Het artikel 'Scholen gaan zelf boeken maken: 'Beter, goedkoper, en duurzamer'' |
|
Marleen Haage (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Becking |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u het initiatief van het Nederlandse Onderwijsinstituut (Neon), dat tot doel heeft schoolboeken beter, goedkoper en duurzamer te maken?1
Alle initiatieven die tot doel hebben om leermiddelen beter, goedkoper en duurzamer te maken juich ik van harte toe. Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor het bieden van kwalitatief goed onderwijs en ontvangen hiervoor bekostiging. Het is aan scholen om op basis van hun onderwijskundige visie en leerlingpopulatie de optimale leermiddelenmix samen te stellen. Het is aan aanbieders om leermiddelen te bieden die passen bij de vraag en behoeften van scholen. Ik vind het belangrijk dat de leermiddelenmarkt goed functioneert en scholen kunnen kiezen uit een pluriform aanbod van kwalitatief goede en betaalbare leermiddelen. Wanneer een nieuw initiatief als Neon kan bijdragen aan een goede leermiddelenmix, dan is dit een goede ontwikkeling voor scholen.
Kunt u inzicht geven over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie van het lid Haage, waarin de regering wordt verzocht in overleg te treden met educatieve uitgeverijen en het aantal wegwerpboeken drastisch te verminderen? Bent u voornemens om het initiatief van Neon te betrekken bij de uitvoering van deze motie? Ziet u een rol voor het Ministerie van Onderwijs. Cultuur en Wetenschap (OCW) bij verdere ontwikkeling van dit initiatief?2
Ik ben in overleg met de branchevereniging van educatieve uitgevers (MEVW) met betrekking tot de uitvoering van de motie van het lid Haage3, de motie van het lid Oostenbrink4 en de motie van de leden Rooderkerk en Soepboer5, die in het tweeminutendebat Digitalisering en leermiddelen in het funderend onderwijs zijn aangenomen. Uw Kamer ontvangt voor de begrotingsbehandeling een brief met de stand van zaken. Daarin zal ik ook het initiatief van Neon betrekken.
Ik volg de ontwikkelingen rond Neon met interesse en ben met hen in gesprek. Neon bevindt zich nog duidelijk in de startfase en is het initiatief volop in ontwikkeling. Naar verwachting worden de eerste methodes in 2027 opgeleverd en kan dan worden gekeken naar de daadwerkelijke eerste resultaten en impact.
Hoe beoordeelt u het verschil in jaarlijkse kosten per leerling tussen het model van Neon (circa € 20 tot € 30 per leerling) en de huidige gemiddelde kosten van ongeveer € 340 per leerling? Kunt u inzichtelijk maken wat de mogelijke financiële besparing voor het Ministerie van OCW zou zijn indien alle scholen zouden overstappen op een non-profitorganisatie met vergelijkbare prijzen als Neon?
Neon bevindt zich in de opstartfase. Het onderwijs is erbij gebaat als Neon met de schoolbesturen in de coöperatie een propositie ontwikkelt die goed aansluit bij de behoeften van scholen met betrekking tot de prijs, kwaliteit, flexibiliteit en duurzaamheid.
Scholen zijn vrij in hun keuze voor leermiddelen. Schoolbesturen ontvangen een basisbekostiging waarmee zij het onderwijs kunnen organiseren. Hier valt ook de aanschaf van leermiddelen onder. Er is dus geen separaat budget voor leermiddelen.
Hoe kijkt u aan tegen de positie van educatieve uitgeverijen met een winstoogmerk ten opzichte van een non-profitmodel zoals dat van Neon? Acht u het huidige model nog steeds wenselijk, waarbij publiek geld via de aanschaf van leermiddelen bij commerciële uitgevers terechtkomt, waarvan de winsten uiteindelijk naar aandeelhouders vloeien?
Ik vind het belangrijk dat scholen voldoende te kiezen hebben. Nieuwe toetreders in de markt zorgen voor een breder aanbod. Het is aan scholen om een heldere vraag te formuleren, op basis waarvan aanbieders een kwalitatief goed, pluriform en betaalbaar aanbod kunnen ontwikkelen.
De zorgen over de betaalbaarheid van leermiddelen hebben mijn aandacht. Zo heb ik KPMG onderzoek6 laten doen naar de prijzen, kosten en winstmarges van leermiddelen en ben ik in gesprek met scholen en uitgevers over de uitvoering van de eerder genoemde moties. Ik zal uw Kamer daar voor de begrotingsbehandeling over informeren.
Hoe beoordeelt u het idee van Neon om leraren meer invloed te geven op het samenstellen van hun eigen lesmethoden? Denkt u dat dit kan bijdragen aan een groter gevoel van professionele autonomie, waarvan leraren nu vaak aangeven dat zij dit in hun werk missen?
Ja, ik denk dat de professionele autonomie van leraren toeneemt als zij meer invloed hebben op het samenstellen van hun eigen lesmethoden. Dit is één van de doelen van het programma Impuls Open Leermateriaal, waarmee ik scholen ondersteun.
Hoe borgt u de kwaliteit van de leermiddelen van nieuwe toetreders tot de schoolboekenmarkt?
Leermiddelen leveren, naast leraren, een cruciale bijdrage aan het leerproces. Ik wil de kwaliteit van leermiddelen bevorderen door een kwaliteitsalliantie en een landelijk kwaliteitskader voor leermiddelen. Hierover ben ik in gesprek met het onderwijs, ouders, leerlingen, experts en aanbieders van lesmateriaal, waaronder nieuwe toetreders als Neon. Het is mijn streven dat leermiddelen van alle aanbieders kwalitatief goed zijn en dat het kwaliteitskader hen helpt om dat te realiseren. Ik informeer uw Kamer voor de begrotingsbehandeling over de stand van zaken.
Ernstig dierenleed bij transporten van honderdduizenden zieke en kwetsbare biggetjes naar Zuid-Europa |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u de uitzending van Nieuwsuur gezien en de beelden die zijn gemaakt door Stichting Eyes on Animals, waarin transporten van zieke en kwetsbare biggetjes van Nederland naar Zuid-Europa zijn gevolgd – een lot dat jaarlijks honderdduizenden biggetjes moeten ondergaan alleen maar omdat het goedkoper is om de dieren daar te slachten?1
Hoe beoordeelt u deze beelden?
Wat vindt u ervan dat kwetsbare biggetjes met afwijkingen, zoals breuken, groeiproblemen, aangebeten oren of abcessen, vanwege economische belangen op jonge leeftijd op transport worden gezet naar slachthuizen in Kroatië, Italië en Spanje?
Bent u ermee bekend dat deze transporten 18 tot 24 uur duren, de zieke en kwetsbare biggetjes gedurende de hele reis in overvolle vrachtwagens verblijven en geen toegang hebben tot voedsel en geen of zeer beperkte toegang tot water?
Heeft u ervan kennisgenomen dat de onderzoekers van Eyes on Animals hebben waargenomen dat biggetjes in de vrachtwagens wanhopig naar water zoeken, zoveel honger hebben dat ze het zaagsel eten en over elkaar heen lopen? Wat vindt u hiervan?
Bent u ermee bekend dat de voorzitter van de Productenorganisatie Varkenshouderij (POV) in reactie op de beelden liet weten «niets schokkends» te hebben gezien?
Heeft u kennisgenomen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) juist stelt dat op de beelden overtredingen te zien zijn, zoals dat varkens met grote abcessen in overvolle transportwagens worden getransporteerd, met het risico dat andere varkens op deze abcessen trappen of liggen, wat voor het dier zelf zeer pijnlijk is?
Hoe verklaart u dat de varkenssector zelf zegt niets schokkends op de beelden te zien en daarmee aangeeft dat de praktijken op deze beelden normaal zijn, terwijl de NVWA juist aangeeft dat er sprake is van overtredingen van de transportwetgeving?
Bent u bereid om de varkenssector te corrigeren en erop te wijzen dat er wel degelijk schokkende en onacceptabele praktijken te zien zijn op de beelden? Zo nee, waarom niet?
Heeft u gezien dat de NVWA, vanwege gebrek aan capaciteit, de varkenssector zelf heeft gevraagd om een goede voorselectie te doen van de biggen die op transport worden gezet?
Vindt u dit een verstandig besluit, aangezien de sector zelf aangeeft van mening te zijn dat dit dierenleed niet schokkend is, en dit weinig vertrouwen schept dat zij zelf streng zullen toezien op dierenwelzijn?
Kunt u aangeven welke sancties of maatregelen de NVWA heeft opgelegd aan de transportbedrijven en varkenshouderijen naar aanleiding van de overtredingen die in beeld zijn gebracht door Eyes on Animals?
Hoe verklaart u dat ondanks het toezicht en de regelmatige berichtgeving over het structurele dierenleed bij diertransporten, ernstige overtredingen blijven plaatsvinden?
Bent u bereid om de omvang van de varkenssector aan te passen op de toezichtcapaciteit van de NVWA, zodat de NVWA wel ordentelijk toezicht kan houden op het welzijn van dieren en daarmee kan voorkomen dat dit ernstige lijden blijft plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u ervan dat Nederland actief een systeem in stand houdt waarin jonge dieren die ziek en kwetsbaar zijn honderden of zelfs duizenden kilometers worden vervoerd om te worden geslacht in andere landen omdat dit daar iets goedkoper is, met grote gevolgen voor het welzijn van de dieren zelf?
Kunt u bevestigen dat de Kamer de regering al jarenlang oproept om diertransporten drastisch in te perken, waaronder een verbod op transporten die langer dan zes uur duren, een forse daling van het aantal diertransporten, geen diertransporten naar landen buiten Europa, een verlaging van de maximumtemperatuur en een einde aan transporten op zee (Kamerstuk 36 755, nr. 31, Kamerstuk 28 286, nr. 1348, Kamerstuk 21 501-32, nr. 1605 en Kamerstuk 21 501-32, nr. 1507)?
Klopt het dat het hoogst onzeker is dat de herziening van de Europese Transportverordening gaat voldoen aan de kaders die zijn gesteld door de Kamer, zoals verwoord in deze verschillende aangenomen moties, en dieren op transport naar verwachting ernstig zullen blijven lijden?
Bent u bereid om deze beelden persoonlijk aan de Europese Commissie en de landbouwministers van andere lidstaten te laten zien met daarbij de klemmende oproep om dergelijke transporten te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het de taak is van de Minister die verantwoordelijk is voor dierenwelzijn om maatregelen te treffen als blijkt dat dieren in de veehouderij structureel lijden en de huidige wetgeving en handhaving onvoldoende is om hier een einde aan te maken? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat u zelf op de korte termijn doen om een einde te maken aan het lijden van deze biggetjes, aangezien we weten dat wachten op wetgeving vanuit de Europese Unie naar alle waarschijnlijkheid niet gaat leiden tot een fatsoenlijke bescherming van dieren en een einde aan dit structurele leed?
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Landbouwgif in populaire snoepgroenten voor jonge kinderen |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u de uitzending gezien van KASSA over pesticiden in populaire snoepgroenten voor jonge kinderen?1
Ja, deze uitzending heb ik gezien.
Deelt u de bezorgdheid van toxicoloog Scheepers van de Radboud Universiteit over de door Pesticide Action Network Netherlands (PAN-NL) gevonden hormoonverstorende en voor de voorplanting giftige pesticiden in deze producten?
Voor elke combinatie van een product en actieve stof (werkzame bestanddeel van een gewasbeschermingsmiddel), zoals in het rapport van PAN-NL wordt aangegeven, geldt een Maximaal Residu Limiet (MRL). De MRL is de maximale wettelijke hoeveelheid van een actieve stof die in of op levensmiddelen voor mag komen. De residuen die door PAN-NL gevonden zijn, voldoen allen aan deze MRL.
Kunt u bevestigen dat jonge kinderen extra gevoelig zijn voor blootstelling aan gif, omdat hun lichaam (met name hersenen, hormoonstelsel, immuunsysteem en voortplantingsorganen) nog in volle ontwikkeling zijn? Zo nee, op welk concreet recent wetenschappelijk onderzoek baseert u zich dan?
Kinderen zijn inderdaad extra gevoelig voor de blootstelling aan stoffen zoals gewasbeschermingsmiddelen. Hier wordt rekening mee gehouden in de toelatingsbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen en de vaststelling van de MRLs. Voordat een gewasbeschermingsmiddel mag worden gebruikt op een gewas, wordt onderzocht of de te verwachten residuen van het desbetreffende gewasbeschermingsmiddel een gevaar voor de volksgezondheid vormen. Hierbij wordt ook rekening gehouden met gevoeligheid van baby's en jonge kinderen en hun hogere blootstelling. Gewasbeschermingsmiddelen worden alleen toegelaten als de risicoschatting aangeeft dat bij de maximum te verwachten residuen per gewas de acceptabele dagelijkse inname (ADI) en de acute referentie dosis (ARfD), niet worden overschreden voor respectievelijk chronische blootstelling en acute blootstelling.
Klopt het dat op basis van twee adviezen van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding nog steeds twijfel bestaat over de adequaatheid van de bestaande waarden voor de aanvaardbare dagelijkse inname (ADI) van landbouwgiffen en residuen, met het oog op de bescherming van de gezondheid van zuigelingen en peuters, zoals in de richtlijn 2006/125/EG is vermeld?
