De financiering van Europese politieke partijen |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u nog steeds van mening dat een meerderheid van landen in de Europese Unie Nederland kan dwingen tot invoering van de door de Europese Commissie voorgestelde vorm van Europese politieke partijen, ondanks de zeer brede kritiek op deze voorstellen in de Tweede Kamer?1
De besluitvorming in de Raad van de Europese Unie heeft de vorm van een gewone wetgevingsprocedure. Dit betekent dat besluiten moeten worden genomen met een gekwalificeerde meerderheid. Om een gekwalificeerde meerderheid te behalen dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:
Daarnaast kan elke lidstaat om bevestiging vragen dat de behaalde stemmen ten minste 62% van de bevolking van de Europese Unie vertegenwoordigen. Nederland beschikt over een stemgewicht van 13 stemmen en kan daarom niet zonder steun van andere lidstaten de invoering van de verordening tegenhouden of aanpassen.
Dat laat echter onverlet dat het kabinet zich, gesterkt door de brede steun in de Tweede Kamer, ten volle in zal spannen om de onderdelen van het voorstel waar de Nederlandse bezwaren zich op richten, te wijzigen. Ik ben in dat kader voornemens om op 6 februari a.s. een bezoek aan Straatsburg te brengen, om de zorgen die het kabinet en uw Kamer hebben te bespreken met leden van het Europees Parlement, met de verantwoordelijke rapporteur van de Commissie Constitutionele Zaken van het Europees Parlement en met de Eurocommissaris voor Interinstitutionele betrekkingen en administratie, dhr. Sefcovic. De Commissie Constitutionele Zaken van het Europees Parlement heeft het voorstel momenteel in behandeling en is voornemens op 19 februari in de Commissie te stemmen over het voorstel en de daarop ingediende amendementen.
Deelt u de opvatting dat de inrichting van onze democratie voor ons land van zeer gewichtig belang is, ook als het gaat om de verkiezing van de leden van het Europees parlement?
Ja.
Ik ken groot belang aan de inrichting van de democratie toe, zowel op lokaal, nationaal als Europees niveau. Juist vanwege het belang dat ik aan een sterke democratie, waarin zo optimaal mogelijk recht gedaan wordt aan fundamentele democratische principes als de vrijheid van vereniging, op Europees niveau hecht, ben ik van mening dat bij de verdere inrichting van de democratie van de Europese Unie uiterst zorgvuldig te werk moet worden gegaan. Dat geldt in het bijzonder voor het nu voorliggende voorstel voor een verordening voor de Europese politieke partijen.
Vanzelfsprekend geldt dit eveneens voor de verkiezing van leden van het Europees Parlement, een onderwerp dat geen raakvlakken met het voorstel voor een verordening voor Europese politieke partijen heeft.
Kent u het Akkoord van Luxemburg van januari 1966, waarin lidstaten zich hebben verbonden om tot een voor iedere lidstaat acceptabele oplossing te komen als sprake is van meerderheidsbesluitvorming, maar «zeer gewichtige belangen» van een of meer lidstaten op het spel staan?
Het Akkoord van Luxemburg uit 1966 heeft zijn praktische waarde verloren door de diverse verdragswijzigingen sindsdien, laatstelijk door het Verdrag van Lissabon, waarbij ten behoeve van de effectiviteit en slagvaardigheid van de EU, behoudens in specifieke gevallen, unanimiteitsbesluitvorming steeds meer is verlaten als besluitvormingsmethode in de Raad ten gunste van besluitvorming via gekwalificeerde meerderheid. Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is gekwalificeerde meerderheid de standaardbesluitvormingsprocedure in de Raad.
Ook voor het onderhavige voorstel geldt voor besluitvorming in de Raad gekwalificeerde meerderheid. Op dit moment zijn de onderhandelingen omtrent het voorstel in volle gang en het kabinet stelt dan ook alles in het werk de besluitvorming via de gebruikelijke onderhandelingswegen te beïnvloeden.
Bent u bereid aan de bezwaren van de Tweede Kamer tegemoet te komen en in de onderhandelingen over de voorgestelde Europese politieke partijen een beroep te doen op het Akkoord van Luxemburg?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voordat in Europees verband enige beslissing over de voorgestelde vorm van Europese politieke partijen wordt genomen?
Ja.
Het bericht 'Mogelijke schijnconstructie met Poolse arbeiders' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Mogelijk schijnconstructie met Poolse arbeiders»?1
Ja.
Deelt u de mening dat met de in het in vraag 1 bedoelde artikel omschreven constructie, waarbij een laag loon wordt gecombineerd met een hoge, in Nederland onbelaste, «onkostenvergoeding», inbreuk wordt gemaakt op het uitgangspunt «gelijk werk gelijk loon» bij de inzet van buitenlandse arbeidskrachten met als gevolg oneerlijke concurrentie en mogelijk verdringing op de arbeidsmarkt? Zo nee, waarom niet?
Bij de beantwoording van de onderhavige vragen baseer ik mij op de informatie uit het nieuwsbericht waarnaar u verwijst. Deze informatie is onvoldoende gedetailleerd om hierop een oordeel te kunnen geven. Daarom zal ik in algemene termen ingaan op de beschreven constructie. Laat ik voorop stellen dat het Kabinet al eerder heeft aangekondigd schijnconstructies die leiden tot oneerlijke concurrentie hard aan te pakken. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Het uitzenden en detacheren van werknemers vanuit een andere EU-lidstaat naar Nederland kan er toe leiden dat de premieheffing en belastingheffing over de beloning van zo’n uitgezonden werknemer onder verschillende rechtsstelsels komen te vallen. Hierdoor kunnen er verschillen in belasting- en premiedruk ontstaan tussen werknemers die onder het Nederlandse stelsel vallen en werknemers die onder een buitenlands stelsel vallen.
Voor wat betreft de onkostenvergoeding verwijs ik u ook naar mijn antwoorden op de Kamervragen van het lid Ulenbelt (Kamerstukken II, 2012/13, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 544) die dieper ingaan op de aan zulke vergoedingen gestelde voorwaarden voor onbelastbaarheid.
Uit de beschreven casus kan niet worden opgemaakt of in dit geval de wet is overtreden. Dit hangt af van de aard van de onkostenvergoeding.
Bent u bereid aan deze constructie op een zo kort mogelijke termijn een einde te maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u in mijn brief van 14 januari jl. heb geschreven ga ik de aanpak van schijnconstructies intensiveren. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4.
Bent u van mening dat voor uitzendbureaus, die blijkbaar welbewust van dergelijke constructies gebruik maken om op die manier een (onrechtmatig) concurrentievoordeel te behalen ten koste van Poolse èn Nederlandse werknemers als ook van de Nederlandse staat, die immers inkomsten wordt onthouden, geen plaats behoort te zijn op de Nederlandse arbeidsmarkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid uw beleid ten aanzien van malafide uitzendbureaus dusdanig te intensiveren dat het verplicht sluiten daarvan mogelijk wordt?
Met het programma Aanpak Malafide Uitzendbureaus zijn reeds (en worden) concrete stappen gezet om malafide uitzendondernemingen aan te pakken. Daarnaast zal ik, onder meer samen met mijn collega’s van Veiligheid en Justitie, Economische Zaken en Financiën, een aanvullend traject starten om de bestrijding van schijnconstructies een extra impuls te geven. Het gaat daarbij niet alleen om de aanpak van illegale constructies. We kijken tevens naar constructies die binnen de huidige wet- en regelgeving passen maar toch onwenselijk zijn. Het is essentieel dat arbeidsmigranten krijgen waar ze recht op hebben, niet alleen om uitbuiting te voorkomen, maar ook om oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden tegen te gaan. Conform de op 18 december jl. aangenomen motie van de leden Kerstens en Azmani (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012/13, 33 400 XV, nr. 40) zal ik uw Kamer uiterlijk op 1 mei 2013 informeren over een integrale aanpak voor het terugdringen van schijnconstructies.
Wilt u bovenstaande vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg arbeidsmigratie op 17 januari 2013?
Ja.
Energielabels en energiebesparing |
|
Paulus Jansen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Hoeveel energielabels zijn er in 2012 afgegeven, onderscheiden naar huur- en koopwoningen?
In 2012 zijn er 393.410 energielabels voor woningen afgegeven. Ultimo 2012 beschikt 33% van de woningen over een energielabel. De cijfers voor 2012 voor energielabels onderscheiden naar koop- en huurwoningen worden in maart van dit jaar naar verwachting beschikbaar en zijn dan te raadplegen op de site van AgentschapNL via www.energielabel.nl.
De in 2011 afgegeven energielabels waren voor 90% voor huurwoningen en 8% voor koopwoningen. Aan het eind van 2011 was het totaal aantal energielabels voor huurwoningen 1.820.001 en voor koopwoningen 155.629.
Eind 2011 was er bij 12,3% van alle transacties waarbij een bestaande woning verkocht werd een label aanwezig. Dit percentage is het gemiddelde van de transacties in 2008 t/m eind 2011. Het percentage van alle transacties in 2011 waarbij er een label aanwezig was is 12,7%.
Hoeveel procent van de huur- en koopwoningen is ultimo 2012 voorzien van een energielabel?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is de verplichting om een energielabel te overleggen bij de verhuur c.q. de verkoop van een woning in 2012 gecontroleerd?
Op dit moment wordt de verplichting om een energielabel te overleggen bij de verhuur c.q. de verkoop van een woning in 2012 niet gecontroleerd. De koper en de huurder hebben de optie om naar de rechter te stappen als de verkoper weigert een energielabel te overhandigen. In het wetsvoorstel kenbaarheid energieprestatie gebouwen was voorgesteld om de koopakte pas door de notaris te laten verlijden als er een energielabel aanwezig was. Voor de huurder zou het mogelijk zijn geweest om 10% procent minder van de huur te betalen als er geen energielabel aanwezig was. Nu dit wetsvoorstel door de Tweede Kamer is verworpen ben ik voornemens om voor de zomer met een nieuw voorstel te komen.
Hoeveel procent van de in 2012 verhuurde c.q. verkochte woningen was voorzien van een energielabel? Hoe denkt u, indien dit percentage (ver) onder de 100% lag, te voorkomen dat Nederland een zware boete opgelegd krijgt door de Europese Commissie in het kader van de ingebrekestelling door het niet (tijdig) implementeren van richtlijn 2010/31/EU?
Zie antwoord vraag 1.
Is de nulmeting in het kader van het Convenant energiebesparing huursector gereed? Zo nee, op welke termijn is dat het geval? Zo ja, is de meting openbaar?
Nederland voldoet aan de eisen in de EPBD voor zowel de minimumeisen als bijna energieneutrale gebouwen. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel kenbaarheid energieprestatie gebouwen ter implementatie van een aantal andere onderdelen van de herziene EPBD verworpen. Dit jaar zal ik met de Tweede Kamer bespreken op welke manier Nederland deze onderdelen alsnog kan implementeren. Eind december 2012 hadden volgens de Europese Commissie nog maar 3 lidstaten wetgeving ter implementatie van de herziene EPBD gepubliceerd.
Wanneer is de rapportage van de gerealiseerde resultaten over 2012 in het kader van het Convenant energiebesparing huursector gereed? Is de rapportage openbaar?
De uitgangssituatie van 2008 van het convenant is berekend op basis van de labels van ruim één miljoen woningen die zijn opgenomen in de labeldatabase, beheerd door AgentschapNL. De uitgangshoogte van 1,99 van de gemiddelde Energie Index, is door ECN berekend op basis van deze verzameling.
Wordt de inhoud van de SHAERE-database van Aedes, die de grondslag vormt voor de rapportage over de behaalde resultaten voor de corporatiesector1, op enige wijze onafhankelijk gevalideerd?
De verwachting is dat de resultaten in het voorjaar van 2013 in overleg met de convenantpartners worden gepubliceerd.
Wordt (steekproefgewijs) het geprognosticeerde energiegebruik na realisatie van energiebesparende maatregelen bij huurwoningen gevalideerd op basis van het werkelijke energieverbruik? Zo nee, acht u dergelijk onderzoek relevant? Bent u bereid om hiertoe het initiatief te nemen?
