De levering van F16’s aan Oekraïne |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het juist dat u op 20 augustus 2023 heeft besloten om F16’s te leveren aan Oekraïne?1
Het kabinet heeft de intentie uitgesproken om F-16»s te leveren aan Oekraïne. Daadwerkelijke levering vergt dat aan alle voorwaarden en voorbereidingen is voldaan.2 Deze voorwaarden beslaan onder andere dat de training van de vliegers en het ondersteunend personeel voltooid moet zijn en de benodigde infrastructuur in Oekraïne gereed. Tevens moet de realisatie van dit alles internationaal afgestemd worden met de landen van de coalitie. Voor de daadwerkelijke levering van toestellen is de formele toestemming van de Verenigde Staten nodig. De precieze aantallen, configuratie en het mee te leveren materiaal zijn nog niet vastgesteld.
Voor alle leveringen van militair materieel aan Oekraïne wordt afgesproken dat Oekraïne zich bij de inzet van geleverd materieel houdt aan het internationaal recht en het humanitair oorlogsrecht. Daarnaast wordt bij elke levering een eindgebruikersverklaring ondertekend door de Oekraïense autoriteiten waarin zij verklaren de enige gebruiker van de goederen te zijn en deze enkel ten behoeve van zelfverdediging in te zetten.
Voor deze levering wordt een zorgvuldige toetsing aan de EU wapenexportcriteria verricht door de Minister van Buitenlandse Zaken waarna door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking al dan niet een exportvergunning wordt afgegeven. Uw Kamer wordt op termijn nader geïnformeerd over het beoogde tijdpad van levering.
Waarom legt u een dergelijk ingrijpend besluit niet eerst voor aan de Kamer?
Militaire steunverlening aan Oekraïne is door uw Kamer niet controversieel verklaard. Het kabinet zal ook in demissionaire status Oekraïne blijven bijstaan tegen de Russische agressie.
Om hoeveel toestellen gaat het?
Nederland zal naar verwachting 12 tot 18 toestellen beschikbaar stellen aan het F-16 trainingscentrum in Roemenië. De overige beschikbare toestellen zijn in principe bedoeld voor levering aan Oekraïne, maar de precieze aantallen zijn nog niet definitief vastgesteld, dat hangt af van verschillende factoren.
Welke afspraken zijn gemaakt over de inzet van de straaljagers? Mogen zij worden ingezet op Russisch grondgebied?
Zie de beantwoording op vraag 1.
Hoe wordt met dit besluit voorkomen dat de oorlog verder escaleert?
Oekraïne is een soeverein land dat het recht heeft om zich tegen de Russische gewapende aanval te verdedigen, op basis van artikel 51 van het VN-Handvest. Om Oekraïne ook in deze fase van het conflict in staat te stellen invulling te geven aan zijn legitieme recht op zelfverdediging, heeft een groot aantal internationale partners de militaire steun aan Oekraïne geïntensiveerd, waaronder door de levering van zwaarder materieel. Ook Nederland heeft daartoe besloten.
De Nederlandse inzet is om (verdere) escalatie te voorkomen en om Oekraïne in staat te stellen zich beter te verdedigen tegen de Russische gewapende aanval. De wapenleveranties worden zorgvuldig getoetst aan de EU-wapenexportcriteria.
Deelt u de mening dat dit besluit eerst aan de Kamer moet worden voorgelegd, alleen al vanwege de demissionaire status van de regering?
Zie het antwoord op vraag 2.
De levering van F-16’s aan Oekraïne |
|
Alexander Hammelburg (D66), Tom van der Lee (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Deelt u het inzicht dat het belang groot is van een zo spoedig mogelijke levering voor de strijd voor Oekraïense onafhankelijkheid en veiligheid voor haar burgers?
Ja.
Kunt u meer inzicht geven in het tijdpad voor levering?
Het kabinet heeft de intentie uitgesproken om F-16’s te leveren aan Oekraïne. Daadwerkelijke levering vergt dat aan alle voorwaarden en voorbereidingen is voldaan.1 Deze voorwaarden beslaan onder andere dat de training van de vliegers en het ondersteunend personeel voltooid moet zijn en de benodigde infrastructuur in Oekraïne gereed. Tevens moet de realisatie van dit alles internationaal afgestemd worden met de landen van de coalitie. Voor de daadwerkelijke levering van toestellen is de formele toestemming van de Verenigde Staten nodig. De precieze aantallen, configuratie en het mee te leveren materiaal zijn nog niet vastgesteld.
Voor alle leveringen van militair materieel aan Oekraïne wordt afgesproken dat Oekraïne zich bij de inzet van geleverd materieel houdt aan het internationaal recht en het humanitair oorlogsrecht. Daarnaast wordt bij elke levering een eindgebruikersverklaring ondertekend door de Oekraïense autoriteiten waarin zij verklaren de enige gebruiker van de goederen te zijn en deze enkel ten behoeve van zelfverdediging in te zetten.
Voor deze levering wordt een zorgvuldige toetsing aan de EU wapenexportcriteria verricht door de Minister van Buitenlandse Zaken waarna door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking al dan niet een exportvergunning wordt afgegeven. Uw Kamer wordt op termijn nader geïnformeerd over het beoogde tijdpad van levering.
Aan welke voorwaarden moet worden voldaan voordat de levering plaats kan vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verloopt de training van de Oekraïense piloten?
De training van de eerste Oekraïense vliegers en grondpersoneel is gestart in Denemarken en verloopt momenteel naar behoren. Zoals eerder aan de Kamer gemeld2, verzorgt ook het Verenigd Koninkrijk vliegopleiding voor Oekraïne. Voor de duurzame invulling van de F-16 trainingsbehoefte van Oekraïne werkt Nederland samen met partners aan het opzetten van een trainingscentrum in Roemenië. Aanvullend hebben de Verenigde Staten in augustus jl. publiekelijk bekendgemaakt dit najaar te starten met het opleiden van Oekraïense vliegers. De beheersing van de Engelse taal door de cursisten blijft een punt van aandacht. Taaltraining maakt daarom een essentieel deel uit van de vliegopleidingen.
Kunt u al meer zeggen over het aantal toestellen dat Nederland, Denemarken en andere landen kunnen leveren?
Nederland zal naar verwachting 12 tot 18 toestellen beschikbaar stellen aan het F-16 trainingscentrum in Roemenië. De overige beschikbare toestellen zijn in principe bedoeld voor levering aan Oekraïne, maar de precieze aantallen zijn nog niet definitief vastgesteld, dat hangt af van verschillende factoren.
Denemarken heeft publiekelijk aangegeven 19 F-16 toestellen te zullen leveren aan Oekraïne. Ook Noorwegen heeft kenbaar gemaakt bereid te zijn F-16’s te doneren, beschikbare aantallen zijn nog onbekend.
Het cancelen van het Regiment Van Heutsz tijdens de Nationale Indiëherdenking |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de Stichting Nationale Herdenking 15 augustus 1945 het Regiment Van Heutsz heeft gecanceld tijdens de Nationale Indiëherdenking?1
De stichting Nationale herdenking 15 augustus 1945 is onafhankelijk en bepaalt zelf hoe de nationale herdenking op 15 augustus wordt vormgegeven. Om de diversiteit van de militaire inzet in de strijd tegen Japan aandacht te geven, heeft de stichting besloten om voortaan de vaandels van de meest betrokken militaire onderdelen jaarlijks te rouleren. Ik ben ermee bekend dat dit jaar het vaandel met vaandelwacht van de Onderzeedienst van de Koninklijke Marine aanwezig was tijdens de herdenking en dat het Regiment Van Heutsz onderdeel uitmaakt van het door de organisatie opgezette roulerend systeem.
Kunt u verduidelijken wat de herdenkingsorganisatie bedoelt met het «rouleren» van de vaandels?
De diversiteit van de militaire inzet in de strijd tegen Japan verdient aandacht, aldus de stichting Nationale herdenking 15 augustus 1945. Daarom is besloten voortaan de vaandels van de meest betrokken militaire onderdelen jaarlijks te rouleren. In 2023 was de vaandelwacht van de Onderzeedienst van de Koninklijke Marine aanwezig. Het Regiment Van Heutsz maakt ook onderdeel uit van dit roulerend systeem.
Kunt u garanderen dat het rouleren geen voorbode is voor het definitief schrappen van het Regiment Van Heutsz tijdens de herdenking?
De stichting Nationale herdenking 15 augustus 1945 is onafhankelijk en bepaalt zelf hoe de herdenking wordt vormgegeven.
Hoe beoordeelt u het doordrukken van deze omstreden wijziging zonder overleg met slachtoffers en nabestaanden?
Tijdens de Nationale herdenking 15 augustus 1945 wordt stilgestaan bij alle bevolkingsgroepen in voormalig Nederlands-Indië die het slachtoffer waren van de oorlog tegen Japan, waaronder Molukkers, Indo-Europeanen, Europeanen, Papoea's, de Joods-Indische, Chinees-Indonesische gemeenschap en Indonesiërs. De stichting Nationale herdenking 15 augustus 1945 probeert een herdenking te organiseren met erkenning en respect voor de vele verschillende perspectieven van deze oorlog. De aandacht voor de diversiteit van militaire inzet tegen Japan past hierbij.
In hoeverre kijkt u kritisch naar de «verindonesisering» van de Indiëherdenking?
Op 15 augustus worden alle slachtoffers van de oorlog tegen Japan en de Japanse bezetting van voormalig Nederlands-Indië herdacht. De Indonesische slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog horen hierbij. Dat is reeds lange tijd de beleidslijn van de organiserende stichting.
Hoe beoordeelt u de rol van de Indonesische ambassadeur tijdens de officiële ceremonie van de Nationale Indiëherdenking? Begrijpt u de zorgen van veel Indische Nederlanders die deze nieuwe rol van de Indonesische ambassadeur als zeer kwetsend beschouwen vanwege het Indonesische geweld tijdens de Tweede Wereldoorlog en de Bersiap?
Zoals ik al aangaf in het antwoord op vraag 4, wordt tijdens de Nationale herdenking 15 augustus 1945 stilgestaan bij alle bevolkingsgroepen in voormalig Nederlands-Indië, als onderdeel van het toenmalige Koninkrijk der Nederlanden, die het slachtoffer waren van de oorlog tegen Japan, waaronder miljoenen Indonesiërs. In dit licht wordt de ambassadeur van Indonesië al vele jaren uitgenodigd om gezamenlijk bij onze gedeelde geschiedenis en alle slachtoffers stil te staan. De ambassadeur legt al vele jaren een krans.
In de beantwoording van Kamervragen hierover vorig jaar, heb ik reeds aangegeven dat ik besef dat er binnen de Indische gemeenschap verschillend wordt gedacht over een rol van de Indonesische ambassadeur.2 Een deel vindt dit onwenselijk, met name door de naoorlogse verhoudingen. Vanwege de complexe geschiedenis, die tot op de dag van vandaag bij veel mensen en families doorwerkt, is dat begrijpelijk. Anderen spreken juist hun waardering uit voor een inclusieve aanpak waarbij alle slachtoffers van de oorlog tegen Japan binnen ons Koninkrijk worden herdacht.
Hoe beoordeelt u het doordrukken van deze omstreden wijziging zonder overleg met slachtoffers en nabestaanden?
Nederland kent een herinnerings- en herdenkingscultuur waarbij ontwikkelingen in de samenleving leidend zijn. De stichting Nationale herdenking 15 augustus 1945 beweegt hierin mee en probeert een zeker evenwicht te vinden tussen alle verschillende opvattingen die er over de herdenking bestaan. De stichting is op de hoogte van de verschillende zienswijzen die binnen de gemeenschap bestaan. De stichting overlegt jaarlijks met haar raad van advies, donateurs en aangesloten organisaties over de aard en inhoud van de herdenking.
Bent u op de hoogte van de resultaten van De Indische Peiling2, uitgevoerd door de Federatie Indische Nederlanders (FIN), waaruit blijkt dat 83 procent van de Indische Nederlanders niet zit te wachten op het «dekoloniseren» van de Indiëherdenking en waaruit tevens blijkt dat een substantieel deel zich ergert aan het wijzigen en schrappen van rituelen/gebruiken tijdens de Indiëherdenking?
Ik ben niet op de hoogte van deze peiling.
Hoe beoordeelt u het feit dat tijdens de Nationale Indiëherdenking geen enkele keer is verwezen naar met Japan collaborerende Indonesiërs? Waarom wordt dit pijnlijke feit met de mantel der liefde bedekt?
De sprekers beslissen zelf waarover zij willen spreken. Ik heb met waardering geluisterd naar hun bijdragen.
Wat vindt u ervan dat de Stichting Nationale Herdenking 15 augustus 1945 zwicht voor geweld en intimidatie, nu het Regiment Van Heutsz is gecanceld en een prominente rol voor de Indonesische ambassadeur is doorgevoerd, nadat (pro-)Indonesische activisten daags voor de Nationale Indiëherdenking het monument hebben beklad met beledigende en racistische leuzen?
Het voorval waaraan wordt gerefereerd, vond plaats op 14 augustus 2020 en niet daags voor de herdenking van dit jaar. Verder gaf de stichting Nationale Herdenking 15 augustus 1945 vorig jaar al aan mij aan dat er geen sprake was van intimidatie of geweld die hebben geleid tot wijzigingen. Ook dit jaar is dat niet het geval.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat de Nationale Indiëherdenking een Nederlandse herdenking blijft die recht doet aan de ervaringen van Indische Nederlanders?
De Nationale herdenking op 15 augustus probeert recht te doen aan ervaringen van alle slachtoffers van de oorlog tegen Japan, waaronder Indische Nederlanders. Ik steun de organisatie in deze zoektocht. Ik ben niet voornemens hierin stappen te ondernemen.
Bent u bereid om in overleg te treden met vertegenwoordigers van de Indische gemeenschap en organisaties zoals de FIN om een passende oplossing te vinden voor de genoemde zorgen en bezwaren met betrekking tot de Indiëherdenking?
Ik voer geregeld gesprekken met verschillende vertegenwoordigers en organisaties van de Indische gemeenschap, waarbij veel verschillende onderwerpen de revue passeren. Ik zie geen aanleiding om specifiek in gesprek te gaan over de Nationale herdenking 15 augustus 1945.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja, dat is mijn inzet.
Het artikel “Beëindiging opvang ‘derdelander’ uit Oekraïne mag van de rechtbank” |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u verklaren waarom de informatievoorziening over het definitieve einde aan de beschermingsrichtlijn voor derdelanders aan gemeenten en aan derdelanders zo laat op gang is gekomen, wetende dat het al sinds begin 2023 duidelijk was dat dit moment zou komen?1
Klopt het dat derdelanders uit Oekraïne de afgelopen maanden verschillende brieven hebben gehad over het beëindigen van de beschermingsrichtlijn en de opvang, waarvan sommige brieven onjuiste juridische informatie bevatten?
Kunt u zich voorstellen dat deze chaotische informatievoorziening extra verwarrend is voor mensen die de Nederlandse taal niet machtig zijn en dat een en ander niet helpt in de ordentelijke organisatie van een asielaanvraag of vertrek?
Hoe is de individuele beëindiging van de beschermingsrichtlijn voor derdelanders juridisch getoetst? Wanneer is deze toetsing in gang gezet?
Vindt u, met de huidige kennis, dat er voldoende en voldoende tijdig is gestart met deze juridische toets?
Waarom houdt u vast aan het beëindigen van het recht op opvang en werk voor derdelanders per vier september aanstaande, als de uitspraak van de andere proefprocessen en het hoger beroep pas na deze datum komt, en we dus niet zeker weten of de gekozen aanpak juridisch houdbaar is?
Hoe wordt voorkomen dat er alsnog een grote chaos ontstaat als blijkt dat (voor bepaalde groepen) het beroep wordt toegewezen?
Op welke datum worden de individuele besluiten waarmee de tijdelijke bescherming per vier september wordt beëindigd belendgemaakt aan de betrokkenen? Is er dan voor deze betrokkenen nog voldoende tijd en gelegenheid om daartegen beroep in te stellen en om een voorlopige voorziening te vragen waarmee de rechtsgevolgen van de beëindiging worden opgeschort voor de duur van het beroep bij de rechtbank?
Heeft de rechtspraak voldoende capaciteit om de (mogelijk duizenden) verzoeken vóór 4 september te beoordelen? Heeft u daarover overleg gevoerd en afspraken gemaakt met de rechtspraak?
Wat doet u om te zorgen dat, als de beëindiging van de tijdelijke bescherming onrechtmatig wordt bevonden door de Raad van State, derdelanders die intussen uit de opvang zijn gezet, kunnen terugkeren naar de opvangvoorziening waar zij nu verblijven en vaak een baan hebben gevonden?
Hoeveel extra mensen worden er in de asielopvang verwacht? Is het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) reeds voldoende voorbereid op de komst van deze mensen?
Waarom is ervoor gekozen gastgezinnen die derdelanders uit Oekraïne opvangen per september te confronteren met allerlei financiële consequenties als zij hun gasten langer op willen vangen? Deelt u de mening dat dit bijzonder ondankbaar is richting mensen die anderhalf jaar lang mensen in hun eigen huis hebben opgevangen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen die zich zo lang vrijwillig inspannen niet in de financiële problemen komen?
Welke verdere stappen bent u van plan te nemen om vrijwillige terugkeer te bevorderen?
Bent u bereid deze vragen allemaal individueel te beantwoorden en dit voor 4 september te doen?
De haatactie van Pegida in Den Haag |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aangekondigde haatactie van Pegida aanstaande vrijdag in Den Haag, waarbij zij een Koran dreigen te verscheuren of verbranden?