Dit klopt niet. De twee adviezen van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding stammen uit 1997 en 1998. In de tussentijd is het toetsingskader voor gewasbeschermingsmiddelen op meerdere punten aangescherpt. Op verzoek van de Europese Commissie heeft de European Food Safety Authority (EFSA) in 2018 de geschiktheid van de toxicologische referentiewaarden (ADI en ARfD) voor gewasbeschermingsmiddelen voor baby's ouder dan 4 maanden en jonge kinderen beoordeeld. EFSA concludeerde dat de huidige aanpak voor het vaststellen van de toxicologische referentiewaarden (ADI en ARfD) geschikt is voor baby's en jonge kinderen.2
Klopt het dat voor een potje voeding voor een peuter van drie jaar een pesticidenorm is gesteld van maximaal 0,01 milligram per kilogram op basis van deze zorgen over pesticiden?
Richtlijn 2006/125/EG van 5 december 2006 schrijft inderdaad voor dat bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding geen residuen van afzonderlijke bestrijdingsmiddelen mogen bevatten met niveaus die hoger liggen dan 0,01 mg/kg.
Klopt het dat op verse snoepgroente, veel gegeten in die leeftijd, tot wel soms 10 milligram per kilogram of meer residu (MRL) van bepaalde pesticiden mag zitten, dus 1000 keer zoveel?
De MRL verschilt per product en per actieve stof. Zowel snoepgroenten als de gewone groenten moeten voldoen aan de betreffende MRL. Veel MRL’s voor tomaten, komkommers, paprika’s en wortelen zijn 0,01 mg/kg. Er zijn echter ook veel MRL’s hoger dan 0,01 mg/kg en dat kan ook 10 mg/kg zijn, bijvoorbeeld tomaten.
Kunt u bevestigen dat het schadelijk effect van een residu op een verse snoeptomaat hetzelfde is als dezelfde hoeveelheid residu op een tomaat in een potje peutervoeding? Zo nee, waarom niet en op welk concreet recent wetenschappelijk onderzoek baseert u zich dan op?
Ja, dat klopt. Het hangt van de mate van blootstelling aan een schadelijke stof af of er schadelijke effecten optreden. Het maakt niet uit via welke voedingsmiddelen deze blootstelling plaatsvindt.
Bent u bereid wetgeving hierop aan te passen zodat voor specifieke producten die gericht zijn op kinderen altijd deze veilige «babynorm» geldt? Zo nee, waarom niet en op welk concreet recent wetenschappelijk onderzoek baseert u zich dan op?
Uit de overwegingen van Richtlijn 2006/125/EG blijkt dat destijds een zeer lage (0,01 mg/kg) gemeenschappelijke grenswaarde voor alle bestrijdingsmiddelen in of op levensmiddelen voor bijzondere voedingsdoeleinden, bestemd voor zuigelingen en peuters, is vastgesteld in afwachting van een wetenschappelijke studie over en beoordeling van de specifieke relevante stoffen. Dit werd passend gevonden, omdat op basis van de in vraag 4 aangehaalde adviezen van het Wetenschappelijk Comité twijfel bestond over de adequaatheid van de ADI van bestrijdingsmiddelen en residuen van bestrijdingsmiddelen, met het oog op de bescherming van de gezondheid van zuigelingen en peuters. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is in de tussentijd van de publicatie van de adviezen en nu het toetsingskader voor gewasbeschermingsmiddelen op meerdere punten aangescherpt. Volgens EFSA is de huidige aanpak voor het vaststellen van de toxicologische referentiewaarden (ADI en ARfD) geschikt voor baby's en jonge kinderen. Hierdoor is het niet nodig de huidige wetgeving aan te passen.
Indien u hier niet toe bereid bent, bent u dan bereid met supermarkten afspraken te maken zodat zij voor deze producten deze veilige norm hanteren bij hun inkoopbeleid? Zo nee, waarom niet?
Producten die in de supermarkt verkocht worden moeten voldoen aan de wettelijk vastgestelde MRLs volgens Verordening (EG) 396/2005. Bij het vaststellen van de MRLs wordt ook rekening gehouden met zwangeren, baby's en jonge kinderen en er worden ruime veiligheidsmarges toegepast. Het is daarom niet nodig om afspraken te maken over bovenwettelijke eisen.
Bent u bereid jonge ouders en zwangere vrouwen te adviseren zoveel mogelijk gebruik te maken van onbespoten of biologische producten? Zo nee, waarom niet en waarom laat u ouders en kinderen bewust extra risico lopen met hun gezondheid?
Nee, ik ben niet bereid dat te adviseren. De huidige manier waarop het Voedingscentrum communiceert over babyvoeding en bestrijdingsmiddelen is voldoende.3 Consumptie van groenten met residugehaltes onder de MRL is ook veilig voor zwangeren, baby’s en jonge kinderen. Verder is het belangrijk om goed te variëren. Hiermee wordt de kans verkleind dat je te veel schadelijke stoffen binnenkrijgt en krijg je daarmee verschillende voedingsstoffen, zoals vitamines en mineralen binnen.
Klopt het dat de Europese Commissie (EC), het Europees parlement en de lidstaten al in 2009 overeenkwamen dat er een uitfasering moest komen op hormoonverstorende pesticiden, behoudens enkele uitzonderingen, gezien hun mogelijke langdurige en onherstelbare schadelijke effecten, zelfs bij een lage blootstelling?
In 2009 is in Verordening (EG) 1107/2009, voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen, opgenomen dat actieve stoffen met hormoonontregelende eigenschappen niet worden goedgekeurd, tenzij het gebruik ervan alleen leidt tot verwaarloosbare blootstelling of als er sprake is van een niet op een andere wijze te bestrijden fytosanitair gevaar. In 2018 zijn de wetenschappelijke criteria voor het identificeren van dergelijke stoffen in de Verordening opgenomen.
Kunt u aangeven voor hoeveel van de als hormoonverstorend geclassificeerde pesticiden de toelating sindsdien is ingetrokken en hoeveel nog steeds een toelating hebben in Nederland?
Tot op heden4 is van tien actieve stoffen de goedkeuring niet verleend of niet verlengd vanwege hormoonontregelende eigenschappen. De toelatingen van middelen op basis van deze stoffen zijn inmiddels ingetrokken. Voor de tien middelen op basis van de actieve stof flufenacet geldt nog een respijtperiode tot eind volgend jaar.
Er zijn vooralsnog geen actieve stoffen met hormoonontregelende eigenschappen goedgekeurd onder de twee in het vorige antwoord genoemde derogaties.
Vier stoffen zijn door EFSA aangemerkt als stoffen met hormoonontregelende eigenschappen, maar bevinden zich nog in de Europese besluitvormingsfase. Het betreft 30 middelen. De Europese Commissie is aan zet om een voorstel te doen over het (al dan niet) intrekken van de goedkeuring. Wanneer dit gebeurt trekt het Ctgb vervolgens de toelating van de betreffende middelen in.
Kunt u aangeven wat de meest voorkomende redenen zijn dat bepaalde als hormoonverstorend geclassificeerde stoffen nog steeds een toelating hebben?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u deze redenen afwegen tegen de risico’s voor de gezondheid voor onder andere jonge kinderen en daarbij aangeven of u het terecht vindt dat deze stoffen nog steeds zijn toegelaten?
Zoals in het antwoord op vraag 12 aangegeven zijn er vier stoffen door EFSA aangemerkt als stoffen met hormoonontregelende eigenschappen, maar bevinden zich nog in de Europese besluitvormingsfase. De Europese Commissie is aan zet om een voorstel te doen over het al dan niet intrekken van de goedkeuring.
Wat vindt u ervan dat er meerdere pesticiden met PFAS in snoepgroenten voor kinderen zijn gevonden?2 3
Er zijn twee PFAS-pesticiden gevonden, pyridalyl op snoeppaprika en fludioxonil op snackkomkommer. Voor zowel de snoeppaprika als de snackkomkommer geldt dat deze stoffen onder de MRL zijn aangetroffen. Bij het bepalen van de MRL wordt rekening gehouden met zwangeren, baby’s en jonge kinderen en is daarom ook voldoende beschermend voor hen.
Kunt u bevestigen dat kinderen een lager lichaamsgewicht hebben, waardoor ze sneller te veel PFAS binnenkrijgen en dit ertoe kan leiden dat het immuunsysteem minder goed werkt?
Kinderen hebben inderdaad gemiddeld een lager lichaamsgewicht dan volwassenen. Bij de risicobeoordeling en de afleiding van MRLs wordt hiermee rekening gehouden. Het systeem is erop gericht om te zorgen dat kinderen en volwassenen geen schadelijke effecten ondervinden van de residuen die zij via de voeding binnenkrijgen.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat de gezondheid van kinderen in gevaar wordt gebracht doordat ze groenten eten die zijn bespoten met pesticiden met PFAS? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard vind ik het onwenselijk wanneer de gezondheid van kinderen in gevaar wordt gebracht. Of dat nu door voeding is of door iets anders. Echter zoals aangegeven in het antwoord op vraag 16 wordt bij de risicobeoordeling en de afleiding van MRL rekening gehouden met het lagere lichaamsgewicht van kinderen.
Bent u ermee bekend dat Denemarken onlangs heeft besloten om de toelating van 23 landbouwgiffen in te trekken omdat ze PFAS bevatten?4
Ik ben ermee bekend dat Denemarken de betreffende toelatingen heeft ingetrokken op basis van nieuwe informatie over de vorming van het afbraakproduct trifluorazijnzuur en het risico op vervuiling van het grondwater door deze stof.
Is er verschil in de feitelijke situatie tussen Nederland en Denemarken waarom in Denemarken een verbod op pesticiden met PFAS wel als wenselijk en haalbaar is beoordeeld door de regering en in Nederland (vooralsnog) niet?
Denemarken heeft de Europese Commissie en alle lidstaten geïnformeerd over het besluit om de toelating van deze middelen in te trekken. Er kunnen verschillen zijn tussen de lidstaten in onder andere de agronomische situatie, nationale toetsingskaders en toegelaten middelen. Op basis van de informatie van Denemarken zal elke lidstaat daarom afzonderlijk bepalen wat het Deense onderzoek waarop het besluit is gebaseerd, betekent voor de nationale situatie. In Nederland bestudeert het Ctgb het Deense onderzoek om te bepalen wat dit betekent voor de Nederlandse situatie. Het is vervolgens aan het Ctgb om, als aangewezen toelatingsautoriteit, te bepalen of er aanleiding is om de in Nederland toegelaten middelen op basis van deze stoffen tussentijds opnieuw te beoordelen.
Bent u bereid om alsnog op zeer korte termijn het besluit van Denemarken te volgen en de toelating van pesticiden met PFAS zo snel mogelijk in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Het Ctgb bestudeert het Deense onderzoek momenteel zorgvuldig en dat kost tijd. Vanwege de hoeveelheid werk en complexiteit van het dossier kan het Ctgb nog niet aangeven wanneer dit is afgerond. Zodra er een besluit is genomen door het Ctgb zal ik uw Kamer hierover informeren.
Wat vindt u ervan dat op de Nederlandse snoeppaprika’s van Lidl een verdacht reprotoxische pesticide werd gevonden (spirotetramat) die in Nederland verboden is in de paprikateelt? Hoe verklaart u dit?
Wanneer een stof in de EU verwijderd wordt van de lijst van goedgekeurde stoffen geldt vaak nog een opbruiktermijn van middelen op basis van deze stof. Dat was ook van toepassing voor Spirotetramat, waarvan opbruiktermijnen liepen tot 30-10-2025. Echter was er in Nederland geen toelating (en dus geen opbruiktermijn) voor de teelt van paprika en zouden er dus geen residuen van Spirotetramat te verwachten zijn in paprika’s uit Nederland. In Nederlandse supermarkten worden ook paprika’s uit andere landen verkocht, in dit geval ging het om Portugal. In andere Europese lidstaten gold een opgebruik termijn voor middelen op basis van Spirotetramat, wat de meest voor de hand liggende verklaring is voor het terugvinden van deze stof op de snoeppaprika.
Hoeveel van de duizenden inspecties pesticiden die de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) jaarlijks doet, zijn de afgelopen vijf jaren gedaan bij snoepgroenten, welke stoffen zijn gevonden en hoeveel keer werd de «babynorm» van 0,01 milligram per kilogram overschreden, graag per jaar uitgesplitst?5
De NVWA maakt geen onderscheid tussen maatvoeringen (eg: mini, snack, midi, etc). Er kan dus geen exact antwoord op deze vraag gegeven worden. Zowel mini als grote komkommers worden aan dezelfde MRL getoetst. De aanduiding van het product wordt geregistreerd, maar bijvoeglijke naamwoorden als snoep, smaakvolle, gigantische worden niet geregistreerd als deze geen onderdeel van de aanduiding zijn. Onderstaand overzicht moet dus wel met de nodige terughoudendheid worden gezien. Met betrekking tot onderstaand overzicht is één keer een overschrijding van de MRL aangetroffen. Het ging hier om Carbendazim op komkommers, bemonsterd in 2021, met als land van oorsprong Turkije. Het betreffende levensmiddelenbedrijf heeft hiervoor een schriftelijke waarschuwing gekregen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt deze vragen in de gestelde termijn te beantwoorden. Eerder is hierover een uitstelbrief gestuurd.
