De verklaring van het KNAW-bestuur over de situatie in Gaza. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Moes |
|
|
|
|
Bent u bekend met de verklaring van het bestuur van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) over de situatie in Gaza?1
Ja.
Bent u bezorgd over de wijze waarop het KNAW-bestuur oproept tot boycot van Israëlische wetenschappers uit Europese onderzoeksprogramma’s?
Het staat de KNAW vrij om uit eigen beweging een oproep te doen aan de Minister van OCW in het kader van haar rol om te adviseren over aangelegenheden op het gebied van de wetenschapsbeoefening, zoals dit ook staat vastgelegd in artikel 1.5, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW). In hoeverre er gehoor wordt gegeven aan deze oproep is aan het kabinet.
Deelt u de mening dat wetenschap, sport en cultuur juist dé sectoren zijn waar ondanks politieke verschillen en omstandigheden het mogelijk moet blijven om onderling samen te werken?
Ja.
Hoe beoordeelt u de selectieve manier waarmee het KNAW-bestuur zijn referenties heeft gekozen om hun politieke oproep te onderbouwen, waarbij onderzoek met andere conclusies, zoals bijvoorbeeld het onderzoek van de Begin-Sadat Center for Strategic Studies, wordt genegeerd en hoe verhoudt zich dat tot de positie van KNAW als hoeder van de wetenschappelijke integriteit en «het wetenschappelijk geweten van Nederland»?2
Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over de wijze waarop het KNAW-bestuur zijn referenties heeft gekozen of de wijze waarop zij tot een oproep komt.
Bent u bereid om na te vragen bij het KNAW-bestuur of de leden zijn geconsulteerd over deze stellingname en de Tweede Kamer hierover op korte termijn te informeren, zodat bekend is of en in welke mate het KNAW-bestuur spreekt namens de leden van de academie?
De KNAW heeft aangegeven dat er geen brede consultatie heeft plaatsgevonden bij de leden. Het KNAW-bestuur heeft op basis van de artikelen 1.5 en 13.1 van de WHW de bevoegdheid om namens de KNAW te adviseren en werkzaamheden te verrichten in het kader van de wetenschapsbeoefening. Voor het publiceren van verklaringen en adviezen hoeft het KNAW-bestuur niet eerst de leden te consulteren.
Kunt u garanderen dat andersdenkende leden van de KNAW zich nog durven uitspreken binnen de academie?
Ik vind het belangrijk dat er ruimte is voor verschillende wetenschappelijke inzichten en dat wetenschappers de ruimte en veiligheid ervaren om zich uit te spreken. Het is de verantwoordelijkheid van de KNAW om ervoor te zorgen dat leden zich kritisch durven uit te spreken.
Hoe garandeert u als stelselverantwoordelijke een open discussie binnen het stelsel als geheel en hoe bewaakt u de academische vrijheid wanneer de hoeder ervan zich zo eenzijdig politiek profileert?
In artikel 1.6 van de WHW staat dat instellingen voor hoger onderwijs en academische ziekenhuizen de academische vrijheid in acht moeten nemen. Academische vrijheid draagt bij aan een open discussie binnen het stelsel. Dat geldt ook voor de onafhankelijkheid van wetenschappers en hun instellingen; dit is een van de kernwaarden van de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit (hierna: NGWI). Alle wetenschappers en kennisinstellingen zijn vrij om vanuit hun wetenschappelijke rol maatschappelijke dialogen aan te gaan. Vanuit mijn rol als Minister vind ik het belangrijk om de staat van academische vrijheid te blijven monitoren. Zo heeft mijn ambtsvoorganger in 2023 onderzoek gedaan naar academische zelfcensuur in Nederland en zal mijn ministerie in 2028 nogmaals onderzoek doen naar de wijze waarop onderzoekers, docenten en onderwijzers hun academische vrijheid ervaren. Academische vrijheid vereist dat zij zich veilig voelen. Instellingen zijn verantwoordelijk voor het borgen van een veilige leer- en werkomgeving. Het hierbij behorende (wettelijk) handelingsperspectief voor instellingen, toezicht en mij als Minister is toegelicht in de escalatieladder die uw Kamer voor de zomer heeft ontvangen.3
De rolverdeling tussen de ministeries betreffende het onderwijs aan kinderen in de asielopvang |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Moes |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving van de Inspectie Justitie en Veiligheid, de Inspectie van het Onderwijs en de Inspectie Gezondheid en Jeugd dat er nog onvoldoende verbetering is in de situatie voor kinderen in de asielopvang?1
Ja.
Klopt het volgens u dat het faciliteren van onderwijs aan asielzoekerskinderen primair een taak van de Minister van OCW is?
De Minister van OCW draagt de zorg voor het scheppen van een wettelijk kader voor het onderwijs, de uitvoering van onderwijswetgeving en het verstrekken van financiële middelen daarvoor. De toegang tot het funderend onderwijs is voor alle kinderen gelijk, ongeacht de verblijfsstatus of herkomst van kinderen. Gemeenten (voor het primair onderwijs) en gedeputeerde staten (voor het voortgezet onderwijs) hebben de garantiefunctie om te zorgen dat er voldoende (openbare) onderwijsplekken beschikbaar zijn.
De Minister voor A&M is er voor verantwoordelijk dat minderjarige asielzoekers zoveel mogelijk in passende opvang worden geplaatst. De uitvoering van deze verantwoordelijkheid ligt bij het COA. Het is standaardbeleid dat bij het openen van een locatie gekeken wordt naar de aanwezigheid van voorzieningen, onder andere onderwijs, in de omgeving waar de opvanglocatie gevestigd is. Door het aanhoudende tekort aan opvangplekken lukt het niet altijd om kinderen te plaatsen in locaties waar onderwijsvoorzieningen beschikbaar zijn. Wanneer er onderwijs beschikbaar is op grotere afstand, beschikt COA voor die situaties over een regeling voor leerlingvervoer voor de doelgroep, dat overigens altijd in samenspraak met de gemeente wordt georganiseerd.
Voor minderjarige asielzoekers hebben het COA, en voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (hierna: amv) NIDOS, ook op andere manieren een rol. Het COA wijst gemeenten op de komst van kinderen in asielopvang en het belang van onderwijs: in de bestuursovereenkomst tussen COA en gemeenten spreken zij ook af dat de gemeente zorgt dat kinderen naar school kunnen gaan. COA ondersteunt ouders bij het aanmeldproces bij de school van hun voorkeur. NIDOS, in de rol van voogd, meldt zelf jongeren aan op een of meerdere scholen. Gemeenten kunnen voor de onderwijshuisvestingskosten van het basisonderwijs en eerste inrichting van het basisonderwijs voor asielzoekerskinderen een beroep doen op de OHBA-regeling, uitgevoerd door het COA.
Op welke manier is deze verdeling tussen de ministeries momenteel geregeld, zowel op financieel gebied als op beleidsmatig gebied?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de stelling dat op basis van het Kinderrechtenverdrag en het Verdrag nopens de bestrijding van discriminatie in het onderwijs u verplicht bent om ervoor te zorgen dat asielzoekerskinderen gelijke toegang tot onderwijs hebben als andere kinderen op Nederlands grondgebied?
Ja.
Wordt de huidige Europese opvangrichtlijn momenteel gehaald die stelt dat asielzoekerskinderen uiterlijk binnen drie maanden na het indienen van de asielaanvraag toegang moeten krijgen tot het onderwijsstelsel? Zo nee, voor hoeveel kinderen en welk percentage is dit nu niet het geval?
Scholen, gemeenten en provincies slagen er vaak in om minderjarigen op korte termijn toegang tot onderwijs te geven. Maar door de soms snelle opschaling van opvangvoorzieningen en de plotselinge komst van leer- en kwalificatieplichtige kinderen kunnen scholen niet altijd meteen in een (volledig) aanbod voorzien. In de Kamerbrief «kinderen in de asielopvang» van 19 september jl. van de Minister voor Asiel en Migratie wordt de Kamer geïnformeerd over de werkwijze, de beschikbaarheid van data en de uitkomsten van een inventarisatie van het COA naar voorzieningen, waaronder ook onderwijs, voor kinderen in de asielopvang.
Klopt het dat u als Minister van OCW wettelijke bevoegdheden heeft om in te grijpen als het onderwijs voor asielzoekerskinderen onvoldoende wordt gefaciliteerd?
Specifiek voor asielzoekerskinderen heb ik geen bijzondere bevoegdheden. Wel heb ik de mogelijkheid om, als een gemeente er niet in slaagt om met de schoolbesturen in de gemeente afspraken te maken over de toelating van (alle) nieuwkomers en er aantoonbaar nieuwkomers geen toegang tot onderwijs hebben, een gemeente op te leggen om een tijdelijke nieuwkomersvoorziening (hierna: tnv) te starten. Een tnv is een onderwijsvoorziening waarin een schoolbestuur tijdelijk kan afwijken van de eisen aan onderwijsinhoud, onderwijspersoneel en onderwijstijd. Een tnv is daarmee altijd een tijdelijke noodmaatregel, waarin een schoolbestuur mag afwijken van de reguliere eisen aan onderwijstijd, onderwijspersoneel en onderwijsinhoud. Tot op heden is er geen noodzaak geweest om een gemeente op te leggen een tnv te starten.
Het opleggen van een tnv is een absolute noodmaatregel. Tnv’s worden in de regel gestart op initiatief van gemeenten. In totaal hebben sinds de inwerkingtreding van de wet 16 gemeenten toestemming gekregen om een tnv te starten.
Klopt het dat u, na overleg met een gemeente, ook op eigen initiatief kunt besluiten tijdelijke voorzieningen te treffen wanneer vaststaat dat een gemeente niet voor iedere nieuwkomer in onderwijs kan voorzien? Zo ja, heeft u hiertoe weleens besloten?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe staat het met de verkenning met als doel hoe het onderwijs aan nieuwkomers toekomstbestendig kan worden gemaakt waarmee de druk op scholen en gemeenten wordt verlaagd en de onderwijskwaliteit verbeterd?
Op 24 juni 2025 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die we gaan nemen om het funderend onderwijs voor nieuwkomers te verbeteren in de brief over een betere start voor kinderen met Nederlands als tweede taal2.
Op welke manier vindt er overleg tussen de ministeries van OCW en A&M plaats over de verbetering van de onderwijskwaliteit voor asielkinderen?
De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs ligt bij schoolbesturen en bij OCW. De Ministeries van OCW en A&M overleggen vrijwel dagelijks over het verbeteren van de randvoorwaarden om het onderwijs goed te kunnen organiseren, de toeleiding naar het onderwijs zo soepel mogelijk te laten verlopen en onderbrekingen in de schoolloopbaan als gevolg van verhuisbewegingen zo mogelijk te voorkomen. Dit overleg vindt plaats in zowel de uitvoering en met ketenpartners, door medewerkers van beide ministeries, als op bestuurlijk niveau.
Klopt het dat in de de Uitvoerings- en implementatiewet ervan wordt uitgegaan dat de aanmelding van minderjarige kinderen van verzoekers in ieder geval binnen twee weken plaatsvindt na het indienen van een verzoek tot internationale bescherming en in de wet wordt vastgelegd dat de school vervolgens binnen zes weken besluit over de toelating, zonder mogelijkheid tot verlenging? Zo ja, wat wordt eraan gedaan om deze termijnen daadwerkelijk te halen?
Dat is juist. Een periode van zes weken om een aanmelding te beoordelen is vaak voldoende. Mocht dit voor scholen niet haalbaar zijn, dan moeten zij in het belang van de leerling, een kind tijdelijk plaatsen totdat een definitief besluit over toelating of afwijzing is genomen. Over de aanscherping van de termijnen en de gevolgen voor de praktijk, voert het ministerie al overleg met de landelijke vertegenwoordigende partijen van het onderwijs en zal het ministerie ook zorgen voor tijdige informatie aan scholen en andere betrokken organisaties. Voor de langere termijn is het streven dat ook de komende wetgeving gericht op het onderwijs aan nieuwkomers bij kan dragen aan snellere toegang van het onderwijs.
Kun u deze vragen zo spoedig mogelijk en nog voor het debat over kinderen in de asielopvang op 23 september beantwoorden?
Ja.
Correspondentie Catshuissessie moslimdiscriminatie |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
Nobel |
|
|
|
|
Kunt u aan de Kamer doen toekomen de volledige correspondentie, inclusief de reacties en berichten die u naar eigen zeggen na de Catshuissessie over moslimdiscriminatie in uw inbox heeft ontvangen, en deze openbaar maken zodat de Kamer inzicht krijgt in de zorgen, pijnlijke ervaringen en kritische signalen die daaruit naar voren zijn gekomen, mede in het licht van de uitlatingen van deelnemers die aangeven met «buikpijn» uit het gesprek te zijn gekomen en die politici die bij dit gesprek aanwezig waren ervoeren als faciliterend aan moslimhaat?1 Zo nee, waarom niet?
De programmamanager bij de politie en de betrokkenheid bij NTA-onderzoeken |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Foort van Oosten (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ontslag voor programmamanager politie»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de huidige programmamanager van de landelijke aanpak tegen racisme, discriminatie en uitsluiting binnen de politie tevens directeur is van NTA, het bureau dat volgens meerdere rechtbanken en de Ombudsman Metropool Amsterdam moslims onrechtmatig heeft bespioneerd in moskeeën?
