Het Onderzoeksrapport Taskforce TBS 2012 |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat de Nederlandse burger het recht heeft om te weten hoeveel gevaarlijke nog niet uitbehandelde ter beschikking gestelden (tbs'ers) door de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Van der Velden nu vrij rondlopen?
Ik heb de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) verzocht te onderzoeken welke zaken van tbs-gestelden aandacht vragen in het licht van de uitspraak van het EHRM, zoals uitgelegd door het gerechtshof Arnhem. De Rvdr heeft hierin bewilligd, hetgeen heeft geleid tot een onderzoeksrapport van de Rvdr dat een indicatie geeft van het aantal zaken waarvoor de recente jurisprudentie mogelijk gevolgen heeft voor de verdere tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel. Ik heb dit rapport met mijn brief (Kamerstuk II 29 452, nr. 156) van 30 januari jl. aan de Tweede Kamer verzonden. In de brief heb ik de aard van deze kwestie toegelicht, heb ik aangegeven wat de gevolgen hiervan zijn en heb ik uiteengezet welke stappen ik zet om te voorkomen dat er gevaarlijke situaties ontstaan voor de samenleving. In de brief is ook vermeld welke zaken zich tot dat moment hadden voorgedaan waarin de tbs onherroepelijk was opgeheven als gevolg van de uitspraak van het EHRM. Dit betrof ook zaken die zich voor 26 november 2012 hadden voorgedaan.
Inmiddels heeft de Hoge Raad in een arrest van 12 februari jl. de bedoelde uitspraak van het EHRM nader uitgelegd en geoordeeld dat het gerechtshof Arnhem een te beperkte uitleg had gegeven aan die uitspraak en dat de overwegingen van het gerechtshof Arnhem ook overigens niet als juist kunnen worden aanvaard. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het gerechtshof Arnhem dan ook vernietigd in het belang der wet. Op grond van het arrest van de Hoge Raad heeft de verlengingsrechter dus meer speelruimte bij de vaststelling of er sprake is geweest van een geweldsdelict dan waarvan de Rvdr bij zijn onderzoek is uitgegaan. Ik verwacht dan ook dat met het arrest van de Hoge Raad de kansen zijn toegenomen om in de zaken die volgens de Rvdr nadere aandacht vragen na een periode van vier jaar toch verlenging van de TBS-maatregel te verkrijgen.
Bent u bereid per een onderzoek in te stellen naar alle gevallen waarbij de rechter rekening heeft gehouden met de uitspraak van het EHRM in de zaak Van der Velden die niet door de Taskforce zijn meegenomen, omdat ze bijvoorbeeld (exact) op 26 november 2012 of kort daarvoor zijn gewezen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat ten behoeve van de veiligheid van de maatschappij en vooral ten behoeve van de slachtoffers van ernstige geweldsmisdrijven alle cijfers hierover boven tafel moeten komen? Zo nee, waarom niet?
Eerdergenoemd rapport van de Rvdr bevat cijfers over het aantal zaken waarvoor de recente jurisprudentie mogelijk gevolgen heeft voor de verdere tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel. Dit rapport (bijlage bij Kamerstuk II 29 452, nr. 156) heb ik aan de Tweede Kamer gestuurd en is daarmee openbaar.
De aanhouding van Willem II fans te Utrecht |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Willem II fans woedend»?1
Ja.
Kunt u een feitenrelaas geven omtrent de in het bericht genoemde aanhouding van fans van de voetbalvereniging Willem II?
De gemeente Utrecht ontvangt op zondagmiddag informatie waaruit blijkt dat ongeveer 40 – 50 supporters van Willem II (waaronder een aantal bekende harde kernleden en supporters met stadionverboden) in een café in Utrecht aanwezig zijn. Er was sprake van het nuttigen van alcohol en verdovende middelen. Tevens ontvangt de politie informatie dat deze groep Willem II supporters uit zou zijn op een confrontatie met FC Utrecht supporters. Aan de politie wordt doorgegeven dat de groep zeer veel telefonisch contact had met supporters van FC Utrecht.
Bij het zien van de politie wordt de situatie ter plaatse grimmiger en willen Willem II supporters met bier in hun handen naar buiten lopen. Daarop besluit de voetbalcoördinator Utrecht, na overleg met de Algemeen Commandant MT Utrecht stad, de supporters van Willem II aan te laten houden ter zake dreigende verstoring van de openbare orde (artikel algemene plaatselijke verordening).
Aanhouding was hierbij noodzakelijk daar het ter plaatse uitdelen van een bekeuring zou betekenen dat de supporters weer de straat op zouden moeten. Dit was geen gewenste situatie, daar er dan alsnog een confrontatie tussen FC Utrecht en Willem II supporters zou kunnen ontstaan.
Na de mededeling dat de supporters waren aangehouden, braken zij de nooddeur open achter in het café en trachtten te ontvluchtten. Door de politie werd een grote groep ingesloten en aangehouden. In totaal zijn hierbij 42 aanhoudingen verricht. Alle verdachten zijn hierop onder begeleiding van de ME naar Houten overgebracht. Alle 42 aangehouden verdachten zijn voorzien van een Kennisgeving van bekeuring.
Waarom werden de Willem-II supporters aangehouden?
Zie antwoord vraag 2.
Over welke mogelijkheden beschikken de in het bericht genoemde supporters om hun ongenoegen tegen hun aanhouding kenbaar te maken? Over welke juridische mogelijkheden beschikken zij om tegen het politieoptreden achteraf bezwaar te maken?
Indien de supporters de behoefte hebben om hun ongenoegen tegen de aanhouding kenbaar te maken, kunnen zijn hiertoe een klacht indienen bij de regionale eenheid. Om achteraf bezwaar te maken tegen het politieoptreden, kunnen zij verzet aantekenen tegen de bestuurlijke strafbeschikking die zij hebben ontvangen.
Deelt u de mening dat indien het ongewenst is dat supporters zich in het centrum van een stad begeven een combiregeling meer voor de hand had gelegen? Zo ja, had daarmee de dreigende verstoring van de openbare orde dan niet eerder voorkomen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Het is niet waarschijnlijk dat een combiregeling dit incident had kunnen voorkomen. Op basis van de beschikbare informatie en eerdere ervaringen, is de wedstrijd vooraf ingeschaald als een A-wedstrijd: een wedstrijd met een laag risico en daarbij is een combiregeling ongebruikelijk.
Maar zelfs indien wel van een combiregeling gebruik zou zijn gemaakt is een ieder vrij om op eigen gelegenheid (naar de binnenstad) af te reizen. Dus ook supporters die niet voor de wedstrijd komen. Dat was ook hier het geval: van de Willem II supporters die zijn aangehouden had een deel geen toegangskaartje, in
sommige gevallen zelfs een stadionverbod. Een combiregeling zou hen niet hebben weerhouden van de komst naar Utrecht centrum.
Op welke manier verhoudt de arrestatie van deze Willem II-supporters zich tot de aangekondigde versoepeling van de combiregeling in de binnenkort te presenteren Voetbalwet?
Ik heb een voorstel ingediend tot wijziging van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (Voetbalwet). Over de voorgestelde wijzigingen heb ik u bij brief van 4 september 2012 geïnformeerd. De wet ziet niet toe op specifieke voetbalmaatregelen als de combiregeling. De burgemeester kan een combiregeling opleggen voor een bepaalde wedstrijd in overleg met, en geadviseerd door, de lokale (veiligheids)partners.
Het bericht dat Tristan van der V. een wapencontract tekende met zijn vader en politie |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Tristan van der V. en zijn vader op papier hadden vastgelegd dat Van Der V. bij een nieuwe depressie zijn wapens zou inleveren?1
Het «contract» waar in het verhoor naar wordt verwezen betreft een briefje van Tristan aan zijn vader. Het briefje is na 9 april 2011 bij de ouders aangetroffen en was niet eerder bij de politie bekend.
Klopt de bewering van de betrokken jurist dat de politie dit zogenaamde contract mede had ondertekend en derhalve had moeten weten van de psychische problemen van Van Der V.? Zo ja, kunt u hier nadere uitleg over geven?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre worden dergelijke afspraken tussen politie en wapenvergunninghouders gemaakt?
Dergelijke afspraken zijn en worden niet gemaakt.
Screening op vasa praevia |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over de artikelen over vasa praevia die in babymag.nl zijn verschenen?1
In deze artikelen worden aangrijpende verhalen verteld van ouders die met vasa praevia te maken hebben gehad. Het moet voor ouders een vreselijke ervaring zijn een kind te verliezen door complicaties tijdens de zwangerschap en bevalling.
Hoe vaak komt vasa praevia, een aandoening waarbij foetale bloedvaten voor de baarmoedermond liggen, jaarlijks voor in Nederland?
In de richtlijn «bloedverlies in de tweede helft van de zwangerschap», van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG), daterend van maart 2008, wordt het begrip vasa praevia, de diagnostiek en de behandeling ter preventie van neonatale problemen rondom vasa praevia uitgebreid beschreven. Hier worden ook de op dat moment bekende incidentiecijfers genoemd. Incidentiecijfers uit Nederland zijn niet precies bekend. De internationale literatuur houdt incidenties aan varierend van 1 op de 2500 geboorten tot 1 op de 5000 geboorten. Als deze cijfers ook voor de Nederlandse situatie zouden gelden dan gaat het uitgaande van 180.000 geboortes per jaar om minimaal 36 en maximaal 72 gevallen van vasa praevia.
Hoeveel preventieve keizersnedes worden jaarlijks verricht om te voorkomen dat gezonde baby’s overlijden, of ernstig gehandicapt raken ten gevolge van vasa praevia?
Dat is niet precies bekend. De NVOG informeert mij dat uitgaande van een incidentie variërend van 1:2500 tot 1:5000 er jaarlijks bij een aantal van 180.000 geboortes minimaal 36 en maximaal 72 preventieve keizersnedes nodig zijn, mits alle vasa praevia’s zouden worden opgespoord. Aangezien er in 2010 één sterfgeval in de landelijke audit door vasa praevia is beschreven, worden volgens de NVOG de meeste vasa praevia’s waarschijnlijk opgespoord. Ook wijst de NVOG er op dat er tegenwoordig aanvullend echografisch onderzoek wordt verricht bij een laagliggende placenta of een twee-lobbige placenta. Dit zijn risicofactoren voor vasa praevia.
Hoeveel baby’s raken jaarlijks (ernstig) gehandicapt ten gevolge van vasa praevia?
Sinds 2010 worden alle sterftes van kinderen rondom de bevalling landelijk gemeld en geregistreerd. In het rapport «perinatale audit; eerste verkenningen2» waarin de Nederlandse perinatale sterfte van 359 kinderen rond de uitgerekende datum in 2010 wordt gerapporteerd, wordt onder de 171 volledig geclassificeerde sterftes één keer vasa praevia als oorzaak gevonden.
In 2010 vonden ongeveer 185.000 bevallingen in Nederland plaats. Het lijkt aannemelijk dat de incidentie in Nederland niet hoger is dan in de ons omringende landen en dat het een zeldzaam voorkomend probleem betreft. Volgens het lotgenotencontact van de vasa praevia foundation traden er in 2010 en 2011 jaarlijks 4 sterftes op als gevolg van vasa praevia. Deze getallen kunnen wij niet bevestigen, aangezien vasa praevia niet altijd specifiek als doodsoorzaak wordt vermeld.
Het exacte aantal baby’s dat jaarlijks (ernstig) gehandicapt raakt als gevolg van vasa praevia is niet bekend, maar hoewel ieder geval op zich uiteraard zeer tragisch is, betreft het waarschijnlijk zeer kleine aantallen volgens de NVOG. In Nederland wordt de aandoening vaak opgespoord. Bij de meeste vrouwen wordt de insertie van de navelstreng onderzocht en wordt in hoog risico zwangerschappen zoals tweelingzwangerschappen naar de locatie van de placenta en de navelstreng gekeken. Bij een laagliggende placenta of een placenta bilobata wordt doorverwezen naar de tweedelijnszorg en daar wordt specifiek onderzoek gedaan met behulp van doppler. Aangezien de meeste vrouwen met vasa praevia een of meerdere risicofactoren hebben zoals een laagliggende placenta, een placenta bilobata of een marginale insertie van de navelstreng wordt zo het merendeel opgespoord.
