Bent u bekend met uw brief aan de Kamer betreffende «Het Windenergie Infrastructuurplan Noordzee» van 16 juli jl. (Kamerstuk 33 561, nr. 87) en met de reactie daarop van zes organisaties betrokken bij elektrificatie van de industrie van 18 juli jl.?
Bent u van mening dat u en de zes organisaties het volledig eens zijn over het belang van windenergie op zee, aangezien u schrijft: «Windenergie op zee is essentieel om de Nederlandse opgave voor groene groei en verduurzaming te realiseren en om Nederland nu en in de toekomst energieonafhankelijkheid en weerbaarheid te bieden.», en de ondertekenaars schrijven: «In een wereld van toenemende geopolitieke spanningen en stijgende energiekosten bieden de Nederlandse Noordzee en de verduurzaming van onze industrie een unieke kans om de economie te versterken, onze strategische onafhankelijkheid te verbeteren en de energietransitie kostenefficiënt te versnellen»?
Waarom is het volgens u niet gelukt om afspraken te maken over een betaalbare energievoorziening van de Noordzee die volgens alle partijen essentieel is, terwijl industriële partijen en het Ministerie van Klimaat en Groene Groei de afgelopen jaren met elkaar in gesprek zijn geweest om te komen tot zogenaamde maatwerkafspraken, en dat tot nog toe er één finale maatwerkafspraak is gesloten en er nog geen maatwerkafspraak is gesloten met een bedrijf uit de top 20 van CO2-uitstoters in Nederland?
Is er tijdens de maatwerkafspraken of tijdens andere gesprekken overlegd welke prijs van wind op zee noodzakelijk is om de industrie te elektrificeren? Zo ja, welke prijs is dan nodig? En met welke financiële rendementen bij zowel de industrie als bij de windenergie op zee ontwikkelaars is dan gerekend? Waarom is het niet gelukt om tot afspraken te komen voor de uitrol van wind op zee en de elektrificering van de industrie? Zo nee, waarom is het gesprek hier niet over gegaan?
Is er tijdens de maatwerkafspraken of tijdens andere gesprekken overlegd welke prijs van groene waterstof nodig is om de industrie te laten overstappen op groene waterstof? Zo ja, welke prijs van groene waterstof is hiervoor noodzakelijk? Met welke financiële rendementen bij zowel de industrie als bij de windenergie ontwikkelaars als bij de producten van groene waterstof is dan gerekend? Waarom is het niet gelukt om tot afspraken te komen voor de productie van groene waterstof en het gebruikt van groene waterstof door de industrie? Zo nee, waarom is het gesprek hier niet over gegaan?
Bent u het eens dat het niet tegelijk waar kan zijn dat er niet voldoende vraag naar windenergie van de Noordzee is terwijl de industriële partijen in hun brief aangeven dat die vraag er wel is? Waarom lukt het niet om vraag en aanbod bij elkaar te brengen?
Waarom wordt het bestrijden van klimaatverandering in geen van beide brieven genoemd als reden om wind op zee sneller te ontwikkelen en de industrie sneller te elektrificeren?
Kunt u elk van deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Kunt u alle correspondentie tussen de regering en de bedrijven waarmee gesprekken zijn of zijn geweest in het kader van de maatwerkafspraken toezenden aan de Kamer? Kunnen de vertegenwoordigers van Vereniging voor Energie, Milieu en Water (VEMW) en VNO-NCW aan hun leden vragen om deze correspondentie te delen met de Kamer?
Verduurzaming van huurwoningen en energiearmoede, zie artikel onderaan |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Nobel , Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Zijn er zoals met de woningcorporaties ook concrete afspraken over verduurzaming gemaakt met particuliere verhuurders?1
In tegenstelling tot de sociale huursector zijn er de afgelopen jaren geen prestatieafspraken overeengekomen met de particuliere huursector. In 2012 is er in het kader van het Energieakkoord wel met Aedes, Woonbond en Vastgoed Belang een convenant Energiebesparing Huursector overeengekomen, dat tot en met 31 december 2020 liep. Met de kennis van nu, was de ambitie van het convenant irrealistisch hoog: in 2020 zou 80% van alle particuliere huurwoningen tot label C of hoger zijn verduurzaamd. Van de geregistreerde energielabels in EP-online blijkt dat percentage in 2025 op circa 56% te liggen.
Het maken van afspraken met particuliere verhuurders is ingewikkeld en een dergelijk convenant heeft weinig daadkracht binnen de gehele sector. Dit heeft onder andere te maken met hoe de particuliere huursector georganiseerd is. Particuliere verhuurders zijn – anders dan woningcorporaties – in veel mindere mate georganiseerd. Uit onderzoek van ABF (2024) blijkt immers dat er in Nederland circa 297.300 verhuurders zijn, waarvan er circa 5000 lid zijn van branchevereniging Vastgoed Belang en 32 grote investeerders bij IVBN. Hiernaast voorkomt de zogeheten split incentive (de verhuurder investeert, de huurder profiteert) dat er voor verhuurders een sterke prikkel is om over te gaan tot verduurzaming van de particuliere huurwoningen.
Over het verduurzamen van particuliere huurwoningen onderhoudt het kabinet onder andere contact met brancheverenigingen zoals Vastgoed Belang en IVBN. Hiernaast worden ook gesprekken met individuele particuliere verhuurders georganiseerd, onder andere in rondetafelgesprekken. Zo wordt gezamenlijk gewerkt aan de strategie om steeds meer particuliere huurwoningen te verduurzamen en energiearmoede aan te pakken. Vastgoed Belang en IVBN zijn om die reden ook betrokken geweest bij de totstandkoming van het Ondersteuningspakket Verduurzaming Particuliere Verhuur, dat afgelopen maart naar uw Kamer is gestuurd.2
Het kabinet heeft gericht beleid voor het verduurzamen van huurwoningen. Zo heeft het kabinet aangekondigd regelgeving voor te bereiden voor het opnemen van minimum energieprestatie-eisen voor huurwoningen in het Besluit bouwwerken leefomgeving. Dit betekent dat huurwoningen per 1 januari 2029 tenminste een label D moeten hebben. Deze aanpassing in de regelgeving zal een flink verduurzamingseffect tot gevolg hebben.
Welke afspraken zijn gemaakt met particuliere verhuurders?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel huizen gaan woningcorporaties enerzijds en particuliere verhuurders anderzijds concreet jaarlijks isoleren?
In 2023 namen woningcorporaties bij 178.400 woningen minstens 1 verduurzamingsmaatregel, zoals isolatie van daken, muren of ramen3. In 2022 was dat nog bij 165.400 woningen het geval. Dit heeft onder andere geleid tot een flinke daling van het aantal EFG energielabels: dit waren er in 2022 nog circa 250.000 en in 2025 circa 140.000. Met de nieuwe maatregelen in 2023 is het aandeel corporatiewoningen met energielabel A of beter toegenomen tot 44,1 procent. In de hernieuwde Nationale Prestatieafspraken van 2024 is ingezet op een warmtevraagreductiepad. Met de huidige doelstellingen verwachten we dat in 2030 ruim 800.000 huishoudens hun gasverbruik hebben verlaagd met 330m3 gas per jaar. Dit komt neer op een jaarlijkse besparing van € 350 tot € 550 per jaar.
De verwachte verduurzamingscijfers van particuliere huurwoningen zijn moeilijk in te schatten, mede door de uitpondbeweging onder met name kleine, particuliere verhuurders4 en het lagere percentage geregistreerde energielabels onder private verhuurders.
Op basis van een ABF-analyse (2024) van de verwachte afname van EFG-labels – in een scenario met een verbod op verhuur – kan toch een grove indicatie worden gegeven. In werkelijkheid is er geen verhuurverbod, maar gemeenten kunnen wel handhaven op de minimum-energieprestatie-eisen en de eisen zullen de verduurzaming onder verhuurders stevig stimuleren.
In 2023 waren er 292.000 woningen met energielabel EFG. Naar verwachting van ABF neemt dit tot 2029 met 202.000 woningen af. De resterende EFG-woningen zijn naar verwachting woningen die onderdeel zijn van een VvE, een monumentale status hebben of voor sloop aangemerkt zijn. ABF verwacht dat het verduurzamingstempo tot 2029 toe zal nemen, tot circa 40.000 woningen per jaar waarbij met name de woningen met een EFG-label worden uitgefaseerd. Daarbij zijn woningen die al een beter label hadden en alsnog worden verduurzaamd niet meegerekend. Uit het WOoN-onderzoek (2025) blijkt bijvoorbeeld dat het aandeel private huurwoningen met een geregistreerd label A sinds 2018 al is gestegen van 10% naar 26%, wat erop wijst dat er ook buiten de EFG-groep woningen worden verbeterd.
Hoe kan dit worden versneld?
De verduurzaming van (particuliere) huurwoningen heeft volop mijn aandacht. Zoals genoemd onder vraag 3 wordt verwacht ik dat het verduurzamingstempo komende jaren toe zal nemen, zeker door de aangekondigde uitfasering van EFG. Wel zijn er onder verhuurders zorgen over het terugverdienen van de investeringskosten door verhuurders. Hier ben ik met hen over in gesprek, waarbij we meenemen dat een hoger energielabel meer punten in het woningwaarderingsstelsel oplevert, en daarnaast leidt tot een hogere waarde van het vastgoed. Aanvullend heb ik het Ondersteuningspakket verduurzaming particuliere verhuur naar uw Kamer gestuurd waarmee ik particuliere verhuurders en huurders wil helpen in de verduurzamingsopgave. In het ondersteuningspakket wordt ingezet op onder andere verbeterde informatievoorziening, regelgeving, en samenwerking met decentrale overheden. Per 1 januari 2025 is de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud (SVOH) voor verhuurders verruimd. Op deze manier helpen we verhuurders in hun verduurzamingsopgave.
Per wanneer kunnen woningen met energielabels E, F en G van particuliere verhuurders uitgefaseerd worden?
De introductie van de minimum-energieprestatie eisen zullen gelden vanaf 2029. Deze datum is al naar voren gehaald; deze stond aanvankelijk voor 2030 gepland. In de voorjaarsbesluitvorming 2023 is deze vervolgens een jaar naar voren gehaald. Private verhuurders geven aan dat 2029 al vroeg is, ook omdat zij te maken hebben met andere (fiscale) regelgeving die hun investeringskansen bemoeilijken.
Hoe kan een huurder van een particuliere verhuurder diens verhuurder tot het nemen van verduurzamingsmaatregelen aanzetten?
Een huurder kan gebruikmaken van het initiatiefrecht. Dit houdt in dat als een huurder een redelijk verduurzamingsvoorstel voor bijvoorbeeld isolatiemaatregelen doet aan de verhuurder, dit juridisch afdwingbaar is. Dit geldt voor huurders van particuliere verhuurders en huurders van woningcorporaties. Daarnaast kan het zo zijn, dat een woning onderhoudsproblemen vertoont zoals vocht en schimmel. De huurder kan dan via de rechter onderhoud afdwingen; om deze problemen op te lossen kan bijvoorbeeld worden overgegaan op het aanbrengen van goed isolerende beglazing, zoals HR++-glas, en andere isolatie.5
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Welzijn over het versnellen van natuurvergunningen via eDNA en presoortenmanagementplannen?2
De eDNA-regeling is inmiddels sinds 7 maart jl. van kracht en kan worden toegepast. Ondertussen ben ik met de stakeholders in gesprek over de extra versnelling voor de langere termijn. In oktober van dit jaar zal ik de Kamer op de hoogte brengen van de stand van zaken.
Is de bekostiging van het structurele noodfonds al geregeld, hoe en per wanneer?
