De stroomstoring in de Heinenoordtunnel |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Tieman |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de recente, urenlange afsluiting van de Heinenoordtunnel vanwege een stroomstoring en het verkeersinfarct in de regio1?
Waarom was de noodstroomvoorziening maar korte tijd intact?
Waarom is, ondanks de renovatie van de tunnel, geen sprake van een adequate noodstroomvoorziening?
Hoe kwetsbaar is de Heinenoordtunnel voor stroomstoringen?
Acht u het van belang dat, gelet op de grote impact van de eventuele afsluiting van de Heinenoordtunnel, alsnog gezorgd wordt voor een adequate noodstroomvoorziening, bijvoorbeeld in de vorm van dieselaggregaten? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van lawaaibakken van verkeersaso’s. |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Tieman |
|
|
|
|
Bent u bekend met de TNO-studie1, waaruit blijkt dat zogenoemde «lawaai-flitspalen» technisch en juridisch haalbaar zijn, mits de wetgeving wordt aangepast?
Deelt u de constatering dat geluidsoverlast door dit soort voertuigen en hun berijders tot grote ergernis, onveiligheidsgevoelens en slapeloze nachten leidt, met name in stedelijke gebieden zoals Rotterdam en Amsterdam?
Klopt het dat geluid momenteel geen verkeersovertreding is onder de Wegenverkeerswet, en dat daardoor handhaving onmogelijk is?
In hoeverre heeft u overwogen de wet aan te passen zodat het wel juridisch haalbaar wordt voor gemeenten om verkeersaso’s met hun knetterende uitlaten en ronkende motoren, naast verkeershandhaving op snelheid, alcohol en roodlicht, op hun gedrag aan te pakken?
Welke juridische en privacy aspecten moeten worden opgelost om dergelijke systemen verantwoord in te zetten?
Welke stappen zijn er sinds publicatie van het TNO-onderzoek gezet om de noodzakelijke wetswijzigingen voor te bereiden?
Kan de Kamer hier een tijdlijn van ontvangen?
Bent u voornemens om samen met de politie te onderzoeken of de gegevens uit lawaaiflitsers kunnen worden gekoppeld aan bestaande handhavingsmiddelen, zoals kentekenregistratie of geluidmetingen bij keuringen zoals bij de APK (RDW)?
Hoe verhoudt automatische geluidsregistratie zich tot de privacywetgeving (AVG), met name als kentekens ook worden geregistreerd?
Bent u bereid samen met het Openbaar Ministerie te verkennen hoe bewijs uit lawaaiflitsers juridisch houdbaar kan worden gemaakt in boete procedures?
Ziet u, gezien het feit dat in 2023 er al diverse pilots zijn gedaan in bijvoorbeeld Rotterdam en Amsterdam en het probleem sindsdien niet minder is geworden, mogelijkheden om parallel aan het wetgevingstraject alvast proefprojecten met beboeting te starten onder bijvoorbeeld experimenteerwetgeving verkeersveiligheid?
Kunt u toelichten, omdat recent in Europa nieuwe regels zijn vastgesteld die het verwijderen of manipuleren van zogeheten dB-killers in uitlaten expliciet verbieden2, hoe deze regels in Nederland worden gehandhaafd?
Kunt u aangeven in hoeverre garages, importeurs en after-marktaanbieders hierop worden gecontroleerd?
Acht u het wenselijk dat deze Europese lijn, gericht op het voorkomen van manipulatie aan de bron, wordt gekoppeld aan nationale handhaving, bijvoorbeeld via de RDW (Dienst Wegverkeer)/keuring en toezicht op import, zodat lawaaiflitsers straks niet alleen registreren maar er ook minder illegale uitlaten op straat verschijnen? Zo ja, op welke wijze?
Het bericht 'Kabinet stuurt vrouwen terug naar Taliban in Afghanistan' |
|
Marieke Koekkoek (D66), Laurens Dassen (Volt) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kabinet stuurt vrouwen terug naar Taliban in Afghanistan»?1
Onderschrijft u het oordeel van het Europese Hof van Justitie dat de leefregels van de Taliban een dermate grote opeenstapeling van discriminatie jegens vrouwen behelzen dat deze de facto kan worden gezien als vervolging van vrouwen, zoals genoemd in bovenstaand artikel?
Bent u van mening dat vrouwen disproportioneel meer gevaar lopen in Afghanistan dan mannen?
Waarom heeft u besloten om samen met Australië, Canada en Duitsland juridische stappen te ondernemen tegen Afghanistan voor het niet nakomen van de verplichtingen onder het Verdrag inzake uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen?
Hoe rijmt u het besluit om vrouwen terug te sturen naar Afghanistan met het aansprakelijk stellen van Afghanistan voor het niet-nakomen van zijn verplichtingen onder het Verdrag inzake uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (Vrouwenverdrag)?
Bent u zich bewust van het feit dat de Dienst Terugkeer en Vertrek aangeeft dat gedwongen terugkeer niet mogelijk is met betrekking tot Afghanistan?
Zo ja, hoe valt dit feit te rijmen met de voorgenomen uitzetting van meerdere vrouwen naar Afghanistan?
Op basis van welke maatstaven oordeelt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) of vrouwen al dan niet zouden passen in de samenleving waar zij volgens de IND naartoe teruggestuurd zouden moeten worden?
Bent u op de hoogte van het feit dat vrouwen en meisjes die terugkeren na een verblijf in een westers land als «verwesterd» gezien kunnen worden en dat zij daardoor gevaar lopen?
Bent u zich ervan bewust dat de rechtbank in Den Haag heeft geoordeeld dat de IND de Afghaanse vrouw van 79 jaar, zoals genoemd in het artikel, niet mag uitzetten naar Afghanistan? Zo ja, waarom staat u het toe dat de IND hierin alsnog volhardt?
Klopt het dat de Minister van Asiel en Migratie op basis van Art. 42 GW verantwoordelijkheid draagt voor het gevoerde beleid van de IND?
Bent u bereid de besluiten van de IND inzake het terugsturen van vrouwen naar Afghanistan te voorkomen dan wel terug te draaien?
Kunt u de vragen een voor een en met spoed beantwoorden?
De recente update van Aerius |
|
André Flach (SGP) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Hoe waardeert u de analyse dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bij de recente update van Aerius niet de door de Kamer gevraagde correctie voor depositieonderzoek in duingebied, in lijn met de motie Flach (Kamerstuk 35 334, nr. 373), heeft toegepast?1
Vooropgesteld is het de taak van het RIVM om, als onafhankelijk wetenschappelijk instituut, te bepalen op welke manier de monitoring van de totale stikstofdepositie het beste kan worden uitgevoerd. Het RIVM werkt samen met andere kennisinstituten aan de continue doorontwikkeling van de meet- en rekenmethodiek, bijvoorbeeld via het Nationaal Kennisprogramma Stikstof. Als Minister vertrouw ik op de keuzes die vanuit de wetenschap gemaakt worden.
De kennisnotitie die het RIVM heeft gepubliceerd over dit onderwerp2, geeft een heldere uiteenzetting van de verschillende type metingen en de verschillende mogelijke toepassingen van die metingen. Hieruit komt duidelijk naar voren dat de metingen in Solleveld uit 2014 niet geschikt zijn om de landelijke berekeningen van de stikstofdepositie te kalibreren.
Deelt u de analyse dat het depositieonderzoek in Solleveld serieuze aanwijzingen geeft voor forse overschatting van de berekende droge depositie via de DEPAC-module?2
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 zijn de metingen in het Solleveld uit 2014 niet geschikt om de landelijke berekeningen van de stikstofdepositie te kalibreren.
Wel geven die metingen uit 2014 aanleiding voor nader onderzoek. Hiervoor is recent een nieuwe meetcampagne gestart met gerichtere metingen. De metingen lopen tot ten minste eind 2026. Nieuwe inzichten uit die metingen zullen bij voldoende en consistente wetenschappelijke onderbouwing door het RIVM worden gebruikt om het model aan te passen.
Is de veronderstelling juist dat de berekening van de depositie in duingebieden is gebaseerd op depositiemetingen bij Engels raaigras, een veel dichtere vegetatie dan de schrale vegetatie in duingebieden, en dat hierdoor de depositie in duingebieden wordt overschat?
Bovenal wil ik nogmaals benadrukken dat het niet zeker is dat de stikstofdepositie in de duingebieden wordt overschat. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 1.
Om inhoudelijk antwoord te geven op de vraag, is het van belang om onderscheid te blijven maken tussen de verschillende functies van metingen in het model.
In het model is een deel van de theoretische beschrijvingen van droge depositie gebaseerd op metingen boven Engels raaigras. Dit gaat echter om onderdelen in het depositieproces die niet afhankelijk zijn van vegetatietype. De veronderstelde conclusie kan daarom niet worden getrokken op basis van die metingen.
In de berekening van de depositie wordt daarnaast onderscheid gemaakt tussen enkele algemene categorieën voor landgebruik. Voor de duinen wordt als vegetatietype inderdaad de categorie «gras» gehanteerd (andere categorieën zijn bijvoorbeeld «bos» en «water»). In het aanvullende onderzoek in Solleveld wordt onderzocht in hoeverre de huidige in het model toegepaste vegetatiekenmerken voor de duinen passend zijn. Ook hier zullen de resultaten van het onderzoek bij voldoende en consistente wetenschappelijke onderbouwing door het RIVM worden gebruikt om het model aan te passen.
Kunt u een inschatting geven van de gevolgen voor de berekende lokale ammoniakconcentratie als de berekende droge depositie met tenminste een factor twee zou worden verlaagd?
Het RIVM heeft in het «Eindrapport Ammoniak van Zee» een paragraaf (paragraaf 4.4.3) gewijd aan het effect van een lagere depositie op de berekende lokale ammoniakconcentraties.4 Hierin is te vinden dat het halveren van de depositiesnelheid leidt tot een ca. 15–20% hogere concentratie.
Er is op dit moment echter geen inhoudelijke (wetenschappelijke) onderbouwing om de depositiesnelheid te halveren.
Is de veronderstelling juist dat berekende deposities in kustgebieden relatief dicht bij de kritische depositiewaarden uitkomen en eventuele overschatting van deze deposities derhalve bepalend kan zijn voor het al dan niet overschrijden van deze kritische depositiewaarden?
Het klopt dat de totale stikstofdepositie in het kustgebied over het algemeen lager is dan in de rest van het land. In combinatie met de specifieke kritische depositiewaarde van duinhabitats, is de verwachting dat in 2030 al ruim 80% van het stikstofgevoelige areaal in de duingebieden onder de kritische depositiewaarde komt.5
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat initiatiefnemers van onder meer woningbouwprojecten in west-Nederland afgerekend worden op berekende overschrijding van kritische depositiewaarden, terwijl zeer waarschijnlijk sprake is van overschatting van deze depositie en in veel minder gevallen sprake is van overschrijding van deze kritische depositiewaarden?
Ook hierbij geldt dat het niet zeker is dat de stikstofdepositie in de duingebieden wordt overschat.
Een overschrijding van de KDW hoeft overigens ook niet bepalend te zijn voor het al dan niet verlenen van een natuurvergunning. Voor de beoordeling van projecten die mogelijk een effect kunnen hebben, moet nader worden beoordeeld of het project een significant negatief effect kan hebben op de natuur. Indien uit een ecologische beoordeling blijkt dat de betreffende natuur in een goede staat van instandhouding is en de eventuele toename van stikstofdepositie niet tot een negatief effect kan leiden, kan een vergunning verleend worden.
Gaat u ervoor zorgen dat de DEPAC-module in het OPS-model zo snel mogelijk wordt aangepast naar aanleiding van het onderzoek in Solleveld? Wanneer kunnen deze aanpassingen worden doorgevoerd?3
Zoals ook al aangegeven bij het antwoord op vraag 1 is het aan het RIVM om te bepalen op welke manier de monitoring van de totale stikstofdepositie het beste kan worden uitgevoerd. Het RIVM werkt met andere kennisinstituten in het Nationaal Kennisprogramma Stikstof aan onderzoek om onder andere de DEPAC-module te verbeteren. Daarvoor doen de onderzoekers metingen in Solleveld, zoals eerder genoemd, maar ook op andere locaties zoals bij Speuld en bij Loobos. Het model wordt aangepast wanneer er voldoende en consistent wetenschappelijk bewijs beschikbaar is. Daarbij weegt het RIVM wetenschappelijke inzichten van andere kennisinstituten mee.
Bent u bereid te bezien hoe op korte termijn een vorm van correctie kan plaatsvinden voor zeer waarschijnlijke overschatting van de stikstofdepositie in duingebieden in het geval dat genoemde bijstelling van de DEPAC-module niet op korte termijn kan plaatsvinden?
Zie de antwoorden op vraag 1 en 7.