Bent u bereid om deze haatactie ondubbelzinnig en in ferme bewoordingen af te keuren? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat deze haatactie verboden moet worden? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om in de richting van de burgemeester van Den Haag aan te dringen op een verbod van de haatactie? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat deze haatactie een onbezonnen en onacceptabele provocatie is die onze diplomatieke relatie met Türkiye op het spel zet? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om deze vragen morgen voor 14:00 uur te beantwoorden?
Het bericht dat vijftien ziekenhuizen worstelen met knellende zorgplafonds |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat vijftien ziekenhuizen worstelen met knellende zorgplafonds?1
Zorgverzekeraars hebben een wettelijke zorgplicht. Dit betekent dat hun verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen voor hun verzekerden met een naturapolis om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen. Voor verzekerden met een restitutiepolis moeten zorgverzekeraars de zorg vergoeden bij alle zorgverleners.
Als er in een bepaald ziekenhuis geen capaciteit beschikbaar is, moet de zorgverzekeraar ervoor zorgen dat de zorg elders beschikbaar is of vergoed wordt. De zorg hoeft niet persé ingekocht te worden bij een specifiek ziekenhuis.
Het is aan de ziekenhuizen en zorgverzekeraars om goede voorlichting te geven over de toegankelijkheid van zorg. Hierbij wil ik benadrukken dat het aan ziekenhuizen en verzekeraars is om met elkaar eventuele geschillen in de contractering op te lossen.
Bent u bereid om in kaart te brengen bij welke ziekenhuizen dit nog meer speelt, naast de ziekenhuizen die Skipr heeft gesproken, om zo te voorkomen dat zorgverleners, patiënten en gemeenten hier op een later moment door verrast worden?
Nee, het is – zoals in mijn vorige antwoord aangegeven – aan de ziekenhuizen en de verzekeraars om hier goed en tijdig over te communiceren.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat het bij deze ziekenhuizen ook komt tot een operatiestop, zoals nu bij het Alrijne ziekenhuis dreigt?
Het zorgstelsel in Nederland is erop gericht dat iedereen de zorg krijgt die zij nodig heeft. Zorgverzekeraars hebben een wettelijke zorgplicht. Dit betekent dat hun verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten hiertoe voldoende zorg inkopen. Voor verzekerden met een restitutiepolis moeten zorgverzekeraars de zorg vergoeden bij alle zorgverleners.
Als er in een bepaald ziekenhuis geen capaciteit beschikbaar is, moet de zorgverzekeraar ervoor zorgen dat de zorg elders beschikbaar is of vergoed wordt. De zorg hoeft niet persé ingekocht te worden bij een specifiek ziekenhuis. De NZa ziet hierop toe.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de ziekenhuizen en de zorgverzekeraars, om te voorkomen dat patiënten hier uiteindelijk de dupe van worden?
De zorgverzekeraars hebben – zoals hiervoor al aangegeven – de plicht om ervoor te zorgen dat iedere verzekerde met een naturaverzekering de zorg krijgt die nodig is of om deze voor iedere verzekerde met een restitutieverzekering te vergoeden. De NZa houdt er toezicht op dat de zorgverzekeraars hun zorgplicht nakomen en voert hier zo nodig het gesprek over met relevante partijen.
Het verkeerd informeren van de Eerste Kamer over de PCR-test tijdens de coronacrisis |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving1 aangaande uw rol in het informeren van de Eerste Kamer over de interpretatie van polymerase chain reaction (PCR)-testen voor het inventariseren van geïnfecteerde en besmette mensen tijdens de coronacrisis?
Ja.
Waarom heeft u de PCR-data die is gebruikt voor het bepalen van de coronacijfers afgedaan als «irrelevant», terwijl deze data en de manier waarop die is gebruikt juist cruciaal zijn geweest voor het bepalen van de ernst van de pandemie en daarmee dus ook voor het beleid en de maatregelen die daarop gebaseerd werden?
Ik heb de PCR-data nooit irrelevant genoemd. Er is bij de besluitvorming over beleid en maatregelen steeds gebruik gemaakt van beschikbare wetenschappelijke data. Het aantal positieve PCR-testen is een van de databronnen die hierbij is meegewogen.
Waarom heeft u de Eerste Kamer niet volledig en juist geïnformeerd over de cycle threshold (Ct) die is gebruikt om te bepalen of iemand al dan niet een actieve coronabesmetting had en/of besmettelijk was? En waarom bent u ook niet eerlijk geweest over de amplificatie daarvan, terwijl het «opvoeren» van deze cycle threshold een aanzienlijk verschil heeft gemaakt in de hoogte van de coronacijfers?
Ik heb de Eerste Kamer meermaals volledig geïnformeerd over de onderbouwing van het testbeleid. Hierbij heb ik de relevantie van Ct-waarden en het gebruik van deze parameter bij het nemen van landelijke maatregelen toegelicht. Ook heb ik steeds aangegeven dat het testbeleid zijn basis vond in de (openbare en onafhankelijke) adviezen van het OMT en onderliggende wetenschappelijke studies.2
Kunt u uitleggen waarom u tegen de wetenschappelijke consensus bent ingegaan die stelt dat een cycle threshold hoger dan 38 eigenlijk per definitie zorgt voor onbetrouwbare testresultaten? Kunt u deze keuze gefundeerd, medisch-wetenschappelijk, onderbouwen?
Er is geen wetenschappelijke consensus dat een Ct-waarde hoger dan 38 zorgt voor onbetrouwbare testresultaten.
Hoe rijmt u de informatie die blijkt uit vrijgegeven Wob-documenten, onder andere met betrekking tot een uitbraak in Boxtel, waarin staat dat de hoge Ct-waarden waardoor positieve uitslagen werden gegenereerd betekenden dat er dus nauwelijks besmettelijkheid was, met de manier waarop de coronacijfers zijn gecommuniceerd en met hoe u als Minister de beide Kamers hebt geïnformeerd? Waarom hebt u bewust onjuiste en misleidende informatie verstrekt?
Bovenstaande stelling suggereert dat Ct-waarden absolute waarden zijn, die op zichzelf staand waardevol zijn. Dit is incorrect.
Was de Nederlandse overheid zich er vanaf het begin van de coronacrisis van bewust dat de Ct-waarde die werd gehanteerd bij de PCR-test voor het coronavirus (vaak) (veel) te hoog was? Zo ja, wie wisten dat en wat is er met deze informatie gedaan? Waarom heeft het kabinet ervoor gekozen door te gaan met deze manier van dataverzameling, terwijl dit niet wetenschappelijk juist en verantwoord was?
Het kabinet heeft bij de interpretatie geen rol. De interpretatie van een PCR-test wordt door experts op het gebied van diagnostiek en virologie gemaakt.
Was het OMT ervan op de hoogte dat Ct-waarden (vaak) (veel) te hoog waren en wat is hierover besproken in overleggen?
De suggestie dat Ct waarden (vaak) (veel) te hoog waren klopt niet.
Indien een lagere Ct-waarde was aangehouden bij de PCR-testen voor het coronavirus, hoeveel lager waren de coronacijfers dan geweest? Kunt u hiervan een berekening maken, voor alle vermeende «golven» die Nederland heeft doorgemaakt?
Zie antwoord vraag 5 en 6.
Gebaseerd op de correctie gevraagd in bovenstaande vraag, wat voor verschil had dit gemaakt voor het coronabeleid en de maatregelen die zouden zijn genomen? Was Nederland dan nog steeds meermaals in lockdown gegaan en waren andere verregaande maatregelen, zoals de mondkapjesplicht, de schoolsluitingen en de avondklok, dan ook ingevoerd? Zo nee, moeten wij dan dus concluderen dat Nederland een hele hoop maatregelen bespaard was gebleven als de PCR-testen op de juiste manier waren uitgevoerd en/of geïnterpreteerd?
Zie antwoorden op vragen 4 tot en met 6.
Waarom heeft het kabinet er bewust voor gekozen Nederland een hele hoop schade te berokkenen door maatregelen in te voeren die, gebaseerd op de werkelijke data, indien deze juist zou zijn geïnterpreteerd, dus helemaal niet nodig waren? Kunt u beargumenteren waarom deze keuze is gemaakt?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u inzichtelijk maken welke Ct-waarden tijdens de coronacrisis wanneer zijn gehanteerd en of dat bij ieder testcentrum/ziekenhuis en tijdens iedere golf hetzelfde was? Kunt u vervolgens ook verklaren wat hiervoor de overwegingen waren en wie daarvoor verantwoordelijk waren?
Zie antwoord op vraag 6.
Zijn voor gevaccineerde en ongevaccineerde mensen dezelfde Ct-waarden gehanteerd? En hoe zit dit bij (gevaccineerd) zorgpersoneel? Hoe kan het dat er, bijvoorbeeld, in het Radboud UMC, grotendeels gevaccineerd zorgpersoneel al positief getest werd bij zeer lage Ct-waarden? En wat betekent dit voor de effectiviteit van de coronavaccins, aangezien gevaccineerde mensen dus potentieel in sommige gevallen misschien wel veel besmettelijker waren/zijn dan ongevaccineerde mensen, die pas positief testen bij een (veel) te hoge Ct-waarde?
De Ct-waarde van een positieve test zegt niets over hoe besmettelijk een persoon is. Er is dan ook geen verband met de vaccineffectiviteit tegen transmissie.
Waarom bent u tijdens de debatten over de wijziging van de Wet publieke gezondheidszorg Wpg) niet duidelijk en transparant geweest over deze bevindingen en deze data, terwijl dit een groot verschil had kunnen maken in de legitimiteit van het opnemen van de coronamaatregelen in deze wet?
Ik heb beide Kamers steeds juist en volledig geïnformeerd over de irrelevantie van Ct-waarden voor het nemen van maatregelen in de covid-crisis. Zie mijn antwoord op vragen 3 tot en met 6.
Welke Ct-waarden worden op dit moment gehanteerd bij coronatesten en hoe gaat de coronatestdata de komende tijd geïnterpreteerd en getoetst worden?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Dat de gemeentevlag, de provincievlag en de Nederlandse vlag alle inwoners van respectievelijk de gemeente, provincie en Nederland representeren |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Erkent u dat de gemeentevlag, de provincievlag en de Nederlandse vlag alle inwoners van respectievelijk de gemeente, provincie en Nederland representeren? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met het feit dat er sinds enige tijd in Nederland op allerlei publieke gebouwen pride-vlaggen en SDG-vlaggen wapperen en dat overheidsinstellingen zoals de Belastingdienst zich publiekelijk, bijvoorbeeld op Twitter, met de pride-vlag identificeren?
Zou u kunnen aangeven sinds wanneer het is toegestaan voor overheidsinstellingen om zich te afficheren met andere vlaggen dan de Nederlandse vlag, de vlag van de provincie of de vlag van de gemeente?
Deelt u de mening dat overheidsinstellingen ideologisch neutraal behoren te zijn? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat de pride en SDG-vlaggen voor veel Nederlanders staan voor de zeer controversiële, internationale woke-ideologie? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen drie weken beantwoorden?
Het bericht dat de sociale werkplaatsen met grote tekorten kampen |
|
Bart van Kent |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de grote tekorten bij de sociale werkplaatsen (SW's) in zowel financiële middelen als menskracht?1
Waarom heeft u ervoor gekozen om slechts een vijfde van het financiële tekort bij SW’s te dekken met extra subsidie?2
Herkent u het beeld dat gemeenten zelf bij moeten springen om de kosten bij SW’s te dekken? Om welk bedrag gaat dit voor alle gemeenten samen?
Is het doel van uw beleid om mensen en gemeenten af te schrikken van het gebruik van SW’s? Ziet u dat dit het resultaat is van uw beleid?
Bent u voornemens het volledige gat in de financiering van SW’s te dekken, zeker in het licht van de toenemende armoede en ongelijkheid?
Welk bedrag is nodig om het huidige financiële gat volledig te dekken?
Waarom krijgen mensen die bij SW’s werken geen leefbaar loon betaald?
Waarom krijgen nieuwe werknemers die «beschut werk» doen minder betaald dan degenen die er al voor 2015 werkten? Waarom krijgen zij geen eindejaarsuitkering?
Klopt het dat mensen die zonder intensieve begeleiding niet kunnen werken bijna allemaal bij de sociale werkvoorziening terecht komen? Hoeveel mensen betreft dit?
Kunt u een overzicht geven van de andere publieke en private organisaties waar deze mensen terecht komen en terecht kunnen en de bijbehorende aantallen?
Kunt u een overzicht geven van de verschillende werkzaamheden die verricht worden door mensen die bij SW's werkzaam zijn?
Deelt u de mening dat er ook naar meer diverse vormen van werk gezocht moet worden dan voornamelijk het verrichten van inpakwerkzaamheden? Welk bedrag is nodig incidenteel en structureel om SW's ten minste terug op het oude niveau te brengen?
Herkent u het beeld dat er tekorten aan personeel zijn bij de SW’s? Op basis van welk plan of onderliggende logica is er niet voorzien in nu gemiste beroepen als teamleiders, chauffeurs of techneuten?
Kunt u een overzicht geven van de aanvullingen qua menskracht en specialisaties die SW's momenteel tekortkomen? Welk bedrag is nodig om deze tekorten aan te vullen?
De vernieling van kerken in Pakistan |
|
Chris Stoffer (SGP), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de verdrietige berichten uit Pakistan over de vernieling van meer dan twintig christelijke kerken in Jaranwala en het geweld richting christenen?1
Deelt u de grote verontrusting over de gang van zaken, zoals het gebrek aan bescherming door de lokale politie?
Hoe beoordeelt u de oorzaken van het opvlammen van het genoemde geweld?
Hoe beoordeelt u de tegenstelling tussen het toekijken van de lokale autoriteiten en het ingrijpen van de landelijke autoriteiten?
Gaat u evenals de Verenigde Staten opheldering vragen aan de Pakistaanse autoriteiten?
Welke actie wordt vanuit de Europese Unie en in het bijzonder de speciale EU-gezant voor godsdienstvrijheid ondernomen richting Pakistan? Dringt u aan op Europese actie?
Wat kunt u doen om de getroffen christenen, die het al moeilijk hadden, te ondersteunen?
Welke mogelijkheden ziet u om de rechtsbescherming van christenen in Pakistan te verbeteren? Wat is uw inzet daarvoor?
Deelt u de analyse dat de genoemde situatie naast vele andere verontrustende berichten en cijfers over christenvervolging onderstreept dat de inzet voor vrijheid van religie en de bescherming van vervolgde christenen eerder meer dan minder prioriteit verdient in het mensenrechtenbeleid en bij de inzet van middelen vanuit het Mensenrechtenfonds?
Het bericht ‘Gemeenten worstelen met desinformatie’ |
|
Hans Teunissen (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de toegang tot en beoordeling van juiste informatie cruciaal is voor kennis over en vertrouwen in een vitale (lokale) democratie?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat vanwege het broze vertrouwen in onze democratie, de noodzaak van juiste informatie en de signalen uit dit onderzoek haast geboden is om gemeenten tegemoet te komen in hun ondersteuningsvraag?
Ik vind het belangrijk op korte termijn samen met de VNG uit te werken hoe gevolg kan worden gegeven aan de zorgen die respondenten ervaren en aan de ondersteuningsbehoeften van gemeenten op dit onderwerp. Snelheid is hier van belang, maar zorgvuldigheid en oog voor uitvoerbaarheid ook.
Kunt u inzicht geven in welke mate het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, naast de «Handreiking omgaan met desinformatie»2, samenwerkt met gemeenten om de impact van misleidende informatie op de lokale democratie aan te pakken? Kunt u bovendien aangeven hoe de bekendheid van de genoemde handreiking te vergroten?
Het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties werkt op verschillende manieren en momenten samen met gemeenten om de impact van misleidende informatie te verminderen. Eén van die manieren is het beschikbaar stellen van informatiematerialen op de website van het Netwerk Weerbaar Bestuur en www.maatschappelijkestabiliteit.nl. Op deze websites worden meerdere handleidingen aangeboden, wordt doorverwezen naar www.isdatechtzo.nl en vinden gemeenten een game waarmee zij online manipulatie kunnen leren herkennen.
Komende tijd zal ik, samen met de VNG, uitwerken hoe de bekendheid van de inzet op het vergroten van het bewustzijn van medeoverheden over desinformatie kan worden versterkt. Eind dit jaar wordt uw Kamer verder geïnformeerd over de voortgang van deze gesprekken en de verdere acties uit de Rijksbrede strategie effectieve aanpak van desinformatie.
Hoe duidt u de omvang van misleidende informatie en complottheorieën op lokaal niveau in het licht van onze democratie als geheel en de aankomende Tweede Kamerverkiezingen? Welke voorzorgsmaatregelen bent u van plan in dit kader te nemen?
Desinformatie, misinformatie en complottheorieën kunnen bijzonder schadelijk zijn wanneer de inhoud ervan gericht is op vitale onderdelen van de democratie, zoals betrouwbare en transparante verkiezingen. Daarom neemt het Ministerie van BZK sinds 2021 extra acties om de impact van desinformatie of misinformatie op het verkiezingsproces te minimaliseren. Zo werden er voor de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen van 2023 webinars georganiseerd voor gemeenteambtenaren door BZK en de NCTV. In deze webinars werd ook uitgebreid aandacht besteed aan desinformatie. Voor de aankomende verkiezingen zullen gemeenteambtenaren wederom geattendeerd worden op het signaleren en tegengegaan van desinformatie en misinformatie.
Welke langetermijnstrategieën overweegt u om de uitdagingen met betrekking tot misleidende informatie het hoofd te bieden en het vertrouwen in de (lokale) democratie te herstellen of te versterken?