Het kabinet heeft besloten om, onder voorbehoud van goedkeuring van de Europese Commissie, uit de middelen voor het SCF € 174,5 miljoen in te zetten voor het in te richten publiek energiefonds. Samen met de € 60 miljoen uit de Rijksbegroting is er € 234,5 miljoen beschikbaar voor de periode van 2026 tot 2032. De hoogte van dit bedrag vraagt dus om keuzes bij de uitvoering zoals de looptijd en doelgroep. Belangrijk is ook te beseffen dat de middelen uit het SCF (€ 174,5 miljoen) alleen kunnen worden gebruikt ter compensatie van de stijging van de energierekening als gevolg van ETS-2.
Het opzetten van een publiek fonds met een publieke uitvoerder en wettelijke borging van dit instrument vraagt tijd. De verwachting is dat het publieke energiefonds op z’n vroegst in het vierde kwartaal van 2026 operationeel kan zijn. Het tijdspad is afhankelijk van het type uitvoerder en welke wettelijke vereisten dat met zich meebrengt. Indien uitvoerbaar, is de inzet dat huishoudens dan alsnog financiële steun over heel 2026 kunnen ontvangen. Om het instrument langjarig of structureel te borgen zijn aanvullende middelen nodig. Het is aan een nieuw kabinet om te bepalen of hier middelen voor vrijgemaakt worden.
Het Handelingsperspectief en veldnorm bij onderbezetting gecertificeerde instellingen (GI’s) |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Judith Tielen (VVD), Struycken |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen van Marten van der Wier op de website van Dagblad Trouw van 21 juli 2025 onder de titels «Jeugdbescherming moet al jaren kiezen welke kinderen ze als eerste helpt» en «Waarom gebruikt jeugdbescherming al drie jaar een noodregeling?»?1 2
Bent u bekend met het «Handelingsperspectief en Veldnorm bij onderbezetting Gecertificeerde Instellingen (GI’s)»? Sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte? Op welke wijze bent u betrokken bij de ontwikkeling van dit handelingsperspectief? Wat zijn uw de formele standpunten? Wanneer is de Kamer hierover geïnformeerd en geconsulteerd? Als de Kamer niet is geïnformeerd of geconsulteerd, had dit in uw ogen niet gemoeten?
Kunt u aangeven op welk moment de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) is geïnformeerd en betrokken bij het «Handelingsperspectief en Veldnorm bij onderbezetting Gecertificeerde Instellingen (GI’s)»? Op welke wijze is de IGJ betrokken? Heeft de IGJ inhoudelijke bemoeienissen gehad met het opstellen van «Handelingsperspectief en Veldnorm bij onderbezetting Gecertificeerde Instellingen (GI’s)»? Zo ja, op welke wijze? Kunt u aangeven wat het formele standpunt van de IGJ is geweest en hoe deze is verwoord naar de GI’s?
Heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) hier nog een rol gespeeld, en zo ja hoe? Kunt u aan aangeven wat de visie was van de IJenV op dit «Handelingsperspectief en Veldnorm bij onderbezetting Gecertificeerde Instellingen (GI’s)»?
Was u ervan op de hoogte dat maar liefst zes van de dertien GI’s structureel in strijd handelen met wettelijke bepalingen uit de Jeugdwet (JW), zoals het tijdig koppelen van een jeugdbeschermer binnen vijf dagen na beschikking van de rechter?
Heeft u nog weet van de Kamervragen van 25 maart 2025 over de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen en falen van gecertificeerde instellingen en uw beantwoording op 16 mei 2025?3 Staat u nog steeds achter de beantwoording van de vragen 6 en 7 uit die set Kamervragen?
Bent u het er nog steeds mee eens dat bij het niet binnen vijf dagen benoemen van een jeugdbeschermer de GI de minderjarige niet adequaat kan beschermen en dat de kinderbeschermingsmaatregel dan geen doel (meer) dient en dat daardoor de grond voor overheidsingrijpen en daarmee voor een kinderbeschermingsmaatregel ontbreekt? Zo nee, waarom niet?
Onderschrijft u dat het niet binnen vijf dagen benoemen van een vaste jeugdbeschermer en dus het niet uitvoeren van een wettelijke verplichting wegens personele onderbezetting in strijd is met het legaliteitsbeginsel en de kern van de rechtsstaat?
Acht u het juridisch en moreel aanvaardbaar dat GI’s zich structureel beroepen op «overmacht», terwijl het hier geen tijdelijke calamiteit betreft, maar een jarenlang bekend personeelsprobleem? Indien u het hiermee eens bent, wat gaat u hieraan doen om dit op een zo’n kort mogelijke termijn te veranderen?
Kunt u uitsluiten dat hierdoor de rechten van kinderen en ouders onder artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) (recht op familieleven) worden geschonden, mede gelet op de afwezigheid van rechtsbescherming en effectieve uitvoering? Zo nee, wat zijn de gevolgen die er kunnen ontstaan en wat ziet u hier al van?
Vindt u dat de IGJ haar onafhankelijkheid als toezichthouder in gevaar brengt door vooraf «begrip» uit te spreken voor het handelingsperspectief en vervolgens drie jaar lang niet handhavend op te treden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Op welke juridische grondslag baseert de IGJ haar keuze om overtredingen van wettelijke normen niet langer te handhaven indien deze voortkomen uit onderbezetting?
Is er sprake van een formele beleidsregel die deze selectieve handhaving legitimeert, of betreft dit een feitelijke gedoogconstructie zonder juridische borging?
Deelt u de zorg dat hierdoor een systeem is ontstaan waarin toezicht en handhaving feitelijk zijn opgeschort en daarmee de rechtspositie van kinderen en ouders ernstig wordt ondermijnd?
Kunt u bevestigen dat het handelingsperspectief jarenlang niet openbaar is geweest en dat rechters, advocaten en gemeenten niet op de hoogte konden zijn van het feit dat maatregelen structureel niet werden uitgevoerd?
Hoe verhoudt deze geheimhouding zich tot de transparantieverplichtingen van overheidsorganisaties en het parlementaire recht op informatie?
Acht u het democratisch aanvaardbaar dat zo’n ingrijpend alternatief uitvoeringskader buiten parlementaire controle tot stand is gekomen?
Bent u het eens met de stelling dat in het kader van de rechtsbescherming alle richtlijnen en protocollen binnen de jeugdzorg en jeugdbescherming centraal gepubliceerd zouden moeten zijn zodat kinderen, ouders en advocaten zich hierop kunnen beroepen indien zij zich geconfronteerd zien met een beroep op richtlijnen en protocollen door de sector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunt u ervoor zorgen dat deze richtlijnen en protocollen op de kortst mogelijke termijn openbaar worden?
Bent u ermee bekend dat gemeenten contractueel verplicht zijn om jeugdbescherming beschikbaar te stellen en dat GI’s op basis van die contracten bekostigd worden – ook wanneer er geen feitelijke jeugdbeschermer aan een zaak is gekoppeld? Bent u het ermee eens dat dit een onwenselijke situatie is? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de gedachte dat dit «Handelingsperspectief en veldnorm bij onderbezetting Gecertificeerde Instellingen (GI’s)» een perverse prikkel creëert, waarbij wachtlijsten financieel aantrekkelijk worden en de publieke middelen niet doelmatig worden besteed? Deelt u de gedachte dat het bedrijfseconomisch aantrekkelijk kan zijn de status quo te laten voortbestaan, zeker als er toch niet gehandhaafd wordt?
Bent u het eens met de stelling dat, met de wetenschap dat de gecertificeerde instellingen privaat rechtelijke partijen zijn, een onderbezetting een normaal bedrijfsrisico is waarvan de gevolgen niet mogen worden afgewenteld op kinderen, ouders, gemeenten en daarmee op de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Acht u het wenselijk dat verlengingsverzoeken aan de rechter worden ingediend op basis van dossiers waarin maandenlang geen contact is geweest met het gezin en dat dit tot verlengde maatregelen leidt zonder actuele beoordeling?
Bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen en in kaart te brengen hoe vaak verlengingen plaatsvinden zonder inhoudelijke toetsing van de actuele situatie? Hoe verhoudt een verlenging zonder inhoudelijke toetsing van de actuele situatie zich tot artikel 3.3JW waarin van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming geëist wordt dat alle van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid moeten worden aangeleverd? Bent u het met eens met de stelling dat niet aan deze voorwaarde voldaan kan worden als er geen vaste jeugdbeschermer is die het kind en ouders niet gesproken heeft?
Acht u het verantwoord dat een «tijdelijke noodmaatregel» inmiddels drie jaar lang als standaardpraktijk wordt toegepast? Zo ja, waarom?
Waarom is er na drie jaar nog steeds geen wettelijk kader of structurele oplossing gerealiseerd, terwijl de fundamentele rechten van kinderen in het geding zijn?
Bent u bereid het handelingsperspectief per direct in te trekken en de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen weer volledig onder het vigerende wettelijke kader te brengen? Bent u bereid de IGJ en IJV te verzoeken om hierop te gaan handhaven? Zo nee, op welke juridische en morele gronden kunt u verantwoorden dat dit parallelle systeem nog langer in stand blijft?
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
De flinke toename van energiearmoede door het wegvallen van overheidssteun |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD), Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Energiearmoede steeg vorig jaar fors door stopzetten steunmaatregelen» van de NOS van 25 juli 2025?1
Ja
Hoe beoordeelt u het feit dat in 2024 510.000 huishoudens te maken hadden met energiearmoede, wat een stijging van bijna 180.000 huishoudens ten opzichte van 2023 betekent?
Volgens de voorlopige inschatting in de Monitor Energiearmoede van TNO en CBS leven in 2024, 510.000 huishoudens in energiearmoede. Dat is meer dan tijdens de energiecrisis in 2023. Wel is het aantal gedaald ten opzichte van voor de energiecrisis (2019), ondanks dat de energieprijzen na de crisis op een stabiel maar hoger niveau liggen. De daling in het aantal huishoudens in energiearmoede ten opzichte van 2019 komt onder andere door de getroffen verduurzamingsmaatregelen, gedragsverandering van consumenten en een stijging van het besteedbaar inkomen. Zo beschrijft de monitor dat onder andere door het feit dat steeds meer woningen worden verduurzaamd, het aantal huishoudens met een combinatie van een lage energetische kwaliteit woning en weinig investeringsmogelijkheden daalt. Dat geldt ook voor het aantal huishoudens met een combinatie van een lage energetische kwaliteit woning en een laag inkomen.
In 2022 en 2023 zijn compensatiemaatregelen getroffen voor plotselinge hoge energieprijzen tijdens de energiecrisis. Zonder die maatregelen had het aantal huishoudens in energiearmoede in die jaren naar verwachting hoger gelegen. De daling van 2022 en 2023 laat dus zien dat de energieprijzen zijn gedaald ten opzichte van de crisisjaren, maar ook dat de crisismaatregelen in deze jaren effectief zijn geweest om deze groep huishoudens te ondersteunen.
Tegelijkertijd laten de cijfers over 2024 zien dat er een groep huishoudens is voor wie de energierekening structureel te hoog blijft ten opzichte van hun inkomen, meestal in combinatie met de lage energetische kwaliteit van de woning. Het is belangrijk om hen structureel te helpen met het treffen van passende verduurzamingsmaatregelen, zowel in de koop- als in de huursector, en hen hulp te bieden bij de betaalbaarheid van de energierekening totdat deze verduurzaming gerealiseerd is. Hiertoe heeft het kabinet een voorstel ingediend bij de Europese Commissie om via het Social Climate Fund financiële ondersteuning te kunnen bieden voor zowel het betalen van de prijsstijgingen ten gevolge van ETS-2, en het nemen van structurele maatregelen via verduurzaming. Ook monitort het kabinet of er voldoende en concurrerend aanbod op de energiemarkt is voor alle huishoudens.
Erkent u dat het stopzetten van tijdelijke steunmaatregelen zoals de energietoeslag en het prijsplafond heeft geleid tot een verdubbeling van het aandeel energiearme huishoudens ten opzichte van 2023? Zo nee, waarom niet?
