Oliewinning onder Rotterdam |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Wat is de stand van zaken rondom de oliewinning onder Rotterdam?
Bent u bereid in contact te treden met Bewonersgroep Oud-Charlois en actiegroep Stop Oliewinning Rotterdam die zich keren tegen de oliewinning en tijdens het wachten op de uitspraak van de Raad van State over de oliewinning beter geïnformeerd willen worden over de activiteiten in de grond onder hun huizen en de consequenties daarvan nu en in de toekomst?
Wat bent u bereid te doen om de informatiepositie over de oliewinning, de mogelijke verkoop van het veld en mogelijke andere activiteiten in de bodem van de bewoners (in totaal 70.000 woningen) boven het olieveld te verbeteren?
Bent u bekend met het beroepschrift van de gemeente Rotterdam van 20 juli 2022 richting de Raad van State? Kunt u uitgebreid ingaan op de bezwaren van de gemeente Rotterdam in dit beroepschrift?
Deelt u de zorgen van de gemeente Rotterdam over de mogelijke cumulatie van effecten en de risico’s die oliewinning met zich meebrengt voor geothermieprojecten, waardoor de klimaattransitie ook wordt gehinderd?
Bent u bekend met het feit dat Rotterdam gevoelig is voor bodemdaling en de negatieve effecten groot kunnen zijn?
Bent u bekend met het feit dat de oliewinning juist plaats zou vinden onder een sociaaleconomisch kwetsbaar gebied? Wordt dit meegenomen in het vegrunningstraject?
Kunt u nader ingaan op de inschatting van de gemeente Rotterdam dat 25 procent van de bodemdaling te wijten is aan oliewinning? Kunt u daarbij de actuele en lokale meetgegevens in ogenschouw nemen?
Hoe wordt er zorggedragen dat er voldoende middelen beschikbaar zijn voor eventuele toekomstige gevolgschade door boringen?
Is er periodieke monitoring georganiseerd op bodemindaling die los staat van de reguliere bodemindaling waar het westen van het land in zijn algemeenheid last van heeft en zodat er duidelijke knip gemaakt kan worden tussen verzakkingsschade door natuurlijke verzakking en door boringen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u met een voorstel komen om een rechtvaardig deel van de mijnbouwopbrengsten ten gunste te laten komen van de sociale en economische positie van het gebied en de bewoners?
Het bericht 'Netanyahu: leger zal hoe dan ook Rafah binnenvallen' |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Netanyahu: leger zal hoe dan ook Rafah binnenvallen»?1
Bent u op de hoogte van het standpunt van de Israëlische regering dat een «totale overwinning» op Hamas niet mogelijk is zonder een Israëlisch offensief in Rafah?
Kunt u toelichten van welke humanitaire gevolgen het kabinet uitgaat in het geval van een Israëlisch offensief in Rafah?
Bent u ook van mening dat het onmogelijk is om de ca. 1,5 miljoen Gazanen die zich momenteel in Rafah bevinden tijdig op een veilige en menswaardige manier te evacueren, óók wanneer het tot een eventuele tijdelijke gevechtspauze komt?
Verwacht u dat Hamas compleet uitgeschakeld zal zijn na een offensief in Rafah? Kunt u aangeven op welke bronnen u zich beroept in uw antwoord?
Welke acties onderneemt u (al dan niet in internationaal verband) richting de Israëlische regering nu die aangeeft Rafah hoe dan ook te zullen binnenvallen, en daarmee de oproepen uit de internationale gemeenschap om niet over te gaan tot een Israëlisch offensief in Rafah negeert? Kunt u in uw antwoord ingaan op mogelijke acties die u bereid bent te nemen, buiten het doen van oproepen en voeren van diplomatieke gesprekken om?
Staat u nog steeds achter uw eigen woorden dat «alles er nu op [is] gericht om ervoor te zorgen dat [Netanyahu] niet grootscheeps militair ingrijpt terwijl alle mensen nog in Rafah zitten»?2 Welke huidige – en mogelijk toekomstige – acties omvatten de definitie van «alles» uit het bovenstaande citaat?
Steunt het Nederlandse kabinet een tweestatenoplossing in het conflict?
Bent u ervan op de hoogte dat de Israëlische regering tegen een tweestatenoplossing is, en daarmee tegen de doelstelling van het Nederlandse kabinet voor een erkende Palestijnse staat?
Hoe zorgt u ervoor dat de Nederlandse steun aan Israël niet onbedoeld bijdraagt aan een eenstaatoplossing? Kunt u in uw antwoord aangeven hoe u de middelen (in de vorm van welke steun het kabinet biedt) en het doel dat het kabinet voor ogen heeft (een tweestatenoplossing) zich tot elkaar verhouden?
Bent u bereid bovenstaande vragen los van elkaar te beantwoorden?
Bent u bereid de antwoorden binnen een week aan de Kamer te doen toekomen gezien de uiterst gespannen situatie in Gaza, en in het specifiek de situatie in Rafah?
Het bericht '#SIA2024 : lancement du plan gouvernemental renforcé de reconquête de notre souveraineté sur l’élevage' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u, naast het nut van mest, bekend met het tal van ecologische voordelen van de veehouderij waar het Franse ministerie naar verwijst?1
Welke oplossingen biedt de veeteelt volgens het Franse ministerie voor de grote uitdagingen van deze eeuw?
Het Franse ministerie wil de veehouderij in het hart van de ecologische transitie plaatsen. Betekent dit dat de Fransen streven naar het inrichten van de veehouderij op een circulaire en natuurinclusieve manier?
Bent u bekend met de «ongerechtvaardigde aanvallen» op de veehouderij waar het Franse ministerie over spreekt? Zo ja, welke zijn dit en waarom worden ze als onrechtvaardig gezien?
Bent u tevens bekend met de ideologie die gericht is op het einde van de tot nu toe bekende mens-dierrelatie?
Wordt in vraag 6 met de tot nu toe bekende mens-dierrelatie gerefereerd aan het houden, fokken en slachten van dieren?
Begrijpt u waarom Frankrijk pleit voor een Europees verbod op kweekvlees?
Kunt u verklaren waarom Frankrijk stelt dat kweekvlees een minder duurzaam alternatief is dan vlees van een koe, ondanks dat de enige uitstoot CO2 is, wat drastisch zal verminderen zodra fabrikanten kunnen gaan opschalen?
D66 pleit voor kweekvlees als alternatief, niet vervanger, voor dierlijk vlees in ons dieet zoals margarine dat al jaren voor boter is. In hoeverre ziet u kweekvlees als een «bedreiging» voor de veehouderij?
Bent u het ermee eens dat de komst van kweekvlees bijdraagt aan de verduurzaming van onze landbouw zonder dat de vleesconsumptie hoeft te dalen?
Bent u het ermee eens dat het verbieden van kweekvlees in de EU, zoals de Franse regering wenst, een stap in de verkeerde richting is?
Kunt u toelichten wat wordt bedoeld met de onjuiste informatie over de veehouderij en welke tegenargumenten de Franse overheid daarover op hun website wil plaatsen?
Bent u het ermee eens dat dit bericht van de Franse regering meer lijkt op een wenslijst van de slachtsector dan op beleid van een onafhankelijke regering?
Kunt u toezeggen om met de Franse Minister in gesprek te gaan over de Franse beleidskeuzes, de inzet richting de EU en de impact die dat heeft voor heel Europa?
Kunt u toezeggen de voordelen van kweekvlees en de keuzevrijheid die het biedt, te bespreken met uw Franse collega?
Kunt u toezeggen de Kamer te informeren over de uitkomsten van dat gesprek?
Het bericht over grote verschillen in verslavingszorg |
|
Marijke Synhaeve (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het signaal uit de berichtgeving?1
Ja.
In hoeverre herkent u het beeld dat er grote verschillen bestaan binnen de verslavingszorg?
Ik herken de signalen over verschillen binnen de verslavingszorg. Op 15 februari jl. heb ik het jaarverslag van de Nationaal Rapporteur Verslavingen (NRV) aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 24 077, nr. 536). De NRV schrijft in dit jaarverslag dat er signalen zijn uit de praktijk dat er aanzienlijke kwaliteitsverschillen bestaan tussen instellingen, maar geeft daarbij ook aan dat onvoldoende zicht is op de kwaliteit van de geleverde zorg en de overeenkomsten en verschillen tussen de aanbieders. Ook de IGJ herkent het beeld dat er een grote variëteit aan aanbieders bestaat. Dit wordt breed in de ggz gezien, maar ook in andere zorgsectoren.
Ik ben het met de NRV eens dat ongewenste praktijkvariatie tussen verslavingszorginstellingen tegen moet worden gegaan. Het is goed dat de NRV en betrokken organisaties hier aandacht voor hebben en beter inzicht wordt verkregen in de kwaliteit van de verslavingszorg. In dit kader wil ik wijzen op het Integraal Zorgakkoord (IZA) en de afspraken die daarin zijn gemaakt met partijen over toegankelijke, passende en kwalitatief goede zorg. Deze afspraken zijn ook van toepassing op de verslavingszorg.
Zoals toegezegd in bovengenoemde brief zal het kabinet uw Kamer voor het zomerreces een reactie op het jaarverslag van de NRV aanbieden. Er zal dan ook worden ingegaan op het voorkomen van ongewenste praktijkvariatie.
In hoeverre herkent u het beeld dat sommige mensen helemaal geen zorg ontvangen, bijvoorbeeld omdat zij te kampen hebben met zware problematiek en de voorkeur wordt gegeven aan lichtere problematiek (cherry picking)?
Ik ben bekend met signalen over het geven van voorkeur aan het behandelen van mensen met lichtere verslavingsproblematiek. Ik ben het echter ook met de NRV eens dat er op dit moment onvoldoende gegevens zijn om te kunnen constateren in hoeverre dit in de praktijk voorkomt en hoe structureel dit probleem is. Het is daarom goed als ook dit aspect wordt meegenomen in het verkrijgen van meer inzicht in de kwaliteit van de verslavingszorg. Mensen dienen toegang te krijgen tot de zorg die ze nodig hebben, ongeacht de zwaarte van de problematiek.
Waar kunnen de mensen zich tot wenden als zij geen passende zorg krijgen voor hun verslavingsproblematiek?
Zorgverzekeraars hebben een belangrijke verantwoordelijkheid bij het realiseren van goede en passende zorg. Wanneer patiënten naar hun mening geen passende zorg ontvangen, dan is het belangrijk dat zij zich melden bij hun zorgverzekeraar. Zorgverzekeraars hebben speciale afdelingen voor zorgbemiddeling en zorgadvies. Deze afdelingen kunnen dan kijken of er een passend alternatief is. De zorgverzekeraar is in het kader van zijn zorgplicht verplicht om de verzekerde te bemiddelen naar zorg die de verzekerde nodig heeft en waar hij wettelijk aanspraak op heeft, tijdig en bereikbaar. Voor een restitutiepolis gaat het daarbij om een inspanningsverplichting. Het is aan de NZa in haar rol als toezichthouder om vast te stellen of er aan de zorgplicht is voldaan.
Het is aan het veld om stelling te nemen over passende zorg en op basis daarvan richtlijnen eventueel aan te passen. Wanneer de IGJ signalen en meldingen ontvangt dat persoonsgerichte zorg (waarbij gekeken wordt of de zorg is afgestemd op de problematiek van de patiënt, diens hulpvraag en eventuele risico’s) niet geborgd is, neemt de IGJ contact op met de zorgaanbieder. De focus van de IGJ bij dit toezicht is de kwaliteit en veiligheid van zorg aan cliënten.
In hoeverre hebben zorgverzekeraars en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) nu voldoende inzicht in of verslaafden passende zorg krijgen?
Zorgverzekeraars hebben een wettelijke zorgplicht jegens hun individuele verzekerden. Dat wil zeggen dat de zorgverzekeraar in het geval van een naturapolis verplicht is voldoende zorg in te kopen zodat zijn verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang heeft tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars hebben daarbij ook de wettelijke taak om gerichte controles uit te voeren naar de rechtmatigheid en doelmatigheid van de zorg. Ook worden in de contractering afspraken gemaakt over de kwaliteit van de zorg. Zorgverzekeraars hebben overigens geen zicht op welke verzekerden op een wachtlijst staan zonder dat zij zich melden; zij weten dit alleen van verzekerden die zich bij hen melden voor zorgbemiddeling.
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg die zorgaanbieders (waaronder ook verslavingszorgaanbieders) leveren. Onderdeel van het toezicht is de vraag of er sprake is van persoonsgerichte zorg, waarbij gekeken wordt of de zorg is afgestemd op de problematiek van de patiënt, diens hulpvraag en eventuele risico’s. Verder verwacht de IGJ dat de zorgaanbieders en de zorgverleners handelen conform hun professionele en kwaliteitsstandaarden. Als de IGJ signalen krijgt waaruit blijkt dat wordt afgeweken van behandelrichtlijnen, dan zal zij daarop acteren. Vanuit het toezicht heeft de IGJ op dit moment geen risico’s in beeld die aanleiding geven om specifiek toezicht uit te voeren op de verslavingszorg.
Herkent u het beeld dat er een groot gat bestaat tussen het aantal mensen dat verslaafd is en het aantal mensen dat zorg krijgt?
Ja, ik herken dit beeld. De NRV wijst in zijn jaarverslag op het feit dat het grootste deel van de mensen met een verslaving die zorg nodig heeft, niet bekend is bij de verslavingszorg (de zogenaamde zorgkloof). Er is echter nog weinig bekend over hoe groot die groep exact is of om welke doelgroepen of verslavingen het gaat. Het is moeilijk dit goed in beeld te krijgen. Een deel van de mensen zoekt behandeling en komt wellicht op een wachtlijst of vindt geen passende zorg. Een grote groep mensen zoekt echter geen hulp. Daar kunnen verschillende redenen voor zijn, zoals schaamte en stigma of het niet willen stoppen met het gebruik. Een deel zoekt pas in een laat stadium zorg als men al op meerdere levensgebieden is vastgelopen. Ook zijn er veel mensen die het zelfstandig lukt om te stoppen of hulp zoeken bij zelfhulpgroepen zoals de Anonieme Alcoholisten.
Welke stappen neemt u zodat verslaafden eerder geholpen kunnen worden?
Ik vind het zorgelijk dat een groot deel van de mensen die kampen met een verslaving geen hulp zoeken, lang wachten met hulp zoeken of niet de juiste hulp kunnen vinden. Zoals de NRV aangeeft in zijn jaarverslag is er geen panacee voorhanden om de zorgkloof eenvoudig te dichten en te zorgen dat mensen eerder worden geholpen. Het is van belang dat gelijktijdig wordt ingezet op preventie, vroegsignalering, toegankelijkheid en kwaliteit van de verslavingszorg en goede nazorg. Daarnaast ben ik het met de NRV eens dat tegengaan van stigmatisering van groot belang is.
Om mensen tijdig toe te geleiden naar de juiste hulp en ondersteuning is een belangrijke rol weggelegd voor bijvoorbeeld de huisarts, de praktijkondersteuner GGZ, andere professionals in de gezondheidszorg, maar ook in de wijk, zoals bijvoorbeeld jongerenwerkers. Het is cruciaal dat zij symptomen van verslaving tijdig herkennen en erover in gesprek gaan, zonder te stigmatiseren.
Daarnaast kan goede voorlichting helpen zodat mensen eerder hulp zoeken. Zoals we bijvoorbeeld doen met de Alcohol, Drugs, Roken en Gamen infolijnen en websites van het Trimbos-Instituut.
In hoeverre wordt er nu overbruggingszorg geboden in de verslavingszorg?
Wanneer iemand door de huisarts wordt verwezen voor behandeling naar de ggz, is het belangrijk dat mensen ondersteuning krijgen tijdens het wachten, om te voorkomen dat problemen verergeren. Deze overbruggingszorg is feitelijk geen zorg maar ondersteuning, het gaat om activiteiten die worden aangeboden om de periode tot zorg te overbruggen en zijn daarmee onderdeel van het sociaal domein. Er zijn veel goede voorbeelden van overbruggingsondersteuning, zoals Wachtkracht in Zwolle en Wachtverzachter in Dronten. Deze initiatieven laten zien dat wachttijdbegeleiding en overbruggingsondersteuning van grote meerwaarde kunnen zijn en brede navolging verdienen.
In de motie van lid Synhaeve (Kamerstuk 36 410-XVI-58) is het kabinet verzocht te stimuleren dat eind 2024 door alle zorgaanbieders in de ggz een vorm van overbruggingsondersteuning wordt aangeboden. Hieraan wordt invulling gegeven door de stuurgroep toegankelijkheid en wachttijden te verzoeken om in afstemming met de regionale versnellers te kijken naar mogelijkheden om mensen bij verwijzing naar de ggz meer informatie mee te geven waar men in de regio terecht kan voor ondersteuning tijdens het wachten op behandeling in de ggz. Veel gemeenten hebben een sociale kaart waar voorzieningen op het gebied van zorg en welzijn zichtbaar zijn. Hiernaast is er ondersteuning in de vorm van laagdrempelige steunpunten. In het IZA is hierover afgesproken in vijf jaar toe te werken naar een landelijk dekkend netwerk van laagdrempelige steunpunten en e-communities, waar iedere inwoner zonder indicatie toegang tot heeft en waar je kunt werken aan je herstel. Dit geldt dus ook voor mensen die wachten op verslavingszorg.
