Het instrument van erkennen van een staat |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Kunt u op een rij zetten onder welke voorwaarden Frankrijk, Canada, Groot-Brittannië, Australië en België voornemens zijn de staat Palestina te erkennen, en wat hierin de verschillen zijn?1
Rond de opening van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in september 2025 kondigden Frankrijk, Andorra, België, Luxemburg, Malta, Portugal, Australië, Canada, het Verenigd Koninkrijk en Monaco de erkenning van de Palestijnse staat aan.
Het is niet van alle landen bekend of, en zo ja welke voorwaarden zij hieraan koppelen. Voor Frankrijk, Canada en Australië zou gelden dat zij de Palestijnse staat officieel hebben erkend, maar de implementatie van de toezeggingen van de Palestijnse Autoriteit voor hervormingen zouden blijven monitoren. Frankrijk en Australië zouden overgaan tot het openen van ambassades in de Palestijnse Gebieden.2
In het geval van België zou administratieve formalisering van de erkenning plaatsvinden zodra alle gijzelaars zijn vrijgelaten en terroristische organisaties zoals Hamas geen rol spelen in het bestuur van de Palestijnse Gebieden. Actieve diplomatieke betrekkingen, zoals het openen een Belgische ambassade, zou plaatsvinden zodra de doelstellingen van de New York Declaration zijn verwezenlijkt, waaronder de volledige demilitarisering van Hamas.3
Klopt het dat het erkennen van een staat een individuele keuze van soevereine landen is? Zo ja, op welke grond is dat bepaald?
Ja. Er bestaat onder internationaal recht geen verplichting tot erkenning van statelijkheid (zie ook Kamerstuk 32 623, nr. 178).
In algemene zin geldt dat op grond van het internationaal recht een entiteit als staat wordt beschouwd indien is voldaan aan vijf criteria: 1) een afgebakend grondgebied, 2) een permanente bevolking, 3) effectief gezag, 4) de bekwaamheid om internationale betrekkingen te onderhouden en 5) afwezigheid van onrechtmatige handelingen bij de totstandkoming van de staat. De zogenoemde «Montevideo-criteria» betreffen de eerste vier hierboven genoemde feitelijke criteria, zoals opgenomen in het Montevideo Verdrag inzake de Rechten en Plichten van Staten van 1933. Het vijfde criterium betreft een rechtmatigheidscriterium dat is ontwikkeld op basis van de praktijk van staten vanaf het Interbellum. Op basis van deze vijf criteria kan worden vastgesteld of een entiteit een staat is onder internationaal recht. Erkenning veronderstelt het reeds bestaan van een staat. Een staat ontstaat niet als gevolg van erkenning. Erkenning van een entiteit als staat is een bilaterale aangelegenheid en een soeverein besluit van elke individuele staat.
Welke factoren hanteert het Koninkrijk der Nederlanden om te bepalen of het al dan niet overgaat tot erkenning van een staat?
Erkenning van een entiteit als staat voordat aan de hierboven genoemde vijf criteria is voldaan, kan leiden tot een schending van het verbod op premature erkenning en het non-interventiebeginsel. Er zal dus altijd door Nederland bepaald dienen te worden of er aan deze criteria is voldaan. Omdat erkenning een soeverein besluit is, kunnen staten aanvullende voorwaarden verbinden aan erkenning. Deze kunnen van geval tot geval verschillen.
Welke factoren moeten aanwezig zijn in een staat voor het Koninkrijken der Nederlanden om over te kunnen gaan tot erkenning? Is de aanwezigheid van deze factoren voor het Koninkrijk Nederland dan ook leidend in het overgaan tot erkenning of zijn er andere factoren meer van invloed?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 3.
Is het Koninkrijk der Nederlanden ooit overgegaan tot erkenning op basis van andere factoren dan die in het heden gehanteerd worden? Zo ja, welke factoren lagen daar dan aan ten grondslag?
Bij de totstandkoming van nieuwe staten op het grondgebied van het voormalig Joegoslavië en de voormalige Sovjet-Unie zijn in 1991 binnen EU-verband specifieke aanvullende criteria benoemd, alvorens tot erkenning van de nieuwe staten door individuele lidstaten van de EU zou worden overgegaan. Dat omvatte bijvoorbeeld het criterium van een democratisch politiek systeem en het criterium van voldoende garanties voor de rechten van minderheden binnen de grenzen van de nieuwe staten. Nederland is, net zoals de andere lidstaten van de EU, pas tot erkenning van de relevante staten overgegaan nadat er door de te erkennen entiteiten voldoende garanties waren gegeven dat de aanvullende criteria zouden worden nageleefd.
Heeft het Koninkrijk der Nederlanden ooit haar erkenning van een staat ingetrokken? Zo ja, bij welke staten was dit het geval en wat lag daaraan ten grondslag?
Er zijn geen voorbeelden bekend waar Nederland de erkenning van een staat weer heeft ingetrokken.
Zou u kunnen uitweiden over de praktische gevolgen van de officieuze erkenning van een staat?
Erkenning betekent dat de erkende staat op voet van gelijkheid met andere erkennende staten kan deelnemen aan het internationale verkeer. Erkenning kan gepaard gaan met het aangaan van diplomatieke betrekkingen, maar daartoe bestaat onder internationaal recht geen verplichting, ook niet na erkenning. Erkenning betekent ook dat de erkennende staat bevestigt dat alle rechten en plichten van staten onder internationaal gewoonterecht van toepassing zijn op de erkende staat. Hieronder valt bijvoorbeeld het recht op soevereine gelijkheid, het recht van soevereiniteit over het grondgebied van de staat en de daar woonachtige bevolking, het recht verdragen te sluiten, het recht als staat toe te treden tot internationale organisaties en het gewoonterechtelijk recht op individuele en collectieve zelfverdediging. Naarmate meer staten een entiteit als staat hebben erkend, zal de kans op toetreding tot internationale organisaties als de Verenigde Naties voor de erkende staat toenemen.
Zijn er belemmeringen voor burgers van een land dat het Koninkrijk der Nederlanden niet erkent, als zij in het Koninkrijk verblijven? Zo ja, welke zijn dat?
Nee, er zijn in beginsel geen belemmeringen voor personen afkomstig uit een niet door het Koninkrijk erkende entiteit als zij in het Koninkrijk verblijven. Deze personen genieten binnen het Koninkrijk de volledige bescherming van grondrechten en mensenrechten gegarandeerd in het Statuut, de Grondwet en verdragen. Wel kan de niet-erkenning leiden tot praktische complicaties, bijvoorbeeld bij de erkenning van reisdocumenten, registratie van nationaliteit en consulaire ondersteuning. Deze zaken doen echter niet af aan hun rechtspositie binnen het Koninkrijk.
Kunt u uitweiden over waarom het Koninkrijk der Nederlanden vooralsnog niet is overgegaan tot erkenning van de staat Palestina, al dan niet officieus naar Belgisch voorbeeld?
Zoals gecommuniceerd aan uw Kamer door de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken Bruins Slot tijdens de Raad Algemene Zaken van 23 mei 2024, moet erkenning van de Palestijnse staat voor Nederland onderdeel zijn van het politieke proces dat moet leiden tot een tweestatenoplossing. Erkenning vraagt om een zorgvuldige afweging, waarbij niet alleen gekeken moet worden wat dit kan betekenen voor een eventuele duurzame oplossing, maar ook wat we verwachten van de Palestijnse Autoriteit met betrekking tot noodzakelijke hervormingen. Deze factoren wegen mee in de afweging om te erkennen.
Intimiderende demonstraties bij abortusklinieken en scholen |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Rijkaart , Judith Tielen (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Demonstranten Jezus Leeft terug bij Utrechtse abortuskliniek, grote zorgen bij directeur nabijgelegen basisschool»?1
Ja.
Deelt u de mening dat vrouwen vrij en veilig toegang moeten hebben tot abortuszorg, en dat demonstraties die gepaard gaan met intimiderend gedrag dit recht onder druk kunnen zetten?
Ja, ik sta pal voor het recht op veilige en toegankelijke abortuszorg. Demonstraties zijn toegestaan, ook in de nabijheid van abortusklinieken. Intimidatie vind ik onacceptabel. Het in goede banen leiden van demonstraties is een lokale aangelegenheid, de burgemeester heeft daarin een bijzondere verantwoordelijkheid. Het is aan de politie en het Openbaar Ministerie (OM) om te handhaven. Mij zijn geen signalen bekend van demonstraties waarbij de toegang tot een abortuskliniek beperkt werd.
Hoe beoordeelt u de signalen van basisschooldirecteuren dat leerlingen, ouders en stagiaires in de directe omgeving van een abortuskliniek worden geconfronteerd met intimiderende protesten, die bovendien geen betrekking hebben op de school of de kinderen zelf?
Het is zeer betreurenswaardig dat protesten of demonstraties als intimiderend worden ervaren. En nogmaals: intimidatie keur ik ten zeerste af. Wel merk ik op dat de inhoud van een demonstratie nooit reden mag zijn voor de overheid om beperkingen op te leggen aan demonstranten. Met andere woorden, ook meningsuitingen die choqueren of als storend worden ervaren zijn beschermd onder het demonstratierecht, geregeld in de Wet openbare manifestaties (Wom).
Erkent u de moeilijkheden die gemeenten ondervinden in de afweging om nadere invulling te geven aan de uitoefening van het grondrecht om te demonstreren en het belang van de bescherming van vrouwen die een abortuskliniek bezoeken?
Ja, ik erken dat deze twee belangen – uitoefening van het grondrecht om te demonstreren en het belang van de bescherming van vrouwen en begeleiders die een abortuskliniek bezoeken – met elkaar kunnen schuren. Gemeenten kunnen daardoor in sommige gevallen voor uitdagingen komen te staan. Momenteel is het kabinet in afwachting van een onderzoek naar het demonstratierecht dat via het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) is uitgezet. In dat onderzoek wordt onder meer gekeken naar de categorie van demonstraties waarbij (grond)rechten van anderen in het gedrang komen, waarbij ook specifieke aandacht wordt besteed aan demonstraties bij abortusklinieken. Het WODC-onderzoek wordt in november gepubliceerd. Na publicatie van dit onderzoek zal worden bezien of nadere wetgeving wenselijk is.
Bent u bereid om te inventariseren hoe nieuwe nationale wetgeving, binnen de grondwettelijke kaders van het demonstratierecht, gemeenten kunnen helpen in de bescherming van vrouwen die toegang tot abortuszorg zoeken?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u het mogelijk om, binnen de kaders van de Grondwet en internationale verdragen die zien op het demonstratierecht, een minimale bufferzone voor demonstraties bij abortusklinieken op te nemen in de wet in formele zin, zoals het geval is in het Verenigd Koninkrijk en Spanje?
Zie antwoord vraag 4.
Zou het de wetgever en gemeenten kunnen helpen om meer empirische data te hebben over de gevolgen van dergelijke demonstraties bij abortusklinieken, te denken aan in hoeverre vrouwen, werknemers en voorbijgangers hinder en last ondervinden van de demonstraties, en bent u bereid hiernaar onderzoek te laten verrichten?
Het Ministerie van VWS spreekt de bestuurders van abortusklinieken regelmatig, en de uitdagingen rond demonstraties in de nabijheid van klinieken komen bij die gesprekken ook aan bod. Ik zie op dit moment niet in hoe het verzamelen van meer empirische data over hinder en last zal helpen bij het in goede banen leiden van demonstraties. Daarbij geldt dat het opleggen van beperkingen aan een demonstratie per geval moet worden beoordeeld (door de burgemeester). Een beeld van hinder en last in algemene zin is daarvoor niet voldoende.
Bent u bereid in overleg te treden met de VNG, burgemeesters en abortusklinieken om te komen tot concrete handvatten voor gemeenten om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen?
In de afgelopen jaren heeft dergelijk overleg een aantal keer plaatsgevonden. In 2019 heeft de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gesprekken gevoerd tussen gemeenten en de abortusklinieken, om kennis uit te wisselen over mogelijkheden, ervaringen en goede voorbeelden bij het faciliteren van demonstraties. In 2021 is een expertmeeting door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) georganiseerd om gemeenten handvatten te bieden. Hierna is een factsheet over dit onderwerp gepubliceerd met adviezen aan gemeenten en burgemeesters.2
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het eerstvolgende commissiedebat of schriftelijke overleg over medische ethiek, zodat de Kamer deze beantwoording mee kan nemen in het debat?
Ja.
Zonnevelden op landbouwgrond en risico’s voor bodem, water en gezondheid |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Waarom worden er nog steeds zonne- en windprojecten uitgerold, terwijl de doelen van de Regionale Energie Strategie (RES)al zijn gehaald en het elektriciteitsnet overvol is?
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) rapporteert jaarlijks over de voortgang van de RES’en in de RES-Monitor. De meest recente RES-Monitor geeft aan dat in 2024 29,8 TWh hernieuwbare elektriciteit op land is gerealiseerd (peildatum 1 oktober 2024). Daarmee is de RES-doelstelling van 35 TWh in 2030 in zicht, maar is deze nog niet gehaald. De RES-ambitie van 55 TWh hernieuwbare elektriciteit in 2030 wordt naar verwachting niet gehaald in 20301.
Hernieuwbare energie op land is essentieel in een brede mix van bronnen om te komen tot een duurzame en robuuste energievoorziening nu en in de toekomst. Deze vorm van energie is een kostenefficiënte manier in de transitie naar een CO2-vrij energiesysteem en maakt als onderdeel van de decentrale ontwikkelingen in ons energiesysteem wonen, werken en verplaatsen mogelijk.
Het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) voorziet dan ook de noodzaak tot groei van hernieuwbare elektriciteit op land, ook na 20302. De realisatie van zonne- en windprojecten, nabij de vraag van elektriciteit, kunnen bijdragen aan het verminderen van netcongestie en tegelijkertijd lokaal eigenaarschap en energie-onafhankelijkheid vergroten. RES-regio’s zullen daarom vasthouden aan hun eigen doelen ondanks huidige uitdagingen.
Vindt u het verantwoord dat vruchtbare landbouwgrond voor zonnevelden wordt opgeofferd, terwijl voedselzekerheid steeds belangrijker wordt?
Zowel voedselzekerheid als leveringszekerheid van elektriciteit zijn van belang voor Nederland. Zonne-energie is een essentieel onderdeel van ons duurzame, betaalbare en betrouwbare energiesysteem, maar brengt ook ruimtelijke implicaties met zich mee.
Met de aangescherpte Voorkeursvolgorde Zon wordt via de volgordelijkheid van de volgende vier treden: trede 1 «zon op daken en gevels», trede 2 «zon binnen bebouwd gebied», trede 3 «zon buiten bebouwd gebied», en trede 4 «zon op landbouw- en natuurgronden» ingezet op multifunctioneel ruimtegebruik waarbij zon-PV zoveel mogelijk samengaat met andere functies om de vrije ruimte efficiënt te benutten3. Volgens trede 4 worden «zon op landbouw- en natuurgronden» zoveel mogelijk ontzien voor de realisatie van zon-PV. Zonnevelden op deze gronden zijn in principe ongewenst, tenzij het gaat om één van de volgende uitzonderingsmogelijkheden: agri-PV, transitiegronden en/of netneutrale zonnevelden.
Zonnevelden die in de komende jaren worden gerealiseerd hadden reeds een vergunning of verkeerden in vergevorderd stadium van het project, voordat de bestuurlijke afspraken over de Voorkeursvolgende Zon zijn aangescherpt of vallen onder één van de uitzonderingsgronden4.
Bent u bereid het gebruik van landbouwgrond voor zonnevelden te beperken zolang er alternatieve locaties (zoals daken en bedrijventerreinen) beschikbaar zijn?
Hierin voorziet de aangescherpte Voorkeursvolgorde Zon (zie vraag 2).
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Raad van State van 18 juni 2025 inzake het inpassingsplan «Windpark IJsselwind Zutphen» (ECLI:NL:RVS:2025:2677) dat emissies van BPA door windturbines in een milieueffectrapportage (MER) onderzocht moeten worden? Geldt dit ook voor zonnepanelen die chemicaliën kunnen lekken in bodem en water?
Provinciale staten hebben op basis van een vormvrije mer-beoordeling geoordeeld dat voor Windpark IJsselwind Zutphen geen MER hoeft te worden opgesteld, omdat het project niet leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De Raad van State oordeelt in de genoemde tussenuitspraak dat dit besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat niet is toegelicht hoe de mogelijke gevolgen van erosie van de wieken – met name de emissie van BPA – voor gezondheid en milieu zijn meegenomen in de mer-beoordeling. De Raad van State heeft provinciale staten opgedragen dit gebrek te herstellen door alsnog toereikend te motiveren of op het punt van erosie belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden.
Voor zonneweides geldt in de regel geen verplichting tot het opstellen van een (vormvrije) mer-beoordeling. Wel moeten bij de voorbereiding van besluiten voor zonneweides de mogelijke milieugevolgen op grond van het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel in beeld worden gebracht en meegewogen.
Zijn de risico’s van lekkende chemicaliën uit zonnepanelen voor bodem en water al in kaart gebracht? Zo nee, wanneer wel?
In opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) heeft het RIVM eerder onderzoek gedaan naar de «Verkenning van gevaarlijke stoffen in de energietransitie»5, waarbij ook de samenstelling van materialen voor zonnepanelen zijn onderzocht. Hieruit blijkt dat sommige zonnepanelen gevaarlijke stoffen kunnen bevatten. Uit de verkenning blijkt overigens ook dat er zonnepanelen beschikbaar zijn waar deze stoffen niet in zitten. De eventuele aanwezigheid van deze schadelijke stoffen levert geen ernstige risico voor gezondheid en milieu op tijdens normaal gebruik. Het Ministerie van IenW oordeelt dat bij het ontbreken van een risico op uitloging van schadelijke stoffen, onderzoek naar eventuele bodemverontreiniging door zonnepanelen geen hoge prioriteit heeft.
Deelt u de mening dat het verstandig is om nieuwe zonnevelden op landbouwgrond op te schorten totdat deze risico’s duidelijk zijn?
Zonnevelden worden al gerealiseerd volgens de volgordelijkheid van de aangescherpte Voorkeursvolgorde Zon waarbij het realiseren van zonnepanelen op landbouw- en natuurgronden in principe ongewenst is. Dat staat los van de vermeende risico’s.
Hoe beoordeelt u signalen dat elektromagnetische velden (EMV) en lekstromen rond elektriciteitsinfrastructuur schadelijk zijn voor bedrijven en mogelijk ook voor omwonenden?
Op dit moment bestaan er diverse beleids- en normenkaders die EMV raken. Zo worden internationale richtlijnen en Europese normen gevolgd en een toelatingsregime gevoerd van apparaten en installaties met CE-markering. Tevens hanteert het ministerie voorzorgbeleid6 rond hoogspanningslijnen. Zorgen over gezondheid rond EMV hebben in 2007 geleid tot oprichting van het Kennisplatform EMV. Dit platform heeft als kerntaak het duiden van wetenschappelijk onderzoek en het geven van informatie over elektromagnetische velden en gezondheid. Als er desondanks signalen zijn rond EMV of lekstroom worden deze serieus onderzocht. Het is tot nu toe niet gebleken dat EMV of lekstroom de oorzaak is van schade.
Waarom zijn de effecten van toename van EMV’s onvoldoende onderzocht in de MER voor de Programma Energiehoofdstructuur, en wanneer komt dat wel in beeld?
