De afhandeling van mijnschade in Limburg |
|
Sandra Beckerman |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het nog 2 tot 3 jaar moeten wachten op de definitieve schaderegeling voor mijnbouwschade in Limburg, vriendelijke uitgedrukt, uitermate teleurstellend is?
Hoe kan het dat de overheid jarenlang gedupeerden heeft laten wachten, toen beloofde dat er voorjaar 2024 een regeling zou zijn en nu het grootste deel van de gedupeerden zal moeten wachten tot 2027 of 2028 tot er een definitieve regeling is?
Klopt het dat u met de zin «Binnen het stelsel van deze coulanceregeling zal het kabinet andere keuzes maken dan bijvoorbeeld de keuzes die gemaakt zijn met betrekking tot het schadeherstel in Groningen» lijkt te impliceren dat het bewijsvermoeden niet zal worden toegepast in Limburg?
Zo ja, waarom gebruikt u zulk verhullend taalgebruik om te zeggen dat bewoners minder rechten krijgen dan andere bewoners elders in het land? Zo nee, hoe moeten we deze zin dan lezen?
Waarom weigert u de aangenomen motie van de leden Beckerman en Bushoff (Kamerstuk 33 529, nr. 1219) uit te voeren, waarin de Kamer de regering verzoekt het bewijsvermoeden voor alle mijnbouwactiviteiten in Nederland te laten gelden?
Erkent u dat de Stichting Calamiteitenfonds Mijn(water)schade Limburg (Het calamiteitenfonds) die acute mijnschade afhandelde in Limburg, al uitging van «aannemelijkheid» bij de schadebeoordeling? Deelt u de mening dat het er door uw woorden sterk op lijkt dat de toekomstige praktijk een stap terug is voor Limburgse gedupeerden?
Herrinert u zich dat eind vorig jaar het laatste punt dat een definitieve schaderegeling voor Limburg in de weg stond, de te kiezen rechtsvorm was? Waarom is er nu nog steeds onduidelijkheid over de rechtsvorm en blijkt er nu ook onduidelijkheid over tal van andere aspecten rondom de schadeafhandeling?
Welke adviezen heeft u gekregen over de te kiezen rechtsvorm en kunt u deze met de Kamer delen?
Kunt u zich voorstellen dat gedupeerden denken dat het onwil is van de overheid om na al die jaren weer met een teleurstellende boodschap te komen over de schadeafhandeling?
Herrinert u zich dat er twee weken geleden media-aandacht was voor de schadeafhandeling in Limburg toen bekend werd gemaakt dat er een proef zou komen met tien mensen? Klopt het dat deze mensen weliswaar hun schade mogen indienen maar daarna zullen moeten wachten op uitbetaling tot de definitieve regeling er is?
Is hiermee niet in de media de illusie van tempo gewekt, terwijl er in praktijk juist sprake is van vertraging?
Erkent u dat uw brief veel vage taal bevat waardoor het onduidelijk is voor welke organisatiestructuur er daadwerkelijk wordt gekozen? Kunt u, bijvoorbeeld met een organogram, verduidelijken hoe de organisatiestructuur eruit komt te zien en wie welke besluiten neemt?
Klopt het dat er in Limburg weliswaar een loket komt, maar de commissie Mijnbouwschade ook een belangrijke rol krijgt? Hoeveel macht krijgen zij precies? Erkent u dat deze commissie tot nu toe zeer weinig aanvragen daadwerkelijk heeft toegekend?
Klopt het dat er nog steeds van 2024 tot en met 2026 19,5 miljoen euro beschikbaar is en vanaf 2027 structureel 1 miljoen euro?
Welk deel van dit budget zal naar schatting daadwerkelijk naar inwoners gaan?
Deelt u, mede gelet op de hoge apparaatskosten bij de schadeafhandeling in Groningen, de zorgen, ook vanwege de gekozen opzet, dat een groot deel van het geld ook in Limburg zal worden besteed aan overhead? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is het huidige budget reëel gezien de kosten voor complexe schades, zoals de herstelkosten van panden die zijn aangepakt onder de schaderegeling via de Stichting Calamiteitenfonds Mijn(water)schade Limburg, op gemiddeld circa 100.000 euro uitkwamen?
Wat gebeurt er wanneer het budget niet toereikend blijkt? Gaat u de schade «koste wat kost» vergoeden of kunnen financiële belangen boven de belangen van Limburgers met schade worden gesteld?
Erkent u dat ook voor de financiële kant van de schadeafhandeling kiest voor verhullend of vaag taalgebruik? Herkent u dat de woorden over coulance, aansprakelijkheid en de gekozen opzet erop lijken te wijzen dat u vooral wil bezuinigen op de kosten voor schadeherstel? Zo nee, waarom niet?
Erkent u, wanneer u schrijft dat u lessen wilt leren van de schadeafhandeling in Groningen, dat een belangrijke les daar was dat duurzaam herstel de beste methode is om te zorgen dat schade niet snel terugkeert? Klopt het dat het er toch op lijkt dat u ervoor kiest dit deel van het advies van de kwartiermakers geheel over te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met welk schadeprotocol zal worden gewerkt?
Hoe gaat de tijdelijke organisatie werken? Wat betekent uw opmerking dat deze organisatie «onder de vlag van het ministerie» de regeling uitvoert?
Klopt het dat voordat er een tijdelijke organisatie operationeel kan zijn alle stappen moeten worden genomen die ook voor een definitieve regeling moeten worden genomen? Zo nee, kan de tijdelijke organisatie dan wel zorgen dat er daadwerkelijk schade wordt uitgekeerd?
Waarom is er gekozen voor een rol voor Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in de schadeafhandeling?
Herinnert u zich dat voor gedupeerden van de gaswinning in Groningen door amendement van het lid Beckerman (Kamerstuk 35 603, nr. 38) de mogelijkheid bestaat om kosteloos onafhankelijk technisch, juridisch en financieel advies te krijgen? Gaat u ervoor zorgen dat een dergelijke mogelijkheid er ook voor gedupeerde Limburgers komt? Erkent u dat een dergelijke regeling ervoor zorgt dat gedupeerden het niet alleen hoeven op te nemen tegen de (machtige) staat?
Hoe reëel is het dat de staat schadevergoedingen kan verhalen op de rechtsopvolgers van de mijnbouwbedrijven? Is er inmiddels een inschatting gemaakt van de hoeveelheid te verwachten schades? Kan dit uitgesplitst worden naar verschillende categorieën schades?
Kunt u concreet aangeven hoeveel invloed Limburg zal krijgen op de definitieve regeling en alle besluiten die daarmee gemoeid zijn?
Erkent u dat het invloed geven aan de regio’s over mijnbouw heel veel ellende had kunnen besparen?
Erkent u dat de conclusies en aanbevelingen van de parlementaire enquête Groningen ook zeggingskracht hebben voor Limburg, omdat er zeer veel parallellen zitten hoe beide regio’s zijn gebruikt als wingewest en achterbleven met de ellende?
Welke lessen die zijn getrokken bij de parlementaire enquête Groningen neemt u mee bij het komen tot een schaderegeling voor Limburg?
Erkent u dat één van de aanbevelingen van de parlementaire enquête Groningen was het versterk van de kennisontwikkeling over de ondergrond? Zo ja, herkent u dat kennisontwikkeling ook voor Limburg cruciaal is? Neemt u daarom de aanbevelingen over kennis van de kwartiermakers over? Kunt u uw antwoord toelichten?
Krijgt de Limburg Kamer, met specifieke kennis over de Limburgse bodemproblematiek, een plek in de schadebeoordeling en afhandeling? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen binnen de gestelde termijn beantwoorden?
De noodzaak om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht beter te waarborgen om onze democratische rechtsstaat weerbaarder te maken. |
|
Derk Boswijk (CDA), Joost Sneller (D66) |
|
Struycken |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het pleidooi van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak waarin hij stelt» «Een bindende voordracht vanuit de rechtspraak na een procedure waarin vertegenwoordigers van het departement geen rol meer spelen: het past beter bij de scheiding der machten.»?1
Wat is uw reactie op de zorgen van de presidenten van de rechtbanken Amsterdam en Overijssel ten aanzien van de kwetsbaarheid van de huidige regeling voor de benoeming van leden van de Raad voor de rechtspraak (in samenhang met de overige regels ten aanzien van de aanstelling van rechters) die zelfs leidde tot de vaststelling «Wat in Polen en Hongarije gebeurt, kan hier ook. Het bedreigt de vrijheid van alle burgers.»?2
Wat is uw reactie op de analyse dat «we niet enkel kunnen leunen op een oude rechtscultuur, waarin rechterlijke onafhankelijkheid door de executieve «uiteraard» worden geaccepteerd» en dat het «de hoogste tijd is om ... de directe lijn van de Minister naar de benoeming van gerechtsbestuurders door te knippen»?3
Bent u bereid om voortvarend werk te maken van aanpassing van de benoemingsprocedure van de leden van de Raad voor de rechtspraak om de rechterlijke onafhankelijkheid beter te waarborgen, zoals de Kamer u in maart 2024 verzocht?4
Deelt u de analyse dat huidige financieringssystematiek van de rechterlijke macht onvoldoende rechtsstatelijke waarborgen biedt voor rechterlijke onafhankelijkheid? Zo ja, kunt u beargumenteren tegen welke «staatsrechtelijke stresstest» dit systeem is opgewassen? Zo nee, op welke wijze bent u voornemens het huidige stelsel weerbaarder te maken?5
Deelt u de stelling dat er thans «boterzachte waarborgen zijn tegen harde, kwaadwillende politieke druk op rechters via de band van het tuchtrecht»?6 Zo nee, welk denkbeeldig scenario heeft u gebruikt om de huidige waarborgen te stresstesten? Zo ja, wat bent u voornemens te doen om deze waarborgen te verstevigen?
Wat is uw (beargumenteerde) reactie op het voorstel om de Raad voor de rechtspraak Grondwettelijk te verankeren, bijvoorbeeld als «Hoog College van Staat»?7
Welke andere kritiekpunten en oplossingsrichtingen uit de bundel «Constitutionele waarborgen» bent u voornemens in beleidsvoorstellen om te zetten?
Gezondheidsrisico’s van omwonenden van geitenhouderijen |
|
Wieke Paulusma (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Wiersma , Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat actie nodig is om te voorkomen dat de gezondheid van mensen wordt geschaad en mensen zelfs eerder doodgaan als gevolg van de nabijheid van geitenhouderijen?
De gezondheidsrisico’s die uit het VGO-III rapport blijken, nemen we heel serieus. Voor het nemen van een besluit over een vervolgaanpak is verdere duiding nodig van het gezondheidseffect. Daarom vragen we de Gezondheidsraad om advies hierover.
Hoe kan het dat het aantal geiten gestegen is in de afgelopen jaren, zelfs nadat in 2021 de Gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) al het advies gaf om afstand te behouden tussen veehouderijbedrijven en gevoelige bestemmingen?1
Het aantal geiten is de laatste jaren inderdaad gestegen. De afgelopen 15 jaar is het aantal geiten bijna verdubbeld. De groei heeft voornamelijk plaatsgevonden tot 2019, daarna is het aantal geiten afgevlakt. De laatste jaren zijn de aantallen geiten redelijk stabiel. In deze ontwikkeling spelen de provinciale moratoria mee. Deze zijn grotendeels ingesteld in de periode 2016–2018. Dat er toch nog groei plaatsvond, kan komen doordat de invulling van de moratoria per provincie verschilt, waarbij sommige provincies ruimte hebben gelaten voor uitbreiding in bepaalde situaties. Ook was op een aantal geitenhouderijen sprake van «latente ruimte» op de vergunning. Zij mochten dus meer dieren houden dan zij deden op het moment van de vergunningverlening en hebben deze ruimte later ingevuld.
Waarom heeft u niet gekozen om – gezien de ernst van de situatie – direct maatregelen te treffen tegen de acute gezondheidsschade van omwonenden van geitenhouderijen?
De gezondheidsrisico’s die uit het VGO-III rapport blijken, nemen we heel serieus. Voor het nemen van een besluit over een vervolgaanpak is verdere duiding nodig van het gezondheidseffect en hoe het zich verhoudt tot andere risico’s. Daarom vragen we eerst de Gezondheidsraad advies hierover. Op basis van de resultaten van VGO-III en het advies van de Gezondheidsraad gaan wij ons beraden op verdere stappen.
Welke inzichten verwacht u van de Gezondheidsraad te ontvangen en hoelang zal het nieuwe onderzoek duren?
Aan de Gezondheidsraad is gevraagd het gezondheidseffect te duiden, zodat we nog beter kunnen inschatten hoe groot het effect is. Ook is gevraagd hoe het zich dan verhoudt tot andere risico’s2. De Gezondheidsraad heeft het adviestraject al opgestart. De commissie die de adviesvraag gaat beantwoorden wordt op dit moment samengesteld en de commissie wordt zo spoedig mogelijk geïnstalleerd. De Gezondheidsraad doet geen onderzoek, maar zij beantwoorden de vragen zoals geformuleerd in de adviesaanvraag, op basis van de huidige stand van de wetenschap en/of expert opinion. Het opstellen van een zorgvuldig en gewogen advies kost tijd. Wij hebben de Gezondheidsraad gevraagd of zij mogelijkheden zien om het adviestraject te versnellen en het advies eerder te publiceren. De Gezondheidsraad heeft aangegeven het advies in twee delen uit te brengen, het eerste deel wordt eind juni verwacht en het tweede deel in november 20253. Voor besluitvorming over een vervolgaanpak zijn beide deeladviezen nodig.
Hoeveel meer bevestiging hoopt u te ontvangen van de Gezondheidsraad bovenop het «aantoonbare en consistente verband» tussen longontstekingen en geitenboerderijen?
We vragen de Gezondheidsraad om de informatie van het meest recente VGO-onderzoek te duiden en in een breder perspectief te plaatsen op basis van de huidige stand van de wetenschap. Bij het voorgaande advies in 2018 concludeerde de Raad dat er nog geen sprake was van algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten met betrekking tot het verband tussen geitenhouderijen en longontsteking bij omwonenden. Er zijn nu meer onderzoeksresultaten beschikbaar dan toen en het is daarom wenselijk dat het oude advies wordt geactualiseerd zodat duidelijkheid bestaat over de stand van wetenschap op dit punt. Het is bovendien belangrijk om het gezondheidseffect ten gevolge van geitenhouderijen te vergelijken met het effect van andere bronnen van luchtverontreiniging. Deze informatie is nodig om een goede afweging te kunnen maken over proportionaliteit (afwegen of maatregelen passen bij de grootte van het risico) van eventueel te treffen maatregelen.
