Mogelijke sluiting van vakken bij de KNVB Bekerfinale |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de KNVB overweegt complete vakken in De Kuip leeg te laten tijdens de bekerfinale op 21 april, resulterend in 2500 minder plaatsen?
Ja.
Hoeveel kaarten zijn beschikbaar voor clubsupporters bij deze KNVB Bekerfinale en wat is de ontwikkeling daarvan in de afgelopen tien jaar?
De Rijksoverheid gaat niet over de kaarten die beschikbaar worden gesteld voor clubsupporters. Dit is aan de KNVB. Op de website van de KNVB staat dat beide clubs 17.400 kaarten ontvangen en dat dit percentage hoger ligt dan in voorgaande jaren.1
Kunt u reflecteren op deze ontwikkeling en de verhouding tussen het aantal kaarten voor clubsupporters en de maximale capaciteit van De Kuip?
Nee. De verdeling van het aantal kaarten is aan de KNVB en niet aan de Rijksoverheid.
Deelt u de mening dat de bekerfinale een belangrijk voetbalfeest is waarbij de supporters en het voetbalplezier centraal moeten staan?
Ja.
Deelt u ook de mening dat de KNVB Bekerfinale een volle Kuip verdient en de toegankelijkheid voor supporters verkleind wordt als er grote vakken gesloten worden en daardoor veel minder kaarten voor clubsupporters beschikbaar zijn?
De keuze welke vakken er open blijven is afhankelijk van de keuzes van de KNVB en de lokale autoriteiten. Zij beoordelen dit aan de hand van de feiten en omstandigheden die zij kennen. Hier heeft de Rijksoverheid geen rol in.
Betreffen de gesloten vakken stoelen waar anders clubsupporters hadden gezeten? Zo ja, wordt deze verhouding nog op een andere manier gecompenseerd met andere groepen toeschouwers?
Bij de besluitvorming hoe de plekken verdeeld worden, is de Rijksoverheid niet betrokken geweest. De KNVB heeft aangegeven dat er voor deze finale meer plekken beschikbaar zijn gesteld aan de clubsupporters dan voorheen (zie ook antwoord 2).
Wordt onderzocht of het sluiten van hele vakken een proportionele maatregel is om het gooien van spullen op het veld te voorkomen, zeker omdat de consequentie daarvan nu al is dat de wedstrijd wordt stilgelegd?
Het sluiten van vakken is de verantwoordelijkheid van de lokale driehoek en de KNVB. Hier heeft de Rijksoverheid geen rol bij. Ik heb het volste vertrouwen dat de lokale driehoek, de KNVB en de clubs hierin zorgvuldige afwegingen maken zodat deze wedstrijd gastvrij en veilig georganiseerd kan worden.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de KNVB en het Supporterscollectief Nederland om te stimuleren dat de KNVB Bekerfinale veilig georganiseerd kan worden waarbij meer clubsupporters kunnen genieten van de wedstrijd?
Binnen de Regiegroep Voetbal en Veiligheid zijn de KNVB, het OM, de politie, de gemeenten en mijn ministerie vertegenwoordigd. Het Supporterscollectief Nederland sluit periodiek bij dit overleg aan. Vanaf dit voetbalseizoen zit het Supporterscollectief als vast lid aan tafel bij de Expertgroep Voetbal en Veiligheid. Gezamenlijk werken alle partijen hard aan veilig en gastvrij voetbal. Ik verwijs hiervoor naar o.a. mijn brieven van 28 september 2023 en 24 januari 20242.
Ten aanzien van de verdeling van kaarten geldt, zoals gezegd, dat dit de verantwoordelijkheid van de KNVB is en niet die van de Rijksoverheid. Ik heb begrepen dat dit in nauw overleg tussen de KNVB, de clubs en de supportersverenigingen is gebeurd. Ik wil hier niet intreden.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de KNVB en het Supporterscollectief Nederland om in het algemeen te zorgen dat maatregelen om voetbalwedstrijden veilig te organiseren zich meer richten op de raddraaiers en minder collectieve straffen ingezet worden ten koste van alle supporters?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u antwoord geven op deze vragen ruim voor 21 april 2024? Kunt u voor het volgende seizoen de Kamer op de hoogte stellen van de voortgang op de maatregelen om in het algemeen voetbal veiliger te maken en collectieve straffen zo veel mogelijk te verminderen?
De vragen zijn binnen de gebruikelijke termijn beantwoord. In mijn brief van 24 januari 2024 (zie antwoord 9) heb ik de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken rondom Gastvrij en Veilig voetbal. In het najaar van 2024 komen de KNVB, de politie en het OM met de cijfers over het seizoen 2023–2024. Mede op basis van deze cijfers kunnen we conclusies trekken of er sprake is van verdere voortgang. Ik zal na publicatie van voornoemde cijfers uw Kamer informeren over de stand van zaken.
Het artikel 'Toename commerciële verpleeghuizen zorgelijk' |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Kent u dit bericht en zo ja, wat vindt u ervan?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht en in de hiernavolgende beantwoording geef ik mijn reactie.
Deelt u de mening van de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV) die deze stijging zorgelijk vindt? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het aanbod van commerciële verpleeghuizen – getuige de groei in de afgelopen jaren – voorziet in een behoefte. Het aanbod levert tevens een bijdrage aan het beperken van de wachtlijsten. Om die reden vind ik de groei niet zorgelijk. Wel ben ik van mening dat ook bij deze instellingen de beschikbaarheid van de artsenfunctie goed geregeld moet zijn, voordat een dergelijke instelling besluit zich in een bepaalde wijk te vestigen. De zorg wordt bekostigd vanuit de Wlz. De medische zorg in deze instellingen wordt in de regel geleverd door de huisarts vanuit de Zvw. Aanvullend kan specifieke Wlz-behandeling door de specialist ouderengeneeskunde worden geleverd.
Bij het realiseren van dit soort initiatieven is het van belang dat partijen zoals instellingen, huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde en zorgkantoren, met elkaar afspraken maken over de inrichting van de artsenfunctie. Daarmee kan worden voorkomen dat partijen verrast worden door een nieuwe groep (zware) cliënten/patiënten. Indien partijen tijdig met elkaar in gesprek gaan, is de kans groter dat zij in overleg met elkaar komen tot passende oplossingen.
Is bekend hoeveel ouderen in een commercieel verpleeghuis wonen met een verblijfsindicatie en zonder een verblijfsindicatie?
Binnen de Wlz wordt geregistreerd van welke leveringsvorm cliënten gebruik maken (intramuraal bekostigd op basis van ZZP, of via een VPT, MPT of pgb). Daarbij wordt niet geregistreerd wat de rechtsvorm is van de instelling die de zorg levert en is niet bekend of het commerciële instellingen betreft.
Deelt u de mening van de LHV die stelt dat de medische zorg in deze woonvormen niet altijd goed geregeld is?
Helaas blijkt het soms lastig om de medische zorg in deze woonvormen goed te regelen. Zoals eerder aangegeven wordt de medische zorg in deze instellingen geleverd door huisartsen. Ik realiseer me echter dat de medische zorg soms te complex is voor de huisarts, gezien de kwetsbare doelgroep in de woonvormen. In dat geval kan een huisarts de specifieke deskundigheid van de specialist ouderen
geneeskunde inroepen. Hierover dienen partijen als instellingen, huisarts, specialist ouderengeneeskunde en zorgkantoor tijdig afspraken te maken.
Om de totstandkoming van deze afspraken te stimuleren heb ik veldpartijen (LHV, Verenso, NVAVG, ActiZ, VGN en InEen) verzocht om onder leiding van ZN afspraken te maken over taak- en verantwoordelijkheidsverdeling tussen de verschillende beroepsgroepen. Deze afspraken worden vastgelegd in een convenant en regionaal geïmplementeerd.
Daarnaast ondersteun ik het programma medisch generalistische zorg in de regio van Vilans met een subsidie. Het betreft hier een driejarig programma waarbij in beeld gebracht wordt wat de knelpunten zijn rond de samenwerking en hoe deze opgelost kunnen worden. Ook is er de mogelijkheid om gebruik te maken van coaches in de regio die in samenspraak met alle betrokken partijen medische zorg tot stand kunnen brengen. Een voorbeeld hiervan is de ondersteuning die Vilans geleverd heeft in de regio Arnhem. Er is een werksessie met huisartsen, kleinschalige zorginstellingen en specialisten ouderengeneeskunde georganiseerd om de knelpunten en mogelijke oplossingen te inventariseren2. De conclusie van de bijeenkomst was dat er kansen liggen om de samenwerking tussen kleinschalige zorginstellingen, huisartsen en specialisten ouderengeneeskunde te ontwikkelen. De inzet van specialisten ouderengeneeskunde en verpleegkundige specialisten wordt samen met meerdere kleinschalige zorginstellingen vormgegeven door onder meer unanieme samenwerkingsafspraken te maken over bijvoorbeeld stepped-care en triage.
Tot slot is er de visie eerste lijn, waarin partijen afspraken hebben gemaakt over de versterking van de eerste lijn. Hierin is opgenomen de rol en positie van de specialist ouderengeneeskunde in de wijk te versterken.
Wat kan de huisarts doen als hij geconfronteerd wordt met een oudere die meer gespecialiseerde zorg nodig heeft dan de huisarts kan geven?
De huisarts kan van de instelling, waar de oudere verblijft, verlangen dat hij ondersteund wordt door bijvoorbeeld voldoende verplegend en verzorgend personeel en een adequate informatie- en patiëntoverdracht. Daarnaast biedt de Wlz de mogelijkheid om behandelaren in te zetten die geneeskundige zorg van specifiek medische, specifiek gedragswetenschappelijke of specifiek paramedische aard leveren. Een huisarts zou een specialist ouderengeneeskunde of een verpleegkundige specialist kunnen raadplegen. Ook kan bijvoorbeeld een specialist ouderengeneeskunde als medebehandelaar fungeren of zelfs (tijdelijk) als regiebehandelaar.
Klopt het dat ouderen die in een commercieel verpleeghuis wonen vaker en eerder in een ziekenhuis terechtkomen dan ouderen in een niet-commercieel verpleeghuis?
Binnen de Wlz wordt geregistreerd van welke leveringsvorm cliënten gebruik maken (intramuraal bekostigd op basis van ZZP, of via een VPT, MPT of pgb). Daarbij wordt niet geregistreerd wat de rechtsvorm is van de instelling die de zorg levert en is niet bekend of het een commerciële instelling betreft. Om die reden is mij niet bekend of cliënten vanuit een commercieel verpleeghuis vaker en eerder in een ziekenhuis terechtkomen.
Aan welke voorwaarden moet de medische zorg voldoen die in een commercieel verpleeghuis wordt geleverd?
Er is geen verschil tussen commerciële en overige verpleeghuizen in de voorwaarden waaraan de medische zorg moet voldoen. In beide gevallen wordt zorg geleverd zoals behandelaren deze plegen te bieden.
Ziet de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) voldoende toe op de medische zorg die wordt geleverd in commerciële verpleeghuizen? Zo ja, wat zijn laatste bevindingen van de IGJ?
De IGJ ziet toe op de kwaliteit en veiligheid van zorg die in verpleeghuizen wordt geleverd. Zij doet dit risico-gestuurd op basis van de grootste risico’s voor de kwaliteit en veiligheid. Hiervoor gebruikt de inspectie diverse informatie over de kwaliteit van de zorg, bijvoorbeeld via signalen en meldingen die worden gedaan. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen commerciële en overige verpleeghuizen. Het is voor de IGJ van belang dat de kwaliteit van de zorg in orde is.
Wat betreft de medische basiszorg voor Wlz-cliënten in met name kleinschalige woonvormen hebben de IGJ en de NZa in september 2022 hun zorgen geuit3. Zoals hierboven aangegeven, is naar aanleiding van deze beleidssignalering het programma medisch generalistische zorg in de regio gestart. Ook zijn veldpartijen gestart met het maken van afspraken over de taak- en verantwoordelijkheidsverdeling tussen huisartsen, artsen verstandelijk gehandicapten en specialisten ouderengeneeskunde (zie vraag 4).
Dat in New Towns als Almere “het sociale cement het stenen cement nauwelijks kan bijbenen” |
|
Harmen Krul (CDA), Eline Vedder (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het radiofragment «Relatief jong Almere heeft met veel problemen te maken» op het NOS Radio 1 Journaal, het fragment over hetzelfde onderwerp op het NOS Achtuurjournaal, en het rapport waaraan in deze fragmenten aandacht wordt besteed, genaamd «Sociale veerkracht van Almeerders»?
Zou u willen reageren op de bevindingen in dit rapport en in deze reactie ook willen ingaan op (a) het relatief hoge aantal inwoners met schulden, armoede en laaggeletterdheid, (b) de mate van eenzaamheid onder alle leeftijdsgroepen, in combinatie met de beperkte aanwezigheid van nabije sociale en familienetwerken, (c) de woon-werkbalans, met als gevolg veel uitgaande pendel, (d) de clustering van zorgwekkende ontwikkelingen rondom jongeren, zoals het hoge lerarentekort, schooluitval en jeugdcriminaliteit, (e) hoe het achterblijven van voorzieningen samenhangt met de snelle groei van Almere en de financieringssystematiek van het Rijk?
Zou u willen reflecteren op het feit dat in New Towns als Almere, zoals journalist Sander van Hoorn het treffend zegt, «het sociale cement het stenen cement nauwelijks kan bijbenen»? Zou u daarbij willen reflecteren op de vraag in hoeverre en op welke manier de genoemde sociale uitdagingen samenhangen met dat Almere de snelst groeiende stad van Nederland is, één van de grootste steden van Nederland is, en dus een zogenaamde New Town is? Zou u ook de combinatie van deze factoren in uw reflectie willen betrekken?
Zou u willen reflecteren op hoe New Town-problematiek ingrijpt op een gebrek aan sociale contacten en/of sociale cohesie voor mensen, en dit (mede) de oorzaak is van slechte (beleefde) gezondheid, verslavingsproblematiek, eenzaamheid, een groter beroep op de formele zorg en andere sociale ontwikkelingen?
Zou u de voorgaande vraag ook willen beantwoorden in het licht van de ideeën achter de decentralisatie van taken in het sociaal domein naar gemeenten, zoals de gedachte dat inwoners in plaats van het inschakelen van formele zorg meer beroep gaan doen op hun sociale omgeving, en er dus in deze New Towns sprake is van een beperkter aanwezigheid van sociaal weefsel? Zou u daarbij ook willen ingaan op het toekomstbeeld dat deze kloof vermoedelijk groter zal worden omdat het ook voor de toekomst de ambitie is dat inwoners in plaats van het inschakelen van formele zorg meer beroep gaan doen op hun sociale omgeving en tegelijkertijd de ambities om in New Towns te blijven bouwen zullen blijven bestaan en het maatschappelijk weefsel en de sociale infrastructuur hierdoor zullen blijven achterlopen? Welke acties zijn volgens u nodig om deze groeiende kloof tegen te gaan?
Zou u willen reflecteren op wat de gedachte «we bouwen geen stad maar een samenleving» zou moeten betekenen voor gemeenten waar als gevolg van zogenaamde New Town-problematiek de sociale infrastructuur vaak achterblijft? Hoe kunnen we gemeenschapszin in New Towns versterken?
Zou u de voorgaande vraag ook willen beantwoorden in het licht van het belang van deze snelgroeiende New Towns voor het aanpakken van nationale uitdagingen zoals de woningnood? Op welke manier vindt New Town-problematiek weerslag in de financieringssystematiek van het Rijk? Welke verantwoordelijkheid ziet u voor het Rijk op het gebied van de genoemde invloed van New Town-problematiek op sociale ontwikkelingen?
Zou in gesprek willen gaan met gemeenten als Almere over de invloed van New Town-problematiek op de hiervoor genoemde sociale ontwikkelingen en over wat er nodig is om het maatschappelijk weefsel te versterken?