Ja, ik ben bekend met het feit dat de huidige programmamanager van de landelijke aanpak tegen racisme, discriminatie en uitsluiting binnen de politie tevens directeur is van NTA.
Hoe beoordeelt u de verenigbaarheid van het uitoefenen van twee ambten van de huidige programmanager racisme, discrimanatie en uitsluiting en tevens directeur van NTA met de geloofwaardigheid en integriteit van het huidige programma van de politie tegen racisme, discriminatie en uitsluiting binnen de politie?
De politie gaat zelf over de aanstelling van haar personeel. Derhalve zal ik niet interveniëren in arbeidsafspraken met individuen.
Bent u bereid om zich in te spannen om de aanstelling van de huidige programmamanager te beëindigen door dit te agenderen in het gesprek met de Korpsleiding? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u, gelet op de urgentie van deze zaak, de drukte van de Kameragenda en het aanstaande reces, bereid om deze vragen voor dinsdag 16 september 2025 te beantwoorden?
Ik heb getracht om de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
De oproep van de vakbonden om de nullijn voor rijksambtenaren te schrappen. |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Rijkaart |
|
|
|
|
Heeft u de brief van de vakbonden gelezen, getiteld «Vakbonden voor rijksambtenaren roepen Minister BZK op tot overleg» van 11 september 2025?1
Ja, aan de oproep van vakbonden om op korte termijn een afspraak te maken is gehoor gegeven.
Deelt u de opvatting dat het opleggen van een nullijn voor ambtenaren de onderhandelingen over een nieuwe cao bij voorbaat ingewikkeld maken? Zo ja, is het dan niet beter om de nullijn te schrappen, zodat de onderhandelingen op een open en reële manier kunnen plaatsvinden?
De huidige CAO Rijk loopt af op 31 december 2025. De onderhandelingen vinden plaats onder een complex gesternte. In het hoofdlijnenakkoord is een nullijn opgenomen. Ik heb er daarnaast kennis van genomen dat zonder de mogelijkheid tot open en reëel overleg, een onderhandeling met de bonden niet mogelijk lijkt.
De werkgever Rijk heeft met de vakbonden afgesproken in november de formele onderhandelingen over een nieuw cao-akkoord te starten. Over de komende onderhandelingen en de inzet van de werkgever Rijk kunnen op dit moment nog geen mededelingen worden gedaan.
Klopt het dat de eerder gemaakte afspraak om de uitvoering beter te belonen via functiewaardering, nog niet is nagekomen? Gaat u daar nog budget voor vrijmaken zoals is afgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat zowel het bij voorbaat opleggen van een nullijn als het niet nakomen van gemaakte afspraken de cao-onderhandelingen ondermijnen en de relatie met de vakbonden schaden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met de vakbonden om de juiste randvoorwaarden te scheppen voor volwaardige cao-onderhandelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen uiterlijk 22 september 2025 beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Vignetplicht en inning parkeerboetes buitenlanders |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Tieman , Foort van Oosten (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek dat vorig jaar bijna 7.700 van de 24.500 naheffingsaanslagen (circa één op de drie) in Den Haag onbetaald bleven, doordat de gemeente geen kentekengegevens van buitenlandse bestuurders had?1 Zo ja, hoe beoordeelt u deze ontwikkeling?
Wat is uw inschatting van de invloed van deze situatie en van de extra parkeerdruk van buitenlandse kentekens op de leefbaarheid in Den Haag?
Aangezien de gemeente Den Haag alleen naheffingen automatisch kan verzenden aan Duitsland en België – voor andere landen ontbreken dergelijke afspraken – waardoor inning vrijwel onmogelijk is; bent u bereid te onderzoeken hoe Nederland deze bilaterale constructies kan uitbreiden naar meer landen?
Ziet u mogelijkheden om de oplossing van de lokale partij Hart voor Den Haag, de grootste partij van de stad, die pleit voor invoering van een vignetplicht voor buitenlandse kentekens in gebieden met structurele parkeerdruk, via een wijziging van de Parkeerverordening of Gemeentewet te faciliteren? En zou u dit ook mogelijk kunnen/willen maken voor andere gemeenten?
Is het volgens u juridisch mogelijk om een gemeentelijke vignetregeling voor buitenlandse voertuigen in te voeren, gezien de Europese regels over vrij verkeer en gelijke behandeling?
Zijn er vanuit gemeenten verzoeken binnengekomen om een vignetregeling in te voeren voor buitenlandse voertuigen als toegangsregeling tot parkeren? Zo ja, welke gemeenten hebben dat verzocht, wat is de juridische status hiervan en welke stappen zijn gezet?
Welke aanvullende maatregelen kunnen lokaal worden ingezet ter vermindering van onbetaalde parkeerboetes, zoals preventieve kentekenregistratie, scanauto’s, of intensievere samenwerking met buitenlandse autoriteiten?
Ziet u mogelijkheden om gemeenten zoals Den Haag, maar ook andere gemeenten, financieel of juridisch te ondersteunen bij de aanpak van de parkeerdruk door buitenlandse voertuigen die hun boetes niet betalen?
Bent u ermee bekend dat voertuigen met buitenlandse, vaak witte kentekens niet of nauwelijks worden geregistreerd in de zero-emissiezones, waardoor zij boetes ontlopen?
Deelt u de mening dat dit leidt tot rechtsongelijkheid, aangezien Nederlandse ondernemers en inwoners wél stevig worden aangepakt?
Wat gaat u concreet doen om ervoor te zorgen dat ook voertuigen met buitenlandse kentekens op gelijke wijze gecontroleerd en beboet worden?
Governance bij pensioenfondsen |
|
Agnes Joseph (BBB) |
|
Mariëlle Paul (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Statuten geven fondsbesturen te veel invloed op intern toezicht» van A. Laning in Pensioen Pro van 9 september 2025?1
Ja.
Herkent u het geschetste beeld dat pensioenfondsbesturen formeel in de praktijk veel invloed hebben op de samenstelling en werkwijze van het verantwoordingsorgaan (VO) en de raad van toezicht (rvt)? Zo niet, waarom niet?
De Raad van Toezicht (RvT) en het verantwoordingsorgaan (VO) hebben allebei belangrijke taken ter controle van het pensioenfondsbestuur. Het bestuur legt verantwoording af aan het VO over het beleid en de wijze waarop dat beleid is uitgevoerd. Het VO heeft bevoegdheid om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur. Daarnaast wordt het VO in gelegenheid gebracht om advies uit te brengen over onder andere de profielschets voor leden van de RvT, de vorm en inrichting van het intern toezicht, en ook over een melding van disfunctioneren van het bestuur, zoals gemeld door de RvT (art. 104 lid 5 Pw). Bovendien staat in de wet (artikel 115d Pw) dat het een pensioenfonds vrij staat om in de statuten van het pensioenfonds verdere bevoegdheden aan het VO toe te kennen.
In artikel 104 Pw staat dat de leden van de Raad van Toezicht (RvT) onafhankelijk zijn en dit tot uiting laten komen in het toezicht. De RvT heeft tot taak toezicht te houden op (het beleid van) het bestuur en de algemene gang van zaken in het pensioenfonds. De RvT heeft daarnaast een aantal onderwerpen waarover zij goedkeuring moeten geven aan het bestuur: het bestuursverslag en de jaarrekening, de profielschets voor bestuurders, en kan het disfunctioneren van het bestuur melden aan het VO.
Ten tijde van het wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen2 is er bewust voor gekozen dat de fondsorganen invloed op elkaar hebben. Bij de totstandkoming van deze wet is overwogen om aan de RvT de bevoegdheid tot benoeming en ontslag van bestuurders toe te kennen. Destijds is hiervan afgezien omdat pensioen een arbeidsvoorwaarde is. Derhalve hebben sociale partners een rol. Bovendien staat een ontslag of benoemingsrecht voor de RvT op gespannen voet met een bestuursmodel gebaseerd op de gedachte van representativiteit. Door niet nader wettelijk vast te leggen aan welk orgaan deze bevoegdheid toekomt, is er ruimte geboden aan de sector om dit zelfstandig in te vullen via de Code Pensioenfondsen.
Hoe beoordeelt u de constatering dat het bestuur daarmee feitelijk invloed heeft op organen die hiërarchisch boven het bestuur staan?
In lijn met de beantwoording op de vorige vraag hebben alle organen in de governance van pensioenfondsen invloed op elkaar. Er is in die zin geen expliciete hiërarchie aangebracht, maar sprake van «checks and balances» van de organen onderling. Zonder de goedkeuring van de RvT kan een bestuur geen profielschets vaststellen voor nieuwe bestuurders, zonder bindend advies van het VO kunnen geen nieuwe leden bij de RvT worden benoemd. De organen staan met elkaar in verbinding.
Acht u het wenselijk dat besturen bepalend zijn bij zaken als profielschetsen, verkiezingsreglementen en benoemingen van leden van VO en rvt?
Zoals al eerder in de beantwoording genoemd beïnvloeden de fondsorganen elkaar. Zie ook de antwoorden op vragen 2 en 3. Met het governance-onderzoek dat in 2026 zal starten, wordt conform de motie van het lid Palland (CDA) c.s. in ieder geval bezien of de huidige vertegenwoordiging door de belanghebbenden in het pensioenfonds nog steeds afdoende is voor evenwichtige besluitvorming binnen het nieuwe pensioenstelsel.3 Hier wordt in de beantwoording van vraag 11 verder op ingegaan.
Welke waarborgen bestaan er op dit moment om het onafhankelijk functioneren van het VO en de rvt te garanderen?
In artikel 104 Pw staat dat de leden van de RvT onafhankelijk zijn en dit tot uiting laten komen in het toezicht. Zoals ook al eerder genoemd helpt de rolvastheid van het bestuur ook om taken en bevoegdheden van andere organen duidelijk te maken. Het staat pensioenfondsbesturen vrij om meer bevoegdheden toe te kennen aan VO’s dan de in de wet benoemde bevoegdheden conform artikel 115a (Pw).
Ziet u aanleiding om extra waarborgen te treffen, zodat de onafhankelijkheid van intern toezicht beter wordt gewaarborgd?
Nee, er zijn mij op dit moment geen signalen bekend dat de in antwoord 5 genoemde wettelijke waarborgen verder verzwaard moeten worden.
Hoe verhoudt de huidige praktijk zich tot governance-modellen in andere sectoren, waar raden van toezicht doorgaans zelf hun leden benoemen en de werkgeversrol richting het bestuur vervullen? Kunt u daarbij in ieder geval meenemen de sectoren woningcorporaties, onderwijs en zorg?
Voor iedere sector wordt het governancemodel zo vormgegeven dat het best passend is, zo ook voor de pensioensector. Bij de behandeling van het wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen4 is er destijds bewust voor gekozen dat sociale partners een rol hebben en houden in de governance. Bovendien staat een ontslag of benoemingsrecht voor de RvT in de pensioensector op gespannen voet met een bestuursmodel gebaseerd op de gedachte van representativiteit. Voor het behoud van vertrouwen in het stelsel van arbeidsvoorwaardelijke pensioenen, is het van groot belang dat (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden er zeker van kunnen zijn dat het bestuur van hun fonds deskundig is, «in control» is, en hun belangen op evenwichtige wijze afweegt.
Bent u van mening dat verdere democratisering van pensioenfondsgovernance, bijvoorbeeld via verplichte rechtstreekse verkiezingen voor het VO, kan bijdragen aan meer draagvlak onder deelnemers en gepensioneerden?
Het staat pensioenfondsen vrij om verkiezingen te houden voor de leden van het VO. (Gewezen) Deelnemers, en pensioengerechtigden kunnen als kandidaten voor de verkiezing worden voordragen door verenigingen of door individuele (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. In het onderzoek naar de governance zal ook op de rol van deelnemers en gepensioneerden in de pensioenfondsorganen worden ingegaan.
Hoe kijkt u daarbij naar de vertegenwoordiging van slapers in de governance van pensioenfondsen?
De belangen van alle deelnemers, waaronder de gewezen deelnemers, zijn in de governance van pensioenfondsen geborgd. Er zijn in de bestaande governance «checks and balances» die een evenwichtige belangenafweging borgen. Deze zijn ook ingebouwd in de wet. Zo is het wettelijk vastgelegd dat bij het vragen van advies aan het VO, het bestuur een overzicht verstrekt van de beweegredenen voor het besluit en van de gevolgen die het besluit naar verwachting voor de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zal hebben. Daarnaast houdt de RvT zicht op de evenwichtige belangenafweging waar ook aandacht uitgaat naar de positie van gewezen deelnemers. Op al deze wijzen wordt geborgd dat de belangen van alle betrokkenen worden meegewogen in de advisering en besluitvorming.
Bent u bereid om met de sector en sociale partners in gesprek te gaan over een mogelijke herziening van de bevoegdheden van het bestuur, VO en rvt op het gebied van de governance van pensioenfondsen?
In 2026 wordt gestart met het governance-onderzoek waar ook in de volgende vraag naar wordt verwezen. In het kader van dat onderzoek wordt uiteraard het gesprek aangegaan met de relevante stakeholders. Dit onderzoek wordt te zijner tijd naar de Kamer gezonden.
Is de aangenomen motie Palland cs. (Kamerstuk 36 067, nr. 149), die vraagt om «te onderzoeken of na de invoering van de Wet toekomst pensioenen de vertegenwoordiging door de belanghebbenden in het pensioenfonds afdoende is voor de evenwichtige besluitvorming binnen het stelsel van de Wet toekomst pensioenen» inmiddels uitgevoerd? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van dit onderzoek? Zo nee, wanneer wordt dit onderzoek uitgevoerd?