In een MER worden milieueffecten onderzocht. EMV is geen onderdeel van de MER, omdat tot nu toe is gebleken dat er geen milieueffecten zijn van EMV (zie ook het antwoord bij vraag 7). Er is voorzorgsbeleid opgesteld voor EMV. Dat is toepasbaar als er mogelijke tracés voor hoogspanningsverbindingen bekend zijn. Dat is niet het geval in PEH vanwege het hoge abstractieniveau. Vanwege het voorzorgsbeleid wordt EMV in een later stadium in beeld gebracht op projectniveau. Dat leidt tot het optimaliseren van mogelijke tracés en vervolgens het vergelijken en afwegen van tracéalternatieven. In het ontwerp en de planvorming voor een hoogspanningsverbinding worden bronmaatregelen genomen zoals is beschreven in het voorzorgbeleid.
Erkent u dat eerst onafhankelijk onderzoek naar risico’s van chemicaliën en EMV’s nodig is, voordat nieuwe grootschalige projecten op landbouwgrond of nabij woongebieden doorgaan?
Ook tijdens de realisatie van nieuwe grootschalige zon-PV projecten, volgens de volgordelijkheid van de Voorkeursvolgende zon-PV, kan onafhankelijk onderzoek blijven worden gedaan naar eventuele risico’s voor de leefomgeving. Er is al veel onafhankelijk onderzoek gedaan en vindt nog steeds plaats naar de risico’s van gevaarlijke stoffen in de energietransitie en EMV. De, in het antwoord op vraag 5 en 7, genoemde beleids- en normenkaders zijn hier ook op gebaseerd. De onderzoeken worden onafhankelijk geduid door het RIVM en het Kennisplatform EMV. Deze informatie publiceert het RIVM en, voor EMV, op het Kennisplatform (www.kennisplatform.nl).
Het artikel 'Zorgen over misstanden in propvolle Oekraïense opvanglocaties' |
|
Claudia van Zanten (BBB) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Zorgen over misstanden in overvolle Oekraïne-opvang: «Vrouwen mishandeld en verkracht, kinderen aangezet tot prostitutie»» van de Telegraaf, waarin onderzoeksgroep Opora stelt dat Oekraïense vluchtelingenvrouwen en kinderen regelmatig slachtoffer zijn van (seksueel) geweld, verkrachting en dat kinderen worden aangezet tot prostitutie?1
Welke concrete meldingen van misstanden zijn bekend bij u en betrokken overheidsinstanties (politie, Openbaar Ministerie, Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), Immigratie- en Naturalisatiediens, maatschappelijke opvang) die overeenkomen met de signalen van Opora (seksueel geweld, verkrachting, aanzetten tot prostitutie)?
Klopt het dat de gemeente Vlaardingen, die wordt genoemd in het artikel, gezien de geschokte reactie, niet op de hoogte is gesteld van misstanden in de opvanglocatie waar deze gemeente zelf voor verantwoordelijk is?
Welke opvanglocaties voor Oekraïense vluchtelingen zijn momenteel overvol en welke normen gelden voor maximale bezetting per locatie in relatie tot doelgroep (vrouwen, kinderen)? Hoe wordt gecontroleerd of die normen worden nageleefd?
Kunt u mij cijfers geven over (aantal) meldingen en aangiften van seksueel geweld, misbruik en mensenhandel in Oekraïense opvanglocaties in Nederland over de afgelopen 12 maanden, uitgesplitst naar provincies en gemeenten?
Heeft u inzicht in de herkomst en achtergrond van de verdachten en daders van (seksueel) geweld tegen Oekraïense vluchtelingen in Nederlandse opvanglocaties? Hoe vaak betreft het verdachten en daders die ook zelf in de opvang verblijven en hoe vaak gaat het om medewerkers of buitenstaanders?
In hoeverre zijn de verdachten die het betreft inmiddels opgepakt door de politie? Hoeveel zijn hiervan tot dusver strafbaar bevonden?
Welke meldkanalen bestaan voor slachtoffers van (seksueel) geweld en mensenhandel in vluchtelingenopvanglocaties, specifiek voor Oekraïense vluchtelingen? Zijn die kanalen bekend en toegankelijk?
Klopt het dat ook enkele medewerkers verdacht worden of schuldig zijn bevonden aan genoemde strafbare feiten?
Wat is de inschatting van de omvang van het probleem, naar aanleiding van de signalen van Opora, van onderrapportage (het «dark number») van seksueel geweld en mensenhandel in deze opvanglocaties? Wordt daarvoor onderzoek gedaan of gepland?
Welke maatregelen zijn of worden genomen om preventie te versterken, zoals scherper toezicht op wie toegang heeft tot opvanglocaties, screening van personeel en vrijwilligers en beveiliging en toezicht voorzieningen bij locaties?
Is er al contact geweest met Opora, of met andere onafhankelijke organisaties, om de signalen verder te verifiëren? Zo ja, wat is de uitkomst? Zo nee, is dat in de planning?
Welke wettelijke- of beleidsmaatregelen zijn mogelijk/verlangd om slachtoffers beter te beschermen en daders strafrechtelijk te vervolgen in deze context (mensenhandel, seksueel geweld)?
Bent u bereid om te onderzoeken of de Richtlijn Tijdelijke Bescherming Oekraïne (RTB) tussentijds of na afloop van de lopende termijn kan worden aangepast of aangescherpt om Oekraïners die verdacht worden/schuldig zijn bevonden de toegang te kunnen weigeren tot bescherming of opvang?
Waartoe verplicht de RTB ons?
Hoe vult u uw verantwoordelijkheid in wat betreft de opvangcapaciteit, kwaliteit van opvang en veiligheid in deze noodsituatie voor vluchtelingen (qua regulering, inspecties, verantwoordelijkheid gemeenten en Rijk)?
De slachtoffers van persoonsverwisseling door identiteitsfraude en de grote gevolgen voor hun leven en hun behandeling door de overheid |
|
Michiel van Nispen |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van NPO radio 1 over de slachtoffers van persoonsverwisseling die in de cel terecht zijn gekomen?1, 2
Ja.
Wat vindt u van de casussen die zijn aangehaald die aantonen wat in het uiterste geval mis kan gaan als een verkeerde naam op een strafrechtelijk vonnis terechtkomt, namelijk een onterechte detentie? Voor hoeveel mensen is dit volgens u het geval geweest?
Bij Kamerbrief van 28 mei jongstleden informeerde ik uw Kamer naar aanleiding van het Verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer, over de problematiek rondom foutieve tenaamstelling in onherroepelijke vonnissen3. Vandaag, op 10 november 2025, heb ik een rapportage aan uw Kamer gestuurd waarin ik u informeer over de voortgang van de aanpak. Ik vind het van groot belang te voorkomen dat mensen onterecht gedetineerd worden maar ook dat daders hun straf ontlopen. In het antwoord op vraag 5 ga ik in op de vraag over het aantal personen dat ten onrechte gedetineerd is geweest.
Wat is er tot nu toe gedaan met de harde kritiek van de Algemene Rekenkamer over het onderzoek waaruit bleek dat er op het Ministerie van Justitie en Veiligheid een lijst van 867 zaken bestaat waarvan ambtenaren weten dat de naam op een onherroepelijk strafrechtelijk vonnis niet klopt?
De betrokken organisaties werken met urgentie aan het opvolgen van de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer. Daarvoor is door de aangestelde programmadirecteur met alle betrokken organisaties een plan van aanpak ontwikkeld. Het plan van aanpak bevat diverse componenten waarvan de eerste stap is het ontwikkelen van een (juridisch) kader voor toetsing en afhandeling van geconstateerde zaken. Aan de hand van een eerste versie van dit kader start de Matching Autoriteit van de Justitiële Informatiedienst (Justid)4 nog dit jaar met de toetsing van de door de Matching Autoriteit geconstateerde zaken, waarna in afstemming met de betrokken ketenpartners tot een verdere afhandeling wordt gekomen. Prioriteit wordt gegeven aan zaken waarin een aanwijzing bestaat dat onschuldige burgers mogelijk nadelige gevolgen kunnen hebben ondervonden of waarschijnlijke daders ongestraft zijn gebleven.
Daarnaast worden de mogelijkheden verkend om te komen tot een aanvullende eenvoudigere procedure voor de herziening van onherroepelijke vonnissen. Ook start een onderzoek naar concrete maatregelen om de identiteitsvaststelling in de strafrechtketen te verbeteren, waardoor in de toekomst de kans op foutieve tenaamstellingen in vonnissen wordt verkleind. Tot slot is een evaluatieonderzoek gestart naar (de gang van zaken rond) dit vraagstuk. Dit wordt uitgevoerd door de Auditdienst Rijk (ADR). In de in het antwoord op vraag 2 genoemde voortgangsrapportage wordt u nader geïnformeerd over de aanpak en de doorlooptijden van deze activiteiten.
Klopt het dat deze lijst van daadwerkelijk gevallen waarschijnlijk nog veel meer is dan 867 zaken omdat deze lang niet allemaal in beeld zijn?
Het onderzoek naar zaken die niet tot de 867 geconstateerde zaken behoren, leverde tot op heden vier gevallen op waarin foutieve tenaamstelling van een vonnis aan de orde was. Dit onderzoek loopt nog door. In de komende voortgangsrapportages zal ik verslag doen van de resultaten van dit onderzoek.
Daarnaast worden jaarlijks bij de Matching Autoriteit nieuwe zaken bekend waarin het tenaamstellingsvraagstuk speelt. Tot op heden heeft de Matching Autoriteit in 2025 meer dan 33 nieuwe zaken geïdentificeerd waarin twijfel is over de tenaamstelling.
Hoeveel van deze mensen zijn inmiddels geholpen?
Uit de analyse van de geconstateerde zaken is tot nu toe één geval gebleken waarin een onschuldige gesignaleerd stond. De gegevens in de systemen zijn daarop aangepast om te voorkomen dat deze persoon nadelige gevolgen ondervindt. Van de vier zaken die bleken uit het in het antwoord op vraag 4 genoemde onderzoek, hebben in twee gevallen personen onterecht een straf uitgezeten; in twee andere gevallen ontstond na aanhouding twijfel over de identiteit. Deze personen zijn direct vrijgelaten zodra bleek dat het om een onjuiste persoon ging. Voor al deze gevallen loopt een uitvraag bij het Openbaar Ministerie of er in de bijbehorende strafzaak nog andere herstelprocedures lopen.
Hoe vaak is er een schadevergoeding uitgekeerd aan een persoon die onterecht in de gevangenis zat naar aanleiding van een foutieve tenaamstelling?
Justid heeft met betrekking tot de foutieve tenaamstelling van onherroepelijke vonnissen tot dusver geen verzoeken tot schadevergoeding ontvangen. Of de andere betrokken organisatie verzoeken tot schadevergoeding hebben ontvangen of schade hebben uitbetaald in verband met een foutief te naam gesteld vonnis, bleek binnen de beantwoordingstermijn van deze Kamervragen niet te achterhalen.
Hoeveel mensen ontlopen er hun straf doordat ze zich voordoen als iemand anders, en dat zelfs na een herziening niet meer wordt rechtgezet?
Ik kan op dit moment geen sluitend antwoord geven over het aantal gevallen waarin veroordeelden hun straf hebben ontlopen. Uit de afhandeling van de zaken conform het toetsings- en handelingskader zal blijken of en in hoeveel gevallen zich dit heeft voorgedaan. Ik informeer u daarover in de volgende voortgangsrapportages.
Bent u van mening dat hier sprake is van schending van de trias politica, immers Justid (een organisatie die onder het bewind van de Minister valt) wijzigt op eigen houtje rechterlijke uitspraken (vonnissen)?
Gebleken is inderdaad dat Justid, om negatieve gevolgen voor burgers te voorkomen, in een aantal gevallen zonder bevoegdheid de tenaamstelling in de Strafrechtketendatabank heeft gecorrigeerd. Voor deze handelwijze bestaat geen juridische basis en is in 20175 beëindigd. Voor alle toekomstige toetsingen wordt in het, in het antwoord op vraag 3 genoemde, toetsings- en handelingskader bepaald in welke gevallen Justid de foutieve tenaamstelling in de systemen mag corrigeren. Het gaat dan om vonnissen waarin sprake is van een duidelijke omissie, zoals een schrijffout, waarbij geen twijfel is over de juistheid van de betrokken veroordeelde. Ook mag Justid zelf corrigeren als sprake is van een officiële naamswijziging. In alle andere – meer complexe – gevallen is herziening van een vonnis voorbehouden aan de rechter.
Bent u ook van mening dat de integriteit van de strafrechtketen hierdoor is/wordt aangetast?
Ja, het maatschappelijke belang van een juiste vaststelling van de identiteit van verdachten in het strafproces is groot. Ik vind het van groot belang te voorkomen dat mensen onterecht gedetineerd worden maar ook dat daders hun straf ontlopen.
De betrokken organisaties werken dan ook met urgentie aan het verbeteren van de aanpak.
Heeft u bij één van de dossiers die staan opgenomen op de lijst met 867 zaken een melding gemaakt van een datalek (te weten: een inbreuk op de integriteit) bij de Autoriteit Persoonsgegevens?
Nee. Een datalek is een inbreuk op de beveiliging van persoonsgegevens, wat leidt tot onbedoelde toegang, verlies, vernietiging, wijziging of ongewenste verstrekking van die gegevens. Hiervan was geen sprake.
Als een zaak herzien wordt bij de Hoge Raad, en de onschuldige persoon wordt vrijgesproken van het vonnis dat onterecht op zijn naam stond, wordt de daadwerkelijke dader dan nog wel berecht?
Als de juiste persoon wordt gevonden, wordt de door de rechter opgelegde straf of maatregel (alsnog) bij de juiste persoon ten uitvoer gelegd.
Klopt het dat u ten tijde van het publiceren van het onderzoek van de Rekenkamer aangaf «op dit moment geen signalen te hebben dat er mensen onschuldig vastzitten of hebben gezeten»? Staat u nog steeds achter deze uitspraak?
Inmiddels hebben mij signalen bereikt dat personen onterecht hebben vastgezeten. Ten tijde van het verzenden van de brief op 28 mei was deze informatie nog niet bekend. Zie het antwoord op vragen 4 en 5 voor meer informatie. Verder onderzoek loopt nog.
Heeft u inmiddels een omvattend beeld van de (ernstigste) consequenties van de foutieve tenaamstelling? In hoeveel gevallen gaat het om onterechte detentie?
Zie daarvoor het antwoord op vraag 12 Uit de afhandeling van de geconstateerde zaken conform het toetsings- en handelingskader zal een completer beeld volgen. De toetsing en behandeling van geconstateerde zaken aan de hand van het toetsings- en handelingskader start nog dit jaar.
Voor hoeveel personen zijn de consequenties van de foutieve tenaamstelling, zoals detentie, inmiddels rechtgezet, en voor hoeveel mensen moet dat nog gebeuren? Waaruit bestond het rechtzetten van hetgeen mensen is aangedaan door fouten van de overheid?
Zie het antwoord op vraag 5.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er zo snel mogelijk een uitputtend beeld komt te bestaan van de problemen als gevolg van de foutieve tenaamstelling en persoonsverwisseling voor mensen en deze problemen voor hen per direct worden opgelost?
Zie het antwoord op vraag 3.
Werkt u aan een toegankelijkere manier om dit soort zaken recht te zetten waarin er meer mogelijkheden zijn dan een Novum? Zo nee, waarom niet?
Momenteel verken ik de mogelijkheden om te komen tot een aanvullende eenvoudigere procedure voor de herziening van onherroepelijke vonnissen. In voortgangsrapportages informeer ik uw Kamer periodiek over de inzichten uit deze verkenning, en over andere ontwikkelingen aangaande foutieve tenaamstelling in vonnissen.
Het bericht ‘Waarom goedkope, gebruiksvriendelijke hulpmiddelen de patiënt maar moeizaam bereiken’ |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Bruijn |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat simpele alternatieven voor complexe technologie vaak op de plank blijven liggen, omdat vermarkten niet loont? Herkent u dit probleem?1
Ja, ik ben bekend met signalen dat sommige medische hulpmiddelen niet op de Europese markt beschikbaar komen. We staan in de zorg voor een aantal grote uitdagingen zoals de stijgende zorgkosten en de arbeidstekorten. Hulpmiddelen kunnen in beide gevallen een positieve bijdrage leveren. Ik vind het daarom belangrijk dat juist de medische hulpmiddelen die doelmatig en efficiënt zijn, toegepast kunnen worden in de zorg. Mede daarom heb ik daarover afspraken gemaakt in het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord (AZWA). Wel vind ik het belangrijk te melden dat ik als Minister niet ga over de keuze voor specifieke hulpmiddelen in de zorg: zorgverleners bepalen dit zelf.
Kunt u specifiek reageren op de genoemde voorbeelden zoals de P-Mate en de mHand? Wat vindt u ervan dat het niet lukt om deze alternatieven bij de patiënt te krijgen en hoe komt dat?
Ik ben blij dat onderzoekers en ingenieurs zich inspannen om eenvoudige en goedkopere alternatieven te ontwikkelen voor dure medische hulpmiddelen. Ik begrijp ook dat makers van hulpmiddelen het soms als lastig ervaren om toegelaten te worden tot de Europese markt. De hulpmiddelenmarkt is Europees georganiseerd en wordt gereguleerd via de Medical Device Regulation (MDR) en de In-Vitro Diagnostics Regulation (IVDR). De MDR en IVDR stellen bepaalde eisen aan de kwaliteit en veiligheid van de hulpmiddelen afhankelijk van de risicoklasse waar ze in vallen. Hulpmiddelen moeten daarom een CE-certificaat halen om gebruikt te kunnen worden in Europa. Ik vind dit belangrijk, maar ik begrijp ook dat deze procedures soms ingewikkeld zijn. We werken daarom aan ondersteuning voor innovators om hun producten op de markt te brengen, bijvoorbeeld door het loket «Zorg voor Innoveren» uit te breiden. Hier kunnen zij onder meer terecht met vragen over toelating onder de MDR en IVDR.
Ik kan niet specifiek op deze voorbeelden ingaan omdat ik als Minister niet ga over hoe de hulpmiddelen in de zorg ingekocht en ingezet worden. Hierdoor kan ik geen inhoudelijke reactie geven waarom deze hulpmiddelen wel of niet worden ingezet door zorgverleners. Wel is het zo dat het generiek kwaliteitskader hulpmiddelen2 geldt wanneer het hulpmiddel onder de verzekerde zorg valt. Hierin zijn kwaliteitsafspraken gemaakt door en met het veld. De behandelaar van de patiënt bekijkt welk hulpmiddel het beste past bij de persoonlijke situatie van de patiënt: duur waar het moet, goedkoop waar het kan. De goedkopere en gebruiksvriendelijkere hulpmiddelen kunnen in deze afweging worden meegenomen als zij toegelaten zijn tot de Europese markt. Het is daarbij wel van belang dat de behandelaren op de hoogte zijn van deze nieuwe innovaties.
Heeft u inzicht in de omvang van dit probleem en om hoeveel van dit soort hulpmiddelen het gaat? Zo nee, wilt u hier onderzoek naar doen?
Op dit moment heb ik geen inzicht in de omvang van dit probleem en om hoeveel van dit soort hulpmiddelen dit gaat. De hulpmiddelenmarkt is zeer breed en divers. In Europa zijn meer dan 500.000 verschillende medische hulpmiddelen op de markt. Door de omvang van deze markt vind ik een dergelijk onderzoek naar dit onderwerp niet realistisch. Ik zet liever in op het opschalen van veelbelovende innovaties die van betekenis kunnen zijn voor de zorg, bijvoorbeeld omdat zij helpen bij arbeidsbesparing of kostenbeheersing in de zorg. In het AZWA heb ik daarom onder meer afspraken gemaakt over opschaling van zulke innovaties, de waardebepaling van hulpmiddelen, en de opname in richtlijnen en werkstandaarden.