Zie verder ook mijn antwoord op vraag 2.
Hoeveel baby’s overlijden jaarlijks ten gevolge van vasa praevia?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat in Nieuw-Zeeland en Australië de screening op vasa praevia onderdeel uitmaakt van het Structureel Echoscopisch Onderzoek (SEO)? Zo ja, op basis van welke gegevens komen zij tot deze beleidslijn?
In juli 2012 is de richtlijn vasa praevia (C-Obs 47) goedgekeurd door de Royal Australian and New Zealand College of Obstetricians and Gynecologists waarin screening in een hoogrisico populatie is ingevoerd. Daar wordt nu gescreend bij een groep vrouwen met een verhoogd risico op vasa praevia. Dit gebeurt in Nederland volgens de NVOG ook (zie antwoord op vraag 4 en 5). De meeste landen doen het op deze manier, waaronder de Engelsen en de Amerikanen.
Wat is het oordeel van de beroepsvereniging van verloskundigen KNOV over het opnemen van screening op vasa praevia in het SEO?
Hoewel vasa praevia echoscopisch zou kunnen worden gediagnosticeerd en er hoge specificiteitscijfers (weinig fout-positieven) worden gerapporteerd, is volgens de NVOG nog niet onderzocht of deze specificiteit net zo hoog is als routinematig zou worden gescreend in de algemene zwangerenpopulatie. Verder is volgens hen ook niet bekend wat de sensitiviteit (wordt de ziekte ook altijd gedetecteerd als deze er is?) van een algemene screening is. De nauwkeurigheid van een screenings onderzoek naar vasa previa in de dagelijkse praktijk is dus nog niet voldoende duidelijk. Een extra probleem voor de praktische toepasbaarheid van een algemene screening volgens de NVOG is de lage frequentie van voorkomen van vasa previa, wat de nauwkeurigheid nog verder benadeelt. Eventuele nadelen van een algemene screening kunnen bijvoorbeeld zijn dat door een fout-positieve diagnose een mogelijk onnodige keizersnede bij 35–36 weken zwangerschapsduur wordt verricht.
Overigens zou het invoeren van een algemene screening op vasa previa vallen onder de Wet op het Bevolkingsonderzoek. Introductie op een dergelijke schaal zal niet worden goedgekeurd voordat de screening is beoordeeld op effectiviteit, kosten en mogelijkheid tot evaluatie.
Net zoals de Britse gynaecologen vereniging (RCOG) heeft de NVOG ervoor gekozen om onderzoek naar vasa previa te beperken tot hoog-risico groepen. Het onderzoek naar vasa previa gebeurt met vaginaal echo-onderzoek met color-Doppler. Met deze laatste techniek kunnen vasa previa goed in beeld worden gebracht omdat ze de bloedstroming in deze vaten in beeld brengen.
In de eerder genoemde richtlijn wordt geadviseerd om indien de placenta in het 2e trimester (bijvoorbeeld tijdens het Structureel Echoschopisch Onderzoek (SEO)) laag- of voorliggend is, middels transvaginale echoscopie te beoordelen of er sprake is van vasa praevia. In het structureel echoscopisch onderzoek (SEO) is opgenomen dat de lokalisatie van de placenta moet worden beschreven. Met name dient hierbij de positie van de onderrand van de placenta ten opzichte van de blaas te worden bepaald. Bij de meeste echo instituten die dit soort onderzoeken verrichten, wordt bovendien ook genoteerd waar de navelstreng insertie op de placenta zich bevindt. Patiënten die een hoog-risico vormen worden hiermee meestal opgespoord.
Ook bij een laagliggende placenta in het 3e trimester wordt geadviseerd de insertieplaats van de navelstreng te bepalen en wordt geadviseerd om te screenen op vasa previa.
Gezien de resultaten van de eveneens bovengenoemde perinatal audit resultaten uit 2010, lijkt het erop dat het merendeel van de zwangerschappen waarbij sprake is van vasa previa in Nederland met deze strategie worden opgespoord.
Op dit moment is de diagnostiek van vasa previa geen standaard onderdeel van de training van echoscopisten voor het structureel echoscopisch onderzoek. Wel maakt exacte beschrijving van de positie van de placenta hier deel van uit. Gynaecologen en arts-assistenten gynaecologie zijn uiteraard wel opgeleid om screening naar vasa previa te verrichten. Hoog-risico groepen worden over het algemeen door hen beoordeeld.
Wat betreft de technische aspecten rondom de beantwoording van de vragen sluit de KNOV zich aan bij de antwoorden van de NVOG.
Wel geeft de KNOV aan zich te kunnen voorstellen dat op een zeker moment in de toekomst het Centraal Orgaan voor de programmatische prenatale screening hierover opnieuw advies wordt gevraagd, gezien de inmiddels verschillende opvattingen over opname in het screeningprogramma.
Wat is het oordeel van de beroepsvereniging van gynaecologen NVOG over het opnemen van screening op vasa praevia in het SEO?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid het Centraal Orgaan prenatale screening advies te vragen over het nut van screening op vasa praevia? Zo neen, waarom niet?
In 2008 heeft het Centraal Orgaan zich gebogen over deze vraag. Het Centraal Orgaan heeft toen geconcludeerd dat onduidelijk is of bij systematische screening de voordelen wel opwegen tegen de nadelen. Zie mijn antwoord op vraag 7 en 8. Het gaat om zeer kleine aantallen van een vasa praevia, waardoor er bij opname in het SEO sprake zal zijn van fout-positieven en mogelijk onnodige keizersneden. Het Centraal Orgaan heeft destijds geconcludeerd dat er geen verdere actie nodig was op dit punt. Alles afwegend zie ik geen reden om het Centraal Orgaan op dit moment opnieuw om advies te vragen.
Het bericht dat de VS nog meer mogelijkheden heeft om in clouddata graaien |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «US free to grab EU data on American clouds»?1
Ja.
Bent u bekend met de genoemde Foreign Intelligence Amendments Act (FISAA) op basis waarvan de Amerikaanse overheid data kan opvragen van bijvoorbeeld Nederlanders die zij in de cloud hebben opgeslagen, zoals bijvoorbeeld Dropbox of Google?
Ik ben bekend met de desbetreffende wet. Deze wet, die door President Obama op 30 december 2012 is ondertekend, verleent geen nieuwe bevoegdheden, maar verlengt de termijn waarbinnen bestaande bevoegdheden op grond van de Foreign Intelligence and Surveillance Amendment Act van 2008 kunnen worden uitgeoefend. Indien gegevens van om het even welke persoon zich bevinden in de Verenigde Staten kunnen de Amerikaanse autoriteiten met toepassing van hun bevoegdheden die gegevens vorderen.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Amerikaanse autoriteiten zich met beroep op de FISAA toegang verschaffen tot persoonsgegevens opgeslagen in de Europese Unie (EU) door bedrijven met hoofdzetel in de Verenigde Staten?
In algemene zin is het zo dat het Amerikaanse recht diverse mogelijkheden biedt tot het vorderen van gegevens die zich buiten het grondgebied van de Verenigde Staten bevinden en waarbij sprake is van een zodanig aanknopingspunt met het Amerikaanse rechtsstelsel dat een vordering tot het verstrekken van die gegevens naar Amerikaans recht rechtmatig is. Er zijn mij evenwel geen concrete gevallen bekend van vorderingen van de Amerikaanse autoriteiten gebaseerd op de in antwoord 2 genoemde wetgeving waarin de desbetreffende gegevens zich in de Europese Unie bevinden. De Amerikaanse autoriteiten hebben mij desgevraagd laten weten dat het opvragen van gegevens bij dergelijke banken en providers altijd middels een rechtshulpverzoek geschiedt.
Bent u van mening dat op deze wijze feitelijk de EU-wetgeving betreffende bescherming persoonsgegevens wordt uitgeschakeld door extraterritoriale werking van de wetgeving van een derde land?
Het gehoor geven aan een vordering als bedoeld in antwoord 3 door in de Europese Unie gevestigde belanghebbenden moet plaatsvinden in overeenstemming met het geldende recht, de EU-privacyrichtlijn en het desbetreffende nationale recht. Dat recht biedt daarvoor enige grondslagen. Het is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval welke grondslag daarvoor kan worden ingeroepen.
Wat zijn volgens u de exacte consequenties voor clouddiensten? Bent u bereid hierover met aanbieders van clouddiensten in gesprek te gaan?
Aanbieders van clouddiensten die gevestigd zijn in de Verenigde Staten hebben in feite weinig andere keuze dan gehoor geven aan vorderingen tot het verstrekken van gegevens, wanneer deze vorderingen rechtmatig worden gedaan. Ik verwacht niet dat het recht in de Verenigde Staten in dit opzicht zal veranderen en verwacht daarom geen concrete resultaten van het organiseren van gesprekken daarover. Ik merk nog op dat het College bescherming persoonsgegevens in zijn zienswijze over cloudcomputing van 10 september 2012 het uitgangspunt hanteert dat Nederlandse bedrijven of organisaties die clouddiensten afnemen bij een Amerikaanse aanbieder, zelf eindverantwoordelijk zijn voor de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Welke stappen gaat u verder ondernemen om deze situatie te corrigeren en om juridische duidelijkheid te scheppen voor bedrijven en burgers over de bescherming van persoonsgegevens opgeslagen binnen de EU?
Er wordt in Brussel onderhandeld over een Algemene verordening gegevensbescherming. Die verordening zal een nieuw kader bevatten voor grensoverschrijdende doorgifte van persoonsgegevens. Daarbij wordt ook aandacht geschonken aan doorgiftes op grond van eenzijdige verplichtingen op grond van buitenlands recht van derde staten. De Europese Commissie gaat ervan uit dat een redelijk evenwicht is te bieden tussen de dilemma's waarin bedrijven zich soms kunnen bevinden en de bescherming van persoonsgegevens.
Het onderzoeksresultaat dat de babysterfte 's nachts niet hoger is dan overdag |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het onderzoek van gynaecoloog Van der Leeuw- Harmsen en bedrijfskundige Van der Schaaf, waaruit blijkt dat recente cijfers aantonen dat ook zonder kostbare reorganisaties babysterfte is afgenomen met 25 tot 34%?1
Ja. De auteurs tonen aan dat de perinatale sterfte in Nederland de afgelopen jaren in alle typen ziekenhuizen is gedaald. De daling is met name in de avond-, nacht- en overdrachtsdiensten ingezet. Daarmee bestond er volgens de auteurs al in de periode 2004–2008 geen verschil meer tussen de perinatale sterfte overdag en de perinatale sterfte tijdens avonds-, nacht- en overdrachtsdiensten. Dit vind ik een positieve ontwikkeling. Een kanttekening die bij deze cijfers wel dient te worden gemaakt is dat het onderzoek alleen de zogenaamde STEL-geboorten (Spontaan in partu, à Terme, Eenling, Levend kind bij begin baring) betreft.
Risicobevallingen, zoals bij meerlingen, vroeggeboorte, stuitligging en gedwongen inleidingen zijn in dit onderzoek niet meegenomen. Deze cijfers bieden dan ook geen reden om achterover te leunen. De auteurs stellen in algemene zin dat het «ook zonder grootschalige onomkeerbare ingrepen in het verloskundig zorgsysteem mogelijk blijkt om buiten kantooruren eenzelfde kwaliteitsniveau te bereiken als overdag». Ik ben met de auteurs eens dat het niet alleen grootschalige onomkeerbare ingrepen in het zorgsysteem zijn die zorgen voor de benodigde kwaliteitsverbetering. Daarom is het zaak voor alle betrokkenen om de komende jaren de positieve ontwikkelingen rond bijvoorbeeld samenwerking, uitvoering van perinatale audits en parallelle acties voort te zetten, zodat de daling van de perinatale sterfte verder wordt voortgezet.