Dit onderzoek is nog in voorbereiding. Met dit onderzoek, dat specifiek ziet op de governance in het pensioenstelsel nadat de transitie is doorlopen, zal in de loop van 2026 worden aangevangen. Op dat moment zijn de eerste grote groepen fondsen ingevaren en kunnen hun eerste ervaringen met de governance in het nieuwe stelsel worden meegenomen in het onderzoek. Bovendien is het niet wenselijk om de sector tijdens de transitie te belasten met een aanvullende herziening van de governance. Zoals ook in de beantwoording op vraag 10 is aangegeven, zal met relevante stakeholders het gesprek worden aangegaan. Dit onderzoek wordt te zijner tijd naar de Kamer gezonden.
Welke stappen overweegt u op korte en middellange termijn om te waarborgen dat intern toezicht bij pensioenfondsen daadwerkelijk onafhankelijk en effectief kan functioneren?
De RvT van een pensioenfonds functioneert reeds onafhankelijk, zie artikel 104 lid 1 Pw. Leden van de RvT worden door DNB getoetst op geschiktheid en betrouwbaarheid.5 Er is dan ook geen reden om hierop in te grijpen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Top Mondzorg Project Floss over wil nemen |
|
Ria de Korte (CDA) |
|
Bruijn |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) «Top Mondzorg wil Project Floss overnemen (concentratiemelding)»?1
Ja.
Hoe wilt u ervoor zorgen dat goede, betaalbare en toegankelijke tandartszorg geen luxe wordt als Project Floss Topco B.V., bekend onder de naam «Fresh»1 overgenomen wordt door de buitenlandse investeerder Nordic Capital?
Voorop staat dat alle zorgaanbieders, ongeacht de vorm van financiering of inrichting van de bedrijfsvoering, moeten voldoen aan geldende wet- en regelgeving ten aanzien van bijvoorbeeld de kwaliteit en toegankelijkheid. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de kwaliteit van zorg in Nederland, inclusief alle tandartspraktijken. Dit toezicht richt zich op het waarborgen van goede en veilige zorg voor patiënten, ongeacht de eigendomsstructuur van de praktijk. Zowel ketens als individuele praktijken dienen zich te houden aan de Nederlandse wet- en regelgeving, waaronder de standaarden voor kwalitatief hoogwaardige tandartszorg. De maximumtarieven van de tandartszorg worden vastgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Ook hiervoor geldt dat zowel ketens als individuele praktijken zich daaraan hebben te houden. Het is vervolgens aan zorgkantoren en zorgverzekeraars om via hun inkoop te sturen op doelmatige zorg.
Om te voorkomen dat fusies en overnames ten koste gaan van de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg worden fusies en overnames in de zorg door de NZa en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) getoetst, wanneer zij boven de respectievelijke drempelwaarden vallen. In dit geval heeft de NZa toets reeds plaatsgevonden. Bij de beoordeling door de ACM wordt onder andere gekeken of er voldoende keuzemogelijkheden overblijven voor de patiënt en zorginkopers en er niet te veel macht bij de aanbieder ontstaat. Een gezond zorglandschap is een divers landschap met ruimte voor de kleine, en grote(re), praktijk.
Dat neemt niet weg dat ik ook zie dat risico’s kunnen ontstaan wanneer de nadruk te sterk op rendement komt te liggen, in plaats van op de continuïteit en kwaliteit van zorg. Daarom werk ik, samen met de NZa, aan het aanscherpen van haar fusietoezicht in de zorg en aan meer transparantie in de bedrijfsvoering van o.a. mondzorgketens via het Wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz). In dit wetsvoorstel worden ook voorwaarden gesteld aan winstuitkering. Op die manier kan worden geborgd dat investeringen bijdragen aan de kwaliteit, toegankelijkheid en continuïteit van de mondzorg.
Welke mogelijkheden heeft u om te voorkomen dat winsten van onze zorg (en het publieke geld daarin) in het buitenland belanden doordat private equity bedrijven mondzorginstellingen opkopen?
Allereerst wil ik helder maken dat private equity investeerders niet per definitie buitenlandse investeerders zijn en buitenlandse investeerders ook niet per se private equity is.
Waar het mij om gaat is dat aanbieders van mondzorg bijdragen aan de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van die zorg. Onder de juiste omstandigheden kan winstuitkering daaraan bijdragen. Zorgaanbieders zijn in Nederland immers van oudsher private organisaties en dat betekent dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor investeringen en de daarvoor benodigde financiering. Om ook in toekomst zorg te kunnen blijven bieden aan patiënten is het nodig dat er ook middelen beschikbaar zijn om te investeren in innovaties. Daarvoor kan het nodig zijn eigen of vreemd vermogen aan te trekken. En het is niet gek dat aanbieders van dat vermogen een beloning ontvangen voor het risico dat zij lopen op hun geïnvesteerd vermogen. Dat geldt voor banken die een lening verstrekken en ook voor investeerders in de zorg. Zonder deze beloning zullen investeerders zich terugtrekken uit de zorg, wat grote negatieve gevolgen kan hebben voor de continuïteit van de zorg.
Dat neemt niet weg dat ik ook de risico’s zie wanneer bijvoorbeeld als gevolg van een te risicovolle (private equity) investering, financiële belangen de overhand krijgen boven het verlenen van goede zorg. Ik wil deze risico’s zo veel mogelijk inperken. Dat doe ik bijvoorbeeld via de Wibz, waarbij er onder andere voorwaarden gesteld worden aan winstuitkering. En met het wetsvoorstel aanscherping zorg specifieke fusietoets, waarbij fusies en overnames door de NZa op meer inhoudelijke gronden getoetst kunnen worden. Vanwege de benodigde tijd om de internetconsultaties en uitvoeringstoetsen te verwerken en de nog te doorlopen toetsen, verwacht ik het wetsvoorstel in het tweede kwartaal 2026 aan uw Kamer te kunnen sturen.
Hoe wilt u ervoor zorgen dat specifiek de zorg die Fresh biedt aan kwetsbare groepen zoals ouderen, gehandicapten, psychiatrische en justitiële patiënten, gecontinueerd blijft in het geval dat het overgenomen wordt door een buitenlandse private equity partij? En dat daarbij de kwaliteit van de zorg niet verminderd, noch de prijs oneigenlijk stijgt?2
Overnames en fusies in de zorg mogen er niet toe leiden dat de continuïteit, kwaliteit of betaalbaarheid van de zorg verslechtert. De kwaliteit van zorg moet daarom zowel voor als na de overname voldoen aan geldende wet- en regelgeving. De IGJ houdt hier toezicht op. Daarnaast hebben zorgverzekeraars en zorgkantoren vanuit hun rol de taak om de zorg zo in te kopen dat deze goed, toegankelijk en betaalbaar is. Daarbij worden de tarieven gereguleerd door de NZa. Tot slot worden fusies en overnames door de NZa en ACM getoetst op onder andere de gevolgen voor de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg.
Zoals eerder aangegeven, werk ik op dit moment aan een wetsvoorstel om de NZa fusies en overnames op meer inhoudelijke gronden, zoals kwaliteit en continuïteit van zorg, te toetsen.
Zowel Fresh, als Top Mondzorg leveren mondzorg aan kwetsbare patiënten. Ik zie daarom geen reden om aan te nemen dat deze zorg niet gecontinueerd wordt na de voorgenomen concentratie.
Bent u bereid om zowel tijdens als na overnames van mondzorginstellingen door private equity ondernemingen eventuele kostenstijgingen voor patiënten te monitoren?
De NZa bepaalt jaarlijks de prestatiecodes en maximumtarieven in de mondzorg, en ziet toe op de naleving hiervan.
Op dit moment heb ik geen signalen dat er structurele verschillen zijn in de betaalbaarheid van zorg geleverd door aanbieders met en zonder private equity betrokkenheid. De ACM toetst concentraties op basis van de Mededingingswet. Er wordt daarbij o.a. gekeken of er voldoende concurrentie in de markt overblijft na de desbetreffende overname om te voorkomen dat er een machtspositie kan ontstaan. Misbruik van een dergelijke machtspositie zou kunnen leiden tot een exponentiele prijsstijging voor de patiënt. Ook hier ziet de ACM op toe.
Ik hou de signalen in de gaten, maar zie op dit moment geen aanleiding om aan de toezichthouders te vragen dit te monitoren.
Hoe kunt u voorkomen dat private equity bedrijven mondzorginstellingen opkopen met als doel deze spoedig weer met winst door te verkopen, en soms ook nog kaalvreten door bedrijfsvoering te optimaliseren waardoor rentabiliteit onder druk komt te staan en praktijken onder druk te zetten bepaalde targets te halen onafhankelijk van daadwerkelijke zorgvraag?
Financieel gewin mag nooit de boventoon voeren in de zorg. Alle aanbieders moeten bijdragen aan de opgave om goede, betaalbare en toegankelijke mondzorg te bieden. Als tandartspraktijken worden gekocht door ketens om daar, op korte termijn, zoveel mogelijk geld aan te verdienen, zonder dat daarbij oog is voor het belang van de cliënt of patiënt, de kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van zorg, dan is dat verwerpelijk. Tegelijkertijd vind ik het van belang dat er in de zorg onder de juiste voorwaarden ruimte blijft voor de noodzakelijke investeringen. Ik wil daarom de risico’s zo veel mogelijk inperken, zonder dat dit onevenredig ten koste gaat van het aanbod van zorg. Zoals benoemd in de beantwoording van vraag 3, doe ik dat onder andere door het wetsvoorstel voor de Wibz en het wetsvoorstel aanpassingen zorg specifieke fusietoets.
Bent u bereid om te monitoren dat er na overname van mondzorginstellingen geen aanvullende contra-indicaties worden gesteld teneinde complexe patiënten te weren?
Ik vind het belangrijk dat patiënten, ook patiënten met een complexe zorgvraag, toegang houden tot mondzorg. Het stellen van aanvullende contra-indicaties enkel met als doel om patiënten met een complexe zorgvraag te weren, is onwenselijk. Het is in de eerste plaats aan de betrokken instellingen en de zorgkantoren en zorgverzekeraars om te zorgen dat de continuïteit van zorg voor mensen met een complexe zorgvraag geborgd is. Het is aan zorgkantoren en zorgverzekeraars om te voldoen aan de zorgplicht. De NZa houdt hier toezicht op. Wel is het hiervoor van belang dat fusies en overnames in de zorg het aanbod niet te veel beperken. Daartoe worden fusies en overnames getoetst door de NZa en ACM. Zoals eerder aangegeven, werk ik op dit moment aan een wetsvoorstel om de risico’s van onwenselijke fusies en overnames op de kwaliteit en continuïteit van zorg beter te ondervangen.
Zijn er oplossingsscenario’s voor ketenvorming in de mondzorg, dat ontstaat door het opkopen van tandartspraktijken door private equity bedrijven? Zo ja, hoe zien deze eruit? Hoe wordt de zorg aan patiënten gecontinueerd in het geval dat een keten omvalt?
Financieel gewin mag nooit de boventoon voeren in de zorg. Als tandartspraktijken worden gekocht door ketens om daar, op korte termijn, zoveel mogelijk geld aan te verdienen, zonder dat daarbij oog is voor het belang van de cliënt of patiënt, de kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van zorg, dan is dat verwerpelijk. Maar wanneer een tandartspraktijk wordt overgenomen door een keten en dit de kwaliteit, continuïteit en betaalbaarheid van zorg ten goede komt, is het een positieve ontwikkeling voor de patiënt en het zorglandschap. Dan kan winstgevendheid deel uitmaken van een gezonde bedrijfsvoering en leiden tot investeringen in kwaliteit. Om dit in goede banen te leiden is het dan ook noodzakelijk dat alle partijen hun rol pakken om deze goede, toegankelijke tandartsenzorg te bieden. Alle organisaties die tandartsenzorg leveren, bedrijfsketen of individuele praktijken, moeten zich daarbij aan Nederlandse wet- en regelgeving houden, waaronder de standaarden voor kwalitatief goede tandartsenzorg.
Tot nu heb ik geen signalen ontvangen van de KNMT dat ketenvorming in de mondzorg de relatie tussen zorg aan patiënten structureel ondermijnt. Een wijziging van eigenaar betekent bijvoorbeeld niet automatisch dat ook de behandelaar verandert. Daarnaast is het bij fusies of overnames gebruikelijk dat de verkopende tandarts (tijdelijk) doorwerkt om de continuïteit van zorg te waarborgen. In sommige gevallen is dit zelfs een voorwaarde voor de overname/fusie. Tegelijkertijd neem ik de zorgen van de Kamer hierover serieus. Ik blijf deze ontwikkeling volgen via signalen van beroepsorganisaties, patiëntenorganisaties en het toezicht van de IGJ.
Welke oplossingen ziet u om tandartsen met een eigen praktijk te ondersteunen om zo te voorkomen dat zij hun praktijk verkopen aan private equity investeerders?