Wat is uw reactie op de claim dat er geen «causaal» verband is tussen longontstekingen en geitenboerderijen?2 Klopt dat, en betekent dat dat er geen gezondheidsrisico’s zijn?
In VGO-III is opnieuw een verhoogd risico op longontsteking bij omwonenden binnen een straal van 2 km van geitenhouderijen gevonden. Het onderzoek naar de oorzaak heeft een lijst van 23 kandidaat-ziekteverwekkers opgeleverd die voorkomen op geitenhouderijen, die zich kunnen verspreiden via de lucht naar omwonenden en bij deze mensen mogelijk longontsteking kunnen veroorzaken. De onderzoekers geven aan dat, ondanks dat er een robuuste continue associatie is gevonden tussen longontstekingen en het wonen in de nabijheid van geitenhouderijen, de gehanteerde methode van resultaten-synthese geen oorzakelijk verband aantoont, ook niet voor de hoogst geprioriteerde micro-organismen. In het rapport wordt namelijk aangegeven dat het moeilijk te bewijzen is dat de longontstekingen bij mensen rondom geitenhouderijen direct worden veroorzaakt door de bacteriën uit de geitenstallen. Wel zijn de gevonden bacteriën een mogelijke verklaring voor het feit dat de longontstekingen vaker voorkomen.
Met VGO-III is wel een consistent, aantoonbaar verband gevonden in 11 opeenvolgende jaren tussen het wonen in de nabijheid van een geitenhouderij en een verhoogd risico op het oplopen van een longontsteking. Daar is dus wel sprake van een verband of een associatie. Dit erkennen we en laten we nader duiden en in perspectief plaatsen door de Gezondheidsraad.
Is er onderscheid gemaakt tussen grote intensieve geitenhouderijen en kleinschalige extensieve geitenboeren? Zo ja, zijn er verschillen waarneembaar?
Dit onderscheid is geprobeerd te maken in het onderzoek, maar vanwege het relatief lage aantal patiënten per huisartspraktijk en de kleine verschillende in bedrijfsomvang, konden de onderzoekers geen conclusies trekken. Alleen bedrijven met meer dan 50 geiten zijn meegeteld. Aan de Gezondheidsraad is gevraagd het effect van het aantal geiten mee te nemen.
Denkt u dat de conclusies van de Gezondheidsraad zullen afwijken van de vele onderzoeken van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) waarin wordt geconcludeerd dat directe maatregelen noodzakelijk zijn? Zo nee, waarom neemt u dan geen voorzorgsmaatregelen?
Het RIVM en onderzoekspartners concluderen niet dat directe maatregelen noodzakelijk zijn, zij geven alleen (kort) aanbevelingen voor verder onderzoek. We kunnen niet op de conclusies van de Gezondheidsraad vooruit lopen.
Heeft u inmiddels contact gehad met de betreffende provincies en gemeenten over de schade aan de gezondheid van hun inwoners en hoe dit kan worden voorkomen?
Er zijn ambtelijk contacten met de provincies over dit onderwerp. Een bestuurlijk afstemmingsproces is in gang gezet. We zullen in de komende periode nauw samen optrekken met mede-overheden, vanwege hun rol als bevoegd gezag in het ruimtelijk beleid en mede met het oog op de door de provincies ingestelde moratoria.
Zullen er testen plaatsvinden met luchtreinigingsmethoden – zoals geadviseerd door het rapport van het RIVM – tegen de verspreiding van bacteriën in geitenhouderijen in afwachting van het advies van de Gezondheidsraad?3
De onderzoekers bevelen in het rapport niet zozeer aan om luchtreinigingsmethoden te testen, maar om te onderzoeken of door mogelijke aanpassingen in de bedrijfsvoering, bijvoorbeeld alternatieven voor omgang met stalmest en strooisel, de hoeveelheid ziekteverwekkers in de stal- en omgevingslucht omlaag gebracht kan worden. In het Commissiedebat «Zoönosen en Dierziekten» op 6 februari heeft de Minister van LVVN toegezegd om de Universiteit Wageningen (WUR) een spoedadvies te vragen over de ziekteverwekkers in stallen van geitenhouders en hoe deze verminderd kunnen worden en zij zal de Kamer over het gesprek met de WUR en het tijdpad in maart 2025 informeren.
Deelt u de mening dat het grote gezondheidsrisico dat omwonenden van geitenhouderijen lopen zware maatregelen rechtvaardigt? Zo nee, waarom niet?
Voor het nemen van een besluit over een vervolgaanpak is verdere duiding nodig van het gezondheidseffect. Daarom vragen we de Gezondheidsraad om advies hierover.
Overweegt u een minder intensieve, verkleinde geitenhouderij, als de Gezondheidsraad het ook erkent dat er een volksgezondheidsrisico is? Zo nee, wat is dan uw boodschap tegen omwonenden (met longontstekingen)?
Wij begrijpen dat omwonenden zich zorgen maken en duidelijkheid willen. De gezondheidsrisico’s die uit het VGO-III rapport blijken, nemen we heel serieus.
Voor het nemen van een besluit over een vervolgaanpak is verdere duiding nodig van het gezondheidseffect. Daarom vragen we de Gezondheidsraad (GR) om advies hierover. We kunnen niet op de conclusies van de Gezondheidsraad vooruit lopen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het tweeminutendebat Zoönosen en Dierziekten?
Ja.
De publicatie ‘Rapport onderzoek Jaarrekening Land Aruba 2019' |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Onderzoek Jaarrekening Land Aruba 2019» van de Algemene Rekenkamer Aruba?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dat het land Aruba geen prioriteit geeft aan de oplevering van de jaarrekeningen en er daardoor geen sprake is van een afsluitende begrotingscyclus? Hoe beoordeelt u verder de conclusies en aanbevelingen die in dit rapport staan?
Goed financieel beheer en een goed begrotingsproces acht ik van het grootste belang voor alle landen in het Koninkrijk. Net als Curaçao en Sint Maarten draagt Aruba zelf de verantwoordelijkheid voor het verbeteren van het begrotingsproces. Ik verwacht daarom van Aruba dat het land snel tot vaststelling van de jaarrekeningen en begroting 2025 zal overgaan.
Er is een achterstand in de oplevering en de vaststelling van de jaarrekeningen van het Land Aruba, maar de conclusie dat Aruba geen prioriteit geeft aan de oplevering van de jaarrekeningen, deel ik niet. Met de inzet van externe ondersteuning vanuit het Landspakket wordt sinds vorig jaar hard gewerkt aan de inhaalslag. Doelstelling is om nog dit jaar de achterstand tot en met jaarrekening 2023 weg te werken.
Ik deel verder de andere conclusies en aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer Aruba bij de jaarrekening over 2019 en in dat kader zijn in de uitvoeringsagenda bij het Landspakket ook belangrijke afspraken gemaakt over de aanpak, planning en de beoogde resultaten om het financieel beheer te verbeteren. Vanuit de Tijdelijke Werkorganisatie wordt constructief op deze onderwerpen met Aruba samengewerkt.
Hoe beoordeelt u de tekortkomingen in het financieel beheer van het land Aruba en dat er geen structurele verbeteringen zijn aangebracht in het begrotingsproces? Deelt u de mening dat er nu heel snel een verbetertraject moet worden ingezet met als doel een goed financieel beheer van het land Aruba? Zo nee, waarom niet?
Het financieel beheer is nog niet in orde, maar het Land Aruba heeft in de afgelopen jaren het begrotingsproces aanzienlijk verbeterd, met een verbeterde opzet en de introductie van vaste wijzigingsmomenten. Het is essentieel dat deze positieve lijn wordt voortgezet en dat een ordentelijk begrotingsproces gewaarborgd blijft. Zo is de begroting 2025 weliswaar tijdig ingediend, maar nog niet door het parlement vastgesteld. Het College Aruba financieel toezicht heeft recentelijk in haar advies ook benadrukt dat vaststelling alsnog snel moet plaatsvinden2.
Vanuit het Landspakket Aruba is reeds een verbetertraject ingezet en wordt in diverse projecten gewerkt aan het oplossen van de structurele tekortkomingen in het financieel beheer. De Tijdelijke Werkorganisatie ondersteunt hierbij.
Wat kan er worden gedaan om ervoor te zorgen dat het financieel beheer van het land Aruba op orde komt?
De problematiek is omvangrijk en vraagt om een samenhangende aanpak, waarbij fundamentele problemen in de wetgeving, de inrichting van de financiële organisatie, de financiële processen en de administratie moeten worden opgelost. Met de uitvoering van het Landspakket wordt ingezet op een verbetering van al deze facetten. In mijn antwoord op vraag 6 licht ik verschillende trajecten nader toe.
Wat zijn de gevolgen van de tekortkomingen in het financieel beheer van het land Aruba voor de uitvoering van het Landspakket Aruba?
De uitvoering van het Landspakket Aruba ondervindt geen hinder van de tekortkomingen in het financieel beheer.
Hoe verhoudt het onderhavige rapport van de Algemene Rekenkamer Aruba zich tot uw opmerking tijdens het verzamelcommissiedebat CAS, gehouden op 15 januari 2025 (36 600 IV, nr. 46), dat er goede stappen zijn gezet om het financieel beheer van Aruba te verbeteren? Wat zijn die goede stappen? Waaruit blijkt de verbetering van het financieel beheer?
Het Land Aruba heeft de ambitie uitgesproken om over het jaar 2026 over een goedkeurende controleverklaring bij de jaarrekening te beschikken. In het kader van het Landspakket heeft het land Aruba een ambitieus programma ingericht met samenhangende trajecten om de knelpunten in het financieel beheer aan te pakken.
In lijn met de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer Aruba wordt in deze trajecten gewerkt aan het vaststellen van verslaggevingsvoorschriften en het normenkader voor de controle van de jaarrekening, het oplossen van de tekortkomingen in de onderliggende processen en het oplossen van de personeelstekorten in de financiële functie.
Het is complexe problematiek die een goede voorbereiding en besluitvorming vraagt om tot een duurzame oplossing te kunnen komen. Daarnaast vormt de beschikbare capaciteit een bottleneck, maar ik zie tegelijkertijd resultaten die mij positief stemmen over de aanpak en het vervolg.
Ik noem enkele voorbeelden:
Hoe spoort een en ander met de afspraken in het kader van de landspakketten?
Met de afspraken in het kader van het Landspakket Aruba worden over het algemeen dezelfde doelstellingen en resultaten nagestreefd, als ook benoemd in de aanbevelingen van het rapport van de Algemene Rekenkamer Aruba «Onderzoek Jaarrekening Land Aruba 2019».
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de Rijkswet Aruba financieel toezicht? Bent u hierover nog steeds in gesprek met het land Aruba? Wanneer verwacht u overeenstemming met Aruba te hebben? Welke belemmeringen zijn er?
Aan het wetsvoorstel wordt door teams van beide landen gewerkt. Op verzoek van Aruba brengt het IMF een advies uit over de begrotingsnormen en het financieel beheer. Dit advies wordt in de tweede helft van februari verwacht en zal vervolgens door de teams worden verwerkt in het wetsvoorstel en worden voorgelegd aan beide regeringen.
Deelt u de mening dat de Rijkswet Aruba financieel toezicht zo snel mogelijk afgerond moet worden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht ‘1,4 miljard pakketjes van buitenlandse webshops naar Nederland: ‘Onhoudbaar’’ |
|
André Flach (SGP) |
|
Beljaarts |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «1,4 miljard pakketjes van buitenlandse webshops naar Nederland: «Onhoudbaar»» in het AD van 16 januari jl.?1
Ja.
Wat is uw reactie op de noodkreet van de verschillende toezichthouders dat de pakketstroom vanuit vooral Chinese webshops «onbeheersbaar» is geworden?
De noodkreet van de toezichthouders over de onbeheersbare pakketstroom uit Chinese webshops neem ik zeer serieus. De explosieve groei van deze handelsstroom, naar schatting 3 miljoen individueel geadresseerde pakketten per dag, vormt een aanzienlijke uitdaging voor onze markttoezichthouders en de Douane. De toenemende handelsstroom brengt ook uitdagingen met zich mee voor het gelijk speelveld, de productconformiteit, consumentenbescherming en duurzaamheid.
Hoe duidt u de explosieve toename van het aantal pakketjes vanuit onder meer China naar Nederland, ook gelet op de enorme veiligheidsrisico’s voor de consumenten die dit met zich meebrengt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat 85 tot 95 procent van de spullen die vanuit Azië naar Europa komt niet voldoet aan Europese wetgeving?
In de beantwoording2 van Kamervragen over hormoonverstorende stoffen in kleding SHEIN van 30 januari 2025, is aangegeven dat verschillende Europese markttoezichthouders onderzocht hebben in hoeverre producten afkomstig van online platforms buiten de Europese Unie voldoen aan de EU-productregelgeving. Uit deze onderzoeken blijkt dat ongeveer 85–95% van de onderzochte producten niet voldoet aan de Europese productregels voor veiligheid, gezondheid en duurzaamheid.3 Dit zijn non-conforme producten.
Echter, deze onderzoeken geven geen representatief beeld van de volledige markt. De markttoezichthouders hebben zich specifiek gericht op producten waarvan zij op voorhand vermoedden dat deze niet aan de eisen voldeden. Daardoor is slechts een klein deel van de totale productstroom onderzocht. Om uitspraken te doen over de non-conformiteit van alle individueel geadresseerde pakketten is representatief onderzoek nodig. Dit is echter moeilijk vanwege de grote hoeveelheid producten die dagelijks de Unie binnenkomen. Ondanks het uitblijven van representatief onderzoek zijn de uitkomsten wel zorgwekkend.
Deelt u de mening dat de explosieve toestroom van Chinese spullen «een groot maatschappelijk probleem» is?
Zie antwoord bij vraag 2.
Hoe waardeert u de toestroom van goedkope Chinese spullen van slechte kwaliteit en met een relatief korte levensduur in het licht van de circulaire ambities en het inperken van de enorme afvalberg?