Het bericht ''Zo wil niemand leven', zegt zorgexpert over verwaarloosde Renny' |
|
Sarah Dobbe |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Zo wil niemand leven», zegt zorgexpert over verwaarloosde Renny?1
Bent u het ermee eens dat de omstandigheden zoals die worden beschreven waarin Renny moet leven mensonterend zijn? Hoe kan het dat een cliënt jarenlang in slechte omstandigheden leeft en geen goede zorg krijgt?
Bent u het ermee eens dat hier geen sprake is van goede zorg en zelfs van verwaarlozing?
Hoe kan het dat een cliënt jarenlang in slechte omstandigheden leeft en geen goede zorg krijgt, terwijl al in 2019 is geconstateerd dat Renny in nood was en «langzaam afglijdt naar de vergetelheid»?
Is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) betrokken bij deze casus en zo ja, sinds wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zijn er nog meer situaties bekend van mensen die zorg nodig hebben en in een vergelijkbare situatie moeten leven? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het hier in totaal?
Welke stappen worden er gezet om ervoor te zorgen dat Renny zo snel als mogelijk wel de zorg en aandacht krijgt die hij nodig heeft?
Welke stappen worden er gezet om ervoor te zorgen dat dit soort situaties niet langer kunnen voorkomen?
In hoeverre spelen tekortschietende budgetten en personeelstekorten een rol bij het ontstaan van deze, of soortgelijke situaties?
Bent u het ermee eens dat bezuinigingen op de langdurige zorg het risico op slechte zorg vergroten?
Herinnert u zich dat er vorig jaar onrust was bij dezelfde zorginstelling omdat tientallen kwetsbare mensen gedwongen moesten verhuizen, om de zorg «efficiënter» te organiseren en kosten te reduceren en dat de bestuurder destijds als reden gaf dat er per cliënt steeds minder budget van de overheid werd gegeven? Wat is uw reactie op dat bericht?2
Welke relatie ziet u tussen deze bezuinigingsoperatie van Siza en de landelijke bezuinigingen op de gehandicaptenzorg? Welke gevolgen heeft dit op de kwaliteit en het aanbod van zorg?
Welke relatie ziet u tussen de situatie waarin Renny moet leven en bezuinigingen op de gehandicaptenzorg?
Herkent u de signalen van de FNV dat het terugdraaien van de bezuinigingen op de langdurige zorg nog niet is verwerkt in de tarieven en/of dat zorginstellingen deze bezuinigingen alsnog doorvoeren?3? Hoe verhoudt dit zich tot het aangenomen amendement Dobbe, waarmee de bezuinigingen van 193 miljoen euro voor dit jaar op de langdurige zorg zijn teruggedraaid?4
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de teruggedraaide bezuinigingen ook in de praktijk worden teruggedraaid?
De plotselinge sloopaankondiging van 46 woningen in Boskoop. |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de situatie in Boskoop, waar woningcorporatie Woonforte heeft aangekondigd 46 woningen te willen slopen1?
Wat is uw mening over deze situatie en de manier van handelen van Woonforte?
Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat Woonforte funderings- en verzakkingsproblemen te laat heeft vastgesteld?
Klopt het dat voor deze woningen, sloop de enige optie is?
Deelt u de mening, dat het slopen van woningen grote gevolgen heeft voor de zittende bewoners?
Deelt u de mening dat voor huurders die geconfronteerd worden met noodsloop, waardoor ze op zeer korte termijn uit huis moeten, er meer fysieke en financiële ondersteuning zou moeten zijn dan nu wordt geboden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de de mening, dat het tijdelijk huisvesten van bewoners van sloopwoningen zo veel mogelijk in buurt zou moeten plaatsvinden?
Bent u bereid zich ervoor in te zetten dat de bewoners van de woningen in Boskoop, die dat willen, ook in Boskoop kunnen blijven wonen?
Deelt u de mening dat bij sloop de inspraak en belangen van bewoners gewaarborgd moeten worden?
Kunt u inzicht geven hoe vaak de situatie van noodsloop, zoals in Boskoop, heeft plaatsgevonden in de afgelopen jaren?
Welk beleid voert u om noodsloop te voorkomen?
Herkent u dat bij de sloop in Boskoop funderingsschade en verzakking een grote rol speelt, en dat wanneer niet spoedig wordt ingegrepen veel meer woningen met vergelijkbare problemen te kampen krijgen?
Welke afspraken zijn er reeds gemaakt met corporaties over funderingsproblematiek, en welke afspraken zijn er reeds gemaakt met gemeenten over funderingsproblemen van sociale huurwoningen?
Bent u bereid om in de Nationale prestatieafspraken afspraken op te nemen over het voorkomen en verhelpen van funderingsproblemen?
Welk advies geeft u uw opvolgers wat betreft het vrijmaken van middelen om funderingsproblemen bij sociale huurwoningen te voorkomen en verhelpen?
Deelt u de mening dat het goed zou zijn om met woningbouwcorporaties nu een groot onderzoek te starten naar de kwaliteit van funderingen, met name in veenweidegebieden en gebieden met sterke bodemdaling?
Kan een meldpunt worden ingericht voor huurders die zich zorgen maken over deze problematiek bij hun woning?
Deelt u de mening dat snel handelen noodzakelijk is om te voorkomen dat opnieuw bewoners, zoals die in Boskoop, de dupe worden van te laat ingrijpen bij kwaliteitsproblemen van de woning?
Barrières voor sociaal advocaten om toeslagenouders juridisch bij te staan en de haperende uitvoering van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) |
|
Jimmy Dijk (SP), Michiel van Nispen |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Klopt het dat de waardering van zaken voor het ondersteunen van ouders bij het herstelproces toeslagen in 2024 is veranderd van 0,5 per toevoeging naar 1,0 per toevoeging waardoor er onder de streep minder toeslagenouders kunnen worden geholpen per advocaat?1
Het klopt dat de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de Raad) het reguliere beleid van 1,0 toevoegeenheid weer hanteert. Hiermee draait de Raad een eerdere uitzondering voor toeslagenzaken terug. De uitzondering was een tijdelijke maatwerkoplossing voor toeslagenzaken, die afwijkt van de reguliere gang van zaken in de gesubsidieerde rechtsbijstand. Zie verder het antwoord onder vraag 3.
Klopt het dat deze beslissing is genomen zonder dat de advocaten die werken in dit systeem hierin gehoord zijn?
Voorafgaand aan de beslissing om te stoppen met de tijdelijke maatwerkoplossing voor toeslagzaken, heeft de Raad gesprekken gevoerd met de advocaten die veel zaken in behandeling hebben onder de subsidieregeling «pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag». Het ging hierbij om enkele advocaten (kantoren) die dreigden het maximum toegestane aantal zaken per jaar te overschrijden. Daarnaast stuurt de Raad altijd aankondigingen aan advocaten die het maximum aantal zaken naderen. Vorig jaar heeft de Raad twee kantoren bezocht die dit maximum hadden bereikt, voor een persoonlijk gesprek. Tijdens deze ontmoetingen is besproken hoe deze kantoren omgingen met het hoge aantal zaken en hoe zij ervoor konden zorgen dat er voldoende kwalitatieve aandacht kan worden besteed aan de (vervolg) zaken van deze ouders. Ook is gesproken over de wens van beide kantoren om nog meer ouders te vertegenwoordigen. De uitkomst van deze gesprekken is zorgvuldig meegewogen en afgestemd met de toezichthouder van de advocaten, de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: de NOvA). In het belang van de gedupeerde ouders, heeft de Raad besloten om het reguliere beleid, dat voor alle zaken in de gesubsidieerde rechtsbijstand geldt, weer in acht te nemen en dus te stoppen met het tijdelijke maatwerk voor de herstelregeling Kinderopvangtoeslag.
Ook de NOvA onderkent ten volle dat er grenzen zijn aan het aantal uren dat een advocaat jaarlijks aan zaken kan besteden. Wordt die grens overschreden, dan is de kwaliteit van de rechtsbijstand in het geding.
Waarom is ervoor gekozen deze eenheid te verhogen aangezien het in de praktijk voor veel advocaten al moeilijk was om alle ouders te helpen en door deze verhoging nog minder procedures per advocaat kunnen worden gevoerd?
Er is niet zozeer gekozen voor een verhoging, er is gekozen voor het terugdraaien van een tijdelijke maatwerkoplossing.
Om de kwaliteit van gesubsidieerde rechtsbijstand te waarborgen, stelt de Raad, in nauwe samenwerking met de NOvA voorwaarden aan de inschrijving van advocaten. Deze voorwaarden omvatten onder meer de vereiste expertise en het maximale aantal toevoegingen dat per jaar kan worden aangevraagd door een advocaat. De Raad heeft het maximum aantal toevoegingen vastgesteld op 250 toevoegeenheden per jaar, waarbij één toevoegeenheid staat voor een werklast van 6 of meer uren. Met 250 toevoegeenheden per jaar komt een advocaat uit op een werklast van (minimaal) 1.500 uur. In de juridische sector is een werklast van 1.200 declarabele uren per jaar de norm. Het beleid van de Raad dat er maximaal 250 toevoegeenheden afgegeven worden, die staan voor een werklast van meer dan 1.500 uur per jaar, overschrijdt deze norm al ruimschoots. De Raad voert dit maximumbeleid om ervoor te zorgen dat een advocaat voldoende tijd heeft om een client goed bij te staan. Het overschrijden van de jaarlijkse norm brengt de kwaliteit van de geboden rechtsbijstand in gevaar.
Tijdens de opstart van de herstelregelingen voor de toeslagenaffaire heeft de Raad het besluit genomen om de wegingsnorm voor een toevoeging voor deze zaken tijdelijk te verlagen van 1 toevoegingseenheid naar 0,5. De Raad heeft hiervoor gekozen omdat de hersteloperatie tijd nodig had om op gang te komen, waardoor deelnemende advocaten gedurende de opstartfase niet voldoende declarabele werkzaamheden konden verrichten. Dit omdat advocaten pas kunnen declareren voor de toevoeging als de activiteiten die onder een toevoeging vallen zijn afgerond. In het geval van toeslagenzaken kan dat lang duren, omdat er toevoegingen worden afgegeven voor de verschillende fases in het herstelproces, zoals bijvoorbeeld de integrale beoordeling of bezwaar. Pas als de desbetreffende fase is afgerond, kan een advocaat daarvoor declareren. Gedurende de wachttijd van bijvoorbeeld de behandeling van de integrale beoordeling kan een advocaat niet declareren en heeft de advocaat ook weinig werk aan zo’n zaak. Met de verlaging van de wegingsnorm heeft de Raad het voor de deelnemende advocaten mogelijk gemaakt om gedurende de opstartfase van de hersteloperatie tijdelijk een hoger aantal zaken aan te trekken om aan voldoende declarabele werkzaamheden te komen.
Op basis van de declaraties en de berichten van de werkgroep van toeslagadvocaten heeft de Raad de afgelopen periode geconstateerd dat de werkzaamheden die voortvloeien uit de hersteloperatie op gang zijn gekomen en tot declaraties leiden. Hiermee vervalt de bovenstaande reden voor het tijdelijke maatwerk. Omdat de werkzaamheden die voortvloeien uit de herstelzaken op gang zijn gekomen, is het van belang om het maximaal aantal zaken dat een advocaat kan aanvragen weer te normaliseren zodat de kwaliteit van rechtsbijstand wordt geborgd.
Het is niet wenselijk dat er voor de bijstand van gedupeerde ouders een andere kwaliteitsstandaard wordt gehanteerd dan voor reguliere zaken. Ook gedupeerde ouders moeten kunnen rekenen op kwalitatief goede rechtsbijstand en een grondige behandeling van hun zaak.
Vindt u het een teken van goed functioneren van de Wht dat er signalen zijn van advocaten die middels de Wht toeslagenouders helpen zonder dat hier nog een toevoeging tegenover stond omdat het aantal toevoegingen te weinig is om alle ouders te helpen?
Alle ouders die dat willen, kunnen worden geholpen door een advocaat. Op dit moment zijn er ruim 280 aangemelde advocaten die zich bij de Raad hebben gemeld om rechtsbijstand te verlenen aan gedupeerde ouders. Nu er voldoende gekwalificeerde advocaten beschikbaar zijn om alle gedupeerde ouders bij te staan, bestaat over de hele linie de indruk dat daar in voldoende mate in wordt voorzien.
Een enkel kantoor heeft zoveel zaken aangenomen, dat ze het jaarlijkse maximum aan toevoegingen hebben overschreden. Die keuze van het advocatenkantoor heeft tot gevolg dat ze voor een deel van die gedupeerde ouders geen (nieuwe) toevoeging kan aanvragen. Deze ouders kunnen echter wel aanspraak maken op gesubsidieerde rechtsbijstand. In zo’n geval geldt dat het kantoor de betreffende ouders kunnen doorverwijzen naar de Raad, zodat de Raad hen kan koppelen aan een beschikbare en gekwalificeerde advocaat. Een te hoge werkdruk is niet bevorderlijk voor de kwaliteit van de rechtsbijstandverlening. Het is van belang dat advocaten voldoende tijd hebben voor elke zaak.
Wat vindt u van de hoge barrières waar advocaten in het proces van de Wht tegenop lopen, zoals een gebrek aan gevraagde informatie, geen processtukken, het overslaan van oudergesprekken door zaakbehandelaars, het niet toezenden van een vooraankondiging en het onthouden van het recht om zienswijzen in te dienen waardoor het proces kwalitatief niet zorgvuldig verloopt?
De hersteloperatie richt zich op laagdrempelig herstel, bijvoorbeeld door ouders tijdens de integrale beoordeling te laten begeleiden door een persoonlijk zaakbehandelaar (hierna: PZB-er) die beschikbaar is voor vragen. Tegelijkertijd kampt de hersteloperatie ook met achterstanden en uitdagingen, bijvoorbeeld ten aanzien van het tijdig leveren van de informatie die ouders en hun advocaten nodig hebben. In dat kader zijn meerdere verbetermaatregelen doorgevoerd, waardoor beter informatie met ouders wordt gedeeld en eerder processtukken kunnen worden verstrekt.
In de zestiende voortgangsrapportage (hierna: VGR) is toegelicht dat de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) diverse maatregelen heeft doorgevoerd om de informatievoorziening aan ouders en advocaten te versnellen en verbeteren. Allereerst ontvangen ouders sinds het najaar van 2023 tijdens de integrale beoordeling (hierna: IB) standaard een feitenoverzicht. Ook ontvangen ouders het informatie- en beoordelingsformulier aan het eind van de beoordeling. Ouders krijgen hiermee meer inzicht in wat er is gebeurd en waarom zij wel of niet gedupeerd zijn in een bepaald toeslagjaar. In januari 2024 heeft UHT nieuwe laksoftware in gebruik genomen. Ten tweede wordt sinds eind 2023 het nieuwe ouderdossier verstrekt, dat samen met ouders en advocaten is ontwikkeld. De reacties op dit ouderdossier zijn positief. Naast verstrekking van dit dossier bij bezwaren en werkelijke schade zet UHT zich ook in om het ouderdossier al tijdens de IB te verstrekken aan ouders die behoefte hebben aan meer informatie dan het informatie- en beoordelingsformulier. Om deze verbetermaatregelen voor het verstrekken van het dossier te ondersteunen heeft een opschaling van de organisatie plaatsgevonden, in combinatie met vereenvoudiging van de lakinstructie, schrappen van controles en de invoering van nieuwe laksoftware.
Het kabinet herkent niet dat er nu stappen worden overgeslagen zoals een oudergesprek of een vooraankondiging. UHT voert in principe altijd een oudergesprek, tenzij de advocaat aangeeft dit niet te willen en het ouderverhaal schriftelijk overhandigd.
Ouders ontvangen daarnaast een vooraankondiging voordat zij een definitieve beschikking krijgen. Hierin staat per jaar aangegeven op welke regeling de ouder recht heeft en hoe het bedrag is opgebouwd dat de ouder ontvangt. Zij kunnen hierop hun zienswijze uitbrengen en ten behoeve hiervan ook een ouderdossier opvragen.2 De zienswijze is opgenomen in de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht). Uitgangspunt is dat er geen stappen in dit proces worden overgeslagen, zelfs als er voortvarende behandeling van de integrale beoordeling is geboden, bijvoorbeeld doordat een rechter heeft beslist dat een IB binnen een bepaalde termijn moet worden afgehandeld naar aanleiding van een beroep niet tijdig beslissen.