Kunt u uitgebreid ingaan op de invloed van de vormgeving van de huidige bekostiging via de Zorgverzekeringswet op de ontwikkeling van goedkopere alternatieven voor dure hulpmiddelen? Wat zijn hierin de belangrijkste knelpunten?
De bekostiging van hulpmiddelen via de Zorgverzekeringswet wordt niet door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gereguleerd. Hulpmiddelen zijn sinds 1989 uitgesloten van tarief- en prestatieregulering3. Dit kwam – kort gezegd – doordat er voldoende redenen waren om te veronderstellen dat een passende prijs via de «vrije markt» tot stand kan komen. Dat betekent doorgaans dat zorgverzekeraars contracten sluiten met zorgaanbieders die op hun beurt weer hulpmiddelen inkopen bij fabrikanten of groothandelaren. De NZa en Autoriteit Consument en Markt (ACM) zien er op toe dat de toetreding van alternatieve (goedkopere) hulpmiddelenaanbieders niet onnodig wordt belemmerd.
Voor zover bij mij bekend, zijn er in Nederland geen recente onderzoeken beschikbaar over knelpunten in de bekostiging bij de ontwikkeling van goedkopere alternatieven voor dure hulpmiddelen. Wel heeft de NZa in 2019 een Monitor Hulpmiddelenzorg gepubliceerd om meer inzicht te bieden in de hulpmiddelensector en om te inventariseren waar risico’s liggen voor de toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid van hulpmiddelenzorg4. Uit de monitor blijkt dat de hulpmiddelensector een complexe sector is. Hulpmiddelen worden gefinancierd vanuit verschillende wetten – zoals de Wmo, Wlz en Zvw – en er kunnen grote verschillen bestaan binnen patiëntengroepen in wat een passend hulpmiddel is.
In december 2022 signaleerde de ACM concurrentierisico’s op sommige markten voor medische hulpmiddelen5, zoals een gering aantal producenten waardoor onderlinge afstemming makkelijker is of toetreding wordt bemoeilijkt. Andere genoemde knelpunten zijn koppelverkoop door producenten die op meerdere deelmarkten actief zijn, een niet transparant inkoopproces binnen het ziekenhuis, en hoge overstapkosten.
Deelt u het grote belang van het toegankelijk maken van de zorg voor hulpmiddelen die misschien wel net zo goed of zelfs beter werken dan veel duurdere alternatieven, gezien de stijging van de zorgkosten die technologische ontwikkelingen met zich meebrengen?
Ja, dit belang deel ik. Daarom heb ik onder andere afspraken gemaakt waarin we werken met het veld aan passende zorg, bijvoorbeeld in het Integraal Zorgakkoord (IZA) en het AZWA. Hierbij zetten we ons in voor zorg tegen een redelijke prijs die – waar mogelijk – dicht bij de patiënt georganiseerd wordt. Het Zorginstituut heeft in dit kader onder andere een gezamenlijke pakketagenda voor pakketbeheer opgezet. Dit is een agenda waarmee zorgpartijen, onder regie van het Zorginstituut, via pakketbeheer willen bijdragen aan passende zorg. Een mooi voorbeeld uit dit traject is de medicijndispenser die een signaal geeft wanneer medicijnen ingenomen moeten worden en direct de juiste medicijnen geeft. Als de medicijnen toch worden vergeten, gaat er een signaal richting de thuiszorg. De zelfredzaamheid van de patiënt neemt toe terwijl nog steeds ondersteuning wordt geboden waar nodig. Daarnaast geeft dit verlichting op de werkdruk van thuiszorgorganisaties.
Hoeveel geld zou er bespaard kunnen worden als dit soort hulpmiddelen veel meer en sneller beschikbaar komen in de zorg?
Zorgaanbieders, zorgverzekeraars en zorgkantoren zijn verantwoordelijk voor de inkoop van hulpmiddelen voor hun verzekerden. Ik heb geen inzicht in de prijsafspraken die zij maken en kan daarom geen inzicht geven in hoeveel geld er mogelijk bespaard kan worden als dit soort hulpmiddelen meer en sneller beschikbaar komen. Wel ben ik graag bereid deze casus te bespreken in mijn reguliere overleggen met zorgverzekeraars en inkopers, om het belang hiervan onder de aandacht te brengen.
Welke oplossingen ziet u om beter te sturen op de beschikbaarheid van dit soort hulpmiddelen en hoe maakt u hier de komende periode werk van?
In het AZWA heb ik samen met partijen uit de zorg verschillende afspraken gemaakt om innovators te helpen bij het op de markt brengen van hulpmiddelen en deze te implementeren en op te schalen. Ook de goedkopere en gebruiksvriendelijke hulpmiddelen kunnen hier in meegenomen worden. Daarnaast is afgesproken innovators te helpen met vragen over markttoelating en CE certificering onder MDR en IVDR. Tot slot zijn er ook afspraken gemaakt over doelmatige inzet van hulpmiddelen. Hierin worden waar nodig afspraken gemaakt met ziekenhuizen en zorgverzekeraars over de doelmatige inzet van (dure) medische technologie. Hier zie ik mogelijkheden om het kostenbewustzijn bij zowel patiënten als aanbieders te vergroten.
Welke mogelijkheden ziet u om het kostenbewustzijn bij zowel patiënten als zorgaanbieders te vergroten?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven of de zogenaamde NEN-normen het toegankelijk maken van hulpmiddelen makkelijker maken of juist moeilijker?
NEN-normen leggen uit hoe voldaan kan worden aan wettelijke regels. Ze zijn een praktische vertaling van de wet. Als een fabrikant deze normen volgt, kan hij gemakkelijker laten zien dat een product aan bijvoorbeeld de MDR voldoet bij inspecties. Zo is in de MDR opgenomen dat er een kwaliteits- en risicomanagementsysteem aanwezig moet zijn. NEN stelt vervolgens samen met partijen uit de zorg een norm op die handvatten kan bieden voor fabrikanten om te voldoen aan de eisen die worden gesteld aan deze systemen. Fabrikanten zijn niet verplicht zich te houden aan de NEN-norm en kunnen daar beargumenteerd van afwijken. Dankzij NEN-normen is het proces voor marktoelating voor fabrikanten dus begrijpelijker en daarmee draagt het bij aan toegankelijkheid.
Het artikel 'Maaike (31) werd door indringer Walid K. thuis verkracht en wil niet langer zwijgen: ’Ik vrees dat andere vrouwen slachtoffer worden’' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Maaike (31) werd door indringer Walid K. thuis verkracht en wil niet langer zwijgen: «Ik vrees dat andere vrouwen slachtoffer worden»»?1
Ja, ik ben daarmee bekend.
Kunt u aangeven of de verblijfsstatus van Walid K. uit Algerije inmiddels is ingetrokken? Zo niet, is er een procedure gestart om de verblijfsstatus van K. in te trekken? Zo niet, waarom niet?
Zoals uw Kamer bekend, doe ik geen mededeling over individuele zaken. In zijn algemeenheid kan ik aangeven dat er bij strafrechtelijke veroordelingen die onherroepelijk zijn geworden altijd wordt bekeken of dit gevolgen heeft voor de verleende verblijfsvergunning.
Hoe kan het zo zijn dat een veroordeelde verkrachter na het uitzitten van nog niet de helft van zijn straf alweer aanspraak maakt op verlof?
De regels omtrent verlof zijn vastgelegd in de «Regeling tijdelijk verlaten inrichting» (Rtvi). In de regelgeving zijn vaste momenten opgenomen waarop een justitiabele in aanmerking kan komen voor verlof. Dat betekent echter niet dat het verlof ook automatisch wordt verleend. Indien een verlofaanvraag wordt gedaan wordt niet alleen gekeken naar de weigerings- en uitsluitingsgronden maar ook naar de veiligheidsrisico’s, het slachtofferbelang en het gedrag van de justitiabele tijdens detentie. Re-integratieverlof is echter ook van belang om gedetineerden op een verantwoorde en geleidelijke manier voor te bereiden op terugkeer in de samenleving, om te voorkomen dat de justitiabele nog een keer de fout in gaat. Naar aanleiding van de invoeringstoets van de Wet Straffen en Beschermen3 zijn de regels hoe vaak een justitiabele met verlof kan en op welk moment aangescherpt.
Hoeveel van deze verlofbrieven zijn er afgelopen jaar verstuurd?
Er wordt niet bijgehouden hoeveel brieven over het eerste verlof naar slachtoffers worden gestuurd. Maar als het slachtoffer dat wenst informeert het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) altijd over een eerste verlof zodat een rauwelijkse confrontatie wordt voorkomen.
Kunt u aangeven hoeveel vreemdelingen in Nederland in detentie zitten en hoeveel vreemdelingen in Nederland in een tbs-kliniek zitten?
Onder vreemdeling wordt bij de beantwoording van deze vraag en vraag 6 verstaan een ieder die niet de Nederlandse nationaliteit bezit. Op peildatum 9 september 2025 verbleven er circa 2.340 niet-Nederlandse gedetineerden in het gevangeniswezen bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Op peildatum 31 augustus 2025 waren circa 160 plekken in de tbs bezet met niet-Nederlandse tbs-gestelden (dit betreft tbs-gestelden in de intra- en transmurale bezetting).
Kunt u aangeven hoeveel personen er met een tijdelijke verblijfsstatus in Nederland in detentie zitten en hoeveel personen met een tijdelijke verblijfsstatus in Nederland in een tbs-kliniek zitten?
Op basis van de bronbestanden betreffende het gevangeniswezen kan DJI een uitsplitsing maken van niet-Nederlandse gedetineerden met en zonder rechtmatig verblijf. Van de bovengenoemde 2.340 niet-Nederlandse gedetineerden hebben circa 1.460 personen rechtmatig verblijf.4 Op basis van informatie van de Immigratie en Naturalisatie Dienst hadden van de bovengenoemde circa 160 niet-Nederlandse tbs-gestelden er circa 110 rechtmatig verblijf op 30 september 2025.5, 6, 7
Waarom worden slachtoffers nog altijd niet actief en volledig geïnformeerd over de vervroegde vrijlating van hun dader?
Slachtoffers die hebben aangegeven op de hoogte gehouden te willen worden, worden vooraf geïnformeerd over het eerste re-integratieverlof vanuit detentie om een rauwelijkse confrontatie met de dader te voorkomen. Ook worden slachtoffers indien gewenst geïnformeerd over de (voorwaardelijke) invrijheidsstelling.
Welke maatregelen gaat u treffen zodat slachtoffers alsnog proactief worden geïnformeerd over de (vervroegde) vrijlating van hun dader?
Het Openbaar Ministerie (OM) beslist over de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Voorafgaand aan dat besluit van het OM worden slachtoffers, door het slachtofferinformatiepunt van het CJIB gevraagd naar hun beschermingsbehoeften. Het OM kan rekening houden met deze behoeften en bijzondere voorwaarden ten behoeve van het slachtoffer door het verbinden van bijvoorbeeld een contact-of locatieverbod, aan de invrijheidsstelling. Het slachtoffer wordt door het slachtofferinformatiepunt van het CJIB geïnformeerd over de voorwaardelijke invrijheidsstelling en de beschermende maatregelen die zijn opgelegd.
Op basis van de Rtvi beslist de directeur van de Penitentiaire Inrichting (P.I.) over (re-integratie)verlof vanuit detentie. Ook bij verlof vanuit de P.I. geldt dat beschermende maatregelen opgelegd kunnen worden ten behoeve van het slachtoffer. Door het CJIB wordt voorafgaand aan een eerste onbegeleid verlof gevraagd naar beschermingsbehoeften van slachtoffers. De directeur van de P.I. kan bij een verlofbesluit hier rekening mee houden en eventueel bijzondere voorwaarden aan het verlof verbinden. Het CJIB informeert het slachtoffer over het eerste onbegeleid verlof en beschermende maatregelen die zijn opgelegd. Ook bij wijzigingen in het verlof wordt het slachtoffer geïnformeerd. Met de implementatie van de laatste tranche van de Wet Straffen en Beschermen die per 1 januari 2026 wordt ingevoerd, worden slachtoffers niet alleen voorafgaand aan het eerste verlof, maar ook bij volgende verloven gevraagd naar hun beschermingsbehoeften als deze niet meer actueel zijn. Gelet op het vorenstaande zie ik geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen nu slachtoffers in de huidige situatie al adequaat worden geïnformeerd over (vervroegde) invrijheidsstelling of (re-integratie) verlof.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is betreft de aangenomen motie-Eerdmans (Kamerstuk 24 587, nr. 984) om slachtoffers en nabestaanden van zware gewelds- en zedenmisdrijven inzage geven in de rapporten van het Pieter Baan Centrum over hun zaak?
In de Meerjarenagenda Slachtofferbeleid 2025–20288 heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat er naar aanleiding van deze motie een verkenning heeft plaatsgevonden. Uit deze verkenning is naar voren gekomen dat slachtoffers vooral informatie willen over een (mogelijke) psychische stoornis en de invloed daarvan op het gedrag van de verdachte omdat dit een (gedeeltelijke) verklaring kan geven voor de gebeurtenissen en kan bijdragen aan herstel van het slachtoffer. Ook is het voor slachtoffers relevant deze informatie voorafgaand aan de zitting te ontvangen, zodat zij zich daarop kunnen voorbereiden en in verband met het uitoefenen van het spreekrecht. Inzage in dergelijke rapportages vormt evenwel een inbreuk op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, niet alleen van de verdachte, maar ook van derden die bijvoorbeeld meewerken aan een zogenaamde milieurapportage. Op dit moment zijn de gesprekken met een aantal betrokken ketenorganisaties nog gaande. Ik informeer uw Kamer over de uitkomsten van deze gesprekken in het vierde kwartaal van 2025.
Suïcidepreventie |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Judith Tielen (VVD), Tieman |
|
|
|
|
Is het u bekend dat partijen in de gemeenten Altena en Gorinchem vragen om extra maatregelen bij de Merwedebrug om suïcides te voorkomen?1
Ja.
Wat is het landelijke beleid ten aanzien van het plaatsen van borden en hekken op plekken die gevaarlijk zijn of bekend zijn als plekken waar zelfmoord wordt gepleegd? Met welke partners wordt daarvoor samengewerkt en welke ambitie heeft het kabinet hierin?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft samen met ProRail en (trein)vervoerders het (inmiddels) derde actieprogramma suïcidepreventie opgesteld. Dit actieprogramma loopt tot eind 2026. Het programma richt zich op het terugdringen van het aantal suïcides, door onder meer het afschermen van het spoor. Er wordt ingezet op het identificeren van risicolocaties en worden maatregelen getroffen om de toegang tot deze locaties te beperken. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld het plaatsen van hekken of anti-loopmatten of gebruikmaken van slimme camera’s op locaties. Hierdoor wordt het lastiger om tussen de sporen te lopen en wordt gesignaleerd wanneer iemand langs het spoor stilstaat. Voor Rijkswegen is er geen programma voor suïcidepreventie. Suïcides of pogingen daartoe komen op Rijkswegen maar heel beperkt voor, en het is gezien de grootte van het netwerk lastig om gericht en doelmatig maatregelen te nemen.
Wat wordt de rol van gemeenten als de Wet integrale suïcidepreventie ingaat ten aanzien van gevaarlijke en risicovolle plekken als het gaat om suïcides?
Vanuit de Wet integrale Suïcidepreventie hebben gemeenten de taakopdracht om te komen tot een samenhangend suïcidepreventiebeleid. In het geval van gevaarlijke en risicovolle plekken is het aan gemeenten om samen met de betrokken partners deze plekken te definiëren en samen te bekijken welke maatregelen nodig zijn.
Gemeenten en hun partners worden ondersteund vanuit de aankomende Landelijke Agenda Suïcidepreventie van Stichting 113 Zelfmoordpreventie. In de Agenda is ook aandacht voor hoog-risicolocaties voor zelfdoding.
Hoe kunt u gemeenten als Gorinchem en Altena ondersteunen in hun wens om borden en camera’s te plaatsen? Zijn er meer aanvragen bij u bekend? Binnen welke termijn worden dergelijke aanvragen verwerkt? Welke stappen heeft u al gezet om de Wet integrale suicidepreventie zo goed mogelijk uit te voeren?
Het voorkomen van suïcide is een brede opgave in onze samenleving waarbij vele partijen een verantwoordelijkheid hebben. Rijkswaterstaat (RWS) zal de gemeenten waar mogelijk faciliteren in hun wens en zal in overleg met de gemeenten Gorinchem en Altena bezien wat de mogelijkheden zijn en onder welke voorwaarden borden en/of camera’s kunnen worden geplaatst.
Bij RWS is vooralsnog alleen het gezamenlijke verzoek van de gemeenten Gorinchem en Altena binnengekomen.
Er is geen wettelijke termijn voor het afhandelen van dit soort aanvragen. RWS heeft wel een proces voor initiatieven van derden. Deze vraag zal conform dit proces worden opgepakt, waarbij samen met de gemeenten wordt bezien of en onder welke voorwaarden aan de wens van de gemeenten tegemoetgekomen kan worden.
Bent u bekend met de oproep van de Autoriteit Persoonsgegevens om AI-chatbots aan te passen zodat risico’s op mentale schade wordt verkleind? Wat is uw reactie op die oproep?2
Ja, ik ben bekend met de oproep van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en de Autoriteit Consument en Markt. Ik onderschrijf de boodschap dat AI-chatbots overeenkomstig geldende regelgeving ontwikkeld moeten worden, zodat zij op een verantwoorde manier worden toegepast.
Wanneer maakt u een keuze in wie de toezichthouder op de Europese AI-Act in Nederland wordt?
Eind 2024 brachten de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI) en de AP een advies uit over de inrichting van het toezicht op de AI-verordening in Nederland, in opdracht van de Ministeries van Economische Zaken, Binnenlandse Zaken Koninkrijksrelaties en Justitie en Veiligheid3. Momenteel bereidt het kabinet de inrichting van dit toezicht voor. Hierover zal uw Kamer in 2025 nader worden geïnformeerd. Op basis van de uitvoeringswet – die eveneens in voorbereiding is – zullen de betrokken toezichthouders uitvoerbaarheidstoetsen uitvoeren. Daarin wordt onder andere in kaart gebracht wat toezichthouders nodig hebben om deze (nieuwe) toezichtstaken uit te kunnen voeren.
Welke bevoegdheden heeft u, zodra de Europese AI-act ingaat, om AI-bedrijven te dwingen hun chatbots aan te passen?
De toezichthouder die zal worden belast met het toezicht op verplichtingen uit de AI-verordening krijgt als markttoezichthouder verschillende bevoegdheden om de verplichtingen te handhaven. Deze toezichthouder kan de aanbieder van een chatbot vragen om corrigerende maatregelen te nemen of, in sommige gevallen, het product van de markt te halen.
Heeft u beleid ten aanzien van suïcidepreventie als het gaat om kunstmatige intelligentie? Zo ja, wat zijn daarin doelen? Zo nee, deelt u onze opvatting dat dit nodig is en bent u bereid te verkennen hoe dit onderdeel kan worden van landelijk beleid zoals vastgelegd in de landelijke agenda suïcidepreventie?