Het is belangrijk om te benadrukken dat we niet kunnen stellen dat alle producten in deze stroom van lage kwaliteit zijn of een korte levensduur hebben; elk product moet afzonderlijk worden beoordeeld. Tegelijkertijd is het door de enorme hoeveelheid zendingen – tot wel drie miljoen per dag – onmogelijk om alle producten effectief te controleren. Dit maakt het des te belangrijker om aandacht te besteden aan de zorgen over de milieueffecten van producten die voortijdig kapotgaan en lastig te hergebruiken zijn. Daarom ben ik blij met de aangenomen Ecodesign Verordening, die op Europees niveau duurzaamheidseisen stelt voor producten binnen bepaalde productgroepen. Deze eisen gelden voor alle producten in deze categorieën, ongeacht of ze afkomstig zijn van Europese of niet-Europese producenten en verkopers die hun producten op de Europese markt aanbieden. Daarom sta ik er positief tegenover dat de Commissie circulariteit en duurzaamheid als speerpunt heeft opgenomen in hun E-commerce mededeling. Voor mijn appreciatie hiervan verwijs ik graag naar het BNC-fiche4.
Welke stappen worden gezet in het kader van consumentenbescherming om te voorkomen dat consumenten dergelijke risicovolle producten aanschaffen? En hoe wilt u ervoor gaan zorgen dat deze producenten de regels beter zullen naleven?
Gezien de omvang en het maatschappelijke belang van deze problematiek, zal ik mij actief blijven inzetten in Brussel om het probleem op de agenda van de Commissie te behouden en effectief beleid te ontwikkelen. In februari heb ik een rondetafelgesprek gehad met verschillende belanghebbenden, waaronder toezichthouders, belangenorganisaties en bedrijven. Hun inzichten zijn meegenomen in het eerdergenoemde BNC-fiche en blijven belangrijk bij het verder vormgeven van ons beleid en onze inbreng op Europees niveau. Een onderdeel hiervan is mijn voornemen om bij de Europese Commissie te bepleiten een diepgaand onderzoek uit te voeren naar de keten van e-commerce buiten de EU.
Wij raden de Commissie aan om een onderzoek uit te voeren met een tweeledig doel. Ten eerste om meer inzicht te krijgen in de volledige keten van e-commerce van buiten de EU. Ten tweede om op basis van deze inzichten meer concrete handelingsperspectieven te krijgen waarmee de belangen van onze burgers en bedrijven geborgd kunnen worden.
Hoe wilt u het Nederlandse bedrijfsleven beschermen tegen oneerlijke concurrentie van bedrijven als Temu, Shein en AliExpress?
In de beantwoording van Kamervragen op 30 januari jl. heb ik aangegeven wat mijn inzet is rondom het beschermen van het Nederlands bedrijfsleven tegen oneerlijke concurrentie. Omdat e-commerce zich niet beperkt tot nationale grenzen, is een gecoördineerde aanpak noodzakelijk. Daarom is de mededeling van de Europese Commissie een noodzakelijke stap. De focus ligt hierbij op het versterken van het Europees toezicht, het verbeteren van effectieve handhaving, het vergroten van consumentenbewustzijn en het bevorderen van internationale samenwerking. Voor een gedetailleerd overzicht van de Europese acties en mijn appreciatie verwijs ik graag naar het BNC-fiche.
Naast deze bredere strategie zijn er recent al concrete stappen gezet om het Europees bedrijfsleven beter te beschermen tegen oneerlijke concurrentie. Een bouwsteen hierin is de aanscherping van de Europese productregels5 (General Product Safety Regulation) en de markttoezichtverordening die productveiligheidseisen stelt voor specifieke (geharmoniseerde) productgroepen6. Deze regels beleggen verantwoordelijkheid bij marktdeelnemers om veilige producten op de markt aan te bieden die voldoen aan EU-normen. Markttoezichthouders, zoals de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), spelen een belangrijke rol bij de handhaving van deze regels. Ze werken samen via EU-databases om non-conforme producten te identificeren en van de markt te weren.
Een andere belangrijke pijler in de aanpak van oneerlijke concurrentie is de Digital Services Act (DSA). Deze wet verplicht grote online platforms om misleiding en illegale praktijken tegen te gaan. Om de naleving van Europese productregels te versterken, legt de DSA online marktplaatsen extra verplichtingen op. Zij moeten meer informatie inwinnen over de handelaren die via hun platform producten verkopen. Dit helpt bij het identificeren van malafide handelaren en het tegengaan van oneerlijke concurrentie.
Naast de DSA speelt ook de Europese Anti-dwangarbeidverordening een rol in het tegengaan van oneerlijke concurrentie. Deze verordening, die op 13 december 2024 in werking is getreden, verbiedt bedrijven om producten die met dwangarbeid zijn vervaardigd op de EU-markt te brengen of daarvandaan uit te voeren. Dit verbod geldt voor alle producten, bedrijven en economische sectoren, inclusief producten die via e-commerce worden verkocht. Door het verdienmodel van bedrijven die gebruik maken van dwangarbeid weg te nemen, draagt deze verordening bij aan een eerlijker speelveld. De verplichtingen voor bedrijven treden vanaf 14 december 2027 in werking.
Tot slot zijn er ook nog de Verordening Buitenlandse Subsidies (FSR) en de Digital Markets Act (DMA). De FSR, die in 2023 in werking is getreden, is bedoeld om de Europese interne markt te beschermen tegen oneerlijke concurrentie veroorzaakt door subsidies van overheden buiten de EU aan bedrijven die actief zijn binnen de EU. De DMA, ingevoerd in 2022, richt zich op het reguleren van grote online platforms («poortwachters») om eerlijke concurrentie in de digitale markt te waarborgen, onder meer door het beperken van monopolyposities, het creëren van gelijke kansen voor alle marktdeelnemers, en het vergroten van transparantie en keuzevrijheid voor consumenten.
Deze gecombineerde maatregelen dragen bij aan een eerlijker speelveld voor Nederlandse bedrijven en beschermen hen tegen oneerlijke concurrentie van buitenlandse platforms. Hoewel de DSA nog relatief nieuw is, verwachten we dat deze instrumenten op termijn zowel onze consumenten als producenten kunnen beschermen tegen onveilige producten en oneerlijke concurrentie. Daarnaast zal ik me in Brussel blijven inzetten voor de verdere ontwikkeling en verbetering van bestaande productveiligheidswetgeving, zoals de markttoezichtverordening.
Welke stappen worden op Europees niveau gezet om onwenselijke import van goedkope Chinese spullen van slechte kwaliteit in te perken?
Gezien de grensoverschrijdende aard van deze problematiek is een gecoördineerde Europese aanpak belangrijk. De recente mededeling van de Europese Commissie van 5 februari 2025 is dan ook een noodzakelijke stap. Deze mededeling omvat een breed actieplan om de uitdagingen rondom e-commerce van buiten de EU aan te pakken. De focus ligt hierbij op:
Voor een gedetailleerd overzicht van alle maatregelen van de Commissie en de kabinetsappreciatie verwijs ik graag naar het BNC-fiche.7
Bent u bereid met de toezichthouders in gesprek te gaan om te bezien tegen welke problemen zij aanlopen en hoe dit kan worden aangepakt?
Ik heb in februari 2025 een rondetafelgesprek gevoerd met onder andere de markttoezichthouders en de Douane naar aanleiding van het signaal. Hun inzichten heb ik meegenomen bij het vormgeven van onze bijdrage op Europees niveau. Daarnaast hebben mijn ambtenaren regelmatig overleg met de verschillende markttoezichthouders en de Douane om op de hoogte te blijven van de knelpunten en mogelijke oplossingen.
Bent u daarnaast bereid te stimuleren dat consumenten zoveel mogelijk hun producten aanschaffen bij een Nederlandse aanbieder, bijvoorbeeld via een publieke oproep of publiekscampagnes?
In de beantwoording van de Kamervragen van 30 januari 2025 ben ik ingegaan op recente campagnes die gevoerd zijn om bewustwording bij Nederlandse consumenten te vergroten. Het is belangrijk dat consumenten erop kunnen vertrouwen dat de producten die zij aanschaffen veilig zijn, ongeacht waar ze deze kopen. Ik zet mij daarom in om, via de GPSR, de DSA, de markttoezichtverordening en de aangenomen Ecodesign Verordening, producten intrinsiek veiliger en duurzamer te maken.
Daarnaast is het ook belangrijk dat consumenten de juiste keuzes maken. Om deze reden hebben meerdere publieke organisaties in 2024 verschillende bewustwordingscampagnes gelanceerd. Deze campagnes waren specifiek gericht op het vergroten van het bewustzijn onder consumenten over de risico's van online aankopen buiten de EU. Te weten:
Voor 2025 zal ik inspanningen blijven verrichten om de Productenmeldwijzer onder de aandacht te brengen van consumenten.
Mogelijke beïnvloeding van Nederlandse media, NGO’s en onderzoeksinstituten |
|
Ralf Dekker (FVD) |
|
Eppo Bruins (CU), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van enige financiering door het United States Agency for International Development (USAID) aan Nederlandse, c.q. op Nederland gerichte, mediabedrijven of NGO’s? Zo ja, bent u bereid de Kamer inzicht te verschaffen in de desbetreffende organisaties en de bedragen die zij van USAID ontvangen?
Heeft u inzicht in de voorwaarden die USAID stelt aan de financiering van Nederlandse organisaties en kunt u garanderen dat deze financiering niet gepaard gaat met inhoudelijke richtlijnen of politieke verwachtingen? Zo nee, waarom niet?
Ontvangen Nederlandse universiteiten, denktanks of onderzoeksinstituten subsidies van USAID? Zo ja, zijn er richtlijnen om de onafhankelijkheid van academisch onderzoek te waarborgen?
Zijn er afspraken of convenanten tussen de Nederlandse overheid en USAID over de financiering van onderzoeksprogramma’s en zo ja, welke waarborgen bestaan er tegen buitenlandse politieke beïnvloeding?
Zijn er Nederlandse mediabedrijven of journalisten die direct of indirect steun ontvangen van het Organized Crime and Corruption Reporting Project (OCCRP), ‘s werelds grootste journalistieke onderzoeksorganisatie die voor meer dan de helft wordt gefinancierd door de Amerikaanse overheid? Zo ja, hoe wordt gewaarborgd dat deze financiering geen invloed heeft op journalistieke onafhankelijkheid?
Hoe beoordeelt u de geclaimde onafhankelijkheid van Nederlandse onderzoeksjournalisten die samenwerken met een organisatie die zich, volgens de Amerikaanse Foreign Assistance Act, moet conformeren aan het Amerikaanse buitenlandse beleid?
Vormt het feit dat OCCRP-gelden door de Amerikaanse overheid worden geoormerkt voor onderzoek naar specifieke landen zoals Rusland en Venezuela, terwijl misstanden binnen de VS en andere door de VS gesteunde landen buiten beschouwing blijven, volgens u een risico op eenzijdige berichtgeving in Nederland?
Hoe beoordeelt u in deze context het risico van buitenlandse invloed op de Nederlandse publieke opinievorming via media of academische instellingen?
Erkent u in deze context het gevaar van beïnvloeding op Nederlandse politieke besluitvorming, met mogelijk grote (geopolitieke) consequenties tot gevolg?
Kunt u toelichten in hoeverre de Nederlandse regering de invloed van Westerse buitenlandse inmenging, zoals financiering door USAID van protesten in landen als Oekraïne, Roemenië en Georgië meeweegt in haar beoordeling van de legitimiteit van regeringen en oppositiebewegingen in deze (en mogelijk andere) landen? Zou deze inmenging aanleiding moeten zijn om kritisch te heroverwegen hoe Nederland zich opstelt ten opzichte van dergelijke bewegingen en regeringen?
Kunt u aangeven of de regering aanwijzingen heeft dat USAID enige betrokkenheid heeft gehad bij de gebeurtenissen rondom de omverwerping van de Oekraïense regering in 2014 en in hoeverre dit is onderzocht?
Hoe beoordeelt u de onafhankelijkheid van DPG Media nu blijkt dat het bedrijf honderden miljoenen euro’s ontvangt van de Europese Investeringsbank (EIB), een instelling die eigendom is van alle EU-lidstaten?
In hoeverre acht u het wenselijk dat een commercieel mediabedrijf dat een dominante positie heeft in Nederland en België, financieel afhankelijk is van een Europese instelling met politieke en beleidsmatige doelstellingen?
Op welke manier wordt in Nederland gecontroleerd of mediabedrijven die financiering ontvangen van de EIB of andere EU-instellingen hun redactionele onafhankelijkheid behouden?
Bent u van mening dat mediabedrijven die staatssteun of leningen van overheden ontvangen, verplicht moeten worden hierover transparant te rapporteren aan hun lezers en kijkers? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u het risico dat DPG Media, door de financiële steun van de EIB, minder kritisch zal berichten over EU-beleid of specifieke Europese beleidsdoelstellingen zoals de Digital Decade-strategie?
Hoe kunt u garanderen dat Europese financiering van mediabedrijven geen invloed heeft op de pluriformiteit en objectiviteit van de journalistiek in Nederland?
Erkent u dat de Nederlandse media, indien zij gefinancierd worden door externe partijen, mogelijk als gevolg daarvan met eenzijdige, niet-objectieve en misleidende berichtgeving indirect invloed hebben op de verkiezingsuitslagen en erkent u dat dergelijke financieringsstructuren een risico vormen voor de integriteit van het verkiezingsproces en derhalve ongewenst zijn?
Hoe beoordeelt u de vergelijking tussen de Europese financiering van DPG Media en de Amerikaanse overheidsfinanciering van media via USAID, gezien de kritiek op laatstgenoemde dat dit de journalistieke onafhankelijkheid aantast?
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar de invloed van buitenlandse financiering op de Nederlandse journalistieke sector en publieke opinievorming en, in het verlengde daarvan, politieke besluitvorming? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Het niet verlengen van de 60-plusmaatregel |
|
Saris |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Kunt u bevestigen dat de Kamer op 23 oktober 2024 is geïnformeerd over het niet verlengen van de 60-plusmaatregel?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er in deze Kamerbrief geen voornemens worden geschetst om een alternatieve (en vergelijkbare) regeling uit te werken voor de 60-plusmaatregel?
Ja.