Het is aan tandartsen die hun praktijk willen verkopen zelf om te bepalen aan wie zij hun praktijk verkopen. Tegelijkertijd vind ik het belangrijk dat tandartsen op een gezonde manier hun praktijk kunnen voeren. En dat er ruimte blijft voor voldoende diversiteit aan praktijken. Voor kleine en grote(re) praktijken. Belemmeringen die eraan bijdragen dat tandartsen hun praktijk willen verkopen, neem ik graag zoveel mogelijk weg. Zo zijn we continu in gesprek met de beroepsgroep en brancheorganisatie om te kijken op welke manier we tandartsen kunnen ondersteunen, bijvoorbeeld door administratieve lastenverlichting.
Het artikel ‘Dertigers stappen in hospitamarkt’ |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Dertigers stappen in hospitamarkt»?1
Ja.
Deelt u de analyse dat hospitaverhuur zich snel ontwikkelt van een studentenoplossing naar een bredere woonvorm voor alleenstaande ouders, ouderen en andere woningzoekenden?
Deze analyse deel ik. Dit nieuwsartikel geeft de ontwikkelingen weer die hospitabemiddelingsbureaus waarnemen en onderschrijven daarmee de beweging die ik graag zie.
Ik zet mij daarom in om hospitaverhuur verder te stimuleren om het woningtekort te verkleinen o.a. via de landelijke informatiecampagne «Word hospita! «Jouw huis van grote waarde»2 en via de website «hospitawijzer.nl». Daarnaast werk ik aan een wetswijziging om belangrijke drempels weg te nemen, waaronder de introductie van een tijdelijk huurcontract speciaal voor hospitaverhuur van maximaal vijf jaar. Als ook de mogelijkheid om het huurcontract te beëindigen bij (executie) verkoop van de woning of overlijden van de eigenaar-bewoner.
Erkent u dat juist in deze wooncrisis – waarin de bouw stagneert en bestaanszekerheid onder druk staat – het noodzakelijk is om alle mogelijkheden van de bestaande woningvoorraad te benutten, en hospitaverhuur hierin een serieuze rol kan spelen?
Het beter benutten van de bestaande gebouwen en bijbehorende omgeving (hierna: «beter benutten»), waaronder hospitaverhuur, is inderdaad van belang in het tegengaan van het woningtekort. Over mijn inzet op alle vormen van «beter benutten» informeer ik uw Kamer binnenkort met een voortgangsbrief.
Hoeveel kamers kunnen volgens uw inschatting op korte termijn vrijkomen door de aangekondigde wetswijziging, en wat betekent dit concreet voor de druk op de woningmarkt?
Klopt het dat deze wetswijziging al eerder naar de Kamer zou worden gestuurd, maar nu pas begin 2026 verwacht wordt?
Het klopt dat ik er naar streefde om eind van dit jaar het wetsvoorstel aan te bieden aan uw Kamer. Dit wetsvoorstel is recent in internetconsultatie geweest en momenteel ben ik bezig de reacties te verwerken. Hierna zal het voor advies aan de Raad van State worden aangeboden. Mijn inzet is om het wetsvoorstel in de eerste helft van 2026 voor te leggen aan uw Kamer ter behandeling.
Wat zijn de oorzaken van dit uitstel, en welke gevolgen heeft dit voor woningzoekenden die nú in de knel zitten?
De oorzaak hiervan is dat er meer afstemming benodigd was met verschillende (keten)partners en andere ministeries dan op voorhand gedacht werd. Dat neemt niet weg dat hospitaverhuur, onder de huidige voorwaarden, nu ook al mogelijk is.
Deelt u de mening dat goede huurbescherming onmisbaar is bij hospitaverhuur, juist omdat verhuurder en huurder zo dicht in elkaars persoonlijke leefomgeving verkeren?
Ik ben me er van bewust dat goede huurbescherming van groot belang is. Met het wetsvoorstel ben ik van mening een goede balans te hebben gevonden tussen huurbescherming voor huurders enerzijds en flexibiliteit voor verhuurders anderzijds.
Hoe waarborgt u dat de voorgenomen wetswijziging niet alleen meer flexibiliteit creëert, maar ook voldoende bescherming biedt voor kwetsbare huurders?
De verwachting is dat er meer woonruimte beschikbaar zal komen door de voorgestelde wetswijzigingen. Dit is een voordeel voor potentiële huurders. De huurbescherming voor huurders wordt echter beperkter. Als gevolg van deze wetswijziging wordt het in de koopsector mogelijk om het (hospita)huurcontract (tussentijds) op te zeggen bij verkoop, executieverkoop of overlijden van de verhuurder. Daarnaast wordt specifiek voor hospitaverhuur een tijdelijk contract geïntroduceerd. Dit brengt voor huurders onzekerheid met zich mee en vraagt een zorgvuldige afweging gezien het feit dat het gaat om een basisvoorziening, een woning, en de verantwoordelijkheid van de overheid om minimale (huur)bescherming te regelen. Deze inperkingen van het huurrecht zijn te rechtvaardigen door het bijzondere karakter van hospitaverhuur, waarbij de verhuurder en huurder in dezelfde woning wonen. Potentiële hospita’s leveren daarbij fundamentele beginselen als privacy en de persoonlijke levenssfeer deels voor in. Om hen daarin tegemoet te komen zijn de wetswijzigingen deels gericht op mogelijkheden tot opzegging indien er sprake is van gewijzigde omstandigheden. Alhoewel daarmee de huurbescherming enigszins wordt beperkt, is het bieden van deze woonvorm en daarmee de potentie aan woonruimte een absoluut voordeel voor potentiële huurders.
Vindt u dat een landelijk huurregister noodzakelijk is om misstanden te voorkomen, transparantie te vergroten en huurders te beschermen?
Ik heb uw Kamer op 9 april 2025 geïnformeerd over mijn inzet voor een huurregister (Tweede Kamer, vergaderjaar 2024–2025, 27 926, nr. 391). In die brief ben ik ingegaan op de meerwaarde dat een huurregister heeft. Een register vergroot de rechtsbescherming en gelijkwaardigheid tussen huurder en verhuurder, helpt gemeenten bij het toezicht op en handhaving van met name de Wet goed verhuurderschap en de Wet betaalbare huur. Een huurregister kan gemeenten in staat stellen om meer inzicht te verkrijgen in de huurmarkt en pro-actiever te handelen bij eventuele misstanden. Ook kan een register de verhuurder ondersteuning bieden in het contact met de gemeente en een middel zijn voor de verhuurder om zichtbaar te maken dat hij of zij handelt in overeenstemming met die wet- en regelgeving. Naast een ondersteuning voor gemeenten kan een registratie van huurgegevens verschillende andere overheidsorganisaties in staat stellen om hun wettelijke taak effectiever en efficiënter uit te voeren. Dienst Toeslagen kan nauwkeuriger het recht op de huurtoeslag bepalen. Tevens kan het register als basis dienen voor toekomstige aanpassing van het toeslagenstelsel. Ook de belastingdienst kan voor Box 3 baat hebben bij actuele gegevens over de huur. De Inspectie Leefomgeving en Transport ziet bij het toezien en handhaven van de energielabelplicht een meerwaarde in een huurregister. Ook de Huurcommissie zou met een register ondersteund kunnen worden bij de geschilbeslechting. Tenslotte kan een registratie van huurgegevens waardevol zijn voor gemeenten en provincies bij het nemen van regie op de volkshuisvesting en de woningbouwopgave in het bijzonder.
Erkent u dat de roep om zo’n huurregister steeds urgenter wordt, en dat uitstel de kwetsbaarste huurders het hardst treft?
Het opzetten van een huurregister heeft mijn volle aandacht. Van uitstel is geen sprake. In het antwoord op vraag 9 ben ik ingegaan op de meerwaarde die een register heeft.
Wanneer kan de Kamer concreet rekenen op de invoering van een huurregister, en welke tussenstappen neemt u om dit vóór eind 2025 werkelijkheid te laten worden?
Een huurregister is niet op korte termijn gerealiseerd. De ontwikkeling en implementatie van het huurregister is omvangrijk en ingewikkeld. Ook moet er een wettelijke grondslag komen waarin wordt vastgelegd welke gegevens in een register worden geregistreerd, met welke doelen deze gegevens worden geregistreerd, wie welke rol en verantwoordelijkheid heeft bij de registratie en wie toegang heeft tot de geregistreerde gegevens. Ik heb uw Kamer toegezegd dat ik verschillende scenario’s voor een huurregister uitwerk, waarin ik kosten en baten tegen elkaar afweeg, daarbij ga ik ook in op de bijbehorende implementatietermijn. Ik verwacht de scenario’s in het eerste kwartaal van 2026 in internetconsultatie te kunnen brengen. Daarmee wil ik alle relevante stakeholders een kans geven mee te denken over de nadere inrichting van een huurregister. Het realiseren van een huurregister in 2025 is geenszins een reële verwachting.
Zijn er elementen uit het beoogde basisregister die u al eerder kunt invoeren, zodat woningzoekenden sneller profiteren van meer zekerheid en bescherming
Zoals in het antwoord op vraag 11 uiteengezet, werk ik verschillende scenario’s uit voor het opzetten van een huurregister. Daarbij ga ik ook in op het bijbehorende tijdspad en of een stapsgewijze opzet meerwaarde heeft.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken te beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk en binnen drie weken beantwoord.
Het bericht dat de koning aanwezig was bij loftuitingen over het Israëlische leger. |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «In een Amsterdamse synagoge werd gebeden voor Israël en zijn leger, maar de Koning vertrok geen spier»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat tijdens een koninklijk bezoek een loftuiting werd gedaan voor het Israëlische bezettingsleger, terwijl dit leger verantwoordelijk is voor meerdere oorlogsmisdaden, waaronder het doden van tienduizenden onschuldige burgers in Gaza en genocide?
Wat vindt u ervan dat in aanwezigheid van de Koning werd gesproken over «van Libanon tot Egypte en van de Grote Zee tot de Jordaanvallei», oftewel: het gehele huidige Israël inclusief de Palestijnse gebieden? Deelt u de mening dat dit feitelijk neerkomt op een legitimering van de annexatie van Palestijns gebied?
Acht u het gepast dat de Koning aanwezig is bij een bijeenkomst waar steun wordt uitgesproken aan een staat die volgens verschillende onafhankelijke mensenrechtenorganisaties schuldig is bevonden aan het plegen meerdere oorlogsmisdaden en het plegen van een genocide tegen het Palestijnse volk?
Indien de Koning of zijn delegatie hiervan vooraf op de hoogte waren, waarom is er dan niet gekozen om de bijeenkomst niet bij te wonen of anderszins te voorkomen dat de indruk van het steunen van de Israëlische misdaden zou ontstaan?
De schending van het Poolse luchtruim door Russische drones. |
|
Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA), Jesse Klaver (GL) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Ruben Brekelmans (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
|
|
|
Bent u bereid een extra Raad bijeen te roepen in EU-verband om te komen tot een gezamenlijke Europese reactie op schending van het luchtruim van Polen door Rusland?
Wij staan solidair met Polen: de schending van het Poolse luchtruim is onacceptabel. Het is primair aan Polen hoe zij opvolging willen geven aan de schending van hun luchtruim. Polen riep de NAVO gisteren al bijeen voor NAVO-consultaties onder artikel 4. De NAVO biedt deze mogelijkheid wanneer, naar oordeel van een bondgenoot, de territoriale integriteit, politieke onafhankelijkheid of de veiligheid van een van de Partijen wordt bedreigd. Dit is een belangrijk signaal aan Rusland, waarbij bondgenoten solidariteit met Polen onderstrepen en het roekeloze gedrag van Rusland afkeuren. In NAVO-verband wordt bezien welke acties moeten en kunnen worden genomen in reactie op deze schending. Gisteren hebben de EU27-Ministers in een verklaring een gezamenlijke reactie gegeven op de schending van het Poolse luchtruim, waarin deze in de sterkst mogelijke bewoordingen wordt veroordeeld en de volledige solidariteit met Polen wordt uitgesproken. In deze verklaring onderstreepten de EU27-Ministers ook het belang van aanvullende significante sancties om de druk op Rusland op te voeren. Ook spraken de EU-ambassadeurs gisteren over de ontwikkelingen. De Poolse Minister van Buitenlandse Zaken heeft aangegeven vooralsnog geen aanleiding te zien een extra raad in EU-verband bijeen te roepen.
Bent u bereid samen met bijvoorbeeld Polen een kopgroep te vormen om een escalatieladder overeen te komen met reacties op verdere Russische provocaties?
De NAVO is de hoeksteen van onze Trans-Atlantische veiligheid. De NAVO is het belangrijkste samenwerkingsverband voor bondgenootschappelijke afschrikking en verdediging richting Rusland. In NAVO verband wordt dan ook constant gezamenlijk bepaald welke reactie gepast is in gevallen van Russische agressie of roekeloosheid. Hierbij onderstreept het kabinet het belang van NAVO-eenheid en samenwerking, separate kopgroepen zijn niet opportuun.
De NAVO, met directe betrokkenheid van Nederlandse F35’s, heeft gisteren opgetreden tegen Russische schendingen van het Poolse luchtruim door het onderscheppen van drones en het inroepen door Polen van Artikel 4. In NAVO-verband bestaan bredere responsopties richting Rusland, waarover het Kabinet niet nader in detail kan treden wegens strategische overwegingen, om Rusland niet in de kaart te spelen. Duidelijk is dat de afschrikking en verdediging van het NAVO-verdragsgebied dusdanig moet zijn dat de collectieve veiligheid in Europa wordt gewaarborgd. Inspanningen ter versterking van de oostflank van het NAVO-verdragsgebied behouden daarbij prioriteit. Vanaf december levert Nederland een Air Missile Defence Taskforce (AMDTF) aan Polen ter beveiliging van het NATO Security Assistance and Training for Ukraine. De AMDTF bestaat uit een geïntegreerde eenheid van drie verschillende capaciteiten (PATRIOT, NASAMS en anti-dronesystemen).