5
cyprodinil, fludioxonil, cypermethrin, boscalid, fenhexamid, propamocarb, pyraclostrobin, tebuconazool, abamectine, indoxacarb, spiromesifen
10
6
flubendiamide, spinosad, cyprodinil, fludioxonil, carbendazim, chloorantraniliprole, dimethomorf, flonicamid (som), metalaxyl, propamocarb, spinetoram, thiamethoxam, triflumizool, fluopyram, flutriafol, spiromesifen, sulfoxaflor
13
5
cyprodinil, fluopyram, chloorantraniliprole, pyrimethanil, fludioxonil, spiromesifen, trifloxystrobin, acetamiprid, boscalid, pyraclostrobin
8
3
cyprodinil, chloorantraniliprole, flubendiamide, flupyradifurone, spiromesifen, fluopyram, pyrethrinen, thiabendazool, trifloxystrobin
8
6
cyazofamid, flonicamid (som), fludioxonil, propamocarb, pyridalyl, thiabendazool, cyflumetofen, azoxystrobin, cyhalothrin-lambda, difenoconazool, acetamiprid, boscalid, cymoxanil, pyraclostrobin, spirotetramat (som), tebuconazool
12
Toegepaste criteria: zoektermen: snoep snack mini kinder in producten: «komkommers», «paprika», «cherrytomaten», «tomaten», «kerstomaten», «niet-scherpsmakende pepers/paprika’s», «jonge worteltjes»
Het rapport ‘Onbekend talent op de arbeidsmarkt: Monitor ‘Toegankelijkheid, inclusie en de arbeidsmarkt 2025’ |
|
Daan de Kort (VVD) |
|
Jurgen Nobel (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport «Onbekend talent op de arbeidsmarkt: Monitor «Toegankelijkheid, inclusie en de arbeidsmarkt 2025» Zo ja, wat is uw reactie op dit rapport?1
Ja, ik ben bekend met het rapport. Ik herken veel van de bevindingen uit eerder onderzoek2 en eigen waarnemingen:
Deze bevindingen laten zien dat er nog volop inspanningen nodig zijn om meer mensen met een beperking een goede plek te geven op de arbeidsmarkt. In verschillende brieven, zoals over het Breed Offensief, de banenafspraak en de infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven, is uw Kamer over de achterblijvende arbeidsparticipatie van mensen met een beperking geïnformeerd en is uiteengezet welke stappen worden gezet om hiermee om te gaan.3 Ik ga hier in het vervolg van de beantwoording verder op in.
Wat is uw reactie op het feit dat de arbeidsparticipatie van mensen met een beperking gemiddeld dertig procentpunt lager ligt dan die van mensen zonder beperking? Welke initiatieven zijn er al om dit percentage te verhogen?
Ik vind het onacceptabel dat de arbeidsparticipatie van mensen met een beperking achterblijft. Het is niet goed voor de mensen zelf. En ook de samenleving als geheel is daarmee slechter af. Zeker nu bedrijven in het land nog steeds om personeel verlegen zitten. In een krappe arbeidsmarkt kunnen we de talenten en inzet van mensen simpelweg niet missen. Door zoveel talent onbenut te laten, schieten we onszelf als samenleving in de voet. Economisch én sociaal. Dat kan en moet beter.
Er zijn al belangrijke stappen gezet, maar er is nog meer nodig om zoveel mogelijk mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt naar en bij duurzaam werk te ondersteunen. Ik noem enkele maatregelen:
Op 9 februari 2024 ontving uw Kamer een brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) over de meerjarige nationale strategie VN-Verdrag Handicap.4 In (de bijlagen bij) deze brief en in de daarop volgende Werkagenda die uw Kamer op 11 juli 20255 ontving wordt een toelichting gegeven op de meeste van deze maatregelen.
In de voortgangsbrief over de infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven en beschut werk van 2 juli 20256 heb ik verder nog aangekondigd dat ik werk aan een agenda om inclusief werkgeverschap verder te bevorderen. Ik verwacht uw Kamer hier voor de zomer van 2026 nader over te informeren.
Wat vindt u van het feit dat in het «typische» Nederlandse midden- en kleinbedrijf (mkb) met minder dan tien medewerkers geen persoon met een beperking in dienst heeft? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat het ook voor mkb’ers aantrekkelijk wordt om mensen met een beperking aan te nemen in hun bedrijf?
Ik vind het belangrijk dat we zoveel mogelijk mensen de kans geven om mee te doen op de arbeidsmarkt. We moeten hiervoor meer kijken naar wat mensen wél kunnen, in plaats van te focussen op hun beperkingen. Dat geldt ook voor werkgevers. In lijn met het VN-Verdrag Handicap moeten we de belemmeringen om mee te doen wegnemen. Dit vraagt om een andere benadering, door alle betrokken partijen. Om een herziening van wervingsprocessen, waarbij de focus ligt op vaardigheden van mensen in plaats van functie-eisen. Om meer werkgevers die bereid zijn om werkplekken aan te passen en flexibele werktijden aan te bieden. Maar dit vereist ook dat mensen en werkgevers de juiste begeleiding en ondersteuning krijgen, zowel op weg naar werk als op de werkplek zelf. Gemeenten, UWV, sociaal ontwikkelbedrijven, onderwijsinstellingen, werkgevers(organisaties), werknemers(organisaties) en het Rijk moeten zich ervoor inzetten om dit te realiseren.
Ook SCP brengt geregeld de arbeidsmarkt in kaart.7 Het SCP geeft aan dat 10,8% van de kleine organisaties met minder dan 20 werknemers mensen met een beperking in dienst hebben. Hoewel de percentages uit het SCP-onderzoek en het door de heer de Kort aangehaalde onderzoek niet volledig overeenkomen, vind ik het aandeel (kleine) werkgevers met iemand met een beperking in dienst veel te laag. Ik constateer aan de hand van beide onderzoeken dat een toename in de bekendheid van de mogelijkheden voor ondersteuning en bestaande regelingen kan leiden tot een toename van werkgevers die mensen met een beperking in dienst nemen. Ik noemde in het antwoord op vraag 2 de initiatieven die zijn genomen voor verbetering van de informatievoorziening. Ik verwacht dat vooral de Werkcentra in alle 35 arbeidsmarktregio’s hier een belangrijke bijdrage aan kunnen leveren. Via de Werkcentra kunnen naast werknemers en werkzoekenden, ook werkgevers inzicht krijgen in de voor hen relevante ondersteuningsmogelijkheden die helpen om iemand met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Via de Werkcentra wordt dienstverlening voor werkgevers van onder meer UWV, gemeenten, Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) en werkgeversorganisaties ontsloten.
Behalve de lage arbeidsparticipatie van mensen met een beperking laat het rapport ook zien dat mensen met een beperking nauwelijks doorgroeien naar managementfuncties binnen een bedrijf. Deelt u de mening dat ook dit probleem aangepakt moet worden?
Ja. Ik vind het belangrijk dat mensen werken op een passende plek. Als dit een managementfunctie is binnen een bedrijf, dan moet dit ook toegankelijk zijn voor mensen met een arbeidsbeperking.
Uit het rapport komt naar voren dat in het bedrijfsleven te vaak wordt gedacht dat «zwaar werk» of «moeilijk werk» niet geschikt is voor mensen met een beperking of ondersteuningsbehoefte. Deze gedachte is gebaseerd op aannames en stigma’s. Ik wil graag werken aan een positief en realistisch beeld over de kansen en mogelijkheden van mensen met een beperking op de werkvloer. Dat is ook gemeld in eerdergenoemde werkagenda. Goede voorbeelden en succesverhalen van werkgevers, en het uitwisselen van ervaringen kunnen een bijdrage leveren aan het neerzetten van een positiever en realistisch beeld, ook waar het gaat om managementfuncties. Ik wil benadrukken dat bij de communicatie over goede voorbeelden en succesverhalen ook andere partijen een belangrijke rol (kunnen) vervullen. Ik denk daarbij aan werkgeversorganisaties en netwerken van inclusieve werkgevers zoals AWVN en De Normaalste Zaak.
Hoe worden bedrijven op dit moment aangemoedigd om in hun toekomstplannen ook concrete plannen te hebben om de toegankelijkheid en inclusiviteit voor medewerkers met een beperking te verbeteren in de komende één tot drie jaar?
Van overheidswege worden bedrijven aangemoedigd door drempels weg te nemen voor het in dienst nemen van mensen met een beperking. In het antwoord op vraag 2 noemde ik verschillende initiatieven en maatregelen die daaraan bijdragen. Zoals het Sociaal Innovatiefonds om inclusief werkgeverschap aan te moedigen, de subsidieregeling voor de inzet van inclusieve technologie, maar bijvoorbeeld ook stappen die worden gezet om processen en procedures rondom de aanvraag en inzet van werkvoorzieningen te versimpelen en verbeteren. Daarnaast is de uitwisseling van goede voorbeelden en succesverhalen binnen het netwerk van werkgevers essentieel.
Wat kan de overheid nog meer doen om de arbeidsparticipatie van mensen met een beperking of ondersteuningsbehoefte binnen de overheid zelf te verbeteren? Om zo ook het goede voorbeeld te geven richting het bedrijfsleven.
De overheid heeft inderdaad een voorbeeldfunctie bij het realiseren van banen voor mensen met een arbeidsbeperking. Als het gaat om de Banenafspraak speelt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) hierbij een belangrijke coördinerende rol.
De overheid heeft de afgelopen jaren hard gewerkt aan het realiseren van zoveel mogelijk banen voor mensen die tot de doelgroep van de banenafspraak behoren. Deze inspanningen hebben geleid tot extra banen en een gestage toename van het aantal vaste dienstverbanden bij de overheid. Zo zijn bij het Rijk bijvoorbeeld meer dan duizend banen gerealiseerd op het gebied van onder andere gebouwassistentie, archiefbewerking en bos- en natuurbeheer (in samenwerking met Staatsbosbeheer).
Daarnaast blijven overheidsorganisaties hun inzet uitbreiden met nieuwe vormen van passend werk. Zo worden participanten inmiddels structureel ingezet voor het sorteren van afgedankte kleding en uitrustingsstukken van onder meer Defensie, Politie en Brandweer, waarbij zij materialen geschikt maken voor hergebruik. Ook worden participanten ingezet in schoonmaak- en glasbewassingstaken en ondersteunen zij bij het testen van IT-systemen.
Ook binnen universiteiten worden mensen uit de doelgroep van de banenafspraak succesvol ingezet, zoals bij de Rijksuniversiteit Groningen met de afdeling Facility Support. Daar werken medewerkers onder andere in toezichtrollen en bij ondersteunende taken in de universiteitsbibliotheek, en het team is de afgelopen jaren flink gegroeid van 12 naar 45 medewerkers.
De politie heeft een expertteam «de Blauwe Baan» ingericht dat zich volledig richt op uitvoering van de Banenafspraak. De nadruk ligt op duurzame inzetbaarheid, waarbij rekening wordt gehouden met de individuele ondersteuningsbehoefte, er ruimte is voor persoonlijke ontwikkeling en het op eigen tempo opdoen van vakinhoudelijke kennis. Er wordt bovendien gekeken naar natuurlijk talent wat verder ontwikkeld kan worden en waar de Politie bij gebaat is. De functie camerabeeldspecialist is een succesvolle vorm van jobcarving voor mensen met een autisme spectrum stoornis. Zij ondersteunen de rechercheurs in lopende opsporingsonderzoeken, waardoor deze beter toekomen aan hun andere opsporingstaken. De camerabeeldspecialisten worden inmiddels als onmisbaar ervaren binnen de Opsporing in het land.
De overheid blijft ondanks deze waardevolle inspanningen vanaf het begin van de banenafspraak achter bij het realiseren van het aantal banen dat is afgesproken. De overheid heeft een voorbeeldfunctie en is verantwoordelijk voor het realiseren van de aantallen. Dat is en blijft zo. Ik betreur daarom dat het nog niet is gelukt. Hierover blijf ik in gesprek met de Minister van BZK als coördinerend bewindspersoon. Vooral het verspreiden van goede voorbeelden neem ik in die gesprekken mee.
Het onderzoek laat zien dat er nog veel onbekendheid is wat betreft regelingen en ondersteuningsmaatregelen zoals loonkostensubsidie of de no-risk polis. Ziet het kabinet kansen om die regelingen beter te verspreiden, bijvoorbeeld door een nationale campagne?
Mijn beeld is dat veel werkgevers openstaan voor het in dienst nemen van mensen met een arbeidsbeperking, maar zij in de praktijk drempels ervaren bij de realisatie daarvan. Eén van de belangrijkste knelpunten is dat voor werkgevers onvoldoende bekend is welke ondersteuning beschikbaar is vanuit gemeenten, UWV of sociaal ontwikkelbedrijven. Dit, terwijl er een breed scala aan instrumenten bestaat. Dit knelpunt komt ook in het rapport «Onbekend talent op de arbeidsmarkt: Monitor «Toegankelijkheid, inclusie en de arbeidsmarkt 2025»»naar voren.
Werkgevers geven aan dat zij niet altijd weten bij wie ze terechtkunnen, en dat de regels en procedures per gemeente of per doelgroep (bijvoorbeeld Wajong, WIA of Participatiewet) sterk verschillen. Dit leidt tot verwarring en terughoudendheid.
Zoals in het antwoord op vraag 2 en 3 geschetst, zetten we verschillende stappen om de bekendheid van regelingen te vergroten. Ik verwacht dat ook de regionale Werkcentra een belangrijke rol gaan spelen in het vergroten van bekendheid van ondersteuningsmaatregelen.
In de agenda over inclusief werkgeverschap, waar ik uw Kamer voor de zomer van 2026 nader over informeer, zal ik ingaan op hoe we die bekendheid verder kunnen vergroten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het voor bedrijven aantrekkelijker en ook eenvoudiger wordt om ««de eerste werknemer met een beperking»» aan te nemen? Aangezien het onderzoek laat zien dat dit voor veel bedrijven de grootste drempel is.