Het rapport ‘Behoeften en ondersteuning van mantelzorgers op Bonaire’ van Stichting Mantelzorg Bonaire |
|
Don Ceder (CU) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport «Behoeften en ondersteuning van mantelzorgers op Bonaire» van Stichting Mantelzorg Bonaire?
Wat is uw reactie op de resultaten van het onderzoek onder mantelzorgers op Bonaire, namelijk die van structurele overbelasting, bureaucratische knelpunten en een gebrek aan passende ondersteuning van mantelzorgers?
Welk beleid voert u momenteel om mantelzorgers op Bonaire te ondersteunen? Welke wettelijke taken heeft het Rijk om mantelzorgers op Bonaire, Sint Eustatius en Saba te ondersteunen?
Welke aanknopingspunten vindt u in het rapport om het mantelzorgbeleid op Bonaire te intensiveren? Hoe ziet u daarin de verschillende verantwoordelijkheden van het Rijk en de gemeente Bonaire?
Welke mogelijkheden ziet u om de gemeente Bonaire en de Stichting Mantelzorg Bonaire extra te ondersteunen, gezien de bijzondere situatie van Bonaire als het gaat om de leeftijdsopbouw en sociaal-economische status van de bevolking? Is het mogelijk om een intensiveringspilot van de inzet te starten op Bonaire, zodat dit bij succes eventueel uitgerold kan worden naar alle BES-eilanden?
Polariserende advertenties van Oxfam Novib. |
|
Joost Eerdmans (JA21) |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de advertentie «Racisten zijn in de minderheid; wij zijn met meer» van Oxfam Novib, onder meer gedrukt in het Algemeen Dagblad van 28 oktober?
Deelt u de mening dat een met 59 miljoen euro door de overheid gesubsidieerde organisatie er niet goed aan doet zes in de Tweede Kamer vertegenwoordigde politieke partijen impliciet weg te zetten als racisten/fascisten, zoals vermeld op hun website?
Aan welke richtlijnen heeft Oxfam Novib zich te houden wat betreft de besteding van subsidiegeld aan het inkopen van politieke advertenties?
Hoe waarborgt het ministerie dat overheidssubsidies niet worden ingezet voor partijpolitieke of polariserende doeleinden?
Het artikel 'Sleutelrol voor Nederland in Europese lobby voor versoepeling regels gentech-voedsel' |
|
Rosanne Hertzberger (VVD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB), Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Sleutelrol voor Nederland in Europese lobby voor versoepeling regels gentech-voedsel» van Argos en de bijbehorende documentaire «Stille strijd om ons zaad»?1
Herinnert u zich de aangenomen motie van het lid Hertzberger c.s. (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 81), waarin de regering wordt verzocht zich in te zetten voor een interpretatie van de nieuwe genomische technieken (NGT)-verordening die voorkomt dat er patenten kunnen worden verleend op zowel conventioneel als genetisch geïntroduceerde eigenschappen?
Hoe beoordeelt u de in het artikel beschreven actieve Nederlandse lobby voor versoepeling van NGT-regels, inclusief het weglaten van risicobeoordeling en etikettering bij NGT-gewassen, in het licht van deze en andere aangenomen moties die juist pleiten voor strikte kaders en bescherming van publieke belangen?
Kunt u toelichten hoe uw ministerie en andere betrokken ministeries de uitvoering van deze Kameruitspraken hebben gewaarborgd in de Nederlandse inzet binnen de besloten triloog op 14 oktober 2025? Kunt u daarbij specifiek aangeven welke inzet is gepleegd om patenteerbaarheid van NGT-eigenschappen te voorkomen?
Hoe verhoudt het resultaat zich tot het Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid (ENVI)-compromis van het Europees Parlement, dat octrooien op NGT-planten en -producten uitsluit? Steunt Nederland dit standpunt nog steeds actief in de onderhandelingen?
Is het waar dat zorgen van kleinere veredelaars en maatschappelijke organisaties structureel minder prioriteit kregen in de Nederlandse onderhandelingsinzet, zoals wordt gesuggereerd in het artikel? Zo nee, kunt u dat onderbouwen met concrete voorbeelden van hoe deze belangen zijn meegenomen?
Erkent u dat een toename van patenten op NGT-gewassen het risico met zich meebrengt van belemmering van veredelingsvrijheid, juridisering van de sector en machtsconcentratie bij enkele grote zadenbedrijven, zoals in het artikel wordt beschreven? Zo nee, waarom niet?
Gezien de grote meerderheden die moties zoals de motie-Hertzberger c.s. hebben gekregen houdt u er rekening mee dat de Kamer u mogelijk per motie zal verzoeken om tegen een resultaat te stemmen waarin de oproepen tot heldere etikettering, voor keuzevrijheid en tegen octrooien van eigenschappen niet voldoende zijn gewaarborgd? Kunt u toezeggen gehoor te geven aan een dergelijk verzoek?
Kunt u toezeggen de Kamer tijdig te informeren over aankomende stemmingen zodat er voldoende gelegenheid is om uw inzet in Europa in lijn te brengen met de wens van een democratische meerderheid?
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden voordat er nieuwe overleggen plaatsvinden?
De uitzending van Radar over de problemen met bekkenbodemmatjes |
|
Sarah Dobbe |
|
Bruijn |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Radar over de problemen met bekkenbodemmatjes en het verwijderen daarvan?1
Deelt u de mening dat het een onacceptabele situatie is dat vrouwen enorm ingrijpende klachten ervaren door de inzet van bekkenbodemmatjes en andere mesh-implantaten, waarvan werd gezegd dat deze veilig waren, terwijl de volledige verwijdering daarvan niet in Nederland wordt aangeboden en vaak niet wordt vergoed als dit in het buitenland gebeurt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid hierover met de getroffen vrouwen in gesprek te gaan?
Deelt u de mening dat het onacceptabel is wanneer vrouwen wordt verteld dat hun klachten «tussen de oren» zitten, terwijl dit een structureel probleem is dat veel vrouwen raakt? Deelt u de analyse dat het feit dat het hierbij om vrouwen gaat daarbij meespeelt?
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat dezelfde experts betrokken zijn bij het onderzoek naar bekkenbodemmatjes, de toelating, de toepassing ervan en de beslissing om deze wel of niet te verwijderen en dat deze ook betaald worden door de producenten? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om deze (schijn van) belangenverstrengeling aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Hoe kijkt u naar het Engelse voorstel om bekkenbodemmatjes enkel te laten plaatsen in gespecialiseerde centra waar deze ook volledig verwijderd kunnen worden?
Deelt u de mening dat het besluit over de toelating van implantaten zoals bekkenbodemmatjes zou moeten worden genomen door een onafhankelijke publieke instelling, zoals ook de praktijk is bij geneesmiddelen, in plaats van door commerciële partijen en experts die worden gefinancierd vanuit de producenten zelf? Zo ja, welke stappen gaat u daarvoor zetten? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat Nederland zelf de expertise zou moeten hebben om bekkenbodemmatjes volledig te verwijderen, als we deze hier ook plaatsen? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit te regelen? Bent u bereid om zich in te zetten voor het opzetten van een expertisecentrum op dit gebied? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat vrouwen die in het buitenland hun bekkenbodemmatje of ander mesh-implantaat moeten laten verwijderen in het buitenland, omdat dit in Nederland niet mogelijk is, deze behandeling volledig vergoed moeten krijgen? Zo ja, hoe gaat u regelen dat zij dit gewoon vergoed krijgen? Zo nee, waarom vindt u het acceptabel dat zij hiervoor afhankelijk zijn van hun eigen spaargeld, giften van vrienden en familie, crowdfunding en/of zichzelf in de schulden moeten steken?
Deelt u de mening dat de vrouwen die hun bekkenbodemmatjes of ander mesh-implantaat op eigen kosten hebben moeten laten verwijderen in het buitenland hiervoor gecompenseerd moeten worden? Zo ja, hoe gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik en de bescherming van Nedersaksisch en Limburgs als streektalen |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ilse Saris (CDA), Natascha Wingelaar (NSC) |
|
Rijkaart |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Friese taal wordt beter doorgegeven dan het Nedersaksisch», over het promotieonderzoek van Raoul Buurke naar het gebruik en het behoud van deze beide streektalen in de afgelopen decennia?1
In hoeverre worden de verschillen in de mate waarin het Fries en Nedersaksisch als streektaal worden gebruikt, vermengd met Nederlands en doorgegeven aan jongeren naar uw mening veroorzaakt door de hardnekkige weigering van de regering om het Nedersaksisch (evenals het Limburgs) te erkennen onder deel III van het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden, dat door Nederland in 1996 is geratificeerd?
Deelt u de mening dat het belangrijk is om het Nedersaksisch en Limburgs als streektalen te behouden, als onderdeel van de identiteit en het culturele erfgoed, en dat dit belang een erkenning van het Nedersaksisch en Limburgs onder deel III van het Handvest rechtvaardigt?
Kunt u concreet toelichten hoe de huidige erkenning van beide streektalen onder deel II concreet uitwerking heeft gekregen in «beleid, wetgeving en praktijk ten aanzien van regionale talen», waartoe het Handvest de regering verplicht? Deelt u onze mening dat de inzet van het Rijk in de afgelopen decennia ontoereikend is geweest om de achteruitgang in het gebruik van streektalen te stoppen?
Kunt u toelichten wat de regering concreet heeft gedaan om de streektalen te behouden sinds het afsluiten van de convenanten met de verantwoordelijke provincies Groningen, Drenthe, Overijssel, Gelderland en Friesland en de gemeenten Oost- en West-Stellingwerf (in 2018) en Limburg (in 2019)? Welke concrete initiatieven heeft de regering genomen om het gebruik van streektalen in diverse domeinen (zoals regionaal en lokaal bestuur, cultuur, media, onderwijs en kennis) te stimuleren? Welke belemmeringen zijn weggenomen?
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat het Rijk provincies en gemeenten te hulp schiet bij hun inspanningen om het Nedersaksisch en Limburgs te behouden en dat het erkennen van de streektalen onder deel III helpt om de inzet van het Rijk te concretiseren?
Bent u ervan op de hoogte dat het Nedersaksisch in de meeste Noord-Duitse deelstaten, waaronder Nedersaksen, erkend is onder deel III van het Handvest? Bent u bereid zich te verdiepen in de praktijk bij onze Duitse buren en te bezien wat we van hen kunnen leren?
Wat is uw reactie op het concrete voorstel dat is uitgewerkt door het wetenschappelijk bureau van NSC voor erkenning van het Nedersaksisch en Limburgs onder deel III, dat is gebaseerd op de praktijk in Nedersaksen? Kunt u aangeven welke onderdelen van dit voorstel u niet uitvoerbaar of haalbaar acht en waarom niet?2
Het bericht ‘Terugbetaling toeslagen leidt steeds vaker tot problemen bij burgers’ |
|
Bram Kouwenhoven (NSC), Ilse Saris (CDA) |
|
Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (VVD), Mariëlle Paul (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Terugbetaling toeslagen leidt steeds vaker tot problemen bij burgers»?1
Deelt u de mening dat het huidige toeslagenstelsel failliet is als de Dienst Toeslagen in slechts één jaar tijd 658.000 keer een bedrag moet terugvragen, omdat achteraf bleek dat mensen teveel geld hadden gekregen?
Wat zegt het volgens u over de mate waarin het huidige toeslagenstelsel nog functioneert als het aantal huishoudens met langdurige toeslagenschulden sinds corona bijna is verdrievoudigd?
Hoe verklaart u dat het totale bedrag aan uitgekeerde toeslagen de afgelopen tien jaar bijna is verdubbeld tot 21 miljard euro?
Waar doelt de Dienst Toeslagen op wanneer zij spreekt over het steeds vaker moeten terugvragen van «grote bedragen»? Om wat voor financiële bedragen gaat dat volgens u in een «worst case» scenario?
In hoeverre is de samenloop onderzocht van terugvordering van toeslagen en problematische toeslagenschulden met het ontvangen van een uitkering vanuit bijvoorbeeld de WIA, WW, AOW of Participatiewet?
Deelt u dat de menselijke maat totaal ontbreekt in het huidige toeslagenstelsel als het mogelijk is dat iemand in een kwetsbare positie over twee jaren in totaal ruim 7.000 euro aan huurtoeslag moet terugbetalen?
Op welke wijze werkt u samen met organisaties als de Landelijke Cliëntenraad om mensen die zich melden met verwoestende gevolgen van één klein foutje zo goed mogelijk te helpen?
Zijn campagnes om toeslagenschulden terug te dringen en experimenten waarbij de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag automatisch verlaagt volgens u ook maar symbolische maatregelen in het licht van hoe groot de problematiek met toeslagen is?
Ziet u ook dat een fundamentele herziening nodig is van zowel het stelsel van sociale zekerheid als het stelsel van belastingen- en toeslagen? Zo ja, op welke wijze gaat u prioriteit geven aan het uitvoeren van de Hervormingsagenda Inkomensondersteuning?