De energietoeslag van € 1.300 heeft huishoudens met een laag inkomen vanzelfsprekend geholpen met het betalen van de rekeningen. Ook het prijsplafond heeft veel mensen geholpen. De energietoeslag hield geen rekening met de hoogte van iemands energierekening en was daardoor relatief ongericht in het compenseren voor energiekosten.
Energiearmoede is een gevolg van het samenspel tussen diverse factoren: de combinatie van een laag inkomen, hoge energiekosten en/of een lage energetische kwaliteit van de woning. Het kabinet kiest er daarom voor om in te zetten op structurele gerichte maatregelen, zoals de bij vraag 2 beschreven inzet vanuit het Social Climate Fund en gerichte verduurzaming van de woningen in specifieke wijken. Daarnaast monitort het kabinet de ontwikkeling van de energieprijzen continu. De Monitor Energiearmoede ondersteunt dat deze aanpak helpt om huishoudens structureel te helpen.
Deelt u de analyse van TNO en het CBS dat overheidsmaatregelen in 2022 en 2023 aantoonbaar effectief waren in het tegengaan van energiearmoede? Waarom zijn deze maatregelen dan desondanks afgebouwd zonder volwaardige structurele alternatieven?
De analyse van TNO en het CBS laat zien dat prijscompensatiemaatregelen tijdens energiecrisis goed hebben gewerkt in het dempen van het aantal huishoudens dat door de energiecrisis in energiearmoede terecht zou komen. Zoals in de beantwoording van vraag 3 is opgemerkt; de energietoeslag van € 1.300 heeft huishoudens met een laag inkomen vanzelfsprekend geholpen met het betalen van de rekeningen. Maar deze toeslag hield geen rekening met de hoogte van iemands energierekening en was daardoor relatief ongericht in het compenseren voor energiekosten.2
Kwetsbare huishoudens zijn, om structureel meer grip te krijgen op de energierekening, vooral gebaat bij een gerichte en structurele oplossing. Het verduurzamen van de woning is een belangrijke manier om minder kwetsbaar te zijn voor toekomstige prijsstijgingen en de noodzaak voor nieuwe tijdelijke compensatiemaatregelen te verminderen. Echter, het verduurzamen van de gebouwde omgeving kost tijd en een deel van de huishoudens heeft ook op dit moment directe steun nodig. Zoals benoemd in de beantwoording van de voorgaande vraag zet het kabinet met het opzetten van het Social Climate Fund in op twee sporen; directe verlichting op de energierekening door de prijsopdrijvende effecten van ETS-2 teniet te doen, én ondersteuning bij het nemen van verduurzamingsmaatregelen. Het kabinet monitort daarnaast of er voldoende en concurrerend aanbod op de energiemarkt is voor alle huishoudens.
Daarnaast heeft het kabinet in 2025 wederom een subsidie van € 56,3 miljoen verstrekt aan de stichting Tijdelijk Noodfonds Energie. Gecombineerd met private inleg vanuit energieleveranciers en netbeheerders heeft de stichting steun kunnen bieden bij het betalen van de energierekening aan zo’n 110.000 huishoudens.3
Wat zegt deze stijging van energiearmoede over de effectiviteit van uw huidige beleid op het gebied van klimaat, energieprijzen en armoedebestrijding?
In de beantwoording van vraag 2 is stilgestaan bij de ontwikkeling van energiearmoede tussen 2019 en 2024. We zien over deze langere periode een dalende trend. Het kabinet hecht er belang aan om deze dalende trend door te zetten en het aantal huishoudens te verminderen. Om dit te bereiken, worden verschillende factoren gewogen.
De transitie naar klimaatneutraliteit vraagt veel van burgers, maatschappelijke organisaties en bedrijven. Het kabinet benadrukt dat het van belang blijft om alle huishoudens handelingsperspectief te bieden door de rechtvaardigheid van beleid in de gebouwde omgeving te waarborgen, in aanvulling op afgesproken normering en beprijzing. Daarnaast is het van belang om knelpunten in de transitie, bijvoorbeeld wat betreft in infrastructuur en financiering weg te nemen en voldoende ondersteuning te bieden aan kwetsbare groepen, zodat iedereen mee kan doen aan de transitie en over de juiste informatie en capaciteit beschikt om hier mee aan de slag te gaan.
In hoeverre acht u het acceptabel dat huishoudens met een laag inkomen inmiddels gemiddeld 11,5 procent van hun inkomen kwijt zijn aan energielasten, meer dan het dubbele van het landelijk gemiddelde?
De cijfers van TNO laten zien dat er nog altijd een groep huishoudens is die een groot deel van het inkomen kwijt is aan de energierekening. De energiequote is zo hoog door het samenspel van een laag inkomen, een hoge energierekening en/of een woning van lage energetische kwaliteit. Deze huishoudens zijn gebaat bij steun, zowel op de korte als op de lange termijn. Het kabinet vindt het belangrijke dat de energiekosten voor iedereen te dragen zijn. Het kabinet zet zich daarom op meerdere fronten in om steun te bieden aan deze huishoudens, zodat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is, ongeacht de omvang van de portemonnee.
Wat is uw reactie op het gegeven dat vooral alleenstaanden, uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden in corporatiewoningen het zwaarst worden geraakt?
Het kabinet heeft oog voor de problematiek die deze huishoudens ervaren. Energiearmoede is een gevolg van een combinatie van een laag inkomen, een hoge energierekening en/of een woning van lage energetische kwaliteit. Relatief veel huishoudens met energiearmoede (75%) wonen in corporatiewoningen. De monitor beschrijft dat dit logisch is vanwege het inkomen van deze huishoudens: de energierekening, of een toename daarvan, legt dan al sneller een groter beslag op het inkomen dan van huishoudens met een hoger inkomen. Dit inkomenseffect zorgt ervoor dat de in het rapport benoemde groepen gemiddeld kwetsbaarder zijn voor energiearmoede.
Hoe verklaart u dat juist bewoners van corporatiewoningen onevenredig hard getroffen worden ondanks dat deze woningen gemiddeld niet slechter geïsoleerd zijn dan particuliere woningen?
Zoals bij vraag 7 toegelicht legt een stijging van de energierekening een groter beslag op het inkomen bij huishoudens met een laag inkomen. Het kabinet herkent dat corporatiewoningen gemiddeld niet slechter geïsoleerd zijn dan particuliere woningen. Sterker nog: de energetische kwaliteit van corporatiewoningen is relatief goed en verbeterd. De monitor bevestigt deze trend en beschrijft dat het aantal huishoudens met een combinatie van een lage energetische kwaliteit woning en 1) weinig investeringsmogelijkheden of 2) een laag inkomen daalt door het feit dat steeds meer woningen worden verduurzaamd. De toename in energiearmoede in de voorlopige inschatting voor 2024 wordt verklaard door het energieprijsniveau en het wegvallen van de financiële steunmaatregelen.
Welke specifieke stappen gaat u zetten om energiearmoede onder deze kwetsbare groepen per direct te verlichten?
Het kabinet werkt op meerdere fronten aan de aanpak van energiearmoede. Het kabinet monitort de ontwikkeling van de energieprijzen continu. In 2025 heeft het kabinet wederom een subsidie verstrekt aan de stichting Tijdelijk Noodfonds Energie. Gecombineerd met private inleg vanuit energieleveranciers en netbeheerders heeft de stichting steun kunnen bieden bij het betalen van de energierekening aan zo’n 110.000 huishoudens. Ook bent u middels de Kamerbrief van 27 juni jl. geïnformeerd over de aanvullende inzet voor kwetsbare huishoudens in aanloop naar aankomende winter.4
Ook wordt er binnen de kaders van het Social Climate Fund momenteel verder gewerkt aan een publiek energiefonds dat energiearme huishoudens kan helpen bij het compenseren van de prijsopdrijvende effecten van ETS-2. De gezette stappen uit de aanvullende inzet uit de Kamerbrief van 27 juni jl. zullen daarnaast behulpzaam zijn om deze huishoudens van incidentele steun richting structurele verduurzamingsmaatregelen te begeleiden.
Bent u bereid om gezien de structureel hogere energieprijzen opnieuw te kijken naar het invoeren van een gericht prijsplafond of energietoeslag voor lage inkomens? Zo nee, waarom niet?
Het prijsplafond en de energietoeslag waren crisismaatregelen, ontworpen om huishoudens tijdelijk te verlichten tijdens de plotseling hoge prijzen in de energiecrisis. De situatie op de energiemarkt voor consumenten is op dit moment stabiel. Er is een ruim aanbod van verschillende contracten met tarieven die ruim onder het niveau van het prijsplafond liggen. Ook blijkt uit de analyse van TNO en het CBS dat het aantal huishoudens in energiearmoede in 2024 lager ligt dan voor de energiecrisis in 2019, ondanks een stabiel maar hoger energieprijsniveau. De prijzen op de groothandelsmarkt geven geen aanleiding om nu verdere maatregelen te nemen en in te grijpen op de leveringstarieven, bijvoorbeeld via een prijsplafond. Het kabinet zet in op gerichte en structurele maatregelen die kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening structureel helpen om grip te krijgen op de energierekening, via eerder genoemde maatregelen in de beantwoording van vraag 3 en 4.
Klopt het dat structurele verduurzaming van woningen de meest duurzame oplossing is tegen energiearmoede? Zo ja, hoe verklaart u dan dat de voortgang in de isolatieaanpak voor huurwoningen nog steeds ernstig achterblijft?
Energiearmoede is een gevolg van een combinatie van een laag inkomen, een hoge energierekening en/of een woning van lage energetische kwaliteit. Het verduurzamen van woningen is hierbij dus een belangrijke oplossingsrichting, zeker voor de huishoudens waarbij energiearmoede vooral samenhangt met een hoog energieverbruik als gevolg van een lage energetische kwaliteit woning. Zoals hierboven aangegeven is de energetische kwaliteit van corporatiewoningen relatief goed. Maar verdere verduurzaming van woningen, ook in de huursector, blijft van belang. Juist ook voor de groep huishoudens met een laag inkomen, of net daarboven, met een slechte energetische kwaliteit woning. De verduurzaming van huurwoningen, waaronder de isolatieaanpak, heeft dan ook de aandacht van het kabinet. We hebben gericht beleid voor huurwoningen. Zo is er regelgeving in voorbereiding voor het opnemen van minimum energieprestatie-eisen voor huurwoningen in het Besluit bouwwerken leefomgeving. Dit betekent dat huurwoningen per 1 januari 2029 tenminste een label D moeten hebben. In de Nationale Prestatieafspraken (NPA) is afgesproken dat woningcorporaties uiterlijk in 2028 voldoen aan de EFG-eis. Zij zijn hierin al goed op weg. Tegenover isoleren staat in de NPA geen huurverhoging. Hiermee komen we mensen tegemoet die moeite hebben de energierekening te betalen. Om particuliere verhuurders vooruitlopend op de genoemde minimum energieprestatie-eisen al te stimuleren te verduurzamen, zijn in het woningwaarderingstelstel (WWS) aftrekpunten opgenomen voor energielabels EFG. Om verhuurders te ondersteunen heeft het kabinet een «Ondersteuningspakket verduurzaming particuliere verhuur» naar uw Kamer gestuurd, met aandacht voor het het oplossen van knelpunten die vooral particuliere verhuurders ervaren, zoals het gebrek aan heldere informatie. Daarbij is met de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud (SVOH) subsidie beschikbaar voor verhuurders.
Hoeveel corporatiewoningen zijn sinds 2022 daadwerkelijk van het gas gehaald en geïsoleerd tot minimaal energielabel B of hoger?
De verantwoordingsinformatie voor woningcorporaties (dVi) is beschikbaar voor 2023 en nog niet voor de jaren erna. In 2023 zijn er 135 duizend woningen die geïsoleerd zijn naar een niveau van de definitie Toekomstklaar (voldoet aan isolatiestandaard of geschikt voor verwarmen met 50 graden). Er zijn 72 duizend woningen aangesloten op ofwel een warmtenet of volledig elektrische warmtepomp. Aansluitend laat de Aedes-benchmark voor het jaar 2024 ten opzichte van 2023 een duidelijke afname van lagere labels zien ten opzichte van 2023. Bij de labels B en hoger is juist een toename te zien.