Hier zet ik verschillende stappen voor. In antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat ik wil werken aan een positief en realistisch beeld over de kansen en mogelijkheden van mensen met een beperking op de werkvloer en hoe ik dat wil bevorderen. In antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven welke initiatieven er verder zijn om de drempel voor werkgevers te verlagen, zoals verbeteringen van de banenafspraak, verbetering van de informatievoorziening over ondersteuningsmogelijkheden en verbetering bij het aanvraagproces en de inzet van werkvoorzieningen. Aanvullend hierop wordt binnen het programma om sociaal ontwikkelbedrijven toekomstbestendig te maken, gewerkt aan de doorstroom van mensen vanuit sociaal ontwikkelbedrijven naar reguliere werkgevers. Daarnaast heeft het Ministerie van SZW dit jaar een handreiking beschikbaar gesteld over beschut werk bij reguliere werkgevers. Deze handreiking is met en voor werkgevers opgesteld en biedt praktische handvatten voor werkgevers die mensen met een indicatie voor beschut werk een plek willen bieden8. In de voortgangsbrief over sociaal ontwikkelbedrijven en beschut werk van 2 juli 20259 ben ik hier op ingegaan.
Onderschrijft het kabinet de verdere conclusies en aanbevelingen uit het rapport?
De conclusies uit het rapport zijn in grote lijnen herkenbaar. Ik onderschrijf de stelling volledig dat we het aanwezige talent onder mensen met een beperking hard nodig hebben op de arbeidsmarkt. Het is ook niet voor niets dat het kabinet zich er onophoudelijk voor inzet om de door werkgevers ervaren drempels weg te nemen. Maar het is uiteindelijk aan de werkgevers om de eerste en verdere stappen te zetten om van hun werkvloer daadwerkelijk een inclusieve werkvloer te maken.
Opgelegde dwangsommen voor het niet halen van klimaatdoelen uit het Klimaatfonds betalen |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten dat de staat voorbereidingen treft om noodmaatregelen te nemen om de CO2-uitstoot snel te verminderen, met hoge kosten tot gevolg, en dat de kosten daarvoor, en mogelijke dwangsommen, uit het Klimaatfonds zullen worden betaald?1 2
Ja.
Hoeveel geld uit het Klimaatfonds is tot nu toe besteed aan uitgaven die niet bijdragen aan het verminderen van de uitstoot, zoals het verlagen van de energierekening en het compenseren van fossiele subsidies?
Conform de Tijdelijke wet Klimaatfonds dienen middelen uit het fonds uitgegeven te worden aan additionele maatregelen die bijdragen aan het behalen van de reductiedoelstellingen in de Klimaatwet, de transitie naar een klimaatneutrale energievoorziening, economie en samenleving en een rechtvaardige klimaattransitie. Dit is ook het uitgangspunt voor het huidige kabinet. Middelen zijn bedoeld voor maatregelen binnen het klimaat- en energiedomein, waarbij de scope breder is dan puur CO2-reductie. Ook andere belangen tellen mee die de transitie vooruit helpen. Het is belangrijk dat er draagvlak blijft voor klimaat- en energiebeleid en dat burgers en bedrijven niet worden geconfronteerd met (te) hoge energiekosten. Dit remt niet alleen de verduurzaming, bijvoorbeeld middels elektrificatie, maar draagt ook niet bij aan de ervaren rechtvaardigheid in het licht van de transitie. Om die reden heeft het kabinet dit voorjaar ook middelen uit het Klimaatfonds beschikbaar gesteld die energierekening voor huishoudens en bedrijven verlagen en tegelijkertijd een prikkel geven voor elektrificatie. Voor een exact verloop van de toevoegingen, onttrekkingen en uitgaven van het fonds – verwijs ik u naar Hoofdstuk 2 van de Meerjarenprogramma’s Klimaatfonds van de afgelopen jaren.
Vindt u het wenselijk dat belastinggeld uit het Klimaatfonds, dat bedoeld is voor klimaatmaatregelen, wordt gebruikt om juridische boetes en dwangsommen wegens tekortkomingen in het klimaatbeleid te betalen?
Nee. De middelen uit het Klimaatfonds zijn wettelijk bestemd voor maatregelen die bijdragen aan emissiereductie en aan de transitie naar een klimaatneutrale energievoorziening. Het betalen van boetes of dwangsommen valt niet binnen deze wettelijke bestemming. Bovendien zijn de middelen binnen het Klimaatfonds op dit moment vrijwel volledig bestemd voor klimaatmaatregelen via reserveringen en toekenningen onder voorwaarden, waardoor betaling van dwangsommen uit het Klimaatfonds ten kosten zou gaan van emissiereductie die door deze maatregelen in 2030 zou worden gerealiseerd. Het aanwenden van middelen uit het Klimaatfonds voor het betalen van dwangsommen is om deze redenen niet wenselijk.
Kunt u bevestigen dat uw juridische analyses inderdaad concluderen dat het niet halen van de klimaatdoelen van 2030 tot schade zullen leiden? Ben u bereid de bedoelde juridische analyses te delen? Zo nee, waarom niet?
Er is een ambtelijke juridische notitie opgesteld die mogelijke risico’s schetst van ontoereikend beleid voor het nastreven van klimaat- en energiedoelen. Het kabinet heeft deze notitie niet openbaar gemaakt, omdat die, toen en nu, informatie bevat die het procesbelang van de Staat kan schaden.
Mag het Klimaatfonds wettelijk worden ingezet voor het betalen van dwangsommen? Zo ja, waar baseert u dat op?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is toegelicht, zijn de middelen uit het Klimaatfonds op grond van de Tijdelijke wet Klimaatfonds bestemd voor maatregelen die bijdragen aan emissiereductie en aan de transitie naar een klimaatneutrale energievoorziening en samenleving. Het betalen van dwangsommen valt niet binnen het in de Tijdelijke wet Klimaatfonds geformuleerde doel. Uiteraard heeft de Kamer budgetrecht en kan zij beslissen over uitgaven van middelen uit het fonds.
Op welke manier denkt u de klimaatdoelen te halen als middelen uit het Klimaatfonds naar juridische boetes en dwangsommen gaan in plaats van naar klimaatmaatregelen? Op welke manier gaat u de gebruikte middelen uit het Klimaatfonds compenseren?
De inzet van het kabinet is gericht op het binnen bereik brengen van de klimaatdoelen onder andere door het op orde krijgen van de randvoorwaarden in de uitvoering en logische stappen in de sectoren.
Aan de Staat zijn geen boetes of dwangsommen opgelegd in klimaatprocedures. Er is dus geen sprake van verbeurte van dwangsommen, noch van betalingen van dwangsommen of boetes ten laste van het Klimaatfonds.
Hoe verhouden de waarschuwingen van ambtenaren voor de gevolgen van niet-nakoming van de klimaatverplichtingen en het voornemen om dwangsommen uit het Klimaatfonds te betalen zich tot de publieke stellingname, waaronder in juridische zaken, van de regering dat het behalen van de klimaatdoelen voor 2030 een «streefdoel» is en niet als een juridisch afdwingbare verplichting?
Het nationale 2030-doel van de Klimaatwet is een streefdoel dat niet rechtstreeks juridisch afdwingbaar is. Het kabinet moet zich inspannen om dit doel na te streven, en het parlement kan het kabinet daarop aanspreken. De Klimaatwet waarborgt politieke controle op de voortgang van het klimaatbeleid.
Op grond van andere rechtsbronnen, zoals het Unierecht en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), gelden ook klimaatverplichtingen. Zoals onder meer uit het Urgenda-arrest blijkt, kan de rechter bindende uitspraken doen over klimaatverplichtingen op basis van het EVRM.
Kan op basis van de waarschuwingen van ambtenaren worden geconcludeerd dat de Nederlandse regering er vanuit gaat dat de klimaatdoelen van 2030 niet zullen worden gehaald?
De inzet van het kabinet blijft gericht op het binnen bereik brengen van de klimaatdoelen onder andere door het op orde krijgen van de randvoorwaarden in de uitvoering en logische stappen in de sectoren.
Bent u het eens met de stelling dat het geld uit het Klimaatfonds vele malen beter geïnvesteerd kan worden om het structureel behalen van de klimaatdoelen zeker te stellen en verdere rechtszaken, met mogelijk hoge dwangsommen, te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen neemt u daartoe?
Besluitvorming over de besteding van middelen in het Klimaatfonds heeft afgelopen jaren plaatsgevonden, waarbij samen met de verantwoordelijk sectorministers en de Minister van Financiën is gekeken naar wat er in de verschillende sectoren nodig is om een bijdrage te leveren aan de klimaatdoelen voor 2030 en 2050. Dit is gebeurd in samenhang met normerend en beprijzend beleid, en het beleid gericht op het op orde brengen van de randvoorwaarden. Herbestemming van middelen voor de maatregelen uit het fonds zou direct ten kosten gaan van deze evenwichtige mix.
Wanneer kan de Kamer de door u toegezegde analyse van de Advisory Opinion van het Internationaal Gerechtshof verwachten, waaruit mogelijk extra klimaatverplichtingen voor Nederland volgen?
Het streven is de toegezegde reactie voor 1 januari 2026 te versturen.
De situatie in Soedan |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Deelt u de opvatting dat Nederland, als partij bij het Genocideverdrag, een juridische én morele plicht heeft om actief maatregelen te nemen om genocide in Soedan te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Genocide is een uiterst serieuze kwalificatie en daarom is het kabinet in de regel terughoudend om situaties als genocide te kwalificeren. Om genocide vast te stellen, moet aan alle elementen van de juridische definitie van genocide uit het Genocideverdrag worden voldaan: het aantonen van één of meerdere handelingen uit het Genocideverdrag én van genocidale opzet. Hierbij geldt een hoge bewijslast en is grondig feitenonderzoek noodzakelijk.
Het kabinet spant zich naar vermogen in om verergering van de situatie te voorkomen. Een voorbeeld hiervan is de inzet van het kabinet in de VN-Mensenrechtenraad, als lid van de Soedan kerngroep in de Mensenrechtenraad, samen met Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Ierland en Noorwegen, voor de uitbreiding van het mandaat van de Fact-Finding Mission in Soedan, zodat ook specifiek onderzoek kan worden gedaan naar de gebeurtenissen in Darfoer. Op deze manier zet het kabinet in op gedegen en onafhankelijk onderzoek naar de misstanden in Soedan.
Op vrijdag 14 november jl. heeft in de Mensenrechtenraad, op verzoek van de Soedan-kerngroep waar Nederland deel van uitmaakt, een sessie plaatsgevonden over de mogelijke misdaden tegen burgers in en om El Fasher. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft hierbij het belang van waarheidsvinding benadrukt en opgeroepen tot naleving van het humanitair oorlogsrecht, het VN-wapenembargo en het waarborgen van voldoende humanitaire hulp.
Voor verdere uiteenzetting van Nederlandse inzet omtrent Soedan verwijzen we u graag naar de antwoorden op de vragen van het lid Teunissen (PvdD) over de laatste stand van zaken Nederlandse inzet op humanitaire crisis in Soedan1 de Kamerbrief van 24 september jl. inzake de humanitaire situatie in Soedan2 en de Kamerbrief van 24 november betreft de ontwikkelingen en humanitaire situatie van El Fasher na de inname door de RSF en de Nederlandse reactie hierop3.
Welke concrete preventieve stappen onderneemt Nederland momenteel in internationaal verband om de massamoorden in Darfur en de hongersnood in El Fasher en Kadugli te stoppen, zoals bevestigd door de VN-voedselwaakhond en het Rode Kruis?1 2
Via diplomatieke inzet in bilaterale en multilaterale kanalen blijft Nederland zich inzetten voor een staakt-het-vuren en het verbeteren van humanitaire toegang. Het kabinet heeft het recente geweld in en rond El Fasher veroordeeld, onder meer via de gezamenlijke verklaring «Joint Statement Condemning Atrocities and Violations of IHL in Sudan» van 10 november jl. die door 20 landen en de Europese Commissie is getekend en door vele andere landen is gesteund.6
Binnen de EU blijft Nederland zich inspannen voor een effectieve, gezamenlijke aanpak richting Soedan. Samenwerking in EU verband is van belang om in de complexe dynamiek van het Soedan conflict verschil te maken.
In bilaterale gesprekken met leden van de Quad (Verenigde Staten, Verenigde Arabische Emiraten, Egypte en Saoedi-Arabië) worden zorgen uitgesproken over de humanitaire situatie ter plekke, het geweld tegen burgers en de negatieve consequenties van het voortduren van de oorlog voor zowel Soedan, de regio als de EU. Ook wordt het belang van het stoppen van de toevoer van wapens naar Soedan in deze gesprekken benadrukt.
Naast onze diplomatieke inzet werken ook Nederlandse partnerorganisaties die gespecialiseerd zijn in conflictbemiddeling en bescherming van burgers aan het tegengaan van (gericht) geweld tegen burgers en andere schendingen van het humanitair oorlogsrecht, zoals het blokkeren van humanitaire hulp.
Nederland ondersteunt humanitaire organisaties werkzaam in Soedan bij het werk om de hoogste noden, inclusief de hongersnood, te adresseren. Dit gaat zowel via flexibele financiering – zoals aan de belangrijkste VN-organisaties (waaronder het Wereldvoedselprogramma/WFP en UNICEF) en de Rode Kruis- en Rode Halvemaanbeweging – als via financiering specifiek voor Soedan (via de Dutch Relief Alliance en het VN-landenfonds Sudan Humanitarian Fund/SHF). De Nederlandse manier van voorfinancieren biedt hulporganisaties de ruimte om snel en flexibel te reageren op crises zoals nu El Fasher en Kadugli.