Er is op dit moment nog geen specifiek beleid voor suïcidepreventie als het gaat om kunstmatige intelligentie. De impact van kunstmatige intelligentie kan uitermate ingrijpend zijn; zowel in positieve als in negatieve context. De komende periode ga ik in overleg met onze partners rond suïcidepreventie over deze problematiek. Daarnaast blijf ik inzetten op zorgvuldige communicatie over zelfdoding. Dit gebeurt met de nationale communicatiestrategie die door Stichting 113 Zelfmoordpreventie wordt vormgegeven en uitgevoerd. Doel is het taboe te doorbreken op praten over zelfdoding en het gesprek over zelfdoding en het voorkomen ervan te normaliseren. De communicatie gebeurt op basis van de mediarichtlijnen die Stichting 113 Zelfmoordpreventie zelf naleeft.
Het bericht ‘Is er geen vervolging in Nederland?’ Yerani werd zondag ruw over de straat gesleurd wegens evangelieprediking' |
|
Mirjam Bikker (CU), Don Ceder (CU) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de schokkende beelden van zondag 14 september 2025 waarop een vrouw die in het centrum van Amsterdam aan het evangeliseren was werd aangevallen door een man, en aan haar haar wordt meegetrokken?1
Ja.
Bent u van mening dat dit soort geweld onacceptabel is en extra zorgelijk is omdat dit de kern van vrijheid van meningsuiting raakt?
Ja.
Hoe is het volgens u gesteld met vrijheid van meningsuiting op straat? Hoe veel gevallen van geweld tegen specifiek evangelisten of straatpredikers zijn bij u de afgelopen vijf jaar bekend?
Ik heb geen reden eraan te twijfelen dat het over het algemeen goed is gesteld met de vrijheid van meningsuiting op straat. Daar waar incidenten zijn, treedt de politie op zoals ook in dit geval is gebeurd door het aanhouden van een verdachte. Gegevens over geweld tegen specifiek evangelisten of straatpredikers houdt de politie niet bij. Ook het Openbaar Ministerie houdt dergelijke specifieke gegevens niet bij. Het aantal gevallen van geweld tegen specifiek evangelisten of straatpredikers over de afgelopen vijf jaar is derhalve niet bekend.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat christenen die het evangelie verkondigen op straat dit veilig kunnen doen en hen te beschermen tegen geweld zoals afgelopen zondag in Amsterdam? En bent u bereid om in gesprek te gaan met gemeenten om tot een handreiking te komen hoe om te gaan met de veiligheid van straatpredikers die gebruik maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting?
Op dit moment heb ik geen signalen dat burgemeesters en gemeenten de openbare orde niet kunnen of willen handhaven tijdens evangelisatieverkondigingen. Ook heb ik geen signalen ontvangen over de wens of noodzaak een handreiking te formuleren.
Gemeenten en burgemeesters zijn zeer alert om de vrijheid van meningsuiting te borgen. Het is de taak van de politie om onder gezag van de burgemeester de openbare orde te handhaven en daarmee ook bescherming te bieden aan de vrijheid van meningsuiting.
Haatbrieven aan moskeeën |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Haagse moskeeën vragen burgemeester om extra maatregelen na met bloed besmeurde dreigbrieven» (AD, 15 september 2025)?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Hoe beoordeelt u het feit dat meerdere moskeeën in Den Haag, maar ook in steden als Rotterdam, Eindhoven en Arnhem, dreigbrieven hebben ontvangen, waarvan sommige besmeurd lijken met bloed en waarin teksten staan als «De islam moet dood» en spotprenten van de Profeet Mohammed (vrede zij met hem)?
Het versturen van dreigbrieven met dergelijke haatdragende en gewelddadige inhoud is uiterst verwerpelijk. Dit soort incidenten is niet alleen verontrustend voor de betrokken gemeenschappen, maar voor de samenleving als geheel. Het is van groot belang dat dergelijke zaken gemeld worden bij de relevante autoriteiten en zo nodig bij de politie aangifte wordt gedaan, zodat passende maatregelen genomen kunnen worden.
Kunt u toelichten welke maatregelen politie en justitie reeds hebben genomen om de veiligheid van de betrokken moskeeën en hun bezoekers te waarborgen, en welke stappen zijn gezet in het opsporingsonderzoek naar de daders?
De beslissing om beveiligingsmaatregelen voor religieuze instellingen te treffen, gebeurt altijd op basis van actuele dreigingsinformatie van de politie en de veiligheidsdiensten. Dit gebeurt onder verantwoordelijkheid van het lokaal bevoegd gezag en is een aanvulling op de maatregelen die deze instellingen zelf al treffen om hun veiligheid te waarborgen.
Ik treed niet in de specifieke maatregelen die door politie en justitie worden genomen, aangezien dit vaak vertrouwelijke informatie betreft die afhangt van de operationele keuzes van politie en justitie. Noch doe ik, zoals te doen gebruikelijk, uitspraken over individuele opsporingsonderzoeken.
Hoe reageert u op de oproep van de Stichting Islamitische Organisaties Regio Haaglanden (SIORH) en de Federatie Islamitische Organisaties (FIO) om moskeeën vergelijkbare structurele beveiligingsmaatregelen te bieden als de joodse gemeenschap al ontvangt?
Ik neem de zorgen en de oproep van de Stichting Islamitische Organisaties Regio Haaglanden en de Federatie Islamitische Organisaties serieus. Het is van groot belang dat iedereen in Nederland zijn of haar religie kan uitoefenen zonder zich zorgen te maken over de eigen veiligheid. Het is dan ook bijzonder zorgwekkend dat dit voor sommige gemeenschappen niet altijd de werkelijkheid is.
De beveiligingsmaatregelen voor joodse instellingen zijn specifiek afgestemd op de dreiging die voor die gemeenschappen geldt. Uiteraard worden de ontwikkelingen rondom de veiligheid van moskeeën en andere religieuze instellingen nauwlettend gevolgd, en indien de dreiging en risico’s dat vereisen, zullen ook voor islamitische instellingen beveiligingsmaatregelen getroffen worden door de lokale autoriteiten.
Bent u bereid te bevorderen dat er een gemeentelijk of landelijk veiligheidsfonds voor moskeeën komt, waarmee structureel kan worden geïnvesteerd in beveiligingsmaatregelen voor moskeeën? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is er geen voorziening voor een specifiek veiligheidsfonds voor moskeeën, noch zijn er voornemens om een dergelijk fonds in te stellen. De veiligheid van religieuze instellingen, waaronder moskeeën, wordt doorgaans gewaarborgd door lokale autoriteiten, die maatregelen treffen op basis van actuele dreigingsinformatie. De situatie rondom de bescherming van moskeeën wordt serieus genomen en voortdurend gemonitord. Indien uit dreigingsanalyses blijkt dat extra maatregelen noodzakelijk zijn, kunnen lokale autoriteiten passende veiligheidsmaatregelen treffen.
Hoe beoordeelt u de cijfers van de Islamitische Stichting Nederland (ISN), die sinds 2015 bijna driehonderd anti-islamitische incidenten bij moskeeën registreerde, waaronder dreigbrieven, bekladdingen, vernielingen en zelfs pogingen tot brandstichting?
Elk incident van haat of geweld, in het bijzonder gericht tegen religieuze instellingen, is er één te veel. De cijfers die u noemt zijn zorgwekkend en onderstrepen de ernst van het probleem. Het kabinet blijft zich actief inzetten om alle vormen van haatdelicten, waaronder anti-islamitische incidenten, tegen te gaan.
Deelt u de zorg dat deze incidenten passen in een bredere trend van toenemende islamhaat en bent u bereid om, naast repressieve maatregelen, ook structureel te investeren in preventieve maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van moslimhaat?
Het kabinet deelt de algemene zorg over moslimdiscriminatie. Hoewel ik niet kan zeggen in hoeverre de incidenten passen in een bredere trend, staat het buiten kijf dat discriminatie van moslims op brede schaal voorkomt. Dit wordt bevestigd door de rapporten van de lokale antidiscriminatievoorzieningen, de politie en het Openbaar Ministerie.2 Dit is een zorgwekkende ontwikkeling die we niet kunnen negeren.
Er zijn al verschillende initiatieven op zowel lokaal als nationaal niveau, van burgers, maatschappelijke organisaties, onderwijsinstellingen en meer, die gericht zijn op het bevorderen van inclusiviteit, het versterken van wederzijds begrip en het tegengaan van haat. Deze situatie vraagt om blijvende en gerichte aandacht. De bestaande initiatieven worden ondersteund door het ministerie, zodat we niet alleen repressief optreden, maar ook structureel en preventief werken aan een samenleving waarin iedereen zich veilig en gerespecteerd kan voelen, ongeacht zijn of haar geloof.
De zorgen werden ook besproken tijdens de Catshuissessie met moslimjongeren op 26 augustus jl. Daarnaast zijn de Staatssecretaris van Participatie en Integratie en Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voornemens om uw Kamer nog dit jaar de beleidsreactie op het Nationaal onderzoek naar moslimdiscriminatie te sturen.
Wat heeft u gedaan met het eerdere aankaarten van dit probleem, bijvoorbeeld naar aanleiding van de schriftelijke vragen over de vernielingen bij de As-Soennah moskee in Assen, en welke lessen zijn daaruit getrokken voor de bescherming van moskeeën in het algemeen?
Zie antwoord vraag 7.
Het artikel 'De onwaarschijnlijke val van een burgemeester' |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Foort van Oosten (VVD), Rijkaart |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel «De onwaarschijnlijke val van een burgemeester»?1
Wij hebben kennisgenomen van het artikel. Het is niet aan ons om een oordeel uit te spreken over deze strafzaak, die nog onder de rechter is.
Klopt het dat burgemeester Schuiling eervol ontslag zou kunnen krijgen mits hij zijn verzet tegen de strafbeschikking zou opzeggen (NRC: «BZK liet net weten dat BM per 1 oktober gaat stoppen en dat hem eervol ontslag wordt verleend wanneer hij zijn verzet intrekt»)?
Nee. De verlening van eervol ontslag wordt door mij als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet gekoppeld aan ieders fundamentele aanspraak op toegang tot de rechter. Dat dit ook hier niet is gebeurd blijkt uit het feit dat, ondanks dat hij zijn verzet gehandhaafd heeft, alsnog eervol ontslag aan de burgemeester is verleend, mede vanwege zijn jarenlange inzet voor het openbaar bestuur in Nederland.
Hoe rijmt dit zich met de uitspraak van uw voorganger dat zij geen druk zou hebben uitgeoefend op Schuiling om te stoppen? (NRC: «De heer Schuiling heeft er zelf voor gekozen om te stoppen. Ik heb geen druk op hem uitgeoefend»)
Zie beantwoording vraag 1 en 2.
Waarom heeft u besloten dat de burgemeester beter zijn verzet tegen de strafbeschikking kon opgeven?
Dat heb ik, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, niet besloten. Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u een uitgebreide reflectie over het verloop van deze gehele zaak met inachtneming van de verschillende verantwoordelijkheden, en beschrijven welke lessen hieruit te trekken zijn zodra de rechtszaak geheel is afgerond?
In algemene zin doen we geen uitspraken over individuele casuïstiek.
Het hoger beroep in de strafzaak loopt nog. Op dit moment zien wij geen aanleiding voor een uitgebreide reflectie.
Het bericht dat het UMCG voorlopig operaties voor aangeboren hartafwijkingen schrapt |
|
Jimmy Dijk |
|
Bruijn |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) voorlopig operaties voor aangeboren hartafwijkingen schrapt?1
Dit bericht heeft zonder twijfel veel impact voor patiënten en hun naasten. Om in het belang van de patiënten tijdelijk de geplande operaties bij het UMCG te stoppen, vind ik een verstandig besluit. Tegelijkertijd ben ik bezorgd omdat het aangeeft hoe kwetsbaar deze vorm van zorg in Nederland georganiseerd is. Ik heb begin oktober alle umc’s uitgenodigd voor een gesprek over de voortgang van de bestuurlijke afspraken waar zij mij afgelopen zomer over hebben geïnformeerd. Ik vind het belangrijk dat deze afspraken op korte termijn ook vertaald worden in tastbare en concrete resultaten, zodat patiënten en hun naasten kunnen blijven rekenen op kwalitatief goede zorg en verdere verbetering van de kwaliteit. Na dit gesprek zal ik ook uw Kamer daarover informeren.
Wat is er precies aan de hand bij het UMCG? Wat wordt er bedoeld wanneer er wordt verwezen naar zorgen over «sociale veiligheid en kwaliteit van zorg en wetenschap»?2 Zijn dit zorgen die al langer spelen of zijn deze pas recent bekend geworden?
Het UMCG heeft op basis van zorgen over de sociale veiligheid en over de kwaliteit van zorg en integriteit van wetenschappelijk onderzoek binnen het centrum voor aangeboren hartafwijkingen, het besluit moeten nemen om geplande operaties voor patiënten met een aangeboren hartafwijking tijdelijk te staken en een onderzoek te laten uitvoeren. Het UMCG heeft de IGJ hierover geïnformeerd. Deze zorgen zijn recent expliciet gemaakt en vormen de directe aanleiding voor dit nader onderzoek. Het is niet de IGJ maar het UMCG zelf dat het besluit heeft genomen. Het is aan het UMCG om meer te delen over de inhoud van de zorgen, zodra het onderzoek hierna is afgerond.
Hoe komt het dat deze situatie is ontstaan?
In algemene zin gelden al langer zorgen over de organisatie van zorg voor aangeboren hartafwijkingen, deze zorgen hebben ook geleid tot de eerdere concentratiebesluiten. In juni vorig jaar hebben de umc’s besloten intensiever te gaan samenwerken om de kwaliteit van deze zorg te kunnen waarborgen. Het is betreurenswaardig dat ook deze voorgenomen intensieve samenwerking niet heeft kunnen voorkomen dat het UMCG nu heeft moeten besluiten tijdelijk de operaties te staken.
Volgens de toelichting van het UMCG is het besluit genomen naar aanleiding van geuite zorgen binnen de afdeling en de wens om hoogcomplexe zorg uitsluitend onder optimale randvoorwaarden te leveren. Vanuit dat oogpunt kiest het UMCG voor tijdelijk stoppen, het doen van onderzoek en maatwerkoplossingen per patiënt.
In hoeverre is er ruimte bij de andere UMC’s om de geschrapte operaties alsnog op tijd te laten plaatsvinden?
Het UMCG verwijst patiënten met een geplande ingreep de komende maanden naar de centra in Utrecht, Leiden, Amsterdam en Rotterdam. Het UMCG stemt met de centra af hoe de capaciteit wordt ingezet, waarbij rekening wordt gehouden met de individuele omstandigheden van de patiënten. Dit is maatwerk. De IGJ heeft aangegeven dat in de vier centra de basis voor goede zorg aanwezig is, maar dat samenwerking en personele borging blijvend aandacht vragen.
Wat wordt er gedaan om de betreffende patiënten te garanderen dat de zorg die zij nodig hebben kunnen blijven ontvangen?
Alle patiënten op de wachtlijst zijn door het UMCG persoonlijk benaderd over hun vervolgtraject en – waar van toepassing – over plaatsing in een ander centrum. Poliklinische zorg, niet-chirurgische behandelingen (zoals katheterisaties) en acute zorg blijven in Groningen beschikbaar. Voor vragen zijn telefonische aanspreekpunten ingericht. Daarbij wordt per patiënt maatwerk geleverd en worden ook de voorkeuren van patiënten en ouders meegewogen.
Is er ook gekeken naar mogelijkheden om de operaties in Groningen doorgang te laten vinden, door meer samen te werken met operatieteams uit de andere UMC’s? Zo nee, waarom niet?
Het UMCG heeft mij laten weten ervoor gekozen te hebben de geplande operaties tijdelijk te staken en patiënten – in overleg en per persoon – in voorkomende gevallen te verplaatsen naar andere centra. Gezien de aard van de gesignaleerde zorgen kiest het UMCG eerst voor herstel van de randvoorwaarden via onderzoek en organisatorische maatregelen, in plaats van directe voortzetting van operaties met inzet van externe teams. Er is landelijk ook onvoldoende capaciteit om deze optie uit te voeren, zo geeft het UMCG aan. Binnen het Netwerk Aangeboren Hartafwijkingen en met het Erasmus MC wordt nauw samengewerkt en afgestemd over deze situatie.
Het onderhoud en de verkoop van sociale woningen van Heimstaden |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat Zweedse belegger Heimstaden, de grootste buitenlandse wooninvesteerder in Nederland, na jarenlang gebrekkig onderhoud van plan is 12.000 van zijn 13.500 huurwoningen te verkopen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat deze belegger in 2019 grootschalig sociale huurwoningen opkocht en deze vervolgens heeft verwaarloosd, met gezondheidsproblemen voor de huurders tot gevolg?
Ongeacht wie de eigenaar is, iedere huurder heeft het recht op een betaalbare woning van goede kwaliteit, die bovendien goed onderhouden wordt. De verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de bouwkundige kwaliteit van de huurwoningen ligt grotendeels bij de eigenaar.
Wat vindt u van de reactie van Heimstaden op berichten over schimmel- en vochtproblematiek, waarbij het de schuld legt bij «onwetendheid bij bewoners van het cruciale belang van ventilatie», terwijl bewoners spreken van het langdurig niet uitvoeren van reparaties, waaronder aan verrotte kozijnen en ramen die niet meer open kunnen?
Verhuurders moeten zich vanzelfsprekend houden aan de geldende wet- en regelgeving op het gebied van de bouwkundige staat en het onderhoud van woningen. In geval van vocht- en schimmelproblematiek is vaak sprake van een hoge mate van complexiteit. Vaak ligt de oorzaak van de problematiek aan een combinatie van gebruik van de woning en de bouwtechnische kwaliteit van de woning. Ook de grondwaterstand en/of technische installaties kunnen invloed hebben op vocht- en schimmelvorming. Het feit dat er verschillende oorzaken kunnen zijn voor vocht- en schimmelproblematiek, maakt dat het altijd aan te bevelen is dat de verhuurder zowel in gesprek gaat met de bewoner(s) over het gebruik van de woning, als dat hij de technisch bouwkundige oorzaken onderzoekt.
In het artikel dat aan deze Kamervragen ten grondslag ligt, geeft Heimstaden aan gebreken altijd op te lossen, maar dat het tijd kost om de oorzaak van vochtproblematiek goed te achterhalen. Met betrekking tot de drie in het artikel genoemde adressen, en de daarbij horende meldingen, is aangegeven dat deze bekend zijn bij Heimstaden, en dat de werkzaamheden om de vocht- of schimmelproblematiek op te lossen zijn gepland, in uitvoering zijn of al zijn afgerond. Heimstaden lijkt in die zin derhalve niet de schuld van de schimmelvorming enkel bij de bewoners te leggen.
Deelt u de mening dat plannen voor de verkoop van woningen geen reden mogen zijn om noodzakelijk onderhoud achterwege te laten? Welke middelen ziet u om Heimstaden er alsnog toe te dwingen aan de onderhoudsplicht als verhuurder te voldoen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 reeds heb aangegeven, moeten verhuurders zich vanzelfsprekend houden aan de geldende wet- en regelgeving op het gebied van de bouwkundige staat en het onderhoud van woningen. Een eventueel voornemen tot verkoop van de woning maakt dit niet anders. Gemeenten zijn – vanuit hun verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving – bevoegd om handhavend op te treden wanneer relevante bouwregelgeving- en voorschriften niet worden nageleefd. Ook zorgt de Wet goed verhuurderschap ervoor dat huurders beter worden beschermd tegen achterstallig onderhoud en gebreken aan hun huurwoning. Gemeenten kunnen als gevolg van deze wet een vergunningplicht instellen, en kunnen het hebben en het uitvoeren van een onderhoudsplan als voorwaarde stellen voor het al dan niet verlenen van een verhuurvergunning. In het geval er niet wordt voldaan aan deze vergunningvoorwaarde, kunnen gemeenten handhavend optreden.