Woningcorporaties zijn dus goed op weg met verduurzaming en isolatie: In 2023 zijn 178.400 corporatiewoningen voorzien van verduurzamingsmaatregelen (inclusief zonnepanelen). Het aantal woningen met energielabel A of hoger is toegenomen met 147.900 tot 961.900 woningen en het aantal woningen met EFG is sinds 2023 met 21% gedaald naar 142.900 woningen. In de hernieuwde Nationale Prestatieafspraken van 2024 is ingezet op een warmtevraagreductievraagpad. Met de huidige doelstellingen verwachten we dat in 2030 ruim 800.000 huishoudens hun gasverbruik hebben verlaagd met 330m3 gas per jaar. Dit komt neer op een jaarlijkse besparing van 350 tot 550 euro per jaar. In 2034 heeft naar verwachting tussen de 70% en 75% van de corporatievoorraad een label A of beter.
Welke belemmeringen ervaren woningcorporaties bij het versnellen van verduurzaming en welke rol speelt het huidige kabinetsbeleid daarin?
Zoals in antwoord 12 aangegeven, zijn woningcorporaties al hard op weg met verduurzaming en zijn er scherpe afspraken voor de toekomst gemaakt in de Nationale Prestatieafspraken. Er zijn een aantal knelpunten te benoemen rondom verduurzaming van sociale huurwoningen, waar ook samen met Aedes aan gewerkt wordt. In de Kamerbrief «Verduurzaming Gebouwde Omgeving» die op 11 juli j.l. naar uw Kamer is gestuurd gaat het kabinet we in op de ervaren belemmeringen en de vervolgstappen die het kabinet hierin neemt, zoals ten aanzien van netcongestie.
Bent u bereid om mede naar aanleiding van dit onderzoek met spoed te komen met een samenhangend pakket van sociale en fysieke maatregelen om energiearmoede terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet heeft een groot deel van belangrijke gerichte en effectieve maatregelen om huishoudens met een laag inkomen en hoge energiekosten te ondersteunen, verlengd of uitgebreid. Deze maatregelen worden in de voorgaande antwoorden benoemd. Ook andere maatregelen, zoals de SPUK energiearmoede die loopt tot en met 2027, en de lokale aanpak van het Nationale isolatieprogramma dragen bij aan energiebesparing in, en verduurzaming van, woningen en de aanpak van energiearmoede. Ook heeft het kabinet besloten om middelen uit het Social Climate Fund aan te vragen die kwetsbare huishoudens ondersteunen in de energietransitie. Het ontwikkelen van nieuw beleid is aan een volgend kabinet.
Het bericht ‘Frankrijk zal Palestina erkennen als staat’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Frankrijk zal Palestina erkennen als staat»?1
Ja.
Bent u bereid Frankrijk in deze stap te volgen en de Palestijnse staat te erkennen? Zo neen, waarom niet?
De uiteindelijke erkenning van de Palestijnse staat moet voor Nederland onderdeel zijn van een politieke proces dat leidt tot een duurzame oplossing voor het Israëlisch-Palestijns conflict, die door beide partijen wordt gedragen, waarbij de tweestatenoplossing het uitgangspunt is. Dit proces moet wat Nederland betreft zo spoedig mogelijk worden aangevangen. Erkenning vraagt om een zorgvuldige afweging. Hierbij moet niet alleen worden gekeken naar wat dit kan betekenen voor een eventuele duurzame oplossing voor de catastrofale situatie in Gaza, maar ook naar de verantwoordelijkheden en noodzakelijke hervormingen van de Palestijnse Autoriteit.
Wat vindt u ervan dat Frankrijk naar het onmenselijke leed in Gaza verwijst en zegt dat er geen alternatief meer bestaat voor het erkennen van de Palestijnse staat?
Het besluit om tot erkenning van de Palestijnse staat over te gaan is een nationale competentie. Zie overigens het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u ervan dat Israël het zelfbeschikkingsrecht van de Palestijnen niet erkent? Deelt u de mening dat dit een schending is van het internationaal recht?
Ja. In overeenstemming met het advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 19 juli 2024, erkent het kabinet dat de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden onrechtmatig is en dat Israël met zijn bezetting het recht op zelfbeschikking van het Palestijnse volk schendt.
Wat vindt u ervan dat meerdere Israëlische regeringsleden hebben toegegeven zowel de Gazastrook als de Westelijke Jordaanoever in te willen lijven bij Israël? Bent u bereid dit te veroordelen en als een schending van het internationaal recht te benoemen?
In overeenstemming met het advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 19 juli 2024, erkent het kabinet dat de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden onrechtmatig is. Dit komt overeen met de reeds jarenlang bestaande kabinetspositie dat de nederzettingen en de uitbreiding daarvan, vernielingen of uithuisplaatsingen in de bezette gebieden, in strijd zijn met het internationaal recht. Het kabinet veroordeelt oproepen tot annexatie van de Palestijnse Gebieden en schaart zich eveneens achter de oproep van het IGH om de bezetting zo spoedig mogelijk te beëindigen, met inachtneming van de legitieme veiligheidsbelangen van Israël. De oproepen van de Israëlische extremistische Ministers Ben-Gvir en Smotrich tot annexatie van de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever zijn onacceptabel en vormen mede aanleiding voor het kabinet om hen tot persona non grata te verklaren en voor de inzet om hen te registreren als ongewenste vreemdelingen in het Schengenregistratiesysteem (SIS). Daarnaast heeft Nederland in EU-verband het Zweedse initiatief gesteund m.b.t. het sanctioneren van extremistische Israëlische Ministers, in lijn met de gewijzigde motie Klaver.2
Wat vindt u ervan dat ook de Knesset op 23 juli 2025 (met 71 stemmen voor en slechts 13 tegen) een motie aannam die oproept om «Israëlische soevereiniteit op Judea, Samaria en de Jordaanvallei» toe te passen? Bent u bereid dit te veroordelen?
Het kabinet veroordeelt deze oproep. Zie voor de toelichting het antwoord op vraag 5.
Wat vindt u ervan dat volgens de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) het erkennen van een Palestijnse staat niet afgedaan kan worden als symboolpolitiek, ook als dit op de korte termijn geen effectief verschil op het strijdtoneel creëert?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de Advisory Opinion van het Internationaal Gerechtshof uit 2024 over de illegale bezetting van Palestina genoeg juridische grond verschaft voor de erkenning van Palestina?
Zie voor de Nederlandse afweging om al dan niet over te gaan tot erkenning het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het decennialange Nederlandse beleid om Palestina niet te erkennen, het zelfbeschikkingsrecht van de Palestijnen middels een eigen staat belemmert?
Zie het antwoord op vraag 2.
Opnemen van Palestijnse patiënten uit Gaza |
|
Wieke Paulusma (D66), Jan Paternotte (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Daniëlle Jansen (NSC), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat grote aantallen zwaargewonde en zieke Palestijnen in Gaza wachten op evacuatie voor behandeling in het buitenland?1
Bent u op de hoogte van het feit dat Italië recent 17 patiënten en 53 begeleiders uit Gaza heeft geëvacueerd en dat het totale aantal geëvacueerde patiënten naar landen in de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) European Region inmiddels 852 bedraagt (stand 27 juni 2025)?2
Klopt het dat tussen 7 oktober 2023 en 10 april 2025 7.229 patiënten uit Gaza geëvacueerd zijn waarvan het overgrote deel naar Egypte, Verenigde Arabische Emiraten, Qatar en Turkije?3
Klopt het dat Nederland tot op heden geen enkele patiënt uit Gaza heeft opgenomen voor medische behandeling, terwijl het merendeel van de West-Europese landen (waaronder Italië, Frankrijk, Duitsland, Noorwegen, Spanje, België en Zwitserland) dit wel heeft gedaan?
Kunt u aangeven waarom landen als Italië, Duitsland, Frankrijk, Noorwegen, Spanje, Zwitserland en België wel Palestijnse patiënten hebben opgevangen, maar Nederland niet?
Waarom heeft Nederland geen gehoor gegeven aan de herhaalde oproepen van de WHO en anderen om (meer) patiënten uit Gaza op te nemen?4 5
Heeft Nederland deze oproepen besproken binnen het kabinet of met relevante Europese partners? Zo ja, waarom zijn er desondanks nog steeds geen patiënten uit Gaza naar Nederland overgebracht voor medische behandeling? Zo niet, waarom niet?
Bent u van mening dat het geen gehoor geven door Nederland aan de oproep van de WHO-directeur-generaal Tedros Adhanom Ghebreyesus van 16 juli 2025 om patiënten uit Gaza op te nemen kan worden beschouwd als strijdig met de verplichtingen van derde staten zoals die voortvloeien uit de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof van 26 januari 2024? Kunt u dit toelichten?6
Bent u bekend met de uitspraak van uw voorganger Minister Bruins Slot dat Nederland onderzoekt hoe zieke en gewonde patiënten uit Gaza naar Nederland kunnen worden gehaald? Hoe is hieraan opvolging gegeven?7
Bent u van mening dat het onthouden van medische zorg aan zwaargewonde en ernstig zieke burgers uit een conflictgebied in strijd is met internationale humanitaire verplichtingen, zoals vastgelegd in de Vierde Conventie van Genève? Kunt u dit toelichten?
Klopt het dat Coordination of Government Activities in the Territories (COGAT, de Israëlische bezettingsautoriteit) medische evacuaties regelmatig annuleert en beperkt? Zo ja, welke acties heeft Nederland daartegen ondernomen?
Bent u van mening dat het Israëlische beleid ten aanzien van hulpverlening – inclusief het blokkeren van medische evacuaties – neerkomt op collectieve bestraffing en daarmee een schending vormt van het internationaal humanitair recht? Kunt u dit toelichten?
Bent u bereid om met ziekenhuizen, universiteiten, gemeenten en medische organisaties in Nederland te overleggen over de mogelijkheid tot opvang en behandeling van Palestijnse patiënten?
Bent u bereid om alsnog, en met spoed, patiënten uit Gaza op te nemen, zoals gevraagd door de WHO, en daartoe samen te werken met het EU-mechanisme, andere lidstaten en relevante medische instellingen?
De uitspraak van de Raad van State over de verlening van subsidie door een gemeente aan een lokale welzijnsorganisatie |
|
Henri Bontenbal (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Raad van State over een geschil tussen de gemeente Peel en Maas en Negen B.V.?1
Wat is uw reactie op deze uitspraak, waarin de Raad van State stelt dat begrotingssubsidies schaars kunnen zijn en als dat zo is, dat het bestuursorgaan dan gelijke kansen moet bieden via het bieden van mededingingsruimte of op basis van objectieve, toetsbare en redelijke criteria moet motiveren dat er maar één serieuze gegadigde is?
Kunt u aangeven wat in de praktijk de gevolgen zijn van deze uitspraak voor het decentrale bestuur en politieke organen zoals de gemeenteraad en de provinciale staten?
Klopt het dat deze uitspraak ertoe leidt dat het bieden van mededingingsruimte bij het verlenen van begrotingssubsidie voortaan de hoofdregel is? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Vindt u dat deze uitspraak leidt tot toenemende en onwenselijke juridificering van lokale politieke besluiten over het verlenen van een begrotingssubsidie? In hoeverre komt hiermee de democratische legitimiteit in het geding?
Vindt u dat deze uitspraak kan leiden tot nog veel meer regeldruk(kosten) voor gemeenten en provincies? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Kunt u aangeven wat in de praktijk de gevolgen zijn voor lokale welzijnsorganisaties zonder winstoogmerk, die door deze en eerdere rechterlijke uitspraken over aanbestedingsregels steeds meer moeten concurreren met grotere commerciële organisaties?