Wat vindt u van de conclusie van de auteurs dat het sluiten van bijvoorbeeld de verloskunde afdeling Meppel op verkeerde uitgangspunten werd genomen, namelijk de veronderstelling dat hoge babysterfte in Nederland te maken had met onervaren arts- assistenten die 's nachts aan het roer staan?
Onder andere in antwoord op Kamervragen van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 572) heb ik u geïnformeerd over de redenen van het besluit van de Raad van Bestuur van de Noorderboog combinatie om te stoppen met de acute verloskunde in het Diaconessenhuis in Meppel. Hoge babysterfte als gevolg van onervaren arts-assistenten die ’s nachts aan het roer staan was hierin niet het uitgangspunt.
Wat vindt u van de stelling van de auteurs dat onder andere het meer in dienst nemen van verloskundigen in ziekenhuizen en een scherpere focus op veiligheid, waarschijnlijk heeft geleid tot daling van de babysterfte 's nachts? Zou in Meppel een dergelijke oplossingsstrategie ook tot goede resultaten hebben geleid? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is een stelling van de auteurs zonder concreet bewijs. Dat maakt het moeilijk er een afgewogen en objectief oordeel over te hebben, al is het intuïtief natuurlijk aannemelijk dat bijvoorbeeld een scherpere focus op veiligheid kan bijdragen aan een daling van de perinatale sterfte.
De afweging of een dergelijke oplossingsstrategie ook tot goede resultaten in Meppel zou hebben geleid is niet aan mij, maar aan de partijen die hebben besloten om met de acute verloskunde te stoppen. Aangezien hoge babysterfte tijdens de nacht niet het uitgangspunt in de sluiting van de acute verloskunde in Meppel was, betwijfel ik of deze oplossingsstrategie op zichzelf afdoende was geweest.
Bent u van mening dat het College Perinatale Zorg de conclusie dat In ziekenhuizen zonder opleiding voor nieuwe gynaecologen en ziekenhuizen met een neonatale intensivecare-unit de nachtelijke babysterfte is afgenomen moet omzetten in aanbevelingen voor de verloskundige afdelingen van de ziekenhuizen?
Uitgangspunt in mijn beleid is dat alle betrokkenen zich blijvend inzetten voor het terugdringen van de perinatale sterfte. Mede naar aanleiding van het advies van de stuurgroep zwangerschap en geboorte zijn en worden er veel belangrijke stappen gezet om de perinatale sterfte terug te dringen. Het onderzoek laat voor alle type ziekenhuizen een daling van de perinatale sterftecijfers zien. Ik zie op basis van dit onderzoek dan ook geen reden om bovenop het al lopende beleid extra aanbevelingen te (laten) doen.
Heeft u ervan kennisgenomen dat de auteurs stellen dat grootschalige ingrepen in het verloskundig zorgsysteem niet op hun plaats zijn? Deelt u de veronderstelling dat de gynaecologen in Meppel mogelijk te voorbarig waren met hun vertrek naar Zwolle? Hadden ze op basis van dit onderzoek, zonder zorgen over de veiligheid voor vrouwen, kunnen blijven?
Zie mijn antwoorden op vraag 1 en 2.
Gaat u organisatorische ingrepen met een grote maatschappelijke impact, op basis van deze nieuwe gegevens, in de toekomst anders wegen?
Het is aan de Raden van Bestuur, de verzekeraars, de professionals en alle andere betrokkenen om besluiten te nemen over concentratie van verloskundige zorg. Zolang deze besluiten worden genomen binnen de randvoorwaarden voor kwaliteit en bereikbaarheid ben ik hierin geen partij.
Het bericht: ‘EU-controleur in Den Haag’ |
|
Barry Madlener (PVV), Geert Wilders (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «EU-controleur in Den Haag»?1
Ja.
Bent u van plan deze EU-spion met pek en veren terug naar Wallonië te sturen? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet hecht groot belang aan het Europees Semester. Dit is een belangrijk instrument dat we in de Europese Unie hebben om elkaar de maat te nemen over gezonde overheidsbegrotingen en het voeren van een verstandig economisch beleid. De crisis heeft aangetoond dat Europese lidstaten, zeker die in de eurozone, nauw met elkaar verweven zijn. Slecht economisch en budgettair beleid in het ene land kan de andere lidstaten in problemen brengen en op kosten jagen.
Als onafhankelijke toezichthouder speelt de Commissie een belangrijke rol in het Europees Semester. De Commissie doet aanbevelingen aan elke lidstaat afzonderlijk, die door de lidstaten in de Raad moeten worden bekrachtigd. Gezien het bovenstaande is het in het Nederlands belang dat de Commissie scherp toezicht houdt op het naleven van de Europese regels in de lidstaten.
Het kabinet vindt het begrijpelijk en verstandig dat de Commissie in alle lidstaten liaisons benoemt, de «European Semester Officers», om de informatie-uitwisseling met de lidstaten te kunnen vergemakkelijken. Het is immers van belang dat de Commissie bij het voorstellen van landenspecifieke aanbevelingen goed rekening houdt met specifieke nationale omstandigheden. Het aanstellen van deze functionaris verandert niets aan de bevoegdheden die de Commissie heeft op basis van de bestaande EU-regelgeving.
Deelt u de mening dat dit weer een voorbeeld is van steeds verdergaande Brusselse bemoeienis, waar Nederland niet op zit te wachten? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een vaste Nederlandse controleur in Brussel te stationeren die kan toezien op juiste besteding van het Nederlandse belastinggeld? Zo neen, waarom niet?
De Europese Rekenkamer is de Europese instelling die de controle van de EU-financiën verricht.
Misstanden bij EU-uitgaven zijn meestal het gevolg van foutieve uitvoering door lidstaten. 80% van de EU-begroting valt onder het beheer van de lidstaten zelf, en daar worden de meeste fouten gesignaleerd. Nederland maakt zich al lang sterk voor verbetering van de verantwoording door de lidstaten (lidstaatverklaring). Nederland zou graag zien dat lidstaten die veel fouten maken daarop nadrukkelijker worden aangesproken.
Wilt u deze vragen voor dinsdag 5 februari 12.00 uur beantwoorden?
De vragen zijn beantwoord binnen de in de aanbiedingsbrief gestelde termijn van drie weken, overeenkomstig het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Misstanden bij Pleyade |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat zorgmedewerkers van de Arnhemse ouderenzorginstelling Pleyade op 26 januari jl. een bezoek hebben gebracht aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)?1
Ja.
Deelt u de mening dat het uiterst zorgelijk is dat zorgmedewerkers zich genoodzaakt voelen zelf de IGZ in te schakelen omdat de kwaliteit van zorg in gevaar komt door onderbezetting van personeel? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik kan geen oordeel uitspreken over de in de vraag genoemde «noodzakelijkheid». In algemene zin staat het zorgmedewerkers vrij om hun zorgen over de kwaliteit van de zorg (uiteindelijk) ook bij de IGZ kenbaar te maken.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat de IGZ in het vervolg tijdig ingrijpt? Wilt u uw antwoord toelichten?
De IGZ bezoekt Pleyade en in het bijzonder Altenova al sinds de zomer van 2011 met regelmaat. De IGZ heeft Altenova in 2011 een half jaar onder verscherpt toezicht gesteld. De zorginstelling en met name de Raad van Toezicht als interne toezichthouder is primair verantwoordelijk om in te grijpen wanneer de situatie in een zorginstelling daar om vraagt. Wanneer de IGZ tijdens haar bezoek aan een instelling risico’s signaleert, zal zij de zorginstelling blijven volgen. Verder bezoekt de IGZ de zorginstelling na het ontvangen van meldingen, waarna indien nodig nader gehandeld wordt.
Bent u bereid de IGZ op te dragen met spoed extra inspecties bij Pleyade uit te voeren, ook onaangekondigd? Zo nee, waarom niet?
Naast bovengenoemde bezoeken heeft de IGZ recent ook andere locaties van Pleyade bezocht. Ik zie op basis hiervan geen reden om de IGZ opdracht te geven voor extra bezoeken.
Heeft u kennisgenomen van het dagboek Altenova, dat zorgmedewerkers van Pleyade hebben samengesteld en aangeboden aan de IGZ? Wilt u inhoudelijk reageren op dit dagboek? Zo nee, waarom niet?2
Ja. Ik zal in de antwoorden op de vragen 10 tot met 12 inhoudelijk ingaan op het dagboek.
Wat is uw reactie op de meldingen in het dagboek dat mensen met een indicatie die niet past bij de betreffende afdeling, daar geplaatst worden omdat de bedden gevuld moeten worden? Vindt u het wenselijk dat dit weer gaat om het kostenplaatje, in plaats van dat er gekeken wordt naar goede en passende zorg voor mensen die dat nodig hebben? Wilt u uw antwoord toelichten?
Sinds het instellen van het verscherpt toezicht in 2011, is er een opnamecommissie werkzaam binnen Altenova waarin ook een specialist ouderengeneeskunde is betrokken. Deze commissie bepaalt en bewaakt de opname-indicaties, waarbij zij zorg draagt dat nieuwe cliënten op de juiste afdelingen worden opgenomen. De kennis en medische deskundigheid van de specialist ouderengeneeskunde speelt hierin een grote rol. Ik vind dit alles een goede zaak.
Vindt u het normaal dat er zo weinig personeel aanwezig is bij Altenova, zodat mensen vaak pas laat uit bed gehaald kunnen worden? Wat gaat u hieraan doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
De IGZ heeft de personeelsformatie van Altenova opgevraagd op drie ijk- momenten, namelijk direct na afsluiten van het verscherpt toezicht, zes maanden na het verscherpt toezicht en nu. De IGZ zal zich, nadat zij deze informatie heeft ontvangen, beraden op het verdere toezicht op Altenova.
Wat is uw reactie op de melding in het dagboek dat zorgmedewerkers ziek thuis zitten, omdat de manier van werken te zwaar is? Welke maatregelen gaat u treffen om deze ongezonde situatie op te lossen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet dient de zorginstelling te zorgen voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers en daartoe een beleid te voeren dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden. Daarbij hoort ook een beleid gericht op het voorkomen en als dat niet mogelijk is beperken van psychosociale arbeidsbelasting. Daarom zal de Inspectie SZW eveneens onderzoek gaan doen naar de situatie bij Pleyade. De directe aanleiding daarvoor is een klacht die eind januari j.l. bij de Inspectie SZW is ingediend door de Abvakabo. Indien overtredingen worden geconstateerd op dit terrein, zal de Inspectie SZW optreden. In deze en vergelijkbare situaties trekken de Inspectie SZW en de IGZ samen op.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat binnen zorginstellingen met vaste teams gewerkt dient te worden, omdat tijdelijke medewerkers niet altijd op de hoogte zijn en verschillende gezichten voor bewoners niet altijd prettig zijn? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
De oproeppool van Pleyade hanteert reeds als uitgangspunt dat flex-medewerkers invallen op locaties die zij kennen en houdt er rekening mee of zij voor cliënten met een somatische zorgvraag of met een psychogeriatrische zorgvraag kunnen werken.
Wat is uw reactie op de melding in het dagboek dat personeel in de problemen kwam, omdat er in de kerstvakantie geen stagiaires waren? Vindt u het verantwoord dat goede zorgverlening af moet hangen van stagiaires? Zo nee, gaat u maatregelen treffen om nu echt extra gekwalificeerd personeel in te zetten in plaats van stagiaires die als volwaardige invalkracht ingezet worden?
Ik ben van mening dat stagiaires altijd boventallig op een afdeling ingezet dienen te worden. Zij zijn er om te leren, niet met als doel om de werkzaamheden van het vaste personeel te verlichten. Het wel of niet aanwezig zijn van stagiaires mag geen invloed hebben op de kwaliteit van de zorgverlening.
Wat is uw reactie op de melding in het dagboek dat er meerdere MIC-meldingen (melding incident met een cliënt) worden gedaan, omdat er te weinig personeel aanwezig is? Wat is volgens u de oplossing hiervoor en hoe gaat u hiervoor zorgen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Een verhoogd risico van een bewoner op gezondheidsschade moet voorkomen worden. Ook hierin heeft de zorginstelling zelf de primaire verantwoordelijkheid en zal de IGZ toetsen, bij herhaalde meldingen of tijdens regulier bezoek.