Ja, in opdracht van AgentschapNL werkt het Onderzoeksinstituut OTB op dit moment aan de validatie van de resultaten van de SHAERE-database. De eindresultaten daarvan worden in de komende maanden verwacht.
Is er onderzoek gedaan naar de tevredenheid van particuliere eigenaren en verhuurders die wél een energielabel hebben aangeschaft, alsmede naar de investeringen die deze eigenaren gedaan hebben naar aanleiding van de bij het energielabel behorende besparingsvoorstellen? Zo nee, acht u dergelijk onderzoek relevant en bent u bereid om hiertoe het initiatief te nemen?
Nee, op dit moment wordt niet (steekproefsgewijs) het geprognosticeerde energiegebruik bij huurwoningen getoetst op het daadwerkelijke energiegebruik. Er is nog geen gevalideerde methode beschikbaar om energiegebruik door gedrag van de bewoners te onderscheiden van het gebouwgebonden gebruik. Ik acht deze validatie wel relevant en ben bereid te onderzoeken hoe deze validatie in de toekomst wel mogelijk kan worden gemaakt.
Hoeveel procent van de overheidsgebouwen beschikt ultimo 2012 over een energielabel? Op welke wijze gaat u, indien dit percentage lager ligt dan 100, ervoor zorgen dat alle overheidsgebouwen zo snel mogelijk voldoen aan de wettelijke labelplicht per 1 januari 2008?
Er is nog geen onderzoek uitgevoerd in het kader van tevredenheid van particuliere eigenaren en verhuurders die een energielabel hebben aangeschaft en de investeringen die ze hebben gedaan. Ik acht een dergelijk onderzoek relevant en ben bereid hiertoe het initiatief te nemen.
Wordt de ontwikkeling van het energiegebruik bij rijksgebouwen per m2 bruto vloeroppervlakte gemonitord? Zo nee, hoe worden de doelstellingen met betrekking tot reductie van het energieverbruik dan gemonitord? Zo ja, hoeveel bedroeg het verbruik in 2010, 2011 en 2012?
Alle rijksgebouwen in het beheer van de Rijksgebouwendienst beschikken over een energielabel. Gegevens over de overige overheidsgebouwen (van gemeenten, provincies en waterschappen) worden op dit moment niet centraal geregistreerd.
De enorme groei van het aantal salafisten aan de Nederlandse grens |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Toename aantal radicale salafisten aan Duits-Nederlandse-grens»?1
Ja.
Wat is er bekend over mogelijke Nederlandse doelen van deze tot geweld bereid zijnde moslims?
Ik beschik niet over aanwijzingen dat de groepen die in het geciteerde artikel genoemd worden, een geweldsdreiging voor Nederlandse doelwitten vormen.
In hoeverre zijn er over de enorme groei van het aantal jihadisten aan onze grens contacten geweest met de Duitse binnenlandse veiligheidsdienst?
De AIVD heeft contacten met zeer veel inlichtingen- en veiligheidsdiensten, waaronder de Duitse binnenlandse veiligheidsdienst. Ik kan in het openbaar geen nadere mededelingen doen over de inhoud van deze contacten.
Hoeveel en welke moskeeën worden er in Nederland in de gaten gehouden in verband met gevaren voor de openbare orde en veiligheid?
Er zijn mij momenteel geen voorbeelden bekend van (besturen van) islamitische godshuizen die een bedreiging vormen voor de openbare orde en veiligheid.
De onmogelijkheid om te slagen voor het inburgeringsexamen |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Kassa, waarin is te zien hoe iemand keer op keer vanwege een verkeerde uitspraak van een letter zakt voor het inburgeringsexamen?1
Ja, daar heb ik van kennis genomen.
Wat is uw reactie op dit item?
Voor de beantwoording van deze vraag is gekeken naar de resultaten van deelnemers aan de TGN in Nederland in de periode januari 2011 t/m maart 2012. Hierbij zijn de eerdere deelnames aan de TGN meegenomen. In deze periode hebben in totaal 39.358 personen deelgenomen aan de TGN. Van de 31.506 deelnemers die voor de eerste keer aan de TGN deelnamen, slaagden 26.150 personen. Minder dan 20% van de deelnemers slaagde niet bij de eerste deelname. 1485 personen (4% van de deelnemers aan de TGN) hebben meer dan drie keer deelgenomen aan de TGN. Minder dan 1% (739 personen) doet de TGN meer dan vijf keer.
Kunt u bij benadering aangeven hoe vaak (absoluut en relatief) het voorkomt dat iemand het inburgeringsexamen niet haalt en hoe vaak dit meerdere malen achter elkaar gebeurt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe ver bent u gevorderd met het invoeren van de werkwijze, waarbij de resultaten van het inburgeringsexamen aan de betrokken inburgeraar worden teruggekoppeld, zodat deze inburgeraar kan leren van de door hem of haar gemaakte fouten?
De TGN toetst niet alleen uitspraak, maar vooral spreekvaardigheid.
Dit doet de toets aan de hand van de volgende vier deelvaardigheden:
Woordenschat: welke woorden begrijpt u en welke woorden zegt u?
Zinsbouw: welke zinnen begrijpt u en welke zinnen zegt u?
Vloeiendheid: hoe vloeiend en snel spreekt u?
Uitspraak: hoe spreekt u de woorden uit?
Momenteel krijgen alle kandidaten een brief waarin de uitslag staat en het aantal punten dat is behaald. Kandidaten die gezakt zijn, willen graag weten welke fouten zij maken. Om de gezakte kandidaten te ondersteunen wordt dit voorjaar gerichte informatie ontwikkeld over hoe kandidaten zich kunnen voorbereiden op het examen. Aan de terugkoppeling over de uitslag van het examen wordt de volgende informatie toegevoegd:
Deelt u de mening dat als inburgeraars keer op keer het examen niet halen vanwege een foutieve uitspraak van een letter, wat op zich geen betrekking heeft op inburgeringskennis, er een hardheidsclausule van toepassing zou moeten zijn?
Het inburgeringsstelsel kent de mogelijkheid inburgeringsplichtigen te ontheffen van de inburgeringsplicht indien zij het examen steeds niet halen terwijl zij toch een «aantoonbare inspanning» leveren. Deze ontheffing van de inburgeringsplicht werkt door in de Vreemdelingenwet 2000. Dit houdt in dat een aanvraag voor voortgezet verblijf of onbepaalde tijd kan worden ingewilligd zonder inburgeringsdiploma.
Ook de naturalisatieprocedure kent overigens een ontheffingsmogelijkheid in zo’n geval; daarbij is de ontheffing beperkt tot de onderdelen staatsinrichting en maatschappij en Nederlands lezen en schrijven.
Na vijftien jaar legaal verblijf in Nederland kan een vreemdeling zonder in het bezit te zijn van een inburgeringsdiploma het Nederlanderschap verkrijgen als hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt of tenminste drie jaar is gehuwd met een Nederlander.
Deelt u de mening dat bij vaststelling van een voldoende voor alle overige inburgeringsonderdelen het niet zou moeten kunnen dat een inburgeraar geen diploma kan krijgen vanwege een foutieve uitspraak van een letter, die in de praktijk verstaanbaar is?
De TGN doet een uitspraak op niveau A2, waarvoor geldt dat «de uitspraak duidelijk genoeg is om de spreker te kunnen volgen ondanks een duidelijk hoorbaar accent»(afkomstig uit het Raamwerk NT2).
Uitspraak is een van de kenmerken op basis waarvan het niveau is af te leiden en is ook in de TGN één van de vier deelvaardigheden waarop gemeten wordt. De andere aspecten waarop in de TGN gemeten wordt zijn vloeiendheid, zinsbouw en woordenschat.
We moeten zoveel als mogelijk en redelijk is, voorkomen dat mensen die volgens deskundige taaldocenten in staat zijn zich op een voldoende niveau uit te drukken in de Nederlandse taal, hun best doen en zich goed voorbereiden op het examen, steeds maar weer zakken. Ik twijfel niet aan het systeem van beoordeling maar ik wil de menselijke maat hanteren bij zaken die zo belangrijk zijn voor mensen. Daarom zal ik onderzoeken of en hoe de resultaten van een kandidaat die meerdere malen voor de Toets Gesproken Nederlands is gezakt in Nederland, óók als de spraakcomputer de antwoorden van een kandidaat direct heeft kunnen beoordelen, alsnog door menselijke beoordelaars beoordeeld kunnen.
Toezicht op zorgverzekeraars en bundeling van klachten over zorgaanbieders |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met onduidelijkheid die bij consumenten/patiënten leeft bij welke toezichthouder (DNB, AFM, NZa, NMa)1 men moet zijn met klachten of meldingen over een zorgverzekeraar?
Nee, ik heb geen signalen ontvangen dat verzekerden moeite hebben om met klachten en meldingen over een zorgverzekeraar bij de juiste toezichthouder terecht te komen.
Is het waar dat er onderscheid bestaat in toezichtverantwoordelijkheid door DNB, AFM, NZa en NMa tussen de basis en aanvullende zorgverzekering? Zo ja, hoe vindt bundeling en afstemming van klachten, meldingen, signalen en uitspraken plaats?
Alleen de NZa maakt in beperkte mate onderscheid in toezichtsverantwoordelijkheid tussen de basis en aanvullende zorgverzekering. De wettelijke toezichtbevoegdheden van de NZa ten aanzien van de aanvullende zorgverzekering zijn in vergelijking met de bevoegdheden ten aanzien van de basis zorgverzekering, beperkt. Zij omvatten slechts een klein aantal aspecten, waaronder transparantie, tarifering en opzegging.
DNB, AFM en NMa maken geen onderscheid in de toezichtsverantwoordelijkheid tussen de basis en aanvullende zorgverzekering. Wel hanteert DNB verschillende solvabiliteitseisen voor deze verzekeringen. Dit is ingegeven door het verschillende risicokarakter van beide verzekeringen.
Is een een jaarlijks gezamenlijk overzicht van meldingen, klachten, signalen en uitspraken over zorgverzekeraars door de toezichthouders gezamenlijk? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, vind u dat dit er moet komen in het belang van de consument en om langs elkaar heen werken te voorkomen?
Nee, de toezichthouders brengen niet jaarlijks gezamenlijk een overzicht van meldingen, klachten, signalen en uitspraken over zorgverzekeraars uit.
Wat betreft de klachten ben ik van mening dat een dergelijk overzicht voor de consument ook weinig toegevoegde waarde heeft. De toezichthouders behandelen immers geen individuele klachten van verzekerden tegen zorgverzekeraars en doen daarover ook geen uitspraak. Wel vormen klachten, meldingen en signalen over zorgverzekeraars belangrijke input voor de risicoanalyse waarop zij hun eigen interne beleid baseren. De toezichthouders maken deze bewust niet openbaar om gedragingen zoals het indienen van nepklachten om concurrenten «zwart» te maken tegen te gaan. Ook zijn er internationale afspraken gemaakt over geheimhouding. De toezichthouders willen voorkomen dat zij minder of geen informatie meer krijgen en hun werk niet meer goed kunnen doen als de geheimhouding niet is geborgd.
Het gebundeld publiceren van klachten, meldingen, signalen en uitspraken zie ik niet als instrument om langs elkaar werken van toezichthouders te voorkomen. De toezichthouders maken daar waar nodig onderling afspraken om de samenwerking effectief te laten verlopen. De Wet Marktordening Gezondheidszorg (WMG) bepaalt dat de toezichthouders elkaar desgevraagd gegevens en inlichtingen verstrekken die van belang zijn voor de uitoefening van hun wettelijke taken.
De verzekerde met een klacht kan eerst kijken of hij het probleem in onderling overleg op een bevredigende wijze met zijn zorgverzekeraar kan oplossen. Mocht dit niet lukken dan kan de verzekerde contact opnemen met de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) en vragen om een uitspraak. De klacht wordt dan in behandeling genomen door de Ombudsman zorgverzekeringen of de Geschillencommissie. De SKGZ is een onafhankelijke organisatie waar alle zorgverzekeraars van Nederland bij zijn aangesloten. Zij behandelen klachten die betrekking hebben op zowel de basiszorgverzekering als de aanvullende zorgverzekering. De bindende adviezen van de Geschillencommissie worden (geanonimiseerd) gepubliceerd (http://www.skgzpro.nl/).