Wat vindt u ervan dat met name het sociaal domein door deze uitspraak en toenemende aanbestedingsregels steeds meer vercommercialiseert en juridificeert?
Bent u van mening dat het lokale en provinciale bestuur ruimte moet hebben en houden om zonder aanbesteding te kiezen voor het verlenen van begrotingssubsidies en bijvoorbeeld verlenging van contracten met bewezen gecontracteerden, zoals lokale welzijnsorganisaties zonder winstoogmerk? Zo ja, vormt de uitspraak aanleiding om bestaande wet- en regelgeving aan te passen om die ruimte te blijven bieden?
Bent u van mening dat er met name in het sociaal domein alternatieven moeten zijn voor aanbesteding, zoals verlenging van contracten op basis van geleverde kwaliteit of lokale binding? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
De aankondiging van Frankrijk om de Palestijnse staat te erkennen |
|
Frans Timmermans (PvdA), Kati Piri (PvdA) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aankondiging van Frankrijk om, in navolging van meer dan 140 landen waaronder Ierland, Spanje, Noorwegen en Zweden, over te gaan tot erkenning van de Palestijnse staat?
Ja.
Bent u van mening dat de internationale gemeenschap druk moet houden op Israël om het Palestijns recht op zelfbeschikking te eerbiedigen en de illegale bezetting te beëindigen?
Ja. In overeenstemming met het advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 19 juli 2024 erkent het kabinet dat de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden onrechtmatig is. Zoals toegelicht in de brief aan uw Kamer over de situatie in de Gazastrook van 28 juli jl. zet het kabinet zich in om door een combinatie van druk op en dialoog met Israël de situatie in zowel de Gazastrook als de Westelijke Jordaanoever te verbeteren.
Bent u van mening dat erkenning een belangrijk signaal is dat de internationale gemeenschap blijft strijden voor een rechtvaardige en duurzame tweestatenoplossing? Zo nee, waarom niet?
De uiteindelijke erkenning van de Palestijnse staat moet voor Nederland onderdeel zijn van het politieke proces dat leidt tot een duurzame oplossing die door beide partijen wordt gedragen, waarbij de tweestatenoplossing het uitgangspunt is. Dit proces moet wat Nederland betreft zo spoedig mogelijk worden aangevangen. Erkenning vraagt om een zorgvuldige afweging. Hierbij moet niet alleen worden gekeken naar wat dit daadwerkelijk kan betekenen voor het concreet verbeteren van de catastrofale situatie in Gaza, maar ook naar de verantwoordelijkheden en noodzakelijke hervormingen van de Palestijnse Autoriteit.
Klopt het dat nationale regeringen zelf tot erkenning kunnen besluiten en dat dit geen Europees besluit vraagt of Europese competentie is?
Ja, dat klopt.
Bent u van mening dat het tijd is dat Nederland overgaat tot de erkenning van de Palestijnse staat? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment overweegt het kabinet niet om de Palestijnse staat te erkennen.
Spreiding Rijkswerkgelegenheid en ontwikkeling Rijksdienst |
|
Sander van Waveren (NSC) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() |
Onderschrijft het kabinet nog steeds de doelstellingen voor spreiding van Rijkswerkgelegenheid, zoals vastgelegd in de Kamerbrieven van 8 mei 2024 en 25 oktober 2024?1 2
Op welke wijze is de versterkte, coördinerende rol van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tot uitvoering gebracht? Kunt u dit voor elk van de punten (a t/m e), die in de brief van 8 mei genoemd worden separaat concreet maken met voorbeelden?
Kunt u aangeven welke werkgelegenheid feitelijk op een andere locatie is beland door de coördinerende inzet van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, graag met aantallen fte en vestigingslocaties?
Indien onder vraag 3 geen of weinig concrete voorbeelden genoemd kunnen worden, wat bent u dan voornemens te wijzigen in het beleid om de beoogde doelstellingen alsnog te bereiken?
Heeft u in de Ministeriële Commissie Taakstelling Rijksdienst (MCTR) al gesproken over de effecten van de krimptaakstelling op de regionale spreiding van Rijkswerkgelegenheid? Zo ja, wat was de uitkomst daarvan?
In hoeverre zijn de regionale effecten van de voorgenomen bezuinigingen op de Rijksdienst op dit moment in beeld en op welke wijze wordt daar op gestuurd?
Kunt u per ministerie aangeven hoe de uitvoering van de 22% taakstelling uitpakt voor de regionale spreiding van de werkgelegenheid?
Bent u van mening dat de taakstelling – door de opdracht die daaronder ligt – voor het overgrote deel in de Haagse departementen moet neerslaan?
Bent u bereid in de eerstvolgende MCTR of anderszins binnen het kabinet te komen tot een Rijksbrede werkwijze om te voorkomen dat krimp van de Rijksdienst leidt tot verminderde regionale spreiding? Zo nee, waarom niet?
Het artikel Commissie kiest niet tussen Landbouwmuseum en 'Hindeloopen' van de Leeuwarder Courant |
|
Martin Oostenbrink (BBB) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving in de Leeuwarder Courant over het feit dat de adviescommissie Musea geen keuze heeft gemaakt tussen het Fries Landbouwmuseum en Museum Hindeloopen voor de resterende cultuursubsidie van € 228.000?1
Wat is uw reactie op het feit dat het enige professionele landbouwmuseum van Nederland, het Fries Landbouwmuseum, ondanks een sterke aanvraag van € 760.000 voor drie jaar, buiten de boot dreigt te vallen?
Deelt u de mening dat het Fries Landbouwmuseum een unieke rol speelt in het verbinden van boer en burger, stad en platteland, onder andere via symposia, educatie en publieksactiviteiten? Zo ja, hoe waardeert u deze rol in het licht van het landelijke cultuurbeleid?
Bent u bereid om in overleg te treden met de provincie Fryslân over aanvullende financiering voor het Fries Landbouwmuseum, mede gezien het feit dat het museum zonder deze steun mogelijk moet sluiten?
Deelt u de zorg dat het verdwijnen van het educatieprogramma van het museum na afloop van de tijdelijke financiering door het Mondriaanfonds in 2025 een verlies betekent voor de verbinding tussen landbouw, natuur en educatie? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om dit programma te behouden?
Deelt u de visie dat culturele instellingen in de regio bijdragen aan sociale cohesie, noaberschap en democratische betrokkenheid, en dat het behoud van deze instellingen essentieel is voor de leefbaarheid van het platteland?
Bent u bereid om het Fries Landbouwmuseum als voorbeeld van cultureel erfgoed met een sterke regionale en educatieve functie op te nemen in een structurele landelijke subsidieregeling, zodat het museum niet afhankelijk blijft van incidentele of competitieve fondsen?
Bent u bereid om met vertegenwoordigers van het Fries Landbouwmuseum en andere regio-instellingen in gesprek te gaan over structurele ondersteuning?
Tegengaan van versnippering in regelgeving en hulp bij armoede en schulden |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Nobel |
|
![]() |
Deelt het kabinet de opvatting dat armoede- en schuldenbeleid idealiter integraal moeten worden vormgegeven, zodat mensen met geldzorgen niet tussen loketten en wetgeving vallen?
Welke concrete stappen worden gezet om de versnippering in regelgeving, loketten en toegang tot hulp bij armoede en schulden te verminderen?
Bent u bereid om te verkennen of er binnen het Nationaal Programma Armoede en Schulden een pilot kan worden gestart met één regisseur voor armoede- én schuldenaanpak in gemeenten?
Herkent u het risico dat financiële prikkels om (meer) te gaan werken voor mensen met schulden beperkt zijn, omdat extra inkomsten soms direct worden verrekend of wegvallen in de schuldsanering?
Hoe sluit het programma aan bij de beoogde verruiming van bijverdienmogelijkheden uit het wetsvoorstel Participatiewet in balans?
Bent u bereid om te onderzoeken in hoeverre bijverdiengrenzen en vrijlatingsregelingen in de schuldhulpverlening het perspectief op zelfredzaamheid ondermijnen?
Welke structurele aandacht krijgt terugvalpreventie na afronding van een schuldhulptraject in het nieuwe Nationaal Programma Armoede en Schulden?
Wordt ervaringsdeskundigheid ook ingezet bij het ontwerpen van terugvalpreventie en gedragsinterventies?
Hoe wordt geborgd dat kleine schulden daadwerkelijk klein blijven, ook in de fase na schuldhulpverlening?
In hoeverre is bij de ontwikkeling van de Routekaart Financiële Zorgen en de nieuwe toolkit bewust gestuurd op het vermijden van extra bureaucratie voor gemeenten en inwoners?1
Wordt de regeldruk voor mensen met schulden of armoede op structurele wijze gemonitord? Zo ja, kunt u de resultaten met de Kamer delen?
Hoe wordt geborgd dat initiatieven zoals KEUS (inzet van ervaringsdeskundigheid) geen projectmatige pilots blijven, maar structureel verankerd worden in beleid en uitvoering?
Op welke manier krijgen ervaringsdeskundigen een formele plek binnen gemeenten, vergelijkbaar met beleidsmedewerkers of klantadviseurs?
Hoe wordt in de Participatiewet in balans invulling gegeven aan het uitgangspunt van «meer mens, minder systeem»?
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Bent u bekend met het bericht «Oud-kroongetuige perst Joods gezin af: «Betalen of mannen uit shishalounge doen jullie wat aan»»?1
Deelt de u de mening dat deze antisemitische daders, zowel de crimineel die het gezin heeft afgeperst en bedreigd, als de mannen die van plan waren het Joodse gezin met bommen te bestoken, onmiddellijk opgepakt, vervolgd en voor jaren opgesloten moeten worden en indien er sprake is van een dubbele nationaliteit, ook de Nederlandse nationaliteit dienen te verliezen? Zo nee, waarom niet?
Heeft u al contact gehad met de slachtoffers van het zoveelste voorval van Jodenhaat?
Tijdens uw ministerschap zien we in Nederland een enorm grote toename van antisemitisme en antisemitisch gemotiveerd bedreigingen, geweld en aanslagen; waar blijft uw concrete aanpak van dit gigantische probleem?
Hoeveel paspoorten heeft u tijdens uw termijn laten afpakken van daders van antisemitisch geweld?
Bent u het eens met de stelling dat het voornoemde incident de betreffende crimineel totaal ongeloofwaardig maakt als kroongetuige in meerdere moordzaken, zo nee waarom niet?
Het artikel “Visumvrij reizen 85 miljoen Turken stap dichterbij: ’Grip op migratie? Vergeet het dan maar” |
|
Claudia van Zanten (BBB), Martin Oostenbrink (BBB) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA), David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Visumvrij reizen: 85 miljoen Turken stap dichterbij, grip op migratie vergeet het dan maar» in De Telegraaf van 22 juli 2025?1
Ja.
Klopt het dat de Europese Commissie serieus overweegt om visumvrij reizen voor alle Turkse staatsburgers in te voeren, terwijl Turkije niet voldoet aan alle 72 voorwaarden van de visumliberaliseringsroutekaart, met name het weigeren om de veel te brede antiterreurwetgeving aan te passen?
Nee. Invoering van visumliberalisatie is op dit moment niet aan de orde aangezien Turkije niet voldoet aan de daarvoor geldende criteria. Turkije moet nog voldoen aan zes van de 72 criteria. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4.
Het Schengen visumcomité besloot tot aanpassing van het Schengen cascademodel voor Turkije. De aanpassing van het Schengen cascademodel heeft als doel om efficiënter om te gaan met bonafide, frequente reizigers, en om meer uniformiteit te realiseren in het visumafgiftebeleid, zodat Schengenlanden in vergelijkbare gevallen visa met eenzelfde geldigheidsduur en type afgeven. Het gaat bij dit model dus niet om visumliberalisatie. Het cascademodel is een systeem waarbij de geldigheidsduur van het visum stapsgewijs wordt verlengd op basis van de reisgeschiedenis en naleving van de overige visumvoorwaarden door de aanvrager. De voorwaarden voor het verkrijgen van een visum blijven onveranderd.