Daarnaast kunnen huurders in het lage- en middenhuursegment met (onderhouds)gebreken terecht bij de Huurcommissie. De Huurcommissie zal in dat geval onderzoek doen in de woning en – bij constatering van aanwezige gebreken – een huurverlaging uitspreken. Afhankelijk van de aard en omvang van de gebreken, kan deze huurverlaging oplopen tot maximaal 80% van de huurprijs.
Vindt u dat er van de belofte, bij aankoop van de woningen, om deze te verduurzamen en te moderniseren, zoals genoemd in de beantwoording van toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Ollongren op eerdere Kamervragen van de SP, genoeg terecht is gekomen?2
Bij de aankoop van deze woningen heeft Heimstaden de belofte gedaan om deze te verduurzamen en te moderniseren. De verantwoordelijkheid voor het nakomen van deze belofte ligt bij Heimstaden. Ik ben huiverig om op basis van het aangedragen nieuwsartikel een algemeen oordeel te vellen over de bedrijfsvoering van Heimstaden. Ik kan namelijk niet inschatten of de casuïstiek aangedragen in het nieuwsartikel symptomatisch is voor de bedrijfsvoering van deze verhuurder.
Vindt u het acceptabel dat deze sociale woningen slechts enkele jaren nadat ze overgenomen zijn, nota bene met een ontheffing van de overheid voor een lagere verkoopprijs, alweer verkocht worden met een stevige winst van gemiddeld 32%?
De aankoop en eventuele doorverkoop van woningen moet plaatsvinden binnen de geldende wettelijke kaders en de voorwaarden die aan een eerdere ontheffing of transactie zijn verbonden. Zolang aan die voorwaarden wordt voldaan en eventuele termijnen zijn verstreken, staat het de eigenaar vrij om de woningen te verkopen. Uit statistieken van het CBS blijkt dat koopwoningprijzen sinds januari 2019 met 67,1% zijn gestegen. De door Heimstaden gerealiseerde winst bij verkoop is daarmee niet uitzonderlijk, maar een manifestatie die voorkomt uit de krapte op de woningmarkt.
Wat vindt u ervan dat Heimstaden aanvankelijk overheidsbeleid de schuld gaf van de noodzaak tot verkoop, terwijl ze later toegaven dat dit komt doordat het bedrijf haar snelle groei voor een belangrijke deel met schulden gefinancierd had die nu herfinancierd moeten worden in tijden van hoge rentes?3
Ik vind dat het aan de betreffende onderneming is om haar beweegredenen toe te lichten. In zijn algemeenheid geldt dat zowel marktomstandigheden, zoals rente- en financieringskosten, als wijzigingen in regelgeving invloed hebben op het rendement en investeringsbeslissingen van investeerders.
In de beantwoording van toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Ollongren op eerdere Kamervragen van de SP zei deze het volgende: «Bij de aankoop van woningen vind ik het belangrijk om onderscheid te maken tussen beleggers die op een duurzame manier woningen aan de voorraad toevoegen en tussen beleggers die excessief gedrag tonen en speculatief handelen. Hierbij geldt dat beleggers die excessief gedrag vertonen moeten worden aangepakt.» Terugblikkend op het handelen van Heimstaden, deelt u de mening dat hier inderdaad sprake was van excessief gedrag en speculatief handelen? Zo ja, op welke manier moet hier worden ingegrepen?4
In 2019 heeft toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Ollongren op eerdere Kamervragen van de SP aangegeven dat «Beleggers die excessief gedrag vertonen moeten worden aangepakt.» Op basis van het artikel dat aan de onderhavige Kamervragen ten grondslag ligt, wordt niet duidelijk of eventuele klachten over excessief gedrag door Heimstaden door een bevoegde instantie, zoals een rechter of de Huurcommissie, zijn onderzocht en behandeld. Of dus sprake is van bewezen onrechtmatig en excessief handelen, valt voor mij niet te verifiëren, waardoor ik de situatie niet kan beoordelen.
Wel zijn er de afgelopen jaren verschillende maatregelen genomen die ervoor zorgen dat excessief gedrag van een verhurende belegger beter kan worden aangepakt.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 reeds heb aangegeven, hebben gemeenten als gevolg van de Wet goed verhuurderschap meer mogelijkheden gekregen om op te treden tegen ongewenst verhuurgedrag, zoals bijvoorbeeld intimidatie, discriminatie, onredelijke servicekosten en te hoge waarborgsommen. Ook kunnen gemeenten een vergunningplicht instellen, waaraan landelijk geüniformeerde voorwaarden kunnen worden verbonden, die o.a. kunnen zien op het onderhoud van de woning. Deze handhavende bevoegdheid van gemeenten is als gevolg van de Wet betaalbare huur per 1 januari 2025 uitgebreid met handhaving op te hoge huren en huurverhogingen. Ook heeft de Wet betaalbare huur ervoor gezorgd dat ook huurders in het middensegment voortaan bij de Huurcommissie terecht kunnen om een huurverlaging te vragen als gevolg van (onderhouds)gebreken aan de woning.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn als deze woningen weer in handen van een woningcorporatie of -coöperatie komen? Bent u bereid de mogelijkheden daartoe te onderzoeken en daar praktisch en financieel aan bij te dragen?
Als Minister heb ik geen voorkeur voor wie de eigenaar van deze woningen is. Voorop staat voor mij het belang dat de (nieuwe) eigenaar voldoende zorg draagt voor de leefbaarheid van de woningen en zich houdt aan de geldende wet- en regelgeving. Woningcorporaties en wooncoöperaties voeren hun eigen aan- en verkoopbeleid en het Rijk heeft geen rol bij specifieke casussen. Woningcorporaties kunnen lokaal in overleg met de gemeente en huurdersverenigingen wel afspraken maken over het aan- en verkoopbeleid. Zij kunnen woningen van investeerders kopen als zij van mening zijn dat deze woningen een bijdrage leveren aan de lokale volkshuisvesting en de aankoop ook vanuit financieel perspectief te verantwoorden is.
Zo nee, wat vindt u dan wenselijk dat er met de woningen gebeurt en op welke andere manier voorkomt u dat deze woningen wederom in handen vallen van investeerders die uit zijn op snelle winst ten nadele van de bewoners?
Zoals in vraag 2 en 9 ook benoemd, heb ik geen voorkeur voor wie de eigenaar van de woningen is. Zowel marktpartijen als corporaties zijn van groot belang voor het realiseren van voldoende betaalbare, kwalitatieve woningen. Van belang is dat verhuurders voldoen aan de geldende wet- en regelgeving en zorgdragen voor kwaliteit en leefbaarheid.
Het bericht ‘2 op 3 kinderen met gescheiden ouders merken daar jaren later nog gevolgen van’ |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Arno Rutte (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek van EenVandaag en Villa Pinedo naar de gevolgen van scheidingen op kinderen?1
Ja.
Wat is uw reflectie op de conclusie dat 2 op de 3 kinderen met gescheiden ouders in hun volwassen leven nog de gevolgen merken van de scheiding?
Veel ouders lukt het gelukkig om op een goede manier uit elkaar te gaan, waarbij de kinderen er zo min mogelijk last van hebben. We realiseren ons dat er ook ouders zijn waarbij het minder goed gaat en dat dit soms (langdurig) effect heeft op de betrokken kinderen. Het onderzoek van EenVandaag en Villa Pinedo bevestigt dat en laat zien hoe belangrijk ondersteuning vanuit de directe omgeving is voor een kind. De Staatssecretaris Justitie en Veiligheid en ik blijven ons daarom inzetten voor het beperken van schade bij kinderen als gevolg van een scheiding van hun ouders. Dat kunnen we niet alleen, daar zijn betrokken partijen zoals kenniscentra, (jeugd)hulpverlening, belangenorganisaties en gemeenten hard voor nodig. De inzet is onder meer gericht op verdere verspreiding in het land van de ontwikkelde ondersteuning en deskundigheid die gemeenten en professionals kunnen benutten bij het contact met jeugdigen en ouders. Graag verwijzen we u naar de recente kamerbrief waarin een stand van zaken wordt gegeven van de aanpak van complexe scheidingen.2
Kunt u een inschatting maken hoe groot het maatschappelijke probleem is dat door scheidingen wordt veroorzaakt? Kunt u aangeven wat de meest recente cijfers zijn over het aantal kinderen dat jaarlijks te maken krijgt met een scheiding? Hoe groot is de groep mensen van wie de ouders ooit gescheiden zijn?
Veel kinderen in Nederland hebben in hun opgroeiende leven te maken met de scheiding of het uit elkaar gaan van hun ouders. Scheidingen kunnen ingrijpende effecten hebben op het kind. Gegevens zijn niet beschikbaar van de groep mensen van wie de ouders ooit gescheiden zijn. Wel weten we dat in het jaar 2024 van 23.637 kinderen de ouders scheidden na een huwelijk. Daarnaast zijn er jaarlijks naar schatting ruim 20 duizend kinderen van wie de ouders uit elkaar gaan zonder dat ze getrouwd waren.3
Deelt u de mening dat, mede gelet op de onderzoeksresultaten, het huidige beleid onvoldoende werkt om scheidingen en gevolgen daarvan tegen te gaan?
Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor hun relatie en het goed uit elkaar gaan. Het is daarmee aan ouders om het belang van hun kind(eren) daarbij voortdurend in het oog te houden. Daar waar ouders er niet uitkomen is hulp en ondersteuning mogelijk. In de recente Kamerbrief complexe scheidingen4 staat uitgebreid beschreven hoe we ons inzetten voor ondersteuning voor kinderen en ouders die te maken krijgen met een complexe scheiding. Allereerst wordt ingezet op het beperken van complexe scheidingen met de recent opgeleverde en beproefde werkwijze, «Duurzaam Ouderschap na Scheiding» (DOnS). De werkwijze heeft tot doel om bij ouders in scheiding een duurzame vorm van samenwerking rondom het ouderschap op gang te brengen. Een samenwerking waarbij het belang van het welzijn en de ontwikkelkansen van het kind centraal staan, en waarbij ouders verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen aandeel en het invullen van het ouderschap. Uit recent onderzoek van TNO is gebleken dat de werkwijze DOnS werkzame elementen bevat.5 Het onderliggende denkkader «Duurzaam Samenwerken na Scheiding» is daarnaast behulpzaam voor gemeenten, organisaties en professionals die te maken hebben met ouders in scheiding.6 Om hen hiermee al laagdrempelig kennis te laten maken, werden de afgelopen jaren 28 inspiratiesessies gehouden voor jeugd- en wijkteams, jeugdzorgorganisaties, gemeenten en regionale samenwerkingsverbanden. Ook hebben we op 18 september 2025 een landelijk congres georganiseerd. Het congres diende als plek voor kennisdeling en aandacht voor het onderwerp (complexe) scheidingen breed in het land. Voor verdere kennisdeling worden er vijf regionale bijeenkomsten georganiseerd om het denkkader en de werkwijze DOnS verder onder de aandacht te brengen van professionals.
Als het ouders niet lukt om er samen uit te komen en (preventieve) ondersteuning niet volstaat, kan het nodig zijn dat een rechter moet beslissen over het gezag en omgang na scheiding. Deze juridische procedures hebben vaak een grote impact op de betrokken kinderen. In 2024 is door het Ministerie van Justitie en Veiligheid de projectgroep «kindvriendelijke scheidingsprocedures» in het leven geroepen. In de projectgroep wordt samengewerkt met de rechtspraak, de Raad voor de Kinderbescherming, stichting Villa Pinedo en de advocatuur (vertegenwoordigd door de vFAS) aan een rapport waarin is geanalyseerd op welke onderdelen juridische procedures kindvriendelijker ingericht kunnen worden. Naar verwachting zal dit rapport begin 2026 worden opgeleverd. Voor meer informatie over lopende inzet om gezinnen in scheiding te ondersteunen verwijzen we uw Kamer graag naar de Kamerbrief van 3 oktober 2025.7
Kunt u aangeven wat de actuele cijfers zijn als het gaat om de relatie tussen scheidingen en jeugdhulpgebruik, en scheidingen en de vraag naar geestelijke gezondheidszorg (ggz)?
Uit onderzoek op basis van cijfers van het CBS uit 20238 blijkt dat er een samenhang is tussen scheidingen van ouders en jeugdzorggebruik bij de kinderen. Deze samenhang zien we ook terug in het onderzoek van Significant9.Bij alle vormen van jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering is te zien dat de kans op de behoefte aan/vraag naar jeugdzorg groter is bij kinderen van gescheiden ouders.
De relatie tussen een scheidingssituatie en de vraag naar GGZ is niet onderzocht. Wel blijkt uit een ander onderzoek van het CBS uit 202510 dat in de huishoudens waarin GGZ-medicatie en/of GGZ-zorg wordt gebruikt, 21,5% van de jongeren (0–18 jaar) jeugdhulp krijgt en 2,1% van de jongeren jeugdbescherming. In huishoudens zonder GGZ-medicatie en/of GGZ-zorg krijgen 10,7% van de jongeren jeugdhulp en 0,7% jeugdbescherming. Bij jeugdreclassering is de samenhang met GGZ-medicatie en/of GGZ-zorg in het huishouden minder groot: 0,5% van de jongeren (12–23 jaar) krijgt jeugdreclassering in huishoudens met GGZ, en 0,3% van de jongeren krijgt jeugdreclassering zonder GGZ-gebruik in het huishouden.
Gelet op de schade die door scheidingen wordt aanricht, deelt u de opvatting dat de overheid de ambitie zou moeten hebben om het aantal scheidingen in Nederland te verminderen?
Nee. De keuze om een relatie te beginnen dan wel te beëindigen is een fundamenteel onderdeel van de autonomie van burgers. Een scheiding heeft bovendien niet altijd negatieve gevolgen. Een scheiding is vaak wel een ingrijpende gebeurtenis, die met name voor kinderen gevolgen heeft. Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor het werken aan en onderhouden van een goede relatie, of als dit niet lukt het goed uit elkaar gaan en zorg blijven dragen voor de kinderen. Daar waar een scheiding dreigt te escaleren tot een complexe scheiding die gepaard kan gaan met langdurige juridische procedures, heeft de overheid een rol in het beperken van de bijkomende negatieve gevolgen.
Bent u bereid om het kabinetsbeleid meer te richten op het versterken van relaties en huwelijken en het voorkomen van scheidingen, en niet slechts het beperken van de schadelijke effecten van (complexe) scheidingen?
Zoals hierboven al aangegeven zijn ouders in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het op een goede manier uit elkaar gaan en het maken van afspraken over het invullen van het ouderschap. Scheiden gaat vaak gepaard met een emotionele, stressvolle periode in het leven, waardoor het ouders niet altijd lukt om er op een goede manier met elkaar uit te komen. Het kan voor een gezin een moeilijke periode zijn, waarin spanningen kunnen oplopen. Kinderen kunnen soms worden ondersteund met jeugdzorg. Daarmee wordt de oorzaak van het probleem niet weggenomen. Voor ouders en kinderen kan informele steun van familie, vrienden of buren of informele gezinssteun via maatschappelijke organisaties11 helpen om met de scheiding om te gaan. Als deze informele (gezins)steun niet voldoende is, kan er ook ondersteuning vanuit de gemeente worden geboden, bijvoorbeeld via het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) en in de lokale wijkteams.
Bij veel gemeenten zien we al veel mooie initiatieven. Het aanbod verschilt per gemeente. In sommige gemeenten biedt het CJG spreekuren aan over relaties en scheidingen, waar ouders vragen kunnen stellen en onafhankelijk advies kunnen krijgen van een professional. Een ander voorbeeld is het Kenniscentrum Kind en Scheiding, dat in de regio Haaglanden (laagdrempelige) ondersteuning en hulp biedt aan gezinnen in scheiding. De Staatssecretaris Justitie en Veiligheid en ik zetten ons in voor de verspreiding van dit soort goede voorbeelden in het land.
Deelt u de mening dat de overheid de toegankelijkheid van relatie- en gezinstherapie zou kunnen vergroten, bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat de kosten hiervan gedeeltelijk of geheel vergoed worden?
Ouders zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het goed uit elkaar gaan in het belang van het kind en kunnen zelf de keuze maken voor relatie- en gezinstherapie. Vanuit de aanvullende zorgverzekering is het soms mogelijk om relatietherapie vergoed te krijgen. Dit hangt af van de gekozen verzekeraar. Systeemtherapie wordt op dit moment onder voorwaarden door zorgverzekeraars vergoed. Zo wordt systeemtherapie in de GGZ bijvoorbeeld alleen als onderdeel van een GGZ-behandeling ingezet en vergoed. Er moet dan sprake zijn van een psychiatrische stoornis.
Wat is de stand van zaken van het wetenschappelijk onderzoek naar de (kosten)effectiviteit van relatie- en gezinstherapie?2
Zoals toegezegd is het verzoek in de motie van het lid Van Dijk12 om onderzoek te doen naar de effectiviteit van systeemtherapie, doorgeleid naar het Zorginstituut Nederland om hier vanuit de wettelijke taak naar te kijken. Ter uitvoering van het verzoek heeft het Zorginstituut Nederland de volgende acties ondernomen:
Het is bekend dat 50% van de kinderen die te maken hebben met jeugdbescherming, ouders heeft met mentale kwetsbaarheden.13 Daarnaast maakt de inventarisatie van het Zorginstituut inzichtelijk dat er aanwijzingen zijn dat gezinstherapie kostenbesparend is bij kinderen en jongeren met gedragsproblemen, verslavingsproblemen en delinquentie en bij volwassen personen met schizofrenie/psychose. Daarom zal ik aanvullend onderzoek uitzetten naar hoe gezins- of systeemtherapie zouden kunnen bijdragen aan het voorkomen of verminderen van de inzet van jeugdzorg of jeugdbeschermingsmaatregelen. Over de uitkomsten daarvan zal ik uw Kamer in een van de voortgangsbrieven Jeugd op de hoogte stellen.
Bestaat er een ondersteuningsaanbod voor mensen die als kind een scheiding hebben meegemaakt, daar nooit hulp bij kregen en op latere leeftijd nog steeds de gevolgen ervan dragen? Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken in hoeverre er behoefte bestaat aan een dergelijk hulpaanbod?
Soms komen gevoelens van onzekerheid, verlatingsangst of moeite met het aangaan van hechte relaties pas naar boven wanneer iemand volwassen is, zelf een gezin vormt of door moeilijke levensmomenten gaat.
Er is binnen de reguliere geestelijke gezondheidszorg hulp beschikbaar voor mensen bij wie een psychische aandoening is ontstaan door gebeurtenissen uit hun jeugd, waaronder een scheiding van ouders. Zorgprofessionals kunnen begeleiding bieden bij het verwerken hiervan of het herstellen van patronen die in relaties blijven terugkeren. Met name contextuele therapie richt zich op het begrijpen van hoe loyaliteit, rechtvaardigheid en verbondenheid binnen families doorwerken in het volwassen leven. Ook rouw- of hechtingstherapie kan helpen om gemis of onveiligheid uit het verleden een plek te geven. Ik zie op dit moment geen noodzaak om extra onderzoek te doen naar specifieke subdoelgroepen binnen dit hulp- en zorgaanbod.
Kunt u aangeven op welke wijze het kabinet expertise en ervaring rondom scheiden door het land verspreid? Hoe kunnen bijvoorbeeld zorgprofessionals en leerkrachten beter toegerust worden om kinderen met gescheiden ouders te ondersteunen?