Specifiek ter overbrugging richting de verslavingszorg kan op dit moment gebruik worden gemaakt van zelfhulp zoals online zelfhulpprogramma’s of zelfhulpgroepen. Ook zijn er initiatieven waarbij de hulp van ervaringsdeskundigen wordt ingezet.
Welke stappen neemt u, ook in het kader van het Integraal Zorgakkoord, om comorbiditeit onder patiënten in gezamenlijkheid aan te pakken?
Mensen met een verslaving en een psychische aandoening (comorbiditeit of dubbele diagnose) ontvangen bij voorkeur een specifieke, geïntegreerde behandeling. Diagnosestelling en behandeling vragen om specifieke kennis en samenwerking tussen professionals uit verschillende vakgebieden. In het Landelijk Expertisecentrum Dubbele Diagnose (LEDD) werkt het Trimbos-Instituut samen met verschillende partijen om instellingen verder te helpen en praktisch te ondersteunen bij het bieden van goede zorg aan mensen met een dubbele diagnose. Het LEDD stelt instrumenten beschikbaar voor de implementatie van een geïntegreerde aanpak en biedt zorginstanties en professionals de meest actuele informatie over behandelmethodes en -instellingen voor dubbele diagnoses.
In algemene zin zijn in het Integraal Zorgakkoord (IZA) met partijen afspraken gemaakt om de zorg toegankelijk, kwalitatief goed en betaalbaar te houden. Deze afspraken gaan niet over specifieke patiëntengroepen maar meer algemeen over de inzet op passende zorg, meer samenwerking en meer focus op gezondheid. Zo zijn er afspraken gemaakt over het versterken van het sociaal domein en de sociale basis om zo mensen met psychische klachten (dit kan ook een verslaving zijn) laagdrempelig te ondersteunen. Daarnaast zijn er afspraken over het verbeteren van de samenwerking tussen sociaal domein, huisartsenzorg en de ggz om tijdig passende zorg en ondersteuning aan te kunnen bieden door middel van het opzetten van mentale gezondheidsnetwerken, van waaruit verkennende gesprekken worden gevoerd door ggz-professionals en professionals uit het sociaal domein. Dit soort maatregelen komen aan iedereen met een ondersteunings- of zorgvraag ten goede, dus ook mensen die te maken hebben met een verslaving en/of psychische klachten.
In hoeverre ondersteunt het Rijk gemeenten om stappen te zetten om te voorkomen dat mensen verslaafd raken?
Vanuit de Rijksoverheid wordt de ontwikkeling van verschillende initiatieven en interventies op het gebied van verslavingspreventie voor gemeentes gefinancierd. Gemeentes worden daarbij gestimuleerd om verslavingspreventie te integreren in hun bredere aanpak op het gebied van gezondheid en preventie.
Met het Nationaal Preventieakkoord (NPA) zijn in 2018 landelijke afspraken gemaakt met meer dan 70 maatschappelijke partijen, waaronder ook de VNG, over onder meer het realiseren van een rookvrije generatie en het terugdringen van problematisch alcoholgebruik. Meer recent heeft het Ministerie van VWS samen met de VNG, GGD GHOR en Zorgverzekeraars Nederland afspraken gemaakt over het verbeteren van lokaal beleid op het gebied van gezondheid en preventie, sport en bewegen, en het sociaal domein. In het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) zijn ook afspraken gemaakt over verslavingspreventie en hebben gemeenten extra middelen gekregen voor vroegsignalering van alcoholproblematiek en om de aanpak Opgroeien in een Kansrijke Omgeving (OKO) te implementeren. OKO is een aanpak waarin gemeenten en lokale partners samen werken aan een positieve, gezonde en veilige leefomgeving voor jongeren.
Daarnaast hebben het RIVM en het Trimbos-Instituut allerhande producten voor gemeentes ontwikkeld, waaronder «Wat werkt dossiers», met informatie over effectieve interventies en andere mogelijkheden voor preventie van gebruik van alcohol, tabak en drugs bij jongeren. Ook heeft het Trimbos voor gemeenten het Modelplan Lokaal Drugsbeleid ontwikkeld, een concreet format dat een gemeente helpt bij het schrijven van een effectief, integraal en lokaal drugspreventiebeleid. Hierop aanvullend is er ook de «Tool middelenpreventie kwetsbare groepen» voor gemeenten die aan de slag willen met het ontwikkelen of verbeteren van middelenpreventie voor kwetsbare groepen. Daarnaast zijn er handreikingen voor meer specifieke situaties en middelen, zoals de Handreiking Lachgas, de Leidraad Evenementen, en een Handreiking voor Nederlandse gemeenten ten behoeve van de aanpak van GHB-problematiek.
Ook heeft Verslavingskunde Nederland (VKN) in het kader van het Nationaal Preventieakkoord, in samenwerking met het Trimbos-instituut, het informatie-instrument Lokaal samenwerken aan verslavingspreventie ontwikkeld. Dit instrument bestaat uit kwalitatief goede interventies, die bewezen effectief zijn en die passen binnen de preventieketen. Instellingen voor verslavingszorg kunnen gemeenten adviseren over de implementatie van deze interventies.
Noodsituaties met hard varende watertaxi's tussen Waddeneilanden en vaste wal |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoe vaak er een noodsituatie voorkomt waarbij een hard varende watertaxi tussen Waddeneilanden en vaste wal noodzakelijk is?
Nee, de Centrale Meldpost Waddenzee (CMW) op de Brandaris registreert wel de meldingen van de schippers, die daarbij aangeven of er sprake is van spoed en/of patiëntenvervoer. Of deze meldingen daadwerkelijk noodzakelijk zijn, kan de dienstdoende verkeersleider echter niet beoordelen.
Van de 155 snelheidsoverschrijdingen in de laatste vier maanden van 2023, hoe vaak was er sprake van een noodsituatie? Hoe vaak is toestemming gevraagd en verkregen om harder te varen?
In de periode van september 2023 tot januari 2024 zijn er op de Brandaris 44 registraties vastgelegd zoals bedoeld in antwoord 1. Daarbij ging het 12 keer om een spoedgeval en 32 keer om patiëntenvervoer. Zoals bij antwoord 1 ook aangegeven, kunnen de verkeersleiders niet vaststellen of er ook daadwerkelijk sprake was van noodsituaties. De registratie door de verkeersleiders is daarom ook niet te beschouwen als toestemming van de verkeersleider om harder te varen dan toegestaan.
Deelt u de mening van de watertaxibedrijven, dat zij verantwoord harder kunnen varen dan anderen aangezien zij professionele bemanningen hebben? Hoe professioneel acht u bemanningen, als deze structureel de regels met betrekking tot de snelheid overtreden?
De bemanning van een watertaxi mag overdag op de Waddenzee binnen de betonning in de vaargeulen harder dan 20 km/u varen. Dat er ’s nachts niet harder dan 20 km/u gevaren mag worden, heeft geen relatie met de kwalificatie van de bemanning maar met de beperkingen die voor deze categorie schepen (snelle motorboot) gelden vanwege de nautische veiligheid en natuurbelangen.
Welke alternatieve oplossing is er mogelijk voor de bereikbaarheid op de late avond tussen Ameland en de vaste wal? Structureel of incidenteel?
De huidige concessie Waddenveren Oost heeft betrekking op passagiersschepen en veerboten met meer dan 12 passagiers. Watertaxi’s zijn daarentegen veelal gericht op het vervoer van maximaal 12 personen. Met de watertaxi’s kunnen passagiers bovendien ook buiten de dienstregeling van de veerboten om van en naar de eilanden worden vervoerd. Er is dus geen belemmering voor nachtelijk vervoer van en naar de eilanden. Binnen de huidige concessie zijn echter geen specifieke afspraken gemaakt over de bereikbaarheid op de late avond en in de nacht. Bij de voorbereiding van de nieuwe concessies Waddenveren wordt bekeken of het wenselijk en mogelijk is om watertaxi’s onder de concessies te laten vallen. Overwegingen hieromtrent worden nader toegelicht in de Nota van Uitgangspunten nieuwe concessies Waddenveren, die nu ter consultatie voorligt.
Zijn additionele vereisten, zoals een tweede kapitein, strengere eisen aan de vaarbevoegdheid en extra apparatuur (radar, AIS, etc.), volgens u noodzakelijk?
De schipper van een watertaxi dient al te beschikken over het hoogst haalbare vaarbevoegdheidsbewijs, het Kwalificatiecertificaat schipper. De oorzaak van het ongeval op de Waddenzee lijkt vooral te liggen in het te snel varen van de schepen. In de kabinetsreactie op het Ovv-rapport «Aanvaring in het Schuitengat» zal ik nader ingaan op de in deze vraag genoemde aspecten.
Is handhaving via het Automatisch identificatiesysteem (AIS) mogelijk en noodzakelijk?
Er is op dit moment geen wettelijke grondslag voor structureel gebruik van AIS voor een handhavingsdoel. Alleen in uitzonderingsgevallen (strafrechtelijk onderzoek, vervoer gevaarlijke stoffen) is dit toegestaan. Voor het overige mogen deze data, vanwege privacy-argumenten, alleen voor scheepvaartverkeers-management worden gebruikt. Daarnaast is het de vraag of AIS technisch gezien geschikt is voor betrouwbare snelheidshandhaving. Het gebruik van AIS voor handhaving wordt nu ook bekeken naar aanleiding van het Ovv-rapport «Aanvaring in het Schuitengat». In mijn Kabinetsreactie op dat rapport kom ik hier op terug.
Is het mogelijk om bij herhaalde of structurele overtredingen van de regels vergunningen van bedrijven of schippers in te trekken?
In de binnenvaart is er een vaarbevoegdheidsbewijs (het in antwoord 3 en 5 genoemde Kwalificatiecertificaat) nodig voor de schipper en een Certificaat van Onderzoek (CvO) voor het schip.
Wanneer een schipper structureel de vaarregels overtreedt, dan kan de ILT tot intrekking van het vaarbevoegdheidsbewijs overgaan. Dit is afhankelijk van de feiten en omstandigheden.
Dergelijke overtredingen, die betrekking hebben op het vaargedrag, hebben geen consequenties voor het CvO. Dat heeft alleen betrekking op de technische eisen die aan het schip zelf worden gesteld.
Groningers die door immateriële schadevergoeding buitengesloten worden voor kwijtschelding van waterschaps- en gemeentebelasting |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Klopt het dat het op een bankrekening hebben van immateriële schadevergoeding iemand uit kan sluiten van kwijtschelding voor waterschaps- en gemeentebelasting omdat dit gezien wordt als vermogen?
Indien dit klopt, bent u van mening dat dit rechtvaardig is richting Groningers? Zo nee, welke stappen neemt u om dit recht te zetten?
Waar kunnen bewoners zich melden die hier tegenaan lopen?
Hoe zorgt u dat immateriële schadevergoeding net als de energietoeslag niet gezien wordt als vermogen bij het aanvragen van kwijtschelding van waterschaps- en gemeentebelasting?
Hoe wordt voorkomen dat inwoners te maken krijgen met terugvorderingen?
Zijn er meer voorbeelden bekend van gedupeerden die problemen ervaren met belastingen en toeslagen door het ontvangen van compensatie en schadeloosstellingen?
Misgelopen lijfrentepolis of pensioen in Radar uitzending |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de problematiek rond misgelopen lijfrentepolis en pensioen, zoals besproken in het Radar-programma van maandag 26 februari 2024?1
Ja.
Wist u dat de overdracht tussen banken en verzekeraars in de praktijk veel te lang duurt en dat daardoor consumenten vele euro’s mislopen?
Voor het overdragen van fiscaal gefaciliteerde producten, zoals lijfrentepolissen of pensioenkapitaal, bestaat het Protocol Stroomlijning Kapitaaloverdrachten (PSK). Dit zijn werkafspraken tussen financiële instellingen om de waardeoverdracht van verschillende fiscaal gefaciliteerde producten zonder fiscale consequenties te regelen. Zo is onder andere afgesproken dat de overdragende partij ervoor zorgt dat de betaling binnen veertien dagen plaatsvindt.2
Ik heb kennis genomen van de Radar-uitzending waarin de overdrachtstijd tussen verzekeraars en banken aan bod komt. Naar aanleiding hiervan heb ik bij De Nederlandsche Bank (DNB), de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) gevraagd in hoeverre zij deze signalen herkennen. DNB en AFM hebben geen soortgelijke signalen ontvangen van consumenten. Kifid geeft aan dat er sprake is van een beperkt aantal klachten over dit onderwerp. Daarbij geeft Kifid aan van mening te zijn dat het PSK bijdraagt aan het vinden van oplossingen in het geval van een (te) trage waardeoverdracht van kapitaal. Gelet hierop vind ik het huidige zelfregulerende beleidsinstrument van het PSK voor nu voldoende. Wel heb ik van het Verbond van Verzekeraars en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) begrepen dat zij kijken naar mogelijke verbeteringen in de zelfregulering van het PSK. Ik zal in contact treden met deze partijen om te monitoren in hoeverre hier opvolging aan wordt gegeven.
Wat gaat u hiertegen doen? Vindt u ook dat dit soort schandalige praktijken door banken en verzekeraars moet worden bestreden?
Zie antwoord vraag 2.
Wie moet er toezicht houden op deze slechtlopende overdrachten door banken en verzekeraars?
Het PSK is een zelfregulerend beleidsinstrument. Dat betekent dat er geen afdwingbare verplichting bestaat en dat er tevens geen wettelijke grondslag is voor toezichthouders om te controleren op naleving van deze bepalingen, zoals de overdrachtstermijnen die genoemd zijn in het PSK.
Vindt u ook dat de termijn van overdracht zoals genoemd in het Protocol Stroomlijning Kapitaaloverdrachten van vier naar zes weken moet veranderen?
In het PSK wordt geen termijn van vier weken genoemd. Wel wordt een termijn genoemd van twee weken waarbinnen de overdragende financiële instelling zorg moet dragen voor de uitbetaling van de overdrachtswaarde en verzending van het PSK-formulier aan de ontvangende instelling. Een verlenging van deze termijn zou juist nadelig uitwerken voor consumenten, omdat de overdacht van kapitaal dan langer zal duren.
Een termijn van vier weken komt wel aan bod in de betreffende Radar-uitzending. Het gaat daarbij om de tijd dat een productaanbod aan de consument stand houdt. Het verlengen van die termijn zou wel in het belang van de betreffende consument zijn. Daarmee neemt het risico af dat een kapitaaloverdracht langer duurt dan het initiële (voor de consument gunstiger) aanbod. Ik interpreteer deze vraag dan ook als een verzoek om de duur van het productaanbod te verlengen.
Hoe lang een productaanbod precies geldig is, maakt onderdeel uit van de productvoorwaarden van individuele financiële ondernemingen. Het is dan ook primair aan de ondernemingen om te bepalen hoe snel hun aanbod vervalt. Hierbij maken zij een eigen afweging tussen onder meer de belangen van de consument en de hogere risico’s en kosten als gevolg van een langere aanbodperiode. Ik vind het niet aan de overheid om deze productvoorwaarden bindend voor te schrijven.
Kunt u pleiten voor een veilige online omgeving bij overdracht van pensioen of lijfrentepolis? Hoe gaat u dit doen?
Ik vind het uiteraard wenselijk als de overdracht van fiscaal gefaciliteerd kapitaal tijdig plaatsvindt. Een verzending van het PSK-formulier per post kan mogelijk vertragend werken. Er zijn echter meerdere mogelijkheden om het formulier digitaal te verstrekken, waarvan een gezamenlijke online omgeving voor alle financiële instellingen er slechts één is. Er zijn bijvoorbeeld financiële instellingen die nu al gebruik maken van een eigen onlineomgeving om de kapitaaloverdracht te faciliteren, andere gebruiken aangetekende emailverzending.
De NVB en het Verbond van Verzekeraars, als opstellers van het PSK, erkennen dat een digitale verzending de voorkeur heeft boven verzending per post. Ik heb van hen vernomen dat zij de deelnemers aan het PSK voortaan oproepen om een digitaal proces te gebruiken. De financiële ondernemingen mogen daarbij zelf bepalen op welke wijze zij hier gehoor aan geven, omdat het een bedrijfseigen proces van de ondernemingen betreft.
Ik onderschrijf de oproep aan de deelnemers van het PSK om een digitaal proces te hanteren voor de kapitaaloverdracht. Ik zal in contact blijven met de NVB en het Verbond van Verzekeraars om te monitoren in welke mate hieraan opvolging wordt gegeven.