Voor de langetermijnstrategie voor misleidende informatie verwijs ik u graag naar de Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie.3
De democratie in Nederland staat hoog aangeschreven op de internationale ranglijsten; ongeveer 70% van de Nederlanders is tevreden met het functioneren van de democratie.4 Echter, het politiek vertrouwen is laag ten opzichte van vorige decennia en ligt nu onder de 50%.5
Waar het gaat om het versterken en herstellen van het vertrouwen van de (lokale) politiek om misleidende informatie het hoofd te bieden zet de overheid onder andere in op actief en weerbaar burgerschap.6 Bijvoorbeeld door wettelijke ingrepen (Wet versterking participatie op decentraal niveau); door in het burgerschapsonderwijs aandacht te hebben voor vaardigheden voor dialoog en conflicthantering;7 door het publieke debat te versterken met steun voor onderzoeksjournalistiek en stimulering van alternatieven voor online platformen.
Aan de hand van welke instrumenten kan u gemeenten bijstaan bij hun worsteling misleidende informatie te identificeren en te beoordelen of – in voorkomende gevallen – sprake is van bewuste of onbewuste verdraaiing?
Uitgangspunt van het overheidsbeleid tegen desinformatie is dat het geen taak is voor overheden, dus ook niet voor gemeenten, om te identificeren wanneer iets desinformatie is.
Wel kan het kabinet gemeenten bijstaan bij het formuleren van een inhoudelijke reactie op mogelijke vormen van des- of misinformatie. Vanuit hun eigen inhoudelijke expertise kunnen gemeenten namelijk wel bepalen of bepaalde berichten feitelijk juist of onjuist zijn. Daar kunnen zij vervolgens inhoudelijk op reageren, bijvoorbeeld door berichten te ontkrachten. De intentie van de verspreider van een dergelijk bericht is daarbij niet relevant. Centraal staat het weerspreken van de onjuiste of misleidende informatie. Ook kan het kabinet gemeenten bijstaan met informatie over in welke gevallen gemeenten juridische stappen kunnen nemen. Denk dan aan uitingen die strafbaar zijn, zoals bij uitingen die geweld propageren, aanzetten tot discriminatie of haat, of iemand nodeloos beledigen. Of wanneer de uiting zelf niet strafbaar is, maar de gevolgen van desinformatie leiden tot strafbare en/of onrechtmatige feiten.
De handreiking omgaan met desinformatie voor (mede)overheden bevat zowel informatie over het formuleren van inhoudelijke reacties op mogelijke des- of misinformatie, als meer informatie over de juridische stappen die gemeenten kunnen nemen tegen strafbare uitingen. Momenteel wordt verkend hoe we de handreiking meer kenbaarheid kunnen geven.
Hoe kan het ministerie voorzien in de gewenste ondersteuning van gemeenten als het gaat om het herkennen van complotten en ondermijningsprocessen, informatie en kennisdeling, onafhankelijk advies en gevraagde instrumenten, protocollen en trainingen?
Het Ministerie van BZK is momenteel in gesprek met de VNG over mogelijke maatregelen. Ik heb aangegeven dat uw Kamer eind dit jaar verder wordt geïnformeerd over deze gesprekken. Ik wil daar nu niet op vooruit lopen.
Hoe verhoudt de urgentie op bovengenoemde zaken zich volgens u tot de Rijksbrede strategie en welk tijdpad heeft u hierin voor ogen? Kunt u hierbij aangeven welke prioriteiten hierin gesteld kunnen worden – mede met het oog op de aanstaande verkiezingen?
Het beschermen van de integriteit van de aanstaande verkiezing voor de Tweede Kamer is van groot belang. Dit betekent dat we, met het webinar en verspreiding van de handreiking, ervoor zorgen dat medeoverheden weten hoe ze rondom de verkiezing op desinformatie kunnen reageren. Daarnaast vind ik het belangrijk om de Rijksbrede strategie samen met de gemeenten verder uit te werken. Daarom heb ik aangegeven dat uw Kamer eind dit jaar verder wordt geïnformeerd over deze gesprekken. Ik wil daar nu niet op vooruit lopen.
De conclusies van het inspectierapport ‘vernietiging adoptiedossiers’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u het ermee eens dat ten aanzien van de vernietiging van de dossiers «onvoldoende zorgvuldig» handelen zoals omschreven door het ministerie, de lading voor de slachtoffers niet dekt en dat onzorgvuldig, gebrekkig en ook onwettig passender is?
Erkent u dat aan de nu volwassen geadopteerden wiens dossier is vernietigd, onherstelbare immateriële schade is toegebracht door de Staat?
Erkent u dat inreisgegevens, die de oorspronkelijke namen bevatten van de geadopteerden, emotionele en gevoelsmatige grote waarde gehad konden hebben voor geadopteerden en dat geadopteerden recht hebben op deze informatie?
Klopt het dat in tegenstelling tot eerdere berichtgeving van u, de juridische grondslag voor het bewaren van gegevens niet sinds 1999 maar pas sinds 2006 van kracht is omdat toen pas de selectielijst voor de Centrale Autoriteit (CA) is begonnen?
Kunt u ingaan op de recent verschenen brief van het Expertisecentrum Interlandelijke Adoptie (INEA) waarin suggesties worden gedaan voor financiële compensatie als wel gratis psychologische ondersteuning?1
Wat vindt u van het advies van geadopteerden en INEA om psychologische ondersteuning voor geadopteerden te verbeteren, zoals door het bekostigen van specialistische hulp en hulpverlening?
Wat vindt u van het advies van geadopteerden en INEA om de juridische ondersteuning de komende jaren sterk te verbeteren in de vorm van juridische bijstand en aanspraak op een schadefonds
Wat vindt u van het advies van geadopteerden en INEA onder andere om de rechten van geadopteerden sterk te verbeteren zoals het makkelijk wijzigen van de geboortenaam en plaats en het herroepen van adopties?
Waarom valt het individuele recht tot het zoeken van de identiteit niet tot een taak van de Staat terwijl interlandelijke adopties tegelijkertijd wel worden gefinancierd en gesubsidieerd?
Voldoet het huidige bestuur van de Klachtencommissie Vergunninghouders Interlandelijke Adoptie (KVIA) zelf wel aan de huidige reglementaire eisen aangezien zij momenteel maar bestaat uit drie bestuursleden?
Waar kunnen klagers vervolgens terecht wanneer hun klacht niet wordt behandeld, ongegrond wordt verklaard of de vergunninghouder het advies naast zich neerlegt?
Welke rol speelt de overheid als de KVIA een advies uitbrengt waarbij de vergunninghouder gevraagd wordt de fouten te herstellen maar dit vervolgens niet doet?
Wat is de precieze rol van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) voor geadopteerden als het aankomt op het halen van het recht en klachten?
Bent u in het licht van de conclusies van het inspectierapport bereid om de volledige kosten te betalen voor de fouten die gemaakt zijn door het ministerie, zoals ook wordt gevraagd door Stephanie Dong-Hee Kim2
Waarom valt stichting Wereldkinderen momenteel niet onder de Archiefwet gezien het feit dat door onder andere de KVIA, de vergunninghouder als overheidsinstantie wordt gezien en zij door uzelf als bestuursorgaan worden beschouwd?
Kunt u een stand van zaken geven van de plannen die het kabinet heeft om bepaalde taken en verantwoordlijkheden bij stichting Wereldkinderen neer te leggen?
Op welke manier wordt stichting Wereldkinderen gecontroleerd door het ministerie ten aanzien van hun werkzaamheden?
Bent u het ermee eens dat bij een wens van de geadopteerde, Wereldkinderen het volledige dossier, zonder enig bestaand onderscheid tussen ouderdeel en kindsdeel aan de geadopteerde moet verstrekken?
Waarom wordt er bij het Nationaal Archief de werkwijze betreffende inreisgegevens en aanhangende documenten gehanteerd dat een kopie ontvangen niet mogelijk is tenzij hier gegronde redenen voor zijn?
Heeft een geadopteerde per se een geboortecertificaat nodig om gegevens in de basisadministratie te kunnen wijzigen?
Bent u het ermee eens dat weliswaar de vernietiging van de dossiers niet kan worden teruggedraaid, maar het wel heel belangrijk is om na te denken over compensatie voor slachtoffers van het Nederlandse beleid omtrent adoptie?
Bent u het eens met de uitspraak dat het belang van het kind te allen tijden moet prevaleren boven dat van de adoptieouders en ziet u dit vervolgens voldoende gewaarborgd in de huidige wet en regelgeving of ziet u hierin ook ruimte voor verbetering?
Erkent u dat geadopteerden die in de periode 1967–1998 geadopteerd zijn, in het merendeel van de gevallen, al lange tijd en soms decennialang, op eigen kosten en in eigen tijd wanhopig op zoek zijn naar hun identiteit en familie?
Kunt u toezeggen per direct te stoppen met het doorprocederen tegen interlandelijk geadopteerden?
Wat bent u concreet voornemens om het overheidstoezicht op vergunninghouders in hun handelen met betrekking tot archivering, bewaring, vernietiging en inzagerechten en -procedures ten behoeve van volwassen geadopteerden en hun erfgenamen duurzaam wettelijk te borgen?
Op welke manier wordt invulling gegeven aan de bevindingen van het rapport van de Commissie Joustra en de VN-verklaring over illegale interlandelijke adoptie en in hoeverre wordt er samengewerkt met diplomatieke vertegenwoordigingen in en van landen waarbij sprake was van misstanden, zoals uit Bangladesh, Brazilië Chile, Colombia en Zuid-Korea?
Kunt u aangeven wanneer er precies een reactie zal komen vanuit het kabinet over de conclusies van het inspectierapport «vernietiging van adoptiedossiers» en kunt u deze vragen nog voor deze tijd beantwoorden?
Het artikel ‘‘You don’t survive that’: Ukraine sappers dice with death to clear Russian mines’ |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel ««You don’t survive that»: Ukraine sappers dice with death to clear Russian mines»?1
Ja.
Deelt u de analyse dat de aanwezigheid van grote aantallen landmijnen op dit moment een van de voornaamste obstakels voor het Oekraïnse offensief is?
Ja.
Welke stappen zijn er in dit kader al gezet of in gang gezet om uitvoering te geven aan de motie van de leden Brekelmans en Sjoerdsma (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2680) over een voortvarend plan voor ophoging van de productie en levering van operationele ondersteuningssystemen, en daarvan in het bijzonder systemen voor ontmijning?
Het kabinet geeft zo veel mogelijk gehoor aan de Oekraïense verzoeken tot de levering van (aanvullende) mijnruimsystemen, in lijn met motie Brekelmans en Sjoerdsma. Nederland heeft al detectoren, Bozena- en Scan Jack mijnruimsystemen, Man Portable Line Charges voor mijn-doorbraak, mijn-ploegen en rollers voor gebruik in combinatie met de pantservoertuigen en verdere mijnruim uitrusting geleverd en zal in de nabije toekomst aanvullende capaciteiten op het gebied van mijnbestrijding leveren. Defensie verkent met de industrie de levering van aanvullende en innovatieve capaciteiten op dit gebied.
Het kabinet blijft zich, conform de genoemde motie, maximaal inzetten om Oekraïne de militaire steun te leveren die nodig is. Nederland doet dat samen met een brede coalitie van internationale partners.
Deelt u de analyse dat kapitale ontmijningssystemen (zoals genietanks) die weliswaar capabel zijn maar niet in grote aantallen kunnen worden geleverd, niet per se het meest geschikt zijn voor de Oekraïnse manier van optreden die vaak bestaat uit een hoeveelheid verspreide aanvallen op compagnie- of bataljonsniveau?
Defensie levert diverse capaciteiten voor mijndoorbraak passend bij de (operationele) Oekraïense behoefte zoals die door Oekraïne worden aangegeven bij het International Donor Coördination Center (IDCC). Zoals bij iedere levering is de Oekraïense behoefte leidend. Oekraïne geeft aan behoefte te hebben aan zowel kapitale ontmijningssystemen als andere capaciteiten op dit gebied.
Deelt u de analyse dat er hierom een grote behoefte voor Oekraïne is aan kleine en goedkope ontmijningssystemen die door infanterie kunnen worden gebruikt en die relatief makkelijk te produceren zijn, vergelijkbaar met hoe drones in de oorlog worden gebruikt? Deelt u daarnaast de analyse dat vergelijkbare systemen van nut kunnen zijn om bijvoorbeeld bevoorrading of afvoer van gewonden te vergemakkelijken in gebieden die nog niet geheel ontmijnd zijn?
Ja, zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat de ontwikkelingen die in Oekraïne gaande zijn, zoals lokale ontwikkeling van ontmijningsvoertuigen en goedkope onbemande voertuigjes gestimuleerd en ondersteund dienen te worden? Hoe kunnen de Nederlandse Staat of Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen helpen met deze ontwikkeling, en hoe wordt daarop ingezet?2
Ja. Het is positief dat Oekraïne de benodigde capaciteiten op het vlak van ontmijning zelf ontwikkelt. De inzet van het kabinet is erop gericht zo goed mogelijk aan de Oekraïense behoefte te voldoen. Dat omvat ook waar mogelijk het ondersteunen van Oekraïense productiecapaciteit.
Naast bijdragen aan ontmijning voor militaire doeleinden, levert Nederland ook een bijdrage aan humanitaire ontmijning in bevrijde gebieden, gericht op het ruimen van achtergebleven mijnen en oorlogsexplosieven. Via een bijdrage aan United Nations Development Programme (UNDP) wordt waar mogelijk ingezet op aankoop van materieel in Oekraïne zelf. Daarnaast heeft Nederland een bijdrage geleverd aan ontwikkeling en gebruik van eenvoudige innovatieve drone technologie, waarmee in eerste testen door de State Emergency Service van Oekraïne een veelvoud aan mijnen kon worden gedetecteerd vergeleken met de gebruikelijke technische methoden.
Hoe vindt er op dit moment internationale financiering van dergelijke initiatieven plaats vanuit internationale instrumenten zoals het International Fund for Ukraine en de EU-instrumenten European defence industry reinforcement through common procurement act (EDIRPA) en Act in Support of Ammunition Production (ASAP)? Zijn deze instrumenten ook toegankelijk voor Oekraïnse productie van innovatieve methoden om een antwoord te bieden op het probleem van de Russische mijnen?
De internationale financiering van dit soort innovatie geschiedt onder andere door de bovenstaande initiatieven, waarbij bijvoorbeeld het International Fund for Ukraine (IFU) toegankelijk is voor Oekraïense deelname. De EU-instrumenten richten zich in de eerste plaats op het vergroten van de productiecapaciteit van de Europese defensie-industrie (ASAP) en het bevorderen van gemeenschappelijke aanschaf van capaciteiten door lidstaten (EDIRPA) en zijn zodoende niet toegankelijk voor Oekraïense deelname.
Hoe is Nederland van plan zich in te zetten om het Oekraïnse antwoord op de landmijnen effectiever te maken en de toegang tot financiering van innovatieve oplossingen die zowel in als buiten Oekraïne geproduceerd worden te vergroten?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Het kabinet zet zich doorlopend in om aan de Oekraïense operationele behoefte te voldoen. Zo ook op het gebied van mijnbestrijding.
De eigen bijdrage voor een kunstgebit |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de basisverzekering 75% van een kunstgebit vergoedt?
Ja (artikel 2.31, lid 2 Regeling zorgverzekering).
Bent u bekend met het feit dat een kunstgebit gemiddeld € 1.388,71 kost en dat de eigen bijdrage gemiddeld € 347,18 bedraagt?1
Ja.2 Overigens bieden veel aanvullende verzekeringen een vergoeding van deze eigen bijdrage.
Vallen de kosten voor het trekken van alle tanden en kiezen onder de basisverzekering?
Het trekken van tanden en kiezen wordt niet vergoed als iemand een kunstgebit nodig heeft. Dit wordt alleen vergoed vanuit de basisverzekering als het gaat om bijzondere tandheelkundige zorg, dat wil zeggen als sprake is van een ernstige ontwikkelingsstoornis, groeistoornis of verworven afwijking van het tand-kaak-mondstelsel.
Hoeveel Nederlanders hebben geen tanden en kiezen in hun mond omdat ze de eigen bijdrage van 25% voor een kunstgebit niet kunnen betalen?
Dit is niet zo specifiek te achterhalen. In 2021 ging 20% van de volwassenen niet naar de tandarts. Dit is een vergelijkbaar percentage met de situatie in 1990.
Daarbij heb ik recent onderzoek laten doen naar mijding van mondzorg in het algemeen3 en werk ik samen met andere betrokkenen aan oplossingen voor dit bredere probleem, waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd bij brief van 29 juni jongstleden (Kamerstuk 32 620, nr. 287).
Wat kost het afschaffen van de eigen bijdrage voor kunstgebitten?
Het afschaffen van de eigen bijdrage voor kunstgebitten kost bij een gelijkblijvend aantal afnemers € 53,35 miljoen per jaar (prijspeil 2023).
Ter beantwoording van deze vraag heeft Zorginstituut Nederland gekeken naar de declaratiedata van kunstgebitten in 2022, zoals door zorgverzekeraars verstrekt via Vektis. Daarbij zijn ook de implantaatgedragen kunstgebitten meegenomen. Deze zijn duurder en kennen een lager percentage eigen bijdrage (10% voor de implantaatgedragen prothese in de onderkaak en 8% voor de bovenkaak, zie artikel 2.31, lid 3 Regeling zorgverzekering). Het resultaat is de volgende tabel:
Volledig kunstgebit
€ 117.673.163,55
€ 32.427.309,43
€ 150.100.472,98
Kunstgebit op implantaten
€ 108.158.385,05
€ 16.343.550,60
€ 124.501.935,65
Bij deze tabel gelden twee voetnoten:
De evacuatie van lokale (oud-) medewerkers van de Nederlandse missie in Afghanistan |
|
Salima Belhaj (D66), Don Ceder (CU), Sylvana Simons (BIJ1), Caroline van der Plas (BBB), Derk Boswijk (CDA), Tunahan Kuzu (DENK), Laurens Dassen (Volt), Christine Teunissen (PvdD), Jasper van Dijk (SP), Kati Piri (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het NRC-artikel «Voor 210 dollar per maand waagden Afghaanse bewakers hun leven, nu staan ze op de dodenlijst van de Taliban»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat reeds voor de machtsovername van de Taliban in Afghanistan bewakers die voor de Nederlandse troepen hebben gewerkt in aanmerking kwamen voor de «tolkenregeling» mits zij konden aantonen dat zij persoonlijk gevaar liepen vanwege het werk dat zij voor het Ministerie van Defensie (Defensie) deden?