Sinds de inname van El Fasher, de wreedheden die daar plaatsvinden en de stroom mensen die de stad ontvluchten, heeft het Central Emergency Response Fund (CERF) van de VN USD 20 miljoen beschikbaar gesteld voor humanitaire hulp aan de getroffen bevolking en vluchtelingen. Daarnaast is door SHF in 2025 al USD 48 miljoen gealloceerd voor humanitaire hulp in zowel Kordofan als Darfoer. Nederland is voor zowel het CERF als het SHF een van de belangrijkste donoren. Over de brede humanitaire inzet heeft het kabinet uw Kamer geïnformeerd via de Kamerbrief Humanitaire situatie Soedan en specifiek El Fasher.7
Human Rights Watch heeft op 3 november 2025 gezamenlijk met ngo’s opgeroepen tot een speciale zitting van de VN-Mensenrechtenraad over de situatie in en rond El Fasher in Noord-Darfur, met als doel urgent onderzoek naar mogelijke misdrijven onder internationaal recht, inclusief de rol van externe actoren zoals de Verenigde Arabische Emiraten (VAE); bent u bereid dit verzoek te steunen, en welke concrete bijdrage zal Nederland leveren aan zo’n Human Rights Council (HRC)-speciale zitting en de follow-up onderzoeken?3
Op 14 november heeft er een speciale zitting van de VN-Mensenrechtenraad plaatsgevonden, aangevraagd met steun van Nederland, waarbij de situatie in Soedan en in het speciaal in El Fasher is besproken. Tijdens deze speciale zitting is een nieuwe resolutie met consensus aangenomen met dat het mandaat van de Fact Finding Mission Soedan uitbreid om ook specifiek onderzoek te doen naar de gebeurtenissen in El Fasher. Nederland is als lid van de kerngroep nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van deze resolutie en heeft diplomatieke capaciteit ingezet om de resolutie aangenomen te krijgen. De Minister van Buitenlandse zaken heeft de VN-Mensenrechtenraad via een videoboodschap toegesproken en het belang van waarheidsvinding voor deze schendingen benadrukt, opgeroepen tot een onmiddellijk einde van het conflict, het respecteren van het humanitair oorlogsrecht, naleving van het VN-wapenembargo op Darfoer en voldoende humanitaire hulp.
Hoe beoordeelt u de rol van de VAE in de oorlogsmisdaden van de Rapid Support Forces (RSF), nu meerdere bronnen, waaronder The Guardian, Wall Street Journal en RTL Nieuws, melden dat de VAE de RSF voorzien van wapens, huurlingen en geld in ruil voor goud?4 5 6
De VAE maakt onderdeel uit van het Quad initiatief – een samenwerkingsverband met de Verenigde Staten, Saoedi-Arabië en Egypte. De Quad heeft in een verklaring in september jl. opgeroepen tot een wapenstilstand en noemde een einde aan externe militaire steun cruciaal voor het beëindigen van het conflict. De groep landen spreekt met beide partijen om een einde te maken aan het conflict.
Het is in algemene zin van belang om wapentoevoer en financiële stromen richting de strijdende partijen in te dammen, met als doel een eind te maken aan het geweld. Nederland pleit tot maatregelen hiertoe in EU-verband, waaronder bijvoorbeeld het oproepen tot een wapenembargo voor geheel Soedan.
Nederland spreekt bovendien externe actoren aan op hun verantwoordelijkheid om geen handelingen te verrichten die het conflict voeden en om in te zetten op de-escalatie, naleving van het humanitair oorlogsrecht en ongehinderde humanitaire toegang.
Bent u bereid de wapenexportvergunningen naar de VAE onmiddellijk te schorsen of in te trekken, zolang niet onafhankelijk is vastgesteld dat deze wapens niet in Soedan belanden?
Het kabinet toetst alle vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen per geval en zorgvuldig conform het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole (2008/944/GBVB), met onder andere specifieke aandacht voor het risico op omleiding van de goederen naar ongewenste eindgebruikers. In het geval van de voor uitvoer naar de VAE afgegeven vergunningen is in het verleden ten aanzien van de uit te voeren goederen geen risico op omleiding naar Soedan vastgesteld. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om goederen ten behoeve van marineschepen met als eindgebruiker de VAE marine. Gelet op het feit dat er in Soedan geen sprake is van een maritiem conflict is het niet aannemelijk dat dergelijke goederen worden omgeleid naar Soedan.
Welke stappen heeft u gezet om de aangenomen moties van de leden Dobbe en Boswijk en Dobbe en Van der Burg over diplomatieke druk en maatregelen tegen VAE te implementeren?7 8
Het kabinet spreekt binnen de brede bilaterale relatie met de VAE ook over de situatie in Soedan, zowel op politiek als hoog-ambtelijk niveau. Zo sprak de Minister van Buitenlandse Zaken op 19 november jl. met de Minister van Buitenlandse Zaken, Sheikh Abdullah bin Zayed Al Nahyan, waar aandacht is gevraagd voor de situatie in El Fasher en het belang is onderstreept om te komen tot een einde aan het geweld. Inzet van de gesprekken is constructief engagement met de VAE als een relevante actor die aangeeft bij te willen dragen aan een einde van het conflict.
Het kabinet heeft conform motie-Ceder c.s. (21 501-02, nr. 3276) tijdens de Raad Buitenlandse Zaken in november gepleit voor engagement vanuit de EU met externe actoren, inclusief in de context van EU-GCC relaties. Ook heeft het kabinet bepleit dat de EU zich inzet voor een onmiddellijke wapenstilstand, bescherming van burgers, onbelemmerde humanitaire toegang voor hulporganisaties en het verder verhogen van de humanitaire hulp voor Soedan.
Het kabinet steunt het werk van de EU Speciaal Gezant voor de Hoorn van Afrika en het werk van de VS om een einde te maken aan het conflict, het laatste voornamelijk via het kader van het Quad-initiatief (VS, Verenigde Arabische Emiraten, Saoedi Arabië en Egypte).
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland momenteel controleert of door Nederland geëxporteerde militaire goederen via de VAE in handen van de RSF terechtkomen?
Wapenexportcontrole wordt vormgegeven door een zorgvuldige risicoanalyse op grond van alle beschikbare informatie die op het moment van toetsing beschikbaar is, waarbij alle relevante ontwikkelingen van dat moment worden meegenomen.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, toetst het kabinet alle vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen zorgvuldig en per geval aan de hand van de acht criteria uit het EUGS. Bij het toetsen van een eventueel omleidingsrisico wordt er onder andere zorgvuldig gekeken naar de risico’s in relatie tot de specifieke aard van de goederen, het opgegeven eindgebruik, de eindgebruiker en het land van eindbestemming. Om zicht te krijgen op (de aannemelijkheid van) het eindgebruik, is onder andere een eindgebruikersverklaring vereist bij een vergunningaanvraag voor de uitvoer van militaire goederen. Ook wordt op basis van de aard van de goederen bezien hoe waarschijnlijk het is dat zij na omleiding inzetbaar zouden zijn in conflictgebieden, bijvoorbeeld Soedan. Zo is bij uitvoer van goederen ten behoeve van marineschepen met als eindgebruiker de VAE bijvoorbeeld overwogen dat het, gelet op het feit dat er in Soedan geen sprake is van een maritiem conflict, niet aannemelijk is dat dergelijke goederen worden omgeleid naar Soedan.
De EU onderhandelt sinds april 2025 over een vrijhandelsverdrag met de VAE; bent u bereid deze onderhandelingen op te schorten vanwege de steun van VAE aan de RSF met wapens, huurlingen en financiële middelen?9
Op 28 mei 2025 zijn de onderhandelingen over een mogelijk handelsverdrag (FTA) tussen de EU en de VAE gestart. De onderhandelingen richten zich op het opheffen van beperkingen op de handel in goederen, diensten en investeringen, evenals samenwerking in strategische sectoren zoals hernieuwbare energie, groene waterstof en kritieke grondstoffen.
Conform het betreffende BNC-fiche15 heeft het kabinet een positieve grondhouding ten aanzien van EU-handelsakkoorden, waarbij het uitgangspunt blijft dat ieder akkoord op de eigen merites wordt beoordeeld. Juist nu het wereldwijde handelssysteem onder druk staat, is het belangrijk dat we, conform de motie Hirsch-Ceder, afspraken blijven maken met internationale partners over moderne en duurzame handelsbetrekkingen, en ons inzetten voor een open en op regels gebaseerd handelssysteem.
In het mandaat voor de onderhandelingen met de VAE wordt verwezen naar de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de EU, waaronder de naleving van het internationaal recht door derde landen. De Raad heeft met dit onderhandelingsmandaat ingestemd. Het is nu aan de Commissie om op basis hiervan tot een onderhandelingsresultaat te komen met de VAE. Het kabinet zal daarover een positie innemen op het moment dat een eventueel onderhandelingsresultaat ter besluitvorming wordt voorgelegd aan de Raad.
Bent u bereid zich in te zetten voor een Europees verbod op de import van goud uit de VAE, zolang er een reëel risico bestaat dat dit goud afkomstig is uit door de RSF gecontroleerde mijnen in Soedan?
Sinds 2021 implementeert Nederland de Europese conflictmineralenverordening. Deze voorziet in wettelijke gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen voor Europese importeurs die boven een bepaalde drempelwaarden tin, tantaal, wolfraam en goud (3TG) importeren. Deze Verordening ziet toe op de controle op handel in 3TG met als doel om bij te dragen aan het tegengaan van de financiering van gewapende groepen en mensenrechtenschendingen. Hoewel de implementatie niet landen specifiek is bestaat er onder de Verordening wel een lijst van conflict- en hoog risicogebieden, opgesteld door onafhankelijke externe experts. Lidstaten en de Europese Commissie hebben geen directe invloed op de lijst. Desalniettemin heeft het kabinet zorgen over doorvoerlanden besproken met de Commissie. De Commissie gaf aan de intentie te hebben om het element van doorvoerlanden onderdeel te maken van de aanbestedingsprocedure voor actualisatie van de lijst.
Bent u bereid samen te werken met gelijkgezinde landen aan een internationaal onderzoek naar de rol van de VAE in de financiering en bewapening van de RSF?
Het is in algemene zin van belang om wapentoevoer en financiële stromen richting de strijdende partijen in te dammen, met als doel een eind te maken aan het geweld. Nederland pleit tot maatregelen hiertoe in EU-verband, waaronder bijvoorbeeld het oproepen tot een wapenembargo voor geheel Soedan.
Nederland spreekt bovendien externe actoren aan op hun verantwoordelijkheid om geen handelingen te verrichten die het conflict voeden en om in te zetten op de-escalatie, naleving van het humanitair oorlogsrecht en ongehinderde humanitaire toegang.
Hoe beoordeelt u de mogelijkheid van gerichte sancties tegen VAE-entiteiten of individuen die de RSF direct of indirect ondersteunen?
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken in november zijn sancties aangenomen tegen Abdelrahim Hamdan Dagalo, de tweede man binnen de RSF en broer van Hemedti, leider van de RSF. Conform de motie-Piri c.s. (21 501-02, nr. 3278) en motie-Piri (21 501-02, nr. 3279) heeft Nederland tijdens de Raad gepleit voor aanvullende sancties tegen verantwoordelijken voor de oorlog, zowel binnen als buiten Soedan, en inclusief de strijdende partijen op het hoogste niveau.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De afhankelijkheid van de financiële sector van Amerikaanse techgiganten |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (VVD), Vincent Karremans (VVD), van Marum |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport van DNB en de AFM waarin wordt gewaarschuwd voor de afhankelijkheid van Amerikaanse techbedrijven in de financiële sector?1
Wat is uw reactie op dit rapport?
Bent u het met de indiener eens dat de onafhankelijkheid en weerbaarheid van de financiële sector van algemeen belang is, en dus ook voorwerp van zorg moet zijn voor de regering? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om DNB en AFM te steunen door in een publiek-private samenwerking bij te dragen aan een financiële sector die minder afhankelijk is van Amerikaanse techgiganten? Zo ja, welke maatregelen kunt u hiertoe nemen?
Heeft de Rijksoverheid wat u betreft een voorbeeldfunctie in het verminderen van de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten? Zo ja, kunt u onderbouwen dat zij deze waarmaakt en er feitelijk afhankelijkheden teruggedrongen zijn?
Onderschrijft u de oproep van DNB en de AFM dat er scenario’s moeten worden uitgewerkt voor het geval onze afhankelijkheid van Amerikaanse techbedrijven wordt misbruikt, bijvoorbeeld als de VS sancties oplegt of er een cyberaanval plaatsvindt?
Bent u bereid om, in samenwerking met DNB en de AFM, deze ontwrichtende scenario’s te onderzoeken om te weten welke structurele risico’s er aan de huidige afhankelijkheden kleven?
Bent u voorstander van een Europese gecoördineerde aanpak en inkoopstrategieën om digitale afhankelijkheden te verkleinen? Welke rol ziet u hierin voor Nederland?
Welke obstakels zitten verdere Europese samenwerking voor meer digitale autonomie nu in de weg? Hoe draagt Nederland bij aan het wegnemen daarvan?
Welke mogelijkheden heeft u om bij inkoop- en aanbestedingsprocedures grote niet-Europese techbedrijven, die ook onderhevig zijn aan surveillancewetgeving van niet-Europese landen, uit te sluiten? Hoe geeft u hierbij uitvoering aan de motie-Six Dijkstra c.s.2, de motie-Bruyning/Thijssen3 en de motie-Van der Werf c.s.4?
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Wat is uw reactie op het bericht «Geen hulp voor ex-vuurwerkramprechercheur: Kamerleden ontstemd over besluit Staatssecretaris»1?
Kunt u toelichten op welke gronden het verzoek om coulance in de zaak van de heer Paalman is afgewezen?
Is er een intern advies, rapport of toetsingsdocument opgesteld over de redelijkheid en billijkheid van het verzoek? Zo ja, kunt u dit (desnoods vertrouwelijk) met de Kamer delen?
Welke beleidsregels of richtlijnen zijn toegepast bij de beoordeling van dit specifieke verzoek?