Bent u bekend met de berichtgeving over de uitwerking van een zogenoemde «62+ regeling»?2
Ja, ik ben bekend met deze berichtgeving. Inmiddels heeft UWV ook aangegeven dat zij de betreffende prioritering heeft stopgezet, omdat deze leidt tot vragen en onduidelijkheden. Ik kan mij goed vinden in deze beslissing. Wel betreur ik het dat de berichtgeving onnodig onzekerheid heeft gebracht bij mensen die wachten op de beoordeling van hun WIA-aanvraag. De beoordeling van een WIA-aanvraag is in veel gevallen het sluitstuk van een langere periode van onzekerheid die begon bij een ongeval of ziekte. Ik wil voor al die mensen mij inzetten om de achterstanden te beperken. Daarover ben ik met UWV in gesprek. Ik vind het belangrijk om dit via een ordentelijk proces te doen, waarbij gevolgen eerst in kaart worden gebracht voordat keuzes worden gemaakt. Ook vind ik het belangrijk uw Kamer te informeren over dergelijke keuzes. Zoals eerder aan uw Kamer toegezegd stuur ik voor de zomer een brief over de voortgang rondom de mismatch en geef ik daarin aan welke stappen we willen zetten.
Omdat er nu dus geen sprake meer is van de zogenoemde 62+ regeling, ga ik hieronder niet in op een aantal vragen die daarover zijn gesteld.
Wordt er op dit moment een regeling uitgewerkt voor of door het UWV die vergelijkbaar is met de eerdere 60-plusmaatregel?
Als er sprake is van de uitwerking van een dergelijke regeling, wanneer en op welke wijze is de Kamer geïnformeerd over deze voornemens?
Hoe wenselijk zou het volgens u zijn om mensen van 62 jaar en ouder in afwachting van een dergelijke regeling (tijdelijk) te weren van de WIA-beoordeling?
Wat zou het (tijdelijk) weren van mensen van 62 jaar en ouder van een WIA-beoordeling betekenen voor de inkomenszekerheid van deze groep?
Hoe zou het (tijdelijk) weren van mensen van 62 jaar en ouder van een WIA-beoordeling zich verhouden tot de toegang tot en het recht op een IVA-uitkering?
Zijn er regels of wetsgronden om (tijdelijk) onderscheid te maken op basis van leeftijd in de prioritering van WIA-aanvragen?
Kunt u ingaan op welke andere mogelijke maatregelen u overweegt om (op korte termijn) de druk op de uitvoering van het UWV te verlichten?
Kunt u deze vragen één voor éen beantwoorden voor het commissiedebat Arbeidsongeschiktheid op 18 februari?
Ik heb mijn best gedaan om de antwoorden uw Kamer zo snel mogelijk te doen toekomen. Aangezien UWV het voornemen tot prioritering heeft ingetrokken, ben ik op een aantal vragen niet nader ingegaan.
De versterkingsrapporten die gedupeerde Groningers krijgen |
|
Sandra Beckerman , Julian Bushoff (PvdA) |
|
van Marum |
|
![]() |
Bent u geschrokken van het bericht «Zorgen over «grove fouten» in versterkingsadviezen aardbevingsgebied: «Veiligheid Groningers in het geding»»?1
Ik neem berichten zoals deze uiterst serieus. Ik herken de signalen. Soortgelijke signalen heb ik ook gekregen tijdens mijn gesprekken met bewoners en ik roep bewoners op om zich te melden bij de NCG.
Zoals ik in mijn brief van vandaag heb aangegeven, wil ik twee sporen tegelijkertijd in gang zetten om de fouten in de rapporten te analyseren en herstellen, en om de kwaliteit te onderzoeken. Het eerste spoor is dat bewoners die zich (bij de NCG) melden met twijfels over hun beoordelingsrapport, altijd in gesprek kunnen met de NCG. Dan gaat de NCG met bewoners in gesprek om zorgen te bespreken en waar mogelijk weg te nemen. Het tweede spoor is het onafhankelijke onderzoek door ACVG naar de betrouwbaarheid van het oordeel op norm/niet op norm in beoordelingsrapporten, om op grotere schaal eventuele problemen op te lossen en daarmee zekerheid te bieden.
Wat doet het met u dat advocaat Jewan de Goede in de uitzending toont dat in negentig procent van de zaken die hij behandelt het rapport niet deugt?
In mijn gesprek met een vertegenwoordiging van mijnbouwadvocaten heb ik ook over dit onderwerp gesproken (zie Kamerstuk 33 529, nr. 1141). Ik heb in het overleg de vertegenwoordiging van mijnbouwadvocaten verzocht om voorbeelden aan te leveren waar dit speelt. Ik heb aangeboden om de deskundigen van de bewoners en de ingenieursbureaus aan tafel te zetten om elkaars visie op het rapport te bespreken en twijfels weg te nemen. Als daar geen conclusie uit komt waar alle partijen het over eens zijn, dan laat ik een derde deskundige ernaar kijken. Fouten zijn onvermijdelijk bij mensenwerk en ik vind het enorm vervelend voor bewoners dat ze geconfronteerd worden met zulke fouten. Daarom wil ik dat die fouten zo snel als mogelijk opgelost worden, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1.
Erkent u dat een deel van de woningen die de afgelopen tijd het stempel «veilig» heeft gekregen mogelijk niet veilig is?
Dat kan ik nu niet aangeven. Ik wacht de uitkomsten van het onafhankelijke onderzoek daarvoor af.
Deelt u de mening dat gedupeerde Groningers na de parlementaire enquête een «Nij Begun» (nieuw begin) is beloofd, maar dat daar, zacht uitgedrukt, niets van terechtkomt als ze er niet zeker van kunnen zijn dat hun veiligheid voorop staat?
Ik begrijp dat het voor bewoners zo kan voelen, omdat ze nog steeds geen duidelijkheid en daardoor rust hebben. Echter, ik deel uw mening niet. Nij Begun omvat veel meer aspecten dan alleen een conclusie in een beoordelingsrapport. Dat staat voor mij ook in het teken van ereschuld en een uitvoering van de versterking en schadeherstel die milder, menselijker en makkelijker is, die de bewoner daarin centraal stellen en oog hebben voor de balans tussen kwaliteit en snelheid. De bewoners zekerheid bieden over de veiligheid van hun woning is daar natuurlijk een belangrijk onderdeel van. Als daarin fouten worden gemaakt, worden die opgelost.
Het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) trekt al de harde conclusie dat de interne veiligheidscontrole bij de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) niet op orde is; deelt u deze conclusie?
Ik deel de conclusie dat verbeteringen nodig zijn bij de interne kwaliteitscontrole, en NCG neemt daarop ook al actie, zoals ik in mijn brief van vandaag heb aangegeven.
Waarom heeft u niet eerder ingegrepen gezien de aanhoudend geuite zorgen door de Tweede Kamer over de kwaliteit van rapporten en het onderzoek dat SodM blijkbaar al een jaar geleden is gestart?
In mijn antwoorden op de Kamervragen van het lid Beckerman en in mijn Kamerbrief heb ik toegelicht welke stappen er afgelopen jaren zijn gezet om de kwaliteit van beoordelingsrapporten te verbeteren en beter te borgen. Voorbeelden hiervan zijn het stellen van strengere kwaliteitseisen aan ingenieursbureaus en het stoppen van de samenwerking met een aantal ingenieursbureaus.
Ik zet in op het oplossen van gemaakte fouten en het helpen van bewoners die zich melden, omdat fouten helaas niet te voorkomen zijn. Dat heeft ook mijn prioriteit. Gezien de aanhoudende berichten heb ik besloten onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de kwaliteit van de beoordelingsrapporten. Zie ook mijn antwoord op vragen 1 en 2.
Het SodM heeft geen onderzoek gedaan naar de inhoudelijke kwaliteit van beoordelingsrapporten. Wel heeft zij onderzoek gedaan naar de kwaliteitsborging in processen van de NCG. Zie mijn brief van vandaag over hoe ik hier vervolg aan zal geven.
Erkent u dat het, na al die jaren ellende voor Groningers, verschrikkelijk is dat de toezichthouder moet concluderen dat «we daardoor nu niet [weten] of alle woningen die versterkt opgeleverd zijn, wel helemaal adequaat versterkt zijn. En dat is niet oké, die zekerheid wil je wel hebben»?
Uiteraard moeten bewoners de zekerheid hebben dat hun woning veilig is als deze is versterkt, ongeacht hoe lang ze hebben moeten wachten. De veiligheidsnorm die wordt gehanteerd tijdens de versterking staat vast en moet worden nageleefd. Als een bewoner, of de door de bewoner op kosten van de overheid in te huren expert, fouten ziet of vragen heeft, dan kan dit worden gemeld bij de NCG. NCG lost dit samen met de bewoner en de aannemer op tijdens het maken van het versterkingsplan van de woning. De bewonersbegeleider van NCG en de aannemer komen in deze fase regelmatig bij de bewoner thuis en spreken met de bewoner over eventuele fouten of zorgen. Dan wordt ook nog eens kritisch naar de woning en het beoordelingsrapport gekeken. Zo komen de bewoner, aannemer en NCG samen tot een versterkingsplan voor de woning. De bewoner kan daarin ook worden ondersteund door onafhankelijke (bouwkundige) adviseurs.
Erkent u dat nu moet worden ingegrepen om te voorkomen dat straks honderden of duizenden mensen in woningen wonen die onterecht als veilig zijn aangemerkt? Welke stappen gaat u direct zetten om te zorgen dat Groningers er zeker van kunnen zijn dat hun huis nu of na versterking of sloop/nieuwbouw veilig is en dat ze kunnen vertrouwen op de overheid wanneer die dat zegt?
Zie het antwoord op vraag 1.
Er wordt nu terecht een onderzoek gestart naar de kwaliteit van de rapporten. Erkent u dat dit niet genoeg is?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Het onderzoek van ACVG naar de kwaliteit van het oordeel op norm/niet op norm en de kwaliteit van de rapporten heeft geen overlap met de uitvoering van het oplossen van verschillen. Over het oplossen van verschillen heb ik met de regio een Routekaart gemaakt. Hier heb ik u over geïnformeerd in mijn beleidsbrief. Ik blijf hierover met de regio in gesprek. Onderdeel van de aanpak, die ik in de beleidsbrief heb geschetst, is dat in het proces van de versterkingsopgave van te voren geprobeerd wordt de verschillen in kaart te brengen. En daar proactief oplossingen voor bedenken om te voorkomen dat er nog meer verschillen ontstaan. Ik heb de verwachting dat dit rust in het proces brengt.
Deelt u daarbij de mening dat het onderzoek naar de ongelijkheid tussen gedupeerden, dat een zeer nuttig rapport opleverde (het rapport-Van Geel), anderhalf jaar later voor een deel nog steeds niet uitgevoerd wordt omdat het kabinet het geld er niet voor heeft vrijgemaakt?2
Het rapport-Van Geel heeft op verschillende onderwerpen een belangrijke basis geboden voor het zoveel als mogelijk wegnemen en voorkomen van onaanvaardbare verschillen, zoals ik ook heb toegelicht in mijn beleidsbrief Versterken. Daarvoor is naast de beschikbare financiële middelen ook de uitvoerbaarheid bepalend. Ik vind het belangrijk dat we doen wat uitvoerbaar is, zonder aanzienlijke wijzigingen in bestaande kaders en het bestaande systeem. In mijn beleidsbrief heb ik aangegeven op welke onderdelen invulling gegeven kan worden aan de adviezen uit dit rapport, zoals de verschillen en verduurzaming.
Is er al meer duidelijkheid over de onderzoeksvragen, de scope, wie het kan of kunnen uitvoeren en in welk tijdsbestek dit kan plaatsvinden? Wanneer er meerdere varianten worden overwogen, kunt u die varianten dan met de Kamer delen?
Hierover heb ik uw Kamer vandaag geïnformeerd.
Wat gaat u doen voor de gedupeerden die een versterkingsrapport hebben gekregen en nu twijfelen of dit rapport wel deugdelijk is?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe gaat u het op 4 februari jl. aangenomen amendement Beckerman-Bushoff, waardoor besluiten van de NCG niet meer onherroepelijk worden en gedupeerden dus ook nadat de termijn van zes weken is verstreken, nog bezwaar kunnen aantekenen, uitvoeren? Wordt gedupeerden duidelijk gemaakt dat zij bezwaar en beroep aan kunnen tekenen?3
Door dit amendement zal binnenkort, na inwerkingtreding van de wet omissies waarin het is opgenomen, in de Tijdelijke wet Groningen de zinsnede «nadat het besluit onherroepelijk is geworden» worden geschrapt uit het artikel dat gaat over het inschrijven van besluiten tot al dan niet versterken in de openbare registers. Uit de toelichting bij het amendement blijkt dat de indieners hiermee willen bevestigen dat besluiten, zoals een «op norm»-besluit of een besluit tot niet versterken, herzien kunnen worden. Zoals ik al aangaf in mijn appreciatie voorziet de wet hier nu al in, omdat eigenaren een herziening aan kunnen vragen van besluiten, bijvoorbeeld doordat er nieuwe feiten of omstandigheden ontstaan, of omdat eigenaren – nadat zij eerst een besluit tot niet versterken hebben aangevraagd bij NCG – toch wel hun huis willen laten versterken door NCG. Ook als het besluit al langer geleden genomen is en ook als zo'n besluit al is ingeschreven in de openbare registers.
Eigenaren kunnen ook altijd in bezwaar gaan tegen een besluit en beroep aantekenen tegen een beslissing op bezwaar, en zullen daar altijd op worden gewezen. De NCG informeert eigenaren ook dat zij hiervoor kosteloze rechtsbijstand kunnen krijgen. De termijn van 6 weken om bezwaar aan te tekenen is wettelijk vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht en geldt voor alle besluiten van overheidsinstanties. Dit amendement zorgt er in de praktijk niet voor dat deze termijn wordt verlengd. Gezien de complexiteit van sommige besluiten die de NCG neemt, begrijp ik echter dat eigenaren soms meer tijd nodig hebben om in bezwaar te gaan. Wel is er een mogelijkheid in de Algemene wet bestuursrecht opgenomen om in de praktijk coulant om te gaan met het overschrijden van de bezwaartermijn. Deze mogelijkheid past de NCG al ruimhartig toe als de bewoner daar om vraagt.