Bent u bereid te pleiten voor de invoering van een extra sanctiepakket met verbod op de import van Russische energie?
Nederland is groot voorstander van snelle aanname van een substantieel 19de sanctiepakket tegen Rusland. Prioriteiten van het kabinet zijn daarbij het raken van het voortzettingsvermogen van Rusland in de aanvalsoorlog tegen Oekraïne en het Russische verdienvermogen, inclusief opbrengsten uit export van fossiele brandstoffen. Het kabinet kan helaas niet verder in detail ingaan op de Nederlandse positie in lopende onderhandelingen.
Bent u bereid te pleiten voor een versnelde afbouw van de Europese afhankelijkheid van Russische energie door de uitvoering van REPowerEU met een jaar te versnellen?
Het kabinet heeft altijd consequent het standpunt ingenomen dat Nederland, conform het RePowerEU doel, de import van Russische fossiele brandstoffen zo spoedig mogelijk wil afbouwen naar nul. Nederland heeft zich de afgelopen jaren in de EU ook hard ingezet voor de afbouw van Russische fossiele brandstoffen en heeft alle mogelijke maatregelen voor de beperking daarvan genomen. Sinds 2022 is het aandeel Russische fossiele brandstoffen in de EU significant gedaald. De Europese Commissie heeft in juni onder RePowerEU een voorstel gedaan voor een EU Verordening die een eind moet maken aan de nog resterende import van Russisch gas. Daarover wordt op dit moment in Brussel intensief onderhandeld, met als streven om nog dit najaar tot overeenstemming te komen.
Bent u bereid de druk op te voeren op blokkerende EU-lidstaten, zodat Russische tegoeden kunnen worden ingezet voor extra steun aan Oekraïne?
Nederland roept al langere tijd op tot inhoudelijke internationale discussie over de mogelijkheden en risico’s van aanvullende maatregelen op basis van de bevroren tegoeden. Dit doen we in gezelschap van een aantal andere lidstaten en met oog voor de juridische en financiële risico’s, bijvoorbeeld de gevolgen voor de stabiliteit van de euro. Meerdere lidstaten zijn echter terughoudend. Onder andere tijdens de informele RBZ van eind augustus is Nederland, ook met kritische lidstaten, in gesprek gegaan. Nederland ziet de urgentie door de recente ontwikkelingen om dit te blijven doen in Europees verband en op bilateraal niveau.
Hoeveel olie en gas afkomstig uit Rusland wordt nog ingevoerd via Nederlandse havens?
Nederland importeert sinds de invoering van de EU-importsancties geen ruwe aardolie en olieproducten meer uit Rusland, dit is respectievelijk sinds 5 december 2022 en 5 februari 2023. Voor aardgas en vloeibaar aardgas (LNG) geldt dat er alleen nog een rechtstreekse import uit Rusland plaatsvindt in de vorm van een beperkte reststroom LNG op basis van bestaande langetermijncontracten die in het verleden zijn gesloten voor de oorlog in Oekraïne. Zoals in vraag 4 toegelicht wordt in EU-verband op dit moment hard gewerkt aan een RePowerEU verordening, op basis waarvan ook deze resterende import kan worden uitgefaseerd.
Welke mogelijkheden heeft Nederland om op nationaal niveau beperkingen te stellen aan het aanmeren van schepen waarvan vermoed wordt dat zij olie en gas afkomstig uit Rusland transporteren?
Er bestaat een expliciete juridische grondslag voor het weigeren van schepen op basis van Europese sanctiewetgeving. Deze wetgeving bepaalt dat toegang tot de haven kan worden ontzegd aan schepen die Russische olie vervoeren, indien deze olie is verhandeld tegen een prijs die de vastgestelde grens overschrijdt. Toepassing van deze maatregel vereist de beschikbaarheid van toereikend bewijs. In dit kader wordt van tankers die onze havens willen aandoen, verwacht dat zij gedetailleerde documentatie aanleveren met betrekking tot de aard en herkomst van de lading. Op basis van deze informatie kan worden beoordeeld of toegang tot de haven al dan niet kan worden verleend. Naast deze Europese wetgeving, is er geen rijks bevoegdheid om de toegang van schepen tot havens te weigeren. Deze bevoegdheid ligt bij de havens en gemeentes. Nederland blijft zich inzetten voor strengere Europese maatregelen.
Kunt u deze vragen voor aanvang van het plenaire debat over de oorlog in Oekraïne beantwoorden?
Ja.
Correspondentie inzake versterkte gebedsoproepen buurtonderzoek |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
Nobel |
|
|
|
|
Kunt u aan de Kamer doen toekomen de volledige correspondentie, inclusief interne memo’s, adviezen en e-mails, tussen het ministerie en betrokken gemeenten, instanties, burgers en externe partijen over het traject aangaande de versterkte gebedsoproepen die u hebt ingesteld in het kader van uw actieagenda Integratie en Open en Vrije Samenleving openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid het daaraan gerelateerde buurtonderzoek openbaar te maken, zodat de Kamer volledig inzicht krijgt in de overwegingen en afwegingen die daarbij een rol hebben gespeeld?
De aanwezigheid van de staatssecretaris bij het Rivierkreeftendiner en het aangekondigde verbod op het levend koken van kreeften en krabben |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat u afgelopen dinsdag aanwezig was bij het zogenoemde Rivierkreeftendiner?1 Heeft u daar zelf kreeft gegeten?
Ik kan bevestigen dat ik aanwezig was bij dit diner. De focus van het diner zag op het bestrijden van invasieve uitheemse rivierkreeften. Op dit diner werd ook rivierkreeft geserveerd, en die heb ik gegeten.
Kunt u bevestigen dat u momenteel werkt aan de uitvoering van een door de Kamer aangenomen motie van de leden Kostic en Graus (Kamerstuk 28 286, nr. 1362) waarin de regering wordt opgedragen een verbod in te voeren op het levend koken van kreeften en krabben? Kunt u tevens bevestigen dat het de planning is om dit verbod binnen één jaar in werking te laten treden (Kamerstuk 28 286, nr. 1377)?
Ja, ik werk momenteel aan de uitvoering van deze motie en verwijs naar de brief van 15 januari jl. waarin ik uw Kamer over de uitvoering van deze motie heb geïnformeerd (Kamerstuk 28 286, nr. 1377). Zoals ik in deze brief heb aangegeven ben ik dit jaar -2025- bezig met een verkenning hoe dit verbod zo goed mogelijk vorm te geven. Dit jaar gebruik ik met name om, in afstemming met de horecasector, tot afspraken te komen over alternatieve methoden die praktisch toepasbaar zijn in horecakeukens. 2026 zal in het teken staan van het wijzigen van de regelgeving.
Eind dit jaar zal ik uw Kamer informeren over de stand van zaken en over de verdere planning van dit verbod, ook wat betreft de inwerkingtreding van dit verbod. Conform de motie zal dit in ieder geval eerder zijn dan binnen 4 jaar, waarbij mijn inzet erop gericht is de regelgeving al volgend jaar te wijzigen zodat het verbod in 2026 in kan gaan.
Herinnert u zich dat u eerder aan de Kamer heeft geschreven dat kreeften pijn voelen wanneer zij levend worden gekookt (Kamerstuk 28 286, nr. 1377) en dat u in een debat heeft geïmpliceerd dat levend koken geen «humane dodingsmethode» is?2
Ja, dat herinner ik mij en dat onderschrijf ik ook nu.
Kunt u aangeven op welke wijze de kreeften bij het Rivierkreeftendiner zijn gedood?
Het is mij niet bekend op welke wijze de rivierkreeften zijn gedood, die tijdens dit diner zijn geserveerd.
Acht u het gepast dat u als verantwoordelijk Staatssecretaris deelneemt aan een diner waar dieren op een manier worden gedood die u zelf eerder als pijnlijk hebt omschreven en waarvoor u, op verzoek van de Kamer, een verbod uitwerkt, indien de kreeften bij het diner levend zijn gekookt?
Als Staatssecretaris ben ik ook verantwoordelijk voor de regelgeving rondom invasieve exoten. Zoals in antwoord 1 beschreven lag de focus van dat diner op het bestrijden van invasieve uitheemse rivierkreeften, daarom was ik aanwezig.
Wat denkt u dat het doet met het draagvlak voor het aangekondigde verbod als de verantwoordelijk bewindspersoon die het moet invoeren, kort voor de ingangsdatum publiekelijk bijdraagt aan een diner waar kreeften levend zijn gekookt?
Zoals benoemd in vraag 4 ben ik niet op de hoogte van de toegepaste dodingsmethode. En zoals hierboven benoemd lag de focus van dit diner op de bestrijding van uitheemse rivierkreeften.
Momenteel ben ik in gesprek met de horecasector om tot afspraken te komen die ook werkbaar zijn in de praktijk van de horecakeuken. Ik wil dit proces zorgvuldig doorlopen. Daarnaast dient ook regelgeving te worden aangepast. Dit traject zal dan ook enige tijd vergen. Ik wil wel benadrukken dat ik mij ervoor inzet dat het verbod in 2026 van kracht wordt.
Heeft u er tijdens het diner bij stilgestaan dat de kreeften ernstig hebben geleden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de beantwoording op eerdere vragen heb aangegeven ben ik niet bekend met de bereidingswijze én lag de focus van het diner op de bestrijding van de uitheemse rivierkreeften. Het lijden van kreeften is een probleem dat breder speelt in de horeca. Om die reden hecht ik aan een zo spoedig mogelijke afhandeling van de motie van de leden Kostic en Graus
Kunt u toezeggen dat u, in ieder geval zolang u nog Staatssecretaris bent, geen kreeften en krabben meer zult eten die levend zijn gekookt? Zo nee, waarom niet?
Ik sta achter dit verbod en zal daarom zo spoedig mogelijk de motie van de leden Kostic en Graus uitvoeren.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Islamisering van het Westen: Turkse religieuze autoriteit roept op tot een wereldwijde jihad»?1
Bent u op de hoogte van de oproep die Diyanet heeft gedaan om een wereldwijde jihad voor elkaar te krijgen met alle mogelijke middelen? Zo ja, hoe ziet u deze oproep?
Bent u al in gesprek getreden of bent u bereid dit te doen, met de moskeeën die in Nederland gelieerd zijn aan Diyanet en aan Islamitische Stichting Nederland (ISN) om hen te vragen of zij zich distantiëren van de oproep van Diyanet zoals ook in Duitsland is gebeurd?
Welke gevolgen ziet u indien ISN zich niet distantieert van deze extremistische oproepen?
Deelt u de mening dat overheidssteun (subsidies of inspraak in overlegorganen) niet kunnen blijven voortbestaan als organisaties zich niet distantiëren van zulke extremistische oproepen?
Hoe ziet u de analyse van prof. dr. Ruud Koopmans dat islamitische radicalisering sinds de Iraanse Revolutie in 1979 terrein wint onder andere ook in West-Europa?
Op welke manier werkt u samen met gemeenten, veiligheidsdiensten en moskeeën om radicalisering en verspreiding van extremisme tegen te gaan?
Hoe wordt er vanuit de overheid gemonitord of oproepen van buitenlandse (religieuze) autoriteiten tot haat of geweld leiden in de Nederlandse samenleving?
Bent u bereid de Kamer snel de uitkomsten te doen toekomen van het onderzoek naar mogelijkheden voor een slim verbod op buitenlandse financiering van religieuze instellingen, waarbij instellingen voor een groot deel afhankelijk zijn van de financiering vanuit onvrije regimes zoals Turkije?
De uitspraken van de minister over regenboogsymbolen en hakenkruizen |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Moes |
|
|
|
|
Weet u nog dat u naar aanleiding van het bericht «Regenboogzebrapad in Appingedam nog voor opening beklad met hakenkruis en leuzen» van de Telegraaf de volgende tweet heeft geplaatst: «Zo werkt polarisatie. Jammer, van beide kanten jammer»?1
Ja.
Wat bedoelde u precies met die reactie en «beide kanten» en «polarisatie»?
Zoals ik recent meermaals heb aangegeven, wilde ik zeggen dat het onderwerp gepolariseerd is. Ik wilde nooit bedoeld of onbedoeld mensen pijn doen. Ik vind het belangrijk dat iedereen zichzelf kan zijn. Daar sta ik voor. Ik verwijs graag naar mijn brief aan uw Kamer op dinsdag 9 september jongstleden waarin ik dit schriftelijk verder heb toegelicht.
Welke beide kanten zijn er in deze situatie waarbij een symbool van liefde en jezelf zijn wordt beklad met een hakenkruis?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de enige juiste reactie op het bekladden van een regenboogsymbool met een hakenkruis, een keiharde aanpak en veroordeling is van de bekladders en dat er verder geen twee kanten aan het verhaal zijn? Zo nee, wat is dan precies uw opvatting?
Ik sta voor gesprek en open dialoog. Daarom keur ik iedere vorm van vandalisme of intimidatie altijd af.