Turkse reizigers die eerder op de juiste manier gebruik van hun visum hebben gemaakt, kunnen voortaan bij een tweede aanvraag een multiple entry visa (MEV) aanvragen voor de duur van zes maanden. Dit loopt stapsgewijs op naar een geldigheid van vijf jaar. Het gaat daarbij om reizigers die goede redenen hebben om met regelmaat naar het Schengengebied te reizen, zoals bijvoorbeeld werknemers van bedrijven die veel zakendoen met Nederland. Het vorige cascademodel maakte een MEV van een jaar pas mogelijk na de derde aanvraag.
Hoe beoordeelt u deze ontwikkeling in het licht van de aanhoudende afbraak van democratie en rechtsstaat in Turkije, waaronder het knevelen van de pers, politieke tegenstanders en het ontbreken van onafhankelijke rechtspraak? Hoe verklaart u dat de Europese Commissie überhaupt vasthoudt aan dit plan, terwijl Turkije zich steeds verder verwijdert van Europese normen en waarden?
Zie het antwoord op vraag 2 en 4. Turkije voldoet niet aan de uitstaande voorwaarden voor visumliberalisatie en deze is dan ook niet aan de orde.
Kunt u aangeven welke criteria in uw optiek nog openstaan voordat visumliberalisering daadwerkelijk tot de mogelijkheden behoort?
Turkije voldoet nog niet aan alle eisen voor visumliberalisatie. Er staan nog zes van de 72 criteria uit het stappenplan voor een visumvrije regeling met Turkije open. Hierop vindt geen voortgang plaats. Deze zes criteria zijn als volgt:
Hoeveel Turkse staatsburgers hebben nu al visumvrije toegang tot Europa, voornamelijk via zogenaamde groene of grijze paspoorten?
Turkse staatsburgers die reizen op een speciaal (groen) paspoort, een dienst (grijs) paspoort, of een diplomatiek (zwart) paspoort, hebben visumvrije toegang tot de Schengenzone. Een speciaal (groen) paspoort wordt uitgegeven aan (1) personen die in dienst zijn van de Turkse overheid, of gepensioneerden die in het verleden in dienst waren van de Turkse overheid, (2) hun partners en kinderen, (3) medewerkers (van een bepaald niveau) van bepaalde Turkse publieke instellingen, zoals publieke banken, Kamers van Koophandel, en handelsassociaties, en (4) exporteurs die een minimum volume per jaar exporteren. Een dienst (grijs) paspoort wordt uitgegeven aan personen die voor officiële zaken naar het buitenland moeten reizen, en niet in aanmerking komen voor de andere categorieën. Een diplomatiek (zwart) paspoort wordt voornamelijk uitgegeven aan Turkse diplomaten en bewindspersonen.
Er is geen inzicht in de aantallen van deze paspoorten die op dit moment in omloop zijn (en daarmee naar Europa reizen).
Kunt u bevestigen dat visumliberalisering feitelijk neerkomt op het openen van de buitengrenzen van de Europese Unie (EU) voor 85 miljoen Turkse staatsburgers, zonder dat Nederland daar zelfstandig nog zeggenschap over heeft?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u garanderen dat, zolang Turkije niet aan álle voorwaarden voldoet – waaronder aanpassing van de antiterreurwetgeving en herstel van persvrijheid – Nederland zich binnen de EU stevig blijft verzetten tegen visumvrij reizen voor Turken?
Visumliberalisatie is een Europees proces gebaseerd op objectieve criteria. Het kabinet houdt onverminderd vast aan de vervulling van alle benchmarks, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u een risicoanalyse met betrekking tot deze visumliberalisering delen met de Kamer, inclusief de gevolgen voor de Nederlandse samenleving, de impact op de grensregio’s, impact op de landbouwsector en sociale cohesie?
Zie antwoord op vraag 2. Er is geen sprake van visumliberalisering.
Kunt u aangeven welke voordelen deze visumliberalisering heeft voor Nederland?
Zie antwoord op vraag 2. Er is geen sprake van visumliberalisering. De voorwaarden voor het afgeven van een visum blijven onveranderd.
Overwegende dat de BBB voorstander is van het stoppen van het kandidaat-lidmaatschap van Turkije en het afbreken van EU-toetredingsonderhandelingen, hoe verhoudt het kabinetsbeleid zich tot eventuele visumliberalisering voor Turkije?
Zie het antwoord op vragen 7 en 8. Daarbij zij nog opgemerkt dat visumliberalisatie en EU-toetreding twee afzonderlijke trajecten zijn waarvoor afzonderlijke, zij het deels vergelijkbare, criteria gelden. Zoals u weet liggen de toetredingsonderhandelingen tussen de EU en Turkije sinds juni 2018 stil door de aanhoudende achteruitgang op het gebied van de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten in Turkije.
Bent u bereid aan te dringen op een gezamenlijk standpunt met andere Europese lidstaten dat visumvrije toegang voor Turkse burgers niet gecombineerd mag worden met voortzetting van toetredingsonderhandelingen?
Zie het antwoord op vragen 4 en 10.
Overwegende dat bij de BBB-fractie grote zorg bestaat dat visumvrij reizen leidt tot toenemende migratiedruk op Nederland en de EU, welke maatregelen ziet u als noodzakelijk om dat risico adequaat te beheersen?
Zie het antwoord op vraag 2. Er is geen sprake van visumvrij reizen.
In welke mate biedt het asiel- en migratiepact van de EU (met o.a. solidariteit en herverdeling), dat volgend jaar juni wordt ingevoerd, voldoende instrumenten aan Nederland om ongecontroleerde instroom via visumvrij reizen tegen te gaan?
Zie het antwoord op vraag 2. Er is geen sprake van visumvrij reizen.
Overwegende dat voor wie niet voldoet aan toelatingscriteria (zoals visumvrije toegang) het traditionele migratiesysteem wel van kracht blijft, hoe garandeert u dat vluchtelingenprocedures uit Turkije niet als indirecte route gebruikt kunnen worden indien visumvrij reizen wordt ingevoerd?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u het standpunt dat toetredingsonderhandelingen met Turkije moeten stoppen vóórdat enige vorm van visumvrij reizen wordt toegestaan?
Zie het antwoord op vragen 2 en 10.
Wat zijn volgens u de reële migratiegevolgen van het openstellen van visumvrij reizen voor 85 miljoen mensen uit een instabiel, autoritair geleide staat als Turkije?
Zie antwoord op vraag 2. Er is geen sprake van visumvrij reizen.
Hoe denkt u grip te houden op migratie als Turkse staatsburgers straks zonder visum naar Nederland kunnen reizen en zich hier vervolgens beroepen op verblijf, asiel, medische zorg of gezinshereniging?
Zie het antwoord op vraag 2. Er is geen sprake van visumvrij reizen.
Klopt het dat bestaande afspraken in het migratiepact van de EU (zoals herverdeling of solidariteit) onvoldoende bescherming bieden tegen de toestroom die dit plan teweegbrengt?
Zie het antwoord op vraag 2. Er is geen sprake van visumvrij reizen.
Hoe verhoudt deze koers zich tot het principe van Nederlandse soevereiniteit en eigen migratiecontrole, die voor BBB essentieel is?
Zie het antwoord op vraag 2. Er is geen sprake van visumvrij reizen.
Bent u bereid zich binnen de EU krachtig te verzetten tegen zowel visumliberalisering voor Turkije als voortgang van de toetredingsonderhandelingen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vragen 2 en 10.
Private equity keten Evidensia die jarenlang pensioengeld van werknemers in eigen zak stopte |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Rummenie , Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dierenartsenketen Evidensia stak jarenlang pensioengeld werknemers in eigen zak?»1
Wat vindt u ervan dat Evidensia premies inhield bij werknemers, die het nooit afdroeg aan het pensioenfonds?
Deelt u de conclusie van advocaat pensioenrecht Jorn de Bruin dat we dit: «op zijn minst behoorlijk slordig en wekt de schijn van slecht werkgeverschap» is?
Erkent u dat er sprake is van een breder patroon waarbij sprake lijkt van slecht werkgeverschap door Evidensia?
Wat vindt u ervan dat Evidensia de afgelopen jaren structureel te weinig geld uitkeerde aan werknemers die ziek werden, met zwangerschaps- of ouderschapsverlof gingen of uit dienst traden?
Deelt u de conclusie van werknemers van Evidensia dat er sprake is van financieel «gerommel» door hun werkgever?
Welke stappen kunt u, met de toezichthouder, zetten om de misstanden bij Evidensia aan te pakken?
Welke stappen gaat u zetten om de misstanden bij Evidensia aan te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat deze misstanden niet op zichzelf staan?
Wat heeft u gedaan met eerdere berichtgeving door de NOS en Omroep Brabant dat bij Evidensia en twee andere grote ketens (Vet partners en Anicura) zeker honderd onbevoegden diergeneeskundigen werken?2
Wat heeft u gedaan met eerdere berichtgeving door NRC dat dierenartsen een bonus krijgen wanneer ze veel dieren doorverwezen voor dure behandelingen in dieren ziekenhuizen?3
Wat heeft u gedaan met eerdere berichtgeving door NRC waaruit blijkt dat dierenartsen het najagen van hoge omzet bij commerciële keten Evidensia zat zijn en tientallen klinieken dicht zijn door leegloop onder het personeel?4
Is het kabinet van mening dat zij voldoende heeft gedaan om een aantal moties (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 28; Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 39; Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 40; Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 63) uit te voeren en (daarmee) misstanden te voorkomen, gezien het feit dat al voordat bovengenoemde misstanden aan het licht kwamen de Kamer deze moties aannam waarmee ze uitsprak dat moest worden ingegrepen om de overnames door private equity in de dierenzorg te stopen?
Deelt u de mening dat hoge rekeningen, misstanden op de werkvloer en een leegloop onder het personeel alle reden zijn om veel meer te doen om de dierenzorg goed en betaalbaar te maken?
Maatregelen die kunnen worden genomen zijn onder andere het (her) invoeren van maximumtarieven, meer bevoegdheden voor de toezichthouder bij overnames, winsten op medicijnen verbieden, verscherpt toezicht op arbeidsomstandigheden, verscherpt toezicht op kwaliteit en het ondersteunen van onafhankelijke dierenartsen. Kunt u per maatregel aangeven of u dit gaat doen en zo ja, wanneer en hoe?
De positie van Oekraïense jongeren en jongvolwassenen in het Nederlandse onderwijs |
|
Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat Oekraïense jongeren in Nederland een lost generation dreigen te worden? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?1
Herinnert u zich uw beantwoording van eerder gestelde schriftelijke vragen hierover?2
Staat u nog steeds achter uw oproep aan onderwijsinstellingen om het instellingscollegegeldtarief te verlagen voor Oekraïense studenten? Zo ja, brengt de constatering dat het talent van duizenden jonge Oekraïners voor Nederland én Oekraïne onbenut blijft u tot herziening van uw standpunt om geen financiële regeling voor deze groep op te zetten, maar collegegeldverlaging voor Oekraïense studenten over te laten aan onderwijsinstellingen? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel Oekraïense jongvolwassenen verblijven momenteel in Nederland? Hoeveel van hen zou in Nederland een studie aan een hogeschool of universiteit willen aanvangen en hoeveel van deze groep studeert ook aan een Nederlandse hogeschool of universiteit? Hoeveel Oekraïense jongvolwassenen zouden, als Nederlands recht op hen van toepassing zou zijn en zij een Nederlandse studie volgden, in aanmerking komen voor studiefinanciering?
Kunt u aangeven welk bedrag gemoeid is indien op de kortst mogelijke termijn voorzien zou worden in a. het toekennen van het recht op studiefinanciering aan in Nederland verblijvende Oekraïense jongeren die hier een studie aanvangen en b. een vergoeding aan onderwijsinstellingen die aan in Nederland studerende Oekraïense jongeren niet langer het hogere instellingscollegegeld, maar het lagere wettelijke collegegeld?