Kan de Autoriteit Persoonsgegevens hier op toezien?
Bij iedere vorm van verwerking van persoonsgegevens moet worden voldaan aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Deze wetgeving zal geen belemmering vormen in de zin dat het een onlineomgeving onmogelijk maakt, zolang de financiële instellingen een werkwijze hanteren die voldoet aan de AVG. Dit geldt overigens zowel bij de huidige processen, waaronder het gebruik van een eigen onlineomgeving door individuele financiële instellingen, alsook bij een potentiële gedeelde onlineomgeving. In al deze situaties is er dus een rol voor de Autoriteit Persoonsgegevens, die als toezichthouder is belast met de controle op de naleving van deze wetgeving.
Is de Algemene Verordening Persoonsgegevens een belemmering voor een online omgeving voor overdracht van pensioen of lijfrente, zoals het Verbond van Verzekeraars reageerde op een dergelijk voorstel?
Zie antwoord vraag 7.
Integratie van de Europese elektriciteitsmarkten. |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Unity in power, power in unity: why the EU needs more integrated electricity markets»?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van de conclusie uit het artikel dat het verder integreren van de Europese elektriciteitsmarkten verschillende belangrijke voordelen oplevert, bijvoorbeeld m.b.t. de kosten van de energietransitie (stabielere en lagere prijzen), de veerkracht van het Europese energiesysteem en competitie en innovatie?
Het kabinet deelt de conclusie van het artikel dat verdere integratie van de Europese elektriciteitsmarkt de veerkracht van het energiesysteem kan versterken, en daarmee ook de concurrentiekracht en innovatiekracht van Europese bedrijven. Dit geldt ook voor de constatering dat marktintegratie kan bijdragen aan het inperken van de kosten van de Europese energietransitie.
Het kabinet is – net als de auteurs van het artikel – van mening dat een grotere en verder geïntegreerde elektriciteitsmarkt met voldoende interconnectiecapaciteit tussen EU-landen zal leiden tot minder prijsfluctuaties op de korte termijnmarkten en meer flexibiliteit in het energiesysteem. Daarbij geldt dat gezamenlijke marktregels binnen de EU bijdragen aan het eenvoudiger behalen van gezamenlijke energie- en klimaatdoelen en het beter borgen van leveringszekerheid tegen lagere kosten. Gezamenlijke regels zorgen voor een gelijk speelveld en leiden tot meer vertrouwen en investeringszekerheid bij marktpartijen.
Deelt u de constatering van de auteurs van het artikel dat verdere integratie van de Europese elektriciteitsmarkt niet vanzelfsprekend is en dat deze juist meer gefragmenteerd dreigt te raken?
Het vergroten van de interconnectiecapaciteit tussen landen en de harmonisatie van marktregels binnen de EU hebben in belangrijke mate bijgedragen aan de integratie en grotere efficiëntie van de Europese elektriciteitsmarkt. Niettemin deelt het kabinet de constatering in het artikel dat verdere marktintegratie geen vanzelfsprekendheid is. Tijdens het eerdere stapsgewijze integratieproces van de Europese elektriciteitsmarkt is ook gebleken dat de snelheid en richting van integratie in zeker mate wordt bepaald door de maatschappelijke en politieke discussie over de voor- en nadelen van deze integratie. Het artikel benoemt relevante elementen zoals politieke keuzes over de rol van de markt versus de overheid, herverdelingsvraagstukken en interventies door EU-lidstaten in de vorm van stimulering van hernieuwbare energie. Ook wijst het artikel op de bevoegdheid van lidstaten om hun eigen energiemix te bepalen. De integratie van elektriciteitsmarkten is dus niet enkel een technische en juridische aangelegenheid, maar ook een politiek vraagstuk.
Het kabinet herkent de constatering in het artikel dat er op dit moment binnen Europa een vraagstuk op tafel ligt over de te volgen richting in de integratie van de Europese elektriciteitsmarkt. Tijdens de energiecrisis van 2022 bleek dat de geïntegreerde Europese elektriciteitsmarkt een cruciale rol speelde bij het behouden van leveringszekerheid en het dempen van prijsstijgingen2.
In de voorstellen van de recente hervorming van de Europese elektriciteitsmarkt speelde dit ook. Enerzijds bevatte deze hervorming technische wetsvoorstellen die beogen bij te dragen aan efficiënte integratie van de elektriciteitsmarkt, maar anderzijds vergrootte dit voorstel de ruimte voor overheden om in te grijpen in de uitkomsten van de elektriciteitsmarkt. Dit is een punt van aandacht, aangezien verschillende marktuitkomsten als gevolg van nationaal beleid kunnen leiden tot verstoring van het gelijke speelveld voor producenten en afnemers van elektriciteit.
Verdere integratie van de Europese elektriciteitsmarkt kan wenselijke uitkomsten opleveren vanuit het oogpunt van betaalbaarheid, betrouwbaarheid en duurzaamheid van het elektriciteitssysteem. Nu de Europese elektriciteitsmarkt al grote stappen heeft gezet in integratie zullen grote wijzigingen mogelijk steeds politieker gewogen worden omdat deze sneller kunnen raken aan nationale competenties. Ook regionale verschillen binnen de EU kunnen een rol spelen in de beoordeling van wijzigingen, zie verder het antwoord op vraag 5. Anderzijds moeten we blijven werken aan technische verbeteringen, die ons bijvoorbeeld aangereikt worden door de transmissiesysteembeheerders en/of de toezichthouders.
Deelt u de mening dat meer Europese samenwerking ook nodig is om de strategische onafhankelijkheid op energiegebied te vergroten?
Ja, dit onderschrijft het kabinet. De reactie vanuit de EU op de energiecrisis heeft dit laten zien. Met name de getroffen maatregelen en ingezette versterkte afstemming en samenwerking op het terrein van leveringszekerheid voor gas en elektriciteit en energiebesparing hebben aangetoond dat Europese samenwerking de strategische autonomie op energieterrein kan vergroten. Door binnen de EU samen te werken, versterken we onze weerbaarheid en onafhankelijkheid van derde landen. Dit is zeker ook voor Nederland van belang, omdat het Nederlandse energiesysteem in hoge mate verbonden is met dat van omliggende landen. Nederland is dan ook een actieve deelnemer in verschillende fora ten behoeve van Europese samenwerking op het gebied van elektriciteitsmarkten, zoals het Pentalateraal forum en het Noordzee samenwerkingsverband (NSEC).
Wat is uw reactie op de stelling uit het artikel dat er een duidelijke visie nodig is op de mate waarin integratie (van de Europese elektriciteitsmarkt) haalbaar en wenselijk is, en hoe deze op de juiste manier kan worden geïmplementeerd en beheerd?
Het kabinet deelt deze stelling. Het Nederlandse kabinet heeft altijd positief gestaan tegenover verdere integratie van de Europese elektriciteitsmarkt en behoudt dit als uitgangspunt. Het kabinet deelt de conclusie in het artikel dat keuzes over de mate van verdere integratie een politieke discussie vereisen.
Daarbij staat voorop het belang om deze toekomstige keuzes samen met andere landen af te stemmen, met name de landen in onze Noordwest-Europese regio waarmee Nederland zeer nauw is verbonden. Het kabinet hecht om die reden sterk aan voortzetting van de samenwerking binnen het Pentalateraal verband op het terrein van marktintegratie, leveringszekerheid en de ontwikkeling van flexibiliteit in het energiesysteem, en ook aan de uitwerking van afspraken die onder mijn voorzitterschap recent (december 2023) zijn vastgelegd in de politieke Penta-verklaring om gezamenlijk te streven naar een CO2-vrije elektriciteitssector in 2035.
Een specifiek aandachtspunt welke ik bij deze politieke discussie ook zie, is de kostendeling tussen lidstaten van (grensoverschrijdende) infrastructuur om hernieuwbare elektriciteitsproductie te kunnen transporteren van locatie met relatief veel productie, bijvoorbeeld de Noordzee, naar locaties elders waar juist relatief veel afname gecentreerd is. Over hoe deze kosten gedeeld moeten worden tussen lidstaten loopt een Europese discussie waarbij ik nauw betrokken ben. Hiervoor is een betere guidance wenselijk en hiervoor zie ik een belangrijke taak voor de Europese Commissie weggelegd.
In hoeverre heeft u hier reeds een visie op ontwikkeld? Indien u hier nog geen duidelijke visie op hebt, bent u dan bereid deze te ontwikkelen?
Het Nederlandse kabinet heeft een duidelijke visie op de integratie van de Europese elektriciteitsmarkt, zoals hierboven beschreven. Recentelijk is deze visie ook naar voren gekomen bijvoorbeeld in het BNC-fiche over de Verordening ter verbetering van het EU-elektriciteitsmarktontwerp of de non-paper dat het voorafgaand aan publicatie van deze Verordening publiceerde samen met zes andere EU-lidstaten.3, 4 Ook is hierover regelmatig met uw Kamer van gedachten gewisseld.
In hoeverre zijn de implicaties en kosten van het niet nastreven van grotere integratie van de Europese elektriciteitsmarkt in beeld?
In feite wordt gevraagd naar de «counterfactual» van de voordelen van de verdere Europese marktintegratie. Er zijn voorafgaand en tijdens het EU-integratieproces in de afgelopen 25 jaar veel studies gedaan naar de voordelen en potentiële welvaartswinst van verdere marktintegratie. Conclusie van deze studies was steevast dat de integratie van de EU-elektriciteitsmarkt jaarlijks vele miljarden aan welvaartswinst zou kunnen opleveren. ACER (het EU Agentschap van energie-toezichthouders) stelt bijvoorbeeld in haar rapport over de Europese groothandelsmarkt voor elektriciteit van april 2022 dat de voordelen van marktintegratie jaarlijks ongeveer € 34 miljard zijn. Ook in het artikel worden diverse recente Europese studies en onderzoeken aangehaald die dit positieve welvaartseffect aantonen. Gezien de grote hoeveelheid studies over de opbrengsten en positieve welvaartseffecten van verdere marktintegratie ziet het kabinet geen reden om de implicaties van verdere marktintegratie nader in beeld te brengen.
Bent u bereid om zowel de kosten en opbrengsten en de implicaties van het al dan niet nastreven van grotere integratie van de Europese elektriciteitsmarkt beter in beeld te brengen en de Kamer daarover op korte termijn te informeren?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Kajsa Ollongren: mooi als VDL Nedcar militaire voertuigen gaat produceren’ |
|
Gijs Tuinman (BBB), Derk Boswijk (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het BNR-artikel «Kajsa Ollongren: mooi als VDL Nedcar militaire voertuigen gaat produceren» van 21 februari 2024?1
Ja.
In welk stadium bevinden de gesprekken van het ministerie met VDL zich op dit moment?
Het versterken van de Europese defensie-industrie alsook het opschalen van de productiecapaciteit en leveringszekerheid is cruciaal voor de gereedheid van de eigen krijgsmacht, de geloofwaardigheid van de Europese afschrikking en het voortzetten van de onverminderde steun aan Oekraïne tegen de Russische agressie.
De geopolitieke ontwikkelingen dwingen de Europese Unie (EU) en de NAVO om de strategische autonomie van Europa te versterken. Zoals vermeld moeten we aan de slag om onze technologische voorsprong te behouden en moeten we de militaire slagkracht vergroten. De defensiebudgetten binnen Europa zijn omhoog gegaan, de grote diversiteit aan wapensystemen moet omlaag en de samenwerking op het gebied van defensie en industrie moet verbeteren.
Daarom voert Defensie gesprekken met Nederlandse industrie waaronder VDL Groep. Defensie spreekt met VDL onder andere over de productie van technologieën en onderdelen voor Defensie die verder gaan dan ondersteunend materieel alleen, passend binnen de geldende vergunningseisen. Hierbij is het belangrijk te vermelden dat de capaciteit van de fabriek in Born op dit moment niet geschikt is voor de productie van de genoemde technologieën en onderdelen. Zowel VDL als Defensie zijn gemotiveerd om te onderzoeken op welke wijze deze locatie ingezet kan worden om bij te dragen aan productie-initiatieven.
Bij het in kaart brengen van kansen voor de versterking van de defensie-industrie zijn meerwaarde en snelheid leidend. Voor een vitale en robuuste sector is het zaak dat Nederland zoveel mogelijk blijft inzetten op vraagbundeling van internationale behoeftes en niet ontwikkelingen elders dupliceert.
Met betrekking tot het idee om in de gesloten autofabriek van VDL Nedcar in Born militaire voertuigen te laten produceren, bent u ook in gesprek met het Nederlandse bedrijfsleven dat militaire productie levert, zoals Defenture bijvoorbeeld, om op basis van Nederlandse licenties en design de autofabriek VDL Nedcar de productiecapaciteit van militair materieel in Nederland te vergroten?
Het kabinet werkt aan mogelijkheden voor diverse vormen van licentieproductie van munitie, en zet zich daarmee in voor het benutten van kansen die de productie- en leverzekerheid vergroten, zowel binnen Nederland als Europa. Op het gebied van licentieproductie informeerde Defensie de Kamer op 25 januari jl. over het streven naar meer productie van hoogtechnologische Battle Decisive Munitions (BDM) in Europa2.
We werken samen met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) actief aan verschillende mogelijkheden om de Nederlandse defensie-industrie te betrekken, onder meer door consortiumvorming en afspraken met betrekking tot industriële participatie. We nodigen het bedrijfsleven daarbij uit om met voorstellen te komen die inspelen op de stijgende behoefte aan BDM. Het kabinet zal uw Kamer nader informeren over de voortgang wanneer dat mogelijk is.
Gelet op de unieke en bijzondere competenties van hoog geautomatiseerde serieproductie, de dringende behoefte aan productiecapaciteit van militair materieel en het aanstaande ontslag van ervaren productiepersoneel, overweegt u gezien de dringende behoefte aan laag technologische en hoog volume militaire systemen, zoals terreinvoertuigen, drones, munitie en wapens een ultieme inspanning om de VDL-autofabriek in te passen binnen de Nederlandse Defensie Industrie Strategie?
Zoals eerder door het Ministerie van EZK op Kamervragen van JA21 (2023Z09410) gemeld, waren de faciliteiten op het VDL Nedcar terrein gericht op vergaand geautomatiseerde serieproductie van personenvoertuigen in grote volumes (capaciteit 200.000 auto’s per jaar). De specificaties voor militaire voertuigen of ander militair materieel wijken significant af van personenvoertuigen.
We blijven graag in gesprek, indien VDL of een andere marktpartij kansen zien om de assemblagehal in Born rendabel in te zetten voor assemblage of productie van materieel voor Defensie, zoals geschetst bij het antwoord op vraag 2 en 19. We hebben hierbij aan de eigenaren overgebracht dat we voorstander zijn van elke levensvatbare invulling die de defensie-industrie versterkt.
Bijzonder hoogleraar Frans Osinga stelt in het artikel de vraag die de Tweede Kamer u ook al vaker heeft gesteld, waarom kan de VDL-fabriek niet ingezet worden als munitie- of wapenfabriek, waarbij Defensie gelijk lange termijn orders plaatst?
Defensie voert zoals gezegd gesprekken met VDL.
Op 25 januari jl. is uw Kamer geïnformeerd over de plannen van het kabinet op het gebied van munitieproductie op de korte, middellange en lange termijn3. Dat doen we door bestaande Europese contracten maximaal uit te nutten en aanvullend voor gerichte munitiesoorten te kijken naar vraagbundeling.
Defensie voorziet binnen dit decennium geen vervanging van klein kaliber wapens. Wanneer de behoefte zich voor doet, ontvangt uw Kamer een A-brief hierover.
Is de «vier procent optie» een planningsscenario op het Ministerie van Defensie, gezien het feit dat u in het artikel stelt dat in het geval dat de Verenigde Staten uit de NAVO stappen het defensiebudget naar vier procent zal moeten stijgen en Nederland hierover moet gaan nadenken?
Ongeacht de uitkomst van de verkiezingen in de Verenigde Staten (VS) is de veiligheidssituatie in Europa ernstig verslechterd door de Russische agressie in Oekraïne. Daarom moet Europa meer verantwoordelijkheid voor de eigen veiligheid nemen en doen wat nodig is om de bondgenootschappelijke afschrikking en verdediging te versterken. Dat betekent investeren in de verhoging van de gereedheid, de gevechtskracht, het voortzettingsvermogen en de innovatie en modernisering van de Europese strijdkrachten. Het tegengaan van fragmentatie en bevorderen van standaardisatie alsook een robuuste Europese defensie-industrie versterkt de Europese zelfredzaamheid.
Zijn het hypothetische scenario van een NAVO zonder VS-ondersteuning en de stappen die de overige landen moeten nemen om de wegvallende capaciteiten, kennis en leiderschap in te vullen scenario's waarover wordt nagedacht binnen de NAVO? Zo ja, welke nieuwe capaciteiten verwacht u op te moeten richten in het geval de VS geen thuis meer geeft voor artikel 5 van de NAVO?