Bent u het eens met de lezing van de Dienst Toeslagen dat de groeiende problemen rondom toeslagenschulden deels komen doordat steeds meer geld wordt rondgepompt?
Onderschrijft u de constatering dat een verhoging van het minimumloon zoals voorgesteld door de Commissie Sociaal Minimum ertoe leidt dat het loon meer de basis van het inkomen wordt? Zo ja, waarom kiest u er dan niet voor om een verhoging naar 18 euro per uur door te voeren om mensen minder afhankelijk te laten zijn van onzekere toeslagen?
Hoe neemt u de economische schade voor de maatschappij door psychische gevolgen zoals depressies vanwege financiële stress mee in uw beleid? Maakt dit deel uit van ramingen van de kosten en opbrengsten van mogelijke maatregelen om het stelsel te hervormen?
Kunt u deze vragen één voor één binnen drie weken beantwoorden?
De toepassing van artikel 137 Pensioenwet bij pensioenfondsen met bijstortingsverplichting |
|
Agnes Joseph (BBB) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de Linkedin-post van de vereniging Voorop van 26 oktober 2025 over risico’s rond de toepassing van artikel 137 Pensioenwet bij fondsen met een bijstortingsverplichting?1
Klopt het dat de Wet toekomst pensioenen juist voor bijvoorbeeld pensioenfondsen met een bijstortingsverplichting een uitzondering op invaren voorziet omdat de huidige rechten op basis van bestaande afspraken al gegarandeerd zijn en bovendien in de praktijk veelal waardevast zijn gebleken?
Wat vindt u ervan dat sommige sociale partners overwegen om dergelijke pensioenfondsen toch in te varen, waardoor (gewezen) deelnemers en gepensioneerden hun bestaande garanties verliezen?
Kunt u bevestigen dat de strenge indexatieregels uit artikel 137 Pensioenwet oorspronkelijk bedoeld waren om vermogensverschuivingen door (inhaal)indexaties te voorkomen en dat pensioenfondsen met bijstortingsverplichting hier expliciet van uitgezonderd zijn?
Acht u het juist dat deze uitzondering voor pensioenfondsen met een bijstortingsverplichting vervalt zodra er binnen het fonds geen nieuwe pensioenopbouw meer plaatsvindt vanwege de overgang naar de Wet toekomst pensioenen, terwijl de regeling en bijstortingsverplichting ongewijzigd blijven? Was dat ooit de bedoeling van de Wet toekomst pensioenen of juist niet?
Bent u ermee bekend dat sommige sociale partners hun transitie-analyses baseren op de aanname dat de versoepelde indexatieregels vervallen bij het sluiten van het pensioenfonds voor nieuwe pensioenopbouw, waardoor invaren gunstiger lijkt?
Deelt u de opvatting dat (gewezen) deelnemers en gepensioneerden aan fondsen met bijstortingsverplichting mochten vertrouwen op blijvende toepassing van artikel 137 zolang deze verplichting bestaat ondanks dat nieuwe pensioenopbouw door de introductie van de Wet toekomst pensioenen elders wordt ondergebracht? Welke maatregelen neemt u om dit vertrouwen te beschermen tijdens de transitie?
Hoe waarborgt u dat de uitzondering van artikel 137, derde lid, onderdeel b, een wettelijke waarborg blijft voor pensioenfondsen met een bijstortingsverplichting en geen beleidsmatige keuzevrijheid wordt van sociale partners, en hoe voorkomt u dat werkgevers via een te ruime interpretatie onder bestaande garanties uitkomen?
Bent u bereid om snel helderheid te verschaffen over de toepassing van artikel 137 bij gesloten fondsen met bijstortingsverplichting die nieuwe pensioenopbouw elders willen onderbrengen, zodat rechtszekerheid ontstaat en deelnemers tussentijds niet onbedoeld rechten verliezen?
Hoe wordt in de praktijk de onafhankelijkheid van besluitvorming over de transitie geborgd wanneer ondernemingsraden of centrale ondernemingsraden tegelijkertijd betrokken zijn bij meerdere pensioenfondsen met uiteenlopende belangen?
Acht u het wenselijk dat sociale partners die zelf belanghebbende zijn bij de uitkomst, zonder externe toetsing vooraf bepalen of sprake is van evenwichtige besluitvorming? Zo nee, welke waarborgen acht de Minister noodzakelijk?
Overweegt u aanvullende maatregelen om (de schijn van) belangenverstrengeling of gebrek aan onafhankelijke toetsing te voorkomen – bijvoorbeeld bij situaties waarin een ondernemingsraad enerzijds door middel van verhoging van de (werkgevers-)premie inzet op pensioenverbetering bij een premiegefinancierd fonds (aantal pensioengerechtigden < 1%), maar bij een tweede fonds met bijstortingsverplichting, sterfhuisconstructie en met nog slechts +/- 13% actieve deelnemers) geen bezwaar maakt tegen invaren?
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Overlastgevers in Ter Apel. |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het aantal plaatsen in de procesbeschikbaarheidslocatie (pbl) in Ter Apel op dit moment? Klopt het dat er op dit moment slechts vijf plaatsen beschikbaar zijn? Vindt u dit zelf voldoende? Op welke termijn kunnen we hier meer van verwachten?
Welke afspraken zijn er met de lokale driehoek in de gemeente Westerwolde gemaakt over de handhaving van het gebiedsgebod op het terrein? Is er al sprake van extra handhavingscapaciteit voor het terrein waarvoor het gebiedsgebod geldt, zoals u vermeldde in uw brief van 2 oktober 2025?1
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het doorplaatsen van overlastgevende asielzoekers met een Dublinclaim naar opvanglocaties (zo nodig met extra beveiliging) buiten Ter Apel? In hoeverre gebeurt dit nu structureel? Als dit niet structureel gebeurt, waarom niet?
Levert het overplaatsen van deze groep overlastplegers nu een oplossing voor inwoners en ondernemers in Ter Apel, die regelmatig met veelplegers uit deze groep te maken krijgen, die vaak na enkele uren alweer op straat staan? Zo nee, wat bent u van plan hier wel aan te doen?
Is het de bedoeling om ook minderjarige overlastgevers door te plaatsen naar opvanglocaties buiten Ter Apel? Zo nee, welke oplossing is er dan voor deze overlastgevende groep, die ook door ondernemers en inwoners vaak alweer na korte tijd op straat gezien worden?
Is (een vorm van) perspectiefopvang zoals deze eerder door Nidos werd opgezet (kleinschalig, intensieve begeleiding door medewerkers met veel ervaring met deze groep) een oplossing voor de plaatsing van minderjarige overlastgevers uit Ter Apel (of andere opvang)? Zo nee, waarom niet?
Zijn er voldoende van dit soort (zie vraag2 opvanglocaties beschikbaar? Wat doet het kabinet om hiervoor te zorgen?
Het bericht 'Meesters veruit in de minderheid in basisonderwijs: ’Kinderen in de klas hebben mannelijke rolmodellen nodig’' |
|
Don Ceder (CU) |
|
Moes , Becking |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Meesters veruit in de minderheid in basisonderwijs: «Kinderen in de klas hebben mannelijke rolmodellen nodig»»?1
Ik vind het belangrijk dat het onderwijspersoneel de samenleving weerspiegelt en dat kinderen verschillende rolmodellen voor de klas zien. Het onderwijs moet voor iedereen een aantrekkelijke werkplek zijn. Juist in tijden van aanhoudende tekorten. Daarom werken we er aan om dit te verbeteren, bijvoorbeeld via de campagne «Werken met de Toekomst»2 en de Alliantie Divers voor de Klas3. De afgelopen jaren hebben we veel stappen gezet voor het verbeteren van het imago van het leraarschap, maar het kost natuurlijk tijd alvorens dit effect sorteert.
Tegelijkertijd moeten we ook realistisch zijn dat het aandeel van mannelijke leraren niet zomaar maakbaar is. Het percentage van mannelijke leraren in Nederland is bijvoorbeeld vergelijkbaar met het gemiddelde in de EU. Dat weerhoudt ons er niet van in te zetten op een hoger aantal mannen en meer diversiteit.
Hoe reflecteert u op het feit dat het percentage mannelijke leraren tussen 2016 en 2022 niet is gestegen en hoe komt dit volgens u?
Ik vind het jammer dat het percentage niet is toegenomen. Dit kan onder andere te maken hebben met het imago van het beroep en dat er de afgelopen jaren veel mannelijke leraren met pensioen zijn gegaan. Het heeft ook te maken met de relatief hoge arbeidsparticipatie van vrouwen. Dat is iets wat we moeten toejuichen. De laatste jaren is er meer aandacht omtrent dit thema en zet OCW zich meer in om de diversiteit, waaronder mannen, te vergroten. Denk bijvoorbeeld aan de campagne, verbeterde arbeidsvoorwaarden en het werk van de Alliantie Divers voor de Klas. Het kost tijd voordat het effect van deze maatregelen terug te zien is in de school. Zo kan een verhoogde instroom van mannen op de lerarenopleidingen pas 4 jaar later leiden tot meer leraren in de school. We zien de afgelopen jaren gelukkig een stijging in de instroom op de lerarenopleidingen. In de aanpak van lerarentekort is dit een goede ontwikkeling.
Heeft u ook met instemming kennisgenomen van de uitspraak van de voorzitter van het Landelijk Overleg Lerarenopleiding Basisonderwijs (LOBO) over dat ze in 2030 zo’n 30 procent aan mannelijke studenten willen hebben?
Ja. Ik ben blij dat de lerarenopleidingen samen werk maken van het aantrekken van meer mannelijke studenten.
Liggen er aan dat streefcijfer ook concrete afspraken tussen de lerarenopleidingen ten grondslag, naast dat er in september tips zijn opgesteld?
Tussen de lerarenopleidingen in het LOBO is afgesproken zich in te spannen voor een verhoogde instroom van 30% van mannelijke studenten op de lerarenopleidingen. Dit wordt jaarlijks in het LOBO geëvalueerd. In het bereiken van de 30% is het van belang te doen wat werkt. De opgestelde tips zijn onderbouwd en er is aangetoond dat de principes werken in de praktijk. Daarnaast zijn veel van de lerarenopleidingen betrokken bij de leernetwerken van de Alliantie Divers voor de klas waar ook werkende principes worden uitgewisseld. Een van de principes waarvan is aangetoond dat het bijdraagt aan het verhogen van de instroom is bijvoorbeeld dat mannelijke studenten aanwezig zijn bij de voorlichtingsdagen.
Op welke manier wordt bijgehouden of het percentage mannelijke studenten inderdaad hoger wordt en hoe wordt bijgestuurd als stijging uitblijft?
Het LOBO evalueert jaarlijks de stand van zaken met betrekking tot het streefcijfer van 30%. De lerarenopleidingen spreken elkaar eropaan waar nodig. Met het vaststellen van dit streefcijfer laat het LOBO zien werk te willen maken van meer mannelijke studenten. Daarnaast houdt OCW jaarlijks het percentage van mannelijke leraren en de instroom van mannelijke studenten op de lerarenopleidingen bij. Deze informatie ontvangt de Tweede Kamer jaarlijks met de Kamerbrief Lerarenstrategie van december.
Herinnert u zich motie-Ceder c.s. en bent u het eens dat 30 procent mannelijke studenten nog geen 30 procent meesters betekent, gezien de uitval van mannelijke studenten op de pabo, evenals van startende mannelijke leraren?2
Het is van belang niet enkel te focussen op het verhogen van de instroom van het aantal mannelijke studenten op de lerarenopleidingen, maar ook te kijken naar de door- en uitstroom op de opleidingen en het behoud in het werkveld. Dit is een belangrijk onderdeel in de aanpak van de lerarentekorten. Denk daarbij aan het verminderen van werkdruk, het bieden van loopbaanperspectief en het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden. Tevens ben ik aan de slag met het wetsvoorstel strategisch personeelsbeleid en arbeidsvoorwaarden dat nu bij de Raad van State ligt voor advies.
Op welke manier zet het werkveld zich in voor het behoud van mannelijke leraren en bent u bereid hen aan te moedigen om daar concrete afspraken over te maken en, in navolging van de lerarenopleidingen, een streefcijfer op te stellen, in lijn met motie-Ceder c.s.? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze afspraken verwachten? Zo nee, waarom niet?
Ik zie dat scholen zich inspannen om leraren te behouden. Zo wordt er bijvoorbeeld ingezet op het verlagen van de werkdruk en het bieden van professionaliseringskansen. Het is van belang goede voorbeelden en tips met elkaar te delen en ik constateer dat Alliantie Divers hierin een belangrijke rol heeft op het gebied van mannen. Daarom ontvangt de Alliantie een subsidie van het ministerie. De uitstroom van mannelijke leraren bestaat voornamelijk uit pensioengerechtigden. Vandaar zou ik op dit moment niet inzetten op concrete afspraken over het behoud van mannelijke leraren.