Biedt u uw excuses aan de hele LHBTQIA+ gemeenschap en Joodse gemeenschap omdat u niet meteen ondubbelzinnig en zonder kanttekeningen het bekladden van een regenboogpad heeft veroordeeld?
Zie het antwoord op vraag 2.
Weet u nog dat u op vragen hierover destijds antwoordde: «De kant die bedacht heeft dat daar zo'n regenboogpad moet komen en daarmee volledig de belevingswereld van veel jongeren daar negeert (misschien zelfs provoceert) en de kant die daar dan met hakenkruizen tegenin gaat.» Staat u nog steeds achter deze woorden? Zo nee, wat bedoelde u dan hiermee precies en biedt u hiervoor uw excuses aan?2
Zie het antwoord op vraag 2.
In een toelichting zei u het jammer te vinden dat de twee groepen «zo ver van elkaar af staan»; begrijpt u dat u hiermee de antisemitische en LHBTQIA+ hatende mensen die een hakenkruis hebben getekend, op gelijke voet zet als mensen die LHBTQIA+ zijn en regenboogsymbolen in de publieke ruimte uitdragen en biedt u hiervoor uw excuses aan?3
Zie het antwoord op vraag 2.
In reactie op een statement van zes politieke fracties uit de Groningse provinciale staten stelt u: «Ik sta voor mijn woorden, ik heb niks verkeerd gezegd. Mijn enige punt is dat zo’n regenboogzebra niet het handigste middel is om discriminatie en onveiligheid te bestrijden. Omdat het inderdaad júist de groepen die je wilt bereiken, wegjaagt.» Staat u nog steeds achter deze specifieke uitspraak en dus achter uw woorden van toen of biedt u ook hiervoor uw excuses aan?4
Als Minister sta ik achter het regeringsbeleid. Ik verwijs naar mijn brief aan uw Kamer om mijn uitingen van voor mijn ministerschap te duiden.
In een radiointerview vertelde u: «Polarisatie werkt zo: je hebt twee partijen die tegenover elkaar staan en niet willen toegeven. Dat heb ik willen aankaarten.» Wat bedoelde u hiermee en begrijpt u dat u hiermee de antisemitische en LHBTQIA+ hatende mensen die een hakenkruis hebben getekend op gelijke voet zet als mensen die LHBTQIA+ zijn en regenboogsymbolen in de publieke ruimte uitdragen en biedt u hiervoor uw excuses aan?5
Zie het antwoord op vraag 2.
Vindt u het normaal dat u regenboogsymbolen problematiseert terwijl ze met hakenkruizen en haatleuzen zijn beklad?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u vertellen wat u weet over de geschiedenis van het regenboogsymbool en de belangrijke betekenis ervan in de beweging voor LHBTQIA+ rechten?
Sinds de vorige eeuw zijn er politieke en maatschappelijke veranderingen geweest die de emancipatie van mensen uit de LHBTQIA+ gemeenschap hebben gestimuleerd. Zo is homoseksualiteit niet meer strafbaar sinds 1971. Als Minister vind ik het belangrijk dat iedereen zichzelf kan zijn.
Kunt u bevestigen dat u het regenboogsymbool van LHBTQIA+ gemeenschap belangrijk vindt en ziet als een betekenisvol symbool van liefde en respect voor het recht van iedereen om zichzelf te zijn, dat een plek in de publieke ruimte verdient?
Als Minister vind ik het belangrijk dat iedereen zichzelf kan zijn. Ik sta achter het kabinetsbeleid.
Kunt u schetsen of u begrijpt wat de meerwaarde is van regenboogsymbolen in de politieke ruimte?
Zie het antwoord op vraag 12.
Kunt u bevestigen dat u het regenboogsymbool van LHBTQIA+ gemeenschap in welke vorm dan ook nooit de schuld geeft van welke vorm van polarisatie en haat dan ook?
Zie het antwoord op vraag 2.
Op 5 september stelt u dat u «de formulering heeft teruggenomen» en «ik snap heel goed dat er mensen zijn die dat wel als provocerend of als pijnlijk hebben ervaren. En het is natuurlijk netjes als je dan sorry zegt. En bij dezen doe ik dat ook.» Hoe rijmen deze woorden met al uw bovengenoemde uitspraken waarbij excuses juist uitbleef?6
Zie het antwoord op vraag 2.
Waar zegt u precies sorry voor; dat mensen uw woorden als «provocerend en pijnlijk hebben ervaren» of dat u destijds heeft laten zien geen enkel verstand te hebben van LHBTQIA-worstelingen en het belang van het regenboogsymbool en dat u de suggestie heeft gewekt dat er twee kanten aan het verhaal zitten bij het bekladden van een regenboogpad met een hakenkruis?
Zie het antwoord op vraag 2.
Waarom heeft u al die tijd sinds het incident met de hakenkruis geen excuses aangeboden richting LHBTQIA+ en Joodse gemeenschap en bleef u verwijzen naar twee groepen en polarisatie?
Ik verwijs naar mijn brief aan uw Kamer om mijn uitingen van voor mijn ministerschap te duiden.
Begrijpt u dat u nu totaal niet geloofwaardig meer bent en het er nu ernstig op lijkt dat u alleen uw eigen positie probeert te redden?
Nee.
Kunt u deze vragen één voor één en met spoed beantwoorden, maar uiterlijk vóór het volgende OCW-tweeminutendebat aanstaande donderdag?
Ik begon het tweeminutendebat Cultuur op dinsdag 9 september jongstleden met een mondelinge toelichting over mijn eerdere uitingen. Diezelfde avond heb ik tevens een brief naar uw Kamer gestuurd met een schriftelijke reactie op een verzoek van het lid Westerveld (GL-PvdA). Eveneens heb ik aangegeven altijd bereid te zijn in gesprek te treden, ook met uw Kamer.
Het rapport 'Rechtsbescherming in het geding – Onderzoek informatieverstrekking aan de rechter, deel 2' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Heijnen , Sandra Palmen (NSC) |
|
|
|
|
Hoe duidt u de constatering dat er binnen de Belastingdienst een cultuur heerst waarin het «winnen van de zaak» prevaleert boven het eerlijk en volledig informeren van rechter en burger?1
Zoals ik ook in de kabinetsreactie op het IBTD-rapport heb aangegeven, vind ik het belangrijk om de bevindingen van de Inspectie in context te plaatsen. Op basis van een vijftal casussen constateert de IBTD dat zij een (proces)houding ziet bij medewerkers van «willen winnen». Echter, zo constateert de IBTD zelf ook, op basis van vijf casussen kunnen geen generieke uitspraken worden gedaan over de Belastingdienst. Dat onderschrijf ik.
Daarbij moet worden opgemerkt dat «op de zaak betrekking hebbende stukken», zoals geformuleerd in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een open norm is. De wetgever heeft het begrip niet nader ingevuld. De Belastingdienst spant zich bij iedere (hoger) beroepsprocedure – waarvan er jaarlijks ongeveer zesduizend worden ingesteld – in om te voldoen aan die open norm en de geldende jurisprudentie. Soms oordeelt de rechter dat de Belastingdienst in een concreet geval art. 8:42 Awb niet juist heeft toegepast. Die uitspraken dragen bij aan de rechtsontwikkeling van het begrip «op de zaak betrekking hebbende stukken», waardoor incidenten waarbij niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechter worden verstrekt, verder worden voorkomen.
Onderschrijft u de conclusie dat de Belastingdienst structureel tekortschiet in de informatieverstrekking aan de rechter, waardoor de rechtsbescherming van burgers in het geding komt?
In het eerste deel van haar onderzoek spreekt de Inspectie over incidenten waarbij stukken ten onrechte niet of niet tijdig aan de rechter worden verstrekt.5 In het tweede deel, dat op 2 september jl. is gepubliceerd, verwijst de IBTD naar 168 rechtszaken6 in de periode tussen 1 januari 2022 en 20 oktober 2023 waarbij de informatieverstrekking aan de rechter onderdeel was van het geschil. In vergelijking worden er jaarlijks zo’n zesduizend (hoger) beroepsprocedures ingesteld waarbij de Belastingdienst optreedt als procespartij. In het merendeel van die procedures is de informatieverstrekking van de Belastingdienst aan de rechter dan ook geen onderwerp van geschil. In de kabinetsreactie op het rapport spreek ik de suggestie die uitgaat van de titel van het IBTD-rapport dat de rechtsbescherming van burgers en bedrijven in het geding zou zijn, dan ook tegen.
Daarbij bestrijd ik dat de Belastingdienst structureel tekortschiet in de informatieverstrekking aan de rechter. Het gaat om incidenten waarbij stukken ten onrechte niet of niet tijdig aan de rechter worden verstrekt. Om deze incidenten te allen tijde te voorkomen heeft de Belastingdienst mede naar aanleiding van het eerste onderzoek verbetermaatregelen getroffen. Die heb ik in de kabinetsreactie nader toegelicht. Ook heb ik toegezegd dat de Belastingdienst zelf onderzoek doet naar de meest recente casussen om een actueel beeld te krijgen van de huidige praktijk en het effect van de implementatie van de verbeteracties. Daarover wordt uw Kamer in een stand-van-zakenbrief Belastingdienst geïnformeerd.
Wat gaat u doen aan de constatering van de Inspectie Belastingen, Toeslagen en Douane dat de informatiehuishouding van de Belastingdienst niet op orde is (meerdere systemen, conversieproblemen, ontbrekende e-mails), waardoor de informatieverstrekking aan de rechter en burgers en bedrijven in het geding komt?
Het programma Informatie Op Orde (IOO) van de Belastingdienst levert een belangrijke bijdrage aan de strategische doelstelling om de basis van de Belastingdienst verder op orde te brengen. De planning is om het programma eind 2026 af te ronden zodat de randvoorwaarden zijn ingevuld om de basis op orde te hebben. Het op orde houden van de informatiehuishouding zal voortdurend de aandacht blijven vragen. Daarom heeft het programma IOO een brede bewustwordingscampagne gelanceerd onder medewerkers.
Verder is op 22 augustus een nieuw systeem in gebruik genomen: het Generieke platform voor Document- en Archiefbeheer (GDA). Samen met de keten Omzetbelasting is daarmee de eerste aansluiting op GDA gerealiseerd. De keten Schenk- en Erfbelasting wordt deze week aangesloten op GDZ. Documenten worden na opmaak en verzending automatisch gearchiveerd in GDA. Geautoriseerde gebruikers van de keten kunnen zo eenvoudig de verzonden documenten opzoeken en inzien.
Medewerkers van de Belastingdienst worden met deze nieuwe, centrale voorziening ondersteund bij het verder op orde brengen van hun informatiehuishouding. Dit systeem helpt om ontvangen en verzonden documenten automatisch op te slaan en terug te vinden. Medewerkers kunnen zo gemakkelijk de juiste documenten opzoeken en veilig duurzaam archiveren. Daarmee wordt een belangrijke stap gezet richting een toekomstbestendige informatievoorziening die voldoet aan wet- en regelgeving, waaronder de Modernisering Elektronisch Berichtenverkeer, de Keuzeregeling Elektronisch Berichtenverkeer en de in 2025 aangenomen nieuwe Archiefwet.
Voor het archiveren van e-mails bestaan werkinstructies en de Belastingdienst werkt aan een centrale voorziening voor e-mailarchivering.
Welke (directe) gevolgen verbindt u aan de bevinding dat artikel 8:42 Awb door de Belastingdienst te beperkt wordt toegepast?
Mede naar aanleiding van het eerste rapport van de IBTD heeft de Belastingdienst verbeteracties doorgevoerd om de informatieverstrekking aan de rechter te verbeteren. De werkinstructie over het verstrekken van op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechter is aangepast. Er worden sessies georganiseerd, bestaande uit een e-learning en workshops, die bijdragen aan de bewustwording over inzagerecht en transparantie onder medewerkers. En binnen het programma IOO lopen diverse initiatieven om de informatiehuishouding van de Belastingdienst verder te verbeteren.
De IBTD heeft geen onderzoek gedaan naar die verbeteracties, maar vijf casussen onderzocht die dateren van daarvóór. In de kabinetsreactie heb ik daarom een analyse aangekondigd naar de verbeteracties die de Belastingdienst heeft doorgevoerd. Deze analyse moet het gebruik van de werkinstructies, de verschillende sessies en andere hulpmiddelen voor medewerkers inzichtelijk maken. Over de uitkomsten van die analyse naar de verbeteracties en daaruit voortvloeiende maatregelen wordt uw Kamer geïnformeerd in een stand-van-zakenbrief Belastingdienst.
Herinnert u zich uw antwoord op de motie Inge van Dijk over een onderzoek naar de meerwaarde van het inrichten van een team monitoring hoger beroep (Kamerstukken II 2024/25, 31 066, nr. 1463, bijlage 2025D09381)?
Ja.
Herinnert u zich de vraag dat uw onderzoek naar doorprocederen «aan het licht gebracht dat de Belastingdienst geen of weinig kwalitatieve informatie heeft over de afwegingen van de inspecteur om al dan niet in hoger beroep te gaan»? Kunt u dit onderzoek naar doorprocederen als bijlage bij uw antwoorden voegen?