In hoeverre is bij de oorspronkelijke regeling rekening gehouden met de status van de heer Paalman als klokkenluider of melder van misstanden binnen het politieonderzoek naar de vuurwerkramp?
Erkent u dat er een groot maatschappelijk belang is dat klokkenluiders beschermd worden en geen negatieve gevolgen ondervinden van het onthullen van een maatschappelijke misstand? Hoe kijkt u met die blik naar de zaak van de heer Paalman?
Zijn er andere gevallen bekend waarin ambtenaren of medewerkers die misstanden aan de kaak stelden een vergelijkbare afkoopregeling troffen? Wat was in die situaties de handelwijze van het ministerie en/of de politieorganisatie?
Heeft destijds enige vorm van onafhankelijke toetsing of juridische begeleiding plaatsgevonden bij de totstandkoming van de regeling, gelet op de machtsverhouding tussen overheid en werknemer?
Op welke wettelijke basis is de Belastingdienst gerechtigd om (een deel van) de destijds ontvangen afkoopsom terug te vorderen?
In welke mate is binnen die regeling rekening gehouden met persoonlijke omstandigheden, zoals financiële draagkracht en gezinssituatie?
Bestaan binnen de huidige wet- en regelgeving mogelijkheden voor kwijtschelding, aanpassing of opschorting van terugvorderingen in schrijnende of uitzonderlijke situaties zoals deze?
Onder welke voorwaarden kan in individuele gevallen coulance of maatwerk worden toegepast buiten bestaande standaardregelingen?
Bent u bereid de zaak van de heer Paalman opnieuw te bezien met oog voor redelijkheid, billijkheid en de bijzondere context waarin de regeling destijds tot stand kwam?
De hongersnood in de Sudanese steden Al-Fasher en Kadugli |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de voedselwaakhond van de VN – het Integrated Food Security Phase Classification (IPC) – opnieuw hongersnood heeft vastgesteld in twee delen van Sudan, waaronder de zojuist ingenomen stad Al-Fasher?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van onder meer de Yale School of Public Health en Clingendael, die na de val van Al-Fasher spreken van massamoorden, martelingen, verkrachtingen en doelgerichte etnische zuiveringen, vooral gericht tegen niet-Arabische bevolkingsgroepen?2
Gedegen en onafhankelijk onderzoek is nodig om feiten te verzamelen over vermeende internationale misdrijven. Op grond van VNVR Resolutie 1593 heeft het Internationaal Strafhof (ICC) sinds 1 juli 2002 rechtsmacht over de situatie in Darfoer. Ook de door de VN-Mensenrechtenraad opgerichte Independent International Fact-Finding Mission for the Sudan (FFM Sudan) doet reeds onderzoek naar de situatie. Nederland heeft op 14 november in de VN-Mensenrechtenraad het belang van waarheidsvinding voor genoemde gruwelijkheden benadrukt en tevens opgeroepen tot een einde aan de mensenrechtenschendingen, naleving van het VN wapenembargo, en het beschikbaar maken van voldoende humanitaire hulp. Tijdens de bijeenkomst is een nieuwe resolutie aangenomen die het mandaat van de FFM uitbreidt, zodat ook specifiek onderzoek kan worden gedaan naar de gebeurtenissen in El Fasher.
Denkt u dat hier mogelijk sprake is van grove schendingen van het internationaal humanitair recht, en dat dit mogelijk kan vallen onder de definitie van genocide zoals vastgelegd in het Genocideverdrag van de Verenigde Naties?
Uit de berichtgeving komt een zeer verontrustend beeld naar voren over de situatie en het kabinet wijst daarom ook op de noodzaak van gedegen en onafhankelijk onderzoek naar de situatie, om vast te stellen of er inderdaad sprake is van internationale misdrijven en de vervolging mogelijk te maken van degenen die daarvoor verantwoordelijk zijn.
Genocide is een uiterst serieuze kwalificatie en daarom is het kabinet in de regel terughoudend om situaties als genocide te kwalificeren. Om genocide vast te stellen, moet aan alle elementen van de juridische definitie van genocide uit het Genocideverdrag worden voldaan: het aantonen van één of meerdere handelingen uit het Genocideverdrag én van genocidale opzet. Hierbij geldt een hoge bewijslast en is grondig feitenonderzoek noodzakelijk.
Daarom zijn uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek, of vaststellingen door de VN-Veiligheidsraad voor het kabinet zwaarwegend bij het kwalificeren van dergelijke handelingen als genocide.
Welke consequenties trekt u op basis van het Genocideverdrag als het oordeel is dat er een genocide zou dreigen in Darfur? Is Nederland verplicht alles in het werk te stellen om een genocide te voorkomen?
Het kwalificeren van een situatie als genocide is geen vereiste voor de toepasselijkheid van de verplichtingen onder het Genocideverdrag voor derde staten zoals Nederland, waaronder de verplichting om genocide te voorkomen. Deze verplichting treedt immers al eerder in werking, namelijk bij het bestaan van betrouwbare aanwijzingen van een ernstig risico op genocide.
Het kabinet spant zich naar vermogen in om verergering van de situatie te voorkomen. Een voorbeeld hiervan is de inzet van het kabinet in de VN-Mensenrechtenraad, als lid van de Soedan kerngroep in de Mensenrechtenraad, samen met Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Ierland en Noorwegen, voor de uitbreiding van het mandaat van de Fact-Finding Missionin Soedan, zodat ook specifiek onderzoek kan worden gedaan naar de gebeurtenissen in Darfoer. Op deze manier zet het kabinet in op gedegen en onafhankelijk onderzoek naar de misstanden in Soedan.
Voor verdere uiteenzetting van Nederlandse inzet omtrent Soedan verwijzen we u graag naar de antwoorden op de vragen van het lid Teunissen (PvdD) over de laatste stand van zaken Nederlandse inzet op humanitaire crisis in Soedan (kenmerk:2025Z17931), de Kamerbrief van 24 september jl. inzake de humanitaire situatie in Soedan (Kernmerk: BZ2520148) en de Kamerbrief van 24 november 2025 betreft de ontwikkelingen en humanitaire situatie van El Fasher na de inname door de RSF en de Nederlandse reactie hierop.
Is de val van Al-Fasher en de acute situatie van hongersnood en etnisch geweld tegen burgers voor u reden om zo spoedig mogelijk de diplomatieke druk op de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) op te voeren met als doel dat de VAE al het mogelijke in het werk stelt om te waarborgen dat de burgerbevolking beschermd wordt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft conform motie-Ceder c.s. (21 501-02, nr. 3276) tijdens de Raad Buitenlandse Zaken in november gepleit voor engagement vanuit de EU met externe actoren, inclusief in de context van EU-GCC relaties. Daarnaast spreekt Nederland binnen de brede bilaterale relatie met de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) ook over de situatie in Soedan, zowel op politiek als hoog-ambtelijk niveau. Zo sprak ik op 19 november jl. met de Minister van Buitenlandse Zaken, Sheikh Abdullah bin Zayed Al Nahyan, waar ik aandacht heb gevraagd voor de situatie in El Fasher en het belang heb onderstreept om te komen tot een einde aan het geweld. Inzet van de gesprekken is constructief engagement met de VAE als een relevante actor die aangeeft bij te willen dragen aan een einde van het conflict.
De VAE is een van de relevante regionale actoren om tot een einde aan het conflict, en tot een vredesovereenkomst te komen. Zo maakt de VAE onderdeel uit van de QUAD – een samenwerkingsverband met de Verenigde Staten, Saoedi-Arabië en Egypte. De QUAD heeft in een verklaring in september jl. opgeroepen tot een wapenstilstand en deze groep landen spreekt met beide partijen om een einde te maken aan het conflict.
Welke stappen heeft Nederland verder tot nu toe gezet, bilateraal of via de EU en de VN, om op te roepen tot bescherming van burgers in Darfur en om daders van deze misdaden ter verantwoording te roepen?
Nederland roept internationaal op tot het beschermen van burgers in Darfoer en tot verantwoording van de daders van misdaden tegen burgers. De Nederlandse diplomatieke inzet vindt bilateraal, in EU-verband en in multilaterale fora plaats. Binnen de Mensenrechtenraad heeft Nederland zich ingespannen om het mandaat van de Fact Finding Mission in Soedan te verlengen en heeft Nederland samen met de EU de strijdende partijen opgeroepen het humanitair oorlogsrecht te respecteren. Het mandaat van de FFM omvat onder meer het verzamelen, analyseren en documenteren van mensenrechtenschendingen en schendingen van het humanitair oorlogsrecht, met als doel straffeloosheid tegen te gaan. De FFM is aangemoedigd om samen te werken met het Internationaal Strafhof.
Vrijdag 14 november jl. heeft in de Mensenrechtenraad, op verzoek van de Soedan-kerngroep waarvan Nederland onderdeel is, een sessie plaatsgevonden over de mogelijke misdrijven tegen burgers in en om El Fasher. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft hier het belang van waarheidsvinding benadrukt en opgeroepen tot het respecteren van het humanitair oorlogsrecht, de naleving van het VN-wapenembargo en het verzekeren van voldoende humanitaire hulp. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken in november zijn sancties aangenomen tegen Abdelrahim Hamdan Dagalo, een zeer hooggeplaatste commandant van de Rapid Support Forces (RSF). Conform de motie-Piri c.s. (21 501-02, nr. 3278) en motie-Piri (21 501-02, nr. 3279) heeft Nederland tijdens de Raad gepleit voor aanvullende sancties tegen verantwoordelijken voor de oorlog, zowel binnen als buiten Soedan, en inclusief de strijdende partijen op het hoogste niveau.
Bent u bereid om, net als bij eerdere crises, stevig(er) diplomatiek op te treden richting de leiders van de Rapid Support Forces (RSF), inclusief het aandringen op sancties tegen verantwoordelijken?
Nederland roept internationaal op tot het stoppen van geweld tegen burgers en pleit voor het tegengaan van straffeloosheid van schendingen van het internationaal recht. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken in november zijn sancties aangenomen tegen Abdelrahim Hamdan Dagalo, een zeer hooggeplaatste commandant van de Rapid Support Forces (RSF). Conform de motie-Piri c.s. (21 501-02, nr. 3278) en motie-Piri (21 501-02, nr. 3279) heeft Nederland tijdens de Raad gepleit voor aanvullende sancties tegen verantwoordelijken voor de oorlog, zowel binnen als buiten Soedan, en inclusief de strijdende partijen op het hoogste niveau.
Bent u bereid het Internationaal Strafhof te ondersteunen bij het verzamelen van relevant bewijsmateriaal? Zo ja, op welke wijze kan Nederland helpen met het verzamelen en aandragen van bewijsmateriaal?
In de afgelopen drie jaren heeft Nederland in totaal 6 miljoen euro aan vrijwillige bijdragen aan het Internationaal Strafhof (ICC) overgemaakt om de algehele onderzoekscapaciteit van het Hof te versterken. Mede met behulp van deze bijdragen heeft het ICC moderne ICT-middelen kunnen aanschaffen ten behoeve van de (digitale) bewijsgaring en kunnen investeren in moderne forensische technologieën. Ook heeft het Parket van de Aanklager (Office of the Prosecutor, OTP) met behulp van deze bijdragen een digitaal portaal – de «OTPLink» – geopend, waardoor eenieder nu online potentieel bewijsmateriaal met het ICC kan delen, waaronder audiovisueel materiaal. Tevens is er geïnvesteerd in gespecialiseerde capaciteit op het gebied van genderspecifieke misdrijven en misdrijven tegen kinderen, onder andere door het in dienst nemen van relevante juridische en praktische experts. De Nederlandse vrijwillige bijdragen van de afgelopen jaren hebben op deze en andere manieren een significante bijdrage geleverd aan de capaciteit van het ICC om bewijsmateriaal te verzamelen en te verwerken.
Bent u bereid om de Kamer op korte termijn te informeren over de actuele stand van zaken rond het conflict in Sudan; de rol van Nederland in diplomatieke, humanitaire en juridische inspanningen; en de inzet richting internationale tribunalen voor gerechtigheid voor de slachtoffers?
Ja. Graag verwijs ik naar de recente Kamerbrief van 24 november 2025 betreft de ontwikkelingen en humanitaire situatie van El Fasher na de inname door de RSF en de Nederlandse reactie hierop.
Kunt u deze vragen met spoed, bij voorkeur binnen een week, beantwoorden?
De situatie in Soedan |
|
Jan Paternotte (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Aukje de Vries (VVD) |
|
|
|
|
Deelt u de zorgen over de situatie in El Fasher, waar de Rapid Support Forces (RSF) de macht hebben gegrepen en in slechts een week al tienduizenden burgers hebben vermoord?
Het kabinet is bekend met de berichtgeving over het geweld tegen burgers in El Fasher en omliggende gebieden in Soedan en deelt de zorgen hierover.
Bent u, zoals de Amerikaanse regering reeds in januari van dit jaar deed, bereid de acties van de RSF te bestempelen als genocide? Zo nee, waarom niet?1
Genocide is een uiterst serieuze kwalificatie en daarom zijn we in de regel terughoudend om situaties als genocide te kwalificeren. Om genocide vast te stellen, moet aan alle elementen van de juridische definitie van genocide uit het Genocideverdrag worden voldaan: het aantonen van één of meerdere handelingen uit het Genocideverdrag én van genocidale opzet. Hierbij geldt een hoge bewijslast en is grondig feitenonderzoek noodzakelijk. Daarom zijn uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek, of vaststellingen door de VN-
Veiligheidsraad voor het kabinet zwaarwegend bij het kwalificeren van dergelijke handelingen als genocide.