De sluiting van fabriek Fibrant op Chemelot |
|
Natascha Wingelaar (NSC) |
|
Vincent Karremans (VVD), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Fabriek Fibrant op Chemelot gaat sluiten, honderd werknemers ontslagen: vrees voor domino-effect»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de sluiting van Fibrant, waarbij 100 banen verloren gaan en de productie wordt verplaatst naar China?
Het kabinet deelt de zorgen over de voorgenomen sluiting van een aantal fabrieken van Fibrant op Chemelot. Allereerst, voor de betrokken medewerkers die op dit moment in grote onzekerheid zijn over hun baan. Verder deelt het kabinet de zorgen van de Provincie Limburg en het cluster Chemelot, waar Fibrant één van de grotere bedrijven is. Chemelot is een sterk geïntegreerd cluster, waardoor een herstructurering bij één bedrijf mogelijk ook andere bedrijven op het cluster zal raken. Het is op dit moment echter te voorbarig om te spreken over een definitief besluit.
Op 21 oktober jl. heeft Fibrant in een persbericht het voorgenomen besluit tot herstructurering van de organisatie naar buiten gebracht. Door dit voorgenomen besluit zouden circa 100 medewerkers gedwongen hun baan verliezen. Fibrant heeft het voorgenomen besluit voorgelegd aan de ondernemingsraad (OR) voor advies. Pas na een advies van de OR zal er een definitief besluit worden genomen.
De ontwikkelingen bij Fibrant zijn zorgwekkend en passen in een beeld dat we helaas vaker zien, waarbij bedrijven in de energie-intensieve industrie (EII) in Nederland moeilijk kunnen concurreren. De financiële uitdagende situatie bij Fibrant komt volgens het bedrijf onder meer door aanhoudende druk op de productiekosten in combinatie met overcapaciteit op de (Europese) markt. Deze overcapaciteit is mede het gevolg van toenemende productiecapaciteit in landen zoals China, al is in dit specifieke geval geen sprake van verplaatsing van productie. Het kabinet herkent deze signalen over de concurrentiepositie van de industrie en deelt deze zorgen.
Hoe verhoudt deze sluiting zich tot de doelstellingen van het kabinet om de maakindustrie en werkgelegenheid in Nederland te behouden en om de regio Zuid-Limburg economisch te versterken?
Het voorgenomen besluit voor sluiting van de caprolactam-fabrieken van Fibrant op Chemelot laat zien dat het vestigingsklimaat in Nederland onder druk staat. Het kabinet heeft in haar recente brief met het Toekomstperspectief voor de EII benadrukt dat bedrijven gestimuleerd moeten worden om in Nederland te blijven produceren, maar wel anders dan nu: schoner, concurrerender en minder afhankelijk van fossiele energie en kwetsbare importketens.2 Het behouden van de EII is cruciaal voor het Nederlandse verdienvermogen en het streven naar strategische autonomie. Fibrant heeft de afgelopen jaren al grote investeringen gedaan om deze stap richting een schonere productie te realiseren en behoort tot de meest efficiënte en duurzame sites voor de productie van caprolactam in Europa. De sterke verwevenheid van Fibrant met het cluster Chemelot, waarbij bedrijven grondstoffen aan elkaar leveren of restwarmte met elkaar delen, maakt dat de gevolgen van een eventuele sluiting ook breder gevoeld zullen worden. De werkgelegenheid en economische activiteiten op het cluster zijn van groot belang voor de regionale economie.
Het belang van een sterke en groene basischemie voor het toekomstig verdienvermogen van Nederland wordt ook onderschreven door het Perspectief voor de chemiesector3 en innovatieve chemie is door het kabinet recent aangemerkt als strategische markt die van groot belang is voor onze economie, maatschappelijke uitdagingen en economische weerbaarheid.4 De eventuele sluiting van een aantal fabrieken van het bedrijf op Chemelot zou niet bijdragen aan deze beleidsdoelstellingen en het verlies van deze kennis en productiecapaciteit in Nederland zou betreurenswaardig zijn voor de regionale, nationale en Europese economie en autonomie.
Bent u ermee bekend dat Fibrant eerder dit jaar nog subsidie ontving in het kader van de regeling «Klimaat en Groene Groei» om de ammoniakuitstoot te reduceren, samen met OCI en Rockwool? Hoeveel subsidie is daadwerkelijk toegezegd en uitgekeerd aan Fibrant? Wat gebeurt er met die middelen nu de fabriek sluit?
Ja, dit is bekend. In maart 2025 heeft Fibrant vanuit de Rijksoverheid een subsidie van € 30 miljoen toegekend gekregen om haar ammoniakuitstoot significant te reduceren. Deze subsidie is verstrekt vanuit de Aanpak Piekbelasting Industrie (API) om bij te dragen aan een duurzamere en schonere basisindustrie.5 Zoals eerder is aangegeven ligt er op dit moment nog een aantal toekomstscenario's op tafel. Het is daarom nog te voorbarig om uitspraken te doen over de mogelijk impact voor dit reductieproject.
Na een beschikking wordt het subsidiebedrag, zoals gebruikelijk bij dergelijke subsidies, in tranches bevoorschot, in lijn met de voortgang van het betreffende project. Onderdeel van deze subsidiebeschikking is een prestatieafspraak. Indien het project niet wordt gerealiseerd, moet het eerder voorgeschoten bedrag door het bedrijf worden terugbetaald. Tot nog toe is circa € 5 mln. als voorschot aan Fibrant uitgekeerd. Zodra meer duidelijk is over de toekomst van Fibrant, kan ook inzicht worden gegeven in wat de mogelijke impact is op de voortgang van dit specifieke project.
Hoe beoordeelt u het dat overheidsgeld is ingezet om verduurzaming te ondersteunen, terwijl de buitenlandse eigenaar vervolgens besluit de productie volledig naar China te verplaatsen?
Zoals in de beantwoording van vraag 2 is aangegeven, betreft het voorgenomen besluit van Fibrant een mogelijke sluiting van de caprolactam-installaties op Chemelot en niet een verplaatsing (naar China of elders). Een eventuele sluiting van deze activiteiten ziet het kabinet, zoals hiervoor aangegeven, als zorgwekkend.
Het kabinet zet zich in voor het behoud van de EII in Nederland, door te zorgen voor de noodzakelijke randvoorwaarden voor investeringen in verduurzaming. Zoals het kabinet eerder heeft aangegeven moeten bedrijven in Nederland kunnen verduurzamen, een toekomst kunnen hebben en concurrerend kunnen zijn.6 Naast het verbeteren en realiseren van de randvoorwaarden, is een brede waaier aan instrumenten beschikbaar om bedrijven te ondersteunen bij het realiseren van hun verduurzamingsambities in Nederland.
Met de reeds genomen en aangekondigde maatregelen blijven er uitdagingen voor (de verduurzaming van) bedrijven in de industrie. Bij de (formatie van) een nieuwe kabinet zal ook gekeken moeten worden naar welke (nieuwe) maatregelen eventueel nodig zijn om bedrijven en banen in de industrie te behouden.
Welke gevolgen heeft deze sluiting voor andere bedrijven op Chemelot, waaronder OCI en SABIC, en voor de honderden toeleveranciers en onderhoudsbedrijven die afhankelijk zijn van deze keten?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt er momenteel interdepartementaal overleg gevoerd met de Ministeries van Economische Zaken, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en met de provincie Limburg om de gevolgen voor werkgelegenheid en regionale economie op te vangen? Zo ja, welke concrete stappen worden gezet? Zo nee, bent u bereid dit alsnog op te starten?
Het kabinet heeft, samen met Provincie Limburg, zeer intensief contact met de bedrijven over de ontwikkelingen op Chemelot. Zoals gezegd liggen er op dit moment nog meerdere scenario's op tafel, waarbij het doel is om zoveel mogelijk werkgelegenheid en economische activiteit te behouden. Het kabinet deelt de zorgen over de voorgenomen sluiting van een aantal van fabrieken van Fibrant op Chemelot.
Vooralsnog zal het kabinet inzetten op het voorkomen van ontslagen en het behoud van werkgelegenheid in het cluster. Indien er onverhoopt toch wordt overgegaan tot sluiting en daarmee gedwongen ontslagen voor werknemers, dan zal het kabinet, aansluitend op de afspraken tussen de werkgever en werknemers en de inzet op «van werk naar werk» en in nauwe samenwerking met de Ministeries van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, provincie Limburg, gemeenten, UWV en andere betrokken partijen, zich richten op goede begeleiding van getroffen medewerkers naar nieuw werk.
In dat geval kan, aansluitend op de afspraken tussen werkgever en werknemers, het vinden van nieuw werk worden ondersteund door de werkgeversdienst-verlening van UWV en gemeenten. Vanuit de regionale samenwerkingsverbanden in Zuid-Limburg is goed zicht op de arbeidsmarkt en op de beschikbare personeelsvraag bij andere bedrijven. Deze partners kunnen gezamenlijk maatwerk bieden, gericht op het voorkomen van langdurige werkloosheid en het benutten van kansen in en voor de regio.
Erkent u de uitspraak van de vakbonden dat dit een «zware klap» is voor de regio, en welke maatregelen overweegt u om de gevolgen voor de getroffen werknemers en de regio te beperken?
Zie antwoord op vraag 7.
Deelt u de zorg dat hoge energieprijzen, onzeker energiebeleid en complexe regelgeving bijdragen aan een verslechterd investeringsklimaat voor de Nederlandse industrie? Zo ja, wat gaat u daaraan doen om een gelijk speelveld met het buitenland te creëren?
Het kabinet herkent de signalen en deelt de zorgen over de verslechterde concurrentiepositie van de industrie in Nederland. De beschreven ontwikkelingen zijn herkenbaar: bij veel bedrijfstakken in de Nederlandse industrie staat de productie onder druk door een combinatie van factoren zoals de hoge energie-prijzen, complexe regelgeving en de sterk gestegen loonkosten. Een gunstig ondernemingsklimaat, met optimale randvoorwaarden en een gelijk speelveld, zijn van cruciaal belang voor het welslagen en de ontwikkeling van duurzame bedrijvigheid in Nederland.
Deze factoren zijn immers bepalend voor de concurrentiepositie en marktkansen van bedrijven. Het is essentieel dat ondernemers kunnen opereren onder gelijkwaardige voorwaarden en niet worden verdrongen door buitenlandse concurrenten die onder gunstiger omstandigheden en regelgeving kunnen opereren. Dat is niet alleen van belang voor de bedrijven, maar ook voor ons verdienvermogen.
Voor de verbetering van het gelijke speelveld voor bedrijven in de EII heeft het kabinet met Prinsjesdag een aantal nieuwe maatregelen aangekondigd, een uitwerking van het Pakket voor Groene Groei gericht op een gelijker speelveld.7 Het kabinet heeft onder andere aangekondigd de subsidieregeling indirecte kostencompensatie ETS (IKC-ETS) te verlengen tot en met 2028, om de elektriciteitskosten concurrerender te maken. Verder heeft het kabinet een werkgroep ingesteld met als opdracht om tot een alternatief te komen voor de nationale CO2-heffing, waarmee invulling wordt gegeven aan de brede wens van de Kamer om verbetering van de concurrentiepositie van de industrie in Nederland te realiseren. Het kabinet erkent dat de hoge nettarieven in Nederland een uitdaging zijn voor de industrie en onderzoekt mogelijkheden om de hoge elektriciteitskosten voor de EII te verlagen.
Het kabinet zet zich ook in voor het verbeteren van belangrijke randvoorwaarden, zoals vermindering van de regeldruk, beschikbaarheid van talent, netcongestie en betere werking van de EU interne markt. Bij investeringsbeslissingen is ook stabiliteit van beleid op de lange termijn voor bedrijven belangrijk. Naast inzet op randvoorwaarden is strategisch beleid nodig gericht op het stimuleren van investeringen in sectoren en gebieden relevant voor verdienvermogen, maatschappelijke opgaven en weerbaarheid. In dit licht is de Kamer recent geïnformeerd over de productiviteits-agenda8, het aanpakken van regeldruk9 en het nieuwe industriebeleid.10
Bent u bereid om samen met betrokken bedrijven, provincie en kennisinstellingen te werken aan een toekomstplan voor de Chemelot-site, gericht op behoud van hoogwaardige werkgelegenheid, innovatie en circulaire productie?
Het voorgenomen besluit van Fibrant om haar caprolactam-activiteiten te stoppen is nog niet definitief. Het kabinet is nauw betrokken bij de huidige ontwikkelingen rondom Fibrant, waarbij wordt gezocht naar passende en toekomstgerichte oplossingen, gericht op het beperken van de impact op de regio. Het kabinet heeft recent samen met de Provincie Limburg gevraagd aan Mark Verheijen, clusterregisseur Chemelot, en Koos van Haasteren, Executive Director Chemelot om samen met betrokken private partijen een gedragen plan uit te werken, waarbij zoveel mogelijk werkgelegenheid en economische activiteiten kunnen worden behouden voor een toekomstbestendig en duurzaam cluster. Het kabinet zal daarbij ook bezien hoe deze plannen, waar passend en mogelijk, eventueel kunnen worden ondersteund.