Ja.
Hoeveel (oud-)bewakers hebben er voor en hoeveel na 15 augustus bescherming gekregen in Nederland? Is er hierbij onderscheid gemaakt tussen mensen die rechtstreeks een dienstverband hadden met Defensie en tussen bewakers of tolken die via contractors waren ingehuurd? Zo ja, waarom?
Vóór 15 augustus 2021 hebben twee (oud-)bewakers bescherming gekregen in Nederland. Het precieze aantal2 (oud-)bewakers dat na 15 augustus 2021 bescherming heeft gekregen in Nederland is niet bekend. Ten aanzien van tolken of bewakers is, voor zover bekend, geen onderscheid gemaakt tussen mensen die rechtstreeks een dienstverband hadden met Defensie en zij die via contractors waren ingehuurd.
Deelt u de mening dat als sinds het vertrek van het Nederlandse leger uit de Afghaanse provincie Uruzgan in 2010 minstens vijftien medewerkers van de zogeheten Afghan Security Guards (ASG) zijn vermoord, het zeer aannemelijk is dat de anderen in dezelfde functies ook levensgevaar lopen vanwege het werk dat zij voor Defensie hebben gedaan?
Deze berichten zijn zorgelijk en het kabinet volgt deze met grote aandacht. Nederland heeft momenteel geen presentie in Afghanistan en kan deze berichtgeving niet eigenstandig verifiëren.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Kamer heeft gevraagd om de Nederlandse tolkenregeling in lijn te brengen met de adviezen van het Asielagentschap van de Europese Unie (EUAA), waarin staat dat voor personen die worden geassocieerd met de buitenlandse troepen, waaronder bewakers, in het algemeen een gegronde vrees voor vervolging kan worden aangenomen?
Ja. Met de brief van 18 augustus 20213 is de Kamer geïnformeerd over de wijze waarop het kabinet invulling zal geven aan de motie van het lid Belhaj4 c.s. over verbreding categorieën tolkenprocedure. Hierin staat onder meer beschreven dat personen die langdurig ingehuurd waren door Nederland of een contract hadden met Nederland, op voet van gelijkheid met de tolken behandeld zullen worden, indien ze na de evacuatie in Nederland asiel aanvragen. Het gaat hierbij om personen die in de periode 14 tot en met 26 augustus 2021 naar Nederland zijn geëvacueerd.
Het betekent dat personen die tot deze categorie behoorden en in Nederland asiel aanvroegen, voor bescherming in Nederland in aanmerking kwamen (zoals dat ook voor tolken gold), tenzij het asielverzoek werd afgewezen, bijvoorbeeld omdat er verboden gedragingen zijn gepleegd als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.
Waarom worden verzoeken van Defensiebewakers om te worden geëvacueerd toch afgewezen, terwijl het overduidelijk is dat zij groot gevaar lopen?
De beoordeling van overbrengingsverzoeken vindt plaats op individuele basis, waardoor het niet mogelijk is om hierover algemene uitspraken te doen.
De Nederlandse Staat heeft, tot op heden, voorzien in verschillende mogelijkheden om bescherming te bieden aan Afghaans voormalig lokaal personeel, dat persoonlijk gevaar loopt als gevolg van de werkzaamheden die voor de Staat zijn verricht. Hiertoe zijn in 2014 werkafspraken («tolkenregeling») gemaakt en heeft het kabinet toegezegd de door de Kamer, op 18 augustus 2021, aangenomen motie Belhaj5 c.s. naar letter en geest uit te voeren.
Voor de Werkafspraken 2014 («tolkenregeling») geldt dat naast het vaststellen van de identiteit van de aanvrager, wordt gekeken naar de aard en duur van de werkzaamheden om een inschatting te maken van het persoonlijk gevaar dat de aanvrager mogelijk loopt. Wat betreft de aard van de werkzaamheden is van belang dat de werkzaamheden zijn verricht voor de Nederlandse overheid en wordt de kans op persoonlijk risico als hoger ingeschat in het geval van hoog-profiel-werkzaamheden. Wat betreft de duur van werkzaamheden wordt gesproken over een «substantiële periode», waarbij een periode van tenminste drie maanden wordt aangehouden. In het geval van tolken is deze termijn op 18 augustus 20216 losgelaten.
Na beëindiging van de acute evacuatiefase op 26 augustus 2021 is in de brief7 van 11 oktober 2021 aangegeven dat drie specifieke groepen nog in aanmerking komen voor overbrenging naar Nederland. Ten eerste, degenen die in augustus al opgeroepen waren voor vertrek op basis van de motie Belhaj, maar die niet meer tijdig konden uitreizen of de luchthaven niet op tijd konden bereiken. Daarnaast geldt dit ook voor de twee bijzondere groepen die vallen onder de door het kabinet getroffen speciale voorzieningen (NGO, Defensie/EUPOL).
Bij de Speciale Voorziening Defensie- en EUPOL-personeel8 werd, naast het vaststellen van de identiteit van de aanvrager, bezien of de aard en duur van de werkzaamheden aanleiding gaven tot overbrenging op grond van de speciale voorziening, zoals opgenomen in de kamerbrief van 11 oktober 2021. Wat betreft de aard van de werkzaamheden gold dat deze moesten zijn verricht, in een voor het publiek zichtbare functie, voor Defensie of een Nederlandse EUPOL-functionaris in Afghanistan. Wat betreft de duur van de werkzaamheden werd daarbij een termijn van tenminste één jaar aangehouden. Tenslotte dienden aanvragen voor 11 oktober 2021 ingediend te zijn.
De werkafspraken uit 2014 kennen een open einde en blijven daardoor van kracht ten behoeve van Afghanistan. Concreet betekent dit dat een overbrengingsverzoek, volgens het huidige beleid, alleen inhoudelijk kan worden beoordeeld op basis van de werkafspraken uit 2014.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het kabinet veel beleidsruimte toekomt in de manier waarop zij uitvoering geeft aan de inspanningsverplichting die zij zichzelf heeft opgelegd, in de kamerbrief van 11 oktober 2021, om specifieke groepen personen over te brengen van Afghanistan naar Nederland.
Het kabinet neemt de signalen serieus dat een aantal (oud-)ASG-bewakers, die tussen 2006 en 2010 gewerkt hebben voor de Nederlandse militaire missie in Uruzgan, mogelijk gevaar loopt. Defensie streeft ernaar actuele inzichten te betrekken bij de uitvoering van beleid en zal deze signalen derhalve nader onderzoeken. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd.
Klopt het dat Afghan Security Guards (ASG) en andere inleenbedrijven voornamelijk zijn gebruikt door Defensie om snel mensen te werven, maar ondertussen Defensie zelf hun salaris heeft uitbetaald, hun training heeft verzorgd, er rechtstreeks verantwoording werd afgelegd aan de kampcommandant en er ook rechtstreeks contracten met bewakers werden afgesloten zoals ook blijkt uit de eindevaluatie van de Nederlandse missie in Afghanistan?
In het missie-archief Afghanistan zijn contracten aangetroffen die zijn opgesteld ten behoeve van de inzet door ASG. Het gaat om ondertekende contracten met zowel de commandant van ASG (C-ASG) als met individuele ASG-bewakers. Of alle ASG-bewakers opgenomen waren in de contractbijlage, valt niet met zekerheid vast te stellen. De ondertekening door individuele bewakers werd gedaan in de vorm van een bijlage aan het contract, waarop meerdere ASG-bewakers stonden vermeld. Door middel van een handtekening of duimafdruk gaf men vervolgens aan akkoord te gaan met de contractvoorwaarden, waaronder het salaris.
Vanuit veiligheidsoverwegingen werd het ASG-personeel bij aanvang van hun dienstverband geïnterviewd door de inlichtingensectie. Hierbij werd een foto genomen en vingerafdrukken afgenomen.
De salarissen van het ASG-personeel dat als bewaker werkzaam was op de kampen in Uruzgan is maandelijks door Nederland uitbetaald. De foto en duimafdruk (of handtekening) werden gebruikt ter verificatie bij de salarisuitbetaling. Met deze werkwijze werd de salarisbetaling aan ASG-medewerkers gegarandeerd.
Wat betreft de werkzaamheden werden door Nederland operationele criteria opgesteld waaraan ASG moest voldoen. C-ASG was verantwoordelijk voor de uitvoering van die werkzaamheden.
Als nu ook blijkt dat van iedere medewerker de contact- en persoonsgegevens in de administratie werd bijgehouden, toegangspassen werden uitgedeeld, de beveiligers direct en individueel werden uitbetaald en de kampcommandant alles heel precies controleerde, deelt u dan de mening dat het overduidelijk is dat de overheid wel degelijk een werkgeversrol had en dus ook een zorgplicht heeft?
Ongeacht de vraag of er (juridisch gezien) sprake is van een werkgeversrelatie hecht de Staat er in algemene zin aan om een zo veilig mogelijke werkomgeving te creëren voor personeel dat wordt ingezet ten behoeve van de Staat. Bij een militaire missie is het echter per definitie niet altijd mogelijk een volledig veilige werkomgeving aan te bieden. De aard van de missie brengt bepaalde risico’s met zich mee. Dat geldt ook voor de Nederlandse militairen9.
Wat betreft het bieden van bescherming aan Afghaans voormalig lokaal personeel spant Nederland zich in op basis van de gestelde criteria uit de werkafspraken 2014 («tolkenregeling») en heeft dit gedaan, ten aanzien van de op 11 oktober 2021 afgebakende groep, op basis van de speciale voorziening10 voor Defensie- en EUPOL-personeel.
Kunt u bevestigen dat er geen einddatum is gesteld aan de tolkenregeling, waar individueel bedreigde beveiligers ook onder vallen, gezien het feit dat er bewakers zijn afgewezen voor evacuatie met het criterium «te laat gemeld»?
Ja.
Kunt u aangeven op basis van welke criteria de overheid deze beoordeling maakt, zeker nu is gebleken dat meerdere oud-beveiligers die voor Nederland hebben gewerkt door de Taliban zijn vermoord, gezien het feit dat er bewakers zijn afgewezen voor evacuatie met het criterium «onvoldoende kunnen aantonen dat zij individueel gevaar lopen»?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 6.
Klopt het dat u deze criteria ook toepast op medewerkers van «European Union Police Mission in Afghanistan» (EUPOL) en zelfs tolken, en tolken die niet rechtstreeks in dienst waren alsnog worden afgewezen? Zo ja, wanneer is er besloten om de criteria voor tolken te verscherpen?
De criteria in de «tolkenregeling» zijn niet verscherpt. De beoordeling van overbrengingsverzoeken van Afghaans voormalig European Union Police Mission (EUPOL) Afghanistan personeel geschiedt op basis van twee verschillende modaliteiten. Indien een verzoeker stelt als tolk gewerkt te hebben, of in de «tolkenregeling» genoemde hoog-profiel werkzaamheden blijkt te hebben uitgevoerd, wordt het overbrengingsverzoek beoordeeld op grond van de «tolkenregeling». Indien een verzoeker stelt in een andere hoedanigheid voor de European Union Police Mission (EUPOL) Afghanistan te hebben gewerkt, dan werd het verzoek beoordeeld op grond van de speciale voorziening, zoals omschreven in de Kamerbrief van 11 oktober 2021.11 Voor een nadere uitwerking van de criteria in de «tolkenregeling» en de speciale voorziening verwijzen wij u naar de beantwoording van vraag 6.
Kunt u de tekst van de tolkenregeling, zoals deze reeds gold voor de Kamer de motie van het lid Belhaj (Kamerstuk 27 925, nr. 788) aannam in augustus 2021, en de bijbehorende criteria die door de overheid worden gehanteerd delen met de Kamer?
Ja. De tekst van de werkafspraken uit 2014 is daarnaast reeds bij besluit12 van 14 februari 2022 door het Ministerie van Defensie openbaar gemaakt naar aanleiding van een openbaarmakingsverzoek op grond van de Wob (tegenwoordig WOO). De criteria staan beschreven in het antwoord op vraag 6.
Bent u zich ervan bewust dat wanneer andere NAVO-landen ruimhartiger omgaan met lokale werknemers zoals tolken en beveiligers, dit voor de toekomst een veiligheidsrisico met zich meebrengt voor missies en Nederlandse militairen, omdat Defensie een minder aantrekkelijke werkgever is voor lokale werknemers dan andere coalitielanden?
Elk coalitieland hanteert eigen richtlijnen en maakt eigen afwegingen wanneer het gaat om het aannemen of inhuren van personeel. Dit geldt ook voor Nederland13.
Wat moeten we ons voorstellen bij het onderbrengen van de werkzaamheden van het overbrengingsproject binnen de staande organisaties van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Defensie gezien het feit dat op de valreep, vlak voor het reces, de Kamer via een brief (Kamerstuk 27 925, nr. 942) op 4 juli 2023 is geïnformeerd over de stopzetting van het overbrengingsproject met ingang van 1 augustus 2023? Wat wordt de taak- en rolverdeling tussen de ministeries en wie is waar (eind)verantwoordelijk voor? Hoe wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang?
Zoals staat vermeld in de brief van 4 juli 202314 is de projectorganisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken per 1 augustus 2023 opgeheven omdat het aantal nog over te brengen personen uit Afghanistan beperkt is. De werkzaamheden die voortvloeien uit het overbrengingsproject zijn echter niet stopgezet, maar ondergebracht binnen de staande organisaties van de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) blijft zich inspannen om de laatste groep van ongeveer 100 personen naar Nederland over te brengen. De taak-en rolverdeling tussen de betrokken ministeries blijft daarbij ongewijzigd, evenals de wijze waarop de Kamer wordt geïnformeerd over de voortgang van de overbrengingen uit Afghanistan.
Hoe staat het met uw toezegging aan de Kamer dat Defensiepersoneel te allen tijde overgebracht kan worden en er expliciet voor deze groep géén afspraken zijn gemaakt om te stoppen met de overbrenging? Hoe denkt u deze afspraak in de toekomst te effectueren en hoe gaat dat binnen de staande organisatie worden gefaciliteerd?
Zoals staat vermeld in de brief van 4 juli 202315 kennen de werkafspraken uit 2014 («tolkenregeling») een open einde en blijven deze van kracht ten behoeve van Afghanistan. Binnen de staande organisatie van Defensie is capaciteit vrijgemaakt om uitvoering te blijven geven aan deze afspraken.
Kunt u bevestigen dat de tolkenregeling nog steeds openstaat en dat EUPOL-medewerkers er ook voor in aanmerking komen, zoals op de website Nederland Wereldwijd staat vermeld: «Afghaanse tolken die in het kader van een internationale militaire of politiemissie werkzaam zijn geweest voor Nederland, kunnen een verzoekindienen om in aanmerking te komen voor de tolkenprocedure. [...] Het verzoek kan ook worden ingediend door andere Afghaanse medewerkers die in het kader van een internationale militaire of politiemissie voor Nederland hoog-profiel werkzaamheden hebben verricht en nu vanwege die werkzaamheden worden bedreigd.»2
Ja.
Heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken en/of Defensie zelf gebruikgemaakt van de mogelijkheid om Afghanen voor evacuatie of overbrenging in Brussel bij de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) aan te melden? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het en uit welke beroepsgroepen komen zij? Zo nee, waarom niet?
De Europese dienst voor extern optreden (EDEO) heeft vanaf oktober 2021 een lijst opgesteld van ongeveer 650 bepaalde bijzonder kwetsbare personen uit Afghanistan. Het was niet mogelijk voor lidstaten om zelf mensen voor te dragen voor deze lijst. Zoals eerder met uw Kamer gecommuniceerd, heeft het kabinet 26 personen van deze lijst naar Nederland overgebracht.17
Wat was de reden voor de afwijzing van een aantal EUPOL-medewerkers, terwijl:
Het kabinet kan niet ingaan op beslissingen inzake individuele overbrengingsverzoeken, dan wel verzoeken die nog onder de rechter zijn. Een dienstverband bij de European Union Police Mission (EUPOL) Afghanistan is niet het enige criterium waaraan een Afghaanse verzoeker dient te voldoen om in aanmerking te komen voor overbrenging. Zowel de «tolkenregeling» als de speciale voorziening stellen, naast het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de European Union Police Mission (EUPOL) Afghanistan, aanvullende eisen om overgebracht te worden van Afghanistan naar Nederland.18 Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de aard en de duur van de werkzaamheden, of samenwerking heeft plaatsgevonden met een Nederlandse functionaris en of de Afghaanse nationaliteit vastgesteld kan worden. Voor een nadere uitwerking verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 6.
Weet u wanneer de commissie Ruys met haar evaluatierapport komt?
De Commissie van Onderzoek naar de Evacuatieoperatie vanuit Kaboel (Commissie Ruys) verricht haar onderzoek op onafhankelijke wijze. De Commissie heeft aangegeven de uitkomsten van het onderzoek uiterlijk 31 oktober 2023, of zoveel eerder als mogelijk, te presenteren.
Kunt u deze vragen individueel beantwoorden voor 1 september?
De vragen zijn individueel en zo snel mogelijk beantwoord.