Als dit in incidentele gevallen misloopt, dan wordt daar een passende oplossing voor gezocht, zonder dat een ouder daarvoor in bezwaar hoeft te gaan.
Wat vindt u ervan dat de informatieachterstand voor advocaten hierdoor heel groot is en tevens omdat er, zonder duidelijke wettelijke basis, flinke stukken tekst worden weggelakt en persoonlijke dossiers niet beschikbaar zijn voor advocaten?
Advocaten moeten beschikken over de informatie die nodig is om hun cliënt bij te staan. Dat is de afgelopen periode niet altijd voldoende gelukt. Dat leidt er bijvoorbeeld toe dat advocaten in bezwaar gaan om zo alsnog een dossier te krijgen. Dat is onwenselijk. Zoals uit het antwoord op vraag 5 blijkt zijn er meerdere maatregelen genomen om informatie beter en eerder te delen en dossiers tijdiger ter beschikking te stellen.
De reden dat dossiers geanonimiseerd worden verstrekt is gelegen in de bescherming van de privacy en heeft daarmee een wettelijke basis (Algemene Verordening Gegevensbescherming, «AVG»). In de dossiers staan niet alleen gegevens van ouders, maar kunnen ook persoonsgegevens, financiële gegevens of meldingen van derden, ex-partners of inwonende anderen staan, of persoonsgegevens van medewerkers. Deze vallen onder de bescherming van de AVG. Het anonimiseren van dossiers zorgt niet voor informatieachterstand voor advocaten omdat voor de zaak relevante informatie niet wordt gelakt. Inmiddels is de instructie voor het anonimiseren door UHT vereenvoudigd, waardoor er veel minder wordt gelakt in een dossier.
Wat gaat u doen aan de klachten van advocaten waarin zij stellen dat het in 2023 ingevoerde feitenoverzicht ter vervanging van de tijdlijn totaal tekortschiet in de informatievoorziening waardoor ook om deze reden advocaten het verweer niet goed kunnen voeren?
In het algemeen geven advocaten en ook ouders aan dat het feitenoverzicht een goed inzicht geeft in wat er gebeurd is. Het feitenoverzicht is compact, overzichtelijk en leesbaar opgesteld voor de ouder. De eerder gebruikte tijdlijn bevatte ook informatie die niet relevant was. Bovendien was een deel van de informatie in de tijdlijn van meer technische aard, wat de leesbaarheid niet ten goede kwam.
Het feitenoverzicht wordt opgesteld door de PZB-er. De PZB-er kan ouders tijdens het oudergesprek aan de hand van het feitenoverzicht goed meenemen in alle relevante feiten en gebeurtenissen uit het verleden.
UHT krijgt soms het signaal terug van advocaten dat het feitenoverzicht niet toereikend is in de informatievoorziening. Ouders ontvangen tijdens de integrale beoordeling naast het feitenoverzicht ook standaard het informatie- en beoordelingsformulier. Als advocaten of ouders de informatie die hierin staat niet voldoende vinden kunnen zij er ook voor kiezen om het ouderdossier op te vragen. In de zestiende VGR is toegezegd om vanaf april 2024 het ouderdossier zo vroeg mogelijk in het proces te verstrekken. De vraag naar dossiers en de beschikbare capaciteit om deze te verstrekken kan zich uiteraard in de loop van de tijd verder ontwikkelen. Zoals opgenomen in de brief aan uw Kamer van 25 maart 2024 zet UHT alles op alles om te blijven voldoen aan de vraag naar ouderdossiers tijdens de integrale beoordeling.3
Wat gaat u doen om het fundamentele beginsel van de «equality of arms» te verbeteren zodat de toeslagenouders een redelijke kans krijgen om hun verhaal te doen en tot een rechtvaardig herstel kan worden gekomen?
Het kabinet onderschrijft dat ouders het recht hebben om goed geïnformeerd te worden. In het verleden moesten ouders lang op hun dossier wachten. Hier is met diverse verbetermaatregelen actie op ondernomen, zoals in de voorgaande antwoorden is toegelicht.
Het is belangrijk dat gedupeerde ouders een kans krijgen om hun verhaal te doen en rechtsbijstand krijgen om hun rechtsbescherming te borgen. Gedupeerde ouders krijgen op verschillende momenten in het herstelproces de mogelijkheid om hun verhaal te doen. In de integrale beoordeling is het oudergesprek een standaard onderdeel van het proces. Ook de vooraankondiging en de mogelijkheid tot het geven van een zienswijze is een onderdeel van de integrale beoordeling. Daarnaast is het tijdens de integrale beoordeling ook mogelijk om een driegesprek te doen met UHT en de gemeente. Een driegesprek brengt de ondersteuning van gemeente en UHT samen. Ook bij de Commissie werkelijke schade is een gesprek met de ouder een standaard onderdeel van de procedure en er is een start gemaakt met het doorvoeren van een informele zienswijze waarin het advies aan UHT aan de ouders wordt toegelicht. Bij de route van Stichting Gelijkwaardig Herstel (SGH) wordt de ouder met veel aandacht in staat gesteld zijn of haar verhaal te doen.
Bij elk van deze onderdelen kan een gedupeerde ouder zich kosteloos laten bijstaan door een advocaat. Hiervoor is de subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag in het leven geroepen.
Wat vindt u van de analyse uit de praktijk waaruit blijkt dat er gemiddeld minstens drie procedures per toeslagenouder nodig zijn in de afhandeling vanwege de gebruikelijke gang naar de bezwaarschriftenadviescommissie, omdat in de integrale beoordeling geen stukken en informatie wordt gedeeld en de toeslagenouders hiervoor steevast naar de bezwaarprocedure worden verwezen en de gang naar de Commissie Werkelijke Schade (CWS) moeten maken wanneer sprake is van meer dan alleen forfaitaire schade, en er vaak nog wel meer dan drie procedures nodig zijn?
Het voeren van onnodige procedures is onwenselijk en moet worden voorkomen. Er is reeds ingezet op het standaard beschikbaar stellen van het feitenoverzicht en informatie- en beoordelingsformulier tijdens de integrale beoordeling. Het is verder de inzet om ouderdossiers eerder op verzoek te verstrekken, zodat ouders of hun gemachtigden geen bezwaar hoeven te maken om de enkele reden dat zij hun dossier willen ontvangen. Het ouderdossier is bruikbaar in alle procedures in het kader van financieel herstel, dus zowel de integrale beoordeling, werkelijke schade als eventuele vervolgprocedures zoals bezwaar.
Dat betekent niet dat procedures altijd voorkomen kunnen worden, ouders hebben het recht om in bezwaar te gaan. De Wht is zo ingericht dat er een vorm van forfaitaire vergoeding van schade plaatsvindt tijdens de integrale beoordeling en dat eventuele aanvullende werkelijke schade kan worden vergoed. Dat heeft als voordeel dat in de integrale beoordeling mensen sneller geholpen kunnen worden, voor veel mensen is dat ook voldoende. Ook is na de integrale beoordeling duidelijk welke toeslagjaren het precies betreft, hetgeen een belangrijk vertrekpunt is voor de aanvullende schadevergoeding.
Het vergoeden van aanvullende werkelijke schade duurt lang en dat is onwenselijk. Daarom wordt er ook ingezet op het bieden van meerdere routes voor het vergoeden van werkelijke schade. De ouders zelf kunnen de keuze maken welke route het beste bij hen past. Ook anderszins zijn er maatregelen genomen die moeten zorgen voor versnelling en waarbij de inzet is om te voorkomen dat mensen in bezwaar moeten gaan. Zo zorgt UHT er voor dat de integrale beoordeling wordt afgerond met één beschikking, waar het voorheen kon voorkomen dat er voor verschillende toeslagjaren en voor OG/S meerdere beschikkingen werden uitgevaardigd.
Ziet u dat op basis van de grote hoeveelheid procedures en dus toevoegingen per ouder en de verandering van de eenheid per toevoeging dat het aantal ouders dat kan worden geholpen per advocaat heel veel minder zal worden aangezien het aantal toevoegingen per advocaat wordt gemaximeerd op 250?
Het is inderdaad niet wenselijk dat toeslagouders tussentijds moeten wisselen van advocaat. Dit vraagt van advocaten dat zij rekening houden met het aantal ouders dat zij bijstaan. Met het beëindigen van het tijdelijke maatwerk wil de Raad juist het noodgedwongen wisselen van advocaat in de toekomst voorkomen. Op deze manier wil de Raad, net als bij andere zaken, tegengaan dat advocaten teveel zaken op zich (blijven) nemen waardoor ouders naar een andere advocaat moeten overstappen. Zoals ook toegelicht in de antwoorden op vragen 3 en 4, kan het verruimen van het maximum aantal toevoegeenheden er juist toe leiden dat de kwaliteit en beschikbaarheid van de rechtsbijstand voor gedupeerde ouders, in het gedrang komt.
Zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 4, hebben op dit moment ruim 280 advocaten zich aangemeld om rechtsbijstand aan gedupeerde ouders te verlenen. Hiermee kan aan de vraag naar rechtsbijstand worden voldaan. De Raad heeft tot nou toe alle gedupeerde ouders die op zoek zijn naar en advocaat kunnen koppelen aan een beschikbare en gekwalificeerde advocaat. Dreigt dat niet (meer) te lukken dan zal de Raad in overleg met de NOvA passende maatregelen treffen.
Ziet u dat hiermee het gevolg zal zijn dat toeslagenouders, bij het bereiken van dit maximum aantal toevoegingen voor advocaten, zo ook worden doorverwezen naar een nieuwe advocaat, als die al gevonden kan worden, die opnieuw moet beginnen, hetgeen ten koste zal gaan van de kwaliteit van de hulp?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u het eens met de stelling dat hiermee ook het vertrouwen dat gedupeerde ouders hebben in het proces ernstig kan worden geschaad, nadat zij ook al eerder zijn teleurgesteld en benadeeld door de overheid?
Zoals in het antwoord op vragen 2 en 3 is aangegeven, stelt de Raad juist voorwaarden op aan advocaten die deelnemen aan de subsidieregeling om de kwaliteit van de juridische bijstand te waarborgen. Deze criteria zijn opgesteld in het belang van de gedupeerde ouders, om ervoor te zorgen dat ze allemaal kunnen rekenen op grondige behandeling van hun zaak. Het tegengaan van onnodige wisselingen vraagt ook van advocaten dat zij rekening houden met het aantal ouders dat zij kunnen bijstaan, en niet te veel zaken aannemen.
Bent u ermee bekend dat de kinderen van de gedupeerde ouders geen zelfstandig recht hebben om de toegang naar de CWS te maken en slechts in het kader van de behandeling van het verzoek van hun ouders, als die nog niet doorlopen is, hun situatie aan de CWS kunnen voorleggen terwijl zij het leed van hun ouders veelal zwaarder hebben ondervonden en verminderde levenskwaliteit hebben gehad?
Het Kabinet vindt het belangrijk om kinderen van gedupeerde ouders te helpen bij het opbouwen van hun toekomst. Om deze reden is de kindregeling tot stand gebracht, als een steun in de rug voor jongeren die getroffen zijn door de toeslagenaffaire om het leven weer op de rit te krijgen. De kindregeling omvat erkenning van het leed van jongeren, een leeftijdsafhankelijke financiële tegemoetkoming, brede ondersteuning op vijf leefdomeinen door de gemeenten en een breed aanvullend aanbod op het gebied van financiële voorlichting, persoonlijke ontwikkeling, mentaal welzijn alsook een aanvullend schuldhulpverleningsaanbod bij problematische schulden.
Aan de kindregeling ligt een proces van dialoog, reflectie en analyse met kinderen en jongeren ten grondslag. Zij zijn ook betrokken geweest bij de nadere uitwerking van de regeling. In samenspraak met getroffen kinderen is een indeling per leeftijd gemaakt. Alle kinderen en jongeren die in hetzelfde leeftijdscohort vallen krijgen een even grote tegemoetkoming, ongeacht de duur of de aard van het leed. Er is gekozen om in de Wht geen zelfstandig recht voor jongeren op te nemen om hun schade voor te leggen aan CWS.
Bent u ermee bekend dat de kinderen van de gedupeerde ouders wanneer zij een advocaat willen inschakelen om tegen de vergoeding van maximaal € 10.000 vanuit de Kindregeling in bezwaar te gaan, hiervoor slechts een lichte adviestoevoeging krijgen, hetgeen betekent dat er maar twee punten voor een volledige bezwaarprocedure wordt toegekend en veel advocaten het zich niet kunnen veroorloven om rechtsbijstand te verlenen voor deze minimale vergoeding?
De kindregeling zoals die in de Wet hersteloperatie toeslagen is opgenomen bestaat uit een forfaitaire vergoeding tussen de € 2.000 en € 10.000 euro afhankelijk van de leeftijd van het kind. De criteria om in aanmerking te komen voor een forfaitaire vergoeding zijn eenduidig en UHT heeft de doelgroep in beeld. De regeling wordt dan ook ambtshalve uitgevoerd. Het indienen van een bezwaar tegen de beschikking is een relatief eenvoudige handeling en vraagt maar beperkt tijd van een advocaat.
In dit specifieke geval ging het om een toevoegingsaanvraag voor het maken van een pro forma bezwaar. De werkzaamheden daarvoor zijn beperkt. Daarom volstaat in deze gevallen en in dit stadium een Lichte Advies Toevoeging (LAT) van twee punten. Indien op een later moment alsnog de gronden voor bezwaar worden ingediend en blijkt dat de advocaat daar voor meer dan drie uur werk aan heeft gehad, dan kan de verleende LAT omgezet worden naar een reguliere toevoeging van 9 punten. Dit heeft de Raad bij de verlening van de LAT ook aan de betreffende advocaat kenbaar gemaakt.
Het klopt dat de Raad, in dit soort zaken, voor het maken van een pro forma bezwaar een toevoeging afgeeft voor meerdere kinderen. Dit komt omdat het nog niet duidelijk is of er sprake is van dezelfde bezwaargronden per kind. Indien er bij het aanleveren van de gronden blijkt dat de belangen van kinderen in één gezin uiteen lopen, dan zal de Raad alsnog besluiten een afzonderlijke reguliere toevoeging van 9 punten per kind af te geven. Ook dit heeft de Raad bij de afgifte van de LAT kenbaar gemaakt aan de betreffende advocaat.
Bent u ermee bekend dat sinds kort door de Raad voor Rechtsbijstand is besloten om voor alle kinderen uit een gezin slechts één lichte adviestoevoeging toe te kennen en het er op neerkomt dat als een gezin bijvoorbeeld vier kinderen heeft, van de advocaten wordt verwacht dat zij vier bezwaarprocedures moeten voeren voor slechts twee punten?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u reflecteren op het feit dat de Staatssecretaris haar toezegging van 8 maart 2023 in reactie op de gezamenlijke brief van de Kinderombudsman en de Nationale ombudsman van 26 januari 2023 dient na te komen en er oog zal moeten zijn voor de behoefte van de kinderen om een zelfstandige erkenning te krijgen en tevens oog zal moeten zijn voor de persoonlijke omstandigheden van het kind?
In de reactie op de brief van de (Kinder)Ombudsman op 26 maart 2023 is aangegeven dat het Kabinet er waarde aan hecht om in de erkenningsbehoefte van getroffen jongeren te voorzien. Er is aangegeven dat deze erkenning enerzijds plaatsvindt door het toesturen van een erkennings- en excusesbrief. In een persoonlijke brief aan kinderen en jongeren geeft het Kabinet rekenschap voor de fouten die gemaakt zijn met de kinderopvangtoeslag. Ook wordt de erkenning geboden dat kinderen en jongeren daaronder hebben geleden.