Ik kan geen directe maatregelen treffen om extra gekwalificeerd personeel in te laten zetten. Dit is de verantwoordelijkheid van de zorginstelling zelf. Zij kan – binnen de grenzen van vigerende wet- en regelgeving – zelf bepalen hoeveel personeel er ingezet moet worden afgestemd op de zorgvraag en zorgzwaarte.
De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van zorg, als er maatregelen genomen moeten worden, zal de IGZ dit (laten) doen.
De zorginstelling heeft gemeld dat er niet meer MIC meldingen zijn gedaan dan voorheen. De analyse van de gedane meldingen heeft ook geen bijzonderheden opgeleverd. Ik vind het een positief signaal dat er een MIC commissie is, die de meldingen serieus neemt en analyseert.
Wat is uw reactie op de melding dat men een bewoner vervuild heeft laten zitten op de afdeling, doordat er te weinig personeel was, waardoor een verhoogd risico op gezondheidsschade voor de bewoner optrad? Deelt u de mening dat Pleyade per direct extra vast personeel moet aannemen om de kwaliteit van zorg te kunnen verbeteren en mensen veilige en goede zorg te kunnen garanderen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Wat gaat u op korte termijn ondernemen om dergelijke misstanden bij Pleyade en andere zorginstellingen te voorkomen? Wilt u hierbij een uitgebreide toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
De IGZ heeft naar aanleiding van het dagboek informatie opgevraagd bij Altenova. Als de IGZ de informatie heeft ontvangen zal zij Altenova nogmaals bezoeken. Op basis van hun bevindingen zal worden bezien of er moet worden ingegrepen.
Waar heeft Pleyade in 2012 de 1,7 miljoen euro intensiveringsgelden aan besteed? Waaraan zal Pleyade in 2013 de 1,7 miljoen euro intensiveringsgelden aan besteden? Welk percentage van de intensiveringmiddelen heeft direct geleid en zal in 2013 leiden tot meer handen aan het bed? Vindt u dit een acceptabel percentage? Wilt u uw antwoord toelichten?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u ook naar de antwoorden op de Kamervragen die de SP eerder over dit onderwerp heeft gesteld (TK 2012–2013, aanhangsel 699). In het algemeen wil ik opmerken dat de zorgkantoren toezien op de doelmatige aanwending van de intensiveringsmiddelen. Vanuit VWS wordt de realisatie van de doelstelling van deze middelen gemeten op macroniveau. De 1-meting zal ik voor de zomer aan uw Kamer sturen. Over het toezicht op de intensiveringsmiddelen zijn op 22 januari jl. ook mondelinge vragen gesteld naar aanleiding van berichtgeving hierover in het Algemeen Dagblad.
Ik neem deze signalen uiterst serieus en heb de zorgkantoren gevraagd om mij extra informatie te doen toekomen over de controle op de doelmatige aanwending van de middelen. Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de informatie die de zorgkantoren mij aanleveren.
Aanvullend aan de gekozen manier van toezicht heb ik, gezien de aard van uw vragen, navraag gedaan bij Pleyade over de aanwending van de middelen. Pleyade geeft aan voor de aanwending van de middelen voor 2012 vooraf, volgens afspraak, een plan te hebben ingediend bij het zorgkantoor. Het gaat om 21,3 fte, daarnaast is er Pleyade-breed € 600.000 begroot voor scholing en vervanging tijdens scholing. Voor 2013 is de berekening van Pleyade dat het om iets meer dan € 1,5 miljoen gaat. Voor 2013 is het bedrag gelijkelijk verdeeld over de locaties (ten behoeve van personeelsformatie), rekening houdend met de zorgzwaarte van de cliënten en het aantal bedden.
Bent u ervan op de hoogte dat zorgmedewerkers van Pleyade het afgelopen jaar er geen collega’s bij hebben gekregen en er zelfs alleen maar handen aan het bed verdwenen zijn? Vindt u dit acceptabel, in aanmerking nemende dat de intensiveringsgelden tot doel hebben dat er meer zorgmedewerkers ingezet worden in de directe zorg? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat de intensiveringsgelden aan personeel wordt besteedt?
Bent u bekend met het bericht «Pleyade laat vakbond niet meer binnen na stiekem bezoek»?3 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Desgevraagd laat Pleyade weten al in 2011 extra formatie te hebben ingezet om een kwaliteitsslag te maken. Deze extra formatie hebben zij, met behulp van de intensiveringsmiddelen in 2012 kunnen voortzetten. Daarnaast is ingezet op scholing en (team) trainingen. Het zorgkantoor ziet toe op de doelmatige aanwending van deze middelen. Uit dezen hoofde is er dus geen aanleiding voor extra maatregelen. Zie ook het antwoord op de vraag 14.
Bent u ervan op de hoogte dat vakbondsmedewerkers tijdens het genoemde bezoek slechts met medewerkers gesproken hebben, niet in huiskamers en privévertrekken van bewoners zijn geweest en geen bewoners hebben aangesproken? Wat gaat u ondernemen tegen deze schending van vakbondsrechten door zorginstelling Pleyade? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik heb kennis genomen van het artikel. Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u ook naar mijn brief die ik naar aanleiding van eerdere vragen rondom de situatie bij zorginstelling Pleyade aan uw Kamer heb doen toekomen (d.d. 3 december 2012, TK 31 765, nr. 71) en de antwoorden op Kamervragen over deze situatie gesteld aan de minister van SZW (TK 2012–2013, aanhangsel 778).
De opvang van tienermoeders |
|
Carla Dik-Faber (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Siriz vreest einde subsidie opvang jonge moeders», waarin melding wordt gemaakt van de zorg dat de opvang van jonge moeders en hun kinderen door Siriz na 2014 dreigt te stoppen wegens gebrek aan financiering?1
Ja.
Vindt u het van belang dat deze vorm van opvang – mede in het licht van de gebleken effectiviteit – blijft bestaan? Hoe waarborgt u dat, vanwege het specifieke karakter van deze doelgroep, er ook na 2014 voldoende opvang beschikbaar is?
Ik vind het belangrijk dat ondersteuning en zo nodig opvang voor tienermoeders met (ernstige) problemen beschikbaar blijven.
In het project Aanpak Geweld in Huiselijke Kring worden acties die in de beleidsbrief Aanpak van Geweld in Afhankelijkheidsrelaties (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 28 345, nr. 117) zijn aangekondigd, uitgewerkt. Ik doe dat in nauwe samenwerking met de VNG en de Federatie Opvang. Ten aanzien van de «specifieke groepen» bereiden de VNG en de Federatie Opvang een advies voor over een model voor de hulp en opvang aan specifieke groepen vanaf 2015. Uitgangspunt hierbij is een toekomstbestendig systeem, waarbij door gemeenten in samenwerking met de opvang in de toekomst flexibel kan worden ingespeeld op (nieuwe) specifieke groepen die zich aandienen. Dit advies heeft ook betrekking op de opvang van tienermoeders, waarover in de genoemde beleidsbrief is aangekondigd dat deze groep, voor zover geen sprake is van geweld, ondergebracht zal worden in het stelsel van de maatschappelijke opvang.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de aanbeveling van de commissie De Jong dat er een goede financiering dient te zijn voor de opvang van tienermoeders? Herinnert u zich de toezegging2 dat u zorg draagt voor een goede borging van deze specifieke vorm van opvang? Wanneer wordt het overleg hierover afgerond?
Ik verwacht voor de zomer het advies van de VNG en Federatie Opvang over de opvang van specifieke groepen (zoals beschreven in antwoord3. Nadat de VNG en de Federatie Opvang hebben geadviseerd, zal in de loop van 2013 en 2014 de nadere uitwerking hiervan plaatsvinden. Alles is erop gericht de opvang van specifieke groepen per 2015 zorgvuldig over te dragen aan gemeenten.
Wat zijn de consequenties van de decentralisatie van de opvang naar de gemeenten voor de tienermoederopvang? Hoe bent u voornemens deze doelgroep expliciet in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) te borgen, inclusief een daarbij horende deugdelijke financiering?
De consequentie van de decentralisatie van deze middelen is dat centrumgemeenten verantwoordelijk worden voor de ondersteuning en opvang van tienermoeders. De opvang van tienermoeders wordt ondergebracht bij de centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang (zie antwoord op vraag4. Ik ben niet voornemens de doelgroep «tienermoeders» expliciet in de Wmo te noemen. De middelen die nu door het Rijk worden verstrekt aan de gemeente Gouda voor de opvang van tienermoeders door Siriz, zullen per 1 januari 2015 worden overgeheveld naar de centrumgemeenten. Ik ben overigens van mening dat het feit, dat per 2015 ook de jeugdzorg en delen van de AWBZ naar gemeenten worden gedecentraliseerd, kansen biedt ten aanzien van de groep tienermoeders. Gemeenten krijgen bijvoorbeeld meer belang bij en mogelijkheden voor preventie van ongewenste zwangerschappen en – als er toch sprake is van een zwangerschap – bij de ondersteuning van de jonge moeders.
Reclame voor kansspelen |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp?1
Ja.
Kan uit een deel van uw antwoord op vraag 7 van bovengenoemde vragen, namelijk dat «het Ontwerpbesluit Werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen» nog niet in werking is getreden, worden opgemaakt dat dat ontwerpbesluit van belang is voor de handhaving van de Wet op de Kansspelen op punt van reclame-uitingen zoals bedoeld in artikel 4a van die wet? Zo ja, waarom is dat van belang en betekent dat dat de Kansspelautoriteit niet voldoende in staat is om op dit moment de wet op dit punt te handhaven? Zo nee, wat is dan wel de relevantie van het noemen van het ontwerpbesluit?
Ja, inwerkingtreding van het Besluit is van belang omdat het de Kansspelautoriteit (Ksa) concrete handvatten biedt om toezicht te houden op de naleving van de algemene eisen die de wet stelt.
Kent u concrete reclame-uitingen, waarin voldaan wordt aan het derde lid van artikel 4a van de Wet op de kansspelen dat bepaalt dat de statistische kans op het winnen van een prijs wordt vermeld? Zo ja, kunt u daar enkele concrete voorbeelden van noemen?
Sinds 1 april 2012 is de Ksa verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de Wet op de kansspelen, waaronder de regels ten aanzien van werving en reclame. De Ksa laat mij desgevraagd weten dat zij enkele reclame-uitingen onderzoekt.
Bestaan er concrete reclame-uitingen waarin niet voldaan wordt aan het derde lid van artikel 4a van de Wet op de kansspelen dat bepaalt dat de statistische kans op het winnen van een prijs wordt vermeld? Zo ja, hoe komt het dat die reclame-uitingen nog bestaan? Zo nee, hoe weet u dat?
De Ksa laat mij desgevraagd weten dat zij enkele reclame-uitingen onderzoekt. Zoals in antwoord op de bovengenoemde eerdere vragen aangegeven, zal de Ksa in haar gesprek met de vergunninghouders tevens vanuit haar toezichthoudende taak nadrukkelijk wijzen op de toepassing van artikel 4a van de Wet op de kansspelen. De wijze waarop de statistische kans op het winnen van een prijs wordt vermeld en de wijze waarop gewezen moet worden op de risico’s van onmatige deelneming wordt nader uitgewerkt in het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie en de Ministeriële regeling werving, reclame en verslavingspreventie.
Kent u concrete reclame-uitingen waarin voldaan wordt aan het derde lid van artikel 4a van de Wet op de kansspelen dat bepaalt dat er gewezen moet worden op de risico’s van onmatige deelneming aan kansspelen? Zo ja, kunt u daar enkele concrete voorbeelden van noemen?
Zie antwoord vraag 3.
Bestaan er concrete reclame-uitingen waarin niet voldaan wordt aan het derde lid van artikel 4a van de Wet op de kansspelen dat bepaalt dat er gewezen moet worden op de risico’s van onmatige deelneming aan kansspelen? Zo ja, hoe komt het dat die reclame-uitingen nog bestaan? Zo nee, hoe weet u dat?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de Kansspelautoriteit al openbare sanctiebesluiten genomen op grond van overtreding van artikel 4a van de Wet op de Kansspelen? Zo ja, wat is de aard en het aantal van die besluiten? Zo nee, betekent dat dan dat de wet op dit punt niet wordt overtreden?