Verder wil ik eigenaren meer informeren over de mogelijkheden om kosteloos een advocaat of mediator in te schakelen om juridische ondersteuning en advies te ontvangen. Deze opties kunnen eigenaren gebruiken bij zowel bezwaar en beroep als voor een herziening van een besluit. De NCG zal hiervoor in haar besluiten en brieven over de versterking verwijzen naar de subsidieregeling rechtsbijstand van de Raad voor Rechtsbijstand. In mijn antwoord op vraag 15 ga ik verder in op hoe ik meer eigenaren wil informeren over de mogelijkheden van bijstand.
Hoe gaat u het op 4 februari jl. aangenomen amendement Beckerman-Bushoff, waardoor gedupeerden recht krijgen op juridische en technische bijstand in complexe zaken, uitvoeren? Welke stappen wilt u wanneer zetten?4
Op dit moment werk ik met de Raad voor Rechtsbijstand, de NCG en het IMG aan de aanpassing van de lagere regelgeving die invulling geeft aan de wijziging in de Tijdelijke wet Groningen door dit amendement. Dit heeft verschillende uitvoeringsconsequenties voor deze organisaties, zoals een aanpassing van ICT-systemen.
Als gevolg van dit amendement zal de bestaande regeling over bijstand, op grond waarvan eigenaren in de beoordeling, voorbereiding en uitvoering van schadeherstel en versterking gebruik kunnen maken van financiële, bouwkundige en juridische expertise, worden uitgebreid. Dit amendement vergroot de mogelijkheden voor bewoners, daarom heb ik het ook gesteund. De voornaamste aanpassing bestaat eruit dat eigenaren van een gebouw binnenkort in meer fasen van het proces van schadeafhandeling en de versterking recht krijgen op ondersteuning. Dit betekent dat expertise ook ingeroepen kan worden na oplevering van het schadeherstel of de versterking. Daarnaast worden de mogelijkheden voor ondersteuning uitgebreid. Eigenaren van een gebouw zullen straks niet alleen recht hebben op kosteloze rechtsbijstand, bouwkundige steun en financiële steun, maar ook op steun van bodemdeskundigen, hydrologen en ecologen.
De nadere uitwerking van dit amendement gebeurt in de Subsidieregeling rechtsbijstand en aanverwante kosten van de Raad voor Rechtsbijstand en in de Regeling Tijdelijke wet Groningen. Als de uitvoeringsconsequenties voldoende zijn uitgewerkt voor een effectieve uitvoering door de Raad voor Rechtsbijstand, het IMG en de NCG, zullen deze regelingen gepubliceerd worden in de Staatscourant.
Hoe gaat u zorgen dat ook mensen die al iets langer geleden een versterkingsrapport hebben gekregen weten dat zij recht hebben op kosteloze technische, juridische steun en financieel advies, aangezien recent is toegezegd dat deze informatie aan alle brieven van de NCG en het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) wordt toegevoegd?
Ik vind het van groot belang dat zoveel mogelijk eigenaren zich bewust zijn van de mogelijkheid tot kosteloze bijstand. Uiteraard zullen IMG en NCG de mogelijkheden voor kosteloze bijstand en advies actief delen in hun communicatie naar eigenaren. Dit gebeurt niet alleen met besluiten en brieven, maar ook in overleggen tussen eigenaren en de bewonersbegeleiders van de NCG en de zaakbegeleiders van het IMG.
Eigenaren die langer geleden een versterkingsrapport (of een besluit op norm) hebben ontvangen, hebben vaak minder contact met IMG en NCG. Om hen te informeren over deze mogelijkheden voor bijstand, ga ik in contact treden met gemeenten en maatschappelijke organisaties, zoals het Groninger Gasberaad, de Groninger Bodembeweging, Stut-en-Steun en Ons Laand, Ons Lu. Deze organisaties ondersteunen eigenaren van het aardbevingsgebied. Hun medewerkers en vrijwilligers staan midden in de samenleving, en zijn vaak op meer dan één manier actief in hun dorp of wijk. De instanties en organisaties die het dichtst bij de burger staan hebben immers de meeste mogelijkheden om zoveel mogelijk eigenaren te bereiken.
Erkent u dat het zaak is om nu tempo te maken met het voorkomen en oplossen van problemen die ontstaan door het krijgen van rapporten met fouten, vaak na jaren wachten, en wat dat doet met mensen, zoals de Pointer-uitzending pijnlijk laat zien?
Ja, ik erken dat individuele bewoners die twijfels hebben over de juistheid of volledigheid van hun beoordelingsrapport op kortere termijn moeten worden geholpen. Dat is het eerste spoor, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1. Daarnaast wil ik ook op grotere schaal zekerheid bieden. Dat doe ik met het tweede spoor, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1. Dat is in lijn met mijn beleidsbrief en het meer in balans brengen van snelheid en kwaliteit.
Kunt u deze vragen binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb u op 21 februari 2025 een uitstelbrief gestuurd, omdat er vragen worden gesteld over het onderzoek van SodM. Dit onderzoek is gepubliceerd in het voorjaarsreces. Ook heb ik reeds uw Kamer geïnformeerd over het onafhankelijke onderzoek naar de kwaliteit van beoordelingsrapporten. Zo was ik in staat vollediger antwoord te geven op de gestelde vragen.
Het toepassen pijnprikkels in jeugdzorginstellingen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans |
|
![]() |
Kunt u verklaren hoe het kan dat u in antwoord op eerdere Kamervragen stelt dat het toepassen van een bokkepootje valt onder de definitie van «kindermishandeling» terwijl het Openbaar Ministerie (OM) in de brief aan Daisy erkent dat bokkepootjes zijn toegebracht, maar ook stelt dat er «geen aanwijzingen gevonden dat er door medewerkers (opzettelijk) buiten de geldende kaders of protocollen is gehandeld op het gebied van fysiek ingrijpen.»? Deelt u de mening dat dit een andere lezing is van de wet?
Welk beoordelingskader hanteert het OM? Hoe kan het dat dit beoordelingskader het toepassen van een handeling die als doel heeft pijn toe te brengen (een bokkepootje) niet kwalificeert als «kindermishandeling»? Hoe is dit te rijmen met de Jeugdwet en met internationale mensenrechtenverdragen?
Welke methodes zijn er precies toegestaan in de jeugdzorg? Welke concrete interventietechnieken vallen daar precies onder? Wat is het kader waar medewerkers op kunnen terugvallen wanneer zij in een risicovolle situatie terechtkomen? Wat is daarin concreet toelaatbaar?
Wat is de precieze definitie van «Geweld» zoals beschreven in de Jeugdwet onder artikel 4.1.8 en de meldcode Geweld door hulpverleners?
Op welke manier controleert de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) of er sprake is van «vastpakken en beethouden» (artikel 6.3.2.2) zoals beschreven in de memorie van toelichting bij de Wet Rechtspositie Gesloten Jeugdhulp? Is het inspectiekader aangepast na ingang van de wet?
Op welke manieren wordt in de opleiding voor hulpverleners en jeugdbeschermers nu geleerd wat wel en niet is toegestaan volgens de huidige wet- en regelgeving? Hoe worden begeleiders in instellingen opgeleid zodat ze weten wat ze moeten doen als die fysieke begrenzing noodzakelijk is? Hoe is dit onderdeel van opleidingen en nascholingstrajecten? Heeft iedere hulpverlener die met minderjarigen werkt hier kennis van genomen?
Kunnen jongeren die in het verleden in een instelling zaten nog steeds gebruik maken van de klachtenregeling van deze instellingen of is de enige optie die hen rest een civielrechtelijke procedure? Wanneer dat laatste het geval is, deelt u dan de mening dat deze procedure in schril contrast staat met het belang van laagdrempelige manieren om misbruik aan te kaarten en erkenning te krijgen?
Bedoelt u met uw antwoord op vraag 12 dat er een aparte evaluatie komt van de aanbevelingen van het rapport van Commissie De Winter, aangezien deze commissie niet is meegenomen in de recente rapportage over het Schadefonds Geweldsmisdrijven? Zo ja, weet u wat de publicatiedatum is? Wordt in de evaluatie naar de aanbevelingen van Commissie De Winter ook gekeken naar de groep mensen die buiten de boot viel bij het aanvragen van een geldbedrag via de tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming, omdat zij net buiten de criteria vielen, zoals jongeren die na 2019 mishandeling in een instelling hebben meegemaakt of op het moment waarop het gebeurde net 18 waren geworden?1
Klopt onze lezing dat personen die jeugdhulp in het verleden kregen, het recht hebben hun (medisch) dossier op te vragen en dit in principe ingewilligd moet worden? Klopt het ook dat (delen van) dossiers niet vernietigd mogen worden zonder toestemming van de betrokkene? Wat kan een betrokkene doen als inzage in het dossier wordt onthouden of delen daarvan niet meer lijken te bestaan?
Deelt u de mening dat een website met informatie en chatten met medewerkers van het CIE (zoals in antwoord op vraag 10) nuttig is, maar wel wat anders is dan langdurige en gespecialiseerde slachtofferhulp, die soms noodzakelijk is? Zo ja, wat gaat u doen om dit te regelen en zo daadwerkelijk opvolging te geven aan de aanbevelingen?
Bij wie kunnen jongeren terecht die in een instelling zaten die diverse keren door de IGJ is berispt, onder toezicht heeft gestaan en uiteindelijk zelfs is gesloten vanwege geconstateerde misstanden, nu de strafrechtelijke weg afgesloten lijkt te zijn? Deelt u de mening dat jongeren die in een instelling zaten, en aangeven daar mishandeld te zijn, recht hebben op een eerlijk proces en daar ook laagdrempelige juridische ondersteuning bij nodig is? Zo ja, waar kunnen zij terecht? Zo nee, hoe rijmt u dit met de aanbevelingen van Commissie De Winter?
Stikstofdifferentiatie ten behoeve suikerbieten, tarwe, gerst of aardappelen op kleigrond |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Wiersma |
|
![]() |
Bent u bekend met de natte winter en het natte voorjaar van 2024 en de consequenties daarvan voor wat betreft opbrengstderving als gevolg van het later kunnen poten, planten of zaaien van de gewassen en daarmee minder groeidagen én gewasschade en opbrengstderving door de vele regen in winterteelten als tarwe en gerst?
Bent u bekend met de mogelijkheid om stikstofdifferentiatie aan te vragen op kleigrond wanneer de afgelopen drie jaar hogere opbrengsten in suikerbieten, tarwe, gerst en aardappelen zijn behaald?1
Bent u zich ervan bewust dat tegenvallende opbrengsten door de extreem natte weersomstandigheden in 2024 drie jaar lang gevolgen heeft voor deze regeling vanwege de voorwaarde dat de gemiddelde gewasopbrengst de afgelopen drie jaar elk jaar boven de voorgeschreven opbrengst moet zijn?
Bent u bereid om bij de voorwaarde voor de stikstofdiffentiatie de gemiddelde gewasopbrengst van het teeltjaar 2024 buiten beschouwing te laten, omdat deze opbrengsten op veel bedrijven eenmalig lager zijn uitgevallen ten opzichte van voorgaande jaren? Zo nee, bent u dan bereid om voor de drie jaar hogere opbrengst ook met een gemiddelde van die drie jaren te mogen rekenen? Zo nee, waarom niet?
Bent u zich ervan bewust dat de stikstofgebruiksruimte op bedrijven afneemt door de lagere stikstofgebruiksnormen in de met nutriënten verontreinigde gebieden (NV-gebieden) en de beperkte stikstofgebruiksnorm voor groenbemesting en dat dit gevolgen heeft voor een goede bemestingsstrategie en voldoende stikstofruimte om tot een goede opbrengst te komen? Bent u zich ervan bewust dat de stikstofdifferentiatie een belangrijke regeling voor akkerbouwers is om tot betere productkwaliteit en hogere opbrengstresultaten te komen? Zo ja, gaat u voorwaarden voor deze regeling verruimen? Zo nee, waarom niet en wat zijn dan de consequenties voor akkerbouwers, gewasopbrengsten en hoe past dat bij uw beleid om voedselzekerheid te bevorderen?
Bent u bereid nog dit kwartaal duidelijkheid te geven met betrekking tot deze vragen en stikstofdifferentiatie en wilt u deze vragen daarom tijdig beantwoorden?
Adviezen van de Afdeling advisering van de Raad van State naar de media zijn gelekt |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Schoof , van Weel , Marjolein Faber (PVV), Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de adviezen van de Afdeling advisering van de Raad van State naar de media zijn gelekt?1
Ik heb ervan kennisgenomen dat in de media berichten zijn verschenen over de veronderstelde strekking van de adviezen.
Klopt het dat het zeer uitzonderlijk is dat adviezen van de Afdeling advisering uitlekken voordat ze formeel openbaar worden gemaakt? Zo nee, welke voorbeelden kent u?
Blijkens het artikel zouden er (mondelinge) mededelingen zijn gedaan over het dictum en onderdelen van het advies. Dat is voor zover mij bekend niet gebruikelijk.
Klopt het dat alleen het betrokken ministerie c.q. de betrokken ministeries de stukken van de Afdeling advisering heeft/hebben ontvangen?
Dat is mij niet bekend. Mij is bekend dat de beide adviezen op donderdag 6 februari door de Afdeling advisering van de Raad van State aan het Ministerie van Asiel en Migratie zijn verstuurd. Vervolgens zijn zij door de Afdeling advisering conform de wettelijke plicht daartoe openbaar gemaakt, zoals gebruikelijk door publicatie op de website van de Raad van State. Dat gebeurde op maandag 10 februari 2025.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk en strafbaar is dat adviezen van de Afdeling advisering uitlekken? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het onwenselijk wanneer mededelingen worden gedaan over adviezen van de Raad van State, voordat deze openbaar zijn gemaakt door de Raad van State. Het is niet aan mij te kwalificeren of in een dergelijk geval sprake is van strafbaar handelen.
Gaat u aangifte doen van het lekken van deze stukken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Daarvoor heb ik thans onvoldoende aanknopingspunten.
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk 13 februari beantwoorden?
Dit is ondanks de inspanningen helaas niet gelukt.
De capaciteit vreemdelingendetentie |
|
Ulysse Ellian (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Coenradie , Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Op welke wijze is uitvoering gegeven aan de in het kabinet gemaakte afspraken van oktober jl. dat 50 tot 100 extra plekken voor vreemdelingenbewaring worden gerealiseerd?1
Samen met de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: DJI) hebben we gesprekken gevoerd op welke wijze invulling gegeven kan worden aan de afspraak om tot 50 tot 100 extra plekken vreemdelingenbewaring te komen. We hebben besloten om per 1 augustus 2025 90 plekken voor vreemdelingenbewaring te realiseren op het Justitieel Complex Schiphol (hierna: JCS).