Er lopen momenteel ook verschillende (maatwerk)gesprekken met het cluster en de Provincie Limburg die passen binnen het bredere actieplan «Limburgs Bod voor een Duurzaam Chemelot». Het einddoel is een circulaire, CO2-neutrale én toekomstbestendige site rond 2040. Een goed voorbeeld van de maatwerkaanpak is de Joint Letter of Intent die op 8 juli jl. met AnQore en de Provincie Limburg is getekend. De nationaal groeifondsprogramma’s Circulair Plastics NL en BioBased Circular zijn voorbeelden van reeds bestaande publieke financiering in samenwerking met kennisinstellingen Brightlands Chemelot Campus, Universiteit Maastricht en TNO. Beide programma's zijn samen goed voor € 558 miljoen aan publieke financiering, naast regulier nationaal instrumentarium.
Welke lessen trekt u uit eerdere bedrijfssluitingen zoals Apollo Vredestein en Batavus? Waarom is het niet gelukt om soortgelijke besluiten te voorkomen, ondanks eerdere waarschuwingen?
Vooropgesteld moet worden geconstateerd dat deze casussen allemaal uniek zijn. Het voorgenomen besluit van Fibrant betreft een andere casus dan eerdere bedrijfssluitingen van de bedrijven Apollo Vredestein en Batavus. Met het bedrijf Apollo Vredestein is, zoals ook is toegelicht in de beantwoording van Kamervragen van de leden Saris en Postma, intensief contact geweest tussen de overheid en het bestuur van Vredestein.11 Het kabinet heeft geprobeerd het bedrijf te overtuigen van de voordelen van productie in Nederland, met name door te focussen op hoogwaardige, innovatieve productie. Daarbij is door het kabinet ondersteuning aangeboden om de business case hier aantrekkelijker te maken.
De eigenaren van Apollo Vredestein hebben echter steeds benadrukt dat het bedrijf zich, vanwege de ervaren concurrentiedruk, genoodzaakt ziet vooral op kosten te sturen. Deze aanpak sluit niet aan bij het Nederlandse industriebeleid, dat juist gericht is op een hoogwaardige, kennisintensieve maakindustrie. Uiteindelijk bleek het verschil in visie te groot om tot een gezamenlijke oplossing te komen.
In algemene zin bevestigt het voorgenomen besluit om de fabrieken van Fibrant te sluiten de noodzaak van het realiseren van een gelijk speelveld voor duurzame en concurrerende bedrijven. Het kabinet blijf zich inzetten voor het verbeteren van belangrijke randvoorwaarden, zoals energiekosten en nettarieven, de vermindering regeldruk, de beschikbaarheid van talent, netcongestie en (Europese) marktcreatie voor duurzame producten.
Naast inzet op randvoorwaarden is strategisch beleid nodig gericht op het stimuleren van investeringen in sectoren en gebieden relevant voor verdienvermogen, maatschappelijke opgaven en weerbaarheid. In dit licht heeft het kabinet de Kamer de afgelopen periode geïnformeerd over haar productiviteitsagenda, het aanpakken van regeldruk, het toekomstperspectief voor de EII en chemie en het nieuwe industriebeleid.
Klopt het dat Fibrant de afgelopen jaren publieke steun heeft ontvangen van het Rijk of via Europese of provinciale regelingen voor verduurzaming of innovatie van productieprocessen? Hoe wordt binnen dergelijke regelingen geborgd dat bedrijven die publieke middelen ontvangen hun productie niet kort daarna beëindigen of verplaatsen? Wordt in dit geval onderzocht of terugvordering van (een deel van) de steun aan de orde is?
De afgelopen jaren heeft Fibrant vanuit de Rijksoverheid via nationale subsidies, deels uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), een aantal subsidies ontvangen of toegekend gekregen voor het verduurzamen van haar fabrieken op Chemelot. Dit betreft de eerder genoemde toekenning van een subsidie van € 30 miljoen in 2025 voor de reductie van ammoniakuitstoot, als onderdeel van de API. Daarnaast heeft het bedrijf een DEI+-subsidie toegekend gekregen van € 3,5 miljoen en heeft het bedrijf deelgenomen aan een PPS-toeslagproject, maar hiervoor ontvangt het bedrijf geen PPS-toeslag of subsidie. Er is ook een subsidie in de vorm van een renteloze lening van € 27 miljoen voor de reductie van Fibrant’s lachgasemissie gegeven door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Deze lening uit 2019 was onderdeel van het pakket Urgenda-maatregelen.
Bij het beoordelen van een subsidieaanvraag en tijdens de looptijd van een project wordt getoetst of een subsidieontvanger voldoet aan de verplichtingen of voorwaarden die zijn opgenomen in de regeling of subsidievoorwaarden. Subsidie-ontvangers hebben een meldingsplicht om substantiële afwijkingen hiervan proactief door te geven aan RVO of het Ministerie. Bij dergelijke wijzigingen in een project wordt er altijd getoetst of de wijziging in overeenstemming met de subsidieregeling is. Als dit niet het geval is, kan dat effect hebben op het vast te stellen subsidiebedrag.
Indien tijdens de looptijd van een project bedrijfsbeëindiging of bedrijfs-verplaatsing plaatsvindt, betekent dat dat het bedrijf (de subsidieontvanger) niet of niet langer aan de voorwaarden of verplichtingen uit de subsidieregeling voldoet. De subsidieaanvraag kan dan worden geweigerd, de subsidieverlening kan worden ingetrokken of de subsidie kan lager worden vastgesteld. Eventueel reeds bevoorschotte of ingezette subsidies kunnen dan worden teruggevorderd. Omdat er op dit moment alleen nog een voorgenomen besluit is kenbaar gemaakt over de eventuele sluiting van een aantal fabrieken van Fibrant, is het nog te vroeg om vooruit te lopen op terugvordering van de subsidies.
Houdt u systematisch bij hoeveel industriële bedrijven de afgelopen jaren hun productie geheel of gedeeltelijk hebben beëindigd in Nederland en wat de belangrijkste oorzaken daarvan zijn? Zo nee, bent u bereid dit structureel te monitoren en daarover periodiek aan de Kamer te rapporteren?
De Rijksoverheid heeft een redelijk goed beeld van dergelijke besluiten voor zover die publiekelijk kenbaar zijn, maar houdt die op dit moment niet systematisch bij. Dit gebeurt niet, omdat een dergelijke monitor een vertekend en eenzijdig beeld zou kunnen geven van de dynamiek binnen de industrie, waar altijd sprake is van volatiliteit in de productie. Dat neemt niet weg dat de trend goed inzichtelijk is voor de overheid. De Rijksoverheid staat via verschillende (overleg)structuren, bijvoorbeeld via het NPVI en de clusterorganisaties, in nauw contact met vertegenwoordigers uit het de industrie en het bredere bedrijfsleven in Nederland. Daarnaast worden de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten gehouden, met behulp van de Top 60-rapportage voor de inventarisatie van knelpunten bij CO2-reductieplannen in de EII, de Regeldrukmonitor en de bredere monitor Ondernemingsklimaat.
Als bedrijven op grote schaal besluiten om hun productie te verminderen of te beëindigen in Nederland vanwege randvoorwaarden die niet op orde zijn of vanwege een ongelijk speelveld is dat zorgelijk. Wel wijst het kabinet er op dat in een gezonde economie sprake is van voortdurende vernieuwing en herstructurering: sommige bedrijven verdwijnen of verplaatsen hun activiteiten, terwijl andere juist ontstaan of uitbreiden. Dat is inherent aan een goed functionerende economie. Dat neemt niet weg dat een inperking van bedrijfsactiviteiten – zeker op de korte termijn – ingrijpend en zeer vervelend kan zijn voor de betrokken medewerkers.
Kunt u deze vragen, gezien de ernst van de situatie, binnen een week beantwoorden?
Het kabinet heeft deze vragen zo snel mogelijk beantwoord. Helaas is dat niet gelukt binnen een week.
De berichten inzake de ingreep van de Nederlandse overheid bij het bedrijf Nexperia |
|
Bram Kouwenhoven (NSC), Ilse Saris (CDA) |
|
Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de artikelen in Telegraaf, AD en RTL Nieuws over de ingreep bij de chipmaker Nexperia? Zo ja, hoe kijkt u naar de ontstane (politieke) situatie?1, 2, 3
Ja. De ingreep vindt zijn oorsprong in specifieke handelingen van de CEO van de Nexperia Groep. Er was sprake van oneigenlijke verplaatsing van productie, geld, technologie en kennis (waaronder intellectuele eigendomsrechten) naar een buitenlandse entiteit van de CEO buiten de Nexperia groep. Ook de verschillende EU-onderzoeksafdelingen zouden worden afgeschaald. Het handelen van de CEO uitte zich als volgt 1) belangenverstrengeling en zelfverrijking door het verplaatsen van kennis en capaciteit naar een fabriek in persoonlijk eigendom van de CEO en niet in eigendom van Nexperia, 2) het in gevaar brengen van de financiën van de Nexperia groep, en 3) het op onjuiste wijze willen ontslaan van werknemers (o.a. bij de Europese R&D afdelingen) en medebestuurders. Dit vormde een direct risico voor de kennispositie, productie in de toeleveringsketen en daarmee de leveringszekerheid van microchips aan de Europese industrie en voor bestaande wederzijdse afhankelijkheden.
Om die situatie te ondervangen en stabiliteit van toeleveringsketens te waarborgen, heb ik op 30 september de Wet beschikbaarheid goederen (Wbg) toegepast. Ik heb uw Kamer hierover op 14 oktober jl. schriftelijk geïnformeerd. Dit besluit was mede aanleiding voor de Chinese overheid om vanaf 4 oktober jl. Nexperia exportrestricties op te leggen. Sindsdien is er, in nauwe afstemming en met steun van de Commissie en andere internationale partners, intensief contact met de Chinese autoriteiten om tot een oplossing te komen die voor beide zijden acceptabel is en leidt tot de hervatting van de export vanuit China om zodoende de verstoring van de waardeketens te kunnen verlichten. Op moment van schrijven is er voorzichtig optimisme n.a.v. een aantal berichten dat er weer Nexperia-chips geleverd worden.
Het AD-artikel (en verschillende andere artikelen) spreekt over dreigende chiptekorten bij Europese autobouwers; kunt u een overzicht geven van de economische gevolgen (voor Nederland of Europa) van het door China reeds aangekondigde exportverbod?
China heeft een bedrijfsspecifieke exportcontrolemaatregel afgekondigd voor alle Nexperia producten. Er is geen sprake van een exportverbod maar van een exportvergunningmaatregel. Voor alle producten moet een exportvergunning worden aangevraagd. Bij het niet of vertraagd verlenen van een vergunning zijn de economische gevolgen groot. De chips van Nexperia worden namelijk in een breed scala aan veelgebruikte producten gebruikt, waaronder auto’s en consumentenelektronica. Nexperia vormt daarmee een belangrijke producent in dit segment. Zonder hervatting van de export van de zogenoemde «legacy chips»4 vanuit China dreigen productielijnen in Europa en elders stil te vallen.
In hoeverre heeft het kabinet voorafgaand aan het besluit mogelijke diplomatieke of economische tegenmaatregelen van China geïnventariseerd (tegen Nederlandse bedrijven die ook belangrijke belangen hebben in China) en hoe zijn deze risico’s gewogen?
Het bevel ziet uitdrukkelijk niet op China maar naar aanleiding van de effecten van het handelen van de (thans door de Ondernemingskamer geschorste) CEO van het bedrijf. Ingrijpen was noodzakelijk om oneigenlijke verplaatsing van productie, geld, technologie en kennis te voorkomen. Dit was een weloverwogen en onderbouwd besluit waarbij voorafgaand uiteraard verschillende mogelijke scenario’s zijn doorgenomen evenals de kans dat deze zich voor zouden doen. Bij de vormgeving van het bevel is rekening gehouden met deze scenario's. Het bevel is dan ook zo ingericht dat er geen gevolgen zijn voor de normale productie en export van goederen door de onderneming.