Nee, de Ksa laat mij weten dat geen openbare sanctiebesluiten zijn genomen en dat op dit moment een onderzoek loopt naar een mogelijke overtreding van artikel 4a van de Wok. Dat onderzoek kan leiden tot het nemen van een sanctiebesluit.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Nee, gezien de nauwe samenhang van de vragen 3, 4, 5 en 6 bleek beantwoording in samenhang meer opportuun.
Opmerkingen van de VN Special Rapporteur voor de zgn “Palestinian Authority Territories” |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitlatingen van de VN Speciale Rapporteur Richard Falk, waarin hij de terreurdaden van Hamas vergoelijkt door deze te vergelijken met verzetsdaden in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog?1
Ik heb kennis genomen van de uitlatingen van de heer Falk.
Deelt u de mening dat het raketbombardement door Hamas op Israël zich richt op het maken van zo veel mogelijk Israëlische burgerslachtoffers en geen enkel militair resultaat beoogt, terwijl verzetsdaden in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog exclusief waren gericht op het saboteren van een militaire bezetting?
De aangehaalde vergelijkingen zijn ongepast en onacceptabel. De uitlatingen van de heer Falk komen voor zijn rekening. Over de legitimiteit van de staat Israël bestaat geen enkele twijfel.
Onderschrijft u ook dat het bestaan van de Staat Israël legitiem is en Hamas zich er op richt die staat te vernietigen, terwijl de Duitse bezetting van Nederland illegitiem was en het Nederlands verzet zich er op richtte die onwettige Duitse bezetting te beëindigen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze vergelijking door de VN Speciale Rapporteur te walgelijk is voor woorden en getuigt van een volledig gebrek aan inzicht?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat deze VN Speciale Rapporteur eerder bij herhaling heeft opgeroepen tot boycots tegen de Staat Israël en tegen anderen die met die staat zaken doen?2
Ja.
Onderschrijft u het oordeel van de Amerikaanse ambassadeur bij de VN, Susan Rice, dat die uitlatingen van Falk «onverantwoordelijk en onaanvaardbaar» waren en het klimaat voor een vreedzame oplossing alleen maar bedierven en dat zijn aanblijven als VN Speciale Rapporteur de geloofwaardigheid van de VN beschadigde?
Nederland is van mening dat Speciaal Rapporteurs onafhankelijk moeten kunnen opereren, en verwacht dat deze rapporteurs, waaronder de heer Falk, op een professionele, integere, onpartijdige en verantwoordelijke manier invulling geven aan hun mandaat.
Deelt u de mening dat het nu de hoogste tijd is dat deze Richard Falk op staande voet wordt ontslagen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dat te bevorderen?
Een Speciaal Rapporteur wordt aangesteld door de Mensenrechtenraad. De recente uitlatingen van de heer Falk geven Nederland aanleiding om in EU-verband bovenstaande uitgangspunten ten aanzien van de uitoefening van het mandaat van Speciaal Rapporteurs met de heer Falk aan de orde te stellen.
Wilt u aan de VN kenbaar maken dat Nederland intussen ieder contact met Richard Falk wenst te mijden? Zo nee, waarom niet?
Nederland acht het van belang, waar nodig ook in een kritische dialoog, om goed contact te houden met alle Speciaal Rapporteurs en andere Speciale Procedures van de Mensenrechtenraad, onder meer om goed zicht te houden op de mensenrechtensituatie in het land of gebied waarvoor hij of zij is aangesteld.
De plotselinge sluiting en fusie van een groot aantal basisscholen in Sittard-Geleen en omgeving door schoolbestuur Kindante |
|
Manja Smits |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat schoolbestuur Kindante op korte termijn een groot aantal scholen gaat sluiten of fuseren in Sittard-Geleen en omgeving?1
Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor sluiting en fusie van bijzondere scholen; voor de sluiting van openbare scholen is de gemeente verantwoordelijk. Het is dan ook aan Stichting Kindante om, samen met betrokken partijen als gemeenten en ouders, tot een gedegen en gedragen plan te komen. Stichting Kindante heeft te maken met teruglopende leerlingaantallen, een dalende vermogenspositie en een aantal (kostbare) dislocaties en scholen onder de opheffingsnorm. Gegeven deze omstandigheden lijkt het mij goed dat het bestuur zijn verantwoordelijkheid neemt en plannen maakt om de continuïteit en kwaliteit van zijn onderwijsaanbod te waarborgen. Het is echter niet aan mij om een oordeel uit te spreken over dit specifieke geval.
Wat is uw oordeel over de datum van 1 maart 2013 waarop het bestuur van Kindante wil starten met het tot uitvoer brengen van het besluit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hiervoor aangegeven zijn besturen, dan wel gemeenten, verantwoordelijk voor sluiting en fusies van scholen. Het streven naar een startdatum van het traject dat hiertoe moet leiden is daar onderdeel van.
Deelt u het standpunt van de voltallige gemeenteraad in Sittard-Geleen en Beek dat het tempo van de plannen te hoog ligt en dat de scholen vooralsnog behouden moeten blijven voor de gemeente? Zo nee, waarom niet?
Gezien de uitdagingen waar Stichting Kindante voor staat, zoals hierboven geschetst, ben ik van mening dat het goed is dat het bestuur proactief handelt en op basis van een meerjarenbegroting plannen maakt om deze uitdagingen het hoofd te bieden. Uiteraard moet de uiteindelijke inhoud en het tempo van deze plannen in goed overleg met alle betrokken partijen worden bepaald.
Welke waarde hecht u aan de betrokkenheid van ouders en leerlingen bij de school? Hoe oordeelt u in dat licht over de ontstane situatie, waarin het college van bestuur van een onderwijsstichting tegen de wil in van ouders, leerlingen en de gemeenteraad scholen kan sluiten of laten fuseren?
Ik hecht grote waarde aan de betrokkenheid van ouders bij de school. Deze betrokkenheid is ook wettelijk verankerd. Een school kan niet worden opgeheven of fuseren zonder instemming van de medezeggenschapsraad, waarin ook ouders zitting hebben. Bij openbare scholen besluit de gemeente over sluiting of fusie. Uit de berichtgeving maak ik op dat Stichting Kindante een plan heeft voorgelegd en dat al deze partijen nu met elkaar over dit plan in gesprek zijn.
Welke mogelijkheden hebben ouders en gemeenteraad wanneer het schoolbestuur tegen hun wil overgaat tot het sluiten of fuseren van scholen? Vindt u dat de invloed van de betrokken partijen daarmee voldoende gewaarborgd is?
Ouders kunnen hun instemming onthouden aan sluiting of fusie. Als het schoolbestuur zonder instemming van de ouders de school wil sluiten, moet het schoolbestuur in beroep gaan bij de geschillencommissie. De gemeente besluit over sluiting of fusie van openbare scholen. Ik meen dat hiermee de invloed van de betrokken partijen voldoende is gewaarborgd. Zelf heb ik een rol in de besluitvorming in het geval van een scholenfusie waarbij het totaal aantal leerlingen van de betrokken scholen 500 of meer bedraagt.
Welke rol ziet u voor ouders weggelegd in regio’s waar door krimp en sluipende bezuinigingen scholen gesloten dreigen te worden?
Ik meen dat in alle gevallen waarbij sluiting van scholen aan de orde is goed overleg met alle betrokkenen een vereiste is.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de betrokken wethouders onderwijs en het college van bestuur van Kindante om te bezien of de scholen behouden kunnen blijven? Zo ja, wanneer kan de Kamer een verslag tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Nee, de betrokken partijen hebben hun eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Het is niet aan mij om me daarin te mengen. Uit de berichtgeving maak ik op de partijen met elkaar in gesprek zijn. Ik heb er vertrouwen in dat zij samen tot een gedragen voorstel komen.
De opening van een babyhuis met vondelingenkamer te Dordrecht |
|
Brigitte van der Burg (VVD), Ockje Tellegen (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de uitzending «Altijd Wat» van 29 januari 2013, waarin melding wordt gemaakt van de opening van een babyhuis met vondelingenkamer te Dordrecht?
Ja.
Wat zijn op dit moment de wettelijke mogelijkheden om een kind (anoniem) af te staan? Op welke schaal wordt hiervan gebruik gemaakt?
Wettelijk zijn er momenteel geen mogelijkheden om anoniem een kind af te staan. Wel is het mogelijk om te bevallen en af te staan onder geheimhouding. Dat betekent dat de moeder voor de buitenwereld anoniem kan bevallen. Op deze wijze kan aan de moeder noodzakelijke hulpverlening worden geboden en blijft voor het kind altijd toegang mogelijk tot zijn of haar afstammingsgegevens. De organisaties die zich daar voor inzetten (Raad voor de Kinderbescherming, FIOM, SIRIZ en Bureau Jeugdzorg) zijn hiertoe een inspanningsverplichting aangegaan.
Jaarlijks komt het 40 tot 50 maal voor dat een moeder aangeeft dat ze afstand wenst te doen van haar baby. Ongeveer 20 keer komt het daadwerkelijk zo ver, waarbij vier á vijf maal per jaar door een moeder wordt verzocht om een bevalling en afstand onder geheimhouding.
Is het te vondeling leggen van een pasgeboren kind ook strafbaar als dit kind te vondeling wordt gelegd in een vondelingenkamer (een zogenaamd vondelingenluik)?
Ook het in een vondelingenkamer leggen van een pasgeboren baby is volgens artikel 256 Sr strafbaar. Ook in dit geval gaat het om het verlaten met het oogmerk zich van het kind te ontdoen.
Tevens is het van belang hierbij artikel 236 Sr te betrekken, waarin het onzeker maken van iemand anders» afstamming strafbaar is gesteld.
In hoeverre is bij het geven van de mogelijkheid om een kind te vondeling te leggen in een vondelingenkamer sprake van uitlokking van een strafbaar feit (het te vondeling leggen van een pasgeboren kind)? Aan welke mogelijk reeds bestaande wettelijk criteria zou dan door de initiatiefnemer tot de vondelingenkamer moeten zijn voldaan om niet vervolgd te worden dan wel om een succesvol beroep te kunnen doen op een strafuitsluitingsgrond?
Zoals eerder aangegeven is conform artikel 256 Sr het te vondeling leggen van een kind strafbaar. De wet sluit een vervolging wegens uitlokking tot overtreding van artikel 256 Sr niet uit.
In artikel 47 Sr wordt gesteld dat als daders van een strafbaar feit worden gestraft: zij die het feit plegen, doen plegen of medeplegen, maar ook zij die door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen het feit opzettelijk uitlokken. Het beschikbaar stellen van een babyluikje dan wel vondelingenkamer kan geïnterpreteerd worden als het verschaffen van gelegenheid en opzettelijk uitlokken van een strafbaar feit.
De initiatiefneemster van de vondelingenkamer zou, om niet strafbaar te zijn, de moeders met het kind samen moeten opnemen en hulp bieden binnen de bestaande mogelijkheden, zoals ook beschreven bij het antwoord op vraag 2.
Aan welke kwaliteitscriteria zou een dergelijk babyhuis moeten voldoen en op welke wijze zou het toezicht georganiseerd moeten worden?
Het initiatief om een dergelijk babyhuis met een vondelingenkamer in te richten staat op gespannen voet met diverse bepalingen in het Wetboek van Strafrecht. Beantwoording van de vraag naar kwaliteitscriteria en toezicht voor een dergelijk babyhuis is daarom niet aan de orde. Zie ook het antwoord op vraag 6 over relevante internationale verdragen.
Kan een babyhuis een aanvulling zijn op bestaande mogelijkheden om afstand te doen van een kind? Wat zijn de voor- en nadelen van een dergelijk babyhuis vanuit het oogpunt van het kind, de ouder en de maatschappij?
De intentie van de oprichter van het babyhuis is dat moeders hun kind in de vondelingenkamer kunnen leggen. Dat kan dus pas ná de bevalling. Dit kan leiden tot een toename van het aantal bevallingen zonder begeleiding. Dat is medisch gezien riskant voor zowel de moeder als het kind.