Welke maatregelen neemt u zich voor om te voorkomen dat Oekraïense jongeren die vaak al sinds 2022 in Nederland verblijven daadwerkelijk een lost generation dreigen te worden?
Gerommel met stikstofcijfers voor de bouw bij Natura2000 van vakantieparken |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Karremans , Rummenie |
|
![]() |
Kent u het AERIUS-rapport dat recreanten van camping Sandevoerde door RGP Consult hebben laten maken om de stikstofcijfers die worden gebruikt voor het herstructureren van de camping onafhankelijk te laten toetsen?1
Bent u van mening dat het ronduit schokkend is dat blijkt dat de stikstofdeposities op Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid veel hoger liggen dan door de eigenaren van de camping worden voorgesteld en de norm tot 134 keer wordt overschreden?
Bent u van mening dat de herstructurering van camping Sandevoerde moet worden gestopt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u van mening dat het zeer onwenselijk is dat er te vaak geen stikstofruimte is voor bijvoorbeeld de bouw van woningen of PAS-melders, maar er wel luxe vakantieparken worden gebouwd met stikstofdeposities in Natura 2000-gebieden als gevolg?
Hoe kan het dat er nog steeds zonder volledig plan door gemeenten en provincies akkoord wordt gegaan met de herstructurering van vakantieparken cq. de bouw van luxe vakantiehuizen terwijl dat stikstofruimte inneemt?
Bent u bereid ervoor te zorgen dat er geen (luxe) vakantieparken meer worden gebouwd of ontwikkeld zonder dat er eerst een volledig plan is gemaakt inclusief natuurvergunning voor stikstofdeposities? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de conclusie van RGP Consult dat de Witteveen+Bos-stikstofdepositieberekeningen uit 2023 niet meer geldig zijn en derhalve niet gebruikt mogen worden voor de herontwikkeling van Sandevoerde? Zo ja, wat betekent dit? Zo nee, waarom niet, gezien de wet voorschrijft dat op het moment van vergunningverlening de AERIUS-berekening dient te zijn doorgerekend in de laatste versie van de AERIUS-calculator en dat is hier toch niet het geval?
Deelt u de conclusie van RGP Consult dat in de berekening van Witteveen+Bos de referentiesituatie voor de verkeersbewegingen onjuist is ingevoerd? Deelt u voorts de conclusie van RGP Consult dat de Witteveen+Bos-stikstofdepositieberekeningen uit 2023 niet meer geldig zijn omdat zowel voor de aanleg als voor de gebruiksfase intern salderen is toegepast, wat met terugwerkende kracht tot 1 januari 2020 niet meer is toegestaan?
Zijn er meerdere fouten gemaakt in de berekeningen door Witteveen+Bos voor de aanlegfase, zoals RGP Consult concludeert, waardoor het aantal verkeersbewegingen voor onrealistisch weinig stikstofdeposities zorgt?
Zijn er meerdere fouten gemaakt in de berekeningen door Witteveen+Bos voor de gebruiksfase, zoals RGP Consult concludeert, waardoor het aantal verkeersbewegingen voor onrealistisch weinig stikstofdeposities zorgt?
Klopt de berekening van RGP Consult dat gedurende de aanlegfase de norm 26 keer wordt overschreden?
Klopt de berekening van RGP Consult dat gedurende de gebruiksfase de norm maar liefst 134 keer wordt overschreden?
Komt u tot de conclusie dat gelet op de significante toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelig Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid, dit project moet worden aangemerkt als Natura 2000-activiteit en derhalve vergunningplichtig is? Zo ja, welke stappen wilt u zetten? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u het gegeven dat initiatiefnemers voor de herstructurering van vakantieparken zelf stikstofdepositieberekeningen mogen laten maken die lang niet altijd worden getoetst door het bevoegd gezag?
Bent u bekend met het feit dat er niet alleen plannen zijn voor de herstructurering van camping Sandevoerde, maar dat voor nog twee parken nabij Kennemerland-Zuid (Westeinder en Vogelenzang) er plannen zijn voor herstructurering waardoor de stikstofdepositie op dit Natura 2000-gebied, met instandhoudingsdoelen, toeneemt?
Bent u van mening dat ook deze plannen on hold moeten worden gezet gezien het ontbreken van goede stikstofdepositieberekeningen?
Herkent het kabinet dat het een groter probleem betreft, waarbij de herstructurering van vakantieparken in grote delen van Nederland zonder vergunning zorgt voor stikstofdeposities op kwetsbare Natura 2000-gebieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2022 concludeerden de onderzoeksjournalisten van Pointer dat de bouw van recreatiewoningen en hotels vlakbij beschermde natuur in vijf jaar met 90 procent was gestegen, welke stappen zijn sindsdien door het kabinet gezet?2
Bent u van mening dat wanneer de trend van de bouw van steeds meer luxe vakantiehuisjes en zelfs vakantievilla’s nabij Natura2000-gebieden niet gestopt wordt, dit niet alleen ten koste gaat van vaste recreanten, natuur en omgeving, maar ook ten koste van andere initiatieven met grote maatschappelijke waarde waarvoor stikstofruimte noodzakelijk is?
In juni werd de motie van het lid Van Nispen aangenomen waarbij de Kamer uitsprak een onafhankelijk onderzoek te willen naar alle langetermijneffecten bij een beoogde herstructurering van een camping of vakantiepark, welke stappen heeft het kabinet gezet om deze motie uit te voeren?3
Het niet coulant omgaan met bezwaren van gedupeerde Groningers |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
van Marum |
|
![]() |
Staat u nog steeds achter uw meermaals herhaalde uitspraak dat bewoners die twijfelen over hun rapport bezwaar kunnen maken ook als de bezwaartermijn is verlopen, gezien er de afgelopen tijd veel debat is geweest over fouten in Nationaal Coördinator Groningen (NCG-)dossiers?
Ja, ik blijf achter mijn uitspraak staan dat NCG coulant en ruimhartig omgaat met bezwaartermijnen als een bewoner aangeeft meer tijd nodig te hebben. Ook als op dat moment de bezwaartermijn al is verstreken.1
In juni kwamen er opnieuw signalen van bewoners dat er, in weerwil van uw beloftes, door de NCG niet coulant met bezwaartermijnen werd omgegaan, u herhaalde toen dat u coulance belangrijk vindt, welke stappen heeft u gezet om dit waar te maken?
Ik heb uw signaal besproken met NCG. NCG heeft nogmaals bevestigd dat zij niet te streng, oftewel coulant, omgaat met termijnen. Coulant betekent echter niet dat elk verzoek ook daadwerkelijk leidt tot een bezwaar dat inhoudelijk in behandeling kan worden genomen. Ik zal u schetsen wat ik hiermee bedoel door het proces te schetsen van persoonlijk gesprek naar beoordeling van een bezwaar buiten de termijn tot een alternatief voor bewoners als het bezwaar niet inhoudelijk in behandeling kan worden genomen.
Zoals u van mij weet, vind ik het belangrijk dat NCG altijd het gesprek aangaat met een bewoner, in dit geval de eigenaar, en zijn of haar advocaat of andere experts die hem of haar ondersteunt, wanneer die bijvoorbeeld zorgen heeft over de kwaliteit van zijn rapport. Het maakt mij niet uit of een bewoner zich direct meldt bij NCG of dit doet via een maatschappelijke organisatie of een andere weg. Ook in deze situatie begint het met een persoonlijk gesprek. NCG probeert in deze gesprekken erachter te komen wat eraan schort en hoe tegemoet gekomen kan worden aan de zorgen die een bewoner heeft. Wanneer een bewoner hierna alsnog de keuze maakt om bezwaar te maken buiten de bezwaartermijn, zal NCG uiteindelijk de keuze maken of een bezwaar alsnog in behandeling kan worden genomen.
Hierbij moet ik opmerken dat het zowel voor eigenaren als voor NCG ook noodzakelijk is om grenzen te stellen omwille van (procedurele) duidelijkheid en rechtszekerheid. Niemand is immers gediend bij onduidelijkheid over de status van een besluit. NCG kiest niet willekeurig of bezwaren in behandeling worden genomen, maar doet dit aan de hand van een beoordeling. Dit is ook nodig, bijvoorbeeld als het betreffende huis constructief verbonden is met andere huizen.
Het wettelijk kader waarbinnen de NCG opereert is de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Deze geldt voor alle bestuursorganen. In de Awb is voor alle bestuursorganen voor alle besluiten geregeld dat er een vaste termijn van zes werken (artikel 6:7) geldt en dat het bestuursorgaan een overschrijding van die termijn als verschoonbaar kan aanmerken (artikel 6:11). De coulance van NCG houdt in deze in dat NCG per verzoek, ondanks dat de wettelijke termijn is overschreden, beoordeelt of het bezwaar toch inhoudelijk behandeld moet worden. Op deze wijze is niet het systeem leidend, maar de individuele situatie van de bewoner. NCG zal op haar website in algemene zin aangeven hoe zij omgaat met behandeling van bezwaren buiten de bezwaartermijn.
In haar beoordeling houdt NCG bijvoorbeeld rekening met de duur van de overschrijding van de bezwaartermijn, de reden of oorzaak dat de bewoner te laat in bezwaar is gegaan (dit kunnen privéomstandigheden zijn, maar ook externe omstandigheden), het onderwerp van het bezwaar, maar ook of er sprake is van constructief verbonden gebouwen, welke andere belangen van buren of andere partijen bestaan, etc.
Op basis van de beoordeling van het bezwaar kan het zo zijn dat een bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard en daarom niet inhoudelijk in behandeling wordt genomen. Wanneer hiertoe behoefte bestaat kan de bewoner om een nadere toelichting vragen aan de NCG. Hiernaast is er ook de mogelijkheid voor de bewoner om – op een later moment – opnieuw naar een besluit te laten kijken door NCG. Bij nieuwe feiten en/of omstandigheden, kunnen bewoners altijd een herzieningsverzoek indienen.
Hoe voert u de met 148 stemmen voor aangenomen motie Beckerman c.s. om daadwerkelijk coulant om te gaan met de wettelijke (bezwaar)termijnen uit?1
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe voert u het al in februari aangenomen amendement Beckerman/Bushoff uit om expliciet mogelijk te maken dat besluiten kunnen worden herzien? Welke stappen zijn gezet en welke gaat u nog zetten?2
De wet omissies4, waarin het amendement is opgenomen, is op 17 juli 2025 in werking getreden.5 Hierdoor is de zinsnede «nadat het besluit onherroepelijk is geworden» geschrapt uit het artikel van de Tijdelijke wet Groningen dat gaat over het inschrijven van besluiten tot al dan niet versterken in de openbare registers. Uit de toelichting bij het amendement blijkt dat de indieners hiermee willen bevestigen dat besluiten, zoals een «op norm»-besluit of een besluit tot niet versterken, herzien kunnen worden. Zoals ik ook in mijn appreciatie van het amendement destijds6 en in de beantwoording van uw vragen d.d. 10 februari 2025 heb aangegeven, voorzag de wet daar al in, omdat eigenaren een herziening van besluiten kunnen aanvragen, bijvoorbeeld doordat er nieuwe feiten of omstandigheden ontstaan, of omdat eigenaren – nadat zij eerst een besluit tot niet versterken hebben aangevraagd bij NCG – toch wel hun huis willen laten versterken door NCG. Ook als het besluit al langer geleden genomen is en ook als zo'n besluit al is ingeschreven in de openbare registers.