In ons antwoord op vraag 4 en in de Kamerbrief complexe scheidingen van 3 oktober jl. kunt u lezen hoe kennisverspreiding over de ontwikkelde en onderbouwde kennis en werkwijze plaatsvindt, o.a. door een landelijk congres en het organiseren van in totaal 28 inspiratiesessies. Daarnaast zijn we voornemens om de werkwijze verder onder de aandacht te brengen tijdens vijf regionale bijeenkomsten verspreid door het land.
Het Kenniscentrum Kind en Scheiding is verder bereid om tot en met medio 2026 richting gemeenten en andere organisaties en zorgprofessionals als centrale vraagbaak te fungeren en ondersteuning te bieden bij vragen over het denkkader en de toepassing van de ontwikkelde werkwijze in de eigen praktijk. Ook zal er over het toepassen van deze scheidingsexpertise in de eigen regio of gemeente een webinar worden gegeven.
Naast de kennisverspreiding richting gemeenten en professionals, erkennen wij het belang van de rol van de leerkracht in het leven van een kind. Voor kinderen op de basisschool zijn de programma’s Stoere Schilpadden (4–6 jaar) en Dappere Dino’s (6–8 jaar) ontwikkeld. Daarnaast is informatie voor scholen en leraren beschikbaar via het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gesubsidieerde kanalen als Leraar24 en ook het Nederlands Jeugdinstituut (NJi). Daar worden onder meer de taken, maar ook tips en goede voorbeelden gedeeld.
Kunt u aangeven wat de lessen zijn uit de proeftuinen gericht op de aanpak van complexe scheidingen in het kader van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming? Hoe is hier inmiddels een gevolg aan gegeven?
In verschillende proeftuinen wordt gewerkt aan vormen van hulp bij complexe scheidingsproblematiek. Proeftuinen leggen daarbij verschillende accenten afhankelijk van de ontwikkelingen in de regio. Voorbeelden van proeftuinen waar actief wordt ingezet op scheidingsproblematiek zijn de proeftuinen Hart van Brabant en Utrecht-West. De regio Hart van Brabant werkt samen met de Gezinsadvocaat. De Gezinsadvocaat werkt als een duo van een gezinsadvocaat en een gedragswetenschapper die recht en zorg combineren om de scheiding zo goed mogelijk te begeleiden voor alle gezinsleden. Deze samenwerking zorgt ervoor dat juridische én emotionele aspecten van de scheiding in samenhang worden aangepakt, met het belang van het kind centraal.
De regio Hart van Brabant was een van de eerste gebieden waar de Gezinsadvocaat werd geïntroduceerd. In Utrecht West zijn een visie en werkwijze ontwikkeld ten aanzien van een scheidingsaanpak.14 De visie gaat ervan uit dat de nadruk moet liggen op onderliggende problematiek van ouders en of ouders een gezamenlijke wens tot verbetering hebben.
Vanuit het Toekomstscenario worden de opgehaalde kennis en lessen uit de proeftuinen meegenomen in het zogenaamde handelingskader. Dit handelingskader geeft richting aan de noodzakelijke verandering en biedt houvast en ruimte om te doen wat nodig is voor een gezin/huishouden. In het handelingskader komt een module specifiek gericht op complexe scheidingen.
Optredens van de haatprediker Bob Vylan in Nederland |
|
Claudia van Zanten (BBB), Martin Oostenbrink (BBB), Caroline van der Plas (BBB), Agnes Joseph (BBB), Henk Vermeer (BBB), Mariska Rikkers (BBB), Marieke Wijen-Nas (BBB), Cor Pierik (BBB) |
|
Moes , David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel van De Telegraaf waarin wordt beschreven dat de artiest Bob Vylan tijdens een uitverkocht concert in Paradiso de moord op Charlie Kirk heeft verheerlijkt en heeft opgeroepen tot geweld tegen zionisten, het Israelisch Defensieleger (IDF) en personen met een ander gedachtengoed, waarbij hij expliciet uitsprak: «Ga ze vinden op straat»?
Ja, we zijn bekend met het artikel.
Kunt u een feitelijke omschrijving geven van wat «zionisten» zijn?
Er is geen standaard overheidsdefinitie van zionisme en dus ook niet van zionisten. Het woord verwijst naar een hele diverse groep van mensen met een streven, ideologie of beweging die door henzelf maar ook door anderen op hele verschillende manier wordt geladen variërend van scheld- tot geuzennaam. De grootst gemene deler van de verschillende definities en appreciaties van zionisme is het streven naar of behoud van de Joodse staat.
Deelt u de opvatting dat deze oproepen kwalificeren als opruiing en haatzaaien in de zin van artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het Openbaar Ministerie om te onderzoeken wat er precies is gezegd. Het politieonderzoek hiernaar loopt nog. De aangiften worden momenteel behandeld door de politie en het Openbaar Ministerie, en het Openbaar Ministerie zal beoordelen of de uitspraken strafbaar zijn en, zo ja, op welke strafgrond. Het is uiteindelijk aan de rechter om hierover te beslissen.
Kunt u aangeven onder welk artikel van het Wetboek van Strafrecht de uitspraken van Bobby Vylan strafbaar zijn en wat de maximum straf daarvoor is?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3. Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de strafbaarheid van specifieke uitingen, noch op welk artikel dit zou kunnen en wat dan de maximale straf zou zijn.
Hoe beoordeelt u de vergelijking met eerdere oproepen van Amsterdamse taxichauffeurs tot een «Jodenjacht» op 8 november 2024, die breed veroordeeld werden als antisemitisch en gevaarlijk?
Ik kan deze uitspraken niet vergelijken. De feiten en omstandigheden/context waarbinnen de uitspraken zijn gedaan verschillen. Daarnaast is het niet aan mij om te oordelen over individuele zaken.
Vindt u het aanvaardbaar dat een artiest die openlijk geweld verheerlijkt en aanzet tot haat en straatterreur een podium krijgt in Nederland?
In zijn algemeenheid sluit ik mij aan bij eerdere uitspraken van de Amsterdamse burgemeester Femke Halsema dat artistieke vrijheid nooit kan betekenen dat er wordt opgeroepen tot bedreiging, haat of geweld. Of sprake was van strafbare feiten is aan het OM en uiteindelijk de rechter, ik wacht de uitkomsten van het onderzoek af.
Bent u bereid om geen nieuwe optredens van Bob Vylan in Nederland meer toe te staan en desnoods gebruik te maken van uw bevoegdheid om deze persoon de toegang tot Nederland te ontzeggen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar de antwoorden van 4 september jl. op vragen van het lid Vondeling (PVV) aan de Ministers van Asiel en Migratie en de toenmalig Minister van Justitie en Veiligheid over het toen nog aanstaande optreden van het punkduo Bob Vylan in Amsterdam en Tilburg. Op individuele zaken kan de Minister van Asiel en Migratie niet ingaan.
In algemene zin kan ik zeggen dat voor het weren van een vreemdeling die een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid, bijvoorbeeld vanwege het uitdragen van extremisme, de vreemdeling op grond van de Schengengrenscode de toegang tot Nederland (en het Schengengebied) geweigerd kan worden door de Minister van Asiel en Migratie. Dit is mogelijk middels onder andere een ongewenstverklaring en/of een signalering in het Schengeninformatiesysteem (SIS III). Om over te kunnen gaan tot een dergelijke maatregel, dient de IND over informatie te beschikken die hier voldoende grondslag voor kan bieden. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van duidingen van de NCTV, ambtsberichten van de AIVD en/of informatie uit de lokale driehoek. Eventuele rechterlijke uitspraken worden vanzelfsprekend betrokken bij besluitvorming, binnen het geldende wettelijke kader. Op individuele casuïstiek kan de Minister van Asiel en Migratie niet ingaan.
Hoe kijkt u in dit licht aan tegen het feit dat Paradiso zich in eerdere verklaringen zelfs positief heeft uitgelaten over de bijdrage van deze artiest aan het publieke debat, terwijl er feitelijk sprake is van het verspreiden van haat en oproepen tot geweld?
Ik ga niet in op individuele zaken.
Deelt u de mening dat het verheerlijken van geweld tegen Joden, Israëliërs of zionisten op gespannen voet staat met het kabinetsbeleid om antisemitisme krachtig te bestrijden? Welke concrete stappen gaat u zetten om dit soort optredens te voorkomen?
Het verheerlijken van geweld tegen groepen staat op gespannen voet met het kabinetsbeleid. Dat geldt ook voor antisemitisme. De afweging voor het laten plaatsvinden van een evenement ligt bij de organisatie van het evenement en de burgemeester. Het vooraf verbieden van een optreden is alleen mogelijk als er aantoonbare sprake is van ernstige wanordelijkheden of een concrete en ernstige vrees voor het ontstaan daarvan en, gelet op de ernst van de (te vrezen) wanordelijkheden, in redelijkheid gemeend kan worden dat de situatie met feitelijke (bijvoorbeeld de inzet van politie) of juridische minder verstrekkende middelen niet meer beheerst kan worden. De Gemeentewet biedt geen grondslag om preventief de vrijheid van meningsuiting te beperken (vanwege het verbod op censuur).
Hoe beoordeelt u de rol van gemeenten zoals Amsterdam, Nijmegen en Tilburg, die dergelijke optredens mogelijk maken? Bent u bereid in overleg te treden met burgemeesters om optreden tegen deze vorm van haatprediking hoog op de agenda te zetten?
Ik verwijs u naar de eerder genoemde antwoorden van 4 september jl. op vragen van het lid Vondeling (PVV) waarin staat dat het lokaal bestuur verantwoordelijk is voor de handhaving van de openbare orde en daarin een eigen afweging maakt. Het vooraf verbieden van een optreden is alleen mogelijk als er aantoonbare sprake is van ernstige wanordelijkheden of een concrete en ernstige vrees voor het ontstaan daarvan en, gelet op de ernst van de (te vrezen) wanordelijkheden, in redelijkheid gemeend kan worden dat de situatie met feitelijke (bijvoorbeeld de inzet van politie) of juridische minder verstrekkende middelen niet meer beheerst kan worden. De Gemeentewet biedt geen grondslag om preventief de vrijheid van meningsuiting te beperken (vanwege het verbod op censuur). Wel kan de inhoud van uitingen het startpunt zijn van een keten van aanleidingen die leidt tot ingrijpen zoals het verbieden van een optreden. Daarbij heeft de burgemeester dan niet de uitlatingen zelf in gedachten, maar de objectiveerbare vrees voor wanordelijkheden waar die toe kunnen leiden.
Bent u bereid in kaart te brengen welke andere artiesten of sprekers in de nabije toekomst in Nederland staan geprogrammeerd die bekendstaan om vergelijkbare haatdragende of antisemitische uitingen, zodat tijdig maatregelen kunnen worden genomen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u een inschatting geven van wat zo’n oproep tot geweld tegen Joden, Israëliërs en – wat Vylan zionisten – noemt, betekent voor de veiligheid van de Joodse gemeenschap?
Ik ga niet in op individuele zaken. In het algemeen onderken ik dat haatzaaiende uitingen tegen bepaalde groepen kunnen bijdragen aan gevoelens van onveiligheid en uitsluiting. Dat is verwerpelijk.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden, gezien het feit dat Bob Vylan komende week opnieuw in Nederland optreedt?
Er staan inmiddels geen nieuwe optredens meer gepland.
Het bericht 'Stadsaccountant Den Haag: ‘Wij zijn zo een miljoentje goedkoper dan de Big Four’' |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Rijkaart |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Gemeente-accountant wil alternatief zijn voor commerciële kantoren»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht «Gemeente-accountant wil alternatief zijn voor commerciële kantoren». In de beantwoording van de overige vragen vindt u mijn reactie.
Deelt u de wenselijkheid van meer accountants in publieke dienst voor dienstverlening aan organisaties in de publieke sector, zoals gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Een aantal gemeenten in Nederland heeft accountants in gemeentelijke dienst. De afweging of het wenselijk is om een accountant in dienst te nemen, dient door decentrale overheden zelf gemaakt te worden. Decentrale overheden bepalen ook zelf, welke werkzaamheden zij door de accountants in eigen dienst willen laten uitvoeren.
Specifiek kan de gemeenteraad op grond van artikel 213, tweede lid, van de Gemeentewet een of meer accountantsorganisaties aanwijzen voor de externe controle van de financiële verantwoording. De accountant controleert de jaarrekening en geeft een oordeel hierover. Dit is een wettelijke controle, zoals bedoeld in de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta)2, met als hoofddoel om de gebruikers van de financiële verantwoording van een gemeente een oordeel te geven over de mate van getrouwheid. Accountantsorganisaties voeren het overgrote deel uit van de jaarrekeningcontroles bij decentrale overheden.
Gemeenten kunnen er op grond van artikel 213 lid 7 van de Gemeentewet ook voor kiezen om de jaarrekeningcontrole, zoals bedoeld in artikel 213 lid 2, uit te laten voeren door accountants in gemeentelijke dienst. Voor de controle van de jaarrekening gelden op basis van artikel 213 lid 8 en 9 eisen, waar de accountant aan moet voldoen. Deze vloeien voort uit de Wta en zien specifiek op eisen voor de jaarrekeningcontrole. Nederland kent op dit moment twee gemeentelijke accountantsdiensten die jaarrekeningcontroles, zoals bedoeld in artikel 213 lid 2, uitvoeren.
De accountant in dienst van een gemeente kan tevens diensten verrichten voor andere decentrale overheden. Ook hiervoor geldt dat de afweging, of het wenselijkheid om diensten van een gemeentelijke accountantsdienst af te nemen, aan decentrale overheden zelf is.
Welke signalen heeft u dat (kleinere) gemeenten het lastig vinden om een commerciële accountant te vinden voor de jaarlijkse controle?
Individuele gemeenten hebben eerder aangegeven dat zij moeite hebben om een accountantsorganisatie te vinden voor de uitvoering van de controle van de jaarrekening. In algemene zin heb ik echter geen aanwijzingen dat er sprake is van een landelijk tekort, of dat gemeenten op korte termijn geen jaarrekeningcontroles kunnen laten uitvoeren.
Wat is uw inschatting van de mogelijke kostenbesparing voor gemeenten als zij gebruik zouden maken van een publieke accountant in plaats van commerciële kantoren? Indien u dit thans niet kunt maken, bent u bereid dit na te (laten) gaan?
Ik kan geen inschatting geven van het verschil in kosten tussen private accountantskantoren en gemeentelijke accountantsdiensten. Naast dat ik het niet mijn rol vindt om hier uitspraken over te doen, is dit marktgevoelige informatie en hangt dit zeer af van de mate waarin de te controleren decentrale overheid haar risico’s beheerst en daarover voldoende en inzichtelijke controle-informatie kan verschaffen aan de externe accountant.
Kunt u in ieder geval inzichtelijk maken hoe de tarieven van de dienstverlening door commerciële kantoren voor gemeenten zich het afgelopen decennium hebben ontwikkeld en hoe de tarieven / kosten van gemeentelijke accountantsdiensten zijn veranderd gedurende de dezelfde periode?
Zoals bij de beantwoording van vraag 4 aangegeven, vind ik het niet mijn rol om hier uitspraken over te doen en is het primair aan decentrale overheden zelf om tot een overeenkomst met accountants te komen.
Welke mogelijkheden ziet u om initiatieven zoals dat van de Gemeentelijke Accountantsdienst (GAD) te ondersteunen?
Als Minister van BZK hecht ik aan een goed functionerend stelsel van controle door accountants. Zoals aangegeven, bieden wet- en regelgeving op dit moment geen belemmering voor de oprichting van gemeentelijke accountantsdiensten en het door hen laten verrichten van een externe jaarrekeningcontrole. Er zijn mij momenteel geen signalen bekend dat decentrale overheden in dit kader behoefte hebben aan aanvullende ondersteuning. Ik blijf hierover met gemeenten en de VNG in gesprek. Indien uit die gesprekken blijkt dat aanvullende ondersteuning nodig is, dan zal ik op dat moment in overleg beoordelen welke maatregelen passend zijn.
Ziet u daarnaast ook een rol voor het Rijk om te voorzien in de functie van een publieke accountant voor gemeenten en andere overheden?
Zoals bij de beantwoording van vraag 6 aangegeven, zijn er op dit moment geen signalen bekend die een aanleiding vormen voor aanvullende maatregelen of ondersteuning. Ik zie nu dus ook geen noodzaak tot het oprichten van een publieke accountant.
Het bericht 'Plasticgigant zweeg decennialang over PFAS-lozingen' |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Thierry Aartsen (VVD), Tieman |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Plasticgigant zweeg decennialang over PFAS-lozingen»?1
Klopt de stelling uit het bericht dat Sabic meer dan 25 jaar lang PFAS loosde in de Westerschelde zonder toezichthouders te informeren?
Als dit klopt, wat zijn dan de straffen die opgelegd kunnen worden aan Sabic?
Klopt het dat dit bedrijf eerder ook al waarschuwingen ontving voor drie overtredingen, waaronder het niet melden van een lekkage van PFBS?
Hoe groot acht u de kans dat Sabic daadwerkelijk een sanctie opgelegd krijgt voor de lozing van PFAS in de Westerschelde?
Welke sancties kunnen aan een bedrijf worden opgelegd als dat bedrijf langdurig de milieuregels niet heeft opgevolgd en het toezichthouders onmogelijk heeft gemaakt hun taak naar behoren uit te voeren?
Waar ligt de drempel om een dossier voor beoordeling door te sturen naar het Openbaar Ministerie?
Acht u het wenselijk dat er een evaluatie plaatsvindt van ernstige situaties als deze en, zo ja, wie zouden hierbij betrokken moeten zijn? Bestaan hier (ad hoc) voorschriften of structuren voor?
Gaat u het bevoegd gezag helpen bij het opleggen van straffen en eventuele rechtszaken die volgen? Waarom wel/niet?
Wat kunt u nog meer doen om ervoor te zorgen dat de veroorzakers van deze milieuovertredingen daadwerkelijk bestraft worden?
Wanneer worden de nieuwe Europese regels (sancties en straffen voor milieucriminaliteit) van kracht in Nederland?
Hoe beoordeelt u het feit dat provincie Brabant pas in 2022 ontdekte dat er PFAS geloosd werd?
Hoe kan het dat het bedrijf het lozen van PFBS niet gemeld heeft aan de bevoegde instanties en hoe beoordeelt u dat gegeven?
Hoe beoordeelt u het gegeven dat Sabic aangeeft de lozing van PFBS ontdekt te hebben in 2019, terwijl provincie Brabant pas in 2022 werd geïnformeerd?
Wat kunt u doen om decentrale overheden en omgevingsdiensten beter te equiperen om milieuovertredingen als deze te voorkomen?
Wat kunt u doen om decentrale overheden en omgevingsdiensten beter te equiperen om milieuovertredingen als deze te bestraffen?
Wat vindt u van het gegeven dat PFBS pas sinds 2020 op de lijst van zeer zorgwekkende stoffen staat en hoe gaat u voorkomen dat andere PFAS-soorten «over het hoofd gezien worden» door bedrijven?
Welke rol pakt u als stelselverantwoordelijke om situaties als deze te voorkomen én deze situatie op te lossen?
Vindt u ook dat verwijzen naar het bevoegde gezag niet een oplossing biedt voor de ontstane situatie? Waarom wel/niet?
Hoe kan de landelijke handhavingsstrategie aangescherpt worden, zodat in situaties als deze de vervuiler bestraft wordt en de vervuiling opgeruimd wordt door de vervuiler?