Zie antwoord vraag 6.
Bedoelt u vergaande taakspecialisatie wanneer u spreekt over een verdubbeling van het defensiebudget naar 21 miljard euro en het maken van keuzes over bepaalde systemen en over bepaalde krijgsmachtonderdelen?
Nederland moet doen wat nodig is om de krijgsmacht te versterken. Meerjarige financiële zekerheid is hierbij voor de krijgsmacht cruciaal. Binnen de beschikbare financiële ruimte wordt integraal gewogen welke investeringen het meeste effect sorteren en bijdragen aan een toekomstbestendige krijgsmacht die toegerust is voor haar taken. Dat betekent dat de krijgsmacht in alle militaire domeinen moet kunnen optreden en tegelijkertijd dat er in alle krijgsmachtonderdelen keuzes moeten worden gemaakt hoe die krijgsmacht van de toekomst vorm te geven. Hierbij is het militair advies leidend.
Ook samenwerking met partners is hierbij cruciaal. Interoperabiliteit, standaardisatie, pooling & sharing, gezamenlijke inkoop, training en onderhoud en uiteindelijk het delen of verdelen van capaciteiten zijn verschillende gradaties van samenwerking. Deze vormen van samenwerking dragen bij aan het versterken van onze eigen capaciteiten en die van onze bondgenoten.
Kunt u aangeven wat u bedoelt met het maken van keuzes over krijgsmacht onderdelen? Heeft u het hier over de Landmacht, Luchtmacht, Marine en Marechaussee?
Zie antwoord vraag 8.
Wat zal de impact van keuzes maken zijn voor specifieke krijgsmachtonderdelen op het gebied van opleiden, trainen, oefenen en het gereedstellen van Nederlandse militaire capaciteiten voor de NAVO, aangezien alle domeinen en de krijgsmachtonderdelen cruciaal zijn om militair vermogen te genereren in het kader van het nieuwe operationele concept «multidomein optreden»?
De krijgsmacht hanteert het operationele concept «multidomein optreden» als centraal gedachtegoed voor concept- en capaciteitsontwikkeling. Multidomein optreden vraagt om een gebalanceerde krijgsmacht die geïntegreerd moet kunnen optreden in alle militaire domeinen, gesynchroniseerd met niet-militaire activiteiten. Zoals gezegd, spelen alle krijgsmachtdelen een essentiële rol om hier nu en in de toekomst invulling aan te geven. Interoperabiliteit intern de krijgsmacht en met nationale en internationale partners is hierbij van groot belang, aangezien de krijgsmacht nooit alleen opereert. Nationale en bondgenootschappelijke doelstellingen en afspraken vormen niet alleen een belangrijke leidraad voor keuzes in investeringen, maar ook voor het opleiden, trainen, oefenen en gereedstellen van militaire capaciteiten in bondgenootschappelijk verband.
Doelt u met uw uitspraken over de formatie op het verder invulling geven aan de vereisten, en Nederlandse tekortkomingen, uit deNATO Defence Planning Process (NDPP) en/of deRegional Plansvoortkomend uit het NATO Force Model, aangezien u heeft gezegd «door uw oogharen» naar de komende jaren te kijken?
Nederland moet doen wat nodig en mogelijk is om de afschrikking en verdediging te versterken en de vereisten van de nieuwe NAVO militaire verdedigingsplannen in te vullen. Dat betekent investeren in een defensieorganisatie die beschikt over voldoende vermogen om gelijktijdig nationale en internationale taken uit te voeren tijdens een existentieel conflict in Europa. Voldoen aan de afspraken van de Defence Investment Pledge om structureel minimaal 2% van het bbp aan Defensie te besteden, is daarbij een essentiële randvoorwaarde. Het is aan het nieuwe kabinet om gelet op internationale afspraken en de huidige en toekomstige dreiging een integrale afweging te maken tussen ambities en middelen voor de komende kabinetsperiode.
Zo nee op de bovenstaande vraag, waar kijkt u dan naar «door uw oogharen»?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u op de hoogte van het BNR-artikel «20.000 extra manschappen nodig om krijgsmacht op niveau te krijgen» van de Commandant der Strijdkrachten (CDS) Onno Eichelsheim van 24 februari 2024?2
Ja.
Bent u het eens met de analyse van de CDS dat alle industrieën aan de slag moeten met het realiseren van de benodigde productiecapaciteit in Europa?
Om de Europese militaire slagkracht te versterken is het essentieel dat de productiecapaciteit van de Europese defensie-industrie wordt vergroot. Het kabinet zet zich daar met partners actief voor in. Onderdeel daarvan is de inzet om meer Nederlandse industriële bedrijven in staat te stellen om voor Defensie en onze bondgenoten te produceren.
Hierbij dragen de Europese Defensie Industrie Strategie (EDIS) en het Europese Defensie Industrie Programma (EDIP) bij aan effectieve opschaling van de productiecapaciteiten in Europa.
Bent u het eens met de opmerking van de CDS dat we in Europa heel snel productiecapaciteit nodig hebben voor Oekraïne?
Ja.
Bent u het eens met de opmerking van de CDS dat we productielijnen in stand moeten houden, ook al hebben we op een gegeven moment voldoende voorraden?
Ja. Zoals eerder gecommuniceerd aan uw Kamer5, is de geopolitieke context drastisch gewijzigd. Daarom moeten we de Europese voorraden snel op orde krijgen. Het Europese bedrijfsleven vraagt hierbij om een langjarig perspectief om de gewenste investeringen te realiseren. Daarom zet het kabinet binnen het Defense Production Action Plan (DPAP) van de NAVO en het EDIS en EDIP via de EU in op geaggregeerde vraagbundeling.
Het is hierbij van belang om de Nederlandse industrie in Europa te positioneren op high-end producten of diensten, zodat Nederland zijn sterke technologische positie kan behouden. In lijn met Motie Podt6 werkt Defensie de mogelijkheden van een garantiefonds en andere financieringsmogelijkheden voor in de defensie-industrie uit. De opgebouwde kennis en productiecapaciteit kan in toekomst benut worden voor civiele dual use toepassingen. Zo creëren we een duurzaam en flexibel productiesysteem dat zowel voor onze krijgsmacht, het bedrijfsleven, de samenleving als onze bondgenoten op de lange termijn doeltreffend en effectief is en bijdraagt aan de Europese veiligheid.
Bent u het eens met de opmerking van de CDS dat Noorwegen een verstandig besluit heeft genomen om een hele productielijn op te kopen? Waarom wel of niet?
De CDS refereert naar de steun aan een Noors staatsbedrijf, en het hiermee versterken van de strategische autonomie. Nederland beschikt niet over staatsbedrijven binnen de defensie-industrie. Echter, net als Noorwegen onderkent het kabinet de urgentie van een robuuste sector. In de veranderende veiligheidscontext is er geen enkel Europees land dat geheel zelfstandig voor zijn eigen veiligheid kan zorgen. Nederland zet daarom in op samenwerking met vertrouwde partners en in samenspraak met vertegenwoordigers van de NLDTIB en Europese Defensie Technologische en Industriële Basis (EDTIB). De inzet is onder andere gericht op het verstevigen van Nederlandse industriële sterktes. Zoals geschetst moeten we het bedrijfsleven hierbij een langjarig perspectief kunnen bieden.
Hoe legt u de opmerking van de CDS uit, waarin hij zegt dat in het geval de VS uit de NAVO stapt het defensiebudget flink omhoog moet om juist geen keuzes te hoeven maken in het zwaartepunt van de eigen krijgsmacht, terwijl u in het eerdere BNR-artikel «Kajsa Ollongren: mooi als VDL Nedcar militaire voertuigen gaat produceren» juist zegt dat we dat wel moeten doen?
Het is niet aan de orde dat de VS uit het NAVO bondgenootschap treedt. Ongeacht de hoogte van de defensiebegroting zal Defensie keuzes moeten maken. Zie hiervoor ook de antwoorden op vraag 6 en 7.
Bent u het eens met de stelling dat in het geval de VDL Nedcar fabriek in Born met haar unieke hoogwaardige serie productiecapaciteit en personeel kan worden omgezet tot een hoogwaardige productiefaciliteit voor munitie, drones, voertuigen en overig militair materieel, al dan niet op basis van licenties vanoriginal equipment manufacturer (OEM's), een grote boost geeft aan de noden voor Oekraïne en de geloofwaardigheid van de Europese afschrikking die noodzakelijk is om Rusland buiten Europa te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de vragen zo spoedig mogelijk en een voor een beantwoorden, gezien de aard van de vragen en de snelle ontwikkelingen op het geopolitieke speelveld?
Ja, voor zover mogelijk. Er is tijd gestoken in een zorgvuldige beantwoording en om de leesbaarheid te vergroten zijn enkele antwoorden samengevoegd.
Het opschalen en toepassen van waterstof in de industrie |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u een stand van zaken en verwacht tijdspad geven van de maatwerkafspraken met Tata Steel Nederland (TSN)? Wanneer verwacht u meer bekend te kunnen maken?1 2
Wat is uw appreciatie van het voornemen van Thyssenkrupp om de fabriek in Duisburg in 2029 volledig op (blauwe en groene) waterstof te kunnen laten draaien? Acht u dat haalbaar?
Kunt u ingaan op de verschillen en overeenkomsten tussen de Thyssenkrupp staalfabriek in Duisburg en de TSN fabriek in IJmuiden voor wat betreft factoren als energievraag en productiecapaciteit?
Verwacht u dat er voldoende waterstof beschikbaar is in 2028 en 2029 om te voorzien in de plannen van Thysssenkrup?
Verwacht u dat er in Nederland geproduceerde waterstof gebruikt zal worden?
Wat vindt u van de – in samenwerking met de Duitse overheid tot stand gebrachte – aanbesteding voor waterstof? Verwacht u dat een vergelijkbaar instrument in te zetten voor de waterstofbehoefte van de TSN fabriek in IJmuiden?
Bent u van mening dat als de staalfabriek van Thyssenkrup in Duisburg in 2029 volledig op waterstof kan draaien, dit ook het geval moet zijn voor de TSN fabriek in IJmuiden? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw appreciatie van het bericht «Waterstof Chemelot: best nog veel beren op de weg»?3
Op welke manier is uw ministerie betrokken bij de realisatie van het verduurzamingsproject FUREC?
Welke mogelijkheden hebben TenneT, Enexis en uw ministerie om de netcongestieproblematiek bij Zevenellen (noodzakelijk voor FUREC) versneld aan te pakken?
Is het denkbaar dat het FUREC haar de Europese subsidie van 108 miljoen euro verliest als gevolg van eventuele vertragingen?
Verwacht u dat er voldoende afnemers zullen zijn voor de waterstof die beschikbaar komt via het FUREC project? Welke partijen zijn hiervoor op het oog?
Hoe weegt u de berichten dat OCI voornemens is een fabriek bij Chemelot af te stoten in dat licht?
Acht u de realisatie van de Delta Rhine Corridor (DRC) noodzakelijk voor het welslagen van FUREC?
De campagne 'Ikwilveiligvliegen.nl' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de campagne «Ikwilveiligvliegen.nl»?1.
Ja.
Wat is uw zienswijze op het voornemen van vliegtuigbouwers om de cockpit te bemannen met slechts één in plaats van twee piloten, het zogenaamde «reduced crew operations»-concept (extended minimum crew operations (eMCO) en single-pilot operations (SiPO))?
Het kabinet is voorstander van technologische ontwikkelingen die de veiligheid vergroten. In dit stadium zijn er nog veel zaken die nader onderzocht moeten worden voordat een (positief) oordeel kan worden geven over het concept om met minder piloten te gaan vliegen.
De overgang van een conventioneel systeem naar een systeem met één piloot aan het stuur vereist een fundamentele verandering in de veiligheidssystemen en het veiligheidsbeheer. Dit vereist niet alleen veranderingen in de operationele procedures, vliegtijdbeperkingen, de rol van luchtverkeersleiding, wijzigingen in de luchtwaardigheid en mogelijke vergunningskwesties. Er moet ook rekening worden gehouden met zaken als beveiliging en de mogelijke effecten van cyberveiligheid. Ook zaken als mentale gezondheid en psychologische effecten moeten in voldoende mate onderzocht worden.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zal de ontwikkelingen actief volgen in de bestaande overleggen met EASA en de Europese Commissie.
Bent u van mening dat er ruim voldoende bewezen techniek op de markt is die een reductie in de bemanning van een cockpit kan rechtvaardigen?
Nee, momenteel is er nog geen voldoende bewezen techniek die een reductie in de bemanning van een cockpit kan rechtvaardigen.
Onderschrijft u het standpunt dat het weghalen van een piloot uit de cockpit geen veiligheidsprobleem verhelpt, maar juist één creëert? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de huidige inzichten kan nog geen uitsluitsel worden geven over mogelijke toekomstige veiligheidsproblemen die het concept om met minder piloten te gaan vliegen met zich meebrengt. EASA laat momenteel een onderzoek uitvoeren door een consortium onder leiding van het NLR, waarbij de haalbaarheid van het concept nader wordt onderzocht. Daarnaast zal een referentiekader voor risicobeoordeling worden ontwikkeld waarbij de belangrijkste veiligheidsrisico's en -mitigaties worden onderzocht.
Hoe kijkt u naar de onderzoeksopzet van de European Union Aviation Safety Agency (EASA) ten aanzien van de ontwikkeling van eMCO en de doelstelling dat nieuwe technologie ten behoeve van de introductie van eMCO vliegen niet veiliger hoeft te maken?
De resultaten van het onderzoek van EASA worden met belangstelling afgewacht. Nederland heeft als uitgangspunt, dat met de introductie van nieuwe concepten er minimaal een veiligheidsniveau wordt gewaarborgd dat gelijk is aan het niveau van de huidige vliegoperatie.
Bent u het ermee eens dat nieuwe technologie in een cockpit geïntroduceerd moet worden om de vliegveiligheid te verhogen? Zo ja, bent u bereid om EASA op te roepen nieuwe technologieën en concepten pas toe te laten wanneer het in de praktijk bewezen een bijdrage levert aan vliegveiligheid?
Introductie van nieuwe technologieën mogen er niet toe leiden dat vliegen minder veilig wordt. Nieuwe technologie mag wat het kabinet betreft alleen worden ingevoerd als dat bewezen veilig kan.
Bent u van mening dat de medische en mentale effecten van slechts één piloot in de cockpit voldoende onderzocht worden? Zo nee, bent u bereid om Europees te pleiten voor een onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek naar de medische én psychologische effecten van eMCO (en SiPO), waarbij vanzelfsprekend, alle relevante stakeholders betrokken worden?
Op basis van het onderzoekresultaat wordt bepaald of de medische en mentale effecten voldoende onderzocht zijn. Indien noodzakelijk zal Nederland pleiten voor nader onderzoek.
Bent u voornemens om met andere lidstaten een gezamenlijk statement richting EASA en vliegtuigfabrikanten te geven dat eMCO aantoonbaar de vliegveiligheid moet verhogen en dat het reduceren van de bemanning tijdens de vlucht pas kan nadat in praktijk is aangetoond dat één piloot met nieuwe technologie veiliger is dan twee samenwerkende piloten in de cockpit met nieuwe technologie?
Het uitgangspunt zal blijven dat met het concept met minder piloten ten minste een veiligheidsniveau wordt gewaarborgd dat gelijkwaardig is aan het niveau dat wordt met bereikt met de huidige vliegoperatie met twee piloten.
Kunt u elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Ja.
De npo-radio1-uitzending van Argos van zaterdag 3 februari jl. en het bericht ‘Negens en tienen voor artsen die dat niet verdienen’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bent u bekend met de radio-uitzending van Argos met de titel «Het raadsel van de Nederlandse zorgkwaliteit»1 en het artikel in het FD «Negens en tienen voor artsen die dat niet verdienen»?2
Ja.
Bent u geschrokken van de in de uitzending genoemde enorme verschillen tussen zorgverleners en de complicaties na prostaatoperaties? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er zorginstellingen zijn waar het complicatierisico 85% is, terwijl dat elders 15% is (en in bijvoorbeeld Duitsland zelfs minder dan 5%), zonder dat patiënten daarvan op de hoogte kunnen zijn?
Ik vind het belangrijk dat patiënten inzicht hebben in uitkomsten van zorg. Dit helpt patiënten in het kiezen van de best passende behandeling en zorgaanbieder. Het is daarom schokkend dat verschillen in uitkomsten na prostaatoperaties zo groot zijn en dat patiënten dat niet weten. Ondanks jaren van inspanning van partijen laten deze bronnen een beeld zien dat wij op het gebied van transparantie voor de patiënt nog te weinig zijn opgeschoten. Dat vind ik moeilijk uit te leggen.