Deelt u de mening dat duidelijk moet zijn voor de consument welke toezichthouder wanneer verantwoordelijk is? Zo ja, hoe gaat u dit bereiken?
Ja, ik deel deze mening dat het voor een verzekerde duidelijk moet zijn welke toezichthouder wanneer verantwoordelijk is. En maar mijn idee is hier ook sprake van. Via internet kan de verzekerde op eenvoudige wijze voldoende informatie krijgen over de taken en verantwoordelijkheden van de verschillende toezichthouders. Bovendien hebben toezichthouders onderling afgesproken om verzekerden te verwijzen als zij toch bij een andere toezichthouder moeten zijn. Daarmee is geborgd dat de verzekerde bij de juiste toezichthouder terecht komt.
Deelt u voorts de mening dat bundeling van klachten, meldingen, signalen en uitspraken voor de consument vindbaar en leesbaar moet zijn?
In zijn algemeenheid deel ik de mening dat publicaties vindbaar en leesbaar moeten zijn voor consumenten.
Deelt u eveneens de mening dat klachten, meldingen, signalen en uitspraken over zorgaanbieders (behandeld door o.a. de Inspectie voor de Gezondheidszorg, tuchtrecht en strafrecht) gebundeld gepubliceerd moeten worden en dat bundeling langs elkaar werken kan voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bereiken?
Het gebundeld publiceren van klachten, meldingen, signalen en uitspraken van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), de tuchtcolleges, de civiele rechter en de strafrechter zie ik niet als instrument om langs elkaar werken van de betreffende organisaties te voorkomen. De IGZ sluit daar waar nodig samenwerkingsafspraken met andere instanties om de onderlinge samenwerking effectief te laten verlopen. Zo heeft de IGZ met het Openbaar Ministerie in 2009 een samenwerkingsconvenant gesloten.
Discriminatie van vrouwen bij schadevergoeding na letsel |
|
John Kerstens (PvdA), Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Discriminatie na letsel»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een verschil in benadering bij het vaststellen van schade na letsel tussen mannen en vrouwen op basis van een (hypothetische) kinderwens of het combineren van zorg en werk, waardoor vrouwen een lagere schadevergoeding ontvangen tot discriminatie kan leiden? Zo nee, waarom niet?
De omvang van toekomstige schade, zoals in dit geval toekomstige inkomensschade, kan niet nauwkeurig worden vastgesteld. Dat brengt mee dat deze schade moet worden geschat. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat gunstige en ongunstige toekomstige onzekere gebeurtenissen die van invloed kunnen zijn op de omvang van de inkomensschade, dienen te worden verdisconteerd. Bij het verdisconteren daarvan komt het aan op de redelijke verwachtingen omtrent die toekomstige ontwikkelingen.
Het artikel in Spits verwijst naar een verkennend onderzoek van het College voor de Rechten van de Mens (hierna het College). Uit het verkennend onderzoek van het College blijkt dat bij de vaststelling van de omvang van de schade regelmatig wordt uitgegaan van stereotype denkbeelden over mannen en vrouwen. Deze stereotype denkbeelden betreffen aannames over de arbeidsparticipatie na het krijgen van kinderen, carrièreperspectieven en het type onbetaald werk dat mannen en vrouwen veelal doen (klussen aan huis versus zorgen voor huishouden en kinderen). Het College stelt dat stereotype beelden vrouwen – en soms ook mannen -in een slechtere bewijspositie brengen. Zij moeten bewijzen dat zij niet voldoen aan het stereotype beeld. Dat is in hun nadeel. Het College wijst erop dat het in strijd is met de Algemene wet gelijke behandeling als alleen aan vrouwen (standaard) de vraag wordt gesteld of zij kinderen wensen, en niet aan mannen.
Mogen verzekeringsmaatschappijen volgens de wet een hypothetische kinderwens of het combineren van zorg en werk meenemen in de beoordeling van de hoogte van de schade? Zo ja, bent u bereid dit wettelijk onmogelijk te maken, aangezien op deze wijze in ieder geval de positie van vrouwen zonder kinderwens of voor wie de kinderwens niet uitkomt niet is gewaarborgd en bovendien onduidelijk is welke zorgtaken er in de toekomst bij vrouw of man terechtkomen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om een einde te maken aan dergelijke handelswijzen van verzekeringsmaatschappijen? Welke maatregelen legt u de verzekeringsbranche op om in die gevallen waarin deze handelwijze ten onrechte is gevolgd vrouwen te compenseren voor een lagere vergoeding?
Het College heeft geoordeeld een verschil in behandeling van mannen en vrouwen op dit punt niet is toegestaan. Discriminatie op grond van geslacht is voor dit terrein reeds verboden op grond van de Algemene wet gelijke behandeling en het Besluit gelijke behandeling. Het College voor de Rechten van de Mens heeft dit ook actief onder de aandacht gebracht van de verzekeringsbranche en andere betrokkenen. Ten slotte kunnen personen (vrouwen en mannen) die menen het slachtoffer te zijn van discriminatie bij het vaststellen van letselschade het College voor de Rechten van de Mens om een oordeel vragen of hun zaak voorleggen aan de rechter.
Het artikel ‘Achterhoek is spoorproblemen spuugzat’ |
|
Sander de Rouwe (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Achterhoek is spoorproblemen spuugzat»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat al sinds 2010 veelvuldig storingen voorkomen op het baanvak Arnhem-Winterswijk?
In de eerdere beantwoording van vragen (brieven aan voorzitter Tweede Kamer van 7 juni 2010, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2609 en van 31 oktober 2011, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 499 is aangegeven dat er sinds juni 2010 een aanzienlijke verbetering van de prestaties op het baanvak heeft plaatsgevonden. Zo lag de aankomstpunctualiteit binnen 3 minuten van de tijd uit de dienstregeling op dit baanvak over geheel 2011 vrijwel op het niveau van het landelijk gemiddelde. Maar over geheel 2012 lag de punctualiteit mede ten gevolge van de vele verstoringen uit december met 81,3% weer duidelijk onder het landelijk gemiddelde van 88,6%. In december 2012 zijn de nieuwe vervoerders, Arriva en Hermes, gestart met de uitvoering van de nieuwe concessie. Daarbij is, ondanks uitgebreide testritten en goede afspraken vooraf tussen de betrokken partijen, sprake geweest van opstartproblemen bij de vervoerders. Deze zijn voor een belangrijk deel terug te voeren op het nog niet goed op elkaar afgestemd zijn van (nieuw) personeel en de specifieke eigenschappen van het nieuwe materieel. Dat is niet ongewoon bij een dergelijk ingrijpende wijziging, maar het resultaat was bijzonder vervelend voor de reizigers. Inmiddels liggen de prestaties op de spoorlijn weer op een hoger niveau dan in december 2012 (zie het antwoord op vraag 3 van de leden Hoogland en van Dijk), maar ik vind dat er nog een verdere verbetering noodzakelijk is.
Hebben ProRail en Syntus alle maatregelen genomen zoals door de minister van Infrastructuur en Milieu tijdens het notaoverleg over het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) van 12 december 2011 zijn aangekondigd?2 Zo ja, waarom heeft dat niet geholpen? Zo nee, waarom niet?
De maatregelen zijn inmiddels grotendeels uitgevoerd (optimalisatie dienstregeling op basis van gereedgekomen infra-layout station Arnhem, realisatie snelle wissel Didam, verminderen bliksemgevoeligheid, robuuster maken bediening overwegen en vervanging van de treinen door nieuwe, snellere treinen). De overige genoemde maatregelen zijn maatregelen die meer uitvoeringstijd vragen, omdat hierbij planologische procedures of ingrijpende infrastructurele wijzigingen gemoeid zijn (bouw dubbelspoor Wehl, infra lay out station Zevenaar). Betrokken partijen zijn bezig met de voorbereiding en studies voor de realisatie van deze maatregelen. Ik ben van mening dat de gerealiseerde maatregelen wel degelijk al geholpen hebben. In 2012 zijn tot de start van de dienstregeling 2013 geen structurele problemen meer op deze lijn voorgekomen.
Kunt u aangeven wat de punctualiteit van de treinen op het baanvak is? Op welke manier worden reizigers gecompenseerd voor de vele vertragingen waarmee zij te maken hebben?
De punctualiteit van de lijn Arnhem-Winterswijk voor de aankomst binnen 3 minuten van de tijd uit de dienstregeling was in december 2012 59,0%. Dat is zeer laag en ook veel lager dan het gemiddelde van 81,3% voor deze lijn over geheel 2012 en van 87,6% over 2011.
De gemiddelde punctualiteit op de baanvakken in de Achterhoek laat vanaf begin januari 2013 weer een stijgende trend zien. De opstartproblemen van de eerste 2 weken van de dienstregeling 2013 lijken achter de rug te zijn en beide vervoerders Arriva en Hermes werken samen met ProRail aan een verdere verbetering van de dienstverlening. Arriva en Hermes hebben mij toegezegd dat zij op een gepast moment de reizigers zullen compenseren voor de ontstane overlast, omdat de eerste 2 weken van de dienstregeling 2013 door vertragingen en uitval van ritten niet hebben voldaan aan de verwachtingen van de reizigers. Hermes heeft hieraan invulling gegeven door het compenseren van de reizigers die zich bij haar als gedupeerde van de verstoringen in de periode van 10 t/m 21 december 2012 hebben gemeld. Hermes geeft een vast bedrag van € 25 per gedupeerde reiziger.
Welke maatregelen worden door ProRail en de vervoerders nog genomen om de problemen volledig op te lossen?
ProRail en de vervoerders Arriva en Hermes hebben een team samengesteld waarin alle zaken die voor verbetering vatbaar zijn integraal worden aangepakt. Dit team monitort continu de punctualiteit en rituitval, verfijnt de bijsturing en scherpt afspraken tussen partijen waar nodig aan. Hierbij zet ProRail extra mensen in, die belast zijn met de beschikbaarheid van het spoor. Dit om uitval van treinen tot een minimum te beperken en om de omliggende infrastructuur, zoals de tankinstallaties voor de diesel, nauwlettend in de gaten gehouden. Dit geheel heeft de afgelopen weken geresulteerd in een duidelijke verbetering van de prestaties op de verschillende baanvakken waar Arriva en Hermes rijden ten opzichte van de situatie in de eerste weken na de ingang van de dienstregeling 2013 (zie het antwoord op vraag 3 van de leden Hoogland en van Dijk, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1303).
De verhouding tussen de gebiedsvisie windenergie van de provincie Drenthe en lopende grote windprojecten |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de gebiedsvisie windenergie van de provincie Drenthe?
Ja, ik heb kennisgenomen van de ontwerp-gebiedsvisie windenergie van het provinciale bestuur van Drenthe en de vier betrokken gemeentebesturen.
Hoe verhouden de lopende projecten voor windparken, de Drentse Monden en Oostermoer, onder de rijkscoördinatieregeling zich tot deze gebiedsvisie, waarin deze projecten niet zijn meegenomen terwijl zij binnen het zoekgebied vallen?
De provinciale gebiedsvisie is het beoordelingskader voor initiatieven voor windparken in Drenthe waarvoor provincie en/of gemeentebesturen conform de wet bevoegd gezag zijn, dat wil zeggen voor initiatieven kleiner dan 100 MW.
De rijkscoördinatieregeling (RCR) is gelet op de beoogde omvang van de voorgenomen windparken De Drentse Monden en Oostermoer (groter dan 100 MW) overeenkomstig de bepalingen van de Elektriciteitswet 19981 van toepassing op deze parken. Op grond van de genoemde wet ben ik samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu het bevoegde gezag voor de ruimtelijke inpassing van deze windparken in de vorm van een inpassingsplan. Afwegingen ten aanzien van de besluitvorming over het inpassingsplan worden dan ook door het Rijk gemaakt. Wel zullen deze initiatieven worden getoetst aan de op korte termijn vast te stellen Rijksstructuurvisie wind op land. Bij die besluitvorming wordt de inbreng van alle betrokken partijen, waaronder die van de provincie, de gemeenten, omwonenden en natuur- en milieuorganisaties zoveel mogelijk meegenomen.