De Tweede Kamer heeft in april 2024 de motie Inge van Dijk (CDA) aangenomen. Die motie verzoekt het kabinet te onderzoeken of het inrichten van een team, vergelijkbaar aan het Team Monitoring hoger beroep bij de Dienst Toeslagen, ook bij de Belastingdienst meerwaarde kan bieden bij het kritisch beoordelen wanneer de inspecteur hoger beroep instelt.7
Uit de ambtelijke verkenning die is verricht ter uitvoering van de motie blijkt dat er in belastingzaken meerdere waarborgen bestaan om onnodig doorprocederen door de inspecteur te voorkomen. Op grond van paragraaf 3 van het Besluit Beroep in Belastingzaken (BBIB) is de inspecteur verplicht zijn voornemen om hoger beroep in te stellen af te stemmen met de betrokken vaktechnisch coördinatoren. Paragraaf 4 van het BBIB schrijft verder voor dat als de belanghebbende hoger beroep instelt, de inspecteur nagaat of niet alsnog aan de grieven van de belanghebbende tegemoet gekomen kan worden.
De beschikbare informatie geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat er sprake is van onnodig doorprocederen. Mede gelet op een eerste inschatting van de benodigde capaciteit en de bestaande waarborgen, inclusief de vaktechnische infrastructuur en het bestaande Team Cassatie bij de Belastingdienst, zag mijn ambtsvoorganger daarom geen meerwaarde van een Team Monitoring hoger beroep bij de Belastingdienst. Deze verkenning is met de Kamer gedeeld in de stand-van-zakenbrief Belastingdienst van 6 maart jl.8
De verkenning heeft aan het licht gebracht dat de Belastingdienst geen of weinig kwalitatieve informatie heeft over de afwegingen van de inspecteur om al dan niet in hoger beroep te gaan. Het vastleggen van (meer) informatie over procedures wordt opgepakt als onderdeel van het programma Klant- en Zaakbehandeling (KZB). Op dit moment worden de processen binnen KZB verder uitgewerkt. Zodra daarover meer bekend is, informeer ik u in een stand-van-zakenbrief Belastingdienst.
Bent u na het rapport van de Inspectie alsnog bereid om het procederen door de fiscus meer aandacht te geven en waar mogelijk minder tegenover burgers en bedrijven te staan?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de Kamer periodiek te informeren over de voortgang van verbetermaatregelen en specifiek te rapporteren over de naleving van artikel 8:42 Awb?
In de kabinetsreactie heb ik aangekondigd de Kamer in een stand-van-zakenbrief Belastingdienst te informeren over de uitkomsten van de analyse naar de verbeteracties en eventuele aanvullende maatregelen. Als de uitkomsten of de eventuele aanvullende maatregelen daar aanleiding toe geven, wordt uw Kamer daar aanvullend over geïnformeerd.
Kunt u aangeven of dezelfde risico’s (selectieve dossiervorming, niet aanleveren interne stukken, onvoldoende reflectie) ook spelen bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT)?
Dienst Toeslagen heeft monitoring (hoger)beroep ingesteld. Indien er op basis van uitspraken door rechters gesignaleerd wordt dat er structureel sprake is van het ontbreken van relevante stukken dan wordt daar op gehandeld. Dat maakt dat deze risico’s kunnen voorkomen, maar specifiek voor UHT geldt dat er waarborgen zijn ingebouwd om deze risico’s zoveel mogelijk te ondervangen. Op verzoek kan de ouder het ouderdossier ontvangen dat alle mogelijke relevante gegevens uit de systemen van de Dienst Toeslagen bevat die betrekking hebben op de integrale beoordeling. De inhoud van dit dossier is onder andere met de werkgroep toeslagenadvocaten afgestemd en wordt sinds april 2024 door UHT actief of op verzoek verstrekt. Dit dossier vormt dus de basis, waar nodig worden gedurende het proces stukken toegevoegd, uit eigen beweging of op verzoek.
Zijn er specifieke waarborgen ingebouwd bij de UHT om te voorkomen dat stukken worden achtergehouden of selectief aangeleverd aan de rechter?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u garanderen dat interne notities, e-mails en verslagen binnen de UHT in beginsel conform artikel 8:42 Awb worden verstrekt aan gedupeerden en de rechter, tenzij artikel 8:29 Awb wordt toegepast?
In beginsel worden alle op de zaak betrekking hebbende stukken verstrekt. Als blijkt dat er stukken ontbreken, dan worden deze uit eigen beweging of op verzoek in bezwaar toegevoegd.
Indien zulke waarborgen ontbreken, bent u bereid die alsnog in te voeren?
Bij UHT zijn net als bij Dienst Toeslagen waarborgen ingebouwd met de monitoring van (hoger)beroep. Daarnaast is er sprake van advisering door specialisten uit de vaktechnische lijn. Vaktechniek monitort of de juiste type stukken in het ouderdossier zitten. Dat neemt niet weg dat het altijd kan voorkomen dat stukken in individuele gevallen ontbreken. Ook worden waar nodig werkinstructies aan medewerkers als waarborg voor de kwaliteit en samenstelling van de dossiers aangescherpt.
Het artikel 'Groot deel bedrijven houdt zich al decennia niet aan wettelijke plicht medezeggenschap' |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Mariëlle Paul (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Groot deel bedrijven houdt zich al decennia niet aan wettelijke plicht medezeggenschap»?1
Ja.
Klopt het dat ongeveer 30 procent van de bedrijven die wettelijk verplicht zijn een ondernemingsraad in te stellen dat niet doet? Klopt het dat dit al decennia niet gebeurt?
Dit klopt. Het blijkt uit het periodieke nalevingsonderzoek van het Ministerie SZW.
Op welke manier gaat u de naleving hiervan verbeteren?
De naleving van de Wet op de Ondernemingsraden is de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Dat gezegd hebbende, wordt er wel gekeken naar beleidsmaatregelen die de naleving van de WOR kunnen verbeteren. U kunt hierbij denken aan stimulerende maatregelen, maar ook aan maatregelen die de druk verhogen om een OR in te stellen. Uw Kamer wordt hierover voor het einde van het jaar per brief geïnformeerd.
Wat is de status van een pensioenovereenkomst, het aantal vakantiedagen of de hoogte van salarissen als er geen toestemming is verleend door een werknemersvertegenwoordiging?
De ondernemingsraad gaat in principe niet over primaire arbeidsvoorwaarden zoals het aantal vakantiedagen en de hoogte van het salaris. Voor het pensioen ligt dit anders. Voor het vaststellen, wijzigen of intrekken van een regeling op grond van een pensioenovereenkomst heeft de ondernemer de instemming van de ondernemingsraad nodig, tenzij het een verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioen betreft.
Voor een pensioenregeling, en ook voor andere personele regelingen die onder het instemmingsrecht van de ondernemingsraad vallen, geldt dat een besluit zonder instemming van de ondernemingsraad nietig is. Deze nietigheid moet door de ondernemingsraad worden ingeroepen binnen een door de wet gestelde termijn. Heeft een OR-plichtige onderneming geen OR, dan is een instemmingsplichtig besluit van de ondernemer eveneens nietig.
Waarom zijn er in Nederland geen effectieve sancties of handhavingsmogelijkheden wanneer werkgevers weigeren een ondernemingsraad (OR) in te stellen, terwijl dat in landen als België en Frankrijk wel het geval is?
In Nederland schept de overheid de wettelijke kaders voor de medezeggenschap en wordt de invulling daarvan aan werkgevers en werknemers overgelaten. Medezeggenschapswetgeving wordt dan ook privaatrechtelijk gehandhaafd. Als een ondernemer verzuimt om een ondernemingsraad in te stellen, dan kan een vakbond of een werknemer de kantonrechter verzoeken om aan de ondernemer op te leggen dat deze een ondernemingsraad instelt.
In Frankrijk en België is medezeggenschap en de rol van de overheid anders vormgegeven. In beide landen staat de toepassing van medezeggenschapswetgeving onder bestuursrechtelijk toezicht en handhaving.
Overweegt u om sancties of handhavingsmogelijkheden toe te voegen aan het wettelijke instrumentarium? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt dit niet overwogen. De invoering van toezicht en handhavingsmaatregelen is ingrijpend. Het zou een systeemwijziging met zich meebrengen in de rol van de overheid ten opzichte van de medezeggenschap: van privaatrechtelijke naar publieke handhaving. Bovendien zijn andere maatregelen mogelijk om de naleving van de WOR te verbeteren. Hierover wordt u voor het einde van het jaar per brief geïnformeerd.
Wilt u onderzoeken op welke wijze de drempel voor werknemers om af te dwingen dat er een OR komt kan worden verlaagd? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit gebeurt al, in goed overleg met de sociale partners. Een mogelijkheid die hierbij in beeld komt is het beter in stelling brengen van de bedrijfscommissie. De bedrijfscommissie helpt ondernemingsraden, bestuurders en andere betrokkenen bij alles wat komt kijken bij medezeggenschap en kan bemiddelen bij geschillen over de WOR. De uitwerking hiervan wordt betrokken bij het totaalpakket aan maatregelen. Uw Kamer wordt daarover voor het einde van dit jaar per brief geïnformeerd.
Kunt u toezeggen dat u de punten genoemd onder vraag 6 en 7 onderzoekt in het traject voor betere naleving van de OR-plicht?
Toezicht en handhaving is op dit moment geen optie, zie antwoord op vraag 6. Naar verwachting zijn er andere maatregelen die de naleving van de WOR kunnen verbeteren. Punt 7 is wel een mogelijkheid die wordt uitgewerkt.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat arbeidsmarktbeleid van 24 september 2025?
Ja.
De opbouw van vakantiedagen tijdens ziekte |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Mariëlle Paul (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 12 augustus jl., waarin werd geoordeeld dat werknemers in een slapend dienstverband ook recht hebben op de opbouw en uitbetaling van vakantiedagen?1
Ja.
Hoe duidt u deze uitspraak?
Het gaat hier om een uitspraak van de rechtbank Gelderland in een procedure tussen de werkgever en werknemer. De werknemer is langdurig arbeidsongeschikt en bevindt zich in een zogenoemd slapend dienstverband; er is daarbij nog wel een arbeidsovereenkomst, maar geen recht meer op loon. Op verzoek van de werknemer wordt de arbeidsovereenkomst door de rechter ontbonden.
De rechter doet ook uitspraak over de opbouw van vakantiedagen over de tijd dat het dienstverband slapend is. Op grond van het Burgerlijk Wetboek (artikel 7:634, eerste lid) worden vakantiedagen alleen opgebouwd over de periodes waarover de werknemer recht heeft op loon. Dit zou betekenen dat hij geen vakantiedagen meer heeft opgebouwd over de periode na 29 februari 2024 tot 12 augustus 2025. De kantonrechter stelt dat dit in strijd is met Europese regelgeving en rechtspraak, en laat daarom de bepaling over de opbouw van vakantie-uren uit het BW buiten toepassing. De rechter kent de vakantiedagen alsnog toe aan de werknemer.
Vindt de regering dat de Nederlandse wetgeving in lijn is met het Europees recht en jurisprudentie? Waarom wel of niet?
Artikel 7:634 BW regelt onder meer de opbouw van vakantierechten. Vakantie wordt opgebouwd over periodes waarin sprake is van recht op loon. Het kabinet is niet van mening dat de bepalingen over de opbouw van vakantie in Nederlandse wetgeving in strijd zijn met Europees recht. De uitspraak van de kantonrechter staat vooralsnog op zichzelf en biedt onvoldoende concrete aanknopingspunten om te concluderen dat de Nederlandse wetgeving niet in lijn zou zijn met Europees recht.
In de genoemde Europese Richtlijn staat dat alle werknemers vakantie opbouwen. Tegelijkertijd is naar het oordeel van het kabinet duidelijk dat deze richtlijn bedoeld is voor de situatie dat er werk is of wordt verricht of in ieder geval voor de situatie dat er recht is op loon. De richtlijn stelt immers minimumvoorschriften op het gebied van veiligheid en gezondheid bij de organisatie van de arbeidstijd. Het gaat dan bijvoorbeeld om dagelijkse rusttijd en de jaarlijkse vakantie. Het belang van hersteltijd voor werknemers staat daarbij centraal. Uit de richtlijn blijkt niet dat hiermee ook is bedoeld om regels te stellen met betrekking tot de opbouw van vakantierechten van werknemers van wie (na tenminste twee jaren) arbeidsongeschiktheid de loondoorbetalingsperiode bij ziekte is verstreken.
Ook jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie leidt volgens het kabinet niet tot een ander oordeel.2 De arresten zien vooral op -kort gezegd- de mogelijkheid tot het opnemen van vakantie die tijdens werktijd is opgebouwd. Ook maakt de jurisprudentie duidelijk dat het jaarlijkse minimum aan opgebouwde vakantiedagen niet mag vervallen, als de werknemer daarvan wegens ziekte geen gebruik heeft kunnen maken. In de jurisprudentie gaat het met name om mogelijkheden om gebruik te maken van het recht op vakantie (opgebouwd tijdens de periode dat er gewerkt is) en niet om de opbouw van vakantierechten zelf (gedurende de periode van ziekte).
Het doel van vakantie is ook volgens de richtlijn om werknemers een periode van rust, ontspanning en vrije tijd te bieden om hun veiligheid en gezondheid te beschermen. Dit betekent volgens het Europese Hof van Justitie3 dat de werknemer vooraf werk heeft verricht die de toekenning van vakantie rechtvaardigt. De rechten op jaarlijkse vakantie met behoud van loon worden in beginsel berekend op basis van de tijdvakken van daadwerkelijke arbeid die krachtens de arbeidsovereenkomst zijn vervuld. Dit houdt volgens het kabinet niet in dat de opbouw van vakantie ook na de periode van loondoorbetaling bij ziekte doorgaat.