Onderschrijft u de noodzaak van de beschikbaarheid en transparantie van gegevens die zorgvragers helpen om inzicht te krijgen in de kwaliteit van zorgverleners ten behoeve van het kiezen van een passende zorgverlener en het vormen van realistische verwachtingen? Zo ja, onderschrijft u de waarde van gedeelde patiëntenervaringen, zoals die worden verzameld op Zorgkaart.nl?
Ik onderschrijf de noodzaak van de beschikbaarheid en transparantie van informatie over kwaliteit en patiëntervaringen. Patiënten moeten keuzes kunnen maken op basis van persoonlijke voorkeuren. Naast klinische en patiëntgerapporteerde informatie gaat het ook om bijvoorbeeld bejegening. Het totaalplaatje is belangrijk om patiënten in de positie te stellen om onderbouwde keuzes te kunnen maken (zie ook vraag3.
Deelt u de mening dat naast patiëntervaringen ook andere kwaliteitsgegevens transparant beschikbaar zouden moeten zijn, zoals de effectiviteit en duur van behandelingen, het percentage complicaties, de overlevingscijfers, data over kwaliteit-van-leven-na-behandeling, etc.? Zo ja, kunt u uitleggen hoe het komt dat ondanks de jarenlange vraag om dergelijke kwaliteitsgegevens, het voor zorgvragers nog steeds niet mogelijk is om deze te kunnen inzien?
Ik onderschrijf dat naast patiëntervaringen ook andere kwaliteitsgegevens transparant beschikbaar moeten zijn voor patiënten. In het IZA zijn hier afspraken over gemaakt.
Het proces om tripartiet (patiënten, zorgverleners en zorgverzekeraars) tot afspraken te komen over hoe en wanneer kwaliteit van zorg gemeten moet worden, kost tijd. Daarnaast kan het ontbreken van een duiding van gegevens leiden tot verkeerde interpretaties en komt er handwerk te pas bij het aanleveren van de data door missende automatische koppelingen. Dit zorgt voor terughoudendheid tot transparantie bij zorgaanbieders en zorgverleners.
Wie is de eigenaar van data over de effectiviteit en duur van behandelingen, het percentage complicaties, etc.? Wat is mogelijk en wat is nodig om deze gegevens gekoppeld aan zorgorganisaties en behandelaars centraal te ontsluiten?
Er is niet één juridische eigenaar van de data over de effectiviteit en duur van behandelingen, complicaties, etc. te noemen. Een belangrijke stap om gegevens gekoppeld aan zorgorganisaties en behandelaars centraal te ontsluiten, is een wettelijke grondslag om deze gegevens te mogen verwerken. Het Wetsvoorstel kwaliteitsregistraties zorg, dat dit wettelijk regelt, is aangemeld voor behandeling in de Tweede Kamer.
Welke stappen zijn, of worden op dit moment genomen om de informatiepositie van patiënten te verbeteren en bent u bereid om de regie te nemen in overleg tussen de patiëntenfederatie, de zorgverzekeraars, de wetenschappelijke verenigingen en de brancheverenigingen om concrete afspraken te maken over het verzamelen van kwaliteitsgegevens en deze transparant beschikbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Er worden verschillende stappen gezet om de informatiepositie van patiënten te verbeteren. In het programma Uitkomstgerichte zorg, dat onder de vlag van het IZA wordt uitgevoerd, wordt gewerkt aan uitkomstinformatie voor de patiënt en er is ingestemd met een Uitvoeringsplan kwaliteitstransparantie GGZ. Ook is de nationale Visie op het gezondheidsinformatiestelsel, waarin we inzetten op het vergroten van de databeschikbaarheid, naar de Tweede Kamer gestuurd.
Daarnaast is het Wetsvoorstel kwaliteitsregistraties nodig om stappen te zetten in het beschikbaar en transparant maken van kwaliteitsgegevens (zie ook het antwoord op vraag4. Deze ligt klaar voor behandeling in de Tweede Kamer.
Tot slot onderzoek ik samen met het Zorginstituut of haar kwaliteitstaken gemoderniseerd kunnen worden, om bij te dragen aan het transparant maken van kwaliteitsgegevens.
Bent u bereid om voor de zomer te komen met een concreet stappenplan centrale ontsluiting van kwaliteitscijfers en nog dit kalenderjaar de eerste stappen te zetten? Zo nee, wanneer dan wel?
Er wordt veel gedaan om transparantie te bevorderen, bijvoorbeeld in het programma Uitkomstgerichte zorg. Dit heeft vooral impact op de (midden-)lange termijn. Ik onderzoek komende periode met IZA partijen wat mogelijk is om patiënten op korte termijn van meer informatie over kwaliteit van zorg te voorzien en spoor hen aan hier het optimale in te doen. Ik zal uw Kamer hier rond de zomer over informeren.
Het artikel 'Corporaties blijven ver achter met de bouw van betaalbare huizen, als gevolg van sloop en verkoop' |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bovenstaande artikel?1
Wat vindt u van de uitspraak van de Autoriteit Woningcorporaties dat de woningbouwopgave voor de sector onhaalbaar is?
Wat moet er volgens u concreet gebeuren om de woningbouwopgave voor corporaties haalbaar te maken?
Hoe en op welke termijn kunnen de investeringsmogelijkheden volgens u verruimd worden voor de corporatiesector?
In welke mate is bij de genoemde aantallen gesloopte woningen in 2022 sprake van sloop zonder vervangende nieuwbouw?
In welke mate is bij de genoemde aantallen gesloopte woningen in 2022 sprake van sloop met vervangende nieuwbouw waarbij een gelijk aantal woningen in een ander jaar wordt teruggebouwd?
In welke mate is bij de genoemde aantallen gesloopte woningen in 2022 sprake van sloop met vervangende nieuwbouw waarbij een groter aantal woningen in een ander jaar wordt teruggebouwd?
Indien sloop met vervangende nieuwbouw een significant onderdeel is van de sloop, vindt u het dan niet verstandiger om te rapporten op een tweejaarstermijn?
Wat vindt u van de oproep van de voorzitter van Aedes om meer overheidsgeld in te zetten voor de aankoop van bouwlocaties?
Hoeveel bouwgrond heeft de Rijksoverheid beschikbaar?
Hoeveel bouwgrond hebben de gemeenten gezamenlijk beschikbaar?
Welk deel van de bouwgronden van de Rijksoverheid zijn of worden beschikbaar gesteld voor sociale woningbouw?
Welk deel van de bouwgronden van de Rijksoverheid zijn of worden beschikbaar gesteld voor de bouw van middenhuur woningen?
Welke grondprijzen rekent de Rijksoverheid voor haar bouwgronden als het sociale huurwoningen betreft?
Welke grondprijzen rekent de Rijksoverheid voor haar bouwgronden als het middenhuurwoningen betreft?
Indien er verschillende grondprijzen per genoemd segment (sociaal/middenhuur) op verschillende locaties worden gerekend, vindt u dan dat er sprake zou moeten zijn van één vaste grondprijs per segment? Waarom wel of niet?
Welk deel van de bouwgronden van de gezamenlijke gemeenten zijn of worden beschikbaar gesteld voor sociale woningbouw?
Welk deel van de bouwgronden van de gezamenlijke gemeenten zijn of worden beschikbaar gesteld voor de bouw van middenhuur woningen?
Welke grondprijzen rekenen gemeenten voor hun bouwgronden als het sociale huurwoningen betreft?
Welke grondprijzen rekenen gemeenten voor hun bouwgronden als het middenhuurwoningen betreft?
Indien verschillende gemeenten, verschillende grondprijzen rekenen per segment (sociaal/middenhuur), vindt u dan dat er sprake zou moeten zijn van één vaste grondprijs per segment? Waarom wel of niet?
Uitgaande van tweederde betaalbare woningbouw bij nieuwbouwprojecten, hoeveel betaalbare huur- en koopwoningen kunnen tot 2030 totaal gebouwd worden op de bouwgronden van de Rijksoverheid?
Uitgaande van tweederde betaalbare woningbouw, hoeveel betaalbare huur- en koopwoningen kunnen tot 2030 totaal gebouwd worden op de bouwgrond van de gezamenlijke gemeenten?
Wilt u de vragen afzonderlijk beantwoorden binnen een termijn van drie weken?
De inval van overheidsdiensten bij een brievenbusfirma in Amersfoort en de frauderende praktijken van brievenbusfirma’s |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de artikelen van Follow the Money over de invallen die zijn gedaan bij een brievenbusfirma in Amersfoort waarbij sprake was van fraude?1 2
Wist u dat er bij deze villa in Amersfoort maar liefst 374 bedrijven ingeschreven stonden terwijl dit bovendien niet eens een bedrijfspand was?
Wist u dat dit pand in het bezit was van de Russische voormalig trustdirecteur Vadim Blaustein die al eerder is veroordeeld voor fraude en witwassen en rijke Russen aan arbeidscontracten in Nederland hielp?
Hoe is het volgens u mogelijk dat de inschrijvingen van de bedrijven op de adressen juist gebeurde nadat Blaustein was gearresteerd en er een beslag op de woning was gelegd?
Hoe is het mogelijk dat geen enkele instantie in de 14 jaar tijd dat dit pand was opgekocht door Blaustein niet doorhad dat dit adres werd gebruikt als brievenbusfirma?
Vindt u het niet gek dat het Openbaar Ministerie (OM) al een inval heeft gedaan in 2016 maar dat de Kamer van Koophandel nooit is ingelicht over relevante informatie zoals dat dit mogelijk een brievenbusfirma had kunnen zijn?
Wat vindt u ervan dat er bij deze casus, die typerend zal zijn voor meerdere gevallen in Nederland, instanties veelal naar elkaar wijzen en niemand echt de verantwoordelijkheid heeft genomen om te handelen hierin ondanks duidelijke signalen?
Vindt u, ondanks het feit dat het onder omstandigheden wettelijk legitiem is om een groot aantal bedrijfsadressen op een adres te hebben, het ook niet logisch om dit vervolgens wel scherp in de gaten te houden en veel strikter te controleren op mogelijke fraude?
Waarom is het mogelijk dat zoveel bedrijven zich op een adres vestigen zonder daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten en welke legitieme redenen kunnen hiervoor zijn?
Vindt u deze legitieme redenen zwaarder wegen dan de grote nadelen die hieraan kleven?
Klopt het dat wat betreft massa-registraties op eenzelfde adres Nederland wereldwijd negende staat en in Europa op de vierde plaats, zoals onderzocht door Moody’s?3
Vindt u op basis van deze feiten dat Nederland met recht kan worden omschreven als een brievenbusparadijs?
Kunt u reflecteren op het onderzoek dat door Moody’s is gedaan waarbij de conclusie ook is dat Nederland zeer hoog scoort als het gaat om massa-registraties van bedrijfsnamen op eenzelfde adres?4
Bent u het met fraude-expert Cees Schaap eens dat er een onderzoek moet komen op basis van de Wet toezicht trustkantoren omdat het hier niet alleen gaat om domicilieverlening, maar ook om secretariële dienstverlening?5
Bent u het eens met de stelling dat het bijzonder is dat er geen alarmbellen gaan rinkelen om strikt te controleren bij praktijkvoorbeelden zoals dat er binnen negen dagen 403 bedrijven zijn geregistreerd, dat op één adres 4150 bedrijven ingeschreven staan, dat een bestuurder vijf jaar oud is, dat een bestuurder 108 jaar oud is en iemand 193 actieve bestuursfuncties heeft? 4)
Bent u het met ons eens dat er strenger moet worden gecontroleerd op duidelijke «red flags» zoals de hierboven genoemde voorbeelden en welke mogelijkheden ziet u om die controle en toezicht mogelijkheden uit te breiden?
Bent u bereid te onderzoeken hoeveel vaker dit soort excessieve gevallen in Nederland voorkomen waarbij zoveel bedrijven op één adres zijn gevestigd?
Wat gaat u eraan doen om deze vormen van brievenbusfraude te bestrijden zodat dit in de toekomst niet meer zal voorkomen?
Patiënten die het Amsterdam UMC aansprakelijk stellen voor schade na gezichtsoperaties. |
|
Caroline van der Plas (BBB), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Patiënten transgenderzorg stellen Amsterdam UMC aansprakelijk voor schade na gezichtsoperaties» van Zembla?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Wat vindt u van het nieuws dat een chirurg uit een academisch centrum patiënten onder druk heeft gezet om verstrekkende en medisch niet-noodzakelijke operaties uit te laten voeren, zonder hierbij voldoende informatie te geven over de mogelijke risico’s en bijwerkingen?
Het is spijtig om te horen dat de patiënten uit het artikel van Zembla ongelukkig zijn met de resultaten van hun gezichtsoperaties. Op grond van de berichtgeving van Zembla kan ik niet beoordelen of patiënten inderdaad onder druk zijn gezet. Er past mij dus terughoudendheid met het overnemen van dergelijke terminologie. De betreffende zorg, feminiserende gelaatschirurgie, wordt alleen aangeboden en vergoed als er een medische noodzaak is. Gezichtsoperaties brengen, net als andere operaties, altijd risico’s en mogelijke complicaties met zich mee. Het is belangrijk dat arts en patiënt samen beslissen, op basis van zorgvuldige afwegingen. Als Minister ga ik echter niet over de manier waarop zorgverleners zorg verlenen, voor zover het medisch-inhoudelijke overwegingen betreft. Het is aan het zorgveld zelf om gezamenlijk, in professionele standaarden en richtlijnen, invulling te geven aan de kwaliteit van transgenderzorg.
Kan er, naar uw inzicht, gesproken worden over een patroon, aangezien dit bij minimaal vier patiënten is gebeurd?
Nee, ik heb geen aanwijzing dat de kwaliteit van zorg in het geding is. Dit betreft complexe zorg waarbij iedere behandeling, inclusief de tevredenheid over de uitkomst van de behandeling, individueel bepaald is.
Wat vindt u ervan dat het academisch ziekenhuis in kwestie hierbij alle aansprakelijkheid afwijst, terwijl het wel bereid is financiële compensatie te leveren aan patiënten?
Ik kan vanuit mijn positie niet ingaan op individuele dossiers die zich onder de rechter bevinden.
Is dit, naar uw inzicht, iets waar de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zich over zou moeten buigen?
De IGJ heeft mij laten weten dat zij naar aanleiding van de berichtgeving van Zembla geen aanleiding ziet om nader onderzoek in te stellen. Het is de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders om calamiteiten in de zorg te melden bij de IGJ en dus ook om te bepalen of een incident een calamiteit betreft volgens de definitie in de wet. Het ziekenhuis is van oordeel dat het geen calamiteiten betreft en de IGJ heeft ook geen andere meldingen over deze zorg ontvangen.
Hoe weegt u in uw antwoord op vraag 5 dat het hierbij gaat over een zeer kwetsbare patiëntengroep?
De IGJ houdt risicogestuurd toezicht. Bij de beoordeling van waar de IGJ haar toezicht op richt, speelt de kwetsbaarheid van de patiënt of cliënt altijd een rol.
Hoe weegt u in uw antwoord op vraag 5 dat er bij één patiënt sprake is geweest van meerdere zelfmoordpogingen en bij één patiënt van een lopende wens tot euthanasie vanwege het medisch handelen van de chirurg?
Ik vind het aangrijpend om te lezen dat een patiënt meerdere suïcidepogingen heeft ondernomen en een andere patiënt zegt euthanasie te overwegen. Dat een patiënt suiïcidepogingen onderneemt of een euthanasietraject overweegt betekent echter niet automatisch dat er sprake is van een calamiteit, net zoals het niet betekent dat er geen sprake is van een calamiteit als een patiënt niet suïcidaal wordt of euthanasie zegt te overwegen. Wel weegt IGJ de kwetsbaarheid van een cliënt of patiënt altijd mee in bij de beoordeling van waar de IGJ haar toezicht op richt. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Hoe kan het, binnen de huidige afspraken en regelingen van de zorgverzekeringswet, dat er electieve en medisch niet-noodzakelijke plastische chirurgie uitgevoerd wordt in een academisch medisch centrum?
Er is hier geen sprake van electieve zorg. Genderincongruentie is een duidelijke en aanhoudende ongelijkheid tussen het ervaren gender van een persoon en de bij de geboorte toegewezen sekse. Dit is een aandoening die is opgenomen in de «International Classification of Diseases (ICD-11)». Volgens een internationaal verschenen rapport («Standards of Care for the Health of Transgender and Gender Diverse People, Version 8») bestaat voor een deel van deze transgender personen weldegelijk een medische noodzaak tot zorg; psychisch en soms ook somatisch. Nederland volgt deze internationale consensus. Let wel: Een voorwaarde voor een genderbevestigende, somatische behandeling is een brede en zorgvuldige evaluatie van de situatie van de transgender persoon.
Hoe kan het, binnen de huidige afspraken en regelingen van de zorgverzekeringswet, dat meerdere patiënten niet op de hoogte zijn gesteld van bijwerkingen en complicaties bij operaties, en hier ook in het dossier geen aantekening van gemaakt is?