Bent u voorafgaand aan de ingreep bij Nexperia geïnformeerd over de economische en juridische risico’s van uw besluit (uw beslisnota bij de brief «Inzet Wet beschikbaarheid goederen» geeft daar geen inzicht in)? Zo ja, welke risico’s heeft u meegewogen in het besluit om de CEO van Nexperia op een zijspoor te zetten en welke rol speelde uw ministerie bij het besluit van de Ondernemingskamer om de CEO te schorsen en een interim-bestuurder te benoemen?4
Het besluit is genomen op basis van een integrale afweging waarbij ook de mogelijke economische en juridische risico’s in ogenschouw zijn genomen. Bij deze afweging is ook meegenomen dat niet ingrijpen dermate grote risico’s had op weglekken van cruciale technologische kennis en verlies van essentiële productiecapaciteit voor Europa. Voor de duidelijkheid merk ik op dat ik de CEO niet op een zijspoor heb gezet. De Ondernemingskamer heeft als onafhankelijke rechtelijke instantie besloten tot het schorsen van de CEO als voorlopige maatregel, op basis van de daarvoor geldende wettelijke kaders. De zaak bij de Ondernemingskamer is gestart door de overige bestuursleden van Nexperia. Ingegeven door het daarvoor afgevaardigde bevelschrift, heeft de Nederlandse Staat zich, zoals juridisch in dit geval voor de hand lag, gevoegd als belanghebbende bij deze zaak om een toelichting te geven over het bevel en de publieke belangen die in het geding waren.
Op welke juridische grondslag is de overheid feitelijk tot het besluit gekomen Nexperia onder staatstoezicht te plaatsen en op welk moment is de Wet beschikbaarheid goederen voor het laatst geëvalueerd of geactualiseerd?
De juridische grondslag voor het bevel is de Wet beschikbaarheid goederen (Wbg). Met deze wet kunnen Ministers bevelen geven die de beschikbaarheid van goederen waarborgt door veranderingen aan goederen te verbieden dan wel verplichten tot het maken van veranderingen aan goederen. Ook kan het verbruik of verwerking van goederen verboden worden. En een doeltreffend onderhoud kan verplicht worden gesteld. Het kan hierbij gaan om algemene bevelen die voor groepen gelden of bijzondere bevelen die zich richten op één persoon of organisatie. Het kan zien op goederen waarmee weer andere goederen kunnen worden gemaakt (productiemiddelen) of geproduceerde eindproducten. Verder zijn de Ministers bevoegd om goederen te onderwerpen aan een onderzoek. De laatste meer inhoudelijke wijziging van de Wet beschikbaarheid goederen is in werking getreden op 16 maart 2005. Sindsdien is de wet nog zeven keer op meer technische punten gewijzigd en geactualiseerd, laatstelijk met ingang van 1 juli 2021. Het bevel stelt de staat in een rol als «toezichthouder» om beslissingen die in het nadeel van de bedrijfsbelangen zijn te kunnen beoordelen en waar nodig tegen te houden. Het bevelschrift is nadrukkelijk geen overname of overname van controle van het bedrijf, en staat het reguliere productieproces en de reguliere bedrijfsvoering niet in de weg.
Bent u vooraf geïnformeerd over de mogelijke gevolgen van dit besluit voor het Nederlandse vestigingsklimaat? Zo ja, welke analyses of adviezen heeft u hierover ontvangen en kunt u deze met de Kamer delen?
Er is ingegrepen op basis van concrete signalen dat er zich een direct risico op het voortbestaan van de resterende productiecapaciteit van Nexperia in Europa, en daarmee de leveringszekerheid van legacy chips. Een deel van de risico's blijken ook uit de stukken die in het kader van de enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer zijn gewisseld. Niet ingrijpen had dermate grote risico’s op weglekken van cruciale technologische kennis en verlies van essentiële productiecapaciteit voor Europa dat ik uiteindelijk heb besloten om op grond van de Wet beschikbaarheid goederen (Wbg) een bevel af te vaardigen om de verwezenlijking van deze essentiële risico’s te voorkomen. Als ik dit niet had gedaan, dan waren er op langere termijn absoluut schadelijke gevolgen geweest voor het vestigingsklimaat in Nederland en de EU. Aangezien een aanzienlijk deel van de Europese industrie afhankelijk is van Nexperia-chips, had zo’n ontwikkeling Nederland en Europa in een kwetsbare positie gebracht. Het behoud van deze wederzijdse afhankelijkheid is namelijk van belang voor een hogere leveringszekerheid.
Heeft u met uw handelen het Nederlandse vestigingsklimaat schade toegebracht?
Nee, op lange termijn is een verslechtering van ons vestigingsklimaat hiermee juist voorkomen. Nederland staat voor een gezond en stabiel vestigingsklimaat, en beschermt dit ook waar nodig door oneerlijke handelspraktijken aan te pakken en te borgen wat voor Nederland en de EU van cruciaal belang is. Het kabinet blijft zich hiervoor inzetten. De genomen maatregel is uitzonderlijk en is weloverwogen toegepast. Met het opgelegde bevel is het weglekken van cruciale technologische kennis en verlies van essentiële productiecapaciteit voor Europa een halt toegeroepen. Als deze risico’s zich hadden verwezenlijkt, had dat tot een strategische afhankelijkheid geleid hetgeen het vestigingsklimaat negatief had beïnvloed.
In september jl. is de Amerikaanse «50% rule» ingegaan, op dezelfde dag waarop u dit besluit heeft genomen; kunt u uitsluiten dat er geen inspraak is geweest van de Amerikaanse autoriteiten, formeel of informeel, dienaangaande?5
Ter verduidelijking: de Amerikaanse Affiliates Rule, informeel bekend als de «50%-rule», is op 29 september jl. gepubliceerd. Het bevel op grond van de Wet beschikbaarheid goederen (Wbg) is op 30 september jl. afgegeven. De Amerikaanse maatregelen en het Nederlandse besluit zijn dus niet op dezelfde dag genomen. Daarnaast hebben de Amerikaanse autoriteiten geen enkele rol gespeeld bij de totstandkoming van mijn besluit over de toepassing van de Wbg. Het besluit is volledig zelfstandig genomen, op basis van risicoafwegingen voor Nederland en Europa. Het handelen van de CEO is hier leidend in geweest. Het is belangrijk te benadrukken dat het doel van het Nederlandse bevel is om de continuïteit en stabiliteit van het bedrijf te waarborgen. De toepassing van de Amerikaanse Affiliates Rule kan daarentegen juist beperkend werken.
Heeft Nederland informatie ontvangen of verzoeken gekregen van de Amerikaanse regering of veiligheidsdiensten over deze zaak, bijvoorbeeld in het kader van export- of sanctieregimes?
Eerdere gesprekken tussen de Verenigde Staten en Nederland gingen primair over Nederlandse zorgen over nadelige gevolgen van de Affiliates Rule voor Nexperia. Deze gesprekken vonden plaats ruim voordat het ministerie een completer beeld had van het handelen van de CEO van Nexperia en dus ook ruim voor de beslissing om de Wbg in te roepen. Daarbij wil ik benadrukken dat ik heb ingegrepen vanwege de effecten van het handelen van de CEO van Nexperia, en niet vanwege de Affilates Rule. Over de inhoud van contacten met de Amerikaanse regering in het kader van export- of sanctieregimes kan ik vanwege het vertrouwelijke karakter daarvan geen uitspraken doen. Verder doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken over het werk van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Kunt u een overzicht geven van de tijdslijn van dit besluit, inclusief de data waarop betrokken departementen, de NCTV en eventueel buitenlandse partners zijn geïnformeerd of geconsulteerd?
Vanaf december 2023 is mijn ministerie op initiatief van Nexperia in gesprek over de gepercipieerde veiligheidszorgen bij Nexperia. Tot zomer 2025 is gesproken over eventuele (governance)maatregelen die Nexperia zou kunnen nemen om deze zorgen te adresseren. In de tweede helft van september 2025 ontving EZ zeer concrete en feitelijke signalen over de risicovolle handelwijze van de CEO van Nexperia die ertoe zouden leiden dat laatste kennis, kunde en productiecapaciteit zou weglekken buiten Europa. Kort daarop heb ik besloten tot de inzet van de Wbg. De formele uitvaardiging van dit bevel vond plaats op 30 september 2025. Meteen na de afgifte van het bevel heb ik betrokken partners en overheden geïnformeerd over het bevel. Op 1 oktober jl. hebben bestuurders van de onderneming een verzoek ingediend voor een onafhankelijke enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof van Amsterdam (OK) inzake wanbeleid door de CEO. In de week daarop heb ik intensief contact gehad met betrokken partners en overheden. Op 4 oktober jl. kondigde China exportcontrolemaatregelen t.a.v. Nexperia aan. Op 14 oktober jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de ontstane situatie. Sindsdien wordt er intensief gewerkt op alle niveaus en met verschillende betrokken partijen aan een oplossing voor de ontstane situatie. Er lopen constructieve gesprekken met de Chinese overheid in het kader van het herstel van de toeleveringsketen van de chips en het vinden van een duurzame oplossing. In dat kader zijn deze week ambtelijke gesprekken gevoerd in China. Hierop ga ik ook nader in op de Kamerbrief die ik ook vandaag met de Kamer heb gedeeld.
Hoe verhoudt deze ingreep zich tot de Europese Chipverordening6 en de aangekondigde Europese richtlijnen voor screening van buitenlandse investeringen? Is hierover overleg geweest met de Europese Commissie?
Het opgelegde bevel staat los van de Europese Chips Act. Dit is een wetgevingspakket om de Europese halfgeleiderindustrie een impuls te geven, haar veerkracht te versterken en een veilige aanvoer van chips te garanderen. Dit staat ook los van de voorgestelde Europese verordening voor screening van buitenlandse investeringen, die ziet alleen op voorgenomen overnames of investeringen (door buitenlandse partijen). In deze casus was geen sprake van een (voorgenomen) investering of overname, maar is ingegrepen vanwege specifieke handelingen van de CEO van de Nexperia groep.
Wat zegt u tegen andere multinationals, gevestigd in Nederland, inzake de inzet van dit zware middel en wat is het precedent voor andere multinationale bedrijven in Nederland?
Het instrument van de Wet beschikbaarheid goederen is bij hoge uitzondering ingezet vanwege de risico’s voor de strategische autonomie van Nederland en Europa in deze zeer specifieke situatie. De inzet van de Wbg kwam tot stand vanwege deze zeer unieke bedrijfscasus en de daarmee samenhangende belangen. Dit markeert uitdrukkelijk geen beleidswijziging van het kabinet en het is hoogst onwaarschijnlijk dat het kabinet dit instrument nogmaals inzet.
Hoe gaat u de politieke stabiliteit voor (internationale) ondernemers, als fundament onder het vestigingsklimaat in Nederland, verder versterken?
Het kabinet werkt gericht aan een sterker investeringsklimaat door in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven en kennisinstellingen strategische sectoren zoals halfgeleiders, biotechnologie en andere sleuteltechnologieën te versterken, en door de regeldruk en fiscale lasten structureel te verlagen. Daarnaast richt het kabinet zich op het vergroten van het innovatievermogen en een structurele dialoog tussen overheid, bedrijfsleven en wetenschap. Met deze lange termijnaanpak beoogt het kabinet een stabiele en voorspelbare beleidsomgeving te creëren die essentieel is voor een robuust investeringsklimaat.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het Grevio rapport 'Building trust by delivering support, protection and justice Netherlands First thematic evaluation report' |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het GREVIO-rapport «Building trust by delivering support, protection and justice Netherlands First thematic evaluation report»?1
Hoe ziet u de aanbeveling dat de definities en maatregelen die in Nederland worden gehanteerd om de problematiek te duiden en op te lossen zich volgens GREVIO te weinig toespitsen op vrouwen, aangezien deze groep onevenredig vaker wordt getroffen? Op welke manier gaat u deze aanbeveling concreet oppakken?
Deelt u de mening dat het gebrek aan proactieve screening op geschiedenis van huiselijk geweld in scheidingsprocedures, dat wordt aangehaald in het rapport, beter moet? Hoe wordt er op dit moment gescreend op huiselijk geweld bij een scheidingsprocedure? Wordt er al gebruik gemaakt van voorbeelden uit andere landen die wel screenen op huiselijk geweld?
Hoe staat het met de uitvoering van Clare’s Law, naar aanleiding van de motie van het lid Van der Werf c.s. over onderzoek naar een Nederlandse variant van Clare’s Law? Hoe staat het met het onderzoek? Heeft u een tijdspad voor ogen van dit onderzoek en de invoering van de wet in Nederland? Deelt u de mening dat Clare’s Law een deel van de problemen die worden aangehaald in het rapport ook helpt oplossen?2
Kunt u reflecteren op de conclusie uit het rapport dat het in Nederland nog te vaak gezien als wederzijds conflict wordt gezien waarbij er onvoldoende aandacht is voor gendergerelateerde machtsverhoudingen in intiem partnergeweld? Welke maatregelen bent u van plan te ondernemen om dit aan te pakken?
Wat is het huidige aantal opvangplekken in Nederland voor slachtoffers die vluchten voor huiselijk geweld?
Hoe wilt u de aanbeveling uit het rapport oppakken dat er te weinig gebruikt wordt gemaakt van noodverboden zoals het contactverbod?