Erkenning wordt echter ook op andere wijze kenbaar gemaakt. Door jongeren nauw te betrekken bij de totstandkoming en doorontwikkeling van de kindregeling (o.a. via het Ontwikkelnetwerk Herstel van Diversion) toont het Kabinet zich verantwoordelijk en betrokken. Een groot deel van de kindregeling is rechtstreeks gestoeld op de behoeften van getroffen kinderen die zij in verschillende participatietrajecten aan kenbaar hebben gemaakt. Door goed naar hen te luisteren en opvolging te geven aan hun behoeften toont het Kabinet ook in daad de erkenning van jongeren.
Bent u bereid om te kijken naar een systeem binnen de Wht waarin alle procedures voor één ouder tezamen op één eenheid worden gewaardeerd waardoor veel meer toeslagenouders kunnen worden geholpen?
Allereerst wordt verwezen naar de antwoorden op de vragen 2 en 3 waarin wordt uitgelegd waarom de Raad ervoor heeft gekozen de tijdelijke aanpassing terug te draaien. De Raad heeft een maximaal aantal toevoegingen vastgesteld dat een advocaat mag aanvragen. De hersteloperatie is op gang gekomen, de werklast loopt op, en er zijn voldoende advocaten beschikbaar om alle ouders die dat willen bij te staan. Er bestaat geen reden meer om voor de zaken van gedupeerde ouders een ander maximum te hanteren. Er is geen aanleiding meer voor het opnieuw toepassen van de verlaging van de wegingsnorm. Een dergelijke aanpassing zal leiden tot minder tijd en aandacht voor de gedupeerde ouder, hetgeen niet wenselijk is.
Mocht u hier beide niet toe bereid zijn, is er dan wel bereidheid om te kijken of de eenheden voor toevoegingen net als in 2023 kan worden gewaardeerd op 0,5?
Zie antwoord vraag 17.
Wat gaat u doen om de voorwaarden voor het verlenen van bijstand door advocaten aan gedupeerden in de hersteloperatie te verbeteren?
Er is op regelmatige basis contact tussen het Ministerie van Financiën, de Raad en de NOvA. In deze gesprekken kunnen ook signalen naar voren worden gebracht over uitvoeringsaspecten van de bijstand door advocaten.
Voor de reactie op de signalen die concreet gaan over het toevoegingenbeleid van de Raad verwijs ik u naar de antwoorden op bovenstaande vragen.
Wat gaat u doen aan het vergroten van de rechtsbescherming die aan de kinderen van de toeslagenouders toekomt?
Kinderen van gedupeerde ouders hebben recht op een forfaitair bedrag op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen. Zij ontvangen dit bedrag met een beschikking. Indien zij het niet eens zijn met de beschikking, staat de route van bezwaar en beroep open die met voldoende waarborgen omkleed is. Kinderen die daarbij hulp van een advocaat willen, kunnen hiervoor een reguliere toevoeging aanvragen.
Het bericht 'Lift kapot: station Maarssen al máánden niet te gebruiken voor mensen die slecht ter been zijn' |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Lift kapot: station Maarssen al máánden niet te gebruiken voor mensen die slecht ter been zijn»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met de problemen rond de lift bij het station Maarssen waarover op 1 maart 2024 een uitzending van Meldpunt Max was? Welke actie is hier tot op heden op ondernomen en welke actie gaat u hierop nog ondernemen?
Ik ben bekend met de uitzending van Meldpunt Max en de genoemde problematiek. Ik vind het zeer vervelend dat reizigers met een beperking hinder ondervinden bij hun reis door de defecte lift. ProRail is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van transfervoorzieningen op stations, zoals liften en roltrappen. Uiteraard blijf ik in contact met ProRail om passende maatregelen te treffen en om reizigers goed te informeren in het geval van defecte liften en roltrappen. Over de laatste stand van zaken met betrekking tot liftstoringen heb ik uw Kamer door de verzamelbrief OV en Taxi van 8 maart jl. geïnformeerd.2 Daarnaast heb ik uw Kamer ook de beantwoording van de Kamervragen d.d. 29 februari van de leden Van der Plas en Pierik (beiden BBB) over de liftproblematiek op hetzelfde station toegestuurd.3 Voor meer informatie over de reeds getroffen maatregelen en de toekomstige acties om de problemen rond de lift bij het station Maarssen verwijs ik u naar de genoemde beantwoording van de Kamervragen.
Bent u het met de stelling eens dat toegankelijk OV een recht is van iedereen en dat dit betekent dat het OV te allen tijde voor iedereen toegankelijk moet zijn? Zo ja, hoe kijkt u naar het langdurig niet begaanbaar zijn van (in dit geval) station Maarsen als gevolg van een kapotte lift?
Met het ratificeren van het VN-verdrag handicap werken wij naar een zo toegankelijk mogelijk openbaar vervoer in 2040. Binnen het Bestuursakkoord Toegankelijkheid Openbaar Vervoer 2022–2032 (hierna te noemen: Bestuursakkoord) werk ik samen met vervoerders, ProRail, decentrale ov-autoriteiten, en belangenorganisaties aan de uitwerking van enkele artikelen die moeten bijdragen aan het halen van deze doelstelling.
De lift op station Maarssen is sinds 1 maart jongstleden weer in bedrijf. Dit neemt niet weg dat de lift veel te lang buiten dienst is geweest en reizigers hierdoor overlast hebben ervaren. Er zijn afspraken gemaakt tussen NS en ProRail indien een reiziger met een beperking strandt ten gevolge van niet-functionerende voorzieningen van ProRail.4 ProRail en NS hebben gezamenlijk afgesproken dat zij de reiziger een passend alternatief of vervangend vervoer bieden indien een lift of een andere toegankelijkheidsvoorziening defect is. In het Bestuursakkoord is deze afspraak ook formeel vastgelegd. Daarnaast heb ik samen met de OV-sector in het Bestuursakkoord afgesproken dat ProRail zo spoedig mogelijk het niet-functioneren of wegvallen van een toegankelijkheidsvoorziening meldt, zodat de reiziger vooraf de reis kan aanpassen.
Heeft u een goed beeld van hoe vaak het voorkomt dat liften op stations lang- of kort durend buiten gebruik zijn? Zo niet, bent u bereid om bij ProRail aan te dringen op betere rapportage hierover?
ProRail meldt dat de totale langdurige (langer dan een week) stilstand van alle ProRail liften en roltrappen rond de 3% bij liften en rond 1% bij roltrappen is. Een lift is daarnaast gemiddeld 9 keer per jaar buiten bedrijf geweest in 2023. Van de gemiddeld 9 storingen in 2023 betreft het gemiddeld 5 keer een storing met externe oorzaak, zoals wateroverlast, aanrijding en vandalisme. Bij gemiddeld 4 van de 9 gevallen gaat het om een interne storing.
Het Ministerie van IenW vraagt reeds periodiek gegevens over de liftstoringen op bij ProRail en spreekt daarover met de verantwoordelijke contactpersonen binnen ProRail. Die gegevens worden onder andere gebruikt voor Kamerbrieven en beantwoording van vragen van de zijde van uw Kamer. Reizigers kunnen de actuele informatie over het aantal langdurige liftstoringen vinden op de website van ProRail.5
Klopt het dat ProRail alleen rapporteert over het aantal liften dat langdurig buiten gebruik is? Bent u het met de stelling eens dat er een accurater beeld ontstaat van probleemliften wanneer ook de liften die regelmatig kortdurend in storing zijn, meegenomen worden in de monitoring?
Zoals ik uw Kamer in de beantwoording van Kamervragen van het lid Van der Graaf (CU) op 23 november 2023 heb gemeld, is ProRail hard aan het werk om een real-time monitoringssysteem voor verstoringen in te voeren.6 In de Kamerbrief over de stand van zaken en vooruitblik over OV en Taxi van 8 maart 2024 heb ik uw Kamer gemeld dat de vrijgave van de data zich inmiddels in een testfase bevindt. 7 Over de meest recente stand van zaken en de verdere planning voor het monitoringssysteem verwijs ik u naar de beantwoording van de Kamervragen d.d. 29 februari 2024 van de leden Van der Plas en Pierik (beiden BBB). Ik houd contact met ProRail om dit proces waar mogelijk te bespoedigen.
Ondertussen is er online informatie beschikbaar over liften die voor langere duur (een week of langer) stil staan. Die informatie wordt wekelijks geüpdatet in de reisplanner van NS. Uitgebreide informatie over die procedure is te vinden op de website van ProRail.8
Klopt het dat niet wordt gerapporteerd over de liftuitval bij andere vervoersvormen zoals tram, bus en metro? Zo ja, bent u bereid om ook hier jaarlijks over te rapporteren zodat er een duidelijk beeld ontstaat van de totale liftuitval binnen het OV?
Tram, bus en metro zijn hoofdzakelijk de verantwoordelijkheid van decentrale ov-autoriteiten en regionale vervoerders. De decentrale ov-autoriteiten maken zelf afspraken met hun vervoerders over de wijze waarop reizigers worden geïnformeerd over storingen. Overigens bieden verschillende vervoerders, zoals het GVB in Amsterdam, via de website reeds informatie aan over uitval in liften en roltrappen.
Overwegende dat er nog steeds veel liften langdurig kapot zijn met alle gevolgen voor reizigers van dien, bent u bereid om samen met ProRail aanvullende maatregelen te nemen om het aantal langdurig kapotte liften verder terug te dringen?
Ik vind het belangrijk dat reizigers zo min mogelijk hinder hebben van defecte liften. Het gemiddeld aantal liften dat langdurig in storing is, is gedaald van 15–20 liften medio 2022 naar 9 liften in dit kwartaal. Ik blijf in gesprek met ProRail om verdere maatregelen te treffen om deze problematiek te verhelpen. Mijn indruk is dat ProRail dit goed oppakt, maar iedere defecte lift zorgt voor hinder en dat is vanzelfsprekend onwenselijk.
Zo meldt ProRail dat er reeds een aantal verbeteracties met zijn onderhoudspartijen in gang is gezet om storingen met externe oorzaak binnen het systeem terug te dringen. ProRail heeft een project gestart specifiek voor wateroverlast die hinder veroorzaakt aan liften en roltrappen op stations. Vanwege de complexe aard zullen definitieve oplossingen relatief veel tijd in beslag nemen. Voorts worden er op dit moment op de meest vandalisme gevoelige stations camera’s geïnstalleerd die gericht worden op liften. Verder heeft ProRail een aantal kleinere acties in gang gezet, zoals een pilot met sterkere drukknoppen die minder snel vernield kunnen worden en het plaatsen van blauwe liftstickers op een dusdanige manier dat deze moeilijk kunnen worden verwijderd.
Ten slotte houd ik uiteraard nauw contact met decentrale ov-autoriteiten, vervoerders en belangenorganisaties om de algemene toegankelijkheid in het OV verder te verbeteren. Ik heb uw Kamer recentelijk geïnformeerd over de laatste stand van zaken en vooruitblik in de verzamelbrief OV en Taxi van 8 maart 2024.9
De publicatie van de internetconsultatie Huisvesting Nederlandse evacués |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Tot wanneer loopt deze internetconsultatie en wat is de vervolgprocedure?1
De internetconsultatie loopt tot 20 maart 2024. De vervolgprocedure is dat de consultatiereacties zullen worden meegenomen in de verdere besluitvorming. Naar aanleiding van de consultatiereacties kunnen eventueel aanpassingen worden doorgevoerd.
Kunt u onderbouwen waarom ervoor gekozen is om de Huisvestingswet 2014 hiervoor aan te passen en niet andere een andere regeling te overwegen?
Het betreft een ministeriële regeling op grond van artikel 31, eerste lid, van de Huisvestingswet 2014 en daarmee de toepassing van een bestaande bevoegdheid en niet de aanpassing van de Huisvestingswet 2014 zelf. Dit artikel geeft de Minister de mogelijkheid om categorieën van woningzoekenden aan te wijzen wier huisvesting bijzondere zorg van rijkswege behoeft. In de praktijk betekent dit de huisvesting van onderhavige groep kan worden meegenomen in de taakstelling voor gemeenten. Dit faciliteert de doorstroom naar een woning voor de groep die hiertoe niet zelfredzaam is.
De voorgestelde ministeriële regeling voor Nederlandse evacués uit het Midden-Oosten is in lijn met eerdere regelingen voor evacués uit Afghanistan en Sudan.
Heeft u er voldoende mee rekening gehouden dat andere Nederlandse staatsburgers in sommige gebieden al meer dan tien jaar op de wachtlijst staan voor een sociale huurwoning?
Ja. Het betreft in het onderhavige geval Nederlandse staatsburgers of personen die anderszins het recht hebben in Nederland te zijn en te blijven en noodgedwongen huis en haard hebben moeten achterlaten.
Waarom is niet overwogen om deze evacués te verwijzen naar huisvesting bij familie/vrienden of particuliere woningen, zoals geldt voor andere mensen op zoek naar een woning? Kunt u een schatting geven van het aantal mensen die gaan vallen onder deze aanpassing van de Huisvestingswet 2014?
Alleen personen die niet zelfredzaam genoeg zijn om anderszins zelfstandig in eigen huisvesting te voorzien kunnen van de regeling gebruik maken. Zij beschikken niet over de alternatieven die in de vraag zijn genoemd. Er is op dit moment niet te voorspellen hoeveel personen onder deze regeling zouden gaan vallen. Tot op heden zijn sinds 7 oktober 2023 enige tientallen Nederlandse paspoort- en verblijfsstatushouders inclusief hun gezin naar Nederland geëvacueerd. Vier gezinnen bleken onvoldoende zelfredzaam te zijn, waarvan uiteindelijk voor drie gezinnen een beroep op huisvesting bij een gemeente is gedaan.
Heeft u de mogelijke aanzuigende werking van een dergelijke wetsaanpassing overwogen? Heeft u hier een duidelijke beeld van? Om hoeveel evacués gaat het? Hoeveel van deze evacués kunnen aanspraak maken op nareis vanwege gezinshereniging? Om hoeveel mensen zou dat dan gaan? Krijgen deze mensen ook voorrang op een sociale huurwoning?
Gegeven het feit dat de regeling uitsluitend betrekking heeft op niet zelfredzame Nederlandse paspoort- en verblijfsverblijfsstatushouders en hun kerngezinsleden die door of namens Nederland zijn geëvacueerd is er niet onmiddellijk sprake van een aanzuigende werking. De vraag of en zo ja hoeveel Nederlandse paspoorthouders met hun gezin worden geëvacueerd is een ingrijpend besluit dat wordt genomen op grond van de omstandigheden in het crisisgebied. Het begrip nareis vanwege gezinshereniging, met een betekenis zoals in de asielketen, is hier niet aan de orde.
Kunt u aangeven welke groepen voorrang krijgen op de wachtlijst voor sociale huur op basis van nationale wetgeving en welke groepen gemeenten daar in de huisvestingsverordeningen in de regel nog aan toevoegen?
Als een gemeente een urgentieregeling heeft, dan moeten daar in elk geval de volgende groepen in worden opgenomen:
Het verschilt erg per gemeente welke groepen verder worden opgenomen in een urgentieregeling. Het kan bijvoorbeeld gaan om woningzoekenden die vanwege medische problematiek als urgent woningzoekende worden aangemerkt.
Daarnaast geldt er een taakstelling voor de huisvesting van statushouders voor gemeenten. Gemeenten kunnen indien zij dit wensen statushouders opnemen in de urgentieregeling. De groep van woningzoekenden die met de onderhavige ministeriële regeling gericht op evacués uit het Midden-Oosten wordt aangewezen, zal in de praktijk ook worden toegevoegd aan de taakstelling.
Wilt u de Kamer actief betrekken bij de procedure alvorens het doorvoeren van wijzigingen in deze regeling?
Deze ministeriële regeling wordt vastgesteld door de Minister op grond van de bestaande bevoegdheid die de Minister gegeven is in de Huisvestingswet. Er is derhalve geen formele procedurele betrokkenheid voor de Kamer. Mocht uw Kamer over deze regeling in debat willen gaan, dan ligt het voor de hand dit te doen onmiddellijk na sluiting van de internetconsultatie.