In dat kader heeft mijn ambtsvoorganger met de verantwoordelijk gedeputeerde van Drenthe afgesproken dat één variant uit de provinciale gebiedsvisie2 zal worden meegenomen in het MER-onderzoek. Op dit moment wordt het MER-onderzoek uitgevoerd naar de verschillende varianten van de initiatiefnemers en naar de variant, die is aangedragen door het provinciebestuur Drenthe en de gemeentebesturen Aa en Hunze en Borger-Odoorn. Besluitvorming over het inpassingsplan en daarmee over de projecten en de omvang daarvan vindt pas plaats na afronding en op basis van de (MER-) onderzoeken. Daarop kan nu nog niet worden vooruitgelopen.
Hoe wordt omgegaan met lopende projecten onder de rijkscoördinatieregeling na overeenstemming tussen Rijk en provincies over de Structuurvisie? Is er zekerheid over het doorgaan van deze projecten en zo nee, waar is dat van afhankelijk?
Bij de Rijksstructuurvisie wind op land gaat het om een visie van het Rijk. Bij de vaststelling van deze Rijksstructuurvisie zal zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de inbreng vanuit de provincies, maar ook met de lopende RCR-projecten. Op 5 juli 2012 heeft uw Kamer de motie Dikkers (Kamerstuk 29 023, nr. 134) aangenomen, waarin de regering wordt gevraagd met de provincies prestatieafspraken te maken waarin een verdeling van 6 000 MW wind op land wordt geborgd en wordt uitgesplitst in taakstellingen per provincie. Dit heeft geleid tot een serie van intensieve gesprekken met IPO en de provincies. Deze gesprekken zijn nog niet afgerond. Op de uitkomst van het overleg kan ik niet vooruitlopen. Onafhankelijk hiervan zal de Rijksstructuurvisie wind op land binnenkort worden vastgesteld. Vanaf het moment dat de Rijksstructuurvisie is vastgesteld, zal deze in beginsel het kader vormen voor de besluitvorming ten aanzien van alle windprojecten die op grond van de wet onder de RCR vallen. Zekerheid over het doorgaan van de nu lopende RCR-projecten kan pas worden gegeven op het moment van besluitvorming omtrent de betreffende inpassingsplannen op basis van het daarvoor noodzakelijke (MER)-onderzoek en de dan vastgestelde kaders van de Rijksstructuurvisie wind op land. Dat hoort bij een zorgvuldig besluitvormingsproces.
Wordt de regie over «Wind op Land» na overeenstemming over de Structuurvisie volledig in de handen van de provincies gelegd en hoe interpreteert u de motie-Dikkers (Kamerstuk 29 023, nr. 134) in dit verband?
De Rijksstructuurvisie wind op land wijzigt niets aan de verantwoordelijkheidsverdeling bij de ruimtelijke besluitvorming over windenergie. Deze ligt vast in de Elektriciteitswet 19983 en de betreffende wettelijke bepaling wijzigen niet met de komst van de structuurvisie. Ik interpreteer de motie Dikkers als een oproep om vanuit het Rijk zoveel mogelijk overeenstemming te zoeken met de provincies met inachtname van de taakstelling van 6000 MW windenergie in 2020. Bij de invulling van mijn regierol bij windenergieprojecten die op grond van de wet onder de RCR vallen geef ik daar ook invulling aan. Dit laat echter onverlet dat de besluitvorming ten aanzien van dergelijke projecten overeenkomstig de Elektriciteitswet bij mij en de minister van Infrastructuur en Milieu ligt. Ik hecht er overigens aan om hier nogmaals te benadrukken dat de RCR een zorgvuldig instrument is dat beoogt zo veel mogelijk recht te doen aan de belangen van alle betrokkenen.
De provincie blijft, eveneens op grond van de wet, verantwoordelijk voor de besluitvorming over windenergieprojecten tussen de 5 en 100 MW. Ook deze verantwoordelijkheid wijzigt niet met de komst van de Rijksstructuurvisie wind op land.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de begrotingsbehandeling 2013 van uw ministerie?
Ja.
Contant betalen bij de apotheek |
|
Arie Slob (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat cliënten van BENU, Escura en LLOYDS apotheken, die verzekerd zijn bij zorgverzekeraar DSW, deze week een brief hebben ontvangen dat zij voortaan contant moeten betalen, omdat deze apotheken geen contract hebben kunnen afsluiten met DSW?1
Ja, ik heb kennis genomen van dat bericht.
Hoeveel mensen hebben deze brief gehad?
Uit navraag blijkt dat nagenoeg alle cliënten van de BENU apotheken (waartoe Escura en Lloyd apotheken behoren) deze hebben brief ontvangen.
Hoe kan het dat klanten van DSW een brief hebben ontvangen met daarin deze mededeling, nadat ze niet meer van zorgverzekeraar kunnen veranderen? Deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is?
Om te beginnen kan ik u mededelen dat ik inmiddels van DSW en BENU apotheken heb vernomen dat er recentelijk een contract is gesloten, waardoor verzekerden hun medicijnen per 11 januari 2013 weer zonder contante betaling kunnen verkrijgen.
Overigens zijn verzekerden van DSW verzekerd via een restitutiepolis. Bij een restitutiepolis zijn verzekerden vrij in hun keuze voor een zorgaanbieder, maar bestaat de mogelijkheid dat de verzekerde eerst zelf de rekening moet betalen en deze vervolgens zelf in moet dienen bij de zorgverzekeraar2. Verzekerden hebben recht op een vergoeding van 100% van de gemaakte kosten, met dien verstande dat niet meer wordt betaald dan de kosten die in de Nederlandse marktomstandigheden in redelijkheid passend zijn te achten (en onder aftrek van eigen bijdragen en eigen risico). Dit is het karakter van een restitutieverzekering. DSW sluit overigens wel contracten met apotheken, indien er een contract is gesloten hoeft de verzekerde niet contant af te rekenen omdat er betalingsafspraken tussen de apotheek en de zorgverzekeraar zijn gemaakt.
Voor wat betreft de duidelijkheid voor verzekerden over het gecontracteerde zorgaanbod, kan ik het volgende aangeven. De contractonderhandelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders worden niet altijd voor aanvang van het polisjaar afgerond. Ik ben van mening dat op het moment van het kiezen voor een zorgverzekeringspolis (doorgaans in december) verzekerden moeten weten welke aanbieders gecontracteerd zijn voor het komende polisjaar. In de beleidsregel informatieverstrekking3 van de NZa staat welke informatieverplichting de zorgverzekeraars hebben. Zorgverzekeraars moeten hun verzekerden duidelijk informeren over het gecontracteerde danwel niet-gecontracteerde zorgaanbod. Bovendien dienen verzekeraars onder andere een toelichtende tekst op hun website te plaatsen indien tijdens de overstapperiode nog niet alle contracten zijn afgesloten. Zorgverzekeraars moeten jaarlijks aangeven in hoeverre zij aan de beleidsregel voldoen en de NZa houdt toezicht of zorgverzekeraars de informatieverplichtingen nakomen en kan zo nodig handhavende maatregelen nemen om te borgen dat deze informatieverplichtingen worden nageleefd.
Indien de zorgverzekeraar de verzekerden voldoende informeert over welke contracten met welke aanbieders zijn gesloten en over wat de gevolgen voor de verzekerden zijn indien er geen contract is afgesloten, kunnen verzekerden op basis daarvan kiezen voor hun zorgverzekering.
Naast de informatieverplichting heeft de versnelling van de contractering mijn aandacht. Er ligt momenteel in de Tweede Kamer een voorstel tot wijziging van art 13 Zvw4. Deze wijziging houdt in dat de zorgverzekeraar die een naturaverzekering aanbiedt in zijn modelovereenkomst – en daarmee in zijn zorgpolis – zelf kan bepalen of hij bij niet gecontracteerde zorgaanbieders genoten zorg vergoedt en zo ja, tot welke hoogte5. Tevens wordt met de wetswijziging geregeld dat een naturaverzekerde die naar een niet-gecontracteerde zorgaanbieder is gegaan, recht heeft op volledige vergoeding indien niet uiterlijk zes weken voor 1 januari van het kalenderjaar waarin hij die zorg genoten heeft, bekend was met welke zorgaanbieders zijn zorgverzekeraar een zorgcontract had gesloten. De verzekeraar kan hieraan voldoen door de gecontracteerde zorgaanbieders op zijn website bekend te maken.
Indien deze wetswijziging door de Tweede Kamer wordt aangenomen zullen zorgverzekeraars een grote prikkel ervaren om uiterlijk zes weken voor 1 januari op hun website duidelijk aan te geven met welke zorgaanbieders een contract is gesloten, zodat de verzekerde duidelijk weet waar hij aan toe is op het moment dat hij voor het komende jaar voor een zorgverzekering kiest.
Voorts ben ik in het kader van het hoofdlijnenakkoord voor de medisch specialistische zorg met partijen (ZN en aanbieders) in gesprek over de versnelling van de contracteercyclus en wordt momenteel onderzocht welke stappen hiervoor ondernomen dienen te worden. Ik zal u van de voortgang op de hoogte houden.
Deelt u de mening, dat iedereen, voorafgaand van het kiezen van een zorgverzekeraar, moet weten met welke zorgaanbieders een zorgverzekeraar wel of geen contract heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom loopt de periode dat zorgaanbieders een contract kunnen afsluiten niet parallel met de periode waarbinnen mensen de keuze kunnen maken voor een andere zorgverzekering?
Zorgverzekeraars en zorgaanbieders zijn private partijen en daarom vind ik het niet wenselijk het tijdstip van het afsluiten van een contract wettelijk vast te leggen. Zoals toegelicht in mijn antwoord op vragen 3, 4 en 6 onderneem ik wel diverse andere stappen om zorgverzekeraars te stimuleren hun contractering tijdig af te ronden dan wel hierover duidelijke informatie te verschaffen aan de verzekerden.
Deelt u de mening dat verzekerden bij DSW hiervan de dupe zijn, aangezien zij nu niet meer kunnen veranderen van zorgverzekeraar?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat er in het najaar 2012 voldoende informatie beschikbaar was voor cliënten om te kunnen wisselen van zorgverzekeraar? Zo nee, welke informatie ontbrak er volgens u? Zo ja, waaruit leidt u af dat er voldoende informatie was?
De NZa houdt toezicht op het feit of zorgverzekeraars voldoen aan de beleidsregel informatieverstrekking, waarin ook is opgenomen welke informatie verzekeraars dienen te verstrekken over het gecontracteerde zorgaanbod.
De NZa heeft in 2012 onderzoek gedaan of zorgverzekeraars, naast de verplichte informatie die op de website moet staan volgens de beleidsregel informatieverstrekking, hun klanten op een andere wijze actief informeren over de contractering. Uit dit onderzoek blijkt het volgende. Eén verzekeraar heeft zijn klanten per brief laten weten wat er in hun aanbod veranderde. Dat is een goed voorbeeld hoe verzekeraars hun consumenten extra kunnen informeren. Andere verzekeraars informeren hun klanten via de media of melden dat de verzekerde dit zelf moeten navragen bij de verzekeraar.
Jaarlijks onderzoekt de NZa hoe verzekeraars hun verzekerden via de website informeren over verschillende aspecten van de zorgverzekering6. Als de informatie op de website niet correct, incompleet of niet actueel is, spreekt de NZa zorgverzekeraars daarop aan en kan zij handhavend optreden waar nodig om naleving te borgen. Als de onderhandelingen met bepaalde zorgaanbieders nog lopen op het moment dat de polissen bekend worden, moeten verzekeraars dat ook op hun website vermelden.
Bent u van mening dat, wanneer dit soort situaties zich vaker voordoen, overwogen dient te worden cliënten de mogelijkheid te bieden om tweemaal in het jaar te wisselen van zorgverzekeraar?