Deelt u de mening over de noodzaak van het aanstellen van een nationaal coördinator, zoals ook wordt aanbevolen in het rapport? Hoe staat het met de gesprekken hierover? Denkt u dat het gaat lukken om voor het einde van dit jaar een nationaal coördinator te hebben aangesteld die het beleid gaat aanjagen rondom de vier ministeries?
Hoe staat het met de uitvoering van het 24/7 meldpunt, zoals ook gevraagd in de motie-Van der Werf/Becker en wordt aanbevolen in het rapport? Wordt er nog meer ondernomen om dit 24/7 meldpunt te realiseren dan de 24/7 chatfunctie van Veilig Thuis?3
Bent u van plan om aan de slag te gaan met de aanbeveling om meer gegevens bij te houden van zowel het slachtoffer als de dader, zoals hun relatie, de geografische locatie van het delict, het type geweld dat is gebruikt tijdens het delict?
Deelt u de mening dat in gevallen van huiselijk geweld het belang van kinderen voorop moet staan in tegenstelling tot het recht van ouders om zich te beroepen op hun ouder zijn voor bijvoorbeeld het aanvragen van visitatie, omgangsregelingen etc.
Hoe bent u van plan om de aanbeveling om data beter te beschermen en te delen onder instanties concreet uit te voeren? Welke tools heeft u concreet tot uw beschikking om ervoor te zorgen dat slachtofferverklaringen en andere data beter kan worden gedeeld onderling tussen hulpinstanties zodat slachtoffers niet meerdere malen hun verhaal hoeven te doen?
Bent u, gelet op de urgentie, bereid de vragen inhoudelijk te beantwoorden binnen een maand en niet te verwijzen naar een latere kabinetsreactie?
De Joint Letter of Intent met Tata Steel, de fors hogere uitstoot van Tata Steel, staalslakken en de forse salarisverhogingen van directieleden bij Tata Steel |
|
Ines Kostić (PvdD), Geert Gabriëls (GL), Christine Teunissen (PvdD), Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Thierry Aartsen (VVD), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Omgevingsdienst ziet fors hogere uitstoot Tata Steel in 2024»1?
Wat vindt u ervan dat Tata Steel Nederland (TSN) vorig jaar van meerdere stoffen significant meer heeft uitgestoten dan de jaren ervoor? Wat verklaart exact de toename van de uitstoot van benzeen, lood, nikkel en zink?
In hoeverre is deze hogere uitstoot te wijten aan het feit dat de uitstootmeting van beide kooksgasfabrieken is meegenomen in 2024?
Wat betekenen deze resultaten voor de aanzeggingsprocedure van de provincie? Klopt de aanname dat de overtredingen bij de Kooksgasfabriek 2 niet zijn beëindigd en dat intrekking van de vergunning een stap dichterbij is gekomen?
Wat betekent de grotere uitstoot van grotendeels zeer zorgwekkende stoffen voor de gezondheid van omwonenden?
Waren deze cijfers al bekend toen de Joint Letter of Intent (JLoI) met TSN werd ondertekend?
Wat is er met het advies «Geef meer duidelijkheid over de effecten van de transitie op emissie van de zeer zorgwekkende stoffen en neem de doelstellingen in het advies van de Expertgroep over» van de Expertgroep Gezondheid IJmond gedaan?
Waarom is het advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond om een reductie van 90% voor Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK’s), benzeen en een selectie aan metalen op te nemen niet opgenomen in de JLoI, terwijl dit volgens de expertgroep zorgt voor een grote verlaging van gezondheidsrisico’s? Kunt u deze keuze onderbouwen zonder dat de gezondheidseffectrapportage is afgerond?
Bent u bekend met het artikel «Salaris van Tata-directie verdubbeld, terwijl medewerkers geen kerstpakket meer krijgen?»2
Wat vindt u van dit nieuws?
Vindt u het eerlijk dat de salarissen van de directie van TSN omhoog zijn gegaan terwijl er op de werkvloer op kerstpakketten, overwerkmaaltijden en koffie wordt bezuinigd?
Wat vindt u ervan dat de directie hogere salarissen krijgen, terwijl eerder dit jaar diezelfde directieplannen bekend maakte om één op de vijf werknemers te ontslaan?
Wat ziet u als een gepaste beloning voor de bedijfsleiding, zoals dat in de JLoI is geformuleerd, en vallen de huidige bonussen in die range?
Bent u bekend met het bericht «Staalslakken op veel meer plekken gevonden: aantal locaties bijna verdubbeld»3?
Klopt het dat op zeker 216 plekken in Nederland staalslakken zijn gebruikt? Was u bekend met elk van deze gevallen? Hoeveel locaties verwacht u dat er nog meer boven water komen? Bent u dit volledig in kaart aan het brengen?
Wat vindt u ervan dat sommige gemeenten, zoals Muiden, Amstelveen, Texel, Den Haag en Heusden, al proactief staalslakken hebben verwijderd, bijvoorbeeld bij paden of hofjes in woonwijken of in de buurt van speelplaatsen en scholen? Stimuleert u andere gemeenten om in dergelijke gevallen hetzelfde te doen? Hoe moeten gemeenten dit bekostigen?
Bent u voornemens om een saneringsplan op te stellen voor de plaatsen waar staalslakken het meest acute gevaar vormen? Bent u in gesprek met provincies en gemeenten die al maatregelen aan het nemen zijn?
Wanneer is het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar de veilige toepassingen van staalslakken afgerond? Deelt u de opvatting dat, gezien de schaal van dit probleem, er eerst onomstotelijk moet zijn vastgesteld dat de toepassingen veilig zijn en dat daarom een tijdelijk totaalverbod vanuit het voorzorgsprincipe de juiste weg is?
Wat gebeurt er met de staalslakken die naar de Baltische Staten geëxporteerd worden? Hoe worden ze daar toegepast?
Bent u bekend met het artikel «Waar komen verwijderde staalslakken terecht? Geen zicht op»4?
Klopt het dat er geen zicht op is waar verwijderde staalslakken terechtkomen?
Gaat u dit inzichtelijk brengen om te voorkomen dat de problemen steeds verplaatst worden?
Kunt u nogmaals uiteenzetten hoe het precies zit met de ontbindende voorwaarden die in de JLoI over staalslakken zijn opgenomen? Waarom zei u tijdens het commissiedebat Leefomgeving en externe veiligheid dat deze voorwaarden er niet toe leidt het kabinet zich terughoudend zal opstellen ten opzichte van staalslakken?
Kunt u toelichten wat artikel 15, vierde lid, van de JLoI over de CO2-heffing en staalslakken precies betekent voor toekomstig beleid op deze terreinen? Wat zou een verhoging van de CO2-heffing (juridisch) betekenen voor de maatwerkafspraken? Wat zou een totaalverbod op staalslakken betekenen voor de maatwerkafspraken?
Klopt het dat er met artikel 15, vierde lid 4, feitelijk afspraken gemaakt worden die gaan gelden voor alle bedrijven in Nederland? Waarom levert u op deze aspecten geen maatwerkmaatregelen, bijvoorbeeld op de manier zoals beschreven in de aangenomen motie-Thijssen (Kamerstuk 29 826, nr. 236)? Bent u het ermee eens dat deze bepaling in artikel 15, vierde lid, betekent dat bedrijven die bij u hebben aangegeven niet verder te willen praten over verduurzaming wel dit belastingvoordeel (het afschaffen van de CO2-heffing) krijgen?
Kunt u exact uiteenzetten welke maatregelen u aanvullend heeft genomen na het advies van Arbeid, Mens, Verzuim en Inzetbaarheid (AMVI) in samenwerking met de Expertgroep Gezondheid IJmond en welke adviezen u specifiek niet heeft overgenomen? Kunt u in een overzicht ingaan op wat u met elk van de adviezen en aanbevelingen uit het AMVI-advies heeft gedaan?
Wat betekent het maximum subsidiebedrag van twee miljard euro door de Rijksoverheid? Betekent dit dat de eventuele meerkosten van de uitvoering van de adviezen van de gezondheidseffectrapportage (GER) per definitie voor de rekening van TSN zijn?
Waarom is het doel voor TSN om over te zijn op groene waterstof en biomethaan pas gesteld in 2047? Hoe verhoudt dit zich tot de deadline van de uitgifte van ETS-rechten die is gesteld in 2040? Hoe verhoudt zich dit tot aangenomen moties (Kamerstukken 29 826, nrs. 186 en 187)?
Welke juridische waarborgen zitten er in de maatwerkafspraken om er zeker van te zijn dat TSN van aardgas over gaat op groene waterstof? Hoe wordt lock-in voorkomen?
Waarom wordt er ook ingezet op Carbon Capture & Storage (CCS), naast de overgang van aardgas op groene waterstof? Is CCS nog nuttig als de fabriek overgaat op groene waterstof? Zo nee, betekent CCS dan niet een lock-in voor het maken van staal met aardgas?
Wat zijn de totale kosten om eerst 15 jaar lang staal te maken met aardgas en CCS en daarna 15 jaar groen staal te gaan maken (met groene waterstof) in vergelijking met 30 jaar lang groen staal maken (met groene waterstof)? Kunt u bij dit antwoord werken met verschillende IEA en PBL-scenario’s voor de CO2-prijs, aardgasprijs, prijs van groene waterstof en prijs van CCS?
Waarom heeft u de aangenomen motie-Thijssen c.s. over de adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond (Kamerstuk 28 089, nr. 307) niet als harde voorwaarde opgenomen in de JLoI? Heeft u dit wel besproken met Tata? Wat was het antwoord van TSN? Wat zijn de kosten om deze adviezen wel op te volgen?
Wat is de uitstoot van alle schadelijke stoffen op dit moment en op basis van welke gegevens zijn de afspraken over emissiereductie in 2030 gemaakt? Zijn de metingen van deze emissies onafhankelijk gedaan? Kan het zijn, zoals in het eerdergenoemde artikel, dat later blijkt dat emissies toch weer hoger zijn? Zijn de door het RIVM gemeten deposities buiten het TSN-terrein verklaarbaar met de op dit moment bekende emissies? Zo nee, waar komt het verschil door?
Is er in de afspraken ook rekening gehouden met de waarschuwing van de Expertgroep Gezondheid IJmond dat de emissies in de bouwfase kunnen toenemen? Kunt u in een tabel aangeven wat de emissies en andere overlast jaarlijks gaat zijn van nu tot 2032?
Waarom gaat TSN verder onderzoek doen naar ultrafijnstof? Waarom is niet afgesproken dat het RIVM verder onderzoek gaat doen naar de uitstoot van ultrafijnstof? Waarom wordt de Expertgroep Gezondheid IJmond niet gevraagd om op basis van een eventueel RIVM-onderzoek naar fijnstof advies te geven over de gezondheidseffecten van fijnstof en hoe deze effecten te verminderen? Wordt fijnstof meegenomen in de GER?
Wat zijn de gezondheidseffecten van de schadelijke stoffen die nog wel uitgestoten mogen gaan worden? Wat is het cumulatieve gezondheidseffect van deze emissies? Kunt u dit weergeven in DALY’s (Disability Adjusted Life Years), zoals ook de Expertgroep Gezondheid IJmond doet? Hoe vergelijkt dit gezondheidseffect zich met een gemiddelde stad in Nederland?
Wanneer verwacht u dat de GER af zal zijn? Waarom vraagt u geen advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond naar aanleiding van de GER? Hoe gaat de GER invloed hebben op de bindende afspraken die u wilt maken met TSN? Wanneer vindt u de uitkomsten van de GER op de maatwerkafspraken voldoende?
Wat zegt u tegen omwonenden die de afgelopen jaren meerdere RIVM-rapporten hebben gelezen over hun leefomgeving die stellen dat de lucht rond TSN ongezond is? Welke concrete gezondheidswinst kunt u garanderen aan de omwonenden?
Is de toename van het hergebruik van staal tot 30% in 2030 in lijn met de aangenomen motie-Kröger/Thijssen over de circulariteitsdoelen (Kamerstuk 29 826, nr. 186)?
Is in de JLoI afgesproken dat alle grondstofvelden worden verkapt?
Onderschrijft u dat de passage in de JLoI "TSN to do its utmost to ensure that TSN will continue to generate the cash flow needed to complete the Projects" een financiële prikkel geeft aan TSN om kosten te reduceren waardoor mogelijk arbeidsvoorwaarden kunnen verschralen en maatregelen ter bescherming van de omgeving en omwonenden kunnen verminderen? Als TSde aangekondigde reorganisatie van afgelopen april niet doorzet, vindt u dan dat TSN voldoet aan dit stuk van de JLoI? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Hoe groot vindt u dat de «final instalment» minimaal moet zijn, die wordt overmaakt als de CGP2 en BF7 gesloten zijn? Wat is de rationale achter dit bedrag?