Welk moment heeft de Kamer de mogelijkheid om hierover met u in debat te gaan?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u alle bovenstaande vragen stuk voor stuk beantwoorden?
Ja
Wilt u deze vragen uiterlijk 19 maart 2024 beantwoorden? Wilt u tot die tijd geen onomkeerbare stappen nemen?
De vragen zijn beantwoord binnen het daarvoor geldende termijn van drie weken. Er zijn geen onomkeerbare stappen genomen.
Het bericht ‘Onveilig sportklimaat en machtsmisbruik bij gewichthefbond’ |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onveilig sportklimaat en machtsmisbruik bij gewichthefbond»?1
Kunt u aangegeven wanneer de eerste meldingen over misstanden bij de Nederlandse Gewichthefbond bij NOC*NSF zijn binnengekomen, en wanneer er door NOC*NSF een onderzoek is ingesteld?
Is er reeds contact geweest met (eerdere) melders van misstanden bij de Gewichthefbond naar aanleiding van de conclusies van het rapport van NOC*NSF? Zo nee, waarom niet, en is voor hen duidelijk waar zij eventueel terecht kunnen met vragen naar aanleiding van het onderzoek?
Wanneer kan de Kamer het haalbaarheidsonderzoek aangaande het onafhankelijk integriteitscentrum sport verwachten?
Wat kunt u doen om het proces rondom de totstandkoming van het onafhankelijk integriteitscentrum sport te versnellen?
De Nationale Databank Flora en Fauna |
|
Caroline van der Plas (BBB), Cor Pierik (BBB) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Vijf misvattingen over de Nationale Databank Flora en Fauna»?1
Herkent u de moeilijkheden die Agrifacts ondervond bij het verkrijgen van toegang tot de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF), zoals beschreven in het artikel?
Wat is uw reactie op de constatering dat de NDFF nog niet openbaar toegankelijk is en dat slechts een selecte groep toegang heeft tot deze belangrijke databank?
Hebben volksvertegenwoordigers wel makkelijk en onbeperkt toegang tot de NDFF? Kunt u hierop reflecteren?
Hoe gaat u verder invulling geven aan de motie van het lid Van der Plas c.s. over de Nationale Databank Flora en Fauna versneld openstellen voor volksvertegenwoordigers en publiek (Kamerstuk 34 682, nr. 118)?
Hoe verklaart u de voortdurende vertragingen in de openstelling van de NDFF voor het publiek, zoals aangegeven in het artikel, waarbij de oorspronkelijke verwachting van openstelling in 2024 is verschoven naar 2025?
Wat is de reden dat de transitie van de NDFF naar een «open, tenzij» databeleid niet kan worden versneld, zoals u eerder heeft geschreven aan de Kamer?2
Wat zijn de concrete stappen en het tijdpad voor de realisatie van de NDFF nieuwe stijl?
Kunt u een indicatie geven over de kosten voor het afsluiten van een abonnement om inzage te krijgen in de data van de NDFF?
Wat vindt u van deze kosten?
Komen deze kosten bij de realisatie van de NDFF nieuwe stijl te vervallen?
Klopt het dat het nog steeds niet mogelijk is om inzake te krijgen in de data in de NDFF, als men op dit moment een abonnement afsluit?
Wie is eigenaar van de data in de NDFF?
Kunt u aangeven welk percentage van de gegevens in de NDFF direct dan wel indirect is betaald door de overheid?
Wie controleert de data in de NDFF?
Hoe robuust is de data in de NDFF?
In hoeverre is de data in de NDFF te gebruiken om uitspraken te kunnen doen over de staat van de natuur?
Wat zijn de beperkingen van de NDFF in aanvulling op vraag 16?
Speelt de Ecologische Autoriteit een rol in de controle van de data in de NDFF? Zo ja, op welke manier is zij betrokken? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw standpunt met betrekking tot de bewering dat de NDFF voornamelijk gegevens bevat die zijn verzameld met overheidsfinanciering, en dat deze informatie onder de Wet open overheid zou moeten vallen?
Wat zijn uw reacties op de bevindingen van Agrifacts met betrekking tot de vermeende discrepanties tussen de gespotte soorten en de aangewezen «stikstofgevoelige leefgebieden» op de Veluwe, zoals beschreven in het artikel?
Is het juist dat alleen areaal is gekarteerd als stikstofgevoelig leefgebied van een soort, als die soort er daadwerkelijk gebruik van maakt? Zo ja, op welke wijze is vastgesteld dat de soort er daadwerkelijk gebruik van maakt?
Is er ook areaal stikstofgevoelig leefgebied gekarteerd, met als wens/doel dat de soort daar zich in de toekomst zal gaan vestigen?
De restitutie van lesgeld aan mbo-studenten |
|
Lisa Westerveld (GL), Mikal Tseggai (PvdA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Is het nog steeds bestaand beleid dat mbo-studenten geen restitutie krijgen van het lesgeld wanneer zij om wat voor reden dan ook eerder stoppen met hun opleiding, in tegenstelling tot hun medestudenten op het hbo en wo? Hoe verenigt u dit met het streven alle studenten gelijk te behandelen?
Op dit moment geldt dat mbo-studenten in zowel de beroepsopleidende leerweg (bol) als de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) onder bepaalde voorwaarden1 restitutie kunnen krijgen van betaald les- of cursusgeld. Bijvoorbeeld bij ernstige ziekte of in geval van bijzondere familieomstandigheden.2 Studenten moeten dit zelf aanvragen bij DUO (lesgeld) of de instelling (cursusgeld). Dit verschilt van de situatie voor hbo- en wo-studenten. Er gelden voor hen geen voorwaarden om in aanmerking voor restitutie te komen. Na uitschrijving ontvangen hbo- en wo-studenten automatisch één twaalfde deel van het verschuldigd wettelijke collegegeld voor elke maand dat het studiejaar nog voortduurt. De maanden augustus en september zijn hierop uitgezonderd.
De verklaring voor dit verschil is dat een groot deel van de mbo-studenten, in tegenstelling tot hbo- en wo-studenten, nog geen startkwalificatie heeft. Een havo-, vwo- of mbo-diploma op niveau 2 geldt als startkwalificatie. Bij de totstandkoming van het Uitvoeringsbesluit Les- en Cursusgeld 2000 is ervoor gekozen om les- en cursusgeld in beginsel niet te restitueren bij voortijdige beëindiging van een mbo-opleiding. Het doel hiervan was om studenten te stimuleren een startkwalificatie te behalen.3
Ik vind het van belang dat onnodig onderscheid tussen verschillende studenten wordt weggenomen. Of het voorgaande (nog) voldoende grond geeft om mbo-studenten op dit punt anders te behandelen dan hbo- en wo-studenten laat ik – gelet op demissionaire status van het kabinet – over aan een volgend kabinet.
Hoe staat het met de toezegging1 aan het lid Bouchallikh om te verkennen of het reeds betaalde lesgeld automatisch kan worden gerestitueerd aan mbo-studenten als zij om wat voor reden dan ook eerder stoppen met hun opleiding? Is het streven nog steeds de mogelijkheden voor de zomer van 2024 te verzenden?
De verkenning naar automatische restitutie van les- en cursusgeld is op 21 december 2023 met uw Kamer gedeeld.5 Dit is conform de motie van de leden Westerveld en Peters6 die verzocht om de verkenning voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te delen. In reactie op de motie van de leden Westerveld en Peters is per abuis vergeten om de toezegging aan het lid Bouchallikh te vermelden.
Verwacht u dat het mogelijk is om de ongelijkheid van restitutie in lesgeld in schooljaar 2024–2025 te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Dat is niet mogelijk per studiejaar 2024–2025. Dit vergt een wijziging van het beleid, waarvoor op dit moment geen financiële dekking voorhanden is. Zoals hierboven vermeld laat ik het besluit over de vraag of aanpassing wenselijk is, ook gezien de voor- en nadelen en de benodigde dekking, over aan een volgend kabinet, omdat ik dit passend acht bij de demissionaire status van het huidige kabinet. Bovendien vergt deze wijziging een aanpassing van het Uitvoeringsbesluit en Les- en cursusgeldwet 2000 (en onderliggende ministeriële regelingen) – en aanpassingen in de uitvoering door DUO en instellingen. Het is niet haalbaar om dit te realiseren voor het studiejaar 2024–2025.
Aan wie of wat komt het door mbo-studenten te veel betaalde lesgeld ten goede, gezien zij zelf geen gebruik meer maken van het onderwijs?
Het reeds betaalde lesgeld aan DUO komt ten goede van artikel 13 (Lesgelden) van de begroting van OCW. Er is geen directe koppeling tussen het lesgeld dat OCW ontvangt en de lumpsum financiering van het mbo.
Bbl-studenten en deeltijd vavo-studenten betalen cursusgeld aan de instellingen. Als instellingen niet overgaan tot restitutie komen deze gelden ten goede aan de begroting van de instelling.
Heeft u inzicht in hoeveel mbo-studenten vroegtijdig stoppen met hun opleiding omdat er niet kan worden voldaan aan hun ondersteuningsbehoefte?
Dit inzicht heb ik niet. Wel geeft één op de drie mbo-studenten met een ondersteuningsbehoefte aan ondersteuning te hebben gemist. Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief over de Verbeteragenda passend onderwijs mbo vind ik dat aandeel te hoog.7 De komende periode werk ik daarom met de MBO Raad en andere partners aan verbetering van de informatievoorziening over ondersteuningsmogelijkheden voor (aankomend) studenten. Ook verwacht ik dat de verplichte ondersteuningsafspraken gaan bijdragen aan betere ondersteuning. Duidelijkheid over wat kan en mag in termen van ondersteuning is belangrijk. Daarom werken we vanuit de Verbeteragenda aan een handreiking met handvatten voor docenten en ander personeel op mbo-instellingen, zodat zij studenten beter kunnen helpen bij hun ondersteuningsvraag.
Krijgt deze groep studenten hun te veel betaalde lesgeld ook niet terug? Zo ja, acht u het wenselijk dat studenten opdraaien voor de kosten als een school niet kan voldoen aan hun ondersteuningsbehoefte?
Of studenten met een ondersteuningsbehoefte in aanmerking komen voor restitutie is afhankelijk van de situatie. Op dit moment gelden er enkele omstandigheden waarbij recht op restitutie ontstaat, zoals bij ernstige ziekte of bijzondere familieomstandigheden. Als studenten met een ondersteuningsbehoefte op grond van deze voorwaarden stoppen, is er dus een mogelijkheid tot restitutie. Voor studenten die cursusgeld betalen kunnen aanvullende situaties gelden. Deze worden opgesteld door de instelling zelf.8
Kunt u aangeven met hoeveel studenten er ondersteuningsafspraken zijn gemaakt, sinds de invoering van de Wet verbetering rechtsbescherming mbo-studenten? Heeft u gesproken met studenten en scholen in hoeverre deze afspraken met bijbehorende jaarlijkse evaluatie bijdragen aan het bieden van passend en toegankelijk onderwijs op het mbo?
Hier heb ik op dit moment nog geen beeld van. Zowel de volgende meting van de monitor passend onderwijs, die in 2025 verschijnt, als de tussentijdse evaluatie van de Wet verbetering rechtsbescherming mbo-studenten gaat hier inzicht in bieden. Ik zal uw Kamer hierover in 2025 informeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat mbo op 16 april 2024?
Ja.
De subsidieregeling Stimulering bouw en onderhoud van sportaccommodaties (BOSA) |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u een update geven over de stand van zaken van de BOSA-subsidieregeling? Hoeveel geld is er uitgekeerd, hoeveel aanvragen lopen en hoeveel geld is er nog over?
Kunt u ook een update geven over de aanvullende subsidieregeling BOSA, waarin geld is gereserveerd voor verduurzaming en inclusie? Kunt u ook van deze regeling aangeven hoeveel geld er is uitgekeerd, hoeveel aanvragen lopen en hoeveel geld er nog over is?
Wanneer verwacht u dat geld van deze subsidieregelingen op zal zijn en sportverenigingen geen aanvraag meer kunnen doen om te verduurzamen?
Hoe beoordeelt u de BOSA subsidieregeling? Kunnen sportvereniging de regeling goed vinden, is de subsidie werkbaar voor sportverenigingen en worden de doelstellingen van de subsidieregeling behaald?
Deelt u de mening dat het beter is als sportverenigingen sneller kunnen verduurzamen, zowel met oog op het klimaat als met het oog op de financiële weerbaarheid van die sportverenigingen? Zo nee, waarom niet?
Is de BOSA subsidieregeling in uw ogen toereikend? Komen alle sportverenigingen die in 2024 willen en kunnen verduurzamen in aanmerking voor een subsidie?
Hoeveel geld is er in 2024 nodig om alle sportverenigingen die willen en kunnen verduurzamen te financieren?
Kunt u een overzicht geven van alle fondsen waar sportverenigingen gebruik van kunnen maken voor de verduurzaming van de sportaccommodaties?
Bent u bereid om met de Minister van Economische Zaken en Klimaat in gesprek te onderzoeken of er middelen voor verduurzaming van sportverenigingen of maatschappelijk vastgoed ook ingezet kunnen worden voor de BOSA?
Het bericht 'Hinder op spoor door vergeten werkzaamheden: 'Had betere planning verdiend'' |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hinder op spoor door vergeten werkzaamheden: «Had betere planning verdiend»»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe beoordeelt u de ontstane situatie rondom Schiphol en de gebrekkige communicatie hierover vanuit ProRail? Welke gevolgen heeft dit (gehad) voor reizigers rondom Schiphol?
Dat de vervoerders en reizigers hier op het laatste moment mee zijn geconfronteerd, vind ik vervelend. Op vrijdag 8 maart reden bijna 100 treinen van vervoerder NS – zowel nationaal als internationaal – niet of via een andere route. Op donderdagavond 7 maart stond de aangepaste dienstregeling van vrijdag 8 maart in de reisplanners.
Bent u het eens met de stelling dat dergelijke onaangekondigde grote onderbrekingen van de dienstregeling heel slecht zijn voor het draagvlak en de ervaren kwaliteit van ons OV?
Dit is inderdaad geen goed visitekaartje.
Bent u het eens met de stelling dat reizigers tijdig geïnformeerd moeten worden over werkzaamheden en dat er in geval van werkzaamheden een goed OV alternatief geboden moet worden?
Ik ben het er mee eens dat reizigers moeten weten waar zij aan toe zijn en altijd op hun plaats van bestemming moeten kunnen komen.
Hoe beoordeelt u het dat ProRail al twee weken wist van de benodigde werkzaamheden en pas gisteren (7 maart) reizigers heeft ingelicht over de werkzaamheden en de bijkomende verstoring van het treinaanbod van en naar Schiphol?
Het is absoluut wenselijk dat reizigers tijdig weten waar zij aan toe zijn. Voor de reiziger was het niet prettig om zo kort van tevoren geconfronteerd te worden met deze verstoring. ProRail heeft gezocht naar een veilige, zo snel mogelijke oplossing die zo min mogelijk hinder voor de reiziger zou opleveren. Dit heeft zij gedaan in overleg met de vervoerders, spoortechnisch ingenieurs en met aannemers. Het afstemmingsproces en het vinden van een geschikte oplossing kostte tijd.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat de betreffende werkzaamheden zijn «vergeten»? Wat wordt er gedaan om dit in de toekomst te voorkomen? En kunt u garanderen dat er niet meer onderhoud is dat is «vergeten» door ProRail?
ProRail laat weten dat roestvorming kan optreden wanneer een spoor zeven dagen of langer niet bereden wordt. Het «ontroesten» van het spoor zorgt er vervolgens voor dat de treindetectie gewaarborgd blijft. Het «ontroesten» van de sporen binnen het project was gepland, maar van de toeleidende sporen buiten het project niet. Dit is pas op het laatste moment gesignaleerd. ProRail heeft mij laten weten dat ze dit betreurt en dat ze hiervan wil leren. ProRail zet zich in om soortgelijke situaties te voorkomen. Daarnaast scherpt ProRail het basisproces «ontroesten» aan en zorgt ze voor borging van de verantwoordelijkheden in de keten. De reiziger mag van ProRail verwachten dat zij een dergelijke fout niet nog eens maakt.