Ik vind het niet wenselijk om wettelijk te regelen dat verzekerden de mogelijkheid hebben tweemaal per jaar te wisselen van zorgverzekeraar. Met de huidige informatieverplichtingen van de zorgverzekeraars, het toezicht van de NZa hierop en de maatregelen die ik heb geschetst bij mijn antwoord op vragen 3, 4 en 6 meen ik dat er voldoende actie wordt ondernomen om het consumentenbelang in deze te beschermen. De situatie waarnaar u vraagt betreft daarnaast een restitutieverzekering waar dit van totaal andere orde is dan een natura verzekering, zie antwoorden op vragen 3, 4 en 6.
De vergunningplicht Autoriteit Financiële Markten (AFM) op het gebied van onder andere curatele en bewindvoering |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het persbericht van de AFM?1
Ja.
Is het waar dat bewindvoerders ten behoeve van het openen van een bankrekening voor een cliënt een vergunning nodig hebben van de AFM? Zo ja, hoe verhoudt zich naar uw mening deze vergunningplicht tot artikel 1:441, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat zegt dat de bewindvoerder bij vervulling van zijn taak de belanghebbende in en buiten rechte vertegenwoordigt en tot artikel 1:436, vierde lid, BW dat de bewindvoerder verplicht om zo spoedig mogelijk een rekening te openen bij een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen?2
Deelt u de mening dat uit artikel 1:441, eerste lid, BW volgt dat de bewindvoerder moet worden gezien als elke andere natuurlijke persoon die zonder vergunning een bankrekening kan, respectievelijk moet, ingevolge artikel 1:436, vierde lid, BW, openen? Zo neen, waarom niet?
Deelt u de mening dat, ingeval een bewindvoerder inderdaad een vergunning zou moeten hebben om een dergelijke bankrekening te openen, er een extra administratieve last ontstaat voor bewindvoering die tot onnodig oponthoud leidt, alsmede tot hogere kosten, hetgeen niet in het belang is van de kwaliteit van de bewindvoering? Zo neen, waarom niet?
Indien beide voorgaande vragen met «ja» worden beantwoord, bent u dan bereid maatregelen te nemen, respectievelijk uw invloed aan te wenden om het daarheen te leiden dat de vergunningplicht voor bewindvoerders niet wordt ingevoerd respectievelijk komt te vervallen? Zo neen, waarom niet?
Bent u bereid om waar nodig met de AFM in gesprek te gaan om een helder antwoord te krijgen op de vraag voor welke categorieën financiële dienstverleners die niet zijn genoemd in het BW, zoals genoemd in de uiting van de AFM van 20 december 2012, vergunningplicht opportuun is, gelet op de taken die de AFM zijn toebedeeld?
Er zijn wellicht situaties denkbaar waarin op grond van de Wft een vergunning tot bemiddeling nodig wordt geacht, en handhaving van de vergunningsplicht om uiteenlopende redenen niet (langer) wenselijk is. Ik zal hierover in gesprek gaan met de AFM. Wel merk ik op dat ik ook voor inkomensbeheerders, schuldsaneerders, stamrechtspecialisten en zorginstellingen enige vorm van toezicht wenselijk acht. Het ligt daarom niet voor de hand om voor dergelijke dienstverleners een eventuele Wft-vergunningsplicht te laten vervallen zonder te zorgen voor alternatieve maatregelen.
De hoge betalingskosten voor verkopende partijen bij PayPal |
|
Henk Nijboer (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de tariefstructuur voor verkopende partijen die betalingen van consumenten ontvangen via PayPal?1
Ja.
PayPal verricht een belangrijke wederdienst aan verkopende partijen die hun producten (via internet) aanbieden, maar deelt u de mening dat transactiekosten van € 85,35 voor de verkopende partij bij een betaling van € 2500 enorm zijn en daarom een remmende werking hebben op commerciële transacties?
Het is aan verkopende partijen om te beslissen welke betaalmethoden zij willen aanbieden aan hun klanten. Kiest een verkopende partij om de betaalmethode van PayPal aan te bieden, dan is daaraan inherent verbonden dat PayPal een bepaald tarief bij de verkopende partij in rekening brengt.
Vanuit concurrentie-oogpunt vind ik het wel van groot belang dat verkopende partijen voldoende keuze hebben en houden uit verschillende betaalmethoden zodat zij betaaloplossingen kunnen aanbieden aan hun klanten die passend zijn. Om dezelfde reden is het ook voor consumenten belangrijk dat zij uit meer betaalmethoden kunnen kiezen bij de aanschaf van een product of dienst.
De betalingskosten voor verkopende partijen via PayPal lopen fors op bij hogere bedragen doordat de betaalkosten worden berekend als percentage van het verkoopbedrag; is er een wettelijk maximum gesteld aan een dergelijk percentage bij betaalkosten?
Er is geen wettelijk maximum gesteld aan dit soort kosten.
Wel worden consumenten met de Europese richtlijn consumentenrechten2 beschermd tegen buitensporige tarieven. Een handelaar mag op grond van deze richtlijn niet meer kosten bij de consument in rekening brengen dan de kosten als gevolg van het gebruik van het betreffende betaalmiddel.3
In hoeverre zal deze tarifering van PayPal worden beïnvloed door de implementatie van de Europese consumentenrichtlijn?
De richtlijn consumentenrechten ziet op de relatie tussen handelaar en consument. Op grond van deze richtlijn is het handelaren niet toegestaan om aan consumenten meer kosten in rekening te brengen dan de werkelijk door hen gemaakte kosten die verband houden met het gekozen betaalmiddel. De tarifering van de betaaldienst zal door de richtlijn consumentenrechten niet worden beïnvloed, omdat die tarieven in de relatie tussen de handelaar en de betaaldienst tot stand komen. In het specifieke geval van Paypal betekent dit dat de handelaar aan consumenten niet meer kosten in rekening mag brengen dan de kosten die PayPal bij de handelaar in rekening brengt en de kosten die de handelaar zelf nog maakt omdat gekozen wordt voor het betreffende betaalmiddel.
Bent u bereid de Autoriteit Financiële Markten (AFM) of de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) te verzoeken om onderzoek te doen naar betaalkosten voor verkopende partijen bij PayPal?
De NMa houdt toezicht op naleving van het mededingingsrecht. De NMa is een onafhankelijke toezichthouder, het is dan ook niet aan mij om haar te verzoeken onderzoek te doen naar bepaalde markten. Wel is de NMa van deze zorgen op de hoogte gesteld. Indien de NMa daartoe aanleiding ziet, zal zij een nader mededingingsonderzoek starten.
De AFM heeft hier in beginsel geen rol in.
De speech van de leider van de Palestijnse Autoriteit, Mahmoud Abbas |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de inhoud van de speech van Mahmoud Abbas ter herdenking van de eerste terreuraanslag van Fatah, die uitgezonden werd op de officiële televisiezender van de Palestijnse Autoriteit op 4 januari 2013?1
Ja.
Bent u bekend met de terreurdaden van de door Abbas geprezen personen?2
De precieze achtergrond van de door Abbas genoemde personen is onvoldoende bekend.
Deelt u de mening dat het verwerpelijk is goede banden te onderhouden met een Autoriteit wiens eigen leider, in het openbaar en via officiële media, terroristen verheerlijkt?
In het Palestijns-Israëlisch conflict zijn helaas met enige regelmaat opruiende teksten of «hate speech» te vinden van zowel Palestijnse als Israëlische zijde. Beide partijen worden hierop aangesproken. President Abbas heeft zich steeds laten kennen als voorstander van de vredesonderhandelingen.
Deelt u de mening dat deze speech valt onder terrorisme verheerlijking? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de overtuiging dat de motie die de regering verzoekt de subsidie aan de Palestijnse Autoriteit te stoppen indien er geen effectieve maatregelen worden genomen tegen terrorisme verheerlijking, hier van toepassing is?3 Zo nee, waarom niet?
Conform de Kamerbrief (d.d. 12 december 2012) zal ik mij blijven inspannen voor een einde aan opruiing en aan oproepen tot geweld, via de (op dit moment niet actieve) trilaterale commissie (VS, Israël en PA).
De ondersteuning van de Palestijnse Autoriteit is gericht op het opbouwen van een levensvatbare Palestijnse staat, die bijdraagt aan het doen slagen van het vredesproces. In de afgelopen jaren zijn positieve resultaten geboekt op het terrein van samenwerking op veiligheidsgebied tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit, ook op het terrein van terrorismebestrijding.
Bent u nu eindelijk bereid uitvoering te geven aan deze motie, door per direct de financiering van deze Palestijnse terrorisme verheerlijkende club, nota bene met ons belastinggeld, te stoppen en hier ook in Europees verband naar toe te werken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De praktijken bij Ryanair |
|
Sander de Rouwe (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van KRO Reporter over de praktijken bij Ryanair?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja.
In de luchtvaart wordt zeer gehecht aan een goede veiligheidscultuur. Signalen dat daar problemen mee zijn, worden altijd serieus genomen. Internationaal is vastgelegd dat het land waar de luchtvaartmaatschappij is gecertificeerd eerstverantwoordelijke is voor de controle. In het geval van Ryanair is dat Ierland.
Er is direct contact gezocht met de Ierse autoriteiten over dit onderwerp. Zij hebben het onderzoeksrapport opgestuurd met betrekking tot de gebeurtenissen op 26 juli 2012 opgestuurd. Aansluitend zijn vragen aan de Ierse Luchtvaart Autoriteit gesteld over de heersende veiligheidscultuur.
Bent u bereid de door u opgevraagde informatie bij de Ierse autoriteiten over Ryanair, met een reactie naar de Kamer te sturen? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze reactie en informatie verwachten? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bijgaand ontvangt u het rapport van de Ierse Luchtvaart Autoriteit over de gebeurtenissen van 26 juli (bijlage)2 en de antwoorden ontvangen op de aanvullende vragen die zijn gesteld (bijlage)3.
Ik deel de conclusies van de Ierse Luchtvaartautoriteit dat de betrokken gezagvoerders met een hoeveelheid brandstof zijn vertrokken die groter was dan de wettelijke vereiste. Met de Ierse Luchtvaart Autoriteit constateer ik dat men in lijn met de Europese regels een Mayday heeft afgegeven. Daarmee krijgt het vliegtuig de benodigde prioriteit in de vluchtafhandeling door de luchtverkeersleiding. Deze procedure is onderdeel van de veiligheidsketen.
Tenslotte ben ik van mening dat, zoals gebruikelijk in de luchtvaart, de incidenten goed zijn geëvalueerd en dat er lessen zijn getrokken die in de toekomst kunnen bijdragen aan een nog veiligere luchtvaart.
Ik constateer voorts dat door de Ierse Luchtvaart Autoriteit nadrukkelijk toezicht wordt gehouden op de veiligheidscultuur. De Ierse Luchtvaart Autoriteit is van mening dat er sprake is van een open veiligheidscultuur. Ik heb geen reden om te twijfelen aan die conclusies. Van de uitnodiging om een en ander te presenteren zal gebruik worden gemaakt. Mocht dat leiden tot een ander beeld, dan zal ik de Kamer daarover informeren.
Kunt u aangeven of er onderzoek wordt gedaan naar de bedrijfscultuur bij Ryanair als gevolg waarvan piloten duidelijke druk voelen om met zo min mogelijk brandstof te vliegen? Zo ja, door wie? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit het antwoord op vraag 2 blijkt, hebben de aanvullende vragen en antwoorden betrekking op de bedrijfscultuur.
Conform de regels van de ICAO en EASA is het aan de Luchtvaart Autoriteit van het land dat de vergunning aan de luchtvaartmaatschappij afgeeft, om toezicht uit te oefenen op die maatschappij, ook op de bedrijfscultuur. Het feit dat Ryanair in verschillende landen een basis heeft, doet daar niet aan af.
Kunt u aangeven op welke manier de wettelijke eisen voor brandstofbeleid door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) worden gecontroleerd en gehandhaafd? Hoe vaak is er sprake van een overtreding?