Zou u het ook onbevredigend vinden als het handhavingstraject hier niet leidt tot een straf?
Bestaat er een landelijke dataset waar waterschappen hun eigen PFAS-metingen kunnen laten registreren om zo op landelijk niveau een beter zicht te krijgen op mogelijke bronnen?
Wanneer kunt u meer uitsluitsel geven over concrete acties die u gaat uitvoeren naar aanleiding van de aangenomen motie om te komen tot een nationaal PFAS-lozingsverbod?2
Kunt u deze vragen één voor éen beantwoorden?
Het bericht ‘ SchoolTV onder vuur over Gaza: ’Hamas is een politieke partij, ze hebben ook mensen die vechten’ |
|
Chris Stoffer (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Moes |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «SchoolTV onder vuur over Gaza: «Hamas is een politieke partij, ze hebben ook mensen die vechten»» en met de kritiek dat SchoolTV in haar lesmateriaal een ongelijk of onvolledig beeld geeft van het Israël-Palestina-conflict, met name met betrekking tot Hamas?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Hoe apprecieert u de onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van dit lesmateriaal?
Ik vind het in algemene zin belangrijk dat scholen gebruik maken van bewezen effectieve methoden. Gezien de grondwettelijke onderwijsvrijheid, die ook specifiek voor leermiddelen geldt, past het mij als Minister echter niet lesmateriaal inhoudelijk te beoordelen. De verantwoordelijkheid van het departement richt zich op de kerndoelen en examenprogramma’s. Anders gezegd: er gelden eisen en regels rondom wát kinderen moeten leren, niet rondom hóe zij dat moeten leren.
Het is aan scholen en leraren om een divers aanbod van lesmaterialen te gebruiken om hun leerlingen een compleet en genuanceerd beeld te geven.
De vrijheid van onderwijs gaat gepaard met verantwoordelijkheid. Zo hebben scholen een zorgplicht voor een veilige en inclusieve schoolomgeving. Daarnaast moeten zij zich houden aan de wettelijke burgerschapsopdracht. Deze vraagt onder meer van scholen om leerlingen voor te bereiden op de pluriformiteit aan opvattingen die mag bestaan in de democratische samenleving, en de competenties te ontwikkelen die leerlingen nodig hebben om in dit alles hun eigen mening te vormen.
Het lesmateriaal waarop de vragen betrekking hebben is afkomstig uit het aanbod van de landelijke publieke omroep. Daarom vind ik het belangrijk te benoemen dat persvrijheid en de onafhankelijke media – net als onderwijs – essentieel zijn voor het functioneren van een democratie. De publieke omroep voert haar werkzaamheden onafhankelijk uit. Het is daarom ook niet aan mij als Minister om mij uit te laten over de inhoud van het aanbod van onafhankelijke media.
In hoeverre acht u het wenselijk dat in lesmateriaal van de publieke omroep een terroristische organisatie als Hamas primair wordt omschreven als een politieke partij, zonder daarbij expliciet te wijzen op het feit dat deze organisatie internationaal wordt aangemerkt als terroristische beweging?
Het is niet aan mij als Minister om de inhoud van lesmateriaal of media-uitingen inhoudelijk te beoordelen of te corrigeren. Dat zou in strijd zijn met twee constitutionele principes: de onderwijsvrijheid (artikel 23 van de Grondwet) en de persvrijheid (artikel 7 van de Grondwet). Zie voor verdere beantwoording het antwoord op vraag 2.
Welke waarborgen bestaan er binnen de publieke omroep om te voorkomen dat educatieve programma’s eenzijdige of misleidende informatie aanbieden over complexe internationale conflicten?
In de Mediawet 2008 is vastgelegd dat de publieke omroep de publieke mediaopdracht moet uitvoeren. Hierin staat onder andere dat het aanbod kwalitatief hoogstaand moet zijn. Van journalistieke organisaties verwacht ik dan ook dat zij hun berichtgeving kritisch factchecken. Omroepen zijn daarnaast verplicht een redactiestatuut te hebben waarin normen over journalistieke ethiek en kwaliteit worden gewaarborgd. Het Commissariaat houdt hier toezicht op. Daarnaast staat het iedereen vrij zich met klachten over de werkzaamheden of berichtgeving van de publieke omroep te melden bij de desbetreffende omroep of redactie. Wanneer men niet tevreden is met de reactie van de omroep of redactie, is er de mogelijkheid om een melding te maken bij de Ombudsman voor de publieke omroepen. De Ombudsman kan naar aanleiding van klachten nader onderzoek doen naar het journalistiek handelen van de omroep of redactie. Dit stelsel van zelfregulering moet ervoor zorgen dat media zich verantwoorden over de journalistieke keuzes die zij maken.
Wordt lesmateriaal of ander educatief werk zoals dat van SchoolTV voorafgaand aan publicatie inhoudelijk getoetst op juistheid, volledigheid en neutraliteit? Zo ja, door wie en op basis van welke criteria? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor de inhoudelijke kwaliteit van lesmateriaal ligt bij de ontwikkelende partijen en de verantwoordelijkheid voor de toepassing daarvan bij scholen die het materiaal gebruiken. Ik heb op dit moment geen bevoegdheid om lesmateriaal te toetsen of bevoegdheid om in te grijpen wanneer lesmateriaal niet zou voldoen aan bepaalde criteria. Dit zou in strijd zijn met de grondwettelijke onderwijsvrijheid. Zie voor verdere toelichting op lesmateriaal de antwoorden op vragen 2, 3 en 4.
Hoe beoordeelt u de rol en verantwoordelijkheid van u als Minister van OCW bij de financiering en inhoudelijke kwaliteitsbewaking van door de publieke omroep ontwikkeld educatief materiaal?
Zie het antwoord op vraag 2, 3, 4 en 5.
Bestaat er een procedure voor klachten of correcties als schoolmateriaal dat door de publieke omroep is ontwikkeld als eenzijdig of misleidend wordt ervaren? Zo ja: hoe is die procedure ingericht? Zo nee: overweegt u zo’n procedure te implementeren?
Ja. Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om te onderzoeken of aanvullende richtlijnen of kwaliteitskaders nodig zijn voor dergelijk educatief materiaal over internationale conflicten, teneinde feitelijke juistheid, neutraliteit en pedagogische zorgvuldigheid te waarborgen?
Nee. Gelet op de grondwettelijk geborgde onderwijsvrijheid, ook specifiek ten aanzien van leermiddelen, past het mij niet activiteiten te ondernemen die de beoordeling van de inhoud van leermiddelen betreffen. Zie het antwoord op vraag 2, 3, en 5.
De publieke omroep is voorts onafhankelijk in haar taakuitvoering. De publieke omroep is op zijn werkwijze aanspreekbaar via onder meer de Ombudsman voor de publieke omroepen en, bij mogelijke overtredingen van de Mediawet 2008, het Commissariaat voor de Media. Het is niet aan mij om de werkwijze of media-uitingen van de publieke omroep nader te onderzoeken. Ook om deze reden zal ik niet ingaan op het verzoek tot onderzoek, aanvullende richtlijnen of kwaliteitskaders.
De reactie van links-extremisten op de moord op Charlie Kirk |
|
Lidewij de Vos (FVD) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat de moord op Charlie Kirk gepleegd lijkt te zijn door een links-extremist, blijkens de boodschappen op de gevonden kogelhulzen en de kritiek die hij thuis uitte op Kirk?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Denkt u dat de moord op Kirk reële impact heeft op de Nederlandse samenleving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wel?
Heeft u gezien dat Nederlandse ingezetenen de moord op Kirk vergoelijken, vieren of aanmoedigen? Zo ja, wat vindt u daarvan?2, 3
Bent u het met de indiener eens dat het vergoelijken van een politieke moord het vrije debat ondermijnt, omdat het geweld als politiek middel legitimeert? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u uitspraken als «Hij verdiende het» en «Ik ben blij dat hij niet meer onder ons is»?4 Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat vindt u ervan dat dit sentiment ogenschijnlijk voorkomt onder Nederlandse leerkrachten, blijkens het artikel in het Algemeen Dagblad van 12 september jl. «Radboud docent vindt vieren van moord op Charlie Kirk volkomen normaal en komt weer in opspraak»?5
Het kabinet vindt het vergoelijken, vieren of aanmoedigen van geweld door docenten, of wie dan ook, te allen tijde verwerpelijk. Oproepen tot geweld kan bovendien strafbaar zijn als opruiing. En ook daar waar geen sprake is van strafbare feiten dienen docenten zich bewust te zijn van hun voorbeeldfunctie.
Voor het funderend onderwijs is specifiek de wettelijke burgerschapsopdracht van belang, die vereist dat er geen onderwijs wordt gegeven in strijd met de basiswaarden van de democratische rechtstaat (vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit) en dat deze basiswaarden worden bevorderd. Zoals aangegeven tijdens de Kamerbehandeling van de wettelijke burgerschapsopdracht, is het propageren van gewelddadig gedachtengoed in strijd met die basiswaarden.6 De Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie) houdt toezicht op de naleving van de wettelijke burgerschapsopdracht door scholen. Of een bepaalde uiting van een docent die grenzen overschrijdt, zal altijd van geval tot geval beoordeeld moeten worden door de Inspectie.
In het middelbaar beroepsonderwijs wordt van docenten verwacht dat zij bijdragen aan de algemene vorming en persoonlijke ontplooiing van studenten, waaronder burgerschapsontwikkeling. Dit betekent ook dat er geen ruimte is voor het uitdragen of verheerlijken van politiek geweld. Het is een aangelegenheid van het bevoegd gezag van de instelling om hierop toe te zien en – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – het handelingsrepertoire van het arbeidsrecht in te zetten of zich te wenden tot de politie. De Inspectie ziet toe op de verantwoordelijkheden van instellingen en kan ingrijpen wanneer zij buiten de geldende wettelijke kaders handelen.
In het hoger onderwijs hebben de colleges van bestuur de verantwoordelijkheid voor de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving voor studenten en medewerkers en het bevorderen van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef van studenten. Net als in het mbo is het een aangelegenheid van het bestuur om het handelingsrepertoire vanuit het arbeidsrecht in te zetten wat varieert van aanspreken, berispen tot en met ontslag, of zich te wenden tot de politie en aangifte te doen. Daarnaast heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de escalatiemogelijkheden, zoals toegelicht in de brief aan de Kamer van 3 juli jongstleden7, tot zijn beschikking. Het is aan de raden van toezicht om toezicht te houden op het handelen van de colleges van bestuur.
Vindt u het wenselijk dat Nederlandse leerkrachten openlijk politiek geweld verheerlijken? Zo nee, wat is het beleid van de regering om het Nederlands onderwijs vrij te houden van dergelijke stemmen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het met de indiener eens dat het risico bestaat dat dergelijke denkbeelden (zouden kunnen) doorwerken in het onderwijs dat aan leerlingen en studenten wordt geboden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet de regering om het onderwijs politiek neutraal te houden?
Het kabinet vindt het vergoelijken, vieren of aanmoedigen van geweld door docenten te allen tijde verwerpelijk. Oproepen tot geweld kan bovendien strafbaar zijn als opruiing. En ook daar waar geen sprake is van strafbare feiten dienen docenten zich bewust te zijn van hun voorbeeldfunctie. In het onderwijs is het daarbij belangrijk dat er ruimte is voor verschillende perspectieven en het schurende gesprek waarbij echter wel de veiligheid die studenten en leerlingen ervaren geborgd moet worden. Ik verwijs uw leden naar het antwoord op vraag 6 en 7 voor het handelingsperspectief van de instellingen om dit te borgen.
Bent u bekend met de beelden van internationale studenten, die in Nederland studeren, die de moord op Charlie Kirk goedpraten en toejuichen?6
Ja.
Bent u het ermee eens dat vreemdelingen met deze denkbeelden ten minste bijdragen aan onverdraagzaamheid in de Nederlandse samenleving en in extreme gevallen een potentieel gevaar vormen voor de Nederlandse democratie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze mensen tot ongewenste vreemdelingen te verklaren, hun verblijfsvergunning in te trekken, hen uit te zetten en tegen hen een inreisverbod uit te vaardigen – in lijn met het voornemen van de Amerikaanse overheid?7
De vrijheid van meningsuiting beschermt ook aanstootgevende of schokkende opvattingen. De grens ligt bij strafbare feiten. Er bestaat geen afzonderlijk beleidskader ten aanzien van de vrije meningsuiting van vreemdelingen.
De Minister van Asiel en Migratie kan een verblijfsrecht intrekken of weigeren, iemand ongewenst verklaren of een inreisverbod opleggen. Enkel op grond van denkbeelden is dit niet mogelijk, maar slechts in het geval van uitingen of gedragingen waarvan de rechter heeft geoordeeld dat deze strafbaar zijn of waaruit een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid blijkt. In het laatste geval kan een vreemdeling bijvoorbeeld vanwege het uitdragen van extremisme, uit Nederland geweerd worden.
Om over te kunnen gaan tot een dergelijke maatregel, dient de IND over informatie te beschikken die hier voldoende grondslag voor kan bieden. Bij deze beoordeling baseert de IND zich op beschikbare informatie, zoals een duiding van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), een ambtsbericht van de AIVD en/of informatie van partijen uit de lokale driehoek.
Een strafrechtelijke veroordeling kan vreemdelingrechtelijke gevolgen hebben, zoals het weigeren of het intrekken van een verblijfsvergunning.
Is er vanuit de overheid specifiek beleid met betrekking tot vreemdelingen die politiek geweld verheerlijken?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u het ermee eens dat de dreiging van politiek gemotiveerd geweld ondermijnend kan werken voor de democratie, omdat het ertoe kan leiden dat mensen zich niet meer uit durven te spreken?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 1 tot en met 5.
Bent u op de hoogte van de uitspraken die Pascal Robinson-Foster, van het rappersduo Bob Vylan, heeft gedaan tijdens zijn optreden in Paradiso? Hoe beoordeelt u uitspraken als «If you talk shit, you get banged», «Soms moet je nazi’s in hun fucking gezicht schoppen» en «Fuck de fascisten, fuck de zionisten. Ga ze vinden op straat!»?8
Bent u het ermee eens dat deze uitspraken aanzetten tot haat en geweld? Zo nee, waarom niet?
Bent u het ermee eens dat deze uitspraken een opruiend karakter hebben? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u het feit dat de voltallige zaal lijkt te juichen tijdens de uitspraken zoals genoemd in vraag 11?9
Indien het antwoord op vraag 14 of 15 bevestigend luidt, bent u dan bereid de aangekondigde concerten van Bob Vylan te verbieden?
Indien het antwoord op vraag 14 of 15 bevestigend luidt, bent u dan bereid Pascal Robinson-Foster tot ongewenste vreemdeling te verklaren, uit te zetten en een inreisverbod tegen hem uit te vaardigen? Zo nee, waarom niet?
Hoe groot is de dreiging van extreemlinkse individuen en groepen momenteel in Nederland? Worden incidenten als deze meegenomen in de dreigingsanalyse van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV?)
De NCTV doet geen onderzoek naar groepen of personen, maar duidt wel voortdurend fenomenen en ontwikkelingen die zich daarin voordoen. De NCTV kan derhalve geen inschatting maken van de dreiging die mogelijk uitgaat van specifieke groeperingen of personen, over samenwerkingen tussen groeperingen. De AIVD kan, op basis van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (WIV) 2017, geen uitspraken doen over al dan niet lopende onderzoeken of informatieposities van de dienst.
Beide organisaties rapporteren periodiek over de terroristische en (gewelddadige) extremistische dreiging voor Nederland. Wanneer relevant wordt hierin nader ingegaan op de actuele geweldsdreiging die uitgaat van het links-extremisme. De NCTV rapporteert twee keer per jaar in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) over de terroristische en gewelddadige extremistische dreiging voor Nederland, de belangen die daardoor kunnen worden aangetast en de weerbaarheid tegen deze dreiging. Hieraan ligt onderzoek ten grondslag naar alle vormen van terrorisme en gewelddadig extremisme, ongeacht ideologische signatuur. Uit het laatste Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland d.d. 17 juni 2025 volgt dat het georganiseerde links-extremisme in Nederland gefragmenteerd, klein qua aantal personen en divers qua ideologieën is. Het links-extremisme vormt op dit moment een beperkte geweldsdreiging in Nederland; van gewelddadig links-extremisme is beperkt sprake en op mensenlevens gericht geweld is geen onderdeel van de actiemethoden. Er is sinds een aantal jaar wel sprake van een groei van de links-extremistische scene, onder andere door de aansluiting van buitenlandse extremisten die in Nederland verblijven.
Volgens het jaarverslag van 2024 van de AIVD heeft de AIVD bij de links-extremistische beweging als geheel geen grotere bereidheid gezien om geweld te gebruiken. Wel zijn enkele acties (over diverse onderwerpen) harder geworden, er was daarbij sprake van vernielingen, intimidatie en doxing – het delen van iemands persoonsgegevens om hem of haar te intimideren. Het grootste deel van de linkse actie-scene in Nederland blijft zich nog altijd op activistische wijze uiten, met soms kleinschalige, soms zeer zichtbare acties rond klimaat, vluchtelingen, woningnood en rechts-extremisme.
Vindt u het toejuichen en aanmoedigen van een politieke moordaanslag een zorgwekkende stap in het radicaliseringsproces? Zo nee, waarom niet?
Radicalisering is een complex proces, waarbij veel verschillende factoren een rol spelen. Er is eigenlijk nooit één enkele oorzaak, waarbij sociale omstandigheden en persoonlijke eigenschappen een grote rol spelen. Ook een triggerfactor is een van de factoren die een rol kunnen spelen in het radicaliseringsproces. Triggerfactoren zijn concrete gebeurtenissen die, vaak in combinatie met elkaar, de emmer doen overlopen en die daarmee het proces van radicalisering in gang kunnen zetten, versnellen (of vertragen), maar ook omkeren. Hoewel het toejuichen en aanmoedigen van moord absoluut verwerpelijk is, is niet in algemene zin te zeggen of dit een zorgwekkende stap in een radicaliseringsproces is.
Is het bijwonen van bijeenkomsten zoals het concert van Bob Vylan, waar wordt aangespoord tot geweld tegen andersdenkenden, een reden om aanwezigen blijvend te monitoren?
Nee, aanwezigheid bij bepaalde bijeenkomsten of concerten is in algemene zin geen aanleiding om in te zetten op blijvende monitoring.
Bent u bereid om het radicaliseringsproces van links-extremistische groeperingen, zoals AntiFa, beter in kaart te brengen?
In duidingen van fenomenen en ontwikkelingen die zich daarin voordoen door de NCTV is aandacht voor radicaliseringsprocessen vanuit alle ideologische stromingen. In 2018 is in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid onderzoek gedaan naar links-extremistische groeperingen in Nederland.14 Er is op dit moment geen aanleiding om opnieuw specifiek onderzoek te doen naar het radicaliseringsproces van links-extremistische groeperingen.
De NCTV rapporteert halfjaarlijks in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) over de terroristische en gewelddadig extremistische dreiging voor Nederland, de belangen die daardoor kunnen worden aangetast en de weerbaarheid tegen deze dreiging. Wanneer relevant wordt hier nader ingegaan op de actuele geweldsdreiging die uitgaat van het links-extremisme.
Bestaat er momenteel een handreiking voor het herkennen van links-extremisme, zoals die ook bestaat voor radicalisering door complottheorieën?10 Zo nee, zal uw ministerie een dergelijke handreiking samenstellen?