Maatregelen in het kader van het asiel- en migratiebeleid |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kan de Staatssecretaris een overzicht naar de Kamer sturen van alle maatregelen die, in het kader van het asiel- en migratiebeleid, het kabinet op zichzelf wenselijk zou vinden maar die niet kunnen worden ingevoerd omdat Nederland het Vluchtelingenverdrag heeft ondertekend?
Zoals vaker aangegeven zijn voor het kabinet de geldende verdragen waaronder het Vluchtelingenverdrag het uitgangspunt van kabinetsbeleid en is van aanpassing daarvan thans geen sprake. Om die reden is van maatregelen die niet binnen het Vluchtelingenverdrag geen sprake en kan daarvan geen overzicht worden geboden.
Wel kan ik uw Kamer in dit verband nogmaals wijzen op de verkenning «Terechte vraag, verkeerd aanknopingspunt» van mr. J.P.H. Donner en mr. dr. M. den Heijer. De verkenning richtte zich op de vraag of het Vluchtelingenverdrag van de Verenigde Naties uit 1951 nog bij de tijd is. De verkenning is op 3 juli 2020 door de toenmalige Staatssecretaris aan de Kamer aangeboden. Uitkomst van de verkenning was onder andere dat de mogelijkheden om nationaal beleid te voeren beperkter zijn geworden, maar dat het Vluchtelingenverdrag daar niet de oorzaak van is. Veel nadrukkelijker vloeien beperkingen, volgens de opstellers, voort uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), het recht van de EU en de jurisprudentie inzake het Verdrag en de EU wet- en regelgeving.
Kan de Staatssecretaris een overzicht naar de Kamer sturen van alle voordelen die het Vluchtelingenverdrag Nederland biedt?
Het Vluchtelingenverdrag creëert een aantal rechten en plichten voor zowel de verdragsluitende staten als voor individuele vluchtelingen. Of deze rechten en plichten kunnen of moeten gekwalificeerd als voordelen is geen objectief gegeven. Wel kan ik ook in dit kader wijzen op de in het vorige antwoord genoemde verkenning.
Kan de Staatssecretaris de bovenstaande twee vragen binnen drie weken beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
De uitlevering van Julian Assange |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
De Duitse kanselier Olaf Scholz heeft laten weten dat hij hoopt dat Julian Assange niet wordt uitgeleverd aan de Verenigde Staten; is dit ook het standpunt van de Nederlandse regering en zo nee, waarom niet?1
Mediavrijheid en persvrijheid zijn essentieel in een democratie en belangrijke pijlers binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. In veel landen – ook in Nederland – is het echter strafbaar om welbewust staatsgeheime informatie te openbaren. Nederland staat pal voor de rechtsstaat. Het betreft hier een uitleveringsverzoek tussen twee democratische rechtsstaten zonder Nederlandse betrokkenheid. Het is niet aan Nederland zich te mengen in de rechtsgang van andere landen.
Miljarden euro’s aan junkfoodadvertenties |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het bericht «Nog steeds miljarden euro's naar junkfoodadvertenties ondanks afspraken terugdringen overgewicht»?1
Ja.
Wat is uw reactie dat er de afgelopen jaren zes keer zoveel advertentieruimte is ingekocht voor reclame voor ongezond voedsel dan voor gezond voedsel? Deelt u de mening dat dit in strijd is met het preventieakkoord en dat de voedselindustrie zich niet aan de afspraken houdt?
De genoemde hoge uitgaven aan marketing voor ongezonde voeding staan inderdaad op gespannen voet met de ambities die zijn vastgelegd in het Nationaal Preventieakkoord (NPA). Het is bekend dat de voedselomgeving veel invloed heeft op wat mensen eten. Reclame is daar een onderdeel van. Dat van die reclame het overgrote deel ongezond voedsel aanprijst is niet behulpzaam bij het bereiken van de doelen in het preventieakkoord. Over reclame in het algemeen zijn geen afspraken gemaakt in het preventieakkoord, wel bijvoorbeeld over het beperken van marketing gericht op kinderen. Volgens afspraak in de Reclamecode voor Voedingsmiddelen is het gebruik van licensed characters gericht op kinderen onder de 13 jaar op productverpakkingen en point-of-sale materiaal ingeperkt op basis van voedingskundige criteria. De afspraken hieromtrent worden jaarlijks gemonitord. Ondanks een jaarlijkse daling van deze vorm van marketing gebeurt het helaas nog steeds. Dit is een van de redenen waarom ik wetgeving voorbereid die marketing van ongezonde voeding gericht op kinderen verbiedt.
Deelt u de mening dat het niet mogelijk is om een gezondere eetomgeving aan de voedselindustrie over te laten en dat vrijblijvende afspraken met de voedselindustrie dus niet werken? En dat een logische consequentie hiervan is dat er dwingende maatregelen nodig zijn om het aantal ongezonde reclames terug te dringen? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen?
Er zijn verschillende voorbeelden waar vrijwillige afspraken van of met de industrie tot resultaat hebben geleid: transvetzuren in voedingsmiddelen zijn significant gereduceerd, gemiddelde caloriereductie in het totaal volume frisdranken op de markt en het realiseren van zoutreductie. De voortgang gaat echter niet altijd snel genoeg. In die gevallen, is de overheid aan zet om voortgang te blijven boeken om de gezonde keuze makkelijker te maken. Daarom werk ik bijvoorbeeld aan wetgeving om marketing voor ongezond voedsel gericht op kinderen te verbieden. In het kader van het NPA, blijf ik in gesprek met verschillende partijen waaronder de levensmiddelenindustrie over o.a. productverbetering en de verhouding tussen gezonde en ongezonde producten beter in balans brengen.
Deelt de u de mening dat kinderen ondanks een verbod op ongezonde reclame voor kinderen, zoals u aankondigde, nog steeds via andere wegen veel geconfronteerd zullen worden met reclame voor ongezond voedsel? Is een algeheel verbod op reclame voor ongezond voedsel niet veel effectiever?
Het klopt dat kinderen, ook met wetgeving die marketing van ongezond voedsel gericht op kinderen beperkt, nog reclame voor ongezond voedsel zullen zien. We moeten samen stappen blijven zetten richting een gezondere voedselomgeving. Dit moeten haalbare stappen zijn met voldoende draagvlak. Zoals hierboven genoemd, begin ik met het beperken van marketing gericht op kinderen.
Welke concrete extra stappen gaat u ondernemen om te zorgen dat het aantal mensen met overgewicht wordt teruggedrongen gezien het feit dat de doelen uit het nationaal preventie akkoord bij lange na niet worden gehaald, zoals het RIVM berichtte?2
Ik zal mij onverminderd blijven inzetten voor de doelen en ambities uit het NPA. Ik zet o.a. in op het creëren van een omgeving die uitnodigt tot het maken van gezonde voedselkeuzes en op een beweegvriendelijke omgeving. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb gemeld, werk ik onder andere aan een wet op de voedselomgeving, aan een wetsvoorstel voor een op suikergehalte gebaseerde belasting op (fris)dranken en aan productverbetering en bereid ik een verbod op marketing voor ongezonde voedingsmiddelen gericht op kinderen voor. Om mensen te helpen de betere keuze te maken, ook voor producten buiten de Schijf van Vijf, heb ik per dit jaar het gebruik van Nutri-Score mogelijk gemaakt.
Daarnaast zal ik blijven inzetten op een breed scala aan preventieprogramma’s om kinderen gezond te laten opgroeien en gezonde gewoontes aan te leren, zoals de Gezonde Kinderopvang, Gezonde School, JOGG en Gezonde Buurten. Ook voor mensen die al overgewicht of obesitas hebben blijf ik mij inzetten op passende zorg en ondersteuning, via de verdere implementatie van de Gecombineerde Leefstijlinterventie (GLI) en ketenaanpak voor kinderen met overgewicht en obesitas. Daarbij is het van groot belang dat er structurele financiering voor preventie beschikbaar komt om op de lange termijn stappen te kunnen blijven zetten.
Het testverslag 'Acceptatieverslag Minimum Viable Product Defensie Big Data Advanced Analytics Platform' |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Klopt het dat er een testverslag met als titel «Acceptatieverslag Minimum Viable Product Defensie Big Data Advanced Analytics Platform» (acceptatieverslag MVP DBDAAP) voor DBDAAP is geschreven door de afdeling Kennis Innovatie Experimenten en Simulatie (KIXS) binnen het Joint Informatievoorzieningscommando (JIVC) en dat dit testverslag is opgeleverd aan de stuurgroep DBDAAP op 18 januari 2022?
Het Defensie Big Data Advanced Analytics Platform (DBDAAP) is een systeem voor data analyses. De CIO was opdrachtgever voor het project. COMMIT/JIVC is opdrachtnemer. De afdeling Kennis Innovatie Experimenten en Simulatie (KIXS) binnen het JIVC is de gebruiker.
Het betreffende acceptatieverslag is door KIXS, als gebruiker, vastgesteld op 20 januari 2022. Dit testverslag is niet op 18 januari 2022, of op een ander moment, aangeboden aan de stuurgroep DBDAAP. Het testverslag is een momentopname met een beperkte scope binnen een breder testproces. Daarom was het verslag in deze fase van het project alleen relevant voor COMMIT/JIVC als opdrachtnemer van het programma en opdrachtgever voor de test. Een stuurgroep van een project wordt in de regel geïnformeerd over meerdere testresultaten tegelijk, zodat er een integraal beeld ontstaat. In dit geval is de stuurgroep schriftelijk door COMMIT/JIVC geïnformeerd over de integrale testresultaten op 14 februari 2022.
Kan de Kamer dit testverslag toegestuurd krijgen voor het commissiedebat Derde Voortgangsrapportage GrIT op 12 maart 2024? Zo nee, waarom niet?
Bijgaand ontvangt u het gevraagde testverslag. In het testverslag zijn de namen van defensiemedewerkers en informatie gerelateerd aan operationele inzet gelakt in verband met vertrouwelijkheid. Aan uw verzoek van 11 maart om dit testverslag voor het commissiedebat op 12 maart toe te sturen kon ik niet voldoen. Ik heb er waarde aan gehecht om het technische testverslag gelijktijdig met de beantwoording van de vragen te versturen, voorzien van de nodige context. Daarnaast heeft het project DBDAAP geen relatie met het programma GrIT.
Welke onderzoeksvraag werd beantwoord in dit testverslag?
Het testverslag van 20 januari beoordeelde vanuit het perspectief van de gebruiker of bestaande use cases (toepassingen) vanuit de bestaande IT konden worden overgezet naar het DBDAAP-platform. Op het moment van de test bezat het DBDAAP-platform nog niet de volledige functionaliteit, maar was er sprake van een zogeheten minimal viable product (MVP).
Wat is de conclusie van dit testverslag?
Op basis van de testresultaten werd geconcludeerd dat het nog te vroeg was om het MVP DBDAAP als productiewaardig platform te beschouwen.
Wie was (binnen Defensie) de opdrachtgever voor het schrijven van dit testverslag en waarom werd deze opdracht verstrekt?
COMMIT/JIVC was opdrachtnemer van het project en daarmee de opdrachtgever voor het testverslag. Het is gebruikelijk dat de resultaten van projecten worden getest op techniek en op geschiktheid voordat deze in gebruik genomen worden. Dit is een standaard onderdeel van het proces om projectresultaten te beoordelen en onvolkomenheden te onderkennen. De stuurgroep wordt geïnformeerd over integrale testresultaten. De stuurgroep is schriftelijk door COMMIT/JIVC over de integrale testresultaten geïnformeerd op 14 februari 2022.
Heeft het testverslag de opdrachtgever bereikt? Zo ja, welke actie heeft de opdrachtgever vervolgens genomen naar aanleiding van dit testverslag?
Het testverslag heeft COMMIT/JIVC, als opdrachtgever van het testen bereikt. De CIO, als opdrachtgever van het project, is vertegenwoordigd in de stuurgroep die op 14 februari 2022 schriftelijk is geïnformeerd over de integrale testresultaten. In de vergadering van de stuurgroep op 15 februari 2022 is vervolgens door de voorzitter van de stuurgroep besloten het project tijdelijk stil te leggen. Er waren afwijkingen geconstateerd ten opzichte van de oorspronkelijke eisen in het projectplan. Door het project stil te leggen kon het project worden herijkt.
In de herijking is een aantal van de oorspronkelijke eisen anders geformuleerd. Daarnaast zijn niet essentiële functionaliteiten naar achter geschoven in de planning, zodat deze na de oplevering van het platform gerealiseerd konden worden. Na de herijking is het DBDAAP platform met een eindrapport opgeleverd in april 2022. Op dit moment wordt het platform binnen Defensie gebruikt.
Zo nee, waarom niet en heeft de opdrachtgever actie ondernomen om het door de opdrachtgever zélf aangevraagde testverslag te verkrijgen?
Het testverslag heeft COMMIT/JIVC, als opdrachtgever van het testen bereikt. De CIO, als opdrachtgever van het project, is vertegenwoordigd in de stuurgroep die op 14 februari 2022 is geïnformeerd over de integrale testresultaten.
Het rapport van de Nationale Ombudsman getiteld ‘Hoe eerder, hoe beter. Vroegsignalering van schulden door gemeenten’ |
|
Marijke Synhaeve (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het door de Nationale ombudsman gepubliceerde rapport «Hoe eerder, hoe beter»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport en de constatering dat er in vroegsignalering van schulden nog veel winst te behalen valt?
Voorkomen is altijd beter dan genezen. Daarom wil ik er alles aan doen om te voorkomen dat mensen met problematische schulden te maken krijgen. Dat vraagt ook dat we gezamenlijk met gemeenten, VNG, NVVK, Divosa en (vertegenwoordigers van) vastelastenpartners kijken wat beter kan. Ik vind het daarom een waardevol rapport. Het rapport laat een mooie balans zien tussen verbeteringen voor gemeenten, vastelastenpartners en de coördinerende rol die ik daarin heb.
De Nationale ombudsman doet een aantal zinvolle aanbevelingen, waar ik graag mee aan de slag ga. Medio mei kom ik met een uitgebreide kabinetsreactie op het rapport van de ombudsman en dan ga ik nader in op de specifieke aanbevelingen.
Daarnaast start ik voor de zomer de evaluatie van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) voor wat betreft vroegsignalering van betalingsachterstanden. De evaluatie onderzoekt o.a. de doeltreffendheid en doelmatigheid van de wettelijke verankering van vroegsignalering. De verwachting is dat de evaluatie begin 2025 is afgerond, waarna ik uw Kamer hierover informeer. Ik verwacht aan de hand van de uitkomsten van de wetsevaluatie ook beter inzicht te verkrijgen of en zo ja welke (structurele) verbeteringen nodig zijn om de effectiviteit en efficiëntie van vroegsignalering te verbeteren.
Kunt u reflecteren op de belangrijke balans tussen uniformiteit tussen gemeenten in de vroegsignaleringsaanpak enerzijds, en het mogelijk maken van maatwerk anderzijds?
Mensen met problematische schulden kunnen bij gemeenten terecht voor onder meer advies, schuldbemiddeling en een saneringskrediet. Vroegsignalering is een gerichte actie om in contact te komen met mensen met (dreigende) problematische schulden en ze uit eigen beweging hulp aan te bieden. Bij vroegsignalering gaat het om personen die nog niet in beeld zijn bij de gemeente en die mogelijk ook niet weten dat ze hulp kunnen krijgen. Gemeenten opereren binnen de Wgs waarbij een bepaalde mate van beleidsvrijheid past. Het geeft gemeenten de mogelijkheid hun regierol in te vullen in het voorkomen en aanpakken van schulden bij inwoners en om maatwerk te kunnen bieden. Gemeenten kiezen voor een invulling die het beste past bij hun lokale context.