Tenminste 259 PAS melders die niet worden gelegaliseerd |
|
Caroline van der Plas (BBB), Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Klopt het dat tenminste 259 boeren, die geen vergunning hebben om stikstof uit te stoten, geen hulp krijgen van het Rijk?1
Het kabinet voelt een zware verantwoordelijkheid om de PAS-melders te legaliseren. Daarbij geldt dat er sprake moet zijn van een terechte PAS-melding. Het is aan het bevoegd gezag om dat vast te stellen op basis van criteria die staan vermeld in de Regeling natuurbescherming. Met deze achtergrond heeft het betreffend bevoegd gezag voor 259 meldingen geconcludeerd dat er niet voldaan is aan de criteria van het legalisatieprogramma. Een voorbeeld van een PAS-melding met een negatieve verificatie is die van Lelystad Airport (Kamerstuk 35 334, nr. 174). Het afwijzen kan verschillende oorzaken hebben: soms is de activiteit toch legaal (bijvoorbeeld als blijkt dat er inmiddels via een andere weg al een vergunning is verleend of sprake is van een afgeronde tijdelijke activiteit), en regelmatig is alsnog een toestemming nodig. Niet alle 259 PAS-melders hebben dus een probleem. De negatieve verificatie van het legalisatieprogramma betekent ook in dat laatste geval niet dat de activiteit niet legaal kan worden. Indien nodig zal de initiatiefnemer zelf een vergunning moeten aanvragen en zelf stikstofruimte aan kopen of de stikstofuitstoot verminderen. Aan de provincies wordt gevraagd om te bezien welke oplossingsrichtingen er zijn voor de 259 bedrijven die via het legalisatieprogramma niet een oplossing kunnen krijgen.
Zo ja, wie heeft dat besluit genomen en wanneer? Is dit besluit ook aan de Tweede Kamer meegedeeld, en zo ja, op welke datum?
Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de verificatie. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de vastgestelde criteria uit de Regeling natuurbescherming. Aangezien ik het van belang vind dat u goed op de hoogte bent van de voortgang van het legalisatieprogramma, heb ik u met elke voortgangsbrief op de hoogte gehouden. De cijfers waaraan wordt gerefereerd zijn in de Voortgangsbrief stikstof op 30 juni jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 260) aan u toegezonden.
Kunt u aangeven wanneer dat beeld wel eindelijk helder kan zijn en welke oorzaken aan deze onduidelijkheid ten grondslag liggen gezien het feit dat volgens het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) de tot nu toe gecontroleerde groep bedrijven «geen goed beeld» heeft van het werkelijke aantal bedrijven dat uiteindelijk niet in aanmerking zal komen voor hulp van het Rijk?
Er zijn 2488 PAS-melders die gegevens hebben ingediend zodat ze gelegaliseerd kunnen worden. Die zijn echter nog niet allemaal beoordeeld. Ten tijde van de laatste Kamerbrief van 30 juni 2023 waren 1992 dossiers van de 2488 in behandeling, en daarvan is bij 596 verzoeken tot legalisatie is vastgesteld of ze een oplossing krijgen. Voor de overige bedrijven die behoren tot de groep van 1992 vindt de beoordeling op dit moment plaats of is aanvullende informatie nodig om de verificatie te kunnen afronden. Van 596 meldingen is vastgesteld of ze een oplossing krijgen, daarvan lijkt 259 een relatief hoog aandeel. Maar dat geeft geen goed beeld van de verhoudingen meldingen die wel/niet aan de criteria voldoen. Het is immers sneller te zien of meldingen niet voldoen aan de criteria dan als ze wel voldoen, en de dossiers die niet aan de criteria voldoen, zijn dan ook sneller afgehandeld. Bijvoorbeeld: het is snel te zien als de oorspronkelijke melding meer dan 1 mol betrof, en daarmee meteen niet in aanmerking komt voor legalisatie. Terwijl álle criteria gecheckt moeten zijn om vast te stellen dat een melding wél in aanmerking komt voor legalisatie. Van de 1992 bedrijven die zijn gecontroleerd door het betreffend bevoegd gezag, zijn er 259 bedrijven die niet in aanmerking komen voor een oplossing binnen het legalisatieprogramma. Het gaat dan om een aandeel van 13%.
Het streven van de provincies is om voor het eind van dit jaar alle binnengekomen dossiers te hebben beoordeeld en te kunnen zeggen of de PAS-melders in aanmerking komen voor legalisatie. Daarmee zal duidelijkheid gegeven worden aan bedrijven over de vraag of ze een oplossing kunnen krijgen binnen het legalisatieprogramma.
Bestaat er een lijst van boeren(bedrijven) die niet in aanmerking komen voor Programma Aanpak Stikstof (PAS)-legalisatie? Weten boeren dat ze daarop staan en worden zij daarover geïnformeerd?
Ja. Er is bij de provincies een overzicht van de 259 PAS-melders die niet in aanmerking komen voor een oplossing binnen het legalisatieprogramma.
Zoals in de beantwoording van vraag 1 is toegelicht, hebben niet alle PAS-melders met een negatieve verificatie een probleem. De provincies hebben mij aangeveven dat nog niet elke provincie al zover is om de afwijzingsbrieven te versturen. Ik zal de provincie verzoeken die duidelijkheid met spoed te geven, zodat de PAS-melders weten waar ze aan toe zijn.
Kunt u aangeven hoeveel van de 259 bedrijven, of meer als het er meer zijn, niet worden gelegaliseerd omdat zij bewuste een foute PAS-melding hebben gedaan hebben? Kunt u ook aangeven wat zij zouden hebben verzwegen en/of onjuist ingediend?
Wij gaan ervan uit dat alle PAS-melders te goeder trouw hebben gehandeld. Als blijkt dat onjuiste informatie is aangeleverd, wordt opnieuw verzocht om de juiste informatie. Er worden dus geen PAS-melders afgewezen omdat zij onjuiste informatie hebben aangeleverd.
Hoe gaat u om met de situatie van de PAS-melders die sinds de stikstofuitspraak van de Raad van State in 2019 illegaal stikstof uitstoten?
Het Rijk voelt zich verantwoordelijk voor de situatie waarin de PAS-melders zich bevinden, daarom is het legalisatieprogramma opgezet en wordt er alles aan gedaan om deze bedrijven zo snel mogelijk te legaliseren. Daartoe is ook een wettelijke verplichting opgenomen. Rijk en provincies hebben daarom ook afgesproken om niet actief te handhaven.
Welke stappen worden er ondernomen om te zorgen dat alle boerenbedrijven in de nabije toekomst over de juiste vergunningen beschikken, zoals eerder door u is toegezegd en welke actie met voorrang zou worden uitgevoerd?
Het Rijk en de provincies voeren samen het legalisatieprogramma uit en er worden bronmaatregelen getroffen. Per juni 2023 is er een oplossing voor 107 meldingen. Voor het versnellen van het legalisatieprogramma wordt de eerst inzetbare ruimte uit de aanpak piekbelasters gebruikt en was € 250 miljoen beschikbaar voor de provincies. Verder heeft het kabinet besloten meer prioriteit te geven aan de PAS-meldingen in het stikstofregistratiesysteem, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 1 mei jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 251). Hierdoor komt meer ruimte van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen en aanstaande ruimte van de Maatregel Gerichte Aankoop beschikbaar voor de PAS-meldingen als vast komt te staan dat die ruimte niet nodig is voor de natuur. Het kabinet zet hier op in om deze ondernemers uit de onzekerheid te helpen.
Bent u ervan overtuigd dat u en het ministerie wel in staat zijn om de belofte van het kabinet aan de boeren na te komen? Waaruit put u dat vertrouwen, ook na het genoemde NRC-artikel en de Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-stukken tot zich te hebben genomen?2
Het kabinet wil de PAS-meldingen zo snel mogelijk legaliseren. Deze ondernemers zitten in beginsel buiten hun schuld om in een verschrikkelijke situatie. Sinds het begin van dit jaar hebben 107 meldingen een oplossing gekregen, onder meer omdat inmiddels de stikstofdepositieruimte uit bijvoorbeeld de Subsidieregeling sanering varkenshouderij beschikbaar komt. Daarnaast heeft het kabinet afgelopen voorjaar (Kamerstuk 35 334, nr. 251) besloten de PAS-meldingen meer prioriteit te geven bij het uitgeven van stikstofruimte uit het SSRS. Zodoende veronderstel ik dat het aantal opgeloste melders de komende periode verder zal stijgen als vast komt te staan dat de ruimte die beschikbaar komt niet nodig is voor de natuur.
Hoe rechtvaardigt u de beslissing om de genoemde boeren geen hulp te bieden, gezien de eerdere vrijstelling die deze boeren tussen 2015 en 2019 kregen?
Om deel te kunnen nemen aan het legalisatieprogramma moet er sprake zijn van een positief geverifieerde PAS-melding. Het is aan het bevoegd gezag om dat vast te stellen op basis van criteria die staan vermeld in de Regeling natuurbescherming. Met deze achtergrond heeft het betreffend bevoegd gezag voor 259 meldingen geconcludeerd dat er niet voldaan is aan de criteria van het legalisatieprogramma.
Dat kan verschillende oorzaken hebben: soms is de activiteit toch legaal (bijvoorbeeld als blijkt dat er inmiddels via een andere weg al een vergunning is verleend of sprake is van een afgeronde tijdelijke activiteit), en soms is alsnog een toestemming nodig. Niet alle 259 PAS-melders hebben dus een probleem. Een negatieve verificatie betekent ook niet dat de activiteit niet legaal kan worden. Indien nodig zal de initiatiefnemer zelf een vergunning moeten aanvragen en zelf stikstofruimte aan kopen of de stikstofuitstoot verminderen. Aan de provincies wordt gevraagd om te bezien welke oplossingsrichtingen er zijn voor de 259 bedrijven die via het legalisatieprogramma niet een oplossing kunnen krijgen.
Wat zijn de specifieke criteria waaraan boeren moeten voldoen om te legaliseren, en waarom voldoet 40 procent van de onderzochte boeren hier niet aan?
Om in aanmerking te komen voor legalisatie moet aan diverse criteria worden voldaan. Zo moest het project bijvoorbeeld meldingsplichtig zijn ten tijde van PAS en er moet ook een melding voor het project zijn gedaan. Bovendien moet het project tussen 1 juli 2015 tot 29 mei 2019 volledig gerealiseerd zijn, of er moest een begin zijn gemaakt aan realisatie. Ook als er aantoonbaar kan worden gemaakt dat er tussen 1 juli 2015 en 29 mei 2019 onomkeerbare, significatie investeringsverplichtingen zijn aangegaan voor het project komt het in aanmerking voor legalisatie. Daarnaast zijn er andere eisen, zoals dat de oorspronkelijke melding niet hoger mag zijn dan 1 mol, en dat er nog geen sprake is van een rechtmatige toestemming. De volledige lijst met criteria waaraan een bedrijf moet voldoen om een oplossing te krijgen binnen het legalisatieprogramma staat vastgelegd in artikel 2.8b van de Regeling natuurbescherming en zijn toegelicht te vinden op de website van BIJ12.3
Er hebben zich in totaal 2488 bedrijven aangemeld voor het legalisatieprogramma. Hiervan zijn in ieder geval de dossiers van 1992 bedrijven in behandeling. Van 596 meldingen is vastgesteld of ze een oplossing krijgen, daarvan lijkt 259 een relatief hoog aandeel. Maar dat geeft geen goed beeld van de verhoudingen meldingen die wel/niet aan de criteria voldoen. Het is immers sneller te zien of meldingen niet voldoen aan de criteria dan als ze wel voldoen, en de dossiers die niet aan de criteria voldoen, zijn dan ook sneller afgehandeld. Bijvoorbeeld: het is snel te zien als de oorspronkelijke melding meer dan 1 mol betrof, en daarmee meteen niet in aanmerking komt voor legalisatie. Terwijl álle criteria gecheckt moeten zijn om vast te stellen dat een melding wél in aanmerking komt voor legalisatie. Van de 1992 bedrijven die zijn gecontroleerd door het betreffend bevoegd gezag, zijn er 259 bedrijven die niet in aanmerking komen voor een oplossing binnen het legalisatieprogramma. Het gaat dan om een aandeel van 13%.
Zijn er stappen ondernomen richting boeren die (bewust of per ongeluk) foute informatie hebben aangeleverd? Zo ja welke, door wie en wat is hiervan de status, het aantal boeren en het resultaat?
Als wordt vastgesteld dat initiatiefnemers bewust of per ongeluk foute informatie hebben aangeleverd, dan verzoekt het bevoegd gezag hen om de juiste informatie aan te leveren. Dan wordt het legalisatieverzoek alsnog met de juiste gegevens beoordeeld.
Hoe beoordeelt u de situatie waarin stikstofruimte van gestopte boeren bijna niet wordt vergeven aan bedrijven zonder vergunning?
Het kabinet doet er alles aan om PAS-meldingen zo snel mogelijk van een vergunning te voorzien. Een belangrijke stap in de aanpak van het legaliseren is om ruimte van gestopte boeren te gebruiken in de vergunningverlening. Daarbij is het van belang dat de vergunningverlening rechtmatig plaatsvindt. Zo kan ruimte niet op een andere plek worden vergeven als die is vergaard, en moet de natuur voldoende basiskwaliteit hebben. Het staat buiten kijf dat de overheid altijd rechtmatig moet handelen en dus niet de ruimte heeft om de juridische vereisten te negeren. Daarnaast is ook een PAS-melder niet geholpen wanneer er onjuiste vergunningen worden verstrekt aangezien deze in beginsel geen stand zullen houden. Ik waak ervoor om PAS-melders blij te maken met een vergunning die later zal worden vernietigd.
Daar waar het mogelijk is om stikstofruimte rechtmatig aan PAS-meldingen toe te delen, wordt dat meteen gedaan.
Hoe gaat u om met de onduidelijkheid bij provincies over welke veehouders de juiste stikstofvergunning hebben?
Bij het legaliseren van de PAS-meldingen is het belangrijk om te beoordelen of de melding terecht is gedaan. In dat proces wordt ook bezien welke toestemming aanwezig is voor de gemelde activiteit. Als geconstateerd wordt dat een PAS-melder terecht is, wordt – nadat dit mogelijk is – een vergunning verleend voor de hele activiteit.
Hoe stelt u vast of iemand ter goeder trouw handelde en op welke manier krijgen boeren de gelegenheid hun visie in te dienen en hun kant van de zaak toe te lichten gezien het feit dat in interne stukken van het Ministerie van LNV, die vorige week zijn vrijgegeven na een beroep op de Wob, een ambtenaar van het Ministerie van LNV in een memo schrijft dat het «heel lastig» te bepalen is «wie te goeder trouw handelde»?
Het Rijk en de provincies gaan ervan uit dat alle meldingen te goeder trouw zijn geweest. Het bevoegd gezag constateert op basis van de criteria of een melder wel of niet in aanmerking voor legalisatieprogramma komt. Als een PAS-melder het niet eens is met een negatieve verificatie, kan alsnog een vergunningaanvraag worden ingediend. Die zal worden afgewezen als niet voldaan wordt aan de voorwaarden. Tegen dat besluit is het mogelijk om bezwaar en beroep in te dienen.
Vindt u dat u de Kamer de afgelopen 2,5 jaar juist en volledig heeft geïnformeerd over de voortgang van de PAS-melders? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, waarom is de Kamer niet juist en volledig geïnformeerd? Welke conclusie trekt u hier dan uit?
Ja. In elke voortgangsbrief heeft het kabinet u op de hoogte gehouden van de voortgang van het legalisatieprogramma. Sinds dit kalenderjaar worden deze passages aangevuld met de cijfermatige voortgang.
Hoe komt het dat deze informatie nu pas uit een aanvulling op een Wob-verzoek naar boven komt en niet in één van de vele debatten en brieven over PAS-melders stond?
Zoals bij de beantwoording van eerdere vragen is toegelicht, is de Kamer volledig op de hoogte gesteld van de voortgang van het legalisatieprogramma.
Wilt u deze vragen één voor één, en ook de deelvragen, volledig beantwoorden?
Ja.
Wilt u de vragen voor het einde van het reces beantwoorden, doch uiterlijk 24 uur voor het commissiedebat Natuur op 7 september 2023?
Ja.
Toenemend wantrouwen in de overheid onder jongeren |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Radicaal-rechtse ideeën en complottheorieën: jongeren wantrouwen overheid»1 n.a.v. de onderzoeken «Aansluiting jongerenwerk in preventieve wijkaanpak polarisatie en radicalisering»2 en «Polarisatie onder jongeren door de ogen van jeugdprofessionals»?3
Herkent u het beeld uit de onderzoeken dat ook onder jongeren het wantrouwen in de overheid groeit? Welke signalen waren hierover al bekend?
Hoe duidt u het gegeven dat dit wantrouwen en het geloof in complottheorieën niet zijn verdwenen na de coronapandemie maar schijnbaar een meer permanent karakter hebben?
Herkent u het beeld dat polarisatie voorheen voornamelijk ging over wantrouwen en tegenstellingen tussen groepen mensen («horizontale polarisatie»), maar sinds de coronapandemie veel meer over wantrouwen en onbegrip richting de overheid («verticale polarisatie»)? Wat betekent dit het voor uw beleid om polarisatie tegen te gaan?
Welke gevaren ziet u in toenemend wantrouwen in de overheid onder jongeren?
Wat is er bekend over de rol van jongeren binnen de (korte-en lange termijn) dreiging(en) van het anti-institutioneelextremisme, waar de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) recent al voor waarschuwde?
Welke preventieve maatregelen kunt u nemen om te voorkomen dat jongeren zich langdurig afkeren van de overheid? Hoe groot acht u dat gevaar in het licht van de groeiende groep zogenaamde «soevereinen», die zich volgens de AIVD afscheidt van de maatschappij en stelt dat de Nederlandse wet- en regelgeving niet meer op hen van toepassing is?