Het document waaraan u refereert is een interne handreiking van de politie. De politie heeft mij laten weten dat deze ter beschikking is gesteld aan politiemedewerkers en nauwe relevante partners binnen het veiligheidsdomein. Dit document was niet bedoeld voor publicatie. Het is een document om politiemedewerkers te ondersteunen die in hun werk te maken kunnen krijgen met radicalisering en extremisme dat uit complottheorieën kan voortkomen. Hoe bepaalde uitingen geduid moeten worden zal altijd beoordeeld moeten worden aan de hand van alle concrete feiten en omstandigheden.
Binnen de genoemde handreiking over complotdenken heeft de politie de drie categorieën «complotdenken», «radicalisering» en «extremisme» opgesteld; indien er over links-extremisme eenzelfde soort handreiking bestaat, binnen welke van deze drie categorieën zou het bijwonen van en meejuichen tijdens een concert als die van Bob Vylan vallen?11
Zie antwoord vraag 23.
Binnen welke categorie zou het openlijk toejuichen en vergoelijken van de moord op Charlie Kirk passen?
Zie antwoord vraag 23.
Bent u bereid beleid vorm te geven om links-extremisme beter te kunnen bestrijden?
Zoals in het regeerprogramma valt te lezen ziet deze regering terrorisme en gewelddadig extremisme als een constante dreiging voor onze democratische rechtsstaat en nationale veiligheid. Hiermee is het een prioriteit van deze regering om alle vormen van extremisme en terrorisme te bestrijden, dus ook de dreiging die uitgaat van links-extremisme.17
De aanpak van extremisme en terrorisme in Nederland is toepasbaar op alle vormen van extremisme en terrorisme en geldt dus ook voor links-extremisme. Op basis van de dreiging wordt constant bekeken of de aanpak wijzingen of aanvulling behoeft. Als bepaalde acties of gedragingen de lat van extremisme of terrorisme halen, dan kunnen personen ook worden opgenomen in de lokale persoonsgerichte aanpak radicalisering. De persoonsgerichte aanpak radicalisering betreft maatregelen en/of interventies genomen onder regie van gemeenten die door het bestuur, de strafrechtelijke instanties of door maatschappelijke instellingen kunnen worden getroffen om (verdere) radicalisering tegen te gaan.
Is het bestrijden van links-extremisme een prioriteit van deze regering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 26.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk en waar mogelijk afzonderlijk beantwoord.
Het artikel ‘Middelbare scholen in Beverwijk en Heemskerk dicht vanwege jongerengeweld’ |
|
Martin Oostenbrink (BBB), Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Foort van Oosten (VVD), Becking |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Middelbare scholen in Beverwijk en Heemskerk dicht vanwege jongerengeweld»?1 Herkent u in de recente gebeurtenissen in Beverwijk en Heemskerk een bredere maatschappelijke dreiging, waarbij jongerengeweld, sociale media en digitale intimidatie elkaar versterken?
Dit bericht is mij bekend. Rivaliserende jeugdgroepen in Nederland zijn een fenomeen dat al langer bestaat. De rivaliteit wordt versterkt door uitingen op sociale media over en weer, die om de zoveel tijd leiden tot daadwerkelijk gewelddadige incidenten. Dergelijke incidenten, waarbij er sprake is van daadwerkelijk geweld met een online component, noemen we hybride straatgeweld. Sinds het begin van deze eeuw zijn er verschillende momenten geweest waarop spanningen tussen jeugdgroepen, vaak met een etnische, territoriale of subculturele achtergrond, vanwege geweldsincidenten het nieuws haalden. Vanaf ongeveer 2018 laten cijfers en meldingen bij politie en gemeenten een (lichte) toename te zien van conflicten tussen jeugdgroepen in stedelijke gebieden.
Hoe beoordeelt u het feit dat scholen hun deuren moeten sluiten vanwege dreiging en onveiligheidsgevoelens onder jongeren? Acht u dit een incident of een symptoom van een structureel probleem?
Het is dieptriest dat scholen hiertoe hebben moeten besluiten. Door de lokale autoriteiten is aangegeven dat de reden van de sluiting lag in de gevoelens van angst en onrust onder leerlingen en ouders/verzorgers.
De kern van dit probleem lag niet bij de scholen. Het is dan ook niet aan de orde om te spreken van een structureel probleem. Wel onderstrepen geweldsincidenten als deze hoe belangrijk preventief handelen is bij signalen van grensoverschrijdend gedrag onder jeugdigen.
Welke rol speelt de georganiseerde jongerencriminaliteit in deze incidenten? Wordt dit actief gemonitord en aangepakt door politie, Openbaar Ministerie (OM) en Veiligheidshuizen?
De (politie)onderzoeken zijn nog in volle gang, waardoor het te vroeg is om een duidelijke conclusie te kunnen trekken over de eventuele rol van georganiseerde criminaliteit bij deze incidenten.
In geval van lokale veiligheidsincidenten, zoals in Beverwijk en Heemskerk, is het aan de veiligheidsdriehoek om op basis van de beschikbare feiten passend op te treden. Specifiek voor problematiek rond jeugdgroepen kan gekozen worden voor een zogenaamde groepsaanpak, waarbij ook opgeschaald kan worden naar een persoonsgerichte aanpak in het Zorg- en Veiligheidshuis (ZVH). Wanneer, in navolging van deze incidenten, jongeren worden aangemeld, dan zal de persoon, het systeem en de omgeving worden meegenomen in een (persoonsgerichte) aanpak.
Hoe beoordeelt u het gebruik van AI en deepfakes bij het verspreiden van dreigende beelden van geweld en explosies op scholen? Wordt dit gezien als een vorm van digitale ondermijning?
Het is kwalijk dat AI en deepfakes worden gebruikt voor het maken van dreigende beelden. Het is goed voorstelbaar dat het verspreiden van beelden van explosies op scholen een grote impact heeft op het veiligheidsgevoel van leerlingen, ouders, het personeel van de school en de omgeving. Het gebruik van AI of deepfakes is niet automatisch een vorm van digitale ondermijning, hiervoor moet AI als middel worden gebruikt door criminelen om de samenleving te ontwrichten om criminele handelingen uit te voeren. Om met zekerheid te kunnen stellen of er in deze situatie gebruik wordt gemaakt van AI om te ondermijnen zou er eerst meer duidelijkheid moeten zijn over het incident.
Welke rol spelen sociale media zoals TikTok en Snapchat in het aanwakkeren of verspreiden van geweld tussen jongeren en welke mogelijkheden ziet u om hier snel en effectief op in te grijpen?
Jongeren zijn veelvuldig online en actief op verschillende sociale media platformen, waaronder TikTok en Snapchat. Deze platformen worden helaas ook gebruikt voor negatieve doeleinden, waarbij online uitingen kunnen leiden tot (verdere) escalatie naar daadwerkelijke fysieke confrontaties. In eerste instantie zijn de online platformen aan zet om te zorgen dat hun gebruikers online veilig zijn. De Digital Service Act (DSA) legt zorgvuldigheidsverplichtingen op aan online platformen om bij te dragen aan het creëren van een veilige online omgeving. Met de platformen ben ik in dialoog over de uitdagingen die daarmee samenhangen.
In het voorjaar heb ik uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek dat ik door het Verwey-Jonker Instituut laat doen naar de aanpak van online geweld, als onderdeel van de aanpak van geweld in het publieke- en semipublieke domein.2 In dit onderzoek is er ook aandacht voor de invloed van online uitingen op het ontstaan en de escalatie van daadwerkelijk geweld. Later dit jaar wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek en de beleidsvoornemens die ik hieraan verbind.
Vanuit de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) wordt via de Versterkte Aanpak Online ook gewerkt aan een gecoördineerde aanpak van onlineterrorisme en extremisme. Over de voortgang van deze aanpak heb ik uw Kamer recentelijk geïnformeerd, met daarbij speciale aandacht voor het voorkomen van online radicalisering onder jongeren.3 Daartoe wordt onder meer in samenwerking met gemeenten ingezet op het verhogen van de digitale weerbaarheid van jongeren.
Hoe wordt de samenwerking tussen politie, OM en Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid versterkt om sneller te reageren op digitale dreiging die leidt tot paniek en schoolsluiting?
In beginsel is de veiligheid van personen, objecten en diensten decentraal georganiseerd. Op basis van dreiging en risico kunnen er maatregelen worden getroffen door het lokaal bevoegd gezag. Bijvoorbeeld via samenwerking binnen de driehoek. Daarnaast hebben de lokaal adviseurs van de NCTV doorlopend contact met politie, gemeenten en het Openbaar Ministerie over het lokale dreigingsbeeld op grond van terrorisme en extremisme.
Wordt overwogen om geweldsverheerlijking via sociale media strafbaar te stellen als digitale opruiing?
Er kan op dit moment al strafrechtelijk worden opgetreden. Bijvoorbeeld wanneer de online uitingen kunnen worden gekwalificeerd als opruiing (zoals het oproepen tot geweld), voorbereiding van openlijke geweldpleging, smaad, laster of uitlokking tot een strafbaar feit.
Hoe wordt de aanpak van jongerengeweld afgestemd op de bredere strategie tegen High Impact Crimes en ondermijning?
Geweldsdelicten behoren tot de High Impact Crimes. In de strategische aanpak van High Impact Crimes gaat het in de kern om het treffen van dadergerichte, slachtoffergerichte en situationele preventieve maatregelen, waar nodig in combinatie met een repressief optreden. Randvoorwaarden in deze strategie zijn onder meer het opstellen van een beleidsanalyse naar de aard, omvang, oorzaken en risicofactoren, het inzetten van wetenschappelijk onderbouwde effectieve maatregelen en de (door)ontwikkeling van innovatieve en veelbelovende maatregelen, inclusief de evaluatie van deze inzet, alsmede de samenwerking tussen publieke en private partijen bij de uitvoering van de preventieve maatregelen. Ook communicatie, waar nodig wetgeving en de borging van de maatregelen vormen belangrijke elementen in de HIC-aanpak. In het geval van geweld gepleegd door jongeren krijgt deze strategie onder meer gestalte door de inzet van effectieve of veelbelovende interventies zoals Alleen jij bepaalt wie je bent, de Integrale Persoonsgerichte Toeleiding naar Arbeid, de Re-integratieofficier en het – ook voor de aanpak van ondermijning relevante – traject Veilig In en Om School (VIOS).4 In bredere zin worden verder algemene preventieve maatregelen getroffen, zoals tegen geweld op school, in het uitgaansleven, openbaar vervoer, de sport en online, waarover ik uw Kamer eerder dit jaar informeerde.5 Ten slotte is het in dit kader relevant te wijzen op het voornemen van dit kabinet om te komen tot een verhoging van de strafmaxima voor openlijke geweldpleging met een derde. Dit wetsvoorstel is inmiddels in voorbereiding. Ook daarvan gaat een belangrijk signaal naar de samenleving dat geweld onacceptabel is.
Hoe beoordeelt u het instellen van een noodbevel, inclusief samenscholingsverbod en preventief fouilleren, in deze context?
De burgemeester is op grond van de Gemeentewet belast met de handhaving van de openbare orde. Afhankelijk van de omstandigheden kan hij verschillende bevelen geven waaronder het instellen van een samenscholingsverbod en de aanwijzing van een veiligheidsrisicogebied. Of en wanneer hij dat doet, is ter beoordeling aan de burgemeester. Desgevraagd is hij hierover verantwoording verschuldigd aan de gemeenteraad. Specifiek voor het preventief fouilleren geldt dat hiervoor toestemming van de officier van justitie nodig is.
Welke structurele maatregelen worden genomen om gemeenten te ondersteunen bij het voorkomen van escalatie, bijvoorbeeld via extra inzet van wijkagenten, digitale recherche en jongerenwerk?
Elke gemeente is verantwoordelijk voor de eigen preventieve aanpak van (jeugd)criminaliteit en maakt op basis van de lokale problematiek eigen afwegingen, zoals over de inzet van professionals die zich richten op jongeren en jongvolwassenen. Zo kan (online) jongerenwerk, door het laagdrempelige contact met jongeren, een belangrijke rol spelen bij het vroegtijdig signaleren van spanningen en daarmee mogelijk escalatie voorkomen. Ook kunnen straatcoaches en/of jeugdboa’s door gemeenten worden ingezet om vroegtijdig te signaleren en in te grijpen.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid stimuleert, onder andere door het delen van best practices, de inzet van integrale schoolveiligheidsaanpakken. Dit gebeurt onder meer via het programma Preventie met Gezag (PmG). Dit is een lerende aanpak. Binnen PmG zijn er lerende netwerken ingericht met de gemeenten, justitiepartners en wetenschappers. School en veiligheid is één van de onderwerpen waar vanaf de start van deze netwerken aandacht voor is en waar kennis en ervaringen worden gedeeld. Hier worden onder andere ervaringen uitgewisseld over de inzet van integrale schoolveiligheidsaanpakken zoals VIOS. In dit soort aanpakken werken scholen onder andere samen met jongerenwerk, agenten in de wijk, straatcoaches en wijkteams aan een gedeelde verantwoordelijkheid voor een veilige omgeving, het voorkomen van escalatie en het bieden van perspectief aan jongeren. Een ander voorbeeld dat binnen het lerende netwerk wordt opgepakt betreft de ervaringen met het online jongerenwerk. De geleerde lessen vanuit zowel de aanpak als de lerende netwerken van PmG worden gedeeld met de rest van Nederland via onder andere de digitale vindplaats. Gemeenten die geen onderdeel zijn van PmG kunnen deze lessen overnemen, en toepassen in de lokale context. Naar aanleiding van de onregelmatigheden met jongeren in Beverwijk en Heemskerk is er vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid contact met de regio IJmond, waar deze gemeenten toe behoren, deze gemeenten zijn gewezen op de mogelijkheid om in contact te treden met gemeenten die te maken hebben met vergelijkbare problematiek om onderling ervaringen uit te wisselen.
De inzet van agenten wordt lokaal bepaald door het bevoegde gezag (burgemeester en officier van justitie) en besproken in de lokale driehoek. Signalen over (dreigende) onrusten tussen jongeren worden daar met elkaar gedeeld. Als het gezag extra inzet nodig acht om escalatie te voorkomen, dan zal het die keuze in overleg met de politie maken. Naar verwachting zal de driehoek ook rekening houden met de rol die andere professionals, zoals jongerenwerkers, kunnen spelen, zodat preventie wordt ingezet waar mogelijk en repressie waar noodzakelijk. De eventuele extra politie-inzet moet gevonden worden binnen de beschikbare capaciteit van de betreffende eenheid. Gezien de druk op de politiecapaciteit vraagt dit om scherpe keuzes door de lokale driehoek.
Welke impact heeft deze situatie op de scholieren, het onderwijs en de continuïteit van het leerproces? Welke ondersteuning wordt de komende periode aan deze school geboden?
Het gevoel van dreiging onder leerlingen, ouders en medewerkers was groot. Op alle betrokken scholen is er na afloop van de gebeurtenissen een bijeenkomst geweest met personeel om de gebeurtenissen een plek te geven en te bespreken hoe de docententeams dit met de leerlingen konden bespreken. Daarnaast is er op ouderavonden die al gepland stonden, uitvoerig gesproken hierover en op twee scholen zijn er nog extra ouderavonden georganiseerd met specifieke informatie over de online wereld, waarbij experts langskomen om erover te vertellen en vragen te beantwoorden. Ouders hebben positief gereageerd op hoe de school de situatie afgehandeld heeft: de zorgvuldigheid, de ouderavonden en de extra aandacht die gegeven werd aan kinderen die het moeilijker hebben. Daarnaast zijn de scholen door het Ministerie van OCW gewezen op het aanbod van Stichting School & Veiligheid. Scholen kunnen hier altijd terecht voor advies over en ondersteuning bij het creëren van een veilig schoolklimaat.
Welke rol ziet u voor scholen in het vroegtijdig signaleren van spanningen en het bieden van preventieve ondersteuning?
Scholen zijn op dit moment al verplicht om veiligheidsbeleid te voeren. Dat betekent concreet dat zij antipestbeleid maken, een antipestcoördinator hebben en zicht hebben op de veiligheidsbeleving van leerlingen.
Met het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs geeft het kabinet nadere inkleuring aan de zorgplicht. Zo zorgen we ervoor dat er meer leerlingen worden bevraagd op hun veiligheidsbeleving, moeten scholen verplicht een interne en externe vertrouwenspersoon aanstellen en moeten scholen hun veiligheidsbeleid jaarlijks evalueren. Ook komt er een incidentenregistratie en een meldplicht voor ernstige veiligheidsincidenten bij de Inspectie van het Onderwijs. De beoogde inwerkingtreding is 1 augustus 2026. Met deze wet beoogt de regering dat scholen eventuele spanningen sneller in beeld krijgen, en dus ook sneller ondersteuning kunnen bieden. Scholen kunnen hiervoor terecht bij Stichting School & Veiligheid.
Bent u bereid om scholen in risicogebieden structureel te ondersteunen met preventiemedewerkers, schoolmaatschappelijk werk en samenwerking met jongerenhubs?
De overheid ondersteunt scholen en gemeenten op dit moment bij het werken aan een veilig schoolklimaat. Gemeenten die deelnemen aan het programma Preventie met Gezag worden structureel ondersteund vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Veel van de deelnemende gemeenten werken samen met onder andere scholen, politie en jongerenwerk om te zorgen voor veilige scholen. Verder heeft het kabinet met het programma Brugfunctionaris meerjarig geld beschikbaar gesteld waarmee scholen een brugfunctionaris kunnen aanstellen. Ook stelt het kabinet met het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs een interne en externe vertrouwenspersoon verplicht. Tot slot ondersteunt Stichting School & Veiligheid scholen bij het werken aan een veilig schoolklimaat.
Hoe wordt de rol van leraren versterkt in het signaleren van spanningen en het begeleiden van leerlingen die betrokken zijn bij of slachtoffer zijn van online geweld?
Alhoewel leraren niet alle maatschappelijke problemen in hun eentje kunnen én hoeven oplossen, hebben leraren wel een belangrijke rol in het signaleren van afwijkend gedrag. Stichting School & Veiligheid biedt hiervoor ondersteuning, bijvoorbeeld middels het «niet-pluisinstrument». Daarnaast heeft ook de vertrouwenspersoon een belangrijke rol in het ondersteunen van leerlingen die slachtoffer zijn geworden van online geweld. Daarnaast adviseert het kabinet scholen om altijd aangifte te doen als er strafbare feiten zijn gepleegd. Dit kunnen scholen ook namens een leerling of personeelslid doen.
Zoals benoemd onder vraag 10 stimuleert het Ministerie van Justitie en Veiligheid de inzet van integrale schoolveiligheidsaanpakken. Het creëren van een sterk netwerk rondom de school kan ook positief bijdragen aan het versterken van de positie van zowel leraren als het onderwijs ondersteund personeel in het tijdig signaleren en de opvolging van dergelijke signalen en incidenten.
Hoe wordt de veiligheid van onderwijspersoneel geborgd in situaties van dreiging en geweld? Wordt dit meegenomen in het lerarenbeleid?
Onderwijspersoneel moet altijd veilig kunnen werken. Immers, geen goed onderwijs zonder onderwijspersoneel dat daartoe in staat wordt gesteld. Werkgevers hebben vanuit de arbo-regelgeving al de plicht om zorg te dragen voor een veilige werkomgeving. Met het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs geeft het kabinet nadere inkleuring aan de zorgplicht voor de veiligheid op scholen. Dat is ook van toepassing op onderwijspersoneel. Daarnaast adviseert het kabinet om bij strafbare situaties altijd aangifte te doen. Dit kunnen scholen ook namens een leerling of personeelslid doen.