Sinds 2021 is vroegsignalering in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) wettelijk verankerd. De Wgs is een wet die gemeenten kaders biedt om schuldhulpverlening, en specifiek vroegsignalering, uit te voeren. Enerzijds regelt de wet (en aanpalende materiewetten2) de wettelijke verplichtingen rondom het versturen en verwerken van signalen van betalingsachterstanden voor gemeenten en vastelastenpartners. Anderzijds laat de Wgs beleidsvrijheid bij gemeenten om de uitvoering van schuldhulpverlening (en specifiek vroegsignalering) zelf vorm te geven.
Er is binnen de Wgs bewust voor gekozen om gemeenten in specifieke situaties de mogelijkheid tot maatwerk te geven, aangezien zij dicht bij de inwoner staan en daardoor het beste in staat zijn gerichte hulp te bieden. Daarom ben ik terughoudend in het stellen van landelijke uniformiteitseisen, omdat dit de vrijheid voor gemeenten om een effectieve (maatwerk) aanpak te kiezen mogelijk onnodig inperkt.
Tegelijkertijd kan ongelijkheid in gelijke gevallen ongewenst zijn. In de kabinetsreactie op de rapporten van de Commissie Sociaal Minimum3 is aangegeven dat dit vraagstuk (doe landelijk wat landelijk kan- m.a.w. uniformeer/harmoniseer waar mogelijk) zal moeten worden bezien in het geheel van de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en gemeenten. Ook de aanbevelingen van de Nationale ombudsman kunnen vanuit dit oogpunt bezien worden. Er zijn best practices in de (uitvoering van de) vroegsignalering waarbij zowel vastelastenpartners als gemeenten door de jaren heen kennis opgedaan hebben, waar verdere stroomlijning gewenst is.
Bent u van mening dat, los van de geconstateerde verschillen tussen verschillende gemeentes, er aan een minimum moet worden voldaan? Bent u bereid om minimumvereisten vast te stellen voor de aanpak van vroegsignalering?
Ik ben gesprek met vertegenwoordigers van gemeenten of er meer gewerkt kan worden met basisdienstverlening, net zoals we doen bij de schuldhulpverlening.4 Daarbij is de wens om in lijn met het rapport van de Nationale ombudsman vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid verbeteringen door te voeren in alle stappen binnen de uitvoering van vroegsignalering. Het bereik en de effectiviteit van vroegsignalering wordt bijvoorbeeld ook beïnvloed door de sociale incasso van de vastelastenpartner en de kwaliteit van de signalen.
Zoals aangegeven kom ik medio mei met een uitgebreidere kabinetsreactie op het rapport en ik zal dan ook nader ingaan op de genoemde aanbevelingen, waaronder de aanbeveling om afspraken te maken over minimumvereisten voor de aanpak vroegsignalering.
Wat is uw reactie op de constatering dat slechts 1 op de 4 mensen bereikt wordt door gemeenten?
Sinds de wettelijke verankering van vroegsignalering per 1 januari 2021 in de Wgs hebben gemeenten de plicht tot het doen van een aanbod tot gesprek op alle signalen die zij ontvangen.5 Gemeenten mogen zelf bepalen hoe zij het aanbod doen. Zij maken hierbij een overweging op basis van beschikbare capaciteit, hoogte van het bedrag, meerdere signalen etc. Wanneer het hulpaanbod alleen schriftelijk gebeurt, begrijp ik dat het bereik hiervan beperkt is.
Uit de monitor vroegsignalering van Divosa en een recent rapport van het Verwey-Jonker Instituut6 blijkt dat het proactief contact opzoeken via een combinatie van meerdere vormen van communicatie zoals telefonisch contact en huisbezoeken zorgt voor het hoogste bereik. Om het bereik zo hoog mogelijk te laten zijn, vind ik dat gemeenten daarom zo veel mogelijk in moeten zetten op persoonlijk contact. Daarom heb ik dit jaar incidenteel € 50 mln. (en 2023 € 50 mln. en 2022 € 35 mln.) beschikbaar gesteld aan gemeenten onder andere om mensen met beginnende schulden te helpen. Ondanks dat ik graag zie dat gemeenten nog meer inwoners bereiken, zie ik dat het totaal aantal mensen dat bereikt wordt via vroegsignalering jaarlijks toeneemt.
Ik wil mij niet blind staren op enkel het bereik. De meerwaarde van vroegsignalering ligt ook in de preventieve werking en het vergroten van het bewustzijn en de kennis van schuldhulpverlening en andere ondersteuningsmogelijkheden binnen gemeenten. Een verstuurde brief kan daarbij in eerste instantie niet direct ertoe leiden dat een inwoner actie onderneemt, maar de ervaring wijst uit dat inwoners ook maanden dan wel jaren later alsnog contact opnemen op basis van dit eerdere contact.
In hoeverre ziet u kansen om kennisdeling over vroegsignalering bij gemeenten te bevorderen? Bent u bereid om het monitoren en evalueren van vroegsignalering te stimuleren? Zo ja, welke stappen onderneemt u hieromtrent?
Ik vind het belangrijk dat kennis over vroegsignalering wordt gedeeld en dat gemeenten sinds de wettelijke verankering van vroegsignalering in toenemende mate van elkaar willen leren. Dat is ook een doel dat met de Monitor Vroegsignalering van Divosa wordt nagestreefd. Gemeenten worden met de monitor ondersteund om vroegsignalering zo efficiënt en effectief mogelijk in te richten. Tevens zorgen de monitor en andere publicaties, producten en bijeenkomsten van Divosa, VNG en NVVK ervoor dat gemeenten van elkaar kunnen leren om zo gezamenlijk best practices op te bouwen.
Zoals ik in reactie op vraag 1 heb aangeven, heb ik de voorbereidingen voor een evaluatie inzake vroegsignalering op basis van de Wgs reeds gestart. Voor een nadere reactie op de aanbeveling op dit punt verwijs ik u naar de kabinetsreactie op het rapport van de Nationale ombudsman die wij medio mei naar de Kamer sturen.
Bent u bereid om een centraal (online) informatiepunt te organiseren waar gemeenten kennis over effectieve vroegsignalering kunnen vinden en raadplegen?
Ik ben in gesprek met gemeenten in hoeverre de (doorontwikkeling van de) Routekaart financiële zorgen7 van de VNG hierin in de aanbeveling al voorziet. Ten tijde van de totstandkoming van het rapport van de Nationale ombudsman was de Routekaart nog niet af, maar inmiddels is ook veel specifieke informatie over vroegsignalering toegevoegd. Op deze aanbeveling zal ik in kabinetsreactie op het rapport van de Nationale ombudsman nader ingaan.
Op welke manier kunnen vastelastenpartners zich meer bewust worden van hun belangrijke rol bij vroegsignalering? Bent u bereid dit te bevorderen en stimuleren?
Ik deel de constatering van de Nationale ombudsman dat vastelastenpartners samen met gemeenten een belangrijke rol en een wettelijke plicht om signalen aan gemeenten door te geven. Vastelastenpartners zijn dus onlosmakelijk verbonden aan het al dan niet slagen van vroegsignalering en daarmee ook aan het actieplan over de verbetering van de uitvoering van vroegsignalering. In de kabinetsreactie op het rapport van de Nationale ombudsman zal ik nader op deze aanbeveling ingaan.
De aanpak van malafide verhuurders |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten over malafide verhuurpraktijken in Den Haag?1
Ja.
Kunt u reageren op het gedrag van de verhuurders uit het geciteerde stuk? Wat vindt u ervan dat sommige malafide verhuurders stelselmatig en bedrijfsmatig de fout in gaan, en er vanwege de huidige focus van huurregels op individuele en geïsoleerde misstanden geen effectieve aanpak tegen veelplegende huisjesmelkers is?
Ik herken het beeld dat er verhuurders actief zijn die huurders onder druk zetten en de regels overtreden. Met de op 1 juli 2023 in werking getreden Wet goed verhuurderschap heb ik ervoor gezorgd dat huurders beter beschermd worden tegen dergelijke misstanden op de huurmarkt. Met deze wet hebben gemeenten meer mogelijkheden gekregen om op te treden tegen huurmisstanden, zoals te hoge borg, onredelijke servicekosten en intimidatie. Huurders staan door deze wet niet langer alleen in hun strijd tegen malafide verhuurgedrag. Zo kan met boetes en andere maatregelen worden gestuurd op gedragsverandering bij deze malafide verhuurders, zodat het veelvuldig overtreden van huurregels geen voordeel meer oplevert.
Herkent u dat dit bij (te) veel verhuurders voorkomt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat rechtsbescherming van (in het bijzonder kwetsbare) huurders tegenover malafide verhuurders van groot belang is, zeker omdat er in tijden van wooncrisis nog moeilijker is om alternatieve huisvesting te vinden?
Ja, deze mening deel ik ten zeerste. Door de grote schaarste komen huurders onder druk te staan en is het versterken van de rechtsbescherming hoognodig. Met de Wet goed verhuurderschap heb ik er daarom voor gezorgd dat huurders beter beschermd worden en er niet langer alleen voor staan. In deze wet is een landelijke basisnorm voor goed verhuurgedrag opgenomen in de vorm van algemene regels. Deze norm ziet op het gedrag dat van verhuurders en verhuurbemiddelaars verwacht mag worden in relatie tot woningzoekenden en huurders. In aanvulling hierop kunnen gemeenten in bepaalde gevallen een verhuurvergunning instellen, waarmee zij extra eisen kunnen stellen aan verhuurders en waarmee het mogelijk wordt om malafide verhuurders harder aan te pakken. Gemeenten hebben de bevoegdheid om op de algemene regels en de verhuurvergunning te handhaven. Hiervoor hebben zij het klassieke bestuursrechtelijke handhavingsinstrumentarium tot hun beschikking. Ook dienen gemeenten sinds 1 januari 2024 een meldpunt te hebben ingericht, waar woningzoekenden en huurders terecht kunnen met meldingen over ongewenst verhuurgedrag. De Wet goed verhuurderschap draagt zodoende bij aan een sterkere rechtspositie van woningzoekenden en huurders. Ook zorgt het voor bewustwording en duidelijkheid over het gedrag dat van verhuurders en verhuurbemiddelaars verwacht wordt.
Herkent u dat de rechtsbescherming van huurders nu vaak tekort schiet? Welke acties onderneemt het kabinet om hun rechtsbescherming te versterken?
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 4, draagt de Wet goed verhuurderschap bij aan een sterkere rechtspositie van huurders. Die wet is op 1 juli 2023 in werking getreden en zorgt voor meer duidelijkheid voor verhuurders over wat wel en niet mag en zorgt voor betere bescherming van huurders. Sinds de inwerkingtreding zijn gemeenten volop bezig zich de nieuwe taken goed eigen te maken en met hun meldpunten aan de slag te gaan. Om huurders en verhuurders bewust te maken van de nieuwe regels, ben ik begin dit jaar een informatiecampagne gestart. Onderdeel van deze campagne is een communicatietoolkit waarin diverse communicatiemiddelen beschikbaar zijn gesteld aan gemeenten, brancheorganisaties en andere belanghebbenden. Hiermee kunnen zij huurders, verhuurders en hun achterban over de Wet goed verhuurderschap informeren. Gemeenten kunnen met de middelen uit de toolkit bovendien ook extra aandacht geven aan hun meldpunt goed verhuurderschap. Met het wetsvoorstel betaalbare huur wil ik nog een stap verder gaan in de bescherming van huurders. Ten eerste wordt hiermee de middenhuursector gereguleerd, waardoor middenhuurders huurprijsbescherming én toegang tot de Huurcommissie krijgen voor een breed scala aan onderwerpen. Ten tweede wordt de werking van de rechtsbescherming versterkt door het woningwaarderingsstelsel (WWS) dwingend te maken, zodat huurders makkelijker gebruik kunnen maken van de mogelijkheden om hun recht te halen. Zo krijgen gemeenten de bevoegdheid om toezicht te houden op te hoge huurprijzen en om verhuurders die zich niet aan de regels houden te beboeten. Daarnaast worden verhuurders met het wetsvoorstel verplicht om puntentellingen voor hun huurwoningen op te stellen en aan huurders te overleggen, zodat die inzicht krijgen in de kwaliteit van de woonruimte en de daarbij horende maximale huurprijs.
Bent u bekend met de hoge drempel die huurders ervaren om invidueel naar de huurcommissie te gaan, uit angst voor intimidatie of andere «sancties» vanuit de verhuurder en vanwege de grote hoeveelheid energie en tijd dat dit kost?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 en 3 al heb aangegeven, herken ik het beeld dat huurders niet naar de Huurcommissie durven te stappen uit angst voor de reactie van hun verhuurder. Dit onderstreept nog maar eens het belang van de Wet goed verhuurderschap, waarin voor verhuurders niet alleen de verplichting is opgenomen om hun huurders te informeren over diens rechten en plichten, maar waarin voor verhuurders en verhuurbemiddelaars ook een verbod op intimidatie is opgenomen, waar gemeenten bestuursrechtelijk (en op eigen initiatief) op kunnen handhaven. Ook is het voor huurders mogelijk om anoniem een melding van ongewenst verhuurgedrag te maken bij het meldpunt goed verhuurderschap van hun gemeente. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, heb ik een set met communicatiemiddelen ontwikkeld, waarmee huurders en verhuurders worden geïnformeerd over de regels van goed verhuurderschap, en waarmee de gemeentelijke meldpunten extra aandacht krijgen. Door duidelijk te maken op welke wijze huurders hun recht kunnen halen, hoop ik bij te dragen aan het verlagen van de drempel om dit ook daadwerkelijk te doen.
Daarnaast werkt ook de Huurcommissie aan het bieden van een laagdrempelige en klantvriendelijke toegang aan huurders en verhuurders om hun recht te halen door hen snel en zorgvuldig te helpen en door duidelijke informatie te bieden. Dit doet de Huurcommissie bijvoorbeeld door huurders en verhuurders via haar klantcontactcentrum bij te staan bij het invullen van verzoekschriften en voorlichting te geven. Ook heeft de Huurcommissie met het moderniseren van haar website en online tools ingezet op het beter ontsluiten van informatie en is het makkelijker geworden om in contact te komen met de Huurcommissie.
Hoe is de afschrikkende werking om het recht te halen door intimidatie meegenomen in de huidige wetsbescherming en wat doet u eraan om de drempel voor huurders om hun recht te halen te verlagen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om passende handhavingsmethodes en hogere sancties te ontwikkelen tegen stelselmatig en bedrijfsmatige misstanden van malafide verhuurders, aangezien individuele sancties niet het gewenste vergeldende en afschrikkende werking hebben bij dat bedrijfsmatige karakter? Zo ja, wanneer hoort de Kamer daar meer over? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Wet goed verhuurderschap kunnen gemeenten optreden tegen ongewenst verhuurgedrag. Gemeenten dienen proportioneel te handhaven op basis van de bestuursrechtelijke handhavingsladder. Wanneer de gemeente een overtreding constateert, wordt een verhuurder eerst door middel van een herstelsanctie gedwongen de overtreding te beëindigen. Indien dit geen effect heeft, kan een bestuurlijke boete worden opgelegd. De bestuurlijke boete kan, in geval van recidive, worden verhoogd (per 1 januari 2024 tot maximaal € 103.000). Indien een verhuurder ook dan zijn gedrag niet wijzigt, kan als ultimum remedium het beheer van het pand door het college van burgemeesters en wethouders worden overgenomen, de zogenaamde beheerovername. De wet voorziet reeds in forse boetes voor het overtreden van de wettelijke voorschriften. Indien een bestuurlijke boete is opgelegd voor een overtreding van de algemene landelijke regels of indien gehandeld is in strijd met de door de gemeente ingestelde vergunningplicht óf indien de gemeente een besluit tot inbeheername heeft genomen, maakt de gemeente die bovendien kenbaar op de website van de gemeente.