Op welke manier is de preventie van polarisatie en radicalisering op dit moment landelijk vormgegeven? Hoe is daarbij de rolverdeling tussen uw ministeries en wie coördineert het beleid?
Deelt u de conclusie van een van de onderzoeken dat polarisatie te veel als veiligheidsissue wordt gezien, waarbij de rol van sociaal werkers juist onderbelicht is?
Welke verantwoordelijkheid heeft de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in de preventie van radicalisering en polarisatie? Welke rol speelt de ESS specifiek bij het tegengaan van anti-institutioneel extremisme?
Welke verantwoordelijkheid heeft de NCTV van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in de preventie van radicalisering en polarisatie? Welke rol speelt de NCTV specifiek bij het tegengaan van anti-institutioneel extremisme?
In hoeverre werken de NCTV en de ESS samen?
Op welke manier is sinds 2021 uitvoering gegeven aan de motie-Van der Werf c.s. over bewustzijn bij gemeenten over de dreiging vanuit jihadistische en rechts-extremistische hoek (Kamerstuk 35 925-VI, nr. 69)?
Hoe worden sociaal werkers op dit moment betrokken bij preventie van polarisatie en radicalisering?
Zijn er trainingen die zich specifiek richten op anti-institutioneel extremisme en het narratief over een «kwaadaardige elite», waar volgens de AIVD ruim 100.000 mensen in meer of mindere mate in geloven? Zo ja, welke trainingen zijn dat en hoe kunnen professionals daar gebruik van maken?
Wordt er in het trainen van professionals onderscheid gemaakt tussen professionals met een signalerende functie en professionals die polarisatie en radicalisering actief dienen tegen te gaan?
De uitstoot van zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) door de luchtvaart |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Herkent u de passage «Emissies van zeer zorgwekkende stoffen naar de lucht worden zoveel mogelijk voorkomen dan wel, indien dat niet mogelijk is, tot een minimum beperkt.»?1
Ja. Deze passage is afkomstig uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Herkent u dat deze zogenaamde minimalisatieverplichting in artikel 2.4, lid 2 van het Activiteitenbesluit ook geldt wanneer het bedrijf de beste beschikbare technieken (verder: BBT) toepast (zoals vermeld op de website van het Kenniscentrum Infomil, vallend onder uw ministerie)?2 Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, ZZS-emissies moeten voorkomen worden en als dat niet kan, zoveel mogelijk geminimaliseerd.
Herkent u dat deze zogenaamde minimalisatieverplichting in artikel 2.4, lid 2 van het Activiteitenbesluit ook geldt wanneer de immissieconcentratie voor een stof onder het maximaal toelaatbaar risiconiveau (MTR) uitkomt? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, ZZS-emissies moeten voorkomen worden en als dat niet kan, zoveel mogelijk geminimaliseerd.
Herinnert u zich dat u in antwoord op mijn eerdere vragen heeft gesteld «De ZZS-emissies van het vliegverkeer (landen, starten, taxiën) vallen echter niet onder de minimalisatieplicht»?3
Ja.
Herkent u dat in de Wet milieubeheer artikel 1.1, lid 1 staat: «inrichting: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht»?
Ja.
Herkent u dat in het door u aan de Kamer aangeboden TNO-onderzoek «Notitie Emissieberekening ZZS Luchthavens» van februari 2023 blijkt dat het allergrootste deel van de emissie van ZZS'en plaatsheeft tijdens de zogenaamde Idle-fase?4
Ja.
Is het correct dat voor de onderzochte jaren 2018–2021 dit tussen de 94% en 95% ligt, zoals blijkt uit de vertaling van de tabel op pagina 16 van dat rapport naar relatieve percentages?5
Ja.
Klopt het dat de Idle-fase als volgt gedefinieerd is: «de fase na het landen en voorafgaand aan het starten, met de motoren op laag vermogen (7% van maximaal vermogen). Dit zijn alle handelingen op de grond: het taxiën naar de gate, stand-by staan bij de gate, en taxiën naar de startbaan. Deze fase duurt 26 minuten volgens de ICAO-definitie.»? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja.
Is het correct dat de uitstoot tijdens de Idle-fase daarmee (dus) plaatsheeft, terwijl het vliegtuig aan de grond gebonden is? Zo nee, waar in de ruimte vindt volgens u de Idle-fase dan plaats?
Ja.
Vindt de uitstoot tijdens de Idle-fase plaats grotendeels buiten de inrichting die Schiphol heet? Zo nee, waar in de ruimte vindt volgens u de uitstoot tijdens de Idle-fase dan plaats?
Nee. De uitstoot tijdens de Idle-fase vindt plaats binnen de inrichting Schiphol.
Kan het zijn dat de uitstoot tijdens de Idle-fase grotendeels plaatsvindt binnen de inrichting die Schiphol heet? Zo nee, waar vindt volgens u dan de uitstoot tijdens Idle-fase plaats?
Ja.
Kunt u instemmen met de conclusie dat 94% tot 95% van de Idle-uitstoot plaatsheeft binnen de begrenzing van de luchthaven? Zo nee, hoe zit het dan precies wel?
Ja.
Kunt u instemmen met de conclusie dat dit feitelijk nog ietsje hoger ligt, wanneer ook de emissies uit de auxiliary power unit(s) (APU(s)) meegeteld worden? Zo nee, hoe zit het dan wel precies?
Ja.
Om welke reden (praktisch, juridisch houdbaar, logisch) zou de bedrijvigheid die deze emissies veroorzaakt (gedurende de Idle-fase) en derhalve plaatsheeft binnen een zekere begrenzing, daarmee niet tot de inrichting Schiphol behoren (waarbij inrichting is bedoeld als in de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit)?
Zie het antwoord op vraag 16.
Is het u bekend dat Schiphol zelf in zijn eerste – door het bevoegd gezag overigens nog als onvolledig bestempelde – inventarisatie van (p)ZZS van 14 december 2021 met als referentie BI2346IBRP2112141208, de emissies van parkerende auto’s opgenomen heeft voor zover die binnen de omheining c.q. begrenzing van Schiphol plaatshebben?
Ja.
Kunt u duiden waarom – vanuit het perspectief van de wet- en regelgeving – de emissies die vrijkomen bij een vliegtuig zodra c.q. zolang dat zich aan de grond binnen de (zekere) begrenzing van het luchthaventerrein bevindt anders zouden zijn dan emissies van een auto die zich binnen de (zekere) begrenzing van het luchthaventerrein bevindt?
Het is staand beleid dat het Rijk bevoegd gezag is voor het vliegverkeer naar, op en van luchthavens van nationale betekenis. Dat betekent onder meer dat het Rijk bevoegd gezag is voor het opstellen van regels voor de afzonderlijke fasen binnen de zogeheten LTO-cyclus, te weten landen, taxiën en starten. Voor Schiphol zijn die regels vastgelegd in het Luchthavenverkeerbesluit (LVB).
Het gevolg daarvan is dat die activiteiten onder de Wet luchtvaart vallen en niet onder de Wet milieubeheer en het daaronder vallende Activiteitenbesluit milieubeheer. Daarmee is dus niet een technisch onderscheid, maar een juridisch onderscheid gemaakt tussen het reguleren van de emissies van auto’s en van vliegtuigen binnen de begrenzing van het luchthaventerrein.
Dit wordt bevestigd door de volgende passage uit omgevingsvergunning milieu van Schiphol: «Voor wat betreft activiteiten als vliegtuigbewegingen zoals landen, opstijgen en taxiën is de situatie nochtans duidelijk. Deze activiteiten behoren volgens bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet tot een Wet milieubeheerinrichting. Wij hechten eraan te benadrukken dat de onderhavige vergunning dan ook uitdrukkelijk géén betrekking op deze activiteiten heeft. Zij worden nader geregeld in de Wet Luchtvaart en de daaraan gerelateerde wetgeving.»
Zoals in de Kamerbrief van 30 maart 20236, over ZZS op luchthavens is aangegeven, wordt momenteel bezien of het nodig is om voor de vliegtuig gerelateerde activiteiten (landen, taxiën, starten) aanvullende regelgeving of maatregelen voor emissiereductie op te leggen. Dit is in lijn met wat in de Luchtvaartnota7 is opgenomen over het toewerken naar een verbetering van de leefomgeving.
Herinnert u zich dat u in het commissiedebat Verduurzaming luchtvaart van 11 april 2023 het volgende zei: «De enige normstelling die we op dit moment hebben, is de uitstoot van ZZS via vaste, stationaire installaties, bijvoorbeeld een schoorsteen van een fabriek die op één plek staat. Maar we weten in ieder geval dat de verspreiding van zeer zorgwekkende stoffen een andere is op het moment dat die uit mobiele apparaten komt, in dit geval vliegtuigen of voertuigen op het platform»?
Ja.
Kunt u uitleggen, aangezien vliegtuigen die taxiën of aan de gate hun motor laten draaien net zomin op schoorstenen lijken als auto’s, waarom auto’s dan wel onder Wet Milieubeheer vallen en vliegtuigen die taxiën of aan de gate hun motor laten draaien niet?
Zie ook het antwoord op vraag 16.
Overigens vallen vliegtuigen die staan geparkeerd op Schiphol, waarbij blokken zijn geplaatst bij de wielen, wél onder het bevoegd gezag van de gemeente Haarlemmermeer. Als die vliegtuigen op dat moment hun APU gebruiken voor energievoorziening, dan valt dat APU-gebruik wel onder de minimalisatie- en informatieverplichting van het Activiteitenbesluit. Ze zijn dan namelijk niet meer aan het landen, taxiën of starten.
De momenten dat ná het taxiën van de landingsbaan naar een afhandelingsplaats, de blokken bij de wielen van de vliegtuigen worden geplaatst (on blocks) en vóór het taxiën van de afhandelingsplaats naar de startbaan, de blokken worden verwijderd (off blocks), zijn dus de momenten waarop het toepasselijke wettelijke kader wijzigt.
Verder is de ILT met Schiphol in gesprek over het terugdringen van het gebruik van de APU en heeft Schiphol hiervoor inmiddels een plan van aanpak opgesteld.
Is het u bekend dat in het «Advies over de reikwijdte en detailniveau van het milieueffectrapport Luchthavenbesluit Rotterdam The Hague Airport» van 24 april 2023 de Commissie m.e.r. adviseert aan te geven «hoe in relatie tot (p (potentieel))ZZS-emissies met de monitoring en de emissieminimalisatie (vanwege gezondheidsrisico’s) wordt omgegaan»?6
Ja.
Bent u bereid aan de Commissie m.e.r. te vragen, nu u weet dat 95% van de ZZS-emissies van het vliegverkeer binnen de zekere begrenzing van de luchthaven Schiphol valt, of de Commissie m.e.r. van mening is dat die 95% onder de minimalisatie- en rapportageverplichting valt? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 30 maart 2023 over ZZS op luchthavens, laat IenW nu concentratieberekeningen doen. Zodra deze gereed zijn, zal de Kamer worden geïnformeerd over de resultaten hiervan. Dit zal zoals gepland gebeuren in het derde kwartaal van 2023.
Zijn in uw ogen uw eerdere antwoorden (met name vraag 5, 25 januari)7 in lijn met dit advies van de Commissie m.e.r.? Zo nee, hoe zit het dan precies?
De antwoorden op eerdere Kamervragen zijn in lijn met het advies van de Commissie m.e.r. De Commisie m.e.r. beveelt wel aan om in te gaan op emissieminimalisatie, maar heeft het niet over een minimalisatieverplichting, zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit.
Zie ook het antwoord op vraag 16, waarin is aangegeven dat momenteel wordt bezien of het nodig is aanvullende regelgeving of maatregelen voor emissiereductie op te leggen.
Klopt het dus dat in uw redenering er juist geen rapportage- en minimalisatieverplichting is voor (p)ZZS-emissies voor vliegverkeer (zoals door u gedefinieerd, zie vraag 4) binnen de inrichting van een luchthaven krachtens de Wet Milieubeheer, maar wel via de landelijke emissieregistratie (zie www.emissieregistratie.nl)?
Het klopt dat er geen rapportage- en minimalisatieverplichting krachtens de Wet milieubeheer is voor (p)ZZS-emissies door vliegverkeer.
Er is ook geen verplichting om te rapporteren aan de landelijke emissieregistratie. De Emissieregistratie maakt onder meer gebruik van afzonderlijke bedrijfsrapportages.
Dient er volgens u wel een minimalisatieverplichting te komen voor (p)ZZS-emissies voor het vliegverkeer (zoals gedefinieerd door u in vraag 4) binnen de inrichting van een luchthaven krachtens de Wet luchtvaart? Zo nee, zou het er dan in ieder geval moeten komen voor de Idle-fase?
Zoals in eerdere Kamerbrieven is aangegeven, komt hierover in het derde kwartaal van 2023 een brief naar de Kamer.
Indien vraag 23 ontkennend geantwoord is, kunt u aangeven of en op welke manier er volgens u dan een rapportage- en een minimalisatieverplichting moet komen voor (p)ZZS-emissies voor het vliegverkeer (zoals gedefinieerd door u in vraag 4) binnen de inrichting van een luchthaven?
Zie antwoord vraag 23.
Zijn naar uw mening een dergelijke rapportageverplichting en minimalisatieverplichting dan inclusief of exclusief de emissies uit het vliegverkeer (zoals gedefinieerd door u in vraag 4) in de Idle-fase of anderszins binnen een zekere begrenzing van de luchthaven?
Over een mogelijke minimalisatie- en informatieverplichting zal op een later moment worden ingegaan, wanneer de lopende onderzoeken naar ZZS-emissies afgerond zijn. Hierover komt in het derde kwartaal van 2023 een brief naar de Kamer.
Is het u bekend dat uw voorganger in 2008 het volgende stelde: «Wat betreft de luchtkwaliteit in Nederland is de zogenoemde Wet luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5, titel 5.2, uit de Wet milieubeheer) van toepassing. De gebieden rondom luchthavens zullen, net als rondom alle andere bedrijven in Nederland, aan de daarin vastgelegde eisen moeten voldoen»; alsmede: «Het kabinet acht het daarom niet noodzakelijk dat door het Rijk extra regels (aanvullend op de Wet luchtkwaliteitseisen) worden voorgeschreven voor luchtkwaliteit of de emissies van luchtverontreinigende stoffen door het luchthavenluchtverkeer.»?8
Ja.
Klopt het dat uw voorganger daarmee zegt dat de wet Milieubeheer van toepassing is voor de luchtkwaliteit rondom de Nederlandse luchthavens? Zo nee, wat zegt hij dan volgens u wel? Zo ja, wanneer is het beleid veranderd dat emissies uit het vliegverkeer (zoals gedefinieerd door u in vraag 4) in de Wet luchtvaart zijn geregeld?
Ja.
Het beleid is niet veranderd, want vliegverkeer was en wordt meegenomen bij het beoordelen of de luchtkwaliteit rond luchthavens voldoet aan EU- en NL-regelgeving en -grenswaarden.
Indien u stelt dat de emissies uit het vliegverkeer (zoals gedefinieerd door u in vraag 4) geheel zijn uitgezonderd van de rapportage- en minimalisatieverplichting, bent u dan bereid een bevestiging hiervan mee te sturen van de Commissie m.e.r. aan Kamer dat dit een juiste interpretatie is?
In het derde kwartaal van 2023 zal een brief naar de Kamer worden gestuurd. Hierin zal onder andere ingegaan worden op de eerder genoemde minimalisatie- en informatieverplichting.
Bent u bereid de Commissie m.e.r. daarbij uit te nodigen enige toelichting in haar antwoord op te nemen, daarmee rechtdoend aan de grote gezondheidsbelangen die spelen?
Zie antwoord vraag 28.
Bent u het ermee eens dat, indien er wel een minimalisatieplicht zou gelden voor de emissies tijdens de Idle-fase, de uitkomsten van het To70-onderzoek naar de concentratiemetingen in principe niet afgewacht hoeven te worden, omdat deze verplichting niet afhangt van de concentratie, de grensmassastromen of de hoogte van het maximaal toelaatbaar risico? Zo nee, waarom niet?
De concentratieberekeningen worden uitgevoerd door het NLR, niet door To70.
Zoals in eerdere Kamerbrieven is aangegeven, worden de resultaten hiervan gedeeld in de brief aan de Kamer die volgt in het derde kwartaal van 2023. Aan de hand van deze resultaten zal vervolgens gekeken worden welke beleidsconclusies hieraan gekoppeld kunnen worden.
Wat vindt u ervan dat de directeur van To70 naar aanleiding van de Hoofdlijnenbrief in juni 2022 – met daarin zoals bekend de aankondiging van de reductie van het aantal vliegbewegingen – op sociale media schreef: «Not only is it «crazy», this decision will also mean less innovation and an end to many projects and initiatives aiming for a sustainable future for aviation in the Netherlands and elsewhere. If our goverment was serious about sustainable aviation they would have proposed more flights, not fewer flights»; en daarbij een artikel meestuurt met de titel «Limiting Schiphol flights is «crazy» and cuts the hub «off at it knees»?9
Iedereen heeft recht op een mening over overheidsbeleid en wetgeving. Dat neemt niet weg dat na deze uitingen door het Ministerie van IenW contact is opgenomen met desbetreffende directeur en is aangegeven dat het voor een opdrachtnemer van het ministerie gepast zou zijn om enigszins terughoudend te zijn.
Acht u To70, gezien de beladenheid van deze uitspraken, nog wel de meest geschikte partij om onderzoek te doen voor uw ministerie op luchtvaartgebied? Zo ja, waarom denkt u dat?
To70 is één van de partijen die onderzoek doet in opdracht van het Ministerie van IenW.
Bij elk onderzoek wordt gekeken welk bureau het meest geschikt is om het onderzoek uit te voeren op basis van de expertise, de inhoud en aanpak en prijs van de offerte. Een mening over voorgenomen beleid is geen criterium voor het al dan niet opdragen van onderzoek. Het ministerie heeft geen reden om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van To70.