Alle lidstaten voeren inspecties uit conform het Safety Assessment Foreign Aircraft (SAFA) programma, middels gekwalificeerde SAFA-inspecteurs. Dit gebeurt volgens de in EU-directive 2008–49-EC aangegeven wettelijke kaders/eisen waaraan een luchtvaartuig/luchtvaartmaatschappij moet worden getoetst. Onderdeel van deze inspectie is controle op het voldoen aan de wettelijke eisen betreffende de hoeveelheid mee te nemen brandstof. Voor wat betreft Ryanair wordt er door de ILT niet specifiek gecontroleerd op het brandstofbeleid van deze maatschappij, anders dan tijdens deze SAFA platform inspecties. Het is de taak van de EU-lidstaat waaronder Ryanair een AOC (Air Operator Certificate) voert om het brandstofbeleid te controleren.
Handhaving bestaat uit een aantal categorieën waarbij in de zwaarste categorie de verplichting ligt een correctieve actie uit te voeren voor de aanvang van de volgende vlucht. In geval geen medewerking wordt verleend, kan het betreffende luchtvaartuig een startverbod worden opgelegd.
Het Nederlandse SAFA-team voerde in 2012 nationaal 370 inspecties uit op diverse bezoekende luchtvaartmaatschappijen. Hiervan waren twee inspecties bij toestellen van Ryan Air. Deze gaven geen aanleiding om het aantal inspecties bij deze maatschappij te intensiveren. Binnen het Europese SAFA programma zijn in 2012 meer dan 10 000 inspecties uitgevoerd. Bij meer dan 90 procent van deze inspecties is ook naar de belading en het brandstofverbruik gekeken. Vanuit EASA is tot op heden geen reden gevonden om de inspecties op Ryan Air te intensiveren.
Wat zijn de consequenties als een luchtvaartmaatschappij niet aan de brandstofeisen voldoet?
Indien bij een luchtvaartuig/luchtvaartmaatschappij wordt geconstateerd dat er niet wordt voldaan aan de verplichte minimale hoeveelheid brandstof, zal de gezagvoerder van de betreffende vlucht een verplichte correctieve actie worden opgelegd, zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 4. Bovendien zal de bevinding worden opgenomen in de EASA SAFA-database. Overtredingen worden tijdens EASA-meetings besproken en EASA kan correctieve acties ten uitvoer brengen onder auspiciën van de Europese Commissie, waaronder verhogen van het inspectie regime op de betreffende luchtvaartmaatschappij. Tevens zal de luchtvaartautoriteit waaronder de betreffende luchtvaartmaatschappij valt, geïnformeerd worden en verzocht worden onderzoek te starten en waar nodig in te grijpen. In het uiterste geval kan een maatschappij op de zwarte lijst terecht komen.
Los van bovenstaande kan de Nederlandse ILT ook op eigen initiatief bepaalde acties uitvoeren en in uiterste geval een maatschappij de toegang tot Nederland ontzeggen. ILT heeft dan de verplichting EASA, de EU-lidstaten en de Europese Commissie van dergelijke stappen op de hoogte te brengen.
Op welke manier vindt er door zowel de luchtvaartmaatschappijen als door de ILT controle plaats op de fitheid van piloten? Wat zijn de gevolgen als een piloot volgens de wettelijke regels niet fit genoeg is om te vliegen?
De fitheid van piloten wordt beoordeeld door gekwalificeerde keuringsartsen. Volgens een vaste frequentie (welke in wet- en regelgeving is beschreven) worden piloten gekeurd. Indien er twijfel over de fitheid van een piloot bestaat, kan deze frequentie worden aangepast. ILT heeft een taak bij het beoordelen van de keuringsartsen en bij het beoordelen van de kwaliteit van de keuringen. Daarnaast controleert ILT als onderdeel van de steekproefsgewijze vluchtinspecties de fitheid van piloten.
Luchtvaartmaatschappijen hebben elk een eigen kwaliteitsmanagementsysteem dat ILT door middel van audits controleert. Een van de onderdelen van het kwaliteitssysteem betreft de werk- en rusttijden van piloten. De verantwoordelijkheid voor de fitheid van een piloot ligt bij de piloot zelf. Indien een piloot niet fit genoeg is om te vliegen, zal hij/zij zich ziek moeten melden bij zijn maatschappij. Bij wet is geregeld in welke gevallen dit gevolgen heeft voor de geldigheid van de medische verklaring van de piloot.
Op grond van artikel 2.4 lid 7 Wet luchtvaart is een medische verklaring ongeldig gedurende de periode dat de gezondheidstoestand van de houder zodanig is, dat deze niet meer in staat is de werkzaamheden, waarvoor hem een brevet van bevoegdheid is verleend, te verrichten. Het brevet van een piloot kan geschorst worden wanneer een ernstig vermoeden rijst, dat de houder van het bewijs van bevoegdheid:
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Visserij voor de kust van West-Sahara |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Belgian-Dutch shipping company caught red-handedly in occupied Sahara»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het koelschip Nova Florida onder Nederlandse vlag vaart2, dat het op de vlootlijst van het Nederlands-Belgische bedrijf Seatrade staat en dat dit schip onlangs aanwezig was in de haven van Dakhla in het zuiden van West-Sahara? Indien neen, wat zijn hier dan de feiten?
Het in het bericht genoemde koelschip Nova Florida van de firma Seatrade voert de Koninkrijksvlag en is geregistreerd in Curaçao met als thuishaven Willemstad. Het schip valt derhalve niet onder Nederlandse jurisdictie en is geen EU-vaartuig. Uit diverse bronnen is evenwel vernomen dat het schip recent in Dakhla zou zijn geweest.
Is het waar dat dit koelschip in de haven van Dakhla aanwezig was in verband met visserijactiviteiten? Zo ja, wat zijn de precieze activiteiten die het schip er heeft verricht? Betreft het hier visserijactiviteiten met betrekking tot in de West-Saharaanse wateren gevangen vis? Indien neen, wat zijn hier dan de feiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe beoordeelt u de activiteiten van het koelschip voor de kust van West-Sahara aangezien er momenteel geen visserijovereenkomst tussen de EU en Marokko van kracht is en aangezien «Nederland de Marokkaanse soevereiniteit over de Westelijke Sahara niet (erkent) en het doen van investeringen en het zakendoen in het gebied van de Westelijke Sahara onder de 27e breedtegraad (ontraadt)»?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de opvatting dat het zeer onwenselijk is indien Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij visserijactiviteiten in West-Sahara? Indien ja, bent u bereid Nederlandse bedrijven die hierbij betrokken zijn hierop aan te spreken? Indien ja, hoe gaat u dit doen? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland ontraadt het doen van investeringen en het zakendoen in het gebied van de Westelijke Sahara onder de 27e breedtegraad. Indien er sprake is van overtreding van Nederlandse of Europese regelgeving, zal de overheid Nederlandse bedrijven daarop aanspreken.
Kunt u aangeven in hoeverre de gesprekken tussen de Europese Unie en Marokko over een nieuwe visserijovereenkomst voor de Marokkaanse wateren vorderen? Welke stappen moeten er nog gezet worden voordat een mogelijke nieuwe visserijovereenkomst tot stand komt?
De officiële onderhandelingen tussen de Europese Commissie en Marokko over een nieuw visserijprotocol zijn in november 2012 begonnen en zullen mogelijk in de loop van het voorjaar van 2013 worden afgerond. U bent eerder geïnformeerd over het mandaat op basis waarvan de Commissie met Marokko onderhandelt (Kamerstukken 21 502-32, nr. 564 en 32 201, nr 36). Na afronding van de onderhandelingen zal de Raad van Ministers besluiten over de sluiting van de overeenkomst. Tevens is goedkeuring van het Europees Parlement vereist.
Bent u in dit verband bekend met het juridisch advies aan de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties dat concludeert dat als «exploration and exploitation activities were to proceed in disregard of the interests and wishes of the people of Western Sahara, they would be in violation of the principles of international law applicable to mineral resource activities in Non-Self-Governing Territories»4 en het juridisch advies van het Europees Parlement dat concludeert dat «in the event that it could not be demonstrated that the FPA [Fisheries Partnership Agreement] was implemented in conformity with the principles of international law concerning the rights of the Saharawi people over their natural resource, principles which the Community is bound to respect, the Community should refrain from allowing vessels to fish in the waters off Western Sahara by requesting fishing licences only for fishing zones that are situated in the waters off Morocco»?5
Ik ben bekend met de in deze vraag genoemde juridische adviezen.
Deelt u de opvatting dat een mogelijke nieuwe visserijovereenkomst tussen de EU en Marokko, die ook geldt voor de wateren voor de West-Saharaanse kust, op dit moment «in disregard of the interests and wishes of the people of Western Sahara» zal zijn? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, niet op voorhand. Het mandaat van de Europese Commissie voor de onderhandelingen over een nieuw visserijprotocol met Marokko is gestoeld op drie pijlers: duurzame exploitatie, economisch realisme en respect voor internationaal recht. Het mandaat is er op gericht dat het nieuwe protocol volledig in overeenstemming is met het internationale recht en het belang dient van alle lokale bevolkingsgroepen. De Europese Commissie zet in op het opnemen van een bepaling in het protocol gericht op de verzekering van Marokko dat het bij de implementatie van het protocol zijn verplichtingen onder internationaal recht en binnen het raamwerk van de VN nakomt. Tevens zet de Europese Commissie in op een bepaling die Marokko verplicht te rapporteren over de economische en sociale impact van de sectorale steun waarin het protocol voorziet, met inbegrip van de geografische distributie ervan. Het kabinet zal het resultaat van de onderhandelingen op al deze punten toetsen, alsmede op duurzaamheid en rentabiliteit.Op basis daarvan bepaalt het kabinet of het kan instemmen met het onderhandelingsresultaat.
Deelt u de opvatting dat een mogelijke nieuwe visserijovereenkomst tussen de EU en Marokko, die ook geldt voor de wateren voor de West-Saharaanse kust, in strijd met het internationaal recht zal zijn en dat daarom de wateren voor de West-Saharaanse kust uitgesloten moeten worden van een mogelijke nieuwe visserijovereenkomst? Indien neen, waarom niet? Indien ja, bent u bereid om in EU-verband actief te pleiten voor het uitsluiten van de wateren van West-Sahara van een mogelijke nieuwe visserijovereenkomst tussen de EU en Marokko? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een nieuw visserijprotocol tussen de EU en Marokko dat ook de wateren van de Westelijke Sahara omvat, hoeft niet per definitie in strijd te zijn met het internationaal recht. Er mogen economische activiteiten plaatsvinden in «non-self-governing territories», waarbij de opbrengsten van deze activiteiten ten goede moeten komen aan de oorspronkelijke bevolking van het gebied. De rechtmatigheid hangt af van de wijze waarop het protocol door Marokko, dat feitelijk gezag uitoefent in de Westelijke Sahara, wordt geformuleerd en geïmplementeerd. Mocht derhalve een nieuw visserijprotocol ook gelden voor de wateren van de Westelijke Sahara, dan hoeft dat niet in strijd te zijn met het internationaal recht, mits vorengenoemde randvoorwaarde in acht wordt genomen.
Het bericht dat dhr. Jansen Steur zich in 2006 geregistreerd heeft in Duitsland als arts |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat dhr. Jansen Steur zich in 2006 geregistreerd heeft in Duitsland (Noordrijn Westfalen) als arts?1
Ja.
Welke organen zijn in Nederland (BIG-register (Beroepen Individuele Gezondheidszorg), Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) of anderen) voor die registratie geraadpleegd, en/of wisten, dat hij zich in Duitsland registreerde?
Het BIG-register kan op verzoek van een ingeschreven zorgverlener een bewijs van registratie leveren. Een dergelijke verklaring geeft aan dat de betrokkene op dat moment bevoegd is om het beroep uit te oefenen (verklaring van geen bezwaar).