Wat is de rekensom achter de 200 miljoen euro die de Staat bereid is te lenen om de overstap naar biomethaan of groene waterstof mogelijk te maken? Hoe waarschijnlijk is het dat dit bedrag voldoende is om de lock-in van aardgas te voorkomen? Als TSN geen gebruik maakt van de lening en niet overgaat op biomethaan of groene waterstof, wat gebeurt er dan?
Onderschrijft u dat, om eventueel gebruik te maken van het genoemde clawback mechanisme, het nodig is dat de Staat inzicht heeft in de rendementen die gemaakt worden en dus ook in de geldstromen tussen TSN en Tata Steel Limited (TSL)? Heeft u dit ook besproken met TSN en TSL? Hoe gaan zijn inzicht geven in de bedrijfsvoering?
Hoe is de 600 miljoen euro berekend voor additionele maatregelen voor gezondheids- en milieuwinst?
Welke scenario’s heeft u gezien die aantonen dat met de voorgenomen investeringen TSN tot de meest concurrerende Europese staalproducenten zal behoren? Welke aannames zijn daarbij gedaan voor de prijzen van CO2, kolen, ijzererts, gas, wind op zee, groene waterstof, etc.? Hoe verhoudt dit zich tot de prijs van zonne-energie in Zuid-Europa en Noord-Afrika ofwel kan TSN concurreren met dergelijke locaties gezien de lage kosten van zonne-energie?
Wat wordt bedoeld met de potentiële «coal ban»?
Kan het huidige stikstofslot ervoor zorgen dat TSN niet kan gaan bouwen aan de nieuwe fabrieken?
Het bericht dat schijnzelfstandigen worden ingezet bij de renovatie van het Binnenhof |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de waarschuwing van vakbonden FNV en CNV en de brancheorganisatie Aannemersfederatie dat er bij de grootschalige renovatie van het Binnenhof gebruik wordt gemaakt van schijnzelfstandigen?1
Heeft u tevens kennisgenomen van de melding van de vakbonden, dat zij geen toegang krijgen tot de bouwplaats en daardoor geen volledig zicht hebben op de situatie, waardoor het niet duidelijk is om hoeveel schijnzelfstandigen het gaat?
Deelt u de mening dat juist de Rijksoverheid een voorbeeldfunctie heeft, zich aan haar eigen wetten moet houden en dat schijnzelfstandigheid en daarmee misbruik van werknemers effectief moet worden aangepakt en bestreden?
Heeft u eerder signalen ontvangen dat er bij de renovatie van het Binnenhof mogelijk sprake zou zijn van de inzet van schijnzelfstandigheid?
Zo ja, welke acties zijn er ondernomen om schijnzelfstandigheid te voorkomen op de bouwplaats van het Binnenhof?
Heeft er contact plaatsgevonden met de Belastingdienst vanuit het horizontaal toezicht waar het Ministerie van VRO danwel BZK onder valt, om deze situatie met de Belastingdienst te bespreken?
Vindt u het voorstelbaar dat er überhaupt zelfstandigen werkzaam kunnen zijn op de bouwplaats van het Binnenhof, zonder onder gezag van een werkgever te staan, aansprakelijk voor eigen handelen, en geheel vrij om eigen werkzaamheden vorm te geven?
Wat is de rol, verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van aannemer Heijmans en bemiddelaar Magnet in de naleving van wet- en regelgeving?
Gaat u eventuele fiscale- en arbeidsrechtelijke schade verhalen op deze (onder)aannemers?
Zou u deze vragen één voor één willen beantwoorden?
Fouten bij het UWV in de uitvoering van de afschaffing van het garantiebedrag in de Wajong |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
|
|
|
Krijgt u signalen dat er dingen misgaan bij de uitvoering van de het afschaffen van het garantiebedrag Wajong?
Kunt u aangeven of het klopt dat er dingen niet goed gaan in de uitvoering, waaronder de communicatie over het stopzetten van de regeling?
Indien er fouten zijn gemaakt in de uitvoering en/of communicatie, kunt u dan aangeven wat er fout gaat en waarom deze fouten gemaakt worden en waar de oorzaak ligt?
Is er een specifieke hulplijn waar mensen die het betreft hun vragen kunnen stellen, hulp kunnen krijgen om de gevolgen van de terugval van inkomen te bespreken en zo nodig ondersteuning kunnen krijgen bij het aanvragen van toeslagen?
Is er mogelijkheid dat het UWV de ruimte krijgt om in schijnende situatie van mensen maatwerk te bieden?
Kunt u aangeven of u nog andere mogelijkheden ziet om deze mensen te helpen?
De jaarrapportage 2024 Wet afbreking zwangerschap (Wafz) |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de jaarrapportage 2024 Wet afbreking zwangerschap?
De jaarrapportage laat zien dat het aantal zwangerschapsafbrekingen in 2024 vrijwel gelijk is gebleven ten opzichte van 2023. Na de stijging in 2022 en 2023 lijkt het aantal abortussen dus te stabiliseren. De cijfers vertellen mij dat er jaarlijks ongeveer 39.000 vrouwen in een situatie terecht komen waarin zij een abortus noodzakelijk achten. Voor mij staan niet de aantallen, maar de zorgvuldigheid, kwaliteit en toegankelijkheid van abortuszorg centraal. Gelukkig konden deze vrouwen in vrijheid beslissen over hun zwangerschap en hadden zij toegang tot abortuszorg van hoge kwaliteit.
Het is voor mij geen doel het aantal abortussen te laten afnemen. Mijn beleid richt zich erop de goede en toegankelijke abortuszorg te behouden en de regie van mensen op hun kinderwens te versterken. Regie op kinderwens is dan ook een belangrijk doel van de nieuwe Aanpak onbedoelde en/of ongewenste zwangerschap per 2026. Deze wordt op korte termijn (medio november) naar uw Kamer gestuurd. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 8 en 9.
Wat zegt het u dat er elk jaar ruim 39.000 abortussen plaatsvinden? Bent u het ermee eens dat de inzet in beleid moet zijn om het aantal abortussen te laten afnemen, omdat een abortus hoe dan ook een ingrijpende gebeurtenis is?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat er van veel meer vrouwen dan voorheen onbekend is of ze uit het buitenland komen of dat het om Nederlandse vrouwen gaat?
Uit de jaarrapportage 2024 blijkt dat de woonplaats van vrouwen 659 keer als «onbekend» werd geregistreerd. Voorgaande jaren was dat aanzienlijk minder vaak het geval. Ik heb aan het Nederlands Genootschap van Abortusartsen (NGvA) gevraagd of er een verklaring is voor deze verandering. Het NGvA vermoedt dat dit mogelijk is veroorzaakt doordat enkele klinieken hun registratiesystemen hebben vernieuwd in 2024. In de beginperiode van het werken met dit nieuwe systeem waren er enkele technische problemen en onduidelijkheden die inmiddels zijn opgelost.
Hoe komt het dat er veel meer instrumentele behandelingen plaatsvonden in 2024 en het aantal combinatiebehandelingen in 2024 flink is gedaald ten opzichte van 2023?
Bij een instrumentele abortus kan ervoor worden gekozen vooraf medicatie toe te dienen. Een instrumentele abortus met zo’n medicamenteuze voorbehandeling wordt geregistreerd als combinatiebehandeling. De instrumentele behandeling en de combinatiebehandeling in de jaarrapportage zijn dus geen verschillende soorten abortusbehandelingen, maar variaties binnen de instrumentele behandeling.
Het totaal aantal instrumentele abortussen is niet toegenomen ten opzichte van 2023, maar ongeveer gelijk gebleven. In 2023 waren er in totaal 23.232 instrumentele abortussen waarvan 18.092 met voorbehandeling. In 2024 waren er in totaal 23.077 instrumentele abortussen waarvan 14.430 met voorbehandeling. De keuze tussen wel of geen voorbehandeling wordt in samenspraak met de arts gemaakt en hangt af van de medische voorgeschiedenis, eventuele contra-indicaties (zoals recente keizersneden) en de voorkeur van de vrouw.
Welke verklaring is er voor de blijvende stijging van het aantal vroege abortussen (minder dan acht weken)?
Het aantal abortussen in de categorie minder dan 8 weken steeg van 27.069 in 2023 naar 28.244 in 2024. De stijging van het aantal abortussen in 2022 en 2023 is bijna volledig toe te schrijven aan de toename in deze categorie. De oorzaak van de stijging is echter niet bekend. Het NGvA merkt op dat vrouwen steeds eerder ontdekken dat ze zwanger zijn dankzij gevoeligere zwangerschapstesten. Vrouwen kunnen mede hierdoor eerder geholpen worden bij een ongewenste zwangerschap. Ook de nieuwe behandelmogelijkheid in een vroege zwangerschap, de Very Early Medical Abortion (VEMA) kan hieraan bijdragen. Tot slot kan het wegvallen van de verplichte minimale beraadtermijn een rol hebben gespeeld. Er kunnen echter geen conclusies worden getrokken over causale verbanden tussen dergelijke ontwikkelingen en veranderingen in abortuscijfers.
Hoe komt het dat twintig procent van het aantal behandelde vrouwen in een abortuskliniek geen nacontrole krijgt? Hoe verklaart u de stijging van meer dan tien procent ten opzichte van vorig jaar? Wat gaat u doen om klinieken meer nacontroles te laten uitvoeren?
Op grond van de Wet afbreking zwangerschap (Wafz) moet na een abortus nazorg beschikbaar zijn. Abortushulpverleners bespreken de mogelijkheden voor nazorg altijd met vrouwen. Dat blijkt ook uit de laatste evaluatie van de Wafz. Nacontrole is echter niet in alle gevallen medisch noodzakelijk volgens het NGvA. De behoefte aan nazorg verschilt van vrouw tot vrouw. In abortusklinieken krijgen vrouwen duidelijke instructies over wanneer een controle wél nodig is. Zij kunnen bij zorgen altijd contact opnemen met de kliniek, die 24 uur per dag bereikbaar is. Wanneer iemand niet verschijnt op een nacontrole is dat meestal omdat het herstel goed verloopt.
Ik vind het belangrijk dat, conform de Wafz, vrouwen de mogelijkheid hebben gebruik te maken van nazorg en dat de opties met hen zijn besproken. Of de vrouw vervolgens gebruik wil maken van nazorg is aan haarzelf, in overleg met haar arts. Ik zal daarom niet aansturen op het uitvoeren van meer nacontroles.
Is er een verklaring voor de toename van het aandeel voorgeschreven anticonceptie na een abortus?
Het aandeel voorgeschreven anticonceptie na een abortus is toegenomen van 44% in 2023 naar 51,2% in 2024. Volgens het NGvA kan de aanvullende anticonceptiecounseling hierbij een rol hebben gespeeld. Deze activiteit is in 2023 toegevoegd aan de subsidieregeling voor abortusklinieken om hen de mogelijkheid te bieden om voor een deel van hun cliëntengroep extra tijd te besteden aan anticonceptiecounseling. Op 1 juli 2023 zijn de eerste klinieken in de praktijk begonnen met aanvullende anticonceptieconsulten. In 2024 werd het consult door de meeste klinieken aangeboden. Door de extra ruimte om met vrouwen over anticonceptie te spreken wordt volgens het NGvA vaker anticonceptie voorgeschreven of geplaatst.
Welke beleidsvoornemens heeft u opgenomen of bent u van plan op te nemen in de Aanpak onbedoelde zwangerschap 2026–2029, op basis van de drie studies Aanvullende Vragen Onbedoelde Zwangerschap (AVOZ) die meer zicht hebben geboden op de factoren en ervaringen met zorg en ondersteuning bij onbedoelde zwangerschappen?
Ik zet het huidige beleid voort en leg hierin een aantal nieuwe accenten, onder andere op basis van de studies Aanvullende Vragen Onbedoelde Zwangerschap (AVOZ). Uw Kamer wordt hierover op korte termijn (medio november) met een brief geïnformeerd.
Heeft de Aanpak onbedoelde zwangerschap 2026–2029 als doel om het aantal onbedoelde zwangerschappen te doen afnemen? Zo nee, waarom niet?
De onderzoeksuitkomsten en aanbevelingen hebben mij uitgedaagd kritisch te kijken naar beleidsdoelstellingen, taalgebruik en terminologie. In de brief die ik op korte termijn (medio november) naar uw Kamer zal sturen, staat hoe dit zich heeft vertaald in doelen en acties in mijn aanpak. Veel van de huidige activiteiten zet ik voort, ook omdat de AVOZ-studie het belang ervan onderstreept. Ik intensiveer een aantal zaken en start met nieuwe activiteiten. Een belangrijk doel in de nieuwe aanpak is om de regie van mensen op hun kinderwens te versterken. Ik wil zorgen dat iedereen die graag kinderen wil, zich goed kan voorbereiden op een gezonde zwangerschap. En dat voor wie (nog) geen kinderen wil informatie, over bescherming tegen zwangerschap toegankelijk is en past bij persoonlijke behoeftes en ervaringen.