Denkt u hierbij dat de uitkomsten van hun onderzoeken door alle belanghebbenden – en de omwonenden in het bijzonder – als betrouwbaar en onafhankelijk zullen worden gezien? Zo ja, waarom denkt u dat?
Ja, want een mening over een beleidsonderwerp heeft geen invloed op de uitvoering van onderzoeken. Het is immers niet zo dat iedereen die het niet eens is met een bepaald besluit van de overheid niet meer als betrouwbaar of onafhankelijk kan worden gezien.
Zie tevens het antwoord op vraag 32.
In hoeverre is het verstandig om – waar vaak wordt gesproken over een herstel van vertrouwen – juist To70 het ZZS-onderzoek te laten doen? Zo ja, waarom denkt u dat?
Het onderzoek naar de ZZS-concentraties wordt uitgevoerd door het NLR, niet door To70.
Zie verder het antwoord op vraag 32.
Herinnert u zich het advies van de Gezondheidsraad over ultrafijnstof uit september 2021 en klopt het dat deze daarin stelt dat «In de luchtvaart kan de UltraFine Particle (verder UFP)-uitstoot worden teruggedrongen door bijvoorbeeld minder vliegbewegingen en het gebruik van kerosine met een lager zwavelgehalte»?10
Ja.
Klopt het dat dit advies afsloot met de kop «Niet afwachten» vergezeld van de tekst: «Hoewel nadere inzichten en preciezere bepalingen gewenst zijn, is het volgens de commissie niet nodig om te wachten met het treffen van maatregelen. Er zijn namelijk steeds sterkere aanwijzingen dat UFP de gezondheid kan schaden. Bovendien dringen veel maatregelen ook de uitstoot van andere componenten van luchtverontreiniging terug» Zo ja, kunt aangeven welke concrete maatregelen er inmiddels genomen zijn of op korte termijn genomen zullen worden met betrekking tot de minimalisatieplicht van ZZS in zwavelarme kerosine? Kunt u ook aangeven tot welke concrete resultaten dat geleid heeft? Zo nee, wat is er dan precies gedaan met het advies?
Ja. In de Kamerbrief over emissies van de luchtvaart van 22 december 202213 wordt in paragraaf 2 uitgebreid ingegaan op het ontzwavelen van kerosine.
Kent u het artikel van de Gezondheidsraad waarin prof. dr. ir. Brunekreef, emeritus hoogleraar milieuepidemiologie van Universiteit Utrecht en erelid van de Gezondheidsraad stelt dat: «Om de blootstelling aan ultrafijnstof te verminderen, is het nodig de uitstoot van verbrandingsmotoren sterk te verminderen. Bij wegverkeer is elektrificatie mogelijk, bij vliegverkeer is dat vooralsnog een schone droom. Wel kan de luchtvaart de uitstoot van ultrafijnstof verminderen door te kiezen voor kerosine met een lager zwavelgehalte. Technisch gezien is dat zeer goed mogelijk»?11
Ja.
Bent u het met prof. dr. ir. Brunekreef eens dat de uitstoot door de luchtvaart van ultrafijnstof verminderd kan worden door het gebruik van zwavelarme kerosine? Zo ja, wat zou dat betekenen voor de emissie van andere (p)ZZS'en? Zo nee, waarom niet?
Zie paragraaf 2 van de genoemde Kamerbrief over emissies van de luchtvaart van 22 december 2022.
Alhoewel u voorganger aangeeft «niet voornemens (te zijn) om verdere maatregelen te treffen om zwavelarme(re) fossiele kerosine in Nederland de norm te maken.»12, wat zijn de wettelijke mogelijkheden van de overheid om een dergelijke maatregelen wel op te leggen?
In de EU en haar lidstaten is de samenstelling van kerosine (als enige transportbrandstof) niet gereguleerd en hanteren partijen vrijwillig de ASTM-standaard. Een nationale maatregel moet verenigbaar zijn met de vrijheid van goederen op de Europese interne markt, en daarbij producten uit andere Unielanden niet discrimineren. Het kabinet verwacht daarom dat een nationale kerosinenorm moeilijk uitvoerbaar zal zijn en niet of nauwelijks tot minder luchtverontreiniging zal leiden. Het kabinet blijft dus, conform de beleidsaanpak voor de niet-CO2-klimaateffecten van luchtvaart16, pleiten voor de vaststelling van een strengere EU-kwaliteitsnorm. Buiten de EU hebben enkele grote staten, zoals China, eigen wettelijke standaarden voor kerosine, waaraan men zich in die jurisdictie te houden heeft.
Het overgrote deel van de kerosine vanuit de Maasvlakte stroomt door de NAVO-pijpleiding naar zowel Schiphol als luchthavens in buurlanden. Raffinaderijen in buurlanden zijn hier ook op aangesloten. Als Nederlandse producenten hun kerosine wel ontzwavelen en concurrenten in andere landen niet, dan mengen de verschillende stromen in de pijpleiding. Het effect van deze inspanning verplaatst zich dus voor een groot deel over de grens en er blijft kerosine met zwavel op Schiphol aangeleverd worden. Daarnaast zou een nationale kerosinenorm leiden tot een concurrentienadeel voor de Nederlandse luchtvaart door de kosten van ontzwavelen.
Deelt u de mening van uw voorganger? Zo nee, bent u bereid om in het licht van het door de Verenigde Naties in 2022 erkende mensenrecht, het recht op een schone, gezonde en duurzame leefomgeving13 uw mening omtrent het terugdringen van zwavelarme kerosine te herzien? Zo ja, op welke manier is dat niet in strijd met het hierboven genoemde mensenrecht?
Ja. De inzet van het kabinet is gericht op de opschaling van de productie van duurzame luchtvaartbrandstof (SAF). SAF bevat door het gebruik van andere, duurzame, grondstoffen ook geen zwavel en leidt tot een stevige CO2-reductie. De nieuwe Europese verordening ReFuelEU zal leiden tot minimaal 6% SAF in 2030 en 70% in 2050. Daarnaast blijft het kabinet gecommitteerd aan de nationale doelen van 14% in 2030 en 100% in 2050. Tevens zet het kabinet in op Europese en mondiale afspraken over schonere fossiele luchtvaartbrandstof om minder luchtverontreiniging en minder vliegtuigstrepen te creëren in aanvulling op de oplopende inzet van duurzame brandstof. Met deze twee sporen wordt recht gedaan aan het in de vraag aangehaalde mensenrecht. In het antwoord op vraag 39 is aangegeven waarom een nationale maatregel niet geschikt is.
Zou Schiphol zelf kunnen opleggen dat er alleen nog maar vluchten op basis van zwavelarme kerosine mogen aankomen en vertrekken op zijn terreinen om daarmee tegemoet te komen aan het door de Verenigde Naties in 2022 erkende mensenrecht, het recht op een schone, gezonde en duurzame leefomgeving?14
Schiphol is verplicht om binnen de geldende regelgeving al het civiele vliegverkeer toe te laten op de luchthaven. Schiphol heeft geen bevoegdheden om alleen (nog) maar vluchten toe te staan op basis van zwavelarme kerosine. In het antwoord op vraag 39 is aangegeven dat het kabinet inzet op dergelijke regelgeving op Europees niveau.
Zou Schiphol zelf de luchthavengelden mogen differentiëren voor vluchten die enkel gebruik maken van zwavelarme kerosine en zij die dat niet doen?
Op grond van artikel 8.25dc van de Wet luchtvaart kunnen de tarieven van de luchthaven worden gedifferentieerd uit een oogpunt van algemeen belang, met inbegrip van de bescherming van het milieu. De criteria voor deze tariefdifferentiatie dienen de differentiatie te kunnen rechtvaardigen en objectief en transparant te zijn. Daarnaast dienen de tarieven redelijk, non-discriminatoir en kostengeorienteerd te zijn. Een differentiatie voor vluchten die wel of geen gebruik maken van zwavelarme kerosine dient aan deze criteria te voldoen.
Voldoen alle actoren in de keten, waarbij in ieder geval inbegrepen de luchthavenexploitant, het Rijk, de gemeente Haarlemmermeer, de luchtvaartmaatschappijen en de brandstofleveranciers op dit moment naar uw opinie aan hun zorgplicht, mede in het licht van het eerdergenoemde erkende mensenrecht, het recht op een schone, gezonde en duurzame leefomgeving?
Door een combinatie van met name internationale en nationale wet- en regelgeving, normen, grenswaarden, certificering, vergunningen en handhaving is het recht op een schone, gezonde en duurzame leefomgeving vormgegeven. Zo lang de in de vraag genoemde actoren zich daaraan houden, kan worden gesteld dat ze voldoen aan hun zorgplicht.
Dat wil niet zeggen dat genoemde actoren niet meer hoeven te kijken of ze verder kunnen gaan dan wat is vastgelegd in wet- en regelgeving, enz. Zo is de luchtvaartsector bezig om stillere en schonere vliegtuigen en vliegtuigmotoren te ontwikkelen en in exploitatie te nemen. Dat leidt tot minder geluidbelasting en minder emissies.
Hoe zit het naar uw mening met de maatschappelijke plicht van bovengenoemde ketenactoren, hierbij meewegend de wetenschappelijke inzichten van dit moment en in het bijzonder het dringende advies van de Gezondheidsraad in 2021?
Zie het antwoord op vraag 43 en paragraaf 2 (Ontzwavelen van kerosine) uit de eerdere genoemde Kamerbrief over de emissies van de luchtvaart van 22 december 2022. Daarin is onder meer opgenomen dat het zwavelgehalte in kerosine op de West-Europese markt ruim onder de mondiale standaard ligt.
Kunt u uitsluiten dat staatsdeelnemingen Schiphol, Air France-KLM en KLM of het Rijk daarbij een (reëel) juridisch risico lopen?
Juridisch risico’s zijn nooit helemaal uit te sluiten.
Is de huidige situatie naar uw inschatting compliant aan artikel 1.6 van de aanstaande Omgevingswet?15
Artikel 1.6 Omgevingswet, dat op 1 januari 2024 in werking treedt, bepaalt dat eenieder voldoende zorgdraagt voor de fysieke leefomgeving. Op basis van deze algemene zorgplicht zijn overheid, burgers en bedrijven verantwoordelijk voor een veilige en gezonde leefomgeving in het geval er geen specifieke decentrale of rijksregels zijn. In de brief van 22 december 2022 is aangegeven welke stappen momenteel worden gezet om de invloed van luchtvaartemissies op de lokale luchtkwaliteit en de gezondheidseffecten daarvan te beperken. Daarmee wordt recht gedaan aan de genoemde zorgplicht.
Gaan in uw ogen de afspraken vastgelegd om de luchtvaart te stimuleren, zoals bijvoorbeeld de vrijstelling van belasting op kerosine boven mensenrechten, zoals bijvoorbeeld het recht op een schone, gezonde en duurzame leefomgeving of maakt dat deel uit van de door u gezochte balans zoals verwoord in de Luchtvaartnota?16 Zo ja, komt er naar uw mening een moment dat IenW kiest voor het belang van burgers boven die van de luchtvaartsector, waarbij een nieuwe balans ontstaat? Zo ja, wanneer verwacht u – bij benadering – dat moment?
Nee. Afspraken om een bepaalde activiteit te stimuleren, mogen niet ingaan tegen mensenrechten. Daar is in dit geval ook geen sprake van.
De Luchtvaartnota heeft onder meer tot doel om de milieueffecten van luchtvaart te verminderen, rekening houdend met andere publieke belangen.
Verder gaat ook de Hoofdlijnenbrief Schiphol van 24 juni 2022 in op het creëren van een nieuwe balans tussen de belangen van omwonenden van Schiphol en het belang van de internationale bereikbaarheid van Nederland.
Het artikel “Zorgen om kinderdagverblijven en bso’s: ‘Ernstige incidenten zijn topje van ijsberg’” |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zorgen om kinderdagverblijven en bso’s: «Ernstige incidenten zijn topje van ijsberg»»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat 1.292 van de 15.315 (ongeveer 1 op de 12) kinderopvanglocaties een zorgelijk, dat wil zeggen «oranje» of «rood», risicoprofiel hebben? Hoe weegt u deze profielen?
Om goed te begrijpen wat de risicoprofielen laten zien, moet gekeken worden waar het profiel op gebaseerd is en of er externe factoren zijn die invloed hebben op de invulling van het model. Bijvoorbeeld of er veel nieuwe kinderopvanglocaties of veel houders met één locatie (éénpitters) in een regio zijn.
Voor het opstellen van het risicoprofiel gebruikt de toezichthouder het risicomodel dat door GGD GHOR Nederland is opgesteld. Dit model dient als hulpmiddel voor de toezichthouder om de vorm en mate van toezicht te bepalen.2 Bij het invullen van het model nemen de GGD’en (toezichthouders) de naleving van de kwaliteitseisen in de voorafgaande jaren en zaken als personeelsverloop, klachten en signalen van ouders en (ernstige) ongevallen mee.
Het risicoprofiel is daarmee een inschatting van de mate van zorg over de naleving van kwaliteitseisen. Het is nog geen oordeel. GGD’en en gemeenten verbinden aan de risicoprofielen een hoeveelheid inspectie-uren. Hoe hoger de mate van zorg, hoe intensiever het toezicht. Zo vindt het toezicht risicogestuurd plaats. Het risicoprofiel is dus geen inspectierapport met de uitkomsten van de inspectie.3
Voor een beeld van de kwaliteit van de kinderopvang maak ik onder meer gebruik van de uitkomsten van de Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang (LKK) en het jaarlijkse Landelijke Rapport van de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) waarin gerapporteerd wordt over het aantal door de toezichthouders (GGD’en) geconstateerde overtredingen op kwaliteitseisen.
Bent u ervan op de hoogte dat er een groot regionaal verschil bestaat tussen regio’s wat betreft de risicoprofielen – in Flevoland heeft 33,3% een zorgelijk risicoprofiel, waar dat in Zuid-Holland 15% is?
GGD Flevoland geeft als verklaring voor het relatief hoge aantal oranje en rode risicoprofielen dat veel houders éénpitters zijn. Eénpitters krijgen het vaak moeilijker voor elkaar om aan alle wettelijke vereisten te voldoen en hebben daardoor vaker overtredingen. Daarnaast geeft GGD Flevoland aan dat zij in 2022 gestart zijn met flexibel toezicht.
Met flexibel toezicht wordt deels naar andere kwaliteitseisen gekeken dan in de afgelopen jaren is gedaan4. In Flevoland heeft dit geleid tot een stijging van het aantal geconstateerde overtredingen. Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven wegen eerder geconstateerde overtredingen mee bij het opstellen van het risicoprofiel.
In het algemeen zijn er voor verschillen tussen regio’s in aantallen groene, gele, oranje en rode risicoprofielen meerdere redenen. Zo speelt het aanbod van kinderopvang een belangrijke rol (type en soort houder), de mate waarin organisaties te maken hebben met personeelstekort (door het personeelstekort is het lastiger om aan alle kwaliteitseisen te voldoen) en flexibilisering van toezicht (waarbij toezichthouders naar andere kwaliteitseisen kijken dan in de afgelopen jaren en daardoor meer overtredingen aan het licht komen). Verder heeft GGD GHOR Nederland aangegeven dat de wijze waarop GGD’en met het risicomodel werken verschillend is. Mede daarom heeft GGD GHOR Nederland het afgelopen jaar samen met de GGD’en ingezet op een meer uniforme toepassing. Ik steun dit zeer en zet me in voor meer uniformiteit in toezicht en handhaving.
Herkent u de toenemende zorgen zoals deze ook in het artikel worden uitgedragen?
De informatie in het artikel bevestigt het beeld dat de kwaliteit van de kinderopvang op veel plekken onder druk staat. Dit beeld is langer bekend en baart mij zorgen. Ik blijf benadrukken dat de veiligheid van kinderen altijd voorop moet staan binnen de opvang.
Kinderopvangorganisaties zijn verantwoordelijk voor het bieden van verantwoorde kinderopvang. Als dat in een bepaalde situatie (tijdelijk) niet mogelijk is, moet de organisatie besluiten om die groep te sluiten. Ik begrijp dat dit een zware beslissing is. Ik zie de onwenselijke gevolgen hiervan voor ouders en kinderen. Het belang van de veiligheid van kinderen gaat echter boven dat van continuïteit van de kinderopvang.
Mede om de ontwikkelingen rondom incidenten beter te kunnen volgen, wil ik een registratie- en meldplicht voor incidenten invoeren. In mijn brief van 26 april 2023 over de voortgang van de aanpak van het personeelstekort heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd5.
Bent u het ermee eens dat het aantal kinderopvanglocaties die zo een zorgelijk risicoprofiel hebben te hoog is? Zo ja, hoe gaat u dit aantal omlaag brengen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het risicoprofiel een inschatting van de mate van zorg over de naleving van kwaliteitseisen. Hoe hoger de mate van zorg, hoe intensiever het toezicht. Aangezien het risicoprofiel een inschatting is en geen beoordeling van de daadwerkelijke kwaliteit, is streven naar een laag aantal oranje en rode risicoprofielen geen doel op zich. De uitwerking zou zelfs averechts kunnen zijn omdat de toezichthouder voldoende tijd nodig heeft voor zijn inspectie.
Uiteraard dient bij organisaties die op basis van een inspectierapport niet goed scoren op kwaliteit, de kwaliteit verbeterd te worden.
De toetsing op de naleving van de kwaliteitseisen gebeurt tijdens de inspectie. De toezichthouder legt de uitkomsten vast in het inspectierapport. De toezichthouder brengt daarbij een handhavingsadvies uit aan de gemeente.