Welke mogelijkheden voor sancties jegens de RSF ziet u nog? Bent u bereid alles op alles te zetten deze sancties op te leggen, waar mogelijk in internationaal of Europees verband, maar indien nodig met een groep gelijkgestemde landen?
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken in november zijn sancties aangenomen tegen Abdelrahim Hamdan Dagalo, de tweede man binnen de RSF en broer van Hemedti, leider van de RSF. Conform de motie-Piri c.s. (21 501-02, nr. 3278) en motie-Piri (21 501-02, nr. 3279) heeft Nederland tijdens de Raad gepleit voor aanvullende sancties tegen verantwoordelijken voor de oorlog, zowel binnen als buiten Soedan, en inclusief de strijdende partijen op het hoogste niveau.
Bent u bekend met het feit dat zowel uit de Verenigde Staten (VS) als uit het Verenigd Koninkrijk (VK) wapens worden geëxporteerd naar de Verenigde Arabische Emiraten, waarvan bekend is dat deze wapens ook in handen van de RSF vallen?2, 3
Het kabinet is bekend met de berichtgeving hierover.
Heeft u uw collega’s uit de VS en het VK hierop aangesproken? Zo nee, bent u bereid met hen in overleg te treden hierover?
Nederland is met verschillende bondgenoten in gesprek over de situatie in Soedan. Die gesprekken omvatten een breed scala aan relevante thema’s vanuit de gedeelde ambitie de situatie in Soedan te verbeteren.
Deelt u de zorgen dat ook militaire goederen uit Nederland in handen van de RSF eindigen, gezien het feit dat Nederland sinds 2023 weer militaire goederen aan de Verenigde Arabische Emiraten levert?
Het kabinet toetst alle vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen per geval en zorgvuldig conform het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole (2008/944/GBVB), met onder andere specifieke aandacht voor het risico op omleiding van de goederen naar ongewenste eindgebruikers. Voor de afgegeven uitvoervergunningen naar de VAE is geen risico op omleiding van de betreffende goederen naar Soedan vastgesteld. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om goederen ten behoeve van marineschepen met als eindgebruiker de VAE marine. Gelet op het feit dat er in Soedan geen sprake is van een maritiem conflict is het niet aannemelijk dat dergelijke goederen zouden worden omgeleid naar Soedan.
Welke garantie heeft u van de Verenigde Arabische Emiraten dat deze goederen niet in Soedan eindigen? Op welke manier controleert u dit?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier zet u druk op de Verenigde Arabische Emiraten om geen wapens meer te leveren aan de RSF? Bent u bereid drukmiddelen in te zetten om deze leveringen te voorkomen en zo ja, welke?
Het kabinet heeft conform motie-Ceder c.s. (21 501-02, nr. 3276) tijdens de Raad Buitenlandse Zaken in november gepleit voor engagement vanuit de EU met externe actoren, inclusief in de context van EU-GCC relaties. Daarnaast spreekt Nederland binnen de brede bilaterale relatie met de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) ook over de situatie in Soedan, zowel op politiek als hoog-ambtelijk niveau. Zo sprak de Minister van Buitenlandse Zaken op 19 november jl. met de Minister van Buitenlandse Zaken, Sheikh Abdullah bin Zayed Al Nahyan, waar aandacht is gevraagd voor de situatie in El Fasher en het belang is onderstreept om te komen tot een einde aan het geweld. Inzet van de gesprekken is constructief engagement met de VAE als een relevante actor die aangeeft bij te willen dragen aan een einde van het conflict.
De VAE maakt onderdeel uit van het Quad initiatief – een samenwerkingsverband met de Verenigde Staten, Saoedi-Arabië en Egypte. De Quad heeft in een verklaring in september jl. opgeroepen tot een wapenstilstand en noemde een einde aan externe militaire steun cruciaal voor het beëindigen van het conflict. De Quad spreekt met beide partijen om een einde te maken aan het conflict.
Het is in algemene zin van belang om wapentoevoer en financiële stromen richting de strijdende partijen in te dammen, met als doel een eind te maken aan het geweld. Nederland pleit tot maatregelen hiertoe in EU-verband, waaronder bijvoorbeeld het oproepen tot een VN-wapenembargo voor geheel Soedan.
Nederland spreekt bovendien externe actoren aan op hun verantwoordelijkheid om geen handelingen te verrichten die het conflict voeden en om in te zetten op de-escalatie, naleving van het humanitair oorlogsrecht en ongehinderde humanitaire toegang.
Bent u bereid een extra financiële en/of personele inzet te leveren ten behoeve van waarheidsvinding in Darfur en andere delen van Soedan?
Nederland is augustus jl. toegetreden tot de kerngroep van landen (bestaande uit het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Noorwegen en Ierland) die zich inzet voor de verlenging van de resolutie over het mandaat van de Independent International Fact Finding Mission for the Sudan (FFM). Op 6 oktober jl. is deze resolutie aangenomen en is het mandaat van de FFM met een jaar verlengd. Nederland levert hiermee een extra inspanning om ervoor te zorgen dat dit instrument voor Soedan behouden blijft en dat schendingen van het humanitair oorlogsrecht worden gedocumenteerd.
Op vrijdag 14 november jl. heeft in de Mensenrechtenraad, op verzoek van de Soedan-kerngroep waar Nederland deel van uitmaakt, een sessie plaatsgevonden over de mogelijke misdaden tegen burgers in en om El Fasher. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft hierbij het belang van waarheidsvinding benadrukt en opgeroepen tot naleving van het internationaal humanitair recht, het VN-wapenembargo en het waarborgen van voldoende humanitaire hulp.
Het is niet mogelijk voor individuele VN-lidstaten om onafhankelijke onderzoekscommissies, zoals de FFM, rechtstreeks financieel te ondersteunen. Nederland zet zich er wel voor in dat binnen het reguliere VN-budget voldoende middelen worden gereserveerd voor dergelijke onafhankelijke onderzoeksmechanismen.
Nederland draagt sinds 2023, via partnerorganisatie Justice Rapid Response (JRR), bij aan het werk van de FFM. JRR heeft de FFM versterkt met juridische expertise op het gebied van gender en kinderrechten. Daarmee heeft Nederland, via JRR, bijgedragen aan het werk van de FFM, onder meer op het terrein van conflict-related sexual violence (CRSV).
Daarnaast steunt Nederland in 2025 het landenkantoor van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR) in Soedan met EUR 1,5 miljoen. Het landenkantoor documenteert, monitort en rapporteert over de mensenrechtensituatie in Soedan en ondersteunt daarmee indirect de werkzaamheden van de FFM.
Welke steun levert Nederland momenteel aan journalisten in en rondom Soedan? Bent u bereid deze steun op te voeren?
Nederland steunt vanuit het centrale mensenrechtenfonds het werk van Free Press Unlimited en Reporters Without Borders via het Safety for Voices-subsidiekader. Deze organisaties bieden fysieke, juridische, digitale, financiële en psychosociale hulp aan journalisten in nood. Zij zijn wereldwijd actief, ook in Soedan.
Daarnaast biedt de post Khartoem voor een bedrag van EUR 1,85 miljoen ondersteuning aan lokale mensenrechtenverdedigers, waaronder journalisten, in nood via DefendDefenders. Ook wordt het onafhankelijke Soedanese nieuwsplatform Radio Dabanga ondersteund met EUR 750.000. Tot slot ondersteunt Nederland het OHCHR-kantoor met EUR 2 miljoen om de mensenrechtensituatie in Soedan te versterken, onder meer door netwerken van journalisten te ondersteunen.
Welke humanitaire hulp levert Nederland momenteel aan Soedan en specifiek de vluchtelingenkampen in de omgeving van Noord-Darfur? Bent u bereid deze hulp te verstevigen, met name op het gebied van medische zorg en voedsel? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder gecommuniceerd aan uw Kamer in de Kamerbrief Humanitaire situatie Soedan en specifiek El Fasher (d.d. 24 september 2025, 29 237, nr. 234) ondersteunt Nederland humanitaire organisaties die in Soedan werkzaam zijn bij het adresseren van de meest urgente noden, inclusief medische zorg en voedselvoorziening in de vluchtelingenkampen in Noord-Darfoer, zoals in Tawila. Dit gebeurt via flexibele financiering aan de belangrijkste VN-organisaties (waaronder het Wereldvoedselprogramma (WFP) en UNICEF) en de Rode Kruis- en Rode Halve Maanbeweging, evenals via financiering specifiek voor Soedan (via de Dutch Relief Alliance en het VN-landenfonds Sudan Humanitarian Fund (SHF)). De Nederlandse wijze van voorfinancieren geeft hulporganisaties de ruimte om snel en flexibel te reageren op crises zoals deze, en waar nodig en mogelijk hun inzet te intensiveren.
Sinds de inname van El Fasher, de wreedheden die daar plaatsvinden en de stroom mensen die de stad ontvluchten, heeft het Central Emergency Response Fund (CERF) van de VN USD 20 miljoen beschikbaar gesteld voor humanitaire hulp aan de getroffen bevolking en vluchtelingen. Daarnaast heeft het SHF in 2025 reeds USD 48 miljoen gealloceerd voor humanitaire hulp in zowel Kordofan als Darfoer. Nederland is voor zowel het CERF als het SHF een van de belangrijkste donoren.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Verhuurfraude |
|
Sandra Beckerman |
|
Foort van Oosten (VVD), Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
Bent u bekend met het bericht dat tientallen Hagenaars slachtoffer zijn geworden van verhuurfraude, waarbij mensen een woning bezichtigen, een voorschot betalen en zelfs een huurcontract tekenen waarna blijkt dat de woning niet van de vermeende verhuurder is?1
Ja.
Kan de Minister van Justitie en Veiligheid aangeven of hij van plan is deze vorm van fraude waar nu weinig zicht op is op te laten nemen in de volgende slachtofferenquête van het CBS, zoals onderzoekers van het CBS zelf voorstellen? Zo nee, waarom niet?
Het CBS en het Ministerie van Justitie en Veiligheid beslissen gezamenlijk welke vragen er gesteld worden in de Veiligheidsmonitor, de slachtofferenquête waar het hier over gaat. Wij doen dit in nauwe samenwerking met partners die belang hebben bij de monitor, zoals politie en gemeenten.
Het uitgangspunt is dat de vragenlijst door de jaren heen zoveel mogelijk hetzelfde blijft. Anders zijn de cijfers door de jaren heen niet meer te vergelijken en verliest de monitor zijn kracht. Tegelijkertijd moet de Veiligheidsmonitor ook meegaan met de tijd. Daarom verkennen het CBS, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de partners in voorbereiding op iedere nieuwe Veiligheidsmonitor in welke mate er behoefte is aan data over eventuele aanvullende onderwerpen.
Op het moment van schrijven wordt de Veiligheidsmonitor 2025 uitgevoerd. De voorbereidingen voor de Veiligheidsmonitor 2027 worden in het najaar van 2026 opgestart. Dan zal het Ministerie van Justitie en Veiligheid samen met het CBS en de partners verkennen of het nuttig, wenselijk en haalbaar is om vragen over verhuurfraude op te nemen in de vragenlijst.
Kan de Minister van Justitie en Veiligheid aangeven of hij van plan is deze vorm van fraude apart te laten registreren door bijvoorbeeld de politie? Zo nee, waarom niet?
Door middel van het toekennen van een Maatschappelijke Klasse registreert de politie meldingen in haar systemen. Dat gebeurt ook voor vastgoedfraude, maar niet specifiek voor verhuurfraude. De politie geeft desgevraagd aan dat het ook niet wenselijk is hier een aparte klasse voor te creëren, omdat er vele vormen van vastgoedfraude zijn. Dit maakt de registratie diffuus en door alle verschillende definities minder overzichtelijk. Ik vind het van belang om te benadrukken dat slachtoffers van oplichting, en dus ook van verhuurfraude, aangifte bij de politie kunnen doen.
Kan de Minister van Veiligheid en Justitie aangeven wat de Fraudehelpdesk van het ministerie nu al doet rondom deze vorm van fraude en ziet de Minister aanleiding om de Fraudehelpdesk hier extra aandacht aan te laten besteden, bijvoorbeeld via specifieke ondersteuning voor slachtoffers of het beschikbaar stellen van preventieve informatie gericht op immigranten, gezien zij een «makkelijke» doelgroep voor deze fraude zijn?
De Fraudehelpdesk geeft desgevraagd aan dat dit jaar ongeveer 300 meldingen over (pogingen tot) verhuurfraude zijn gedaan, waarbij ongeveer de helft van deze melders financieel is gedupeerd. Het gaat hierbij om slachtoffers die geld hebben betaald voor een niet-bestaande woning of voor een woning die feitelijk niet beschikbaar is voor verhuur.
De Fraudehelpdesk biedt slachtoffers ondersteuning door samen met de melder te bekijken welke stappen kunnen worden gezet, en waar nodig door te verwijzen naar de juiste instanties. Daarnaast wordt via de website en sociale media actief gewaarschuwd voor deze vorm van oplichting. Zie bijvoorbeeld de campagne «Een dak boven je hoofd, of van je centen beroofd?» (https://www.fraudehelpdesk.nl/campagnes/een-dak-boven-je-hoofd-of-van-je-centen-beroofd/). De toegankelijkheid en vindbaarheid van kwetsbare groepen is voor de Fraudehelpdesk is een belangrijk aandachtspunt. De algemene folder van de Fraudehelpdesk is beschikbaar in het Nederlands, Engels, Turks en Arabisch, om ook anderstalige doelgroepen beter te bereiken.
Zien de Ministers aanleiding om extra aandacht te besteden aan het verhogen van de meldings- en aangiftebereidheid van verhuurfraude, aangezien de drempel voor veel mensen hoog is vanwege het feit dat ze het zichzelf verwijten? Zo nee, waarom niet?