Begin 2006 heeft de heer Jansen Steur bij het BIG-register een Duitstalig bewijs van registratie aangevraagd. Internationaal geven bevoegde autoriteiten zoals het BIG-register dergelijke verklaringen af ten behoeve van aanvraagprocedures voor diploma-erkenning en toelating tot de beroepsuitoefening (registratie). Uiteraard hebben deze bewijzen uit hun aard een beperkte geldigheidsduur. De Duitse autoriteiten accepteren uitsluitend dergelijke verklaringen als die niet ouder zijn dan een maand (volgens de informatie op http://www.anerkennung-in-deutschland.de/html/en/160.php). De verklaring van geen bezwaar kon op dat moment worden afgegeven omdat de heer Jansen Steur was ingeschreven in het BIG-register en er geen sprake was van een strafrechtelijke of tuchtrechtelijke uitspraak die de bevoegdheid van de heer Jansen Steur om het beroep van arts uit te oefenen had beperkt of hem die bevoegdheid had ontnomen.
In januari 2006 heeft de heer Jansen Steur de IGZ geïnformeerd dat hij in Duitsland wilde werken. De IGZ heeft aan de heer Jansen Steur bericht dat hij mede op voorwaarde van openheid over zijn verslavingsverleden aan een toekomstige werkgever weer mocht solliciteren. De IGZ heeft hierover op 21 juni 2006 contact opgenomen met de directeur van het Duitse Ziekenhuis waar de heer Jansen Steur werkte en met de heer Jansen Steur zelf. De heer Jansen Steur heeft vervolgens een brief over zijn verslavingsverleden aan de IGZ en het Duitse Ziekenhuis gezonden. Deze informatie is overigens niet nieuw. Mijn voorganger heeft dit eerder tot op de bodem uitgezocht, dit is te vinden in de rapporten Hoekstra en Lemstra, genoemd in de begeleidende brief onder 4.2.
Was de IGZ, nadat in 2009 met dhr. Jansen Steur werd overeengekomen dat hij zich zou uitschrijven uit Nederland, op dat moment op de hoogte van het feit dat hij zich had ingeschreven in Duitsland?
De IGZ heeft geen overeenkomst gesloten met de heer Jansen Steur dat hij zich zou uitschrijven uit Nederland. Hij heeft zich in oktober 2009 op aandringen van de IGZ uitgeschreven uit het BIG-register. De IGZ was op dat moment niet op de hoogte van het feit dat de heer Jansen Steur wederom in Duitsland aan de slag was. Deze informatie is overigens niet nieuw, hiervoor verwijs ik naar de rapporten Hoekstra en Lemstra, genoemd in de begeleidende brief onder 4.2.
Bij hoeveel ziekenhuizen en klinieken is dhr. Jansen Steur sinds 2003 werkzaam geweest? Kunt u een overzicht geven van plaats en tijd van deze werkzaamheden?
Ik beschik niet over informatie bij hoeveel ziekenhuizen en klinieken de heer Jansen Steur sinds 2003 werkzaam is geweest in het buitenland. Volgens berichten in de media zou de heer Jansen Steur, al dan niet via Duitse uitzendbureaus, recent werkzaam zijn geweest in Heilbronn en Bad Friedrichshall, in Worms (augustus 2010 tot februari 2011), Nienburg (2010), Bad Laasphe (2007) en Bad Fredeburg (2006).
Op welke tijdstippen hebben Nederlandse instanties contact gehad of gezocht met buitenlandse instanties over zijn werkzaamheden? Is het waar dat dhr. Jansen Steur in Nederland noch door de gewone rechter, noch door de tuchtrechter veroordeeld is, zodat hij niet op een Europese zwarte lijst gezet kan worden, ook al zou die bestaan?
De IGZ heeft in juni 2006 contact gehad met het ziekenhuis waar de heer Jansen Steur was aangenomen (zie ook mijn antwoord op vraag2, en recentelijk met de Bezirksregierung in Arnsberg om te achterhalen welke documenten de heer Jansen Steur in het kader van zijn aanvraag van de bevoegdheid in Duitsland in 2006 heeft overgelegd.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft in het kader van het onderzoek dat heeft geleid tot de rechtszaak die nu aanhangig is bij de rechtbank Almelo, meerdere rechtshulpverzoeken doen uitgaan naar de Duitse autoriteiten. Naar aanleiding van recente berichten over de beweerdelijke werkzaamheden van de heer Jansen Steur in Duitsland als arts of als neuroloog, heeft het OM opnieuw een rechtshulpverzoek aan de Duitse autoriteiten verzonden met het verzoek hierover geïnformeerd te worden. Zoals u bekend, is in deze zaak nog geen uitspraak door de strafrechter gedaan. Eind vorig jaar, op 28 november en 17 december, vond een regiezitting plaats. De tweede regiezitting is door de rechtbank gepland op 3 april 2013.
J.S. is in Nederland noch door de strafrechter, noch door de tuchtrechter veroordeeld (zie ook mijn antwoord op vraag3. Omdat op dit moment geen Europese zwarte lijst bestaat, staat hij daar niet op. Of dat in toekomstige situaties anders is, hangt af van de wijze waarop deze lijst wordt vormgegeven. De gegevens die het BIG-register op zijn website openbaar maakt, zijn de gegevens die ook op een nog vorm te geven Europese zwarte lijst moeten staan.
Wel kan iedereen zien dat de heer Jansen Steur niet bevoegd is in Nederland als arts te functioneren omdat hij niet in het BIG-register geregistreerd is.
Ik verwijs u voorts naar paragraaf 4 van de begeleidende brief.
Waarom vond de IGZ het prima dat hij in Duitsland aan de slag kon, en legden ze hem geen strobreed in de weg?
Deze zaak is uitgezocht in het rapport van de heer Lemstra, die ook aan de Tweede Kamer is toegezonden. De IGZ heeft in januari 2006 aan de heer Jansen Steur laten weten dat hij weer als arts en neuroloog kon gaan werken. Een onafhankelijk psychiater had op verzoek van de IGZ beoordeeld of de heer Jansen Steur daar weer toe in staat was en het oordeel luidde dat dit het geval was. Hierbij stond voorop dat de verslavingsproblematiek voldoende onder controle moest zijn. Op grond van deze beoordeling had de IGZ naar haar mening op dat moment geen andere aanknopingspunten om de heer Jansen Steur verdergaande beperkingen op te leggen dan de afspraken die met hem zijn gemaakt. Dit hield onder andere in dat de heer Jansen Steur bij eventuele werkhervatting (binnen of buiten Nederland) de doorgemaakte problematiek aan de directie van de instelling of aan de werkgever zou melden (zie ook mijn antwoord op4.
Vindt u het, gezien alle bewijzen tegen dhr. Jansen Steur (o.a. het rapport-Lemstra), gepast dat hij nog op enigerlei wijze het beroep van arts uitoefent?
Nee, zoals in de begeleidende brief is beschreven gold voor de periode van vóór 2010 een ander politiek beleid, en dus IGZ-beleid. Conform het huidige beleid had het in de rede gelegen een tuchtzaak aan te spannen.
Indien u vindt dat hij zijn beroep niet zou moeten uitoefenen, hoe gaat u er dan voor zorgen dat hij dat niet in Nederland, noch elders kan doen?
In Nederland kan de heer Jansen Steur niet aan het werk omdat hij niet BIG-geregistreerd is. Ik verwijs u voorts naar paragraaf 3 en 4 van de begeleidende brief.
Herinnert u zich dat de toenmalige minister van Justitie in maart 2009 op eerdere vragen antwoordde: «De hoofdofficier van justitie heeft de letselschadespecialist op 15 januari 2009 bericht erop toe te zien dat deze kwestie vanaf dat moment met de grootst mogelijke voortvarendheid wordt behandeld.»?2
Ja.
Vindt u dat er sinds januari 2009 in deze zaak met de grootst mogelijke voortvarendheid is gehandeld door de rechterlijke macht?
In de beantwoording van de op 31 mei 2011 gestelde vragen van de leden Bruins Slot, Omtzigt en Uitslag (Tweede Kamer 2010–2011, aanhangsel nr. 3042) ben ik reeds ingegaan op de complexiteit van het onderzoek. Tevens melde ik u toen dat het onderzoek nog geruime tijd in beslag zou nemen. Inmiddels is, zie daarvoor mijn antwoord op vraag 5, de behandeling van de zaak bij de rechtbank Almelo begonnen.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat zowel het OM als de IGZ nu wel met de grootst mogelijke voortvarendheid gaan handelen? Welke acties zullen zij ondernemen?
Zie de antwoorden op de vragen 5, 7, 8 en 10.
De voorgenomen uitzetting van een Oeigoerse asielzoeker naar China |
|
Bram van Ojik (GL), Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een voorlopige voorziening heeft getroffen, waardoor de voor vandaag geplande uitzetting van een Oeigoerse asielzoeker naar China tijdelijk is verhinderd?1 Ziet u af van de geplande uitzetting?
Het klopt dat op 9 januari 2013 een uitzetting naar China stond gepland van een Oeigoerse asielzoeker. Op 8 januari 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de voorlopige voorziening van de betrokken vreemdeling toegewezen en bepaalt dat betrokkene niet wordt uitgezet totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist. De uitzetting is derhalve geannuleerd.
Met het oog op het belang van de privacy van de betrokken vreemdeling en gezien het feit dat zijn zaak onder de rechter is, ga ik niet verder in op deze individuele zaak.
Bent u ervan op de hoogte dat deze asielzoeker zich in Nederland actief en publiekelijk heeft ingezet voor de Oeigoerse zaak, bijvoorbeeld door zijn aanwezigheid bij het World Uyghur Congress in 2012, waarvan foto’s op het internet staan en dat daardoor groot gevaar op ernstige mensenrechtenschendingen bij terugkeer naar China ontstaat? Vindt u ook dat daarom opnieuw extra zorgvuldig naar de inhoud van dit asieldossier gekeken moet worden? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid in dit geval af te zien van verdere onomkeerbare stappen totdat duidelijk is welke precieze veiligheidsrisico’s deze asielzoeker bij terugkeer in China zal lopen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat Vluchtelingenwerk Nederland en Amnesty International zich ernstige zorgen maken om zijn veiligheid bij uitzetting naar China? Klopt het dat Oeigoeren die asiel hebben aangevraagd bij terugkeer naar China een reëel risico lopen om in een gevangenis of een werkkamp terecht te komen en slachtoffer worden van ernstige mensenrechtenschendingen zoals marteling? Wat vindt u van de gezamenlijke oproep van deze mensenrechtenorganisaties om geen Oeigoerse asielzoekers naar China uit te zetten?2
Zoals bekend, maak ik bij het vaststellen van het landgebonden asielbeleid inzake herkomstlanden van asielzoekers en bij het beoordelen van individuele asielaanvragen gebruik van de ambtsberichten van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Bij de totstandkoming van deze ambtsberichten wordt onder meer gebruik gemaakt van informatie die afkomstig is van de door u genoemde organisaties en dit wordt uitdrukkelijk vermeld. De in de ambtsberichten genoemde risico’s worden in de asielprocedure meegenomen.
Het laatste algemeen ambtsbericht China dateert van december 2012. Ik bestudeer op dit moment dit ambtsbericht en zal uw Kamer op korte termijn informeren of dit ambtsbericht voor mij aanleiding is om het beleid aan te passen. Daarbij kijk ik ook naar het beleid in andere lidstaten, waaronder Zweden.
Bent u bereid uw Zweedse collega te bevragen over het lot van twee door Zweden uitgezette Oeigoerse asielzoekers en over de achtergrond van de beslissing om voorlopig geen Oeigoeren meer vanuit Zweden naar China uit te zetten?3
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om opnieuw onderzoek te doen naar de veiligheidsrisico’s voor Oeigoerse asielzoekers bij uitzetting naar China en bij dit onderzoek de bij mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International en Human Rights Watch beschikbare informatie uitdrukkelijk te betrekken en hangende dit onderzoek geen Oeigoerse asielzoekers naar China uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De medicijncheck |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat er jaarlijks ongeveer 16.000 ouderen in het ziekenhuis worden opgenomen met medicijngerelateerde problemen?1
Ik heb begrepen dat in de uitzending van Radar van 7 januari jl. deze uitlatingen zijn gedaan en dat de Unie KBO een enquête onder 800 ouderen heeft gehouden.