Een hulpverlener is verplicht om de patiënt duidelijk te informeren over de voorgestelde behandeling en daarover tijdig te overleggen met de patiënt. Daarbij stelt de hulpverlener zich op de hoogte van de situatie en de persoonlijke behoeften van de patiënt. In het gesprek moet de hulpverlener duidelijk ingaan op de te verwachten gevolgen en risico’s voor de gezondheid van de patiënt en mogelijke alternatieven. Daarbij dient de hulpverlener ook de mogelijkheid te bespreken om niet te behandelen. De hulpverlener moet de patiënt uitnodigen om vragen te stellen.
Na bespreking van de te verwachten gevolgen en risico’s hoeft de hulpverlener deze niet expliciet op te nemen in het medische dossier. In het medische dossier van de patiënt moet de hulpverlener wel gegevens opnemen over de gezondheid van de patiënt en de uitgevoerde behandeling. Ook andere gegevens die voor een goede hulpverlening noodzakelijk zijn, moet de hulpverlener opnemen in het medische dossier.
De hierboven beschreven verplichtingen zijn opgenomen in de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) dat deel uitmaakt van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Zijn verhalen over artsen die patiënten onder druk zetten om meer of uitgebreidere (niet medisch noodzakelijke) chirurgie te ondergaan, een reden voor de IGJ om over te gaan op onderzoek? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin geldt dat een klacht over de geleverde zorg in eerste instantie een aangelegenheid is tussen de patiënt en de zorgaanbieder. Als patiënten van mening zijn dat zij onder druk gezet worden, kunnen ze hierover in gesprek gaan met hun behandelend arts of bijvoorbeeld de klachtenfunctionaris. Ook kunnen zij een melding doen bij de IGJ. De IGJ kan op basis van meldingen van patiënten besluiten om de zorgaanbieder om een reactie te vragen en eventueel nader onderzoek instellen als er aanwijzingen zijn dat de kwaliteit en veiligheid van zorg in het geding zijn.
Specifiek over de betreffende zorg: in antwoord op vragen van Zembla heeft Amsterdam UMC aangegeven dat deze ingreep nooit wordt uitgevoerd als dit niet de uitdrukkelijke wens van de zorgvrager zelf is.
Voelt de IGJ zich geroepen onderzoek te doen naar de «uiterste summiere» verslaglegging door deze arts, in het specifiek op gebied van bijwerkingen en complicaties? Zo nee, waarom niet?
De IGJ heeft mij laten weten dat zij naar aanleiding van de berichtgeving van Zembla geen nader onderzoek in zal stellen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Hoe verhouden de in het artikel beschreven situaties zich tot de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg – Somatisch?2
De Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch is opgesteld door veldpartijen en beschrijft hoe de transgenderzorg georganiseerd moet worden en aan welke randvoorwaarden deze moet voldoen. Naar aanleiding van vragen van Zembla heeft Amsterdam UMC aangegeven de Kwaliteitsstandaard altijd te volgen. Ook patiëntenvereniging Transvisie heeft in reactie op de berichtgeving van Zembla aangegeven dat Amsterdam UMC werkt conform de Kwaliteitsstandaard en dat zij vertrouwen heeft in de zorg.
Afgelopen periode is de Kwaliteitsstandaard geëvalueerd. Deze evaluatie is uitgevoerd door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (KIMS) in opdracht van ZonMw en met subsidie van het Ministerie van VWS. Ik verwacht de resultaten van deze evaluatie binnenkort. Het KIMS baseert zich bij het evalueren en ontwikkelen van deze en andere medische richtlijnen op wetenschappelijk onderzoek, afwegingen van voor- en nadelen van verschillende zorgopties en expertise en ervaringen van zowel zorgprofessionals als zorggebruikers.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen zo kort mogelijke termijn beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Bank vraagt klantgegevens aan ondernemers bij contante betaling' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wat vindt u van de ervaringen van 1.700 ondernemers met betrekking tot de manier waarop banken hen behandelen in het kader van hun witwasonderzoek?1
Ik neem deze signalen serieus. De poortwachtersrol van banken is essentieel in een effectieve aanpak van witwassen en financieren van terrorisme. Het verhullen van de criminele herkomst van opbrengsten van misdrijven stelt daders van deze misdrijven in staat om buiten het bereik van onder meer overheidsinstanties te blijven en ongestoord van het vergaarde vermogen te genieten. Ook kunnen deze illegale inkomsten worden gebruikt voor de financiering van dezelfde of nieuwe criminele activiteiten. Het opgebouwde vermogen biedt hen ook de mogelijkheid om posities te verwerven in bonafide ondernemingen en in sommige gevallen het gezag van de overheid te ondermijnen. Tot slot wordt de integriteit van het financieel-economisch stelsel aangetast door mensen die criminele verdiensten proberen te verhullen. Het is daarom cruciaal dat de legale financiële kanalen waarlangs het witwasproces zich kan voltrekken worden beschermd tegen het gebruik ervan voor criminele doeleinden door poortwachters.
Tegelijkertijd is er meermaals2 vastgesteld dat er ruimte is voor verbetering van de risicogebaseerde aanpak van banken en zijn hier inmiddels verschillende acties voor ondernomen.3 Ik vind het belangrijk dat deze signalen in deze trajecten worden meegenomen om na te gaan hoe de aanpak verder kan worden verbeterd.
Vindt u het acceptabel dat klanten van de bank niet als zodanig duidelijk herkenbare communicatie van de bank krijgen over een witwasonderzoek, ook als dat verstrekkende gevolgen kan hebben?
Ik vind het belangrijk dat banken duidelijk communiceren over hun poortwachtersrol en waarom zij bepaalde informatie opvragen bij hun klanten. Daarom is het verbeteren van de voorlichting van cliënten over het doel van de regelgeving en de informatie die poortwachters van cliënten nodig hebben voor het cliëntonderzoek een van de acties uit de beleidsagenda aanpak van witwassen.4 De Nederlandsche Vereniging van Banken (NVB) heeft aangekondigd dat zij in overleg gaat met de sector om te bespreken welke stappen er genomen kunnen worden om de communicatie met cliënten te verbeteren.
Vindt u het acceptabel dat banken hun klanten limieten opleggen voor het storten van contant geld, terwijl dit een wettelijk betaalmiddel is en in sommige takken zeer gebruikelijk, bijvoorbeeld als je op de markt staat?
Contant geld is inderdaad wettig betaalmiddel en wordt in Nederland voor zo’n 20% van de toonbanktransacties gebruikt.5 Ik vind het belangrijk dat het mogelijk blijft om met contant geld te betalen. Zowel voor groepen mensen die ervan afhankelijk zijn, als voor mensen die er simpelweg een voorkeur voor hebben.6 Contant geld wordt in de meeste gevallen gebruikt voor legitieme doeleinden.
Dit neemt echter niet weg dat contant geld ook potentieel hogere risico’s op witwassen en terrorismefinanciering kent. Zo worden cliënten in sectoren met een intensief gebruik van contant geld in de Europese anti-witwasrichtlijn gezien als een potentieel hoger risico en geldt het in de rechtspraak als een zogenoemd feit van algemene bekendheid7 dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld.
Of het gebruik van contant geld door een cliënt daadwerkelijk een hoger witwasrisico oplevert dient de bank door middel van het individuele cliëntonderzoek te bepalen. Een eventuele beperking van de chartale dienstverlening als risicomitigerende maatregel moet proportioneel zijn, mag het legitieme gebruik van contant geld niet onnodig belemmeren en moet toegesneden zijn op het risico en de specifieke omstandigheden van de cliënt. Maatregelen zoals categorale uitsluiting van het gebruik van contant geld, of categorale limieten aan het gebruik daarvan voor hele sectoren voldoen daar niet aan.
Vind u het redelijk dat banken om identiteitsinformatie vragen van degene die met grote bankbiljetten heeft betaald, terwijl ook zo’n biljet een wettig betaalmiddel is, en je als ondernemer bovendien niet zomaar om het identiteitsbewijs van je klant kunt vragen vanwege privacy overwegingen?
Dit is nadrukkelijk geen onderdeel van een standaard cliëntenonderzoek, maar kan redelijk zijn in specifieke omstandigheden. Het onderzoek van poortwachters dient risicogebaseerd te zijn. Dit betekent dat de intensiteit van het onderzoek in lijn moet zijn met de risico’s: zijn de risico’s op witwassen of financieren van terrorisme hoog, dan zal het onderzoek diepgaander moeten zijn dan als de risico’s laag zijn. Daarnaast is relevant dat sommige ondernemers op hun beurt ook poortwachter zijn en in dat kader in sommige gevallen ook cliëntonderzoek moeten doen. Dit geldt bijvoorbeeld voor handelaren als ze contante betalingen van € 10.000 of meer uitvoeren. Bovenstaande, in combinatie met de verhoogde risico’s van contant geld die hierboven zijn toegelicht en mogelijke specifieke context waarvan sprake is bij een cliënt, kan ertoe leiden dat het in bepaalde gevallen redelijk is dat een poortwachter aan zijn eigen cliënten informatie vraagt over de identiteit van de personen met wie die cliënt zaken doet.
Hoewel dit dus redelijk kan zijn in specifieke omstandigheden, baren de signalen uit de uitzending van Radar mij wel zorgen. Ik zal daarom De Nederlandsche Bank (DNB) vragen om te bezien of de nieuwe Q&A’s en Good Practices8 waar DNB momenteel aan werkt, voldoende handvatten bieden aan banken om risicogebaseerd om te gaan met het onderzoek dat cliënten van de bank moeten doen naar de geldstromen van hun eigen klanten.
Vindt u dat de banken beperkende acties mogen ondernemen, zoals het blokkeren, limiteren of opheffen van bankrekeningen wanneer zij de door hun gevraagde informatie niet ontvangen, als ondernemers hebben aangegeven dat zij niet wettelijk verplicht zijn zulke informatie aan te leveren, bijvoorbeeld vanwege de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) of privacy overwegingen?
Dit zal in een gemiddeld geval niet nodig of redelijk zijn, maar dat neemt niet weg dat er specifieke omstandigheden kunnen zijn waarin het noodzakelijk is voor een bank om beperkende maatregelen te treffen om de risico’s te mitigeren. Hier kan bijvoorbeeld sprake van zijn als er sprake is van hoge risico’s, het verkrijgen van bepaalde informatie noodzakelijk en proportioneel is, de bank zonder die informatie het cliëntonderzoek niet kan afronden en de cliënt de ruimte is geboden om de weigering toe te lichten of mogelijk op een andere wijze te voldoen aan de informatiebehoefte van de bank.
Vindt u dat de banken beperkende acties mogen ondernemen, zoals het blokkeren, limiteren of opheffen van bankrekeningen wanneer zij de door hun gevraagde informatie niet tijdig ontvangen, terwijl een ondernemer heeft aangegeven niet tijdig aan het verzoek te kunnen voldoen?
Als een cliënt gemotiveerd en met geldige redenen aangeeft niet tijdig aan het verzoek te kunnen voldoen en daarbij aangeeft wanneer dit wel mogelijk zal zijn, vind ik het moeilijk voor te stellen dat overgaan tot beperkende acties redelijk zal zijn. Als het niet aanleveren van informatie echter structurele vormen aanneemt en er sprake is van specifieke omstandigheden (zie bijvoorbeeld de omstandigheden uit de beantwoording van de vorige vraag), kan ik me voorstellen dat op een gegeven moment een bank het noodzakelijk acht om over te gaan tot beperkende acties.
Deelt u de mening dat het witwasonderzoek en de manier waarop klanten van banken in dat kader worden bejegend te ver is doorgeschoten?
Er is ruimte voor een meer risicogebaseerde aanpak door banken. Dit is al eerder vastgesteld9 en aan deze vaststelling zijn verschillende acties verbonden.10 Een van de thema’s uit de beleidsagenda aanpak van witwassen is dan ook «ruimte waar mogelijk». Bij dit thema horen verschillende maatregelen om meer ruimte te creëren voor burgers en poortwachters in de aanpak van witwassen. Overigens heeft uw Kamer de voortgangsbrief bij deze beleidsagenda controversieel verklaard.
Bent u bereid met De Nederlandsche Bank (DNB) en de Nederlandsche Vereniging van Banken (NVB) in gesprek te treden over deze signalen en met hen te komen tot een juiste wijze van behandeling?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1, lopen er al verschillende trajecten om de risicogebaseerde benadering van banken te verbeteren. Daarnaast heeft de NVB, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2, aangekondigd dat zij in overleg met de sector zal bespreken welke stappen er genomen kunnen worden om de communicatie met cliënten te verbeteren. Tot slot zal ik, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 4, DNB vragen om te bezien of de nieuwe Q&A’s en Good Practices11 waar DNB momenteel aan werkt, banken voldoende handvatten bieden om risicogebaseerd om te gaan met het onderzoek dat cliënten van de bank moeten doen naar de geldstromen van hun eigen klanten.
Te hoge boetes voor studentenreisproducten |
|
Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht dat naar het oordeel van de Rechtbank Den Haag DUO onvoldoende actie onderneemt om te voorkomen dat oud-studenten onnodig een hoge openbaar vervoer(ov)-schuld opbouwen wegens het niet-tijdig stopzetten van hun studentenreisproduct? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?1 2
Ja, ik ben bekend met dit bericht. DUO is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak. Ik kan niet reageren op een lopende rechtszaak.
Het kan voorkomen dat oud-studenten een ov-boete opgelegd krijgen wegens het niet-tijdig stopzetten van, en reizen met, hun studentenreisproduct. Als een student rond 1 september, het begin van het nieuwe studiejaar, niet meldt dat deze is gestopt met studeren, lopen de studiefinanciering, waaronder het reisrecht, door.3 Ook kan het voorkomen dat onderwijsinstellingen hun administratie nog niet volledig hebben bijgewerkt. DUO controleert de inschrijvingen daarom 70 dagen na aanvang van het studiejaar.4 Als vervolgens (achteraf) blijkt dat er geen inschrijving is en er wel (onrechtmatig) is gereisd met het reisproduct, dan krijgt de student over die periode waarin is gereisd een of meerdere zogenoemde ov-boetes opgelegd.5 Bij deze beschikking legt DUO ook uit hoe meer boetes kunnen worden voorkomen.
DUO informeert studenten jaarlijks rond oktober over het belang van het controleren van hun inschrijving. Studenten weten dat de inschrijving van een opleiding een voorwaarde is om studiefinanciering te ontvangen. Een student heeft dus de mogelijkheid om te weten dat er een risico ontstaat op ov-boetes als de student niet bij DUO aangeeft dat deze is gestopt met studeren en studiefinanciering (waaronder het reisrecht) laat doorlopen, terwijl er geen inschrijving meer is. Als de student ervoor kiest om vervolgens toch te reizen, wordt een ov-boete opgelegd. Ook stuurt DUO in augustus een bericht aan studenten in het hbo en wo die in augustus en september een toekenning van de studiefinanciering hebben maar van wie de instelling nog niet aan DUO heeft doorgegeven dat de student is ingeschreven voor het aankomende studiejaar. Deze studenten worden erop gewezen dat de studiefinanciering en het reisrecht uiterlijk 1 september moeten worden stopgezet als zij stoppen met de studie. Deze «attentiemail» wordt alleen toegestuurd aan studenten die in Mijn DUO hebben aangegeven deze mails te willen ontvangen. DUO en Studielink wijzen de student bij een uitschrijving ook altijd op de gevolgen daarvan voor hun studiefinanciering en het reisrecht.
Waarom is het, ondanks een eerdere belofte, nog steeds niet mogelijk om een studentenreisproduct automatisch te stoppen als het recht op zo’n reisproduct is vervallen?3
De afgelopen jaren heb ik samen met de ov-bedrijven verschillende maatregelen genomen om het aantal ov-boetes te terug te dringen.7 Een belangrijke maatregel is het gebruik van de zogenaamde blacklist: wanneer het reisrecht is vervallen, laat DUO dit na 30 dagen aan de ov-bedrijven weten, zodat het desbetreffende OV-chipkaartnummer direct op de blacklist geplaatst wordt. Wanneer een student incheckt en de OV-chipkaartapparatuur ziet dat een kaart op de blacklist staat, dan wordt het studentenreisproduct, afhankelijk van modaliteit en apparatuur, direct geblokkeerd. Het is dan niet meer mogelijk om te reizen.8
Zoals in de vorige alinea aangegeven, hanteert DUO dus een vertraging van 30 dagen voordat aan de ov-bedrijven wordt doorgegeven dat het reisrecht is vervallen. De reden hiervoor is dat het regelmatig voorkomt dat studenten wisselen van opleiding, bijvoorbeeld wanneer zij doorstromen van het mbo naar het hbo en dit enige administratieve verwerkingstijd nodig heeft. Hierdoor wordt voorkomen dat een student zijn reisproduct niet meer kan gebruiken, terwijl er enkel sprake is van een overbruggingsperiode tussen twee opleidingen. Deze termijn van 30 dagen is dus bedoeld om ongewenste effecten voor studenten te voorkomen als een student wel doorstudeert, maar kan wel leiden tot ov-boetes indien het reisrecht daadwerkelijk vervalt en de student niet tijdig zijn reisproduct stopzet, maar er wel mee reist. De student houdt zelf de verantwoordelijkheid om dan het reisproduct stop te zetten.9 Aanpassing van deze termijn kan dus zowel voordelen als nadelen hebben. Ik wil in gesprek gaan met studenten over dit dilemma, waarbij de uitvoerbaarheid van eventuele aanpassingen een aandachtpunt is.