Op welke locaties (Detentiecentrum Rotterdam, Justitieel Complex Schiphol, Justitieel Complex Zeist) was deze celcapaciteit voorzien en klopt het dat 45 plekken al gerealiseerd zijn in Justitieel Complex Schiphol?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1 zullen er 90 plekken worden gerealiseerd op JCS. Op dit moment zijn er 282 plekken op JCS gealloceerd voor de tenuitvoerlegging van grensdetentie ex artikel 6 Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw). Dit betreft 192 vaste plekken en 90 plekken buffercapaciteit in het geval van hoge instroommomenten. In normale omstandigheden wordt de buffercapaciteit niet benut. Dit is nu het geval. Daarom is besloten om de leegstaande afdeling voor de buffercapaciteit te benutten voor vreemdelingenbewaring. De buffercapaciteit ten behoeve van de uitvoering van de grensprocedure wordt op alternatieve wijze door DJI gecreëerd nabij luchthaven Schiphol.
In eerste instantie was voorzien om per 1 mei 2025 45 plekken in gebruik te nemen voor vreemdelingenbewaring en per 1 augustus 2025 de overige 45 plekken. In het licht van de problematiek met het gevangeniswezen, is besloten om drie maanden extra de tijd te nemen om te voorkomen dat strafrechtelijke capaciteit uit de sterkte moet worden gehaald. Per 1 augustus 2025 komen 45 plekken en per 1 november 2025 volgen nog eens 45 plekken.
Hoeveel extra capaciteit voor vreemdelingenbewaring is er noodzakelijk om uitvoering te geven aan de voorgenomen asielmaatregelen van het kabinet?
Op basis van onder meer de reeds geïntensiveerde inzet op vertrekprocedures door Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: DTenV) is via het Prognose Model Justitiële ketens (hierna: PMJ) vastgesteld dat in 2025 136 plekken nodig zijn voor vreemdelingenbewaring ex artikel 59 Vw. In samenspraak met DJI wordt in 2025 bezien op welke wijze de overige 46 plekken kunnen worden gerealiseerd.
Is de extra capaciteit voor vreemdelingenbewaring ten koste gegaan van de reguliere capaciteit van het gevangeniswezen? Zo ja, hoe zouden die tekorten dan opgevangen worden? Zo nee, hoe zijn deze extra cellen dan gerealiseerd?
De 90 extra plekken voor vreemdelingenbewaring worden zoals aangegeven ingericht op twee leegstaande afdelingen die nu als buffer dienen voor grensdetentie en zullen op 1 augustus 2025 worden opgeleverd. Per 1 mei 2025 worden zoals aangegeven de 45 plekken in JCS tijdelijk beschikbaar gesteld voor het gevangeniswezen. DJI zet zich in om het benodigde extra personeel hiervoor beschikbaar te krijgen. Mocht dit onvoldoende lukken, bestaat het risico dat in DC Schiphol een deel van de strafrechtelijke capaciteit tijdelijk buiten gebruik moet worden gezet totdat er voldoende personeel beschikbaar is. Personeel kan immers maar één keer worden ingezet.
Op welke wijze is rekening gehouden met het grote capaciteitstekort in het gevangeniswezen bij het creëren van capaciteit voor vreemdelingenbewaring?
Zoals aangegeven wordt jaarlijks door middel van het PMJ traject de algehele bewaringscapaciteit bij DJI vastgesteld. Dit wordt door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (hierna: WODC) uitgevoerd. In samenspraak met DJI is bezien op welke wijze het best invulling gegeven kan worden aan de afspraken van het kabinet, rekening houdend met de opgaven waar DJI voor staat. Het kabinet streeft naar een structurele oplossing met een goede balans tussen de benodigde capaciteit voor de uitvoering van de opgaven binnen de migratieketen en de strafrechtketen. Voor de oplossing op JCS is rekening gehouden met het capaciteitstekort door leegstaande cellen te gebruiken op een locatie waar personele bezetting te realiseren is met een beperkte impact op de capaciteit in het gevangeniswezen. Zoals hierboven aangegeven is DJI hierbij wel afhankelijk van het tijdig werven van het benodigde personeel.
Wat is uw reactie op het bericht in NRC «omstreden plan om gevangenen eerder vrij te laten alweer van de baan: ministerie regelt extra cellen op Schiphol»?2
Zie antwoord op vraag 1 en 2.
Hoeveel extra cellen voor het reguliere gevangeniswezen kunnen er in Justitieel Complex Schiphol en Detentiecentrum Rotterdam gerealiseerd worden?
Voor de periode van 1 mei tot augustus 2025 worden 45 extra plekken beschikbaar gesteld voor het gevangeniswezen op Justitieel Complex Schiphol.
Hoeveel extra cellen voor vreemdelingenbewaring kunnen er in Justitieel Complex Schiphol en Detentiecentrum Rotterdam gerealiseerd worden?
Zie de beantwoording van vragen 1 en 2.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en uiterlijk vóór de regeling van werkzaamheden van dinsdag 11 februari 2025 beantwoorden?
We zorgen ervoor dat de beantwoording zo spoedig mogelijk aan uw Kamer gestuurd worden.
Vermogende Nederlanders die dividendbelasting ontwijken via drielandenpuntconstructies |
|
Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fiscus int € 110 mln na doorprikken «dubbele verhuizing» vermogende Nederlanders»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe vaak er gebruik wordt gemaakt van dergelijke drielandenpuntconstructies, waarmee belasting wordt ontweken en nader toelichten hoe dergelijke constructies precies werken?
Vanaf 2015 heeft de Belastingdienst vennootschappen in onderzoek genomen waarbij een aanmerkelijkbelanghouder zich laat uitschrijven uit de gemeentelijke basis administratie. De naar Nederlands recht opgerichte vennootschap waarin de aandeelhouder een aanmerkelijk belang heeft wordt hierbij tevens verplaatst naar een ander land. Dit alles wordt gedaan met als doel om de Nederlandse belastingheffing over de winstreserves (dividendbelasting en inkomstenbelasting in box 2) en de jaarlijkse winst (vennootschapsbelasting) te ontwijken. Dit wordt ook wel een drielandenpuntconstructie genoemd. Hoe vaak een dergelijke constructie in de praktijk is toegepast, is lastig vast te stellen. De actuele woon- en vestigingsplaats van respectievelijk natuurlijke personen en vennootschappen die eerder in Nederland woonachtig of gevestigd waren, zijn namelijk niet uit de systemen van de Belastingdienst te halen.
In de kern houdt zo’n constructie in dat er met behulp van twee verschillende jurisdicties, een «dubbele verhuizing» wordt gesteld. In de regel wordt vanuit Nederland vertrokken naar een woonland met een voor de aanmerkelijkbelanghouder gunstig belastingregime (zoals Zwitserland) en een vestigingsland met een voor de vennootschap gunstiger belastingregime (zoals Malta, Luxemburg en Singapore). Een naar het buitenland verplaatste vennootschap die naar Nederlands recht is opgericht, zoals een bv, blijft op basis van een fictie voor de vennootschapsbelasting en dividendbelasting gevestigd in Nederland. Dit betekent dat Nederland in beginsel vennootschapsbelasting kan heffen over winsten van verplaatste vennootschappen en dividendbelasting over door deze vennootschappen uitgekeerde dividenden. Nederland kan haar heffingsrecht echter niet effectueren indien op basis van een toepasselijk belastingverdrag ter voorkoming van dubbele belasting, het heffingsrecht is toegewezen aan het andere land. In samenhang met het gunstige belastingregime van het land waar naartoe is geëmigreerd en van het land waar naartoe de zetel van de vennootschap is verplaatst, wordt in deze situatie belastingheffing voorkomen.
Bij emigratie door een persoon met een aanmerkelijk belang is sprake van een fictieve vervreemding van het aanmerkelijk belang. Hiervoor wordt een conserverende aanslag opgelegd aan de aanmerkelijkbelanghouder. Tot 15 september 2015 werd deze aanslag tien jaar na emigratie kwijtgescholden en waren de eisen voor de invordering van de conserverende aanslag gedurende tien jaar na emigratie strenger. Met ingang van 15 september 2015 zijn aanpassingen van de conserverende aanslag in box 2 ingevoerd waardoor de claim in box 2 over de tijdens belastingplicht in Nederland aangegroeide waarde van de aandelen onbeperkt in de tijd behouden blijft en de vereisten voor invordering van de conserverende aanslag soepeler zijn geworden. De aantrekkelijkheid van de hierboven geschetste situatie is om die reden afgenomen. De gestelde woon- en vestigingsplaats en de uitleg van de ingeroepen verdragen zijn in voorkomende gevallen onderwerp van gesprek tussen de belastinginspecteur en de belastingplichtige.
Wat is uw morele oordeel over belastingconstructies via het buitenland die ervoor zorgen dat miljonairs niet of nauwelijks dividendbelasting of vennootschapsbelasting betalen?
Belastingontwijking is onwenselijk. Bij belastingontwijking gaat het doorgaans om structuren of transacties die legaal zijn, maar die (mede) gericht zijn op het verkrijgen van een belastingvoordeel, terwijl dit belastingvoordeel niet beoogd is door de wetgever. De afgelopen jaren heeft Nederland nationaal en internationaal veel maatregelen genomen om belastingontwijking aan te pakken. In de jaarlijkse monitoringsbrief belastingontwijking ben ik hier uitgebreider op ingegaan.2 Die maatregelen hebben het stelsel aanzienlijk robuuster gemaakt tegen de mogelijkheden om belastingen te ontwijken. Het kabinet wil de mogelijkheden tot belastingontwijking blijven aanpakken. Daarbij waakt het kabinet ervoor dat dergelijke maatregelen negatieve effecten hebben op reële bedrijvigheid. Verder ben ik uitgebreid ingegaan op de belastingheffing van zeer vermogende personen in mijn brief van 4 december 2024 inzake de opvolging van moties en toezeggingen uit het dertigledendebat over een extra belasting voor extreem rijken.3 In deze brief heb ik aangegeven dat ik hecht aan het maken van afspraken over een effectieve belasting van deze personen in internationaal verband en daaraan een actieve bijdrage wil leveren en waar mogelijk wil optrekken met gelijkgestemde landen. Zo is Nederland voorstander van het maken van afspraken in de OESO en EU over het afschaffen van de fiscaal voordelige regimes die landen gebruiken om deze personen aan te trekken. Verder heeft de G20 het Inclusive Framework (IF) van de OESO aangemoedigd om verder te gaan met het bredere thema «Tax and Inequality».4 Binnen het IF wordt – door onder andere Nederland – verkend hoe een werkstroom op dit thema vorm te geven. Het heeft daarbij de voorkeur om dit thema in eerste instantie in zo’n breed mogelijk internationaal verband te agenderen, omdat deze problematiek het beste kan worden aangepakt als zoveel mogelijk landen meedoen.
Klopt het dat er wel naheffingen, maar zelden boetes, worden opgelegd, omdat het hier gaat om een «pleitbaar standpunt»?
Als het niet, onjuist of onvolledig doen van aangifte of het niet (tijdig) betalen van belasting te wijten is aan opzet of grove schuld, kan de inspecteur een vergrijpboete opleggen. De bewijslast hiervoor rust op de inspecteur. Als sprake is van een pleitbaar standpunt legt de inspecteur geen boete op. Daarvan is sprake als een door een belanghebbende ingenomen standpunt gelet op de stand van de jurisprudentie en de heersende leer, in die mate juridisch pleitbaar of verdedigbaar is dat de belanghebbende kan menen juist te handelen5. Of een ingenomen standpunt pleitbaar is, hangt af van de feiten en omstandigheden en wordt uiteraard gedegen en op zorgvuldige wijze door de inspecteur beoordeeld.
Verder is het van belang dat de inspecteur beschikt over juiste informatie om een juiste (naheffings)aanslag op te kunnen leggen. Belangrijk in dat kader is dat een ieder gehouden is desgevraagd aan de inspecteur gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de belastingheffing van die persoon van belang kan zijn.6 Het is in internationale verhoudingen niet altijd eenvoudig om ervoor te zorgen dat belanghebbenden deze verplichting nakomen. Bijvoorbeeld omdat vennootschappen zich op het standpunt stellen op basis van het van toepassing zijnde belastingverdrag niet in Nederland gevestigd te zijn en daarmee het belang van de gevraagde gegevens of inlichtingen voor de belastingheffing betwisten. De inspecteur kan ook op andere manieren gegevens en inlichtingen verkrijgen. Dit kan bijvoorbeeld door middel van internationale gegevensuitwisseling of de zogenoemde civiele dwangsomprocedure. Bij een civiele dwangsomprocedure kan een informatieplichtige onder verbeuring van een dwangsom door de civiele rechter verplicht worden gegevens en inlichtingen te verstrekken. Deze vormen kunnen effectief zijn, maar kosten in de regel ook veel tijd. In dit licht kan ook de informatiebeschikking worden genoemd. De inspecteur kan bij het niet voldoen aan een informatieverzoek een voor bezwaar vatbare informatiebeschikking vaststellen.7 Wanneer een informatiebeschikking onherroepelijk vaststaat, wordt de bewijslast ten aanzien van de belastingaanslag waar het verzoek om informatie op ziet omgekeerd en verzwaard (de bewijssanctie). De informatiebeschikking verbetert niet direct de informatiepositie van de inspecteur, maar de bewijssanctie kan reden zijn voor een belastingplichtige om alsnog informatie aan te leveren. Aan deze informatiebeschikking hangen echter knelpunten zoals ook geconcludeerd in een recent onderzoek naar de effectiviteit van de werking van de informatiebeschikking. Op dit moment vindt vervolgonderzoek plaats naar verschillende oplossingsrichtingen. 8 Bovendien wijs ik nog op de evaluatie van de doelstellingen, wet- en regelgeving en uitvoerings- en handhavingspraktijk van woonplaatsonderzoeken die op dit moment plaatsvindt.9 Deze evaluatie gaat in op de vaststelling van de fiscale woonplaats. De resultaten van deze evaluatie zullen dit voorjaar met uw Kamer worden gedeeld.