Voor het kind betekent het anoniem achtergelaten worden in een babykamer bovendien dat zijn of haar achtergrond nooit bekend kan worden. Volgens artikel 7 van het Kinderrechtenverdrag (IVRK) heeft een kind het recht zijn of haar ouders te kennen en door hen te worden verzorgd.
In een recente VN-resolutie1 is bepaald dat de aangesloten Staten effectieve maatregelen moeten invoeren om het in de steek laten of afstand doen van een kind te voorkomen. Ook is daarin opgenomen dat Staten ervoor moeten zorgen dat geen enkel kind onder de drie jaar in een kindertehuis of tehuisachtige omgeving mag worden opgevangen.
Volgens artikel 18 van het IVRK verleent de staat passende bijstand aan ouders bij de uitoefening van hun verantwoordelijkheden die de opvoeding van het kind betreffen.
Gelet op het kinderrechtenverdrag en de genoemde VN resolutie kan een babyhuis dus geen aanvulling zijn op de bestaande voorzieningen. De bestaande voorzieningen bieden immers de mogelijkheid om met geheimhouding te bevallen waarbij de identiteit van de afstandsmoeder (en waar mogelijk vader) voor het kind bekend kan worden gemaakt. Bovendien kan binnen de huidige voorzieningen aan de moeder hulp worden geboden. Uit de ervaringen van de Raad voor de Kinderbescherming blijkt dat ongeveer de helft van de vrouwen die bij de Raad bekend worden met het voornemen om afstand van hun baby te doen daar uiteindelijk toch van afziet.
Wat zijn de consequenties van dit initiatief voor de reguliere procedures inzake pleegouderzorg en adoptie?
Er zijn geen consequenties voor de reguliere procedures. Deze blijven ongewijzigd. Als het babyhuis volgens de regels wil werken, zal het zich aan de bestaande procedures moeten verbinden.
Onnodige afstand van een baby, bijvoorbeeld omdat de aanstaande moeder geen begeleiding heeft gehad tijdens de zwangerschap en daardoor niet weloverwogen een beslissing heeft kunnen nemen, dient te worden voorkomen. Dat kan door de moeder goede voorlichting, begeleiding en concrete hulp te bieden.
Bij de reguliere afstandsprocedures is voorzien in opvang van het kind in een tijdelijk pleeggezin waardoor de moeder in de gelegenheid is om haar beslissing nog te overdenken en heeft ze de gelegenheid om op haar beslissing te kunnen terugkomen. Pleegzorg Nederland geeft aan pleegouders te hebben voor het opvangen van baby’s.
Heeft het babyhuis de verplichting om met bepaalde overheidsinstanties samen te werken? Zo ja, om welke instanties gaat het en op welke wijze moeten ze samenwerken?
Ja.
Bij het aantreffen van een vondeling zal altijd contact moeten worden opgenomen met de Raad voor de Kinderbescherming, omdat er in het gezag over de baby moet worden voorzien en er een pleeggezin moet worden gezocht.
Bent u in contact met de lokale autoriteiten over het babyhuis? Zo ja, waar heeft dat overleg toe geleid?
Op locaal niveau heeft de Raad voor de Kinderbescherming contact met de ketenpartners in Dordrecht. Het is aan het OM om te beslissen of er tot vervolging wordt overgegaan.
Wat zijn in Nederland de mogelijkheden om tijdelijk afstand te doen van een kind? Is het wenselijk dat ouders in zeer ingrijpende situaties (na verkrachting, incest, eerkwesties) de wettelijke mogelijkheid hebben om hun kind tijdelijk over te dragen aan verzorgers?
Als een vrouw in Nederland afstand wil doen van haar kind kan zij daarin worden bijgestaan door de Raad voor de Kinderbescherming, de FIOM, SIRIZ en Bureau Jeugdzorg. Deze organisaties hebben ervaring met hulpverlening bij zwangerschap door seksueel geweld. De ouder krijgt hulp aangeboden en heeft na de bevalling nog drie maanden de tijd om na te denken over de gevolgen van afstand doen van de baby. Voor die bedenkperiode vraagt de Raad aan de kinderrechter een voorlopige voogdijmaatregel voor het kind. Met deze maatregel wordt het gezag van de ouder over het kind overgedragen aan een instelling voor voogdij. De baby gaat in die periode naar een pleeggezin.
Wanneer de bevalling en verzorging voor een moeder te zwaar zijn kan ook ondersteuning worden geboden bij de verzorging en opvoeding, zo nodig met een tijdelijke uithuisplaatsing van de baby of met opname van moeder en kind samen. Dat laatste kan in een pleeggezin of bijvoorbeeld een opvanghuis voor jonge moeders en hun kind(eren).
Hoe oordeelt u over het Duitse stelsel om in geval van het te vondeling leggen van een pasgeboren kind de ouder(s) niet te vervolgen, indien dit kind te vondeling wordt gelegd in een vondelingenluik? Wat zijn de ervaringen hiermee en hoe vaak komt het voor?
Wanneer ouders een kind te vondeling leggen is het meestal niet mogelijk om de identiteit van diegene te achterhalen. Vervolgen is daarom heel lastig.
In Duitsland vinden zelfs de organisaties die de babyluiken beheren deze controversieel2.
In welke andere Europese landen is het mogelijk om een kind te vondeling te leggen in een vondelingenkamer of -luik? Hoe wordt in deze landen gedacht over de consequenties voor het kind, ouders en maatschappij? Hoe wordt in deze landen omgegaan met het recht van het kind op informatie over zijn afstamming (artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en artikelen 7 en 8 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind)?
Uit informatie van International Social Service (ISS) is bekend dat in België en Duitsland ondanks instelling van het babyluikje nog steeds kinderen buiten die luikjes te vondeling worden gelegd, ook in de steden waar die vondelingenluikjes zijn. De instelling van die luikjes blijkt volgens onderzoek geen of nauwelijks effect te hebben op het aantal vondelingen daarbuiten.
In Frankrijk is het mogelijk om anoniem te bevallen. Deze mogelijkheid staat nu ter discussie.
Twee jaar geleden speelde het vraagstuk in Tsjechië en Oostenrijk, bij visitatie over het naleven van het IVRK. Het VN-Comité voor de Rechten van het Kind heeft er bij de regeringen van die landen sterk op aangedrongen om de babyluikjes te sluiten.
De kwetsbare positie van jongeren op de werkvloer |
|
John Kerstens (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Jongeren kwetsbaar op de werkvloer»?1
Ja.
Herkent u de daarin getrokken conclusie dat jongeren vaker het slachtoffer zijn van ongevallen op de werkvloer dan oudere werknemers? Beschikt u daaromtrent over aanvullende gegevens?
De conclusie uit het artikel is gebaseerd op cijfers uit het zogenaamde Letsel Informatie Systeem. Hierin worden gegevens verzameld over ongevallen van werknemers die behandeld zijn op de spoedeisende hulp.
Ik kom niet tot dezelfde conclusie. Er zijn andere bronnen over arbeidsongevallen die een completer beeld geven van de stand van zaken in Nederland. Uit de TNO Monitor Arbeidsongevallen, die betrekking heeft op alle arbeidsongevallen – ernstige en minder ernstige – blijkt niet dat jongere werknemers vaker het slachtoffer zijn van ongevallen dan oudere werknemers. Zo hadden in 2011 jonge werknemers van 15 tot 25 jaar een kans op een arbeidsongeval van 2,5%, terwijl bij werknemers ouder dan 25 jaar de kans 3,0% was.
Deze monitor wordt door het ministerie gebruikt om periodiek te rapporteren over het aantal arbeidsongevallen in Nederland.
Is de blijkbaar kwetsbaardere positie van jongeren op de werkvloer aanleiding voor u en/of de Inspectiedienst SZW aanleiding daar extra aandacht aan te besteden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Mijn beleid voor gezond en veilig werken heeft mede als uitgangspunt dat jongeren een kwetsbare positie op de werkvloer hebben. Zo zijn werkgevers op grond van de Arbowet verplicht aanvullende maatregelen voor jonge werknemers te nemen, onder meer op het gebied van voorlichting en toezicht, het soort werkzaamheden en de werktijden.
De Inspectie SZW besteedt in het kader van haar zogenaamde sectoraanpak aandacht aan jongeren in die sectoren waar zij als bijzondere risicogroep zijn geïdentificeerd.
In aanvulling daarop zijn er maatregelen genomen in het kader van het Actieplan Arbeidsveiligheid (2010–2013). Dit plan is gericht op ongevalsreductie door het versterken van het veiligheidsbewustzijn en de veiligheidscultuur. In dit plan waren zgn. «nieuwkomers» – jonge werknemers, flexwerkers en werknemers met een niet-Nederlandse afkomst – als expliciete risicogroepen benoemd.
Met ondersteuning van SZW hebben onder meer de volgende activiteiten plaatsgevonden: een veiligheidscampagne gericht op jonge werknemers van CNV Jongeren; workshops gericht op nieuwkomers in de sector Transport en Logistiek; een integrale aanpak voor nieuwkomers in de sector Metaal; en een veiligheidscampagne van VeiligheidNL, waarin jonge werknemers aan oudere werknemers worden gekoppeld (buddy-systeem). Kern van deze activiteiten is het op gang brengen van gedragsverandering.
Vanwege de risico’s die deze groep kan lopen, blijft er bijzondere aandacht binnen het beleid voor gezond en veilig werken voor jonge werknemers.
Bent u bereid te (laten) onderzoeken of het gegeven dat jongeren vaker dan oudere werknemers «flexkracht» zijn (en ten aanzien van flexkrachten over het algemeen minder aandacht wordt besteed aan veilig werken) een van de redenen zou kunnen zijn dat jongeren vaker slachtoffer zijn van ongevallen op de werkvloer? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Beschikt u over gegevens omtrent een mogelijk verband tussen flexwerk in het algemeen en de kans op ongevallen op de werkvloer? Zo ja, wilt u deze aan de Kamer beschikbaar stellen?
Op basis van de hiervoor al genoemde TNO Monitor Arbeidsongevallen bestaat er in het algemeen geen duidelijk verband tussen de aard van het dienstverband en de arbeidsongevallen. In 2011 hadden werknemers met een flexibel arbeidscontract een kans van 2,6% op een arbeidsongeval, terwijl die kans bij werknemers met een vast contract 3,0% was. Echter, deze verschillen zijn statistisch niet significant.
Voorts blijkt uit de cijfers dat jonge werknemers met een flexibel arbeidscontract minder vaak het slachtoffer zijn van een arbeidsongeval dan jonge werknemers met een vast contract. Zo hadden in 2011 jonge werknemers van 15 tot 25 jaar met een flexibel arbeidscontract een kans van 1,9% op een arbeidsongeval. Jongeren met een vast dienstverband in dezelfde leeftijdscategorie hadden een kans van 3,5% op een arbeidsongeval.
Er is in deze cijfers geen rekening gehouden met de omvang van de contracten en de aard van het werk.
Het bericht 'neonicotinoide is niet het probleem' |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Imker: neonicotinoide is niet het probleem»?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de beroepsimker dat als neonicotinoïden volgens de gebruiksvoorschriften worden ingezet er in Nederland geen problemen met bijen zijn? Zo nee, waarom niet?
De huidige Nederlandse toelatingen voor het toepassen van deze middelen zijn beoordeeld volgens het op dat moment geldende toetsingskader. Volgens deze beoordelingen voldeden de middelen aan de norm voor bijen bij juist gebruik volgens de bijbehorende wettelijke gebruiksvoorschriften.
Daar waar het gebruik van neonicotinoïden de risiconormen voor bijen overschrijden, worden passende maatregelen genomen. In Nederland zijn in dit kader de gebruiksvoorschriften van de toegelaten middelen in 2010 en in 2011 aangescherpt in verband met de toen bekende effecten van neonicotinoïden op bijen. In januari 2013 heeft EFSA nu haar herbeoordeling van de effecten van neonicotinoïden op bijen gepubliceerd waarbij enkele nieuwe acute risico's voor bijen zijn geïdentificeerd en daarnaast veel ontbrekende gegevens (data gaps). Daarover is uw Kamer 22 januari 2013 geïnformeerd per brief. De herbeoordeling van EFSA is gebaseerd op een «voorlopig» nieuw toetsingskader waarin nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn verwerkt. Een compleet nieuw toetsingskader zal eind mei 2013 beschikbaar komen.