Daarbij is van belang dat het betalen in het openbaar vervoer verandert voor studenten medio 2025. In- en uitchecken kan bij het reizen op saldo inmiddels ook met een betaalpas of creditcard (OVpay). Voor een afgekocht reisrecht, zoals het studentenreisproduct, krijgt de OV-chipkaart een opvolger: de OV-pas (onderdeel van OVpay). Zoals aangegeven in de memorie van toelichting bij de wijziging van de WSF 2000 in verband met de invoering van nieuwe betaalmethoden in het ov, heeft dit ook gevolgen voor studenten.10 De drager van hun reisproduct zal namelijk veranderen: zij kunnen in de toekomst een OV-pas in fysieke vorm of een mobiele telefoon met daarop een digitale pas gebruiken.
De techniek achter OVpay is anders dan die achter de OV-chipkaart: bij de OV- chipkaart staat de informatie op de kaart; bij de OV-pas in een (online) account.11 Het grootste voordeel hiervan is dat RSR het studentenreisproduct direct zal verwijderen zodra het signaal van DUO binnen is, in plaats van het plaatsen op de blacklist.12 Ook kan de student het reisproduct straks zelf activeren en stopzetten via studentenreisproduct.nl.13 De student hoeft daarna niets meer te doen. Dit is een belangrijk verschil ten opzichte van de OV-chipkaart, waarbij het reisproduct alleen stopgezet kan worden bij een fysieke ophaalautomaat door de student. Dit laat onverlet dat het risico op een ov-boete blijft bestaan als studenten na hun uitschrijving niet doorstuderen, maar wel reizen met hun reisproduct. Dit geldt ook als studenten zich bij de start van het studiejaar niet opnieuw hebben ingeschreven bij hun instelling. Pas na controle door DUO op het recht op studiefinanciering kan DUO hierop reageren.
Bent u het ermee eens dat uit deze rechterlijke uitspraak moet worden afgeleid dat studenten door de handelwijze van DUO waarschijnlijk jarenlang ten onrechte extra boetes hebben gekregen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven, kan ik niet reageren op deze zaak. Ik verwijs u ook naar de beschrijving van de algemene werkwijze van DUO bij in- en uitschrijvingen en de gevolgen daarvan voor studiefinanciering en reisrecht.
Kunt u een overzicht geven van de aan oud-studenten opgelegde boetes over de afgelopen tien jaar? En kunt u in dit overzicht de omvang aangeven van de waarschijnlijk ten onrechte geïnde boetes?
Ik heb aan DUO gevraagd om een overzicht te geven van het totaalbedrag aan (per saldo) opgelegde ov-boetes in de periode 2013–2023. Dit overzicht is weergegeven in onderstaande tabel. Op dit moment kan ik niet spreken over onterecht geïnde boetes, omdat deze rechtszaak nog loopt en de rechter een uitspraak moet doen in het hoger beroep.
Jaar
Totaalbedrag aan (per saldo) opgelegde ov-boetes
2013
€ 54,6 miljoen
2014
€ 52,6 miljoen
2015
€ 45,0 miljoen
2016
€ 40,7 miljoen
2017
€ 36,5 miljoen
2018
€ 32,8 miljoen
2019
€ 12,2 miljoen
2020
€ 6,5 miljoen
2021
€ 5,0 miljoen
2022
€ 6,7 miljoen
2023
€ 6,2 miljoen
Welke maatregelen neemt u zich voor om op korte termijn ervoor te zorgen dat studentenreisproducten automatisch worden gestopt? Bent u bereid onderzoek te laten doen naar de aard en omvang van de door DUO te veel geïncasseerde bedragen, hoe dit zou kunnen worden gecompenseerd en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in antwoord 2, wordt het stopzetten van het studentenreisproduct makkelijker met de migratie van de OV-chipkaart naar de OV-pas. Ik heb regelmatig contact met het innovatieprogramma OV-betalen, om een zo soepel mogelijke overgang naar de nieuwe betaalmethoden mogelijk te maken. Zodra de techniek gereed is en voldoende bewezen, zullen we beginnen met de stapsgewijze migratie.
Ik zie geen aanleiding om onderzoek te doen. Deze rechtszaak loopt nog en DUO is in hoger beroep gegaan. Wel benadruk ik dat studenten zelf de verantwoordelijkheid hebben om, met de informatie die DUO via verschillende kanalen verstrekt, studiefinanciering stop te zetten zodra men geen inschrijving meer heeft bij een opleiding. Hier worden studenten ook ieder jaar rond oktober expliciet door DUO op gewezen. Ik heb regelmatig contact met DUO over de communicatiewijze en DUO verbetert deze continu om de student nog beter van dienst te kunnen zijn.
Het artikel ‘Overijssel voorlopig niet van stikstofslot: boeren en projecten langer in onzekerheid?’ |
|
Rosanne Hertzberger (VVD) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het door de Tubantia gepubliceerde artikel «Overijssel voorlopig niet van stikstofslot: boeren en projecten langer in onzekerheid?»?1
Ja.
Kunt u aangeven in welke provincies de vergunningverlening, net als in Overijssel, momenteel stil ligt en hoe lang dit al het geval is?
Alle provincies staan extern salderen op dit moment maar heel beperkt en alleen onder strenge voorwaarden toe. Bij extern salderen moet worden onderbouwd dat de maatregel die stikstofreductie oplevert, niet nodig is voor behoud van de natuur en het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen (de additionaliteitstoets). In de praktijk kan dit veelal niet worden onderbouwd. Gezien de beperkingen die provincies hierin ondervinden is vergunningverlening in het hele land op dit moment maar beperkt mogelijk.
Kunt u aangeven hoeveel Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders er sinds de PAS-uitspraak, zoals gedaan door de Raad van State van bijna vijf jaar geleden, zijn gelegaliseerd door rijksbeleid? Kunt u daarbij aangeven hoeveel dit er zijn ten opzichte van het totale aantal PAS-melders en hoeveel hiervan zijn gelegaliseerd met de Regeling uitvoering aanpak piekbelasting?2
Er zijn 2488 legalisatieverzoeken ingediend. De provincies hebben aangegeven dat voor 144 meldingen reeds een oplossing is:
Tegen de verleende vergunning van 7 PAS-melders loopt nog een beroepsprocedure. Tot nu toe is van 103 legalisatieverzoeken vastgesteld dat deze dubbel zijn ingediend of naderhand ingetrokken. Hiervoor geldt dat legalisatie niet meer nodig is. Daarnaast is tot nu toe is van 378 dossiers vastgesteld dat deze niet in aanmerking komen voor legalisatie. Redenen hiervoor zijn onder andere dat het project al is vergund; niet meldingsplichtig was; onvoldoende is gerealiseerd of nooit gemeld is. Circa 75% van de legalisatieverzoeken wacht nog op een besluit of een oplossing.
Kunt u aangeven, indien alle huidige inschrijvingen voor de aanpak piekbelasting worden gehonoreerd en uitgevoerd, met hoeveel de stikstofdepositie dan in zijn totaliteit zal dalen (mol per hectare per jaar)? Kunt u daarbij ook aangeven bij welke Natura 2000-gebieden en op welke termijn de stikstofdepositie voldoende is teruggedrongen om PAS-melders te legaliseren?
Het is nog te vroeg in het uitvoeringsproces om een beeld te geven van de potentiële stikstofdepositiereductie van de aanpak piekbelasting. Zodra het mogelijk is, wil ik dit beeld graag opleveren. Ik vind het van belang hier zeer zorgvuldig mee om te gaan, mede omdat de opbrengst van de aanpak – waar mogelijk – ingezet zal worden om PAS-melders te legaliseren. Zoals toegezegd in mijn Kamerbrief van 23 januari jl.4, zal ik u zo spoedig mogelijk informeren over de opbrengst van de aanpak.
De mogelijkheden om PAS-melders te legaliseren hangen af van de beschikbaarheid van depositieruimte in combinatie met de locatie en de kenmerken van de gebieden waarop een effect is. Ook moet de staat van de natuur dit toelaten. Het is daarom niet te zeggen waar en wanneer in generieke zin de stikstofdepositie voldoende is teruggedrongen.
Kunt u aangeven, indien alle als zodanig aangemerkte piekbelasters vrijwillig zouden stoppen met hun activiteiten,en zij dus geen stikstofdepositie meer veroorzaken, met hoeveel de stikstofdepositie dan in zijn totaliteit zal dalen (mol per hectare per jaar)? Kunt u daarbij ook aangeven bij welke Natura 2000-gebieden en op welke termijn de stikstofdepositie vervolgens genoeg is gedaald, zodat ruimte ontstaat om PAS-melders te legaliseren?
Afgelopen januari heeft het RIVM, in opdracht van mijn ministerie, een rapport gepubliceerd waarbij de keuze voor het criterium om deel te kunnen nemen aan de aanpak piekbelasting is gevalideerd.5 Uit het rapport blijkt dat indien alle ondernemingen die daarvoor in aanmerking komen, deel zouden nemen aan de vrijwillige beëindigingsregeling Lbv-plus, de stikstofdepositie op stikstofgevoelige natuur in Nederlandse Natura 2000-gebieden gemiddeld zou dalen met ongeveer 206 mol per hectare per jaar.
De mogelijkheden om PAS-melders te legaliseren hangen af van de beschikbaarheid van depositieruimte in combinatie met de locatie en de kenmerken van de gebieden waarop een effect is. Ook moet de staat van de natuur dit toelaten. Het is daarom niet te zeggen waar en wanneer in generieke zin de stikstofdepositie voldoende is teruggedrongen.
Hoeveel PAS-melders verwacht u uiterlijk in februari 2025, wanneer de maatregelen dienen te zijn afgerond(met uitzondering van landaankoop), te hebben gelegaliseerd door middel van de Regeling uitvoering aanpak piekbelasting gezien het feit dat u bij de begrotingsbehandeling van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft aangegeven «(...) en dat wij op een korte termijn ruimte krijgen voor herstel van de natuur, voor nieuwe vergunningverlening en vooral voor het legaliseren van de PAS-melders»? Hoe schat u daarnaast de kans in dat alle PAS-melders zijn gelegaliseerd voor november 2028, wanneer de Regeling uitvoering aanpak piekbelasting in principe vervalt?3 4
De regeling uitvoering aanpak piekbelasting draagt bij aan de benodigde depositievermindering. Daar waar dat kan wordt de eerst beschikbare ruimte ingezet voor PAS-melders. Een voorwaarde voor het toekennen van stikstofruimte aan PAS-meldingen (net als voor alle activiteiten) is dat de staat van de natuur dit toelaat. De regeling is echter nog te vroeg in het uitvoeringsproces om een beeld te geven van de potentiële stikstofdepositiereductie.
Het kabinet doet er alles aan om PAS-meldingen zo snel mogelijk van een oplossing te voorzien. Er wordt een fors pakket met diverse bronmaatregelen getroffen en aanvullend daarop wordt maatwerk ingezet om de aanpak te versnellen. Daar waar het mogelijk is om stikstofruimte rechtmatig aan PAS-meldingen toe te delen, wordt dat meteen gedaan.
Gezien de onzekerheden kan ik op dit moment niet speculeren over het aantal legalisaties in 2025. Wat ik helaas moet vaststellen, is dat het aantal legalisaties lager is dan ik had gewild en dat het minder snel gaat dan gehoopt. De benodigde ruimte moet komen uit bronmaatregelen maar het uitvoeren van het bronmaatregelenpakket moet zorgvuldig gebeuren en kost tijd, met name als het gaat om beëindigingsregelingen die gebaseerd zijn op vrijwilligheid. Daarom werk ik nu aan de mogelijkheden om de aanpak voor PAS-meldingen te verbreden. Aanvullend op de generieke bronmaatregelen wordt ook ingezet op maatwerk om in individuele gevallen tot oplossingen te komen of om tijdelijk af te kunnen zien van handhaving. Een verbreed actieplan past bij de motie-Nijhof en met dit actieplan hoop ik voor meer PAS-melders een oplossing te kunnen aanbieden.
Hoe ziet u dan de werksituatie van deze nog te legaliseren PAS-melders in de periode tussen maart 2025 en november 2028, indien niet alle PAS-melders zijn gelegaliseerd in februari 2025? Kunt u daarnaast ook aangeven hoe u de werksituatie ziet van PAS-melders na november 2028, indien zij dan nog niet zijn gelegaliseerd?
Het is voor de PAS-melders zeer vervelend dat zij al lange tijd in onzekerheid verkeren. Het kabinet doet er alles aan om PAS-meldingen zo snel mogelijk van een oplossing te voorzien en verbreedt waar mogelijk de aanpak. Aanvullend op de generieke bronmaatregelen wordt ook ingezet op maatwerk om in individuele gevallen tot oplossingen te komen of om tijdelijk af te kunnen zien van handhaving. Recente jurisprudentie biedt de mogelijkheid de feitelijke bedrijfsvoering vooralsnog voort te zetten.8
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen vier weken beantwoorden?
Ik streef er altijd naar uw vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden. In dit geval is het helaas niet gelukt deze binnen de reguliere termijn te beantwoorden. Daarover heb ik uw Kamer geïnformeerd per brief op 19 maart jl.
Het bericht 'Mostafa is ongedocumenteerd, op leeftijd en nergens welkom - behalve in de Pauluskerk in Rotterdam' |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u een indicatie van het aantal dakloze ouderen zonder verblijfsvergunning in Nederland?
Bestaande methoden die het aantal dakloze mensen in Nederland monitoren, brengen niet specifiek de groep dakloze ouderen zonder verblijfsvergunning in beeld. Daarom is onbekend hoeveel dakloze ouderen zonder verblijfsvergunning in Nederland verblijven.
Op dit moment wordt het aantal dakloze mensen op twee manieren gemonitord op landelijk niveau: De jaarlijkse schatting van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en de kwantitatieve monitor dakloosheid van het CBS en VNG-Realisatie, die momenteel samen met Valente en VWS wordt ontwikkeld. Beide methoden geven geen volledig beeld van de groep dakloze mensen.
Om een beter beeld te krijgen van de groep dakloze mensen, zijn het Kansfonds en de Hogeschool Utrecht gestart met een nieuwe telling middels de ETHOS-light methode. Hierbij worden op één dag alle dakloze mensen in een bepaalde regio in kaart gebracht, ongeacht leeftijd, nationaliteit of verblijfstatus. In 2023 is in twee centrumregio’s geteld en in 2024 vindt de telling plaats in zes centrumregio’s. Door gebruik te maken van deze methode krijgen we in ieder geval op regionaal niveau beter zicht op het aantal dakloze mensen en hun profielkenmerken, waardoor regio’s ook beter zicht krijgen op de groep mensen zonder verblijfsvergunning.
Deelt u het beeld uit het artikel dat het aantal dakloze ouderen zonder verblijfsvergunning – mensen die soms al decennia in Nederland zijn – toeneemt?
Omdat de groep dakloze ouderen zonder verblijfsvergunning niet afzonderlijk wordt gemonitord door huidige monitoringsmethoden, is het niet mogelijk om feitelijk te verifiëren in hoeverre het beeld klopt dat het aantal dakloze ouderen zonder verblijfsvergunning toeneemt.
Bent u het eens met de stelling dat de kans dat iemand op hoge leeftijd die al 30, 40 of 50 jaar in Nederland is, teruggaat naar het land van herkomst, nihil is? Zo nee, hoe kunt u terugkeer aannemelijk maken?
Ik begrijp goed dat het voor personen die al lang in een land verblijven lastig kan zijn om terug te keren naar het land van herkomst. Als een persoon echter geen recht (meer) heeft op verblijf dan dient betrokkene Nederland te verlaten. In de eerste plaats moet dus worden vastgesteld dat betrokkene in het geheel geen aanspraak meer zou kunnen maken op verblijf. In de belangenafweging bij artikel 8 EVRM (verblijf o.g.v. gezinsleven of privéleven) worden elementen als langdurig verblijf en voormalig rechtmatig verblijf meegewogen. Betrokkene dient hiertoe zelf een verblijfsaanvraag te doen. Heeft betrokkene geen recht (meer) op verblijf dan is deze zelf verantwoordelijk voor het vertrek.