Welke wijzigingen zijn er wettelijk gezien nodig om dergelijke constructies wel te kunnen laten leiden tot een boete?
Zie antwoord vraag 4.
Welke beleidswijzigingen zijn er mogelijk voor de Kamer om de Belastingdienst meer ruimte te bieden om dergelijke constructies steviger aan te pakken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om zelf verdere stappen te ondernemen om deze belastingconstructies aan te pakken?
De genoemde belastingconstructies worden door de Belastingdienst, voor zover mogelijk, effectief bestreden. Dit blijkt ook uit het feit dat de Belastingdienst in de (hoger) beroepsprocedures waarin sprake is van een drielandenpuntconstructie in het gelijk wordt gesteld. Verder blijft dit kabinet werk maken van het op nationaal niveau aanpakken van belastingconstructies in de brede zin van het woord. Zo bevatte het Belastingplanpakket 2025 diverse maatregelen die constructies aanpakken. Daarnaast zal het kabinet bij de komende Voorjaarsnota opnieuw een lijst met belastingconstructies opnemen, waar mogelijk met opties om deze met beleid te adresseren.
Zijn er andere agressieve belastingstructuren van rijke Nederlandse emigranten, die de Kamer verder zou kunnen inperken?
Zie voorgaande antwoorden.
Bent u bekend met het ombudsmanonderzoek met de titel «Op glad ijs. Mensenrechten onder druk bij veiligheidsonderzoeken»?1
Wat vindt u ervan dat de ombudsman stelt dat de gemeente in deze kwestie uiterst dubieus heeft gehandeld en inbreuk heeft gemaakt op meerdere fundamentele rechten, zoals privacy en godsdienstvrijheid?
Welke rol ziet u als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor uzelf weggelegd voor het herstel van vertrouwen en het voorkomen dat dergelijke inbreuken op rechten in de toekomst nog plaats kunnen vinden?
Wat is uw reactie op het feit dat de gemeente Almere moskeeën liet monitoren door het bedrijf NTA en dat dit werd gefinancierd met geld van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)? Hoe kijkt u naar de Rijksverantwoordelijkheid voor de inbreuk op rechten en de schending van het vertrouwen die dit beleid als gevolg heeft?
Klopt het dat de zogenoemde krachtenveldanalyse, specifiek ook uitgevoerd door NTA, is aanbevolen door de NCTV?
Heeft u een actueel en compleet overzicht van gemeenten waar de krachtenveldanalayse is uitgevoerd en specifiek gemeenten waar dit is uitgevoerd door NTA? Zo niet, bent u bereid dit overzicht samen te stellen?
Hebben in alle gemeenten waar deze krachtenveldanalyse is uitgevoerd lokale gemeenschappen inzage gekregen in hun dossier? Zo niet, bent u bereid dit te bevorderen?
Bent u bereid om als kabinet excuses te maken voor de rol van de rijksoverheid in het doen verspreiden van de krachtenveldanalyses?
Het gebruik van Microsoft Exchange binnen de Rijksoverheid |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat alle nu beschikbare versies van Microsoft Exchange-servers op 14 oktober a.s. «end of support» zijn en daarmee niet langer door de leverancier ondersteund zullen worden en ook niet meer gebruikt kunnen worden?1 2
Ja, ik ben bekend met het feit dat de huidige versies van Microsoft Exchange Server op 14 oktober 2025 het einde van hun ondersteuningscyclus bereiken. Dit heeft de volgende impact op de ondersteuning vanuit Microsoft:
Voor Exchange Server 2016 is deze informatie sinds 2020 bekend en voor Exchange Server 2019 is de reguliere ondersteuning in januari 2024 verlopen. Extended Security Updates zijn beschikbaar gemaakt tot oktober 2025.
Microsoft heeft in juni 2022 aangekondigd dat de nieuwe versie, Exchange Server Subscription Edition (SE), de opvolger zal zijn van de huidige versies. Deze aankondiging is in mei 2024 herhaald, waarbij tevens de aanbevolen stappen zijn gecommuniceerd ter voorbereiding op de migratie van Exchange 2016 en 2019 naar Exchange SE.
Het is belangrijk om te verduidelijken dat «end of support» niet automatisch betekent dat deze systemen niet meer gebruikt kunnen worden. Het betekent wel dat er na deze datum geen updates meer worden uitgebracht, wat risico's met zich meebrengt voor de veiligheid en stabiliteit van deze systemen. Het is daarom van belang dat organisaties tijdig migreren naar ondersteunde oplossingen
Op hoeveel plekken binnen de rijksoverheid wordt Microsoft Exchange nog gebruikt? Hoeveel daarvan zijn Exchange 2019 en hoeveel zijn ouder?
Binnen de Rijksoverheid maken vrijwel alle organisaties gebruik van Microsoft Exchange. Door de federatieve opbouw van de overheid zijn er momenteel geen centrale overzichten beschikbaar over de exacte aantallen en versies.
Life cycle management (LCM: het proces om op tijd nieuwe versies in productie te nemen) is een departementale verantwoordelijkheid. Het centraal opslaan van te gedetailleerde informatie buiten deze departementale verantwoordelijkheid wordt als een potentieel beveiligingsrisico beschouwd.
Standaardisatie van gedetailleerde informatie binnen de departementale verantwoordelijkheid heeft hoge prioriteit, maar vergt tijd om te organiseren vanwege het heterogene ICT-landschap binnen de Rijksoverheid.
Er wordt gewerkt aan een verbetering van het centraal geaggregeerd overzicht, waarbij rekening wordt gehouden met bovenstaande aspecten. Bij het antwoord op vraag 3 zal ik verder ingaan op de stappen die worden genomen om beter inzicht te krijgen.
Indien hier nog geen overzicht van bestaat, bent u bereid om vanuit uw coördinerende rol de betreffende Ministers te vragen u hierover informatie te verstrekken?
Ja, ik ben hiertoe bereid. Bij de beantwoording zal wel een balans gezocht worden tussen cybersecurity, federatieve verantwoordelijkheid en transparantie.
Ik zal de betreffende Ministers vragen om informatie te verstrekken over het gebruik van Microsoft Exchange binnen hun departementen.
Vanuit mijn coördinerende rol wordt jaarlijks een Informatie Beveiligingsbeeld (IBB) opgesteld door de departementen. Uit dit inzicht komen geen risico’s naar boven die betrekking hebben op Microsoft Exchange.
Uw vraag past binnen een bredere aanpak waarin vanuit de coördinerende rol van CIO Rijk wordt gewerkt aan het verbeteren van het inzicht in IT-assets binnen de Rijksoverheid. Deze aanpak richt zich niet exclusief op Microsoft Exchange, maar op IT-asset management in de volle breedte.
Gezien het feit dat het behoorlijk ingewikkeld is om te upgraden naar de nieuwe, nog uit te komen versie van Exchange die nog wel ondersteund wordt, hoe gaat u erop toezien dat deze systemen tijdig zijn vervangen?3
Ten aanzien van de technische complexiteit van de upgrade wil ik opmerken dat volgens informatie van Microsoft, de overgang naar Exchange Server Subscription Edition (SE) minder complex is dan het lid Six Dijkstra suggereert. Voor organisaties die momenteel Exchange Server 2019 gebruiken met de meest recente cumulatieve update (CU14), zal de update naar Exchange Server SE relatief eenvoudig zijn. Microsoft heeft aangegeven dat Exchange Server SE code-equivalent zal zijn aan Exchange Server 2019 CU15, met uitzondering van enkele kleine wijzigingen. Dit maakt een in-place upgrade mogelijk, vergelijkbaar met het toepassen van een reguliere halfjaarlijkse update. Hierbij is geen volledige herinstallatie nodig maar worden alle bestaande configuraties automatisch overgenomen in de nieuwe versie.
Voor organisaties die nog Exchange Server 2016 gebruiken, wordt geadviseerd om eerst te migreren naar Exchange Server 2019 CU14, alvorens de stap naar Exchange Server SE te maken. Microsoft biedt hierbij diverse ondersteuningsmogelijkheden via Microsoft Unified en FastTrack support.
Zal het vervangen van Microsoft Exchange in de praktijk een geforceerde overgang naar de cloud betekenen? Kunt u dit antwoord toelichten?
Nee, het vervangen van Microsoft Exchange vanwege het einde van de ondersteuning betekent geen geforceerde overgang naar de cloud.
Zoals Microsoft heeft aangegeven, is Exchange Server Subscription Edition (SE) een nieuwere versie van de binnenkort niet meer ondersteunde Exchange Server 2016 en Exchange Server 2019. Net als deze oudere producten is Exchange Server SE een «on-premises» product dat geïnstalleerd kan worden in eigen datacenters van organisaties.Overheidsorganisaties behouden hiermee de keuze om hun e-mailsystemen lokaal te blijven beheren, zonder dat een migratie naar cloudoplossingen noodzakelijk is. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om vergelijkbare diensten af te nemen bij andere aanbieders.
Hoe gaat u erop toezien dat eventuele overstappen van Microsoft Exchange naar de cloud niet zonder risicoanalyses zullen plaatsvinden?
Voor eventuele overstappen van Microsoft Exchange naar cloudoplossingen is het Rijksbrede cloudbeleid 2022 en het bijbehorende Implementatiekader risicoafweging cloudgebruik van toepassing. Dit kader schrijft voor dat bij materieel public cloudgebruik binnen de Rijksdienst verplicht een aantal stappen moet worden doorlopen.
Conform artikel 4 van het Implementatiekader moet voorafgaand aan het gebruik van public clouddiensten een risicoanalyse worden uitgevoerd volgens een formeel vastgestelde risicomanagementmethodiek die voldoet aan de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO). In deze risicoanalyse moet aandacht zijn voor de context van het cloudgebruik, relevante risico's, technische en organisatorische maatregelen, en een beoordeling van deze maatregelen.
Specifiek voor Microsoft Exchange-migraties naar de cloud is belangrijk dat:
Vanuit de coördinerende rol wordt toegezien op de naleving van deze kaders. De departementen moeten jaarlijks rapporteren aan CIO Rijk over hun materieel public cloudgebruik en de risico's daarvan. CIO Rijk gebruikt deze rapportages in de jaarlijkse cyclus van CIO-gesprekken en beoordeelt deze op uitzonderlijke risico's.
Daarnaast kunnen de Auditdienst Rijk, de Algemene Rekenkamer en inspectiediensten een rol spelen in het toezicht op de naleving van deze kaders.
Kunt u de beantwoording van deze vragen binnen drie weken, maar uiterlijk drie dagen vóór het debat over de migraties van overheids-ICT naar het buitenland, aan de Kamer doen toekomen?
Bent u bekend met het feit dat er steeds meer onderzoek naar buiten komt over de negatieve gevolgen van koppen, zoals hersenschade en een verhoogd risico op dementie, en wat is daarop uw reactie?1
Hoe kijkt u tegen de ontwikkeling aan dat steeds meer (oud)-spelers de gevaren van koppen onder de aandacht brengen, zoals bijvoorbeeld Levchenko?2
Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd om de schade als gevolg van koppen in het algemeen en voor jeugdvoetbal in het bijzonder bespreekbaar te maken en ook te beperken?
Welke acties vinden er vanuit de sportorganisaties of bonden plaats, of hebben er plaatsgevonden, om dit vraagstuk in het jeugdvoetbal bespreekbaar te maken?
Zijn er voerbalclubs die het minimaliseren van koppen voor jeugdvoetballers hebben doorgevoerd voor de jeugdelftallen, in navolging van het kopverbod voor kinderen tot 9 jaar in Vlaanderen?3
Heeft u enig zicht op positieve effecten voor het beperken van hersenschade van deze Vlaamse beleidsregel, dan wel die van Schotland, Engeland en Noord-Ierland om koppen te verbieden op trainingen voor kinderen onder de 12?4
Bent u bereid om met sportorganisaties, de KNVB, de spelersvakbond in gesprek te gaan over dit vraagstuk om het meer aandacht te geven en bespreekbaar te maken?
Hoe kijkt u tegen het kopverbod op trainingen voor kinderen onder de 12 jaar in Schotland, Engeland en Noord-Ierland aan?
Welke maatregelen kunnen er volgens u worden genomen om de schadelijke effecten van koppen bespreekbaarder te maken en te beperken?
De situatie in de Democratische Republiek Congo en de rol van de Europese Unie |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (NSC), Reinette Klever (PVV) |
|
![]() ![]() |
Op wat voor manier zet het kabinet zich in om effectief, in gezamenlijkheid met internationale partners, te reageren op de humanitaire crisis die gaande is in de Democratische Republiek Congo (DRC)?
Wat zullen de gevolgen zijn voor de humanitaire situatie in de DRC van de bevriezing van USAID door president Trump, een organisatie die verreweg de grootste donor aan het land is, en in 2023 alleen al 5,3 miljoen Congolezen bereikte met humanitaire hulp?
Kunt u specifiek ingaan op de dringende zorgen van vrouwenorganisaties over wijdverbreid seksueel geweld in het oosten van de DRC en grote tekortkomingen op het gebied van bescherming en sociale basisvoorzieningen? Wat zijn de gevolgen van het bevriezen van USAID voor de vele vrouwen die van Amerikaanse financiering afhankelijk zijn voor veilige abortuszorg, bescherming, en nazorg na gendergerelateerd seksueel geweld?
Kunt u specifiek ingaan – in acht nemend dat USAID in 2024 medicijnen en andere levensreddende middelen verzorgde voor 11 miljoen inwoners van de DRC – op de dringende zorgen van gezondheidsorganisaties, die zien dat essentiële hiv-medicijnen niet meer de juiste mensen bereiken door het wegvallen van USAID?
Klopt het dat door het wegvallen van de steun vanuit USAID de risico’s op het versnellen van besmettingen van cholera sterk verhoogd is? Hoe schat u het risico in op de uitbraak van andere mogelijk dodelijke ziektes, zoals mpox en ebola? Welke risico’s brengt dit met zich mee op het gebied van pandemieën voor Europa en Nederland? Welke maatregelen zijn er volgens uw ministerie nodig om die risico’s te beperken?
Hoe zullen deze gevolgen van de bevriezing van USAID verergerd worden met de bezuinigingen op humanitaire hulp die plaatsvinden in de EU en haar lidstaten, waaronder Nederland?