Het aantal van 16.000 geneesmiddelengerelateerde ziekenhuisopnames kwam eerder naar voren uit de onderzoeksgegevens van de studie Hospital Admissions Related to Medication (Harmonderzoek) uit 2006.
Indien men refereerde aan dit onderzoek, dan is het genoemde aantal ziekenhuisopnames correct. Dit aantal heeft echter niet alleen betrekking op specifiek oudere patiënten, maar betrof alle patiëntengroepen. De uitkomsten van het onderzoek betreffen het meetjaar 2004.
Ik neem aan dat het getal van 14 ouderen die per dag worden opgenomen met een medicijnvergiftiging, afkomstig is uit de enquête van de Unie KBO. Ik heb geen andere gegevens over het aantal ouderen dat per dag wordt opgenomen.
Klopt het dat jaarlijks ongeveer 16.000 ouderen in het ziekenhuis worden opgenomen met medicijngerelateerde problemen, en dat er 14 ouderen per dag in het ziekenhuis terecht komen met medicijnvergiftiging? Zo nee, om hoeveel gevallen gaat het dan?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van het onderzoek van de Unie KBO waaruit blijkt dat slechts 37% van de apothekers vraagt welke medicijnen 65-plussers slikken, en dat slechts 22% van de huisartsen dit checkt bij hun oudere patiënten? Zijn die percentages juist? Zo nee, om welke percentages gaat het dan?
Ik heb begrepen dat dit de percentages zijn die in genoemde uitzending aan de orde zijn geweest. Dit zijn percentages op basis van de uitkomsten van de enquête door de Unie KBO. Bij mij zijn geen andere percentages bekend.
Bent u ervan op de hoogte dat het Instituut Verantwoord Medicijngebruik in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onderzoek heeft gedaan onder 399 ouderen, op basis waarvan 650 doseringen werden aangepast en 362 medicijnen zijn geschrapt? Zijn deze cijfers juist? Zo nee, om welke aantallen gaat het dan?
Het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM) heeft gedurende de periode 2004–2008 in opdracht van een zorgverzekeraar een best practice op dit terrein ondersteund. Het aantal opgevoerde interventies vindt zijn grondslag in het eindrapport dat na afloop van deze best practice is opgeleverd. Er is in dit geval dus geen sprake van onderzoek dat in opdracht van VWS is uitgevoerd.
De resultaten waren aanleiding voor mijn ambtsvoorganger om op soortgelijke wijze in te zetten op verbetering van de medicatieveiligheid in verzorgings- en verpleeghuizen. Tijdens de looptijd van dit traject (2008–2011) bleek weinig belangstelling te bestaan onder de betrokken zorgverleners, zorginstellingen en zorgverzekeraars om op deze wijze tot verbetering te komen en tegelijkertijd doelmatigheidswinst te genereren.
IVM heeft een berekening gemaakt van de besparingen die bij uitrollen van de best practice in heel Nederland in theorie zouden kunnen worden gerealiseerd. Inhoudelijk erken ik het nut van een periodieke uitgebreide beoordeling van de medicatie bij oudere patiënten die meer dan vijf geneesmiddelen gebruiken. Dit zal zeker een besparing van de zorgkosten opleveren en daarnaast ook gezondheidswinst opleveren. Ik vind ook dat zorgverzekeraars in hun contractering van farmaceutische zorg hier nadrukkelijk op in moeten zetten. In de berekening van IVM worden echter aannames gedaan die ik niet reëel acht. Daarnaast zijn de kosten die gepaard gaan met de uitvoering van een dergelijke medicatiebeoordeling (werkzaamheden en capaciteit van arts/apotheker en mogelijk ondersteuning vanuit het betrokken instituut IVM zelf) niet meegenomen.
Heeft u ervan kennisgenomen dat het Instituut Verantwoord Medicijngebruik inschat dat het een besparing van ongeveer 100 miljoen euro oplevert als de 65-plussers, die meer dan vijf pillen per dag slikken voor chronische aandoeningen, jaarlijks een medicatie-beoordeling zouden krijgen? Is dat bedrag juist? Zo nee, om welk bedrag gaat het dan?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ervan op de hoogte dat door het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) samen met onder andere de beroepsvereniging van de klinische geriaters (de NVKG) en de Orde van medisch specialisten een richtlijn is opgesteld voor ouderen die meer dan vijf verschillende medicijnen slikken en dat deze richtlijn voorschrijft dat de patiënt, arts, apotheker, verpleegkundigen en verzorgenden samen moeten kijken naar het gebruik van medicijnen? Klopt het dat deze richtlijn vaak niet wordt nageleefd, omdat er niet genoeg geld, en dus tijd, voor beschikbaar is?
Deze richtlijn is medio 2012 opgeleverd. Ik heb op dit moment geen signalen dat de beroepsgroepen onvoldoende inzet plegen om tot naleving van deze richtlijn te komen.
Deelt u de mening dat een groot deel van dit geld beschikbaar komt door een medicijncheck in te voeren, omdat zo’n check een flinke besparing op de medicijnkosten zou opleveren? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 5 heb aangegeven, acht ik de aannames die zijn gedaan bij de berekening van de besparingsmogelijkheden door IVM, niet reëel. Los daarvan, ben ik er wel voorstander van dat ouderen, zeker in het geval van polyfarmacie, goed begeleid worden bij hun medicatiegebruik. De NZa heeft bij de vaststelling van de zorgprestaties binnen de extramurale farmacie de randvoorwaarden geschapen om deze zorginhoudelijke interventie nader invulling te geven; er is voorzien in de mogelijkheid voor zorgverzekeraars en beroepsgroepen om hier nadere afspraken over te maken, inclusief afspraken over de bekostiging. Deze zorg maakt onderdeel uit van de aanspraken op farmaceutische zorg, waardoor de kosten nu al ten laste van de Zorgverzekering kunnen worden gebracht. Tot slot moeten richtlijnen worden nageleefd door de beroepsgroep.
Deelt u voorts de mening dat een jaarlijkse medicijncheck de patiëntveiligheid ten goede zou komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u tenslotte de mening dat bovenstaande cijfers alle reden zijn om de medicijncheck verplichtend op te nemen in het basispakket van de zorgverzekering? Zo nee, waarom niet?
Welke stappen bent u bereid te zetten om dit te realiseren?
De rapportage 'Drugshaven' |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de reportage van Omroep Brabant waaruit blijkt dat de smokkel van cocaïne in vooral de haven van Antwerpen een groot probleem is?1 Wat is uw reactie op deze uitzending?
Ja. Voor het bestrijden van cocaïnehandel- en smokkel in internationaal verband is samenwerking met andere landen van cruciaal belang. De Belgische autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de controle van hun buitengrenzen. Nederland werkt structureel samen met België om containers te kunnen onderscheppen. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de onderstaande vragen en op de schriftelijke vragen van het lid Van der Steur van uw Kamer (kenmerk 2013Z00194, ingezonden 9 januari 2013).
Klopt het dat 95% van de in Antwerpen binnengesmokkelde cocaïne naar Nederland wordt doorgevoerd? Zo nee, kunt u duidelijk maken wat het correcte cijfer dan wel is?
Het openbaar ministerie (OM) heeft mij meegedeeld dat het genoemde percentage niet is gebaseerd op hun gegevens. Het correcte percentage kan noch bevestigd, noch geschat worden. Dit heeft te maken met de differentiatie van smokkelroutes en smokkelwijzen van cocaïne en het feit dat de Douane alleen de veiligheid van goederenverkeer dat de buitengrenzen van de EU overschrijdt controleert en bevordert. Cijfers kunnen worden gebaseerd op de resultaten van strafrechtelijk onderzoek en de inbeslagnames. De ervaringen opgedaan tijdens cocaïneonderzoeken en de contacten met Belgische functionarissen daarin bevestigen wel het beeld dat het grootste deel van de in Antwerpen binnengesmokkelde cocaïne naar Nederland wordt doorgevoerd. Ik ben evenwel benieuwd waar het in de uitzending genoemde hoge percentage van 95% op gebaseerd is.
Wat doet u er momenteel concreet aan om te voorkomen dat cocaïne die in België is ingevoerd, Nederland wordt binnengesmokkeld?
Er vindt al een intensieve samenwerking plaats met België in concrete onderzoeken door middel van directe informatie-uitwisseling. De samenwerking met de Belgische autoriteiten heeft in 2012 tot recordvangsten van cocaïne geleid. Zo hebben er in 2012 diverse onderzoeken plaatsgevonden waarbij grote partijen cocaïne in beslag zijn genomen in de haven van Antwerpen. Gezien deze succesvolle resultaten wordt de samenwerking de komende jaren geïntensiveerd. Als de Belgische Justitie een voorstel zou doen voor het introduceren van internationale haventeams, zie ik dat met belangstelling tegemoet. Wat mij betreft ligt de nadruk op kennisuitwisseling en het gebruiken van elkaars expertise.
Kunt u duidelijk maken in hoeverre het Openbaar Ministerie in Nederland op dit moment samenwerkt met de Belgische autoriteiten op het terrein van bestrijding van drugssmokkel in grote zeehavens?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de in de uitzending van verschillende kanten geuite mening dat er veel ruimte is voor verbetering in vooral de structurele samenwerking tussen Nederland en België?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw visie op de door de Belgische justitie bepleitte internationale haventeams, die meer informatie moeten uitwisselen over smokkelaars en methoden?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is ook Europol actief in de bestrijding van deze drugshandel?
De bestrijding van cocaïnesmokkel is een prioriteit van Europol. Het is een van de speerpunten (focal points) in de aanpak van de ernstige georganiseerde misdaad in de EU.
Marokkaans protest tegen korten van Nederlandse uitkeringen voor Marokkanen |
|
Roland van Vliet (PVV), Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Klopt het dat de Nederlandse ambassadeur is ontboden door de Marokkaanse overheid om aan te horen dat Nederlandse uitkeringen voor Marokkanen niet gekort en beëindigd zouden mogen worden?1 Zo ja, heeft de ambassadeur in heldere taal duidelijk gemaakt dat Nederland niet gediend is van Marokkaanse bemoeienis met Nederlandse wetgeving?
Nee. De Nederlandse ambassadeur heeft op 9 januari jl. gesproken met de Marokkaanse minister van Werkgelegenheid en Beroepsopleidingen. Dit gesprek vond plaats op verzoek van Nederland en stond al enige tijd gepland. Tijdens het gesprek is met de Marokkaanse autoriteiten van gedachten gewisseld over de wens van Nederland om het sociale zekerheidsverdrag met Marokko te wijzigen. Ik zie daarom geen reden om de Marokkaanse ambassadeur te ontbieden.
Als dat niet is gebeurd, wilt u dan de Marokkaanse ambassadeur op het matje roepen om hem dat duidelijk te maken? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er mogelijkheden om vanaf nu het toekennen van nieuwe uitkeringen aan remigranten al te bevriezen en de wet Beperking export van uitkeringen terugwerkende kracht te geven voor wat betreft uitkeringsverzoeken die vanaf nu worden ontvangen? Gaat de regering dat doen? Zo neen, waarom niet?
Op basis van de Wet beperking export uitkeringen kunnen uitkeringen worden geëxporteerd naar landen buiten de EU voor zover daar een verdrag aan ten grondslag ligt. Om de toekenning van nieuwe uitkeringen aan remigranten naar Marokko stop te zetten is wijziging van het sociale zekerheidsverdrag nodig.
De export van uitkeringen naar landen buiten de EU is reeds beperkt. Met de invoering van het woonlandbeginsel – op 1 juli 2012 voor nieuwe gevallen en 1 januari 2013 voor de reeds op 1 juli 2012 bestaande gevallen – wordt de hoogte van bepaalde uitkeringen afgestemd op het kostenniveau van het land waar de uitkeringsgerechtigde woont. Daarnaast wil de regering de export van kinderbijslag en kindgebonden budget beëindigen. Het wetsvoorstel herziening exportbeperking kinderbijslag is in behandeling bij de Eerste Kamer. De regering onderhandelt met een aantal verdragspartners over de aanpassing van sociale zekerheidsverdragen.