Ondanks dat het «voorlopige» nieuwe toetsingskader nog niet compleet is en veel onzekerheden (data gaps) bevat, mogen de signalen van de EFSA herbeoordeling op het punt van hoge risico’s voor de gezondheid van bijen niet worden genegeerd. Daarom heb ik de Europese Commissie voorgesteld om op communautair niveau actie te ondernemen.
De Europese Commissie heeft intussen conceptvoorstellen met de lidstaten besproken en zal eind februari komen met definitieve voorstellen voor acties op communautair niveau. Daarover stemmen de lidstaten vervolgens. Ik heb uw Kamer over deze conceptvoorstellen en de Nederlandse reactie daarop per brief van 12 februari 2013 geïnformeerd. Communautaire actie vertaald zich vervolgens door op nationaal niveau voor Nederlandse toepassingen.
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek dat de beroepsimker heeft laten uitvoeren door een Duits instituut nadat een van zijn volken afwijkingen toonde die duidden op een insecticide dat invloed had op het zenuwgestel? Zo ja, deelt u de conclusies van het onderzoek dat in de aangetaste bijen andere middelen werden gevonden die jaren geleden in de kas gebruikt waren en die inmiddels al lang verboden zijn, in plaats van het gebruik van neonicotinoïden?
Ja. Uit de uitkomsten van de analyse van het bedoelde onderzoek blijkt dat in negen van de tien monsters geen neonicotinoïden werden aangetroffen. In een monster werd thiacloprid, een neonicotinoïde, gevonden in een gehalte onder een voor bijen schadelijk niveau. Verder werden residuen van stoffen aangetroffen die voorheen een toelating hadden of nooit een toelating hebben gehad als gewasbeschermingsmiddel in Nederland. Niet bekend is of er in dit geval een relatie is tussen de aangetroffen stoffen en de hier waargenomen bijensterfte. Op grond van deze monsteruitslagen is de suggestie in de gestelde vraag dat er geen directe relatie zou zijn tussen bijensterfte en neonicitinoïden niet te bevestigen noch te ontkennen.
Deelt u de bevindingen van de bijenhouder dat bijen fruitbomen en planten die met neonicotinoïden behandeld zijn, mijden in plaats van zich te laven aan de behandelde planten? Zo nee, waarom niet?
In de praktijk (hommelproductiebedrijven, bestuivingsimkers, vooral in kassen) wordt waargenomen, dat bijen en hommels die moeten foerageren op met neonicotinoïden behandelde gewassen stoppen met foerageren of uitwijken naar andere planten. Deze waarnemingen zijn niet kwantitatief. In de wetenschappelijke literatuur wordt over «repellency» van deze middelen gesproken.
Dat betekent dat foeragerende bestuivers met middel behandelde planten afwijzen. Maar ook hier is weinig kwantitatief onderzoek gedaan in het veld. Vaak weigeren bijen in een laboratoriumonderzoek een suikerbron met een toegevoegde pesticide pas bij hogere concentraties dan die in het veld voorkomen.
Kunt u zich vinden in de verklaring van de bijenhouder dat Varroa-mijt de oorzaak is voor de hoge wintersterfte onder bijenvolken? Zo ja, hoe kan Varroa-mijt het best bestreden worden en hoe wilt u zich hiervoor gaan inzetten?
De UNEP (United Nations Environment Programme) heeft geconstateerd dat bijensterfte een multifactorieel probleem is; één factor is de parasiet Varroa destructor.
Sinds de jaren »90 van de vorige eeuw financiert het ministerie het honingprogramma, dat voor 50% vanuit EU-gelden wordt gecofinancierd.
Dit programma richten we in Nederland specifiek op de varroa-mijt en de bestrijding daarvan. Uw kamer is hierover geïnformeerd op 29 mei 2009 (TK 31 700 XIV nr. 154), op 21 juni 2011 (TK 32 372 nr. 53) en 15 juni 2012 (TK 32 372 nr. 94).
Bent u bereid deze elementen mee te laten nemen in het onderzoek van de European Food Safety Authority (Efsa) en het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) naar de effecten van neonicotinoïden voor bijen? Zo nee, waarom niet?
De EFSA herbeoordeling betreft enkel de effecten van neonicotinoiden op de gezondheid van bijen. De EFSA herbeoordeling is dan ook geen onderzoek naar de oorzaak van de verhoogde bijensterfte van de afgelopen jaren.
Kunt u aangeven wat uw inspanningen hebben opgeleverd in de Landbouwraad op 28 januari jl., waar u de neonicotinoïdenproblematiek zou aankaarten?
U bent hierover separaat geïnformeerd voor het Algemeen Overleg over de Landbouw- en Visserijraad op 13 februari 2013.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad op 13 februari aanstaande?
Dit is helaas niet gelukt.
Het bericht “Cito-toets 2013 te koop via Marktplaats” |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Cito-toets 2013 te koop via Marktplaats»?1
Klopt het dat de vragen van de Cito-toets van dit jaar zijn uitgelekt?
Hoe is het mogelijk dat de vragen zijn uitgelekt?
Welke stappen gaat u nu nemen? Wordt de Cito-toets teruggehaald?
Wat betekent het uitlekken van de vragen voor de kinderen die nu in de startblokken staan om de Cito-toets te maken?
Welke stappen neemt u om de beveiliging rondom de Cito-toets te verbeteren?
Het uitlekken en te koop aanbieden van de Cito-opgaven |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat Cito-opgaven zijn uitgelekt en te koop zijn aangeboden via Martkplaats?1
Hoe kan het dat een origineel exemplaar van de Cito-toets is uitgelekt?
Zijn er in het verleden Citotoetsen uitgelekt? Zo ja, hoe vaak is dit in het verleden gebeurd en
welke maatregelen zijn er in het verleden genomen om dit te voorkomen? Wat gaat u doen om eerlijke toetsing, die bepalend is voor de toekomst van basisschoolleerlingen, te waarborgen?
Wat gaat er gebeuren met de toets die dit jaar is uitgelekt?
Het bericht dat de winstgevendheid van warmtekrachtkoppelingsinstallaties (WKK) in de glastuinbouw sterk is gedaald |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Tuinder was jarenlang ook energieboer, maar stort zich nu weer op zijn gewassen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de analyse dat de toename van het aantal kolencentrales in Nederland er voor zorgt dat stroomproductie via WKK in de tuinbouw onrendabel wordt? Acht u het wenselijk dat de elektriciteitsproductie door conventionele centrales toeneemt ten koste van de efficiëntere elektriciteitsopwekking via WKK’s?
Zie mijn antwoord op vraag 3
Wat vindt u van het feit dat glastuinbouwers grote investeringen hebben gedaan in WKK, maar hun investering nu in de rook van kolencentrales zien opgaan?
De elektriciteitsmarkt is een sterk met de omliggende landen geïntegreerde markt; het is een Europese interne markt. De markt voor opwekking van elektriciteit is daarnaast geliberaliseerd. Marktpartijen zijn dus vrij om te investeren in productiecapaciteit. In Nederland is de laatste jaren veel geïnvesteerd in productiecapaciteit waaronder kolencentrales, maar ook gascentrales en duurzame energieproductieinstallaties. In bijvoorbeeld Duitsland is met name veel geïnvesteerd in duurzame energie en is besloten om kernenergie uit te faseren. Alle investeringen, maar ook des-investeringen hebben effect op de partijen die actief zijn op de elektriciteitsmarkt, waaronder de WKK-producenten in de glastuinbouwsector. Het artikel in het Financieel Dagblad haalt ook andere factoren aan die er de oorzaak van zijn dat gascentrales en ook WKK installaties het op dit moment moeilijk hebben. Andere factoren voor de verslechterde concurrentiepositie zijn: de teruggelopen vraag naar elektriciteit door de economische situatie, hetgeen zorgt voor overcapaciteit. Producenten laten in dit verband duurdere opwekkingseenheden vaak tijdelijk niet produceren. Tevens zorgen bijvoorbeeld de hoge gasprijs, de relatief lage kolen- en CO2-prijzen voor een verslechtering van de concurrentiepositie van gasgestookte elektriciteitsproductie. Welke centrales elektriciteit produceren is een marktuitkomst op de geliberaliseerde markt. Indien investeringen (tijdelijk) niet kunnen worden terugverdient, dan is dit in beginsel een ondernemersrisico waarmee investeerders dienen rekening te houden.
Welke gevolgen heeft de afname van WKK-stroom ten opzichte van kolenstroom voor de reductie van CO2-uitstoot? Welk effect heeft het niet functioneren van het emissiehandelsysteem (ETS) op het rendement van WKK in de tuinbouw?
WKK in de glastuinbouw heeft minder CO2-emissie per kWh dan kolenstroom, echter WKK in de glastuinbouw valt meestal niet onder ETS. Het gevolg van een verplaatsing van elektriciteitsproductie van WKK-tuinbouw naar grote kolencentrales zal ertoe leiden dat meer elektriciteitsproductie plaatsvindt onder het ETS-regime. Dit heeft tot gevolg dat er per sado minder CO2-emissie plaatsvindt omdat er enerzijds minder CO2-emissie plaatsvindt in de niet-ETS-sectoren en anderzijds een gelijke hoeveelheid CO2-emissie binnen ETS, aangezien het ETS een absoluut plafond kent.
Bent u van mening dat de elektriciteitsmarkt flexibel vermogen ter aanvulling op windenergie en zon-PV op juiste wijze waardeert? Zo niet, welke verbeteringen zijn nodig om de elektriciteitsmarkt gereed te maken voor de elektriciteitsvoorziening van de toekomst?
Flexibiliteit wordt steeds belangrijker in een energievoorziening die steeds meer gebruikmaakt van wind- en zonne-energie. Om in de balanshandhaving te kunnen blijven voorzien zullen in dat licht flexibele centrales die snel op en af kunnen schakelen een steeds waardevollere positie krijgen voor allereerst programmaverantwoordelijke partijen en, indien relevant, ook de beheerder van het landelijk transportnet voor de balanshandhaving. Het marktmodel is in ontwikkeling om tegemoet te komen aan de behoeften nu en in de toekomst, daarbij wordt nadrukkelijk gestreefd naar de ontwikkeling van de (ook grensoverschrijdende) binnen-de-dag-markten en balanceringsmarkten om flexibiliteit, waaronder ook vraagrespons, de juiste waarde te kunnen laten geven door marktpartijen.
Bent u op de hoogte van het onderzoek in het Verenigd Koninkrijk naar mogelijke manipulatie van de gasprijs voor Noordwest-Europa? Bent u het eens met de signalen dat de gasprijs in relatie tot de kolenprijs een belangrijke oorzaak is van het stilvallen van gascentrales en WKK’s? Deelt u de opvatting dat een eerlijke marktprijs van aardgas juist nu cruciaal is en daarom de werking van de gasmarkt de grootst mogelijke aandacht verdient? Zo ja, welke actie onderneemt u?
Ik heb kennisgenomen van berichten in de media en het onderzoek in het Verenigd Koninkrijk naar mogelijke manipulatie van gasprijzen. Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 2 en 3 heb aangegeven is het huidige verschil tussen de gasprijs en de kolenprijs, in combinatie met de CO2-prijs, een factor die zorgt voor een verslechtering van de concurrentiepositie van gascentrales en WKK’s. Een eerlijke marktprijs en transparantie en integriteit op de energiemarkten is inderdaad van groot belang. In dat licht is voortvarende uitvoering van de verordening betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt (REMIT) wenselijk, het wetsvoorstel daarvoor is reeds ingediend bij uw Kamer.
Wat is het effect van het wegvallen van de EIA-regeling (Energie-investeringsaftrek) voor WKK in de glastuinbouw op de verslechterde marktpositie?