Ziet het kabinet een rol voor de EU als het gaat om het opvangen van mogelijk negatieve consequenties voor de al nijpende situatie in de DRC van het bevriezen van USAID? Is het kabinet het eens dat dit niet alleen een kwestie is van solidariteit, maar dat het ook in het Europese belang is, met het oog op geopolitiek, gezondheid en economie?
Bij welke vorm van ontwikkelingssamenwerking hoort volgens u de prioriteit te liggen in de DRC?
Bent u het eens met de stelling dat Nederlandse en Europese bedrijven een verplichting hebben om bij inkopen van grondstoffen ook rekening te houden met potentiële negatieve effecten op de lokale bevolking van de handelspartner?
Kunt u een beeld schetsen van de omstandigheden in de mijnbouw in de DRC, specifiek in het gebied onder controle van M23?
Bent u bekend met het oordeel van de VN dat Rwanda de facto controle heeft over M23? Wat is de beoordeling van Nederland en de Europese Unie?
Bent u bekend met de oproep van 64 organisaties, voornamelijk uit de Democratische Republiek Congo, aan de Europese Unie om het Memorandum of Understanding met Rwanda ter waarde van 900 miljoen te annuleren vanwege de steun van het land aan de rebellengroep?1 Wat vindt Nederland dat de Europese reactie moet zijn op deze oproep?
Herinnert u zich uw antwoord op de vragen van 10 december 2024, dat Europese steun aan het Rwandese leger specifiek is bedoeld voor hun inzet in Cabo Delgado, en niet als steun voor het Rwandese leger in het algemeen? Kunt u zich echter voorstellen dat álle steun aan het Rwandese leger negatief gepercipieerd wordt in de regio vanwege de vermoedelijke steun van dit leger aan M23? Voert de Nederlandse ambassade gesprekken hierover met lokale actoren en zo ja, wat komt er uit deze gesprekken?
Bent u bekend met de berichtgeving die suggereert dat hooggeplaatste officieren in de door de EU gesteunde missie in Cabo Delgado ook worden geplaatst in het Oosten van Congo?2 Wordt deze berichtgeving onafhankelijk geverifieerd? Zo nee, kunt u zich er in Europa voor inzetten dat dit gebeurt? Wat moet de consequentie volgens u zijn als dit waar blijkt?
Bent u het eens met de stelling dat als Rwanda M23 inderdaad actief steunt, het tegenstrijdig beleid is om zowel op te roepen tot een verbetering van de humanitaire situatie in de DRC, maar ondertussen ook nieuwe deals te sluiten met Rwanda die negatief bijdragen aan de huidige humanitaire situatie?
Wat is de positie van Nederland in Europese gesprekken over sancties tegen Rwanda?
Hoe zet de Europese Unie zich in om te bemiddelen tussen M23 en de regering van de DRC?
Hoe weegt u de opmerkingen van VN vredesmissieleider Vivian van de Perre dat MONUSCO aanloopt tegen tekorten? Hoe gaat u gehoor geven aan haar oproep aan de internationale gemeenschap om zo snel mogelijk actie te ondernemen om de situatie in de DRC te verbeteren?
Kunt u een beeld schetsen van de gevolgen voor de veiligheids- en humanitaire situatie in de DRC mocht MONUSCO zich terugtrekken?
Strengere regels voor het gebruik van Beaumix |
|
Wingelaar , Geert Gabriëls (GL) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Politie eist rapport over omstreden Beaumix op»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Hoe beoordeelt u de recente waarschuwingen van het RIVM en de Algemene Rekenkamer over de toepassing van stoffen, zoals Beaumix, waaraan in het artikel gerefereerd wordt?
In het artikel wordt waarschijnlijk gedoeld op uitingen van het RIVM in het verslag «Evaluatie normeringskader(her)gebruik secundaire bouwstoffen», uit september 20242 en op uitingen van de Algemene Rekenkamer in het verslag «Resultaten verantwoordingsonderzoek 2023 Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat», uit mei 2024.3De onderzoeken van het RIVM en het verslag van de Algemene Rekenkamer bieden waardevolle inzichten die betrokken worden bij de herijking van de bodemregelgeving. In de Verzamelbrief bodem en ondergrond van 12 november 20244 heb ik toegelicht welke aandachtspunten voor verbetering van het huidig wettelijk kader en van aanvullende instrumenten ik zie. Deze worden omgezet in concrete voorstellen. In de zomer van 2025 wordt de Kamer over deze specifieke voorstellen geïnformeerd.
Kunt u een stand van zaken geven van de uitvoering van de motie van de leden Wingelaar en Gabriëls over bezien of bodemregelgeving aangescherpt moet worden ten aanzien van het gebruik van Beaumix?2
Binnen de herijking van de bodemregelgeving worden de regels van het toepassen van secundaire bouwstoffen, waaronder Beaumix, onder de loep genomen. Ter ondersteuning daarvan bekijkt het RIVM welke consequenties de pH in bepaalde bouwstoffen heeft en wat dit betekent voor de toepassing. Van het onderzoek van het RIVM moeten de uitkomsten worden afgewacht. Zodra de uitkomsten van dit onderzoek bekend zijn wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Gaat uw reactie richting de provincie Limburg, waarin u aangeeft dat Beaumix «nu en in de toekomst kan worden toegepast met de huidige kwaliteitseisen, onder de voorwaarde dat er op de juiste wijze wordt toegepast», niet voorbij aan de uitvoering van de bovengenoemde motie?
Nee, mijn reactie aan de provincie Limburg d.d. 19 december 2024 gaat daaraan niet voorbij. Mijn reactie bevat naast het door u geciteerde deel ook dat het op basis van de huidige inzichten in de lijn der verwachting ligt dat vrij toepasbare bodemas zoals Beaumix nu en in de toekomst kan worden toegepast met de huidige kwaliteitseisen, onder de voorwaarde dat het op de juiste wijze wordt toegepast. Mocht uit onderzoek blijken dat deze kwaliteitseisen moeten worden aangescherpt, dan zal ik dat vanzelfsprekend meewegen in de uitvoering van bovengenoemde motie.
Bent u voornemens om ook de laboratoriumuitslag van enkele monsters die zijn genomen van een berg Beaumix in de haven van Stein, waar in het bovengenoemde artikel aan gerefereerd wordt te betrekken bij de uitvoering van de bovengenoemde motie?
Indien uit deze laboratoriumuitslagen aanvullende, representatieve en bruikbare informatie blijkt, verkregen overeenkomstig de hiervoor gestelde eisen in de Regeling bodemkwaliteit 2022, zal deze informatie worden meegewogen in de herijking van de bodemregelgeving. Daarmee wordt deze in dat geval betrokken bij de uitvoering van bovengenoemde motie.
Kunt u aangeven welke alternatieve bouwstoffen er voorhanden zijn en wat hiervan de voor- en nadelen zijn bij gebruik?
Ik kan geen uitputtende lijst van alle voorhanden zijnde alternatieve bouwstoffen inclusief voor- en nadelen aan u voorleggen. Of een bouwstof geschikt is voor een beoogd gebruik is altijd afhankelijk van de specifieke eigenschappen.
Bij het kiezen van een bouwstof voor bijvoorbeeld de verbreding van een rijksweg wordt de geschiktheid bepaald door verschillende aspecten, zoals:
De uitspraken van Donald Trump met betrekking tot het etnisch zuiveren van Gaza |
|
Sarah Dobbe |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
Bent u bekend met de uitspraken van Donald Trump dat de Palestijnen in Gaza permanent uit de Gazastrook zouden moeten worden verwijderd?1
Ja.
Erkent u het feit dat dit een directe oproep is voor het etnisch zuiveren van de Gazastrook, zoals ook Verenigde Naties (VN) Secretaris-Generaal Antonio Guterres heeft gezegd?2 Zo nee, waarom niet?
Voor het Nederlands beleid staat buiten kijf: Gaza is van de Palestijnen. Voor de toekomstige situatie in de Gazastrook blijven de G7-principes leidend.3 Onderdeel daarvan is geen gedwongen tijdelijke of permanente verplaatsing van Palestijnen vanuit de Gazastrook. Het tegenovergestelde zou indruisen tegen het internationaal recht. Uw Kamer is tevens middels een Kamerbrief (Kamerstuk 23 432, nr. 557) van 12 februari jl. geïnformeerd over het kabinetsstandpunt inzake de aangekondigde plannen van president Trump.
Bent u bereid om de walgelijke uitspraken van Trump te veroordelen en te verwerpen, in navolging op Frankrijk en andere landen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u herbevestigen dat Nederland achter een tweestatenoplossing staat, waarbij een volwaardige Palestijnse staat in de Gazastrook, de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem het doel is? Zo ja, wanneer erkent u de Palestijnse staat in deze gebieden? Zo nee, wanneer heeft u deze beleidswijziging doorgevoerd?
Ten aanzien van het Israëlisch-Palestijns conflict blijft het kabinet streven naar een duurzame oplossing die door beide partijen wordt gedragen, waarbij het uitgangspunt de tweestatenoplossing blijft. De uiteindelijke erkenning van de Palestijnse staat moet voor Nederland onderdeel zijn van het politieke proces dat leidt tot een duurzame oplossing die door beide partijen wordt gedragen. Dit vergt een zorgvuldige afweging gezien de complexiteit, de politieke en veiligheidsontwikkelingen in de regio, en de daarmee samenhangende brede Nederlandse belangen. Doorslaggevend voor de Nederlandse positie is dat erkenning van een Palestijnse staat een vredesproces op dit moment niet dichterbij brengt.
Erkent u het feit dat het Nederlandse kabinet de grondwettelijke taak heeft het internationaal recht te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Conform artikel 90 van de Grondwet bevordert de regering de ontwikkeling van de internationale rechtsorde. De «internationale rechtsorde» dient te worden verstaan in de ruime zin van «een internationaal bestel gebaseerd op universeel geldende rechtsnormen».4
Welke concrete stappen zet het Nederlandse kabinet om het internationaal recht te verdedigen en te bevorderen? Kunt u deze stappen toelichten?
Nederland geeft op verschillende manieren inhoud aan de grondwettelijke taak, die raakt aan vele departementen en beleidsterreinen. Dit is onder andere uiteengezet in de Beleidsnota Mensenrechten, het Beleidskader Mondiaal Multilateralisme en de kabinetsreactie op de IOB beleidsdoorlichting «Vreedzame geschillenbeslechting en tegengaan van straffeloosheid», waar ik kortheidshalve naar verwijs.5
Deelt u de mening dat deze uitspraken van Trump, samen met recente uitspraken over Groenland en Panama, minachting laten zien voor het internationaal recht en de soevereiniteit van andere landen, en de geloofwaardigheid van het Westen, en dus ook Nederland, ernstig schaden? Zo ja, welke consequenties verbindt u hier aan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet gaat ervanuit dat de VS de territoriale integriteit en soevereiniteit van andere landen respecteert. Het kabinet blijft zich inzetten voor het internationaal recht en de multilaterale rechtsorde, en gaat het gesprek daarover aan met alle relevante spelers, ook met de nieuw aangetreden Amerikaanse regering.
In hoeverre hebben deze uitspraken van Trump invloed op het huidige staakt-het-vuren en onderhandelingen voor vrede? Kunt u dat toelichten?
Het is van groot belang dat de staakt-het-vuren overeenkomst standhoudt, zodat alle gegijzelden veilig kunnen terugkeren naar Israël en voldoende humanitaire hulp de mensen in de Gazastrook bereikt. Het kabinet draagt dit consequent uit in al zijn gesprekken met betrokkenen. Nederland is echter niet direct betrokken bij de staakt-het-vuren onderhandelingen en het kabinet kan derhalve geen uitspraken doen over invloed van bepaalde uitspraken op deze onderhandelingen.
In hoeverre brengen deze uitspraken van Trump inspanningen voor humanitaire hulp en voor wederopbouw in Gaza in gevaar? Kunt u dat toelichten?
Het behoudt van het staakt-het-vuren is van groot belang om de humanitaire toevoer te waarborgen. Het is tevens van belang om te werken aan herstel, stabilisatie en wederopbouw van de Gazastrook als integraal onderdeel van een toekomstige Palestijnse staat. Het is onduidelijk of en hoe de uitspraken van President Trump impact hebben of zullen hebben op de toevoer van humanitaire hulp en op de wederopbouw van de Gazastrook. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Bent u het eens dat alles op alles gezet moet worden om het staakt-het-vuren, humanitaire hulp en wederopbouw doorgang te laten vinden, en bent u bereid om, bij signalen dat dit op welke manier dan ook wordt gehinderd, direct de Tweede Kamer daarover te informeren?
Ja ik deel deze mening en zal uw Kamer, conform staand beleid, blijven informeren als er relevante ontwikkelingen zijn.
Abortus vanwege geslacht |
|
Mirjam Bikker (CU), Harmen Krul (CDA), Caroline van der Plas (BBB), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Karremans |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Verloskundigen zien abortus om geslacht van het kind na pretecho»?1
Deelt u de mening dat abortus vanwege prenatale geslachtsselectie op niet-medische gronden discriminatoir en onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het vreemd is als geslachtskeuze om niet medische redenen in het geval van handelingen met geslachtscellen of embryo’s verboden is (artikel 26 Embryowet), maar dat geslachtskeuze wel mogelijk is via abortus? Zo nee, waarom niet?
Gelden wat u betreft de achterliggende redenen voor het verbod op geslachtskeuze in de Embryowet (bij geslachtskeuze worden kinderen gereduceerd tot louter voorwerp van de wensen en verlangens van hun ouders, en de voortplanting krijgt daardoor een instrumenteel karakter) ook voor geslachtskeuze via abortus? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om, naar aanleiding van dit onderzoek onder verloskundigen, verdiepend onderzoek te doen hoe vaak abortus vanwege geslachtsselectie voorkomt in Nederland?
Bent u bereid te onderzoeken langs welke weg de regelgeving ten aanzien van zogenaamde «pretecho’s» in lijn kunnen worden gebracht met het verbod bij de 13-wekenecho en NIPT, waarvoor geldt dat verloskundigen en echoscopisten niet aan de ouders mogen laten weten wat het geslacht van het kind is?
Hoe verhoudt de in het onderzoek genoemde praktijk zich tot de inzet van Nederland in het buitenland om abortus vanwege geslacht tegen te gaan?
Kunt u aangeven hoe het internationaalrechtelijk kader zich verhoudt tot abortus vanwege geslachtsselectie?