Indien nodig kan betrokkene voor het vertrek ondersteuning krijgen van de Nederlandse overheid. Mocht het, ondanks herhaalde eigen inspanningen, niet lukken om terug te keren dan kan betrokkene eventueel in aanmerking komen voor een vergunning «buitenschuld».
Als een persoon er desondanks zelf voor kiest om in Nederland te verblijven kan ingezet worden op gedwongen vertrek.
Klopt het dat deze ouderen onder de koppelingswet vallen, wat (onder meer) betekent dat zij onverzekerbaar zijn en dus slechts recht hebben op «medisch noodzakelijke zorg»?
Het koppelingsbeginsel (vastgelegd in artikelen 10 en 11 van de Vreemdelingenwet 2000) is van toepassing op alle vreemdelingen in Nederland. Het recht op verstrekkingen en voorzieningen is, voor zover dit in overeenstemming is met internationale verdragen, afhankelijk van de verblijfsstatus van de betreffende vreemdeling en van de vraag of aan de andere voorwaarden voor de verstrekking of voorziening, vastgelegd in de betreffende materiewetten, wordt voldaan.
Dit geldt ook voor de Wet langdurige zorg (art. 2.1.1 onder lid 2) en daarmee de verzekeringsplicht Zvw. Dat betekent dat indien betrokken niet voldoen aan de betreffende voorwaarden, zij zich niet kunnen verzekeren. Nederland is evenwel gehouden vreemdelingen die zich op Nederlands grondgebied bevinden medisch noodzakelijke zorg te bieden. Het recht op medisch noodzakelijke zorg is een grondrecht (artikel 22 Grondwet) en ook neergelegd in internationale verdragen (art. 11 en 13 ESH, art. 12 IVESCR, art. 15 Richtlijn 2003/9/EG, art. 12 VN Vrouwenverdrag en art. 24 IVRK). Nederland heeft deze verdragen mede ondertekend en is daarom gehouden tot nakoming van de daarin neergelegde verplichtingen. Dat laat onverlet dat een onverzekerde in beginsel zelf de kosten van de zorg moet betalen. Medische noodzakelijke zorg mag echter niet worden geweigerd als blijkt dat iemand onverzekerd is en de kosten niet zelf kan dragen. Als iemand dit niet kan betalen, dan kunnen zorgaanbieders een beroep doen op de regeling onverzekerbare vreemdelingen die wordt uitgevoerd door het CAK.
Vindt u dat «medisch noodzakelijke zorg» voldoet voor dakloze ouderen?
Medisch noodzakelijke zorg wordt gedefinieerd als «zorg die volgens professionele richtlijnen of standaarden geïndiceerd is en die doeltreffend, doelmatig en patiëntgericht wordt verleend en is afgestemd op de reële behoefte van de patiënt». Vrijwel alle zorg uit het Nederlandse basispakket en langdurige zorg wordt vergoed door de regeling onverzekerbare vreemdelingen. Alleen genderzorg en IVF zijn uitgesloten. Dat betekent dat ongedocumenteerde dakloze ouderen in beginsel recht hebben op vrijwel alle zorg waar ingezetenen ook recht op hebben, indien de zorgaanbieder bepaalt dat die zorg medisch noodzakelijk is. Met de beschikbaarheid van deze financiële regeling voldoet Nederland aan de internationale verdragen.
Aanvullend hierop zijn er verschillende maatschappelijke initiatieven die zich bekommeren om het lot van ongedocumenteerde dakloze ouderen. Het is goed dat deze initiatieven er zijn en dat zij signalen afgeven over de situatie en verbetermogelijkheden.
Bent u het eens met de stelling dat juist mensen op leeftijd, al helemaal als ze geen dak boven hun hoofd hebben, vaak juist méér zorg nodig hebben dan gemiddeld?
Eén van de knelpunten die diverse veldpartijen in de praktijk zien, is dat de situatie van mensen verslechtert wanneer zij geen dak boven hun hoofd hebben en/of niet op tijd medische zorg krijgen. In veel gevallen worden mensen mede daardoor ziek of verslechtert hun gezondheid. Ik ga ervan uit dat hetzelfde geldt voor dakloze ouderen zonder verblijfsvergunning, waarbij ik me kan voorstellen dat zij gezien hun bovengemiddelde kwetsbare gezondheid meer zorg nodig hebben dan gemiddeld.
Eind vorig jaar is de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op werkbezoek geweest in de Pauluskerk in Rotterdam. Tijdens dit werkbezoek heeft de Staatssecretaris met betrokken professionals gesproken over de toegang tot medische zorg en dienstverlening van de gemeente voor (dreigend) dakloze mensen in het algemeen. In dat gesprek kwam het bovengenoemde knelpunt ook naar voren.
Herkent u het beeld dat veel van deze mensen lang rond blijven lopen met aandoeningen, waardoor klachten ernstiger worden en duurder om te genezen of verzorgen? Is er een beeld van hoeveel dit kost?
In algemene zin herken ik het beeld dat dakloze mensen – waaronder ook mensen die dakloos en ongedocumenteerd zijn – vaak langer blijven rond lopen met aandoeningen en klachten. Hier heb ik verschillende signalen over ontvangen van onder andere het Leger des Heils en de Pauluskerk. Er zijn geen specifieke gegevens beschikbaar over de zorg die aan dakloze ongedocumenteerde mensen geboden wordt of de kosten die hiermee gemoeid zijn.
Zijn er andere plekken, behalve de in het artikel genoemde Pauluskerk, waar deze dakloze ouderen terecht kunnen voor de zorg die ze nodig hebben?
In geval van medisch noodzakelijke zorg kunnen mensen zich wenden tot alle zorgaanbieders, zie hierover het antwoord op vraag 5. Verder zijn in verschillende steden straatartsen actief die zorg verlenen aan dakloze mensen in het algemeen. Stichting Nederlandse Straatdokters Groep is een maatschappelijk initiatief dat ondersteuning biedt aan het netwerk van straatzorgverleners en krachten bundelt om werkbare, goede zorg toegankelijk te maken voor dak- en thuisloze mensen in het algemeen.
Is er vanuit de departementen enige vorm van beleid (in ontwikkeling) dat ziet op een groeiende groep dakloze ouderen zonder verblijfsvergunning die steeds meer zorg nodig zal hebben?
Binnen het huidige toelatingsbeleid is ruimte voor beoordeling van de vraag of er nog mogelijkheden zijn om het verblijf van betrokkene toe te staan. Ik verwijs u naar de uitleg hiervan in het antwoord op vraag 3. Er zijn geen ontwikkelingen die gericht zijn op uitbreiding van dat kader.
Verder zijn er vormen van ondersteuning beschikbaar gericht op onderdak en zorg voor ongedocumenteerden waaraan vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt bijgedragen, zoals de Landelijke Vreemdelingen Voorziening (LVV) en het Medisch Opvangproject Ongedocumenteerden (MOO). In de Landelijke Vreemdelingen Voorziening krijgen ongedocumenteerden opvang en begeleiding als zij meewerken aan een bestendige oplossing voor hun situatie, te weten terugkeer, doormigratie of, indien aan de orde, legalisering van verblijf. Medische zorg is waar nodig onderdeel van de begeleiding, onder andere via MOO.
Ook biedt de overheid hulp bij het organiseren van vertrek, waar nodig ook gericht op medische zorg. De gezondheidstoestand van de vreemdeling is uiteraard van belang bij het organiseren van vertrek, bijvoorbeeld indien de medische situatie begeleiding voorafgaand aan en tijdens de reis naar het land van herkomst noodzakelijk maakt.
Indien het antwoord op vraag 9 «nee» luidt, wil dat dan automatisch zeggen dat het Rijk vindt dat gemeenten deze zorg moeten bieden?
Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 3 geldt voor alle vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf dat zij Nederland moeten verlaten. Waar nodig kan de overheid hier ondersteuning bij bieden. Indien een vreemdeling van mening is alsnog recht op verblijf te hebben, kan hij of zij een aanvraag indienen bij de IND. In het antwoord op vraag 5 staat beschreven hoe medische zorg is georganiseerd voor vreemdelingen zonder verblijfsrecht.
Verder heb ik in het antwoord op vraag 9 een aantal vormen van beleid geschetst die van toepassing kunnen zijn op deze groep.
Bent u in dat geval bereid met gemeenten in gesprek te gaan over echte oplossingen voor deze groep, die gemeenten ontlasten, minder geld kosten en dakloze ouderen zonder verblijfsvergunning een waardige oude dag bieden?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 9 zie ik hiertoe geen noodzaak. Ik heb een aantal vormen van beleid geschetst die van toepassing kunnen zijn op deze groep waarbij ook gemeenten betrokken zijn. Bij de Landelijke Vreemdelingen Voorziening zijn zowel gemeenten als rijkspartijen nauw betrokken om samen om oplossingen te vinden voor de situatie van ongedocumenteerden.
Kunt u bovenstaande vragen individueel beantwoorden?
Ja.
Het meenemen van AOW-uitkeringen naar het buitenland |
|
Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA), Raoul White (GroenLinks-PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Wat vindt u van het feit dat met sommige landen een handhavingsverdrag is afgesloten, waardoor Algemene Ouderdomswet(AOW)-uitkeringen volledig naar die landen meegenomen kunnen worden, en met andere landen niet?
De AOW kent twee uitkeringshoogten: de norm voor alleenstaanden AOW (70% van het minimumloon) en de norm voor gehuwden en ongehuwd samenwonenden (50% van het minimumloon). Bij twee ongehuwd samenwonenden wordt beoordeeld of er sprake is van een gezamenlijke huishouding. Daar is sprake van als twee personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar via bijvoorbeeld kostendeling of gezamenlijke sociale activiteiten. Deze leefvormensystematiek dient te worden gehandhaafd om de rechtmatigheid te waarborgen, in zowel binnen- als buitenland. Handhaving van de leefvorm in het buitenland is complexer dan handhaving in Nederland. Andere landen kennen vaak geen leefvormensystematiek. In het buitenland is in veel gevallen beoordeling ter plaatse de enige mogelijkheid voor de SVB om te handhaven.
Sinds 1 januari 2001 geldt de Wet Beperking export uitkeringen (Wet BEU). In deze wet is bepaald dat geen uitkeringen meer worden geëxporteerd, tenzij op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op een uitkering bestaat. De AOW is een uitzondering, deze kan tot de gehuwdennorm altijd wereldwijd geëxporteerd worden. Voor de alleenstaandennorm geldt het regime van de Wet BEU. In verdragen kunnen afspraken worden gemaakt over de handhaving en de verificatie van het recht op uitkeringen voor situaties van AOW-gerechtigden die in het buitenland wonen. Deze handhavingsverdragen geven de SVB juridische handvatten om de rechtmatigheid van uitkeringen naar het buitenland te beoordelen.
Dit brengt mee dat een alleenstaande AOW-gerechtigde uit bijvoorbeeld Kaapverdië wel 70% AOW ontvangt en een alleenstaande AOW-gerechtigde uit Ghana 50% AOW. Met Kaapverdië heeft Nederland immers een verdrag met afspraken over handhaving en verificatie en met Ghana niet. Dit is in lijn met de doelstellingen van de Wet BEU. Met vastgelegde handhavingsafspraken in sociale zekerheidsovereenkomsten wordt de rechtmatigheid van de AOW-uitkering zo goed mogelijk gewaarborgd.
Wat vindt u ervan dat een alleenstaande AOW’er uit bijvoorbeeld Kaapverdië wél de volledige AOW-uitkering mee kan nemen naar dat land, en een vergelijkbare AOW’er uit bijvoorbeeld Ghana niet? Ziet u mogelijkheden om dit verschil weg te nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen ontvangen een lagere AOW-uitkering door het ontbreken van een handhavingsverdrag?
Eind 2023 waren er circa 4.200 AOW-gerechtigden (0,1% van het totaal) die in een niet-verdragsland woonden. Bij een totaal van 1.310 AOW’ers die anders recht hebben op een alleenstaande uitkering werd er een beperking export uitkering opgelegd. Dit komt neer op ongeveer 0,04% van het totaal.
Met hoeveel landen heeft Nederland geen handhavingsverdrag?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven is het uitgangspunt van de Wet BEU dat geen uitkeringen meer worden geëxporteerd, tenzij op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op een uitkering bestaat. Hieronder geef ik een overzicht van de landen waar op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op een AOW-uitkering bestaat.
Met landen die niet worden genoemd, bestaat geen handhavingsverdrag. Naar die landen worden geen uitkeringen geëxporteerd, met uitzondering van het AOW-pensioen ter hoogte van de gehuwdennorm.
De AOW wordt geëxporteerd naar Curaçao, Sint Maarten, Aruba en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba. Dit vloeit voort uit het Besluit regels export uitkeringen. Met de landen Aruba, Sint Maarten en Curaçao zijn handhavingsconvenanten gesloten.
De AOW wordt geëxporteerd naar lidstaten van de EU, de EER en Zwitserland. Dit vloeit voort uit Verordening 883/2004.
Nederland heeft met in totaal 36 jurisdicties buiten de EU/EER/Zwitserland een sociale zekerheidsovereenkomst. Dit betreft: Argentinië, Australië, Belize, Bosnië-Herzegovina, Canada (Québec), Chili, China, Ecuador, Egypte, Filippijnen, Hongkong, India, Indonesië, Israël, Japan, Jordanië, Kaapverdië, Marokko, Monaco, Montenegro, Nieuw-Zeeland, Noord-Macedonië, Pakistan, Panama, Paraguay, Servië, Suriname, Thailand, Tunesië, Turkije, Uruguay, Verenigde Staten, Verenigd-Koninkrijk, Zuid-Afrika en Zuid-Korea. Met Kosovo is een sociale zekerheidsovereenkomst gesloten, maar deze is in afwachting van ratificatie door Kosovo nog niet in werking getreden. Nederland is op grond van deze overeenkomsten gehouden de volledige AOW te exporteren naar deze landen met uitzondering van China en Pakistan.1
Daarnaast zijn er twee landen waarmee Nederland geen handhavingsverdrag heeft, maar waarbij de EU-associatieovereenkomst een rechtstreeks werkende exportbepaling bevat. Het betreft Algerije en Albanië. Het Hof van Justitie (EU) heeft op 29 februari 2024 namelijk geoordeeld (C-549/23) dat artikel 68, vierde lid, van de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de EU en Algerije, rechtstreekse werking heeft. De EU-associatieovereenkomst met Albanië bevat een soortgelijke bepaling. De gevolgen van deze uitspraak worden nu in kaart gebracht. Ik verwacht uw Kamer hierover via de Stand van de uitvoering in juni te informeren.
Waarom heeft Nederland geen handhavingsverdrag met deze landen?
Bij de totstandkoming van de Wet BEU is de inzet van de Nederlandse regering geweest om te bezien met welke landen het (getalsmatig en gelet op de verwachtingen over afdoende handhavingsmogelijkheden) zinvol is onderhandelingen over een handhavingsverdrag te starten. Ten aanzien van bestaande verdragen was de inzet om deze waar nodig aan te vullen met een uitgebreide set handhavingsbepalingen (Kamerstuk 25 757, nr. 3). Deze inzet heeft tot dusver geleid tot de verdragen waarvan in het antwoord op vraag 4 een overzicht is gegeven.
Met landen die niet in het overzicht staan genoemd is geen verdrag gesloten. Voor het overgrote deel van deze landen geldt dat het niet opportuun is om onderhandelingen te starten over een sociale zekerheidsovereenkomst vanwege bijvoorbeeld het geringe aantal uitkeringsgerechtigden of onvoldoende handhavingsmogelijkheden. Verder zijn potentiële verdragspartners niet altijd bereid om met Nederland in onderhandeling te treden.
In dit kader wijs ik nog op de motie over de export van AOW-uitkeringen die uw Kamer op 26 maart 2015 heeft aangenomen (Kamerstuk 34 083, nr. 12). De motie verzoekt de regering om te pogen alsnog een handhavingsverdrag te sluiten met in ieder geval de acht landen waar meer dan honderd AOW-gerechtigden wonen. De toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van deze motie (Kamerstukken 34 083, nr. 18 en 32 163, nr. 43). In zijn brief van 15 december 2017 heeft de toenmalige Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken (Kamerstuk 34 083, nr. 19). In die brief wordt geconcludeerd dat geen van de landen die Nederland benaderd heeft, bereid is om onderhandelingen te starten over de handhaving van AOW-export. Deze situatie is tot op heden onveranderd. Mochten deze landen in de toekomst alsnog in onderhandeling willen treden dan zal per land een nieuwe weging gemaakt moeten worden over de wenselijkheid daarvan.
Is de regering van plan alsnog handhavingsverdragen met deze landen af te sluiten? Waarom wel/niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt er voortgang geboekt met het afsluiten van handhavingsverdragen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen vóór het komende commissiedebat Pensioenonderwerpen op 4 april beantwoorden?
De beantwoording komt uw Kamer voor het Commissiedebat Pensioenonderwerpen van 4 april toe.