De Energie-investeringsaftrek is een regeling voor investeringen. In die zin heeft deze regeling geen invloed op bestaande WKK en de marktpositie daarvan.
Bent u bereid oplossingen aan te dragen voor het verbeteren van de marktpositie van WKK, bijvoorbeeld door het zwaarder belasten van kolenstroom?
Het energie- en klimaatbeleid is gericht op generieke stimulering van schone en efficiënte productie, waarbij zoveel mogelijk de technologiekeuze bij marktpartijen wordt gelaten. Daarin past niet dat de overheid kiest voor WKK en daarvan de marktpositie gaat verbeteren ten opzichte van andere technologieën.
Regels die een snelle publicatie van beelden mishandeling belemmeren |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht: «Regels belemmeren snelle publicatie van beelden mishandeling»?1
Ja.
Klopt het dat afspraken, wachttijden en regels politie en justitie belemmeren in het snel naar buiten brengen van camerabeelden van zware misdrijven, zoals de straatmishandelingen in Eindhoven en Nijmegen?
Voor het antwoord op deze Kamervraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vragen van de leden De Wit en Kooiman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1528).
Bent u bereid eindelijk een beetje met de tijd mee te gaan en per direct deze afspraken, wachttijden en regels te veranderen om de betreffende beelden zo spoedig mogelijk aan de samenleving te tonen, zodat de daders gepakt en bestraft kunnen worden, nieuwe misdrijven door deze daders worden voorkomen en de samenleving weer iets veiliger wordt? Zo nee, waarom niet?
Of en wanneer opsporingsberichtgeving wordt ingezet hangt af van de concrete zaak en de andere opsporingshandelingen die daarin zijn of worden ondernomen. Zo kan het noodzakelijk zijn om eerst minder ingrijpende opsporingsmiddelen toe te passen alvorens over te gaan tot opsporingsberichtgeving. Het te snel of ongericht inzetten van opsporingsberichtgeving kan een onderzoek schaden.
Omdat het bij opsporingsberichtgeving om een opsporingsmiddel gaat, dient de regie bij het OM en de politie te liggen en is het nodig dat vooraf afspraken worden gemaakt over bijvoorbeeld de werkwijze, omgang met vertrouwelijke informatie en verwijdering van gegevens. Dat maakt ook dat van geval tot geval moet worden bekeken van welke media gebruik wordt gemaakt. Als snelle inzet van het middel geboden is, bestaan hiertoe voldoende mogelijkheden, ook bij media waarmee geen vaste samenwerking bestaat.
Gaat u uit de aanwijzing opsporingsberichtgeving de eis verwijderen dat het van belang is dat het Openbaar Ministerie (OM) nadrukkelijk rekening houdt met het grote (en steeds grotere) bereik van verschillende mediavormen, zoals ook een hoofdofficier van justitie in feite bepleit? Zo nee, waarom niet?
Voor ieder opsporingsmiddel geldt dat de inzet ervan een effectieve bijdrage moet kunnen leveren aan het desbetreffende opsporingsonderzoek en dat de inzet moet voldoen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechter zal wanneer de zaak aan hem wordt voorgelegd toetsen of daaraan in het specifieke geval is voldaan en wat de consequentie moet zijn indien de inzet niet aan die eisen voldoet. De keuze van de mediavorm die is ingezet maakt onderdeel uit van deze toetsing.
Het gebruik van camerabeelden is reeds in voldoende mate mogelijk. Opname in het Wetboek van Strafvordering als bijzondere opsporingsbevoegdheid is hiervoor niet nodig.
Deelt u de mening dat het te bizar voor woorden is dat beelden pas laat openbaar worden gemaakt omdat er een wachtlijst is bij het programma opsporing verzocht? Per wanneer gaat u het mogelijk maken dat politie en OM met camerabeelden deze ook bij andere media mogen tonen indien het daar wel direct gepubliceerd kan worden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat daders hun privacy zelf op het spel zetten door een misdrijf te begaan en dat rechters dus geen lagere straffen mogen opleggen aan daders die op camerabeelden aan de samenleving zijn getoond omdat zij al publiekelijk aan de schandpaal zijn genageld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer gaat u het gebruik van camerabeelden etc. in het kader van de opsporing als bijzondere opsporingsbevoegdheid opnemen in het Wetboek van Strafvordering, zodat er een wettelijke grondslag is voor politie en OM om snel zonder al teveel rompslomp beelden openbaar te kunnen maken en rechters geen lage straffen meer kunnen opleggen wegens zogenaamde privacyschending van een dader?
Zie antwoord vraag 4.
Het artikel “DNB: blijf af van bankschuld. Korten obligaties treft financierbaarheid sector” |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «DNB: blijf af van bankschuld. Korten obligaties treft financierbaarheid sector»?1
Ja.
Bent u bekent met de speech van directeur Elderson van DNB van 28 januari 2012?2
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van dhr. Elderson in bovengenoemde speech dat de Interventiewet op een aantal punten verschilt van de Europese plannen, in het bijzonder voor wat betreft de bail-in proposals? Waar bestaat de «targeted approach» uit waarover hij spreekt (pag. 5)? Wat vindt u ervan dat volgens dhr. Elderson de Europese plannen zelfs zo ver gaan dat vreemd vermogen verschaffers volgens deze plannen niet eerlijk behandeld worden?
De uitspraak dat de Interventiewet op een aantal punten verschilt van de Europese plannen is correct. De Europese Commissie heeft in juni 2012 een voorstel gepresenteerd voor een herstel- en afwikkel-richtlijn voor banken (Bank Recovery and Resolution Directive, RRD).3 Deze voorziet in (i) preventieve maatregelen, (ii) vroegtijdig ingrijpen bij een bank en (iii) de ordelijke afwikkeling ervan als zij in onoverkomelijke problemen is geraakt. Voor deze laatste fase wordt een nieuw instrument gedefinieerd, de zogenoemde bail-in (zie hierna). De RRD heeft een veel bredere opzet dan de Interventiewet. Zo ontbreken in de Interventiewet de preventieve maatregelen, zoals het verplicht opstellen van plannen voor herstel (recovery) en afwikkeling (recovery) van de bank. Daarnaast creëert het bail-in instrument, zoals dat in de RRD zal worden opgenomen, een nieuwe mogelijkheid waarmee obligatiehouders en andere senior crediteuren van een bank meebetalen aan de kosten van resolutie. De Interventiewet, die op dit punt minder verfijnd is, kent kort gezegd de mogelijkheid obligatiehouders, net als andere houders van effecten, als groep in een keer te onteigenen.
Bail-in daarentegen houdt in dat – na de afboeking van het eigen vermogen – crediteuren gedwongen kunnen worden om mee te betalen aan de afwikkeling door afschrijving van hun vordering, dan wel door (gedeeltelijke) conversie ervan in aandelen. Hierin kunnen op hoofdlijnen twee varianten worden onderscheiden. De eerste is de volledige, («comprehensive») benadering, waarbij op basis van een wettelijke grondslag aan alle senior schuldhouders een verlies kan worden opgelegd. Belangrijk voordeel hiervan is dat alle private schuldeisers kunnen worden gedwongen mee te betalen ingeval van resolutie van een bank. Dit geeft de meeste zekerheid dat een overheidsbijdrage aan de resolutie van een bank kan worden voorkomen. Wel kan deze optie betekenen dat de financieringskosten van banken zouden kunnen stijgen.
Hiertegenover staat een contractuele benadering, ook wel de «targeted approach» genoemd. Deze houdt in dat banken verplicht zouden worden specifieke achtergestelde obligaties uit te geven die zo worden vormgegeven dat op voorhand contractueel is vastgelegd dat, en onder welke voorwaarden, zij in aanmerking komen voor bail-in. Dit biedt juridische zekerheid aan deze crediteuren, hetgeen kan helpen om financiers hiervoor aan te trekken. Ook wordt de inzet van het instrument gemakkelijker, omdat de crediteuren ervan op de hoogte zijn onder welke voorwaarden hun schuldtitels voor bail-in kunnen worden gebruikt. Grootste nadeel van deze benadering is dat, bij zeer ernstige problemen bij de bank, onduidelijk zal zijn of de extra laag contractuele obligaties toereikend zal zijn om de verliezen op te vangen.
In zijn speech heeft de heer Elderson zijn zorgen geuit over het Commissie-voorstel vanwege de verschillende behandeling van gelijke crediteuren op basis van de looptijd van de schuld. De achtergrond hiervan is dat de Commissie een variant op een «comprehensive approach» had voorgesteld, waarin in beginsel alle crediteuren in aanmerking komen voor bail-in, behalve gedekte crediteuren en houders van zeer korte schuld (korter dan een maand). Het onderscheid naar looptijd van schulden dat de Commissie voorstelde, zou betekenen dat een belangrijk principe in onder meer het insolventierecht, gelijke behandeling van crediteuren met een zelfde positie, bij voorbaat zou worden overtreden. Dat is hetgeen in de speech als «niet eerlijk» is bestempeld.
De Nederlandse regering zet zich, met steun van DNB, in de RRD-onderhandelingen in voor een combinatie van de beide benaderingen, waarbij banken een aparte laag achtergestelde obligaties moeten aantrekken, die als eerste wordt aangesproken ingeval van resolutie. Mocht dat ontoereikend zijn, dan dient alsnog een wettelijke bail-in van de overige crediteuren plaats te vinden. Overigens is inmiddels, in het meest recente voorstel voor de richtlijn, het onderscheid naar looptijd, waar de heer Elderson zich kritisch over uitliet, vervallen.
Hoe verhoudt de uitspraak van dhr. Elderson zich tot uw eigen uitspraken van vorige week dat obligatiehouders bij de redding van banken niet automatisch buiten schot zouden moeten blijven?
DNB en ik zijn het eens dat een Europees kader voor crisismanagement van groot belang is, met name dat ook vreemd-vermogenverschaffers, zoals obligatiehouders, in beginsel bijdragen aan de kosten van de afwikkeling van een bank (bail-in). Dit principe is een van de uitgangspunten voor de nieuwe richtlijn, hoewel de exacte, technische uitwerking ervan nog niet definitief is omdat de voorstellen voor de richtlijn nog variëren.
Wat zijn de precieze mogelijkheden die de huidige Interventiewet biedt om vreemd vermogen verschaffers aan financiële instellingen te korten om daarmee hun kapitaalpositie te verbeteren indien dat noodzakelijk mocht zijn? Hoe verhoudt zich dit tot de plannen zoals die op dit moment vanuit Europa worden ontwikkeld?
De Interventiewet is destijds vormgegeven als een wijziging van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft) en de Faillissementswet. Op grond van de artikelen 6:2, eerste lid en 6:4, tweede lid, Wft kan de minister van Financiën, indien hij van oordeel is dat de stabiliteit van het financiële stelsel ernstig en onmiddellijk in gevaar komt door de situatie waarin een financiële onderneming zich bevindt, besluiten tot onteigening van vermogensbestanddelen van of effecten die zijn uitgegeven door die onderneming of haar moedermaatschappij.
Op grond van artikel 3:159c Wft kan DNB een overdrachtsplan voorbereiden indien zij van oordeel is dat er ten aanzien van een bank of verzekeraar tekenen van een gevaarlijke ontwikkeling zijn met betrekking tot het eigen vermogen, de solvabiliteit of de liquiditeit en redelijkerwijs is te voorzien dat die ontwikkeling niet volledig of niet tijdig ten goede zal keren. De overdracht kan betrekking hebben op door de probleeminstelling uitgegeven aandelen en activa en passiva. Met een overdracht kan de facto een korting van crediteuren worden gerealiseerd.
Ook de RRD kent een overdrachtsbevoegdheid voor de toezichthouder die goed vergelijkbaar is met het instrument van de Wft.
Zoals hiervoor opgemerkt, heeft de Europese Commissie de mogelijkheid voorgesteld om, behalve kapitaalinstrumenten af te schrijven, vorderingen met betrekking tot bepaalde activa te verlagen, al dan niet tot nul en eventueel te converteren in nieuw kapitaal. De huidige tekst van de RRD gaat niet in op onteigening door de Staat.