Hoe reflecteert u op artikel 7:634 BW, artikel 7 lid 1 Richtlijn 2003/88/EG en op rechtspraak van het Europese Hof van Justitie (HvJ EU)?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe reflecteert u op de publicatie «Geen arbeid, geen loon en toch vakantie» van Q. van Vliet in ArbeidsRecht 2024/28?
In het artikel «Geen arbeid, geen loon en tóch vakantie» komt de auteur tot de conclusie dat een richtlijnconforme uitleg van de richtlijn met zich meebrengt dat een werknemer ook na het tweede jaar ziektejaar vakantiedagen opbouwt. In het artikel stelt de auteur zich op het standpunt dat de opbouw van vakantiedagen aan het recht op loon op grond van de eerdergenoemde bepaling uit het BW een ander uitgangspunt is dan het uitgangspunt van de genoemde Richtlijn waarin de opbouw van vakantiedagen wordt gekoppeld aan het verrichten van arbeid. De auteur meent dat op grond van de Richtlijn aannemelijk is dat in beginsel alle zieke werknemers recht hebben op volledige opbouw van vakantie.
Bij de beantwoording van vragen 3 en 4 is toegelicht dat het kabinet dit anders ziet en naar oordeel van het kabinet op dit moment onvoldoende concrete aanknopingspunten zijn om tot wijziging van wetgeving over te gaan.
Gaat u de Nederlandse wetgeving in lijn brengen met het Europees recht middels een wetswijziging? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze wetgeving verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor ook toegelicht, is de Nederlandse vakantiewetgeving naar het oordeel van het kabinet niet in strijd met Europees recht. Op dit moment is het kabinet dan ook niet voornemens om tot een wetswijziging over te gaan.
Kunt u bevestigen dat identiteitsvaststellingen door OV-boa’s in de praktijk geregeld 30 tot 45 minuten of langer duren, of soms helemaal niet plaatsvinden, met oplopende agressie en grote veiligheidsrisico’s voor reizigers en personeel tot gevolg?1
Klopt het dat OV-boa’s in de praktijk bij de inschatting dat de politie pas laat of helemaal niet ter plaatse kan komen, vaak besluiten een overlastgever te laten lopen?
Kan worden aangegeven hoe groot het zogenoemde «dark number» is van zwaardere overtredingen en incidenten in het OV die hierdoor niet kunnen worden afgehandeld, en hoe beoordeelt u dat in de praktijk juist lichtere overtredingen vaker worden beboet, terwijl zwaardere overtredingen vaak onbestraft blijven?
Deelt u de zorg dat reizigers door onveiligheid in het OV bepaalde lijnen of tijdstippen mijden, en dat dit in het bijzonder voor meisjes en vrouwen kan leiden tot een onveilig reisgevoel, waardoor zij het openbaar vervoer minder vaak gebruiken?
Hoe beoordeelt u dat de RET in Rotterdam via het Real Time Intelligence Centre (RITC) sinds 2021 aantoonbaar betere resultaten boekt – met fors minder wachttijd, minder agressie, meer veiligheid en een betere inzet van politie en boa’s – terwijl landelijk nog geen vergelijkbare aanpak wordt toegepast?
Hoe beoordeelt u dat de Rotterdamse aanpak in nog geen jaar tijd (2019) 13.820 politie-uren én 8.544 RET-uren heeft bespaard, terwijl elders in het land dagelijks politie en boa’s kostbare capaciteit verliezen aan tijdrovende identiteitschecks?
Kunt u toelichten waarom er nog geen landelijke richtlijnen of protocollen zijn opgesteld voor de samenwerking tussen politie en OV-boa’s bij identiteitsvaststellingen (behalve bij een check via het Rijbewijsregister), terwijl de brancheorganisatie OV-NL hier al jaren expliciet om vraagt?
Kunt u bevestigen dat de NS in 2023 circa 15.000 keer assistentie van de politie moest vragen, waarvan ongeveer 5.000 keer specifiek voor identiteitsvaststelling, en hoe beoordeelt u dat een aanpak zoals in Rotterdam deze inzet grotendeels had kunnen voorkomen?
Welke overwegingen liggen eraan ten grondslag dat u de juridische basis van de Rotterdamse samenwerking «niet solide genoeg» achten, en welke mogelijkheden ziet u om deze werkwijze zo snel mogelijk te borgen?
Kunt u aangeven hoe u voorkomt dat de toegang van OV-boa’s tot het rijbewijzenregister (voorzien 1 januari 2026) en andere registers nog verder vertraagt, terwijl de knelpunten al jaren bekend zijn en de noodzaak in de praktijk dagelijks zichtbaar is?
Welke reden ligt eraan ten grondslag dat u opnieuw teruggrijpt op het onderzoeken van de «wenselijkheid en noodzaak» van toegang tot de strafrechtsketendatabank en de Basisvoorziening vreemdelingen, en ziet u mogelijkheden om sneller richting uitvoering te gaan?
Ben u bereid om uiterlijk binnen zes maanden concrete voorstellen aan de Kamer voor te leggen om de Rotterdamse aanpak in meerdere regio’s te starten en te borgen, zodat reizigers en OV-personeel niet langer hoeven te wachten op oplossingen?
Het niet naleven van sancties tegen Rusland door Nederlandse internetproviders |
|
Sarah Dobbe |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederlandse providers houden zich niet aan sancties tegen Rusland»?1
Ja.
Was dit gebrek aan naleving van sancties door Nederlandse internetproviders al eerder bij u en/of het openbaar ministerie (OM) bekend? Zo ja, is daar actie op ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het was bekend dat niet alle internetproviders zich aan deze sanctiemaatregelen houden. Uit het onderzoek van Nieuwsuur blijkt dat dit beeld overeenkomt met de mate van naleving in diverse andere EU-lidstaten. In Nederland wordt bij signalen van mogelijke overtreding van sancties altijd onderzoek gedaan. Hier wordt waar nodig verdere opvolging aan gegeven. Het is uiteindelijk aan het Openbaar Ministerie om eventuele niet-naleving van de sancties te onderzoeken en te vervolgen.
Om internetproviders te ondersteunen bij de implementatie van de media-gerelateerde sancties is het kabinet al langere tijd met de Europese Commissie in overleg over de precieze interpretatie van het verbod en de nadere verduidelijking die nodig is om het verbod in de praktijk uit te kunnen voeren. Om te voorkomen dat er ten onrechte websites worden geblokkeerd is het van belang om nauwkeurig te weten welke website bij welke gesanctioneerde propagandazender hoort. Daarnaast gebruiken de Russische media vele verschillende IP-adressen en URL’s, zijn er veel dienstverleners betrokken bij de toegang tot die media en bevindt een deel van de dienstverleners zich buiten de EU-grenzen. Verduidelijking van het verbod is ook nodig voor een uniforme implementatie in de hele EU. Dit overleg met de Europese Commissie heeft onder meer geresulteerd in guidanceover de interpretatie van het artikel en doorverwijzingen naar overzichten van URL’s en IP-adressen die volgens nationale bevoegde autoriteiten van lidstaten geblokkeerd dienen te worden.2 Uit gesprekken met de sector is gebleken dat de guidance die tot dusver is verstrekt volgens de sector niet toereikend is. Nederland blijft daarom in overleg met de Commissie over verdere informatie. Dit is echter geen vrijbrief voor bedrijven om zich niet aan de sanctiemaatregelen te houden. Zij hebben hier een eigen verantwoordelijkheid om zich aan de geldende maatregelen te houden.
Deelt u de opvatting dat het doel van deze sancties, naast het economisch tegenwerken van Rusland en belangrijke individuen in Rusland, ook het tegengaan van Russische propaganda in Nederland en Europa is en daarmee een kwestie van nationale veiligheid? Zo ja, hoe valt dan slechts 25 procent naleving uit te leggen?
Ja, het kabinet deelt deze opvatting en heeft daarom steeds ingestemd met beperkende maatregelen tegen Russische mediakanalen die bij propaganda-acties zijn betrokken. Hoewel enkele bedrijven deze sancties hebben aangevochten bij het Hof omdat de maatregelen volgens hen zouden schuren met de vrijheid van meningsuiting, heeft het Hof in twee verschillende zaken de sancties beoordeeld en geconcludeerd dat ze rechtmatig zijn en een toelaatbare beperking van de vrijheid van meningsuiting.
Nederlandse (rechts)personen moeten zich houden aan alle sanctiemaatregelen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het kabinet daarnaast doorlopend in gesprek met de Europese Commissie over het verduidelijken van het verbod voor de uitvoerders.
Hoe gaat u zich inspannen om betere naleving van de sanctiemaatregelen te bereiken, in zijn algemeenheid en in deze specifieke casus?
Het kabinet vindt het niet acceptabel dat sommige websites van gesanctioneerde bedrijven nog toegankelijk zijn. Iedere rechtspersoon in Nederland moet zich aan de wet en de sanctiemaatregelen houden. Wel is het kabinet zich zoals gezegd bewust van de complicaties in de uitvoering van deze sanctiemaatregelen. Om de implementatie van de maatregelen voor de relevante bedrijven uitvoerbaar te maken blijft het kabinet met de Europese Commissie in gesprek om hiervoor de benodigde duidelijkheid te verkrijgen.
Het is uiteindelijk de keuze van het Openbaar Ministerie om te handhaven als er sprake is van een mogelijke overtreding van de ingestelde maatregelen.
Deelt u de opvatting dat de Kamer meer inzicht en invloed moet krijgen in de manier waarop sanctiemaatregelen worden gehandhaafd? Zo ja, hoe gaat u hierop samenwerken met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Het handhaven van Europese sanctiemaatregelen is een nationale bevoegdheid. Het kabinet informeert uw Kamer regelmatig over de naleving van de Europese sanctiemaatregelen, bijvoorbeeld middels passages in de verslagen van de Raad Buitenlandse Zaken of de Kamerbrief sanctienaleving.3 In januari dit jaar organiseerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken een sanctienalevingsconferentie in Den Haag, waar zowel is ingezet op een Europees spoor om meer aandacht voor naleving te vragen als een nationaal spoor om met het Nederlandse bedrijfsleven de dialoog over sancties aan te gaan. De rapporteurs Modernisering van het Nederlandse sanctiestelsel waren voor deze conferentie uitgenodigd en daarnaast is uw Kamer over het verloop van de conferentie geïnformeerd.4
Nederland heeft daarnaast uitgebreide voorstellen in de EU gedaan om de naleving in de hele Unie te verbeteren en handhaving gelijk te trekken. Uw Kamer is hier over geïnformeerd op 22 november 2024, middels het non-paper Strengthening European cooperation to reinforce national efforts on the implementation and enforcement of EU restrictive measures.5 Deze voorstellen worden thans uitgewerkt en het kabinet zal uw Kamer hierover terugkoppelen.
Deelt u de opvatting dat het voor Kamerleden onmogelijk is om het sanctiebeleid goed te controleren als de regering steevast volhoudt niet op individuele gevallen in te gaan? Zo ja, kunt u voortaan wat meer informatie geven over het falen van het sanctiebeleid? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet herkent het beeld dat het sanctiebeleid faalt niet. Sanctiemaatregelen zijn het meest effectief als deze goed worden nageleefd. Het overgrote deel van de Nederlandse bedrijven houdt zich goed aan sancties. Het kabinet informeert de Kamer over relevante algemene ontwikkelingen ten aanzien van naleving, zoals handhaving, toezicht, wetgeving en uitvoering daarvan. Het kabinet gaat niet in op individuele gevallen om redenen van privacy, in het belang van (strafrechtelijk) onderzoek en omdat het vaststellen van mogelijke overtredingen uiteindelijk aan de rechter is.
Eerder is door de nationaal coördinator sanctienaleving en handhaving vastgesteld dat er veel goed gaat bij de naleving van sancties in Nederland. De aanbevelingen van de coördinator zijn inmiddels geïmplementeerd. Een deel daarvan is meegenomen in de Wet internationale sanctiemaatregelen (Wis) die momenteel bij de Raad van State ligt. Relevante toezichthouders zoals het AFM, DNB, FIU en de Douane geven jaarlijks in hun jaarverslag een weergave van de sanctienaleving in Nederland. Ook hieruit rijst niet het beeld dat de naleving niet op orde zou zijn. Het kabinet heeft in het kader van de voorjaarsnota structureel 36,5 miljoen euro vrijgemaakt voor de instandhouding en verdere versterking van de sanctienaleving in Nederland6. Tegelijkertijd blijft het een kat- en muisspel, waarbij landen als Rusland blijven proberen om sancties te omzeilen teneinde essentiële goederen uit de EU te verkrijgen.
Hoeveel keer is het OM overgegaan tot vervolging vanwege het niet naleven van de sanctiemaatregelen tegen Rusland?
Sinds de ingestelde sancties naar aanleiding van de Russische invasie in Oekraïne in 2022 zijn onder leiding van het Openbaar Ministerie meer dan 50 strafrechtelijke onderzoeken gestart vanwege de verdenking van het niet-naleven van de sanctiemaatregelen tegen Rusland. Door het OM zijn zowel dagvaardingen uitgebracht als OM-strafbeschikkingen opgelegd. Bovendien bevindt een aantal zaken zich nog in de opsporingsfase.7