Op basis van dit advies vindt vanuit de gemeente handhaving plaats. Uit onderzoek naar de effectiviteit van toezicht en handhaving in de kinderopvang volgt dat de handhaving in zijn algemeenheid effectief is in het bevorderen van de naleving van wet- en regelgeving6. De naleving van wet- en regelgeving en daardoor minder overtredingen heeft vervolgens weer effect op het risicoprofiel.
De jaarlijkse ontwikkelingen in toezicht, handhaving en naleving zijn terug te vinden in het Landelijke Rapport van de IvhO. Het rapport over 2022 verschijnt dit najaar.
Verder bezie ik samen met de VNG, GGD GHOR Nederland en de IvhO hoe de beschikbare gegevens vanuit toezicht en handhaving meegenomen kunnen worden in de ontwikkeling van de reflectieve functie. Vanuit een reflectieve functie worden ontwikkelingen en trends (landelijk en regionaal) inzichtelijk gemaakt.
Bent u het ermee eens dat de regionale verschillen opzienbarend zijn? Zo ja, hoe denkt u dat deze verschillen te verklaren zijn? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze verschillen worden teruggedrongen?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 en 3 aangegeven zijn er voor de verschillen diverse mogelijke verklaringen.
Dit neemt niet weg dat ik aandacht heb voor mogelijke verschillen. Uit eerder onderzoek naar de effectiviteit van toezicht en handhaving bleek dat er (deels onwenselijke) verschillen voorkomen in de uitvoering van toezicht en handhaving. De onderzoekers konden de mate waarin deze voorkomen niet vaststellen. Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief van 4 april jl.7 volg ik het advies van de onderzoekers om nader onderzoek naar te laten doen naar de mate waarin (onwenselijke) verschillen voorkomen, op welke aspecten en wat hiervan de redenen zijn. De uitkomsten van dit onderzoek komen naar verwachting in mei 2024 beschikbaar.
Ook GGD GHOR Nederland zet, samen met de GGD’en, in op uniformiteit in de uitvoering van het toezicht. Dit doen zij door middel van ondersteuning, actueel houden van instrumenten en richtlijnen, het faciliteren van opleiding en training en bevorderen van uitwisseling. Ik steun dit. Zo uniform mogelijk werken is het uitgangspunt.
Bent u bereid om te onderzoeken of er een relatie bestaat tussen de grootte en/of het soort kinderopvang en het risicoprofiel?
Uit het onderzoek naar de effectiviteit van toezicht en handhaving is een samenhang naar voren gekomen tussen het aantal locaties dat een houder onder zich heeft en de kans op een overtreding. Zo wordt bij meer dan 40 procent van éénpitters een tekortkoming geconstateerd, terwijl dit rond de 30 procent is voor houders met meer dan 10 locaties. Ook voor de nalevings- en recidive-indicatoren geldt dat grotere houders gemiddeld iets beter scoren dan kleinere houders. De onderzoekers constateren verder dat niet-natuurlijke rechtspersonen minder vaak een overtreding begaan dan natuurlijke rechtspersonen. Dit hangt waarschijnlijk samen met het feit dat éénpitters vaak natuurlijke rechtspersonen zijn8.
Daarnaast gaat nu het verschillenonderzoek, zoals genoemd in het antwoord op vraag 6, van start. Bij dit onderzoek is het risicoprofiel een aspect dat meegenomen wordt bij het vaststellen van de verschillen in de wijze van uitvoering van het toezicht door GGD’en.
Als een van de oorzaken van dit probleem wordt het personeelstekort in de kinderopvang genoemd: erkent u dit en is hier onderzoek naar gedaan?
GGD GHOR Nederland geeft aan dat over de periode van begin 2021 tot en met het derde kwartaal van 2022 een toename van het aantal overtredingen op kwaliteitseisen gerelateerd aan de inzet van personeel te zien is. Het gaat dan bijvoorbeeld om de inzet van beroepskrachten in opleiding, de beroepskracht-kind ratio en de inzet van vaste gezichten. Dit duidt erop dat in deze periode steeds meer organisaties moeite hadden om hun personeelsinzet aan de kwaliteitseisen te laten voldoen. GGD GHOR Nederland geeft aan dat vanaf het laatste kwartaal van 2022 in het percentage overtredingen een wisselend beeld te zien is. Op sommige kwaliteitseisen neemt het aantal overtredingen af en bij andere blijft het constant of neemt het iets toe. Ik blijf deze ontwikkelingen op de voet volgen.
Gaat u naar aanleiding van deze cijfers extra actie ondernemen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo niet, waarom niet?
Ik vind het belangrijk om de gevolgen van het personeelstekort voor de kwaliteit en veiligheid zo goed mogelijk te volgen en om te kunnen zien wanneer het aantal incidenten toeneemt. Daarom wil ik een registratie- en/of meldplicht voor (ernstige) incidenten met kinderen invoeren.9 De kwaliteit wordt verder gemonitord met de LKK. Daarnaast komt er zoals ook gevraagd door Kamerlid Van den Hil een nieuwe monitor voor kwaliteitseisen10. Deze richt zich op zowel de implementatie van de kwaliteitseisen die worden aangepast (spoor 1 van de herijking kwaliteitseisen) als op mogelijke knelpunten die zich bij de overige kwaliteitseisen voordoen.
Ook gaat het bij vraag 6 genoemde onderzoek naar de verschillen in toezicht en handhaving van start en verkennen GGD GHOR Nederland en de VNG de mogelijkheden voor een jaarlijkse analyse van de ontwikkelingen in de kinderopvang. Hiermee wordt invulling gegeven aan een meer reflectieve functie van toezicht en handhaving waarmee kan worden ingespeeld op landelijke ontwikkelingen en eventuele regionale verschillen. Ik vind dit een belangrijke ontwikkeling en verwacht dat hiermee in 2024 een start kan worden gemaakt.
Tot slot, eind april heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de aanpak van het personeelstekort in de kinderopvang.11 In de brief beschrijf ik verschillende maatregelen met betrekking tot het aantrekken en behouden van medewerkers en het stimuleren tot meer uren werken. Zo ontwikkel ik samen met de sector een loopbaanpad om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan te trekken als groepshulp en hen stapsgewijze ontwikkeling te bieden. Een subsidieregeling die een tegemoetkoming voor kinderopvangorganisaties biedt in de inzet van groepshulpen binnen het loopbaanpad wordt nu vormgegeven. Ook heb ik subsidie gegeven voor een aanpak voor contractuitbreidingen, waarvan de eerste resultaten veelbelovend zijn. Ik moedig daarom de sector aan om met de ontwikkelde aanpak het gesprek te voeren over meer uren werken. Verder werken de sector en SZW aan het aantrekkelijker maken van het beroep en om in loondienst te blijven werken. Voor de andere acties waar ik op inzet om de tekorten zoveel mogelijk terug te dringen verwijs ik naar bovengenoemde brief.
Het Ministerie van OCW heeft specifiek naar de personeelstekorten in de voorschoolse educatie onderzoek laten doen. De resultaten van dit onderzoek zullen naar verwachting dit najaar met uw Kamer worden gedeeld.
Met het totaal van deze acties en maatregelen houd ik enerzijds goed zicht op de ontwikkelingen ten aanzien van de kwaliteit in de kinderopvang en pak ik anderzijds een belangrijke oorzaak (het personeelstekort) van de huidige druk op de kwaliteit aan.
Klopt het dat de door het Algemeen Dagblad opgevraagde risicoprofielen van kinderopvanglocaties, die sinds 2012 door de regionale Gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD’s) worden opgesteld, niet automatisch openbaar zijn?
Ja, dat is juist. Het is aan de GGD’en en gemeenten om te beoordelen of het wenselijk is om de risicoprofielen openbaar te maken. Zoals bij mijn antwoord op vraag 5 aangegeven bezie ik samen met de VNG, GGD GHOR Nederland en de IvhO hoe de beschikbare gegevens vanuit toezicht en handhaving gebruikt kunnen worden in de ontwikkeling van de reflectieve functie.
Bent u het ermee eens dat, in het belang van de ouders die hun keuze voor een kinderopvanglocatie zo goed mogelijk willen maken en om kinderopvanglocaties die nu een zorgelijk risicoprofiel hebben te stimuleren zo snel mogelijk actie te ondernemen, deze risicoprofielen automatisch openbaar en toegankelijk moeten worden gemaakt?
Ik onderschrijf het belang dat ouders een keuze voor een kinderopvanglocatie zo goed mogelijk kunnen maken. Belangrijke informatiebronnen daarvoor zijn het pedagogisch beleidsplan van een kinderopvangorganisatie en het inspectierapport. Kinderopvangorganisaties zijn verplicht het inspectierapport op hun website te zetten. Daarnaast zijn kinderopvangorganisaties verplicht om ouders en eenieder die daarom verzoekt te informeren over het beleid. Het inspectierapport is ook terug te vinden in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) waar in-een-oogopslag een samenvatting van de inspectieresultaten van de GGD wordt gegeven.
Zoals hiervoor aangegeven is de informatie van een risicoprofiel niet concluderend ten aanzien van de kwaliteit. Ik merk daarbij op dat ouders op het verkeerde been gezet kunnen worden door de risicoprofielen. Zo kan bij een groen profiel bij een inspectie blijken dat er allerlei overtredingen zijn of kan men ten onrechte ongerust zijn bij een oranje of rood profiel.
De risicoprofielen zijn in bezit bij de GGD’en. De kinderopvangorganisaties beschikken in principe niet over het risicoprofiel. Met uitzondering van de kinderopvangorganisaties in Amsterdam en de organisaties die het profiel door een verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) hebben gekregen.
Bent u het ermee eens dat de in ontwikkeling zijnde kwaliteitscode van de sector zelf bij kan dragen aan transparantie en vergelijkbaarheid kwaliteit? Zo ja, hoe gaat u de sector stimuleren vaart te zetten achter het ontwikkelen van de code en organisaties stimuleren deel te nemen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Mijn ministerie voert regelmatig gesprekken met de initiatiefnemers over de ontwikkeling en waar mogelijk ondersteun ik hen, bijvoorbeeld door extern te communiceren over de kwaliteitscode. Het is belangrijk dat het tempo erin blijft én dat er een gedegen proces wordt doorlopen om een zo groot mogelijk commitment in de sector te verkrijgen.
Verder is het een initiatief van de sector en ik wil ook dat dit van de sector blijft. Dat is juist de kracht van de kwaliteitscode.
De expert opinie van dhr. Ocampo dat er sprake is van genocide tegen 120.000 Armeniërs in Nagorno-Karabach |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Don Ceder (CU), Wybren van Haga (BVNL), Sylvana Simons (BIJ1), Caroline van der Plas (BBB), Derk Boswijk (CDA), Kati Piri (PvdA), Thierry Baudet (FVD), Liane den Haan (Fractie Den Haan), Olaf Ephraim (FVD), Tom van der Lee (GL), Christine Teunissen (PvdD), Nilüfer Gündoğan (Volt), Jasper van Dijk (SP), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Laurens Dassen (Volt), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de expert opinie van 7 augustus van dhr. Moreno Luis Ocampo, voormalig hoofdaanklager bij het internationaal strafhof in Den Haag, die schrijft: «There is an ongoing Genocide against 120,000 Armenians living in Nagorno- Karabakh, also known as Artsakh.The blockade of the Lachin Corridor by the Azerbaijani security forces impeding access to any food, medical supplies, and other essentials should be considered a Genocide under Article II, (c) of the Genocide Convention: «Deliberately inflicting on the group conditions of life calculated to bring about its physical destruction.»«?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat the International Association of Genocide Scholars Executive and Advisory Boards op 1 februari 2023 verklaarde dat er significante risicofactoren zijn voor genocide in de Nagorno-Karabach situatie met betrekking tot de Armeense bevolking?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het Red Flag Alert for Genocide op 22 juni 2023 van het Lemkin Instituut?2
Ja.
Deelt u de mening dat er ten minste een groot risico is op genocide in de regio Nagorno Karabakh en kunt u aangeven hoe u tot die conclusie gekomen bent?
Nederland is zeer bezorgd over de ontwikkelingen in de voormalige autonome oblast Nagorno-Karabach en de ernstige humanitaire situatie van de plaatselijke bevolking. Het ICRC gaf op 25 juli jl. aan dat het niet mogelijk is om humanitaire hulp naar de burgerbevolking van de voormalige autonome oblast Nagorno-Karabach kan brengen door de Lachin-doorgang of andere mogelijke routes. Medische evacuaties door het ICRC vinden in beperkte mate plaats.
Samen met andere EU lidstaten volgt Nederland de situatie nauwlettend, hoofdzakelijk door informatie verkregen door de EU Monitoring Mission in Armenia (EUMA).
De publicaties van dhr. Luis Moreno Ocampo, the International Association of Genocide Scholars Executive and Advisory Boards, het Lemkin Instituut en andere relevante publicaties zijn eveneens onderdeel van deze informatievoorziening.
Op welke wijze geeft de Nederlandse regering, al dan niet samen met Europese Unie (EU) landen, invulling aan de positieve verplichting om genocide te voorkomen, zoals die voortvloeit uit de door Nederland geratificeerde Genocide Conventie en zoals die door het Internationaal Hof van Justitie beschreven is in de zaak Bosnia and Herzegovina v. Serbia and Montenegro?
Het Genocideverdrag verplicht verdragspartijen tot het voorkomen en bestraffen van genocide. De verplichting om genocide te voorkomen richt zich primair op de staat waar de misdrijven worden gepleegd, maar is niet territoriaal begrensd. De reikwijdte van de verplichting voor andere staten om genocide te voorkomen hangt af van hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen op mogelijke plegers van genocide. Uit jurisprudentie van het Internationaal Gerechtshof, waaronder de uitspraak van 26 februari 2007 in de bovengenoemde zaak, blijkt dat de verplichting om genocide te voorkomen een inspanningsverplichting is: een staat moet alle maatregelen nemen die redelijkerwijs beschikbaar zijn om genocide te voorkomen.
In lijn met deze inspanningsverplichting heeft het kabinet speciale aandacht voor situaties waar mogelijk sprake is van genocide en worden per situatie de verschillende mogelijkheden om dit te voorkomen bilateraal, in EU-verband en multilateraal besproken. Het gaat in dat kader bijvoorbeeld om de ondersteuning van de Speciaal Adviseur inzake de Preventie van Genocide van de VN, maar ook om de preventieve werking die uitgaat van de internationale strijd tegen straffeloosheid, waar Nederland onder meer aan bijdraagt door het steunen van internationale hoven en tribunalen en door het steunen van bewijsvergaringsmechanismen. Het kabinet wijst in dit verband ook op de gezamenlijke verklaring over het 75-jarig bestaan van het Genocideverdrag die op 4 juli jl. door Armenië is uitgesproken tijdens de 53ste zitting van de VN-Mensenrechtenraad. In deze gezamenlijke verklaring wordt onder meer gewezen op de rol van het VN-mensenrechtensysteem en de VN-Mensenrechtenraad bij het verzamelen van informatie over mensenrechtenschendingen en schendingen van het humanitair oorlogsrecht die tot genocide kunnen leiden. Het Koninkrijk heeft, net zoals een meerderheid van de EU-lidstaten, deze verklaring gesteund.
Heeft Azerbeidzjan uitvoering gegeven aan de interim- measure van het Internationaal Strafhof van 22 februari, namelijk: «The Republic of Azerbaijan shall, pending the final decision in the case and in accordance with its obligations under the International Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination, take all measures at its disposal to ensure unimpeded movement of persons, vehicles and cargo along the Lachin Corridor in both directions»?3
Het is van groot belang dat alle betrokken partijen aan het vredesproces toegewijd blijven en verdere escalatie wordt voorkomen. Dit betekent onder meer het naleven van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof van 22 februari 2023 door Azerbeidzjan. Nederland en de EU blijven Azerbeidzjan hiertoe oproepen. Ook de andere uitspraken van het Gerechtshof aan de partijen moeten opgevolgd worden.
Kunt u uitgebreid motiveren welke stappen Nederland en de EU genomen hebben om ervoor te zorgen dat deze interim- measure uitgevoerd wordt?
Namens de EU spelen de Voorzitter van de Europese Raad, de Hoge Vertegenwoordiger en de Speciaal Vertegenwoordiger voor de Zuidelijke Kaukasus een actieve bemiddelende rol tussen Armenië en Azerbeidzjan, o.a. door het leiden van verschillende ontmoetingen tussen de leiders van Azerbeidzjan en Armenië. Nederland steunt hen daarin en zet zich in om dit onderwerp in multilateraal, Europees, en bilateraal verband te blijven agenderen. Mede op Nederlands aandringen sprak de Hoge Vertegenwoordiger, Josep Borrell, onlangs zijn zorgen uit over de situatie.4 Op 16 augustus jl. kwam de VN Veiligheidsraad bijeen om de situatie te bespreken. Ook de VS spelen een rol in de bemiddeling tussen Armenië en Azerbeidzjan. Nederland spoort de EU aan de inspanningen zo goed mogelijk af te stemmen met de VS.
Azerbeidzjan heeft aangeboden dat de route via Aghdam (Azerbeidzjan) gebruikt kan worden om de regio te bevoorraden. De EU heeft hier van nota genomen, maar aangegeven dat dit niet een alternatief kan vormen voor de opening van de Lachin route.
De situatie in de voormalige autonome oblast Nagorno-Karabach is op 16 augustus besproken door de VN-Veiligheidsraad. Ook in dit verband heeft de EU Azerbeidzjan opgeroepen tot vrije doorgang in de Lachin corridor.
Bilateraal spreekt Nederland alle betrokken partijen aan op hun betrokkenheid bij het vredesproces. Naar aanleiding van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof van 22 februari 2023 heeft Nederland de Azerbeidzjaanse autoriteiten opgeroepen om de uitspraak na te leven en zal dit gezamenlijk met de EU blijven doen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Ja.