Daarnaast kunnen eigenaren altijd in bezwaar gaan tegen een besluit en beroep aantekenen tegen een beslissing op bezwaar. Zij worden in de brief van NCG waarin het besluit is beschreven geïnformeerd over deze mogelijkheden. De termijn van 6 weken om bezwaar aan te tekenen is echter wettelijk vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht en geldt voor alle besluiten van alle overheidsinstanties. Dit amendement zorgt er in de praktijk niet voor dat deze termijn die in de wet staat, wordt verlengd. De praktische uitvoering door de NCG heb ik in antwoord 2 toegelicht.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat bewoners opnieuw brieven krijgen van de NCG (dagtekening 14 juli) dat er niet coulant omgegaan zal worden met hun bezwaar, gezien dit haaks staat op zowel uw beloftes als aangenomen Kamervoorstellen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u van mening dat het voor bewoners die al jarenlang in onzekerheid zitten over hun huis en nu twijfelen over het rapport dat ze van de NCG hebben gekregen cruciaal is dat ze in bezwaar kunnen gaan?
Ja, als eigenaren twijfels hebben over hun rapport, dan moeten deze twijfels en vragen worden geadresseerd. Dit wil ik niet beperken tot het bezwaarproces, zie ook mijn antwoorden op eerdere Kamervragen.7 Daarom is dit tijdens het hele versterkingstraject, en na afloop, mogelijk. Het belangrijkste vind ik om juist met elkaar in gesprek te blijven. Eigenaren kunnen zich in het gehele versterkingstraject ook kosteloos laten bijstaan door een onafhankelijke bouwkundige adviseur die het rapport voor de eigenaar kan beoordelen en hem of haar kan bijstaan in het gesprek met NCG. Ook kunnen NCG en de eigenaar gezamenlijk besluiten om kosteloos een onafhankelijke mediator via de subsidieregeling rechtsbijstand in te schakelen om tot een oplossing te komen.
Bent u voorts van mening dat het een slechte zaak is wanneer dit, ondanks de gedane beloftes en aangenomen voorstellen, door de NCG wordt geblokkeerd?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u van deze brieven op de hoogte, gezien de brieven die de NCG verstuurt worden ondertekend met «Hoogachtend, Namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – Herstel Groningen»?
Ja, ik weet dat NCG deze brieven heeft gestuurd, maar ben uiteraard niet op de hoogte van de inhoud van elke brief, aangezien die situatieafhankelijk zijn. De ondertekening past echter binnen het mandaat van de NCG.
Wat is er meer nodig dan een aangenomen amendement, een aangenomen motie en uw belofte om te zorgen dat bewoners die twijfelen over hun rapport daadwerkelijk in bezwaar kunnen gaan?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en op vraag 6.
Wat wilt u doen om te zorgen dat bewoners niet opnieuw een hele strijd aan hoeven gaan wanneer ze zorgen hebben over de kwaliteit van hun rapport?
Mede dankzij de Kamer zijn er tal van laagdrempelige manieren mogelijk gemaakt voor bewoners met zorgen om zich te melden. Ik heb het al vaker gezegd, maar bewoners hebben recht op een goed beoordelingsrapport. Als een bewoner zorgen of twijfels heeft, dan kunnen ze die altijd met NCG bespreken. Ook zijn er tal van formelere wegen, wanneer de eigenaar die verkiest. Als er fouten gemaakt zijn, dan moeten die rechtgezet worden. Zie ook mijn antwoord op vraag 6, waarin ik verwijs naar eerdere Kamervragen over dit onderwerp.
Indien u toch van menig blijkt dat coulance slechts geldt voor een deel van de gedupeerden, welke criteria worden dan toegepast om te bepalen welke te late bezwaren wel en niet ontvankelijk zijn?
Zie het antwoord op vraag 2.
De rechterlijke uitspraak dat Nederland burgers onvoldoende beschermt tegen landbouwgif |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Judith Tielen (VVD), Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het gerechtshof van Den Bosch, waarbij werd bevestigd dat lelieteelt naast woonwijken wegens het vele gebruik van landbouwgif onwenselijk is en dat de wetgever en de toelatingsorganisatie het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) steken laten vallen in het beschermen van bewoners tegen landbouwgif?1
Bent u zich ervan bewust dat u hoofdverantwoordelijk bent voor de bescherming van gezondheid van mensen in Nederland en dat het een grondwettelijke taak is van de overheid?
Is u bekend dat de Partij voor de Dieren en wetenschappers eerder ook kritiek hebben geuit op het gebrek aan handelen door het kabinet om de gezondheid van burgers te beschermen tegen bestrijdingsmiddelen, maar dat het kabinet wilde wachten op nog jarenlang onderzoek totdat 100% zekerheid was dat bestrijdingsmiddelen inderdaad gevaarlijk zijn voor mensen?
Is u bekend dat de Partij voor de Dieren eerder stelde dat dat geen juiste toepassing was van het voorzorgsbeginsel door het kabinet en dat het kabinet meer verboden en beperkingen moest instellen, eventueel in afwachting van resultaten van verder onderzoek?
Is u bekend dat de Partij voor de Dieren en wetenschappers eerder ook kritiek hebben geuit op de werkwijze van het Ctgb, waarbij onvoldoende werd getoetst op de gevaren voor de gezondheid van burgers, maar het kabinet alleen bleef herhalen dat ze blijven volgen wat het Ctgb zegt?
Wat is uw reactie op de uitspraken van de rechter over het gebrekkige handelen van het Ctgb, waaronder het niet toetsen op risico’s op ziektes als Parkinson en ontwikkelingsstoornissen bij kinderen en het niet vragen om een risicobeoordeling bij wetenschappelijke deskundigen? Hoe gaat u dit corrigeren?
Wat is uw reactie op de kritiek van de rechter op de regering over het feit dat Nederland het voorzorgsbeginsel niet goed toepast en de Europese richtlijn omtrent duurzaam gebruik van pesticiden niet goed heeft ingevoerd en daarmee kwetsbare groepen zoals kinderen en ouderen onvoldoende beschermt? Hoe gaat u deze fout precies op korte termijn corrigeren?
Bent u met ons en omwonenden eens dat het de taak van de overheid is om alsnog goede bescherming van gezondheid van mensen en dieren te regelen, zodat burgers niet gedwongen worden om agrariërs voor de rechter te slepen en om te voorkomen dat spanningen tussen burgers en agrariërs op het platteland verder oplopen? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat u precies op welke termijn doen naar aanleiding van de uitspraak van de rechter?
Wat gaat u doen, vanuit uw (grondwettelijke) verantwoordelijkheid voor gezondheid van mensen in Nederland, om ervoor te zorgen dat kinderen en andere mensen op korte termijn alsnog voldoende worden beschermd tegen landbouwgif en andere bestrijdingsmiddelen en biociden?
Gaat u in ieder geval met uw collega’s een landelijk verbod op het gebruik van bestrijdingsmiddelen nabij woonwijken instellen, zoals omwonenden dat willen? Zo nee, waarom speelt u bewust met mensenlevens?
Is u bekend dat met de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, zoals met een amendement succesvol gewijzigd door de Partij voor de Dieren2, een flinke reductie van het gebruik van schadelijke gif in de landbouw en erbuiten was geregeld en zo de gezondheid van mensen echt was beschermd, maar werd ingetrokken door het huidige kabinet? Bent u bereid om vanuit uw verantwoordelijkheid voor de gezondheid van burgers, met uw collega’s in het kabinet ervoor te zorgen dat deze wet vlak na het zomerreces weer naar de Kamer wordt gestuurd, waarbij recht wordt gedaan aan de genoemde uitspraak van de rechter en de roep vanuit de wetenschap en burgers om mensen en dieren beter te beschermen tegen bestrijdingsmiddelen en biociden? Zo nee, waarom speelt u bewust met mensenlevens?
Kunt u deze vragen één voor één, zo snel mogelijk en in ieder geval binnen het gestelde termijn beantwoorden?
Het artikel ‘Schaduwvloot onder valse vlag’ |
|
Jan Paternotte (D66), Derk Boswijk (CDA) |
|
van Marum , Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel van Follow the Money van 20 juli 2025, getiteld «Schaduwvloot onder valse vlag», waarin wordt beschreven dat tientallen tankers van de Russische schaduwvloot onder de vlag van Aruba, Curaçao of Sint-Maarten varen?1
Hoe beoordeelt u het feit dat deze Caribische landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden worden gebruikt om Russische olie via valse vlaggen te transporteren en daarmee internationale sancties te omzeilen?
Bent u het eens dat dit het imago en de geloofwaardigheid van het Koninkrijk ernstige schade toebrengt? Zo ja, welke maatregelen overweegt u om dit tegen te gaan?
Bent u het eens dat het ontwijken van sancties via Caribische scheepsregisters onacceptabel is, landen als Rusland en Iran in de kaart speelt en een ondermijning vormt van de internationale sanctieregimes?
Is er naar uw oordeel voldoende zicht binnen Nederland en de andere landen van het Koninkrijk op het aantal schepen met een Caribische vlag die momenteel zijn geregistreerd en olie vervoeren voor Rusland of Iran?
Welke stappen heeft het kabinet sinds de invoering van de Europese Unie (EU)-sancties genomen om te voorkomen dat schepen die de vlag voeren van één van de landen van het Koninkrijk worden ingezet voor de Russische schaduwvloot, en welke aanvullende maatregelen neemt Nederland samen met Aruba, Curaçao en Sint-Maarten om te zorgen voor striktere controle op scheepsregistraties en de naleving van internationale sancties?
Overwegende dat de regering van Sint-Maarten aangeeft niet de capaciteit te hebben om onderzoek te doen naar schepen buiten haar territoriale wateren en daarmee het risico blijft bestaan dat de Russische schaduwvloot wordt gefaciliteerd, op welke wijze gaat Nederland de andere landen binnen het Koninkrijk ondersteunen, en bent u bereid daarbij ook te kijken naar het opzetten of versterken van eigen scheepsregisters met verbeterd toezicht?
Beschikt Nederland over juridische mogelijkheden om schepen die onder de vlag van Aruba, Curaçao of Sint-Maarten varen en betrokken zijn bij sanctieontwijking te inspecteren, aan te houden of hun vlagregistratie ongeldig te verklaren?
Overwegende dat volgens het artikel westerse rederijen oude tankers hebben verkocht aan dubieuze partijen waardoor deze later deel zijn gaan uitmaken van de schaduwvloot, welke mogelijkheden ziet u om de verkoop van verouderde schepen naar derde landen beter te monitoren en te reguleren?
Het artikel ‘Rijk of arm geen factor bij overleg over asielopvang’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rijk of arm geen factor bij overleg over asielopvang»?1
Klopt het dat er in de Provinciale en Regionale Regietafels over de spreiding van asielopvangplekken geen rekening wordt gehouden met de sociaaleconomische draagkracht van gemeenten, zoals in het artikel wordt gesteld?
Hoe verhoudt deze praktijk zich tot de Spreidingswet, waarin via het amendement van het lid Van Dijk (Kamerstuk 36 333, nr. 75) is vastgelegd dat naast inwoneraantal ook de Sociaaleconomische status – Welvaart, Opleiding en Arbeidsscore (SES-WOA-score) bepalend is voor de spreiding van opvangplekken?
Kunt u aangeven in hoeverre er sinds de inwerkingtreding van de Spreidingswet in deze overleggen rekening is gehouden met de SES-WOA-score, en hoe zich dat vertaalt in de daadwerkelijke verdeling van opvangplekken per gemeente?
Deelt u de opvatting dat het negeren van sociaaleconomische verschillen bij de verdeling van asielopvangplekken in strijd is met de wet? Zo nee, waarom niet?
Waarom is de SES-WOA-score, ondanks de wettelijke basis, geen onderdeel van de gesprekken binnen de Provinciale en Regionale Regietafels?
Welke mogelijkheden heeft u om in te grijpen wanneer gemeenten of regio’s bij de verdeling van asielopvangplekken geen of weinig rekening houden met de SES-WOA-score? En gaat u dat ook doen?
Bent u bereid aanvullende richtlijnen op te stellen, zodat provincies en gemeenten actief de sociaaleconomische draagkracht betrekken bij de verdeling van asielopvangplekken?