Naast de mogelijkheden die gemeenten dus reeds hebben om een accumulatie van misstanden mee te nemen in hun handhaving, ben ik met het wetsvoorstel betaalbare huur ook voornemens om verhuurders die herhaaldelijk in het ongelijk worden gesteld door de Huurcommissie, zwaarder te sanctioneren door de mogelijkheden voor het heffen van een gedifferentieerd legestarief uit te breiden.
Hoe kijkt u aan tegen het initiëren van een accumulatiegrond voor sancties misstanden van verhuurders, die bij het vaststellen van de zwaarte van de sanctie zowel de stapeling van het aantal overtredingen per individuele huurder als het aantal huurders dat op vergelijkbare manier wordt benadeeld, meeweegt?
Zie antwoord vraag 8.
Het komt regelmatig voor dat huurders een collectieve zaak tegen hun verhuurder willen starten bij de huurcommissie. Een drempel daarbij is de eis dat minstens 50% van de huurders daaraan mee moet doen (de representativiteitseis). Bent u bereid om de 50%-norm substantieel te verlagen, om de drempel voor collectieve zaken te verlagen? Zo ja, welke nieuwe norm heeft u voor ogen? Zo nee, waarom niet?
Ik herzie momenteel de wet- en regelgeving op het gebied van de servicekosten. In dit traject onderzoek ik hoe het voor huurders makkelijker kan worden gemaakt om een geschil over (de afrekening van) hun servicekosten in te dienen bij de Huurcommissie. Ik zal hierbij in samenspraak met de Huurcommissie onderzoeken of de mogelijkheden om collectief zaken in te dienen kunnen worden verruimd.
Op de website van de huurcommissie zijn de mogelijkheden voor collectieve zaken momenteel niet te vinden. Is het mogelijk om die daar wel duidelijk aan de voorkant op weer te geven?
Ik heb de Huurcommissie verzocht de informatie over collectieve procedures duidelijk beschikbaar te maken op haar website.
Wat doet u verder om huurders beter te informeren over hun (collectieve) rechten?
Met de ingang van de Wet goed verhuurderschap zijn verhuurders en verhuurbemiddelaars verplicht om huurders schriftelijk te informeren over hun rechten en plichten als huurder. Gemeenten zijn bevoegd om op de naleving van deze informatieverplichting door verhuurders en verhuurbemiddelaars te handhaven.
Verder ben ik, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, begin dit jaar een informatiecampagne gestart om huurders en verhuurders bewust te maken van de nieuwe regels van goed verhuurderschap. Ook de website en het in 2022 opgerichte klantcontactcentrum van de Huurcommissie zijn belangrijke bronnen van informatie voor huurders en verhuurders. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 11 heb aangegeven, heb ik de Huurcommissie verzocht te onderzoeken hoe informatie over collectieve procedures ontsloten kan worden.
Ook voor het wetsvoorstel betaalbare huur zal een communicatiecampagne richting huurders en verhuurders worden opgezet. Daarin zal ik samen optrekken met de VNG, makelaarsorganisaties, verhuurdersorganisaties, huurdersorganisaties en de Huurcommissie, om te zorgen voor een zo groot mogelijk bereik. Het wetsvoorstel zelf verbetert de informatiepositie van huurders ook al, nu verhuurders daarin verplicht worden om een puntentelling op te stellen voor elke huurwoning en om deze te overleggen aan de huurder. Deze puntentelling geeft huurders inzicht in de kwaliteit van hun woonruimte en in hoeverre de gevraagde huurprijs daarbij redelijk is.
Veel klachten en zaken van bewoners over verhuurders gaan over onderhoud en ernstige gebreken. Dit leidt bijvoorbeeld tot tocht, schimmel, bedwantsen of andere ongezonde leefmonstandigheden. (Zeer) achterstallig onderhoud is momenteel echter geen overtreding vanuit de landelijke regels in de Wet goed verhuurderschap. Bent u bereid om in de Wet goed verhuurderschap een bepaling om te nemen omtrent (zeer) achterstallig onderhoud? Zo nee, waarom niet?
Met betrekking tot de (staat van de) gebouwde omgeving heeft de gemeente al bestuurlijke handhavingsmogelijkheden. Ik heb er daarom voor gekozen om in de algemene regels van de Wet goed verhuurderschap geen aanvullende regels hierover op te nemen. Wel voorziet de Wet goed verhuurderschap momenteel in een bepaling die het voor gemeenten mogelijk maakt om het hebben en het uitvoeren van een onderhoudsplan als voorwaarde te stellen bij het verlenen van een verhuurvergunning. Gemeenten kunnen hier bijgevolg ook op handhaven.
Verder kunnen huurders in het gereguleerde segment ook naar de Huurcommissie wanneer sprake is van gebreken of achterstallig onderhoud aan de woning. De Huurcommissie kan in dat geval een huurverlaging uitspreken. Met het wetsvoorstel betaalbare huur zal de liberalisatiegrens worden verhoogd, waarmee ook huurders van woningen in het middenhuur-segment toegang zullen krijgen tot de Huurcommissie.
Met welke acties worden gemeenten (financieel en anders) ondersteund in het vergroten van hun handhavingscapaciteit, zodat zij hun handhavende rol goed kunnen uitvoeren?
Gemeenten moeten over voldoende ambtelijke capaciteit beschikken om hun wettelijke taken uit te voeren. Daarom stelt het Rijk middelen ter beschikking om gemeenten financieel te ondersteunen bij de implementatie en uitvoering van de Wet goed verhuurderschap. De financiering bestaat uit een incidentele bijdrage van € 9,2 miljoen in 2023 en een structurele bijdrage van € 12,4 miljoen per 2023 voor de structurele kosten als gevolg van het handhaven van de landelijke algemene regels en het meldpunt. Voorts heb ik, samen met de VNG en enkele gemeenten, op grond van artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet een onderzoek laten uitvoeren om de financiële gevolgen van het wetsvoorstel betaalbare huur in kaart te brengen. Op basis van de uitkomsten van het artikel 2-onderzoek stelt het Rijk middelen ter beschikking om gemeenten financieel te ondersteunen bij de implementatie en uitvoering van het wetsvoorstel. Deze financiering ziet er als volgt uit:
Jaar
Structureel
5,5
0
0
0
0
9,3
16,2
3,6
1,7
0
Om gemeenten te helpen hun nieuwe handhavende rol in het kader van de Wet goed verhuurderschap goed uit te kunnen voeren, is verder door onderzoeksbureau RIGO, in opdracht van de VNG en het Ministerie van BZK, in 2023 een Handreiking Goed verhuurderschap voor gemeenten opgesteld, evenals een modelverordening en een Handhavingsprotocol. Daarnaast heeft het Ministerie van BZK het afgelopen jaar samen met de VNG verschillende regiobijeenkomsten voor gemeenten georganiseerd en vinden er in opdracht van het Ministerie van BZK verschillende verdiepende sessies plaats met gemeenten, de VNG en de Huurcommissie, met als doel onderlinge samenwerking te bevorderen en kennis te delen. Ook heb ik, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, begin dit jaar een set met communicatiemiddelen ontwikkeld, die onder andere gemeenten helpen om huurders en verhuurders te informeren over de regels van de Wet goed verhuurderschap en die de gemeentelijke meldpunten extra aandacht geven. Samen met de VNG bezie ik doorlopend waar gemeenten, groot en klein, eventueel additioneel nog mee geholpen zijn in de uitvoering van hun nieuwe taken. De in het kader van de Wet goed verhuurderschap opgestelde hulpmiddelen voor gemeenten, zoals de communicatiematerialen en de Handreiking over handhaving door gemeenten, zullen naar aanleiding van het wetsvoorstel betaalbare huur aangevuld worden met relevante informatie.
Voorts voorzie ik met het wetsvoorstel betaalbare huur in een objectivering van het woningwaarderingsstelsel voor zelfstandige en onzelfstandige woonruimte, zodat dit stelsel makkelijker toepasbaar is voor eenieder, waaronder begrepen ook gemeenten. Daarnaast herzie ik de regels voor servicekosten, waarmee deze ook handzamer worden gemaakt.
Het bericht ‘Van genocidale opruiing betichte Israëlische president komt naar Nederland voor opening Holocaustmuseum’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Van genocidale opruiing betichte Israëlische president komt naar Nederland voor opening Holocaustmuseum»?1
Ja, dit bericht is ons bekend.
Hoe beschouwt u de ontvangst van de Israëlische president Yitzhak Herzog in het licht van het feit dat het Internationaal Gerechtshof hem expliciet bij naam heeft genoemd in de aanwijzingen voor een aannemelijke genocide door Israël in Gaza?2
President Herzog is door het Joods Cultureel Kwartier uitgenodigd om bij de officiële opening van het Nationaal Holocaustmuseum te zijn. De president vertegenwoordigde hier het thuisland van Joodse Nederlanders die na de Tweede Wereldoorlog naar Israël zijn geëmigreerd. Zoals dat gebruikelijk is onder staatshoofden, heeft de Koning de president van Israël daarna formeel uitgenodigd.
Nederland en Israël hebben een historische en brede bilaterale relatie en daarbinnen past de ontvangst van de Israëlische president. De goede bilaterale betrekkingen bieden ook de mogelijkheid om zorgpunten met Israël te delen, waaronder over de situatie in Gaza. In zijn gesprek met de Israëlische president heeft Minister-President Rutte, naast gedeelde zorgen over de gegijzelden, met klem benadrukt dat Israël moet afzien van een grootschalig militair offensief in Rafah en dat massief meer humanitaire hulp Gaza in moet, ook om hongersnood tegen te gaan.
Bent u het eens dat de door het Internationaal Gerechtshof geciteerde uitspraak van president Herzog («It is an entire nation out there that is responsible. It is not true this rhetoric about civilians not aware, not involved. It is absolutely not true. They could have risen up. They could have fought against that evil regime which took over Gaza in a coup d’état. But we are at war. We are at war. We are at war. We are defending our homes. We are protecting our homes. That’s the truth. And when a nation protects its home, it fights. And we will fight until we’ll break their backbone.» d.d. 12 oktober 2023) mogelijk wijst op het aansturen op genocide en andere vormen van collectieve bestraffing? Zo ja, waarom wordt president Herzog alsnog welkom geheten? Zo nee, waarom niet en hoe beschouwt u deze uitspraak dan?
Het Hof haalt deze en andere uitspraken aan in het kader van de vaststelling dat het aannemelijk is dat de rechten van Zuid-Afrika in het geding zijn. Het gaat hier dan om het recht van Palestijnen om niet onderworpen te worden aan handelingen die zijn verboden in het Genocideverdrag en het recht van Zuid-Afrika om naleving door Israël van de verplichtingen onder het Genocideverdrag te eisen. Het Hof heeft hiermee niet vastgesteld dat deze uitspraak «wijst op het aansturen op genocide of andere vormen van collectieve bestraffing».
Zoals ik hierboven schreef, was president Herzog voor de opening van het Nationaal Holocaust Museum uitgenodigd om de Joodse Nederlanders die na de Tweede Wereldoorlog naar Israël gemigreerd zijn te vertegenwoordigen.
Bent u het ermee eens dat Nederland, als het centrum van internationale vrede en veiligheid, niet de president van een land moet ontvangen dat aannemelijk beschuldigd wordt van genocide? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u het ermee eens dat vermeende plegers van internationale misdrijven niet op vrije voeten moeten rondlopen in Nederland? Zo nee, waarom niet en wat heeft dit dan voor precedentwerking voor alle vergelijkbare toekomstige gevallen?
Uitgangspunt van het Nederlands beleid is dat Nederland geen vluchthaven mag zijn voor plegers van internationale misdrijven. Indien er indicaties zijn dat plegers van internationale misdrijven zich in Nederland ophouden en Nederland hierover rechtsmacht heeft, kan het openbaar ministerie besluiten dat het opportuun is om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. Het is aan het openbaar ministerie om die afweging te maken. Daarbij wordt onder meer rekening gehouden met eventuele beperkingen vanwege immuniteiten. Daarnaast werkt Nederland als verdragspartij bij het Statuut van Rome en als gastland van het Internationaal Strafhof met het Hof samen. Daar loopt op dit moment een onderzoek naar de situatie in de Palestijnse Gebieden, waarbij de aanklager, in lijn met zijn mandaat in het Statuut van Rome, alle vermeende misdrijven in een specifieke situatie in ogenschouw neemt ongeacht door welke partij die zouden zijn gepleegd.
Klopt het bovendien dat de Koning samen met president Herzog deel zal nemen aan deze samenkomst? Bent u niet bang dat dit de Koning onnodig onderwerp van kritiek maakt?
Zijne Majesteit de Koning heeft het Nationaal Holocaustmuseum geopend. De opening is mede bijgewoond door de president van Israël als vertegenwoordiger van het thuisland van Joodse Nederlanders die na de Tweede Wereldoorlog naar Israël zijn geëmigreerd, de Bondspresident van Oostenrijk en de voorzitter van de Duitse Bondsraad. Duitsland en Oostenrijk hebben aan de totstandkoming van het museum financieel bijgedragen. Hun aller aanwezigheid bij deze bijzondere gelegenheid was passend.
Bent u ervan bewust dat, zowel onder het Statuut van het Internationaal Strafhof als onder het Genocideverdrag, er geen beroep kan worden gedaan op functionele immuniteiten en dat dit tegenwoordig zeer breed wordt beschouwd als internationaal gewoonterecht?
Wij zijn bekend met de verplichtingen onder beide genoemde verdragen. Zoals ook aangegeven in de kabinetsreacties op het CAVV-advies over het misdrijf agressie3 en het CAVV-advies over de ILC-ontwerpartikelen over immuniteit van staatsfunctionarissen4, is het standpunt van het kabinet dat onder geldend internationaal recht functionele immuniteit niet zonder meer van toepassing is op internationale misdrijven. Dit betekent echter niet dat vervolging altijd mogelijk is.
Klopt het dat Nederland een monistisch stelsel heeft waar «het voor de geldigheid in de nationale rechtsorde niet van belang [is] of een regel een nationale dan wel een internationale oorsprong heeft,» en «[o]mzetting van de regel van internationale oorsprong in een nationale regel niet nodig is»?3
Dat klopt. Omzetting van normen van (geschreven en ongeschreven) internationaal recht is niet noodzakelijk voordat deze normen in de nationale rechtsorde kunnen worden toegepast, mits het gaat om bepalingen van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties die een ieder verbinden en die in Nederland zijn bekendgemaakt. Ongeschreven internationaal gewoonterecht geldt eveneens binnen de Nederlandse rechtsorde, maar toetsing door de Nederlandse rechter mag er niet toe leiden dat wettelijke voorschriften buiten toepassing worden gelaten als ze in strijd zijn met het internationaal gewoonterecht.
Klopt het dan ook dat er daarom in principe geen belemmering hoeft te zijn op grond van bijvoorbeeld artikel 16 van de Wet internationale misdrijven om president Herzog te arresteren? Zo ja, welke implicaties heeft dit voor de juridische status van president Herzog die beticht wordt van opruiing tot genocide?
Het staatshoofd, de regeringsleider en de Minister van Buitenlandse Zaken genieten persoonlijke immuniteit onder internationaal gewoonterecht. Deze immuniteit strekt zich uit tot alle handelingen, met inbegrip van internationale misdrijven. Dit blijkt ook uit jurisprudentie van het Internationaal Gerechtshof.6 De geldigheid van deze persoonlijke immuniteit wordt in onze nationale rechtsorde benadrukt met artikel 8d van het Wetboek van Strafrecht. Deze persoonlijke immuniteit komt te vervallen op het moment dat de ambtstermijn van deze personen is beëindigd. Dit komt tot uiting in artikel 16 van de Wet internationale misdrijven. Het Nederlandse openbaar ministerie kan president Herzog, het staatshoofd van Israël, op dit moment dus niet op grond van de Wet internationale misdrijven vervolgen.
Bent u bereid president Herzog te weren en hem tot persona non grata te benoemen?
Daartoe zijn wij niet bereid.
Kunt u deze vragen vóór het weekend beantwoorden omdat de komst van president Herzog voor aanstaande zondag 10 maart 2024 gepland staat?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.