Wij roepen burgers die slachtoffer zijn geworden van criminaliteit op om aangifte te doen bij de politie of om dit te melden bij de Fraudehelpdesk. Zoals bij het antwoord op vraag 4 is toegelicht heeft de Fraudehelpdesk, die ook wordt aangehaald in het interview, aandacht voor verhuurfraude en biedt hierover voorlichting en geeft informatie wat de potentiële huurder zelf kan doen om te voorkomen dat deze wordt opgelicht. Daarnaast treden gemeenten én woningbouwcorporaties op tegen illegale verhuurconstructies en frauduleuze praktijken met sociale huurwoningen.
Ziet de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening ook dat de commerciële huursector een «black box» is wat fraude vergemakkelijkt en ziet de Minister reden om daar iets aan te doen? Zo nee, waarom niet?
Het huren en verhuren van woonruimte en het aangaan van een huur-verhuurrelatie, is een privaatrechtelijke overeenkomst, die bij de overheid onbekend is. Ik onderzoek op dit moment de meerwaarde van een huurregister, dit n.a.v. van verschillende Kamermoties, waarin in een huurregister een instrument wordt gezien om particuliere verhuur in beeld te krijgen en frauduleuze verhuurpraktijken beter aan te kunnen pakken.2
Ziet de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening verhuurfraude als een extra reden om een landelijk huurregister in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Een huurregister wordt op dit moment door mij nader onderzocht. Een huurregister kan uiteenlopende maatschappelijke doelen dienen. Het uit de anonimiteit halen van de huur-verhuurrelatie is er daar één van. Met een huurregister kan de huurder bijvoorbeeld nagaan of de verhurende partij bij het register bekend is. Dat zou voor situaties zoals beschreven een extra waarborg kunnen geven.
Wordt de aanwezigheid van deze vorm van verhuurfraude meegenomen in de plannen voor een landelijk huurregister? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 7 is genoemd, wordt een huurregister op dit moment door mij nader onderzocht. Eén van de mogelijkheden van een huurregister is dat de huurder na zou kunnen gaan of de verhurende partij bij het register bekend is.
Welke scenario’s voor een huurregister worden op dit moment uitgewerkt door de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en wanneer zal de Kamer hierover geïnformeerd worden?
Ik verwacht een voorstel voor het huurregister in het eerste kwartaal van 2026 in internetconsultatie te kunnen brengen. Daarmee wil ik alle relevante stakeholders uitnodigen mee te denken over de nadere inrichting van een huurregister. In het voorstel zal ik ook ingaan op onderzochte scenario’s en alternatieven.
Het bericht 'Beleid asiel en werk op de schop' |
|
Bente Becker (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Beleid asiel en werk op de schop»?1
Ja.
Kunt u de Kamer zo snel mogelijk het voorstel toezenden dat aan het artikel ten grondslag ligt?
De voorstellen zijn op 3 november jl. gepubliceerd voor internetconsultatie.2 De internetconsultatie ziet op de wijziging van zowel het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022 (BuWav 2022) als van de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022 (RuWav 2022). De internetconsultatie liep tot en met 30 november 2025. Na het verwerken van de reacties op de internetconsultatie en de uitvoerings- en handhavingstoetsen zal het kabinet de voorstellen aan uw Kamer en aan de Eerste Kamer toezenden in het kader van de voorhangprocedure. Het kabinet verwacht uw Kamer de stukken begin 2026 toe te zenden.
Kunt u de Kamer de wet-en regelgeving toezenden waarop gebaseerd is dat lidstaten verplicht zijn asielzoekers volledig toegang te geven tot de arbeidsmarkt, in plaats van de 24 weken die Nederland tot voor kort hanteerde?
In de huidige Opvangrichtlijn3 is opgenomen dat lidstaten ervoor moeten zorgen dat asielzoekers na uiterlijk negen maanden toegang moeten hebben tot de arbeidsmarkt. Op 29 november 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling bestuursrechtspraak) uitspraak gedaan over de 24-weken-eis.4 De Afdeling bestuursrechtspraak is tot het oordeel gekomen dat de 24-weken-eis in strijd is met de huidige Opvangrichtlijn en dat de 24-weken-eis daarom onverbindend is. Het UWV past sindsdien niet langer de 24-weken-eis toe bij aanvragen om een tewerkstellingsvergunning ten behoeve van asielzoekers. In de uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak aangegeven dat de 24-weken-eis afbreuk doet aan het doel en nuttig effect van de Europese Opvangrichtlijn. Gelet op deze uitspraak kan de 24-weken-eis niet langer meer worden toegepast.
De herziene Opvangrichtlijn5 bevat normen voor de opvang en bijbehorende voorzieningen die lidstaten aan asielzoekers moeten bieden. Het recht van asielzoekers op toegang tot de arbeidsmarkt volgt uit artikel 17 van deze richtlijn. Lidstaten moeten ervoor zorgen dat asielzoekers uiterlijk zes maanden na de registratie van het asielverzoek toegang hebben tot de arbeidsmarkt. In artikel 17, tweede lid, en de overwegingen van de richtlijn is expliciet opgenomen dat er sprake moet zijn van daadwerkelijke c.q. effectieve toegang tot de arbeidsmarkt.6 De Raad van State heeft geoordeeld dat de 24-weken-eis niet voldoet aan de norm van effectieve toegang en dat een dergelijke eis daarom in strijd is met de Opvangrichtlijn.7 Aangezien de herziene Opvangrichtlijn ook voorschrijft dat er sprake moet zijn van effectieve toegang, zou het stellen van de 24-weken-eis ook in strijd zijn met deze richtlijn.
Bent u het ermee eens dat de motie Becker-Flach2 volledig moet worden uitgevoerd, te weten dat alle asielzoekers waarbij het niet waarschijnlijk is dat hun aanvraag wordt ingewilligd, bijvoorbeeld omdat ze uit een veilig land komen, maar ook wanneer er gronden zijn aan te nemen dat ze een gevaar vormen voor de nationale veiligheid of zij Dublin claimant zijn, de toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt volledig moet worden ontzegd? Zo ja, doet u dat ook met dit voorstel, of gaat uw voorstel alleen over veilige landers?
Ja, dit wordt met de implementatie van de herziene Opvangrichtlijn uitgevoerd, binnen de kaders van het Migratiepact. Gelet op de gevolgen voor de uitvoering zullen de nieuwe regels voor werk gelijktijdig in werking treden met het moment waarop het Migratiepact van toepassing wordt. Daarmee streven wij naar een inwerkingtreding op 12 juni 2026. In de motie Becker-Flach9 is de regering verzocht te regelen dat voor asielzoekers voor wie het niet waarschijnlijk is dat hun asielaanvraag wordt ingewilligd, bijvoorbeeld omdat ze uit een veilig land komen, er gronden zijn om aan te nemen dat ze een gevaar vormen voor de nationale veiligheid of zij Dublinclaimant zijn, de toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt te ontzeggen.
Met de nieuwe regels uit het Migratiepact worden asielaanvragen van een aantal groepen asielzoekers versneld behandeld.10 Onder de versnelde behandelingsprocedure vallen groepen asielzoekers voor wie het niet waarschijnlijk is dat hun asielaanvraag wordt ingewilligd. Een aantal categorieën binnen deze procedure worden uitgesloten van de toegang tot de arbeidsmarkt. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de motie-Becker-Flach. Het gaat om groepen asielzoekers voor wie het niet waarschijnlijk is dat hun asielaanvraag wordt ingewilligd, omdat:
Deze groepen asielzoekers met een asielaanvraag binnen de versnelde behandelingsprocedure hebben geen toegang tot de arbeidsmarkt. Dit is alleen anders indien de IND besluit dat de feitelijke of juridische elementen te complex zijn om binnen de versnelde behandelingsprocedure te onderzoeken. Een ander deel van de asielzoekers met een aanvraag die valt onder de versnelde behandelingsprocedure moet wel toegang krijgen tot de arbeidsmarkt. Dit betreft dan bijvoorbeeld de categorie asielzoekers afkomstig uit een land met een inwilligingspercentage van gemiddeld lager dan 20%.
De uitsluiting van de toegang tot de arbeidsmarkt geldt ook voor Dublinclaimanten die een overdrachtsbesluit hebben gekregen.
In het wetsvoorstel voor de Uitvoerings- en implementatiewet voor het Asiel- en migratiepact 2026 is ten behoeve hiervan ook een wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen opgenomen. Met deze wijziging zijn een nieuwe weigeringsgrond en een intrekkingsgrond opgenomen voor tewerkstellingsvergunningaanvragen. Hiermee moeten aanvragen voor een tewerkstellingsvergunning voor een asielzoeker voor wie de toegang tot de arbeidsmarkt is uitgesloten, zoals ook opgenomen in de motie, worden geweigerd. Daarnaast moet een reeds verleende tewerkstellingsvergunning worden ingetrokken indien de asielzoeker onder een categorie komt te vallen voor wie geen toegang tot de arbeidsmarkt is, maar ten behoeve van wie eerder al een tewerkstellingsvergunning is verstrekt. De tewerkstellingsvergunning van de werkgever zal in dat geval worden ingetrokken.
Bent u alsnog bereid uw voorstel volledig in overeenstemming te brengen met de aangenomen motie? Zo ja, op welke termijn, zo nee waarom niet?
Ja, zie de reactie op vraag 4. De voorgestelde wijzigingen sluiten aan bij het motie, waarin we de toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt ontzeggen voor asielzoekers met een lagere kans op inwilliging van hun asielverzoek, bijvoorbeeld omdat zij uit een veilig land van herkomst komen, er gronden zijn om aan te nemen dat ze een gevaar vormen voor de nationale veiligheid of openbare orde, of omdat er een overdrachtsbesluit is genomen, omdat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.
Is het juist dat lidstaten conform het Europese migratiepact de ruimte hebben om voor alle andere asielzoekers de wachttermijn waarna sprake is van toegang tot de arbeidsmarkt, te houden op zes maanden? Zo ja, waarom kiest u er voor in uw voorstel dit als Nederland sneller te doen, namelijk al na drie maanden?
Op grond van de huidige regels moeten lidstaten ervoor zorgen dat asielzoekers binnen uiterlijk negen maanden mogen werken. In Nederland mogen asielzoekers op dit moment werken nadat hun asielaanvraag zes maanden in procedure is.
Op grond van de herziene Opvangrichtlijn moeten lidstaten aan asielzoekers, indien de toegang niet is uitgesloten, uiterlijk binnen zes maanden nadat de asielaanvraag is geregistreerd toegang geven tot de arbeidsmarkt. In de overwegingen bij de herziene Opvangrichtlijn is opgenomen dat lidstaten worden aangemoedigd om asielzoekers eerder te laten werken als hun asielverzoek waarschijnlijk gegrond is, teneinde de integratievooruitzichten en de zelfstandigheid van asielzoekers te vergroten. Met deze wijziging kunnen asielzoekers eerder gedurende de asielprocedure werken, wat onder meer bijdraagt aan het verkrijgen van meer (financiële) zelfstandigheid, en het leren van de Nederlandse taal. Daarnaast dragen asielzoekers met een inkomen financieel bij aan de eigen opvang. Verder kan het ook bijdragen aan een hogere arbeidsparticipatie voor statushouders, als zij al gedurende het asielproces hebben kunnen werken. Ook in het regeerprogramma is opgenomen dat het kabinet asielzoekers van wie de kans groot is dat zij een asielvergunning krijgen wil stimuleren om deel te nemen aan de arbeidsmarkt en belemmeringen daartoe wil wegnemen.
Het kabinet heeft om deze redenen gekozen in het voorstel op te nemen een wachttermijn van drie maanden te hanteren. Dit geldt dan voor asielzoekers voor wie de toegang tot de arbeidsmarkt niet is uitgesloten. Een aantal categorieën asielzoekers voor wie het niet waarschijnlijk is dat hun asielaanvraag wordt ingewilligd mogen namelijk onder deze nieuwe regels niet meer werken. Dit gaat dan onder andere om asielzoekers afkomstig uit veilige landen van herkomst. Dit voorstel is voorgelegd aan onder andere de Nederlandse Arbeidsinspectie, het UWV, de ATR en uitgezet voor internetconsultatie. Alle ingekomen reacties en adviezen zullen door het kabinet worden bestudeerd. Op basis hiervan beziet het kabinet of aanpassing van de voorgestelde wijzigingen nodig is. Het voorstel zal daarna aan uw Kamer worden toegestuurd.
Bij een nog kortere periode zou de uitvoerbaarheid onder druk komen te staan. Een termijn van drie maanden sluit daarnaast goed aan op de duur van de versnelde behandelingsprocedure. Onder de versnelde behandelingsprocedure vallen groepen asielzoekers voor wie het niet waarschijnlijk is dat hun asielaanvraag wordt ingewilligd. Een aantal categorieën binnen deze procedure zijn uitgesloten van de toegang tot de arbeidsmarkt (zie de reactie op vraag 4). Een ander deel moet wel toegang krijgen tot de arbeidsmarkt. Dit betreft dan bijvoorbeeld de categorie asielzoekers afkomstig uit een land met een inwilligingspercentage van gemiddeld lager dan 20%. De beslistermijn voor een beslissing op het asielverzoek binnen deze procedure betreft ten hoogste drie maanden. Bij een wachttermijn van drie maanden hebben asielzoekers die onder deze categorie vallen en die binnen drie maanden een beslissing krijgen op hun asielverzoek geen toegang tot de arbeidsmarkt.
Kunt u een overzicht verstrekken van de termijnen die alle andere lidstaten gaan hanteren in nationale wetgeving?
Op dit moment hanteren verschillende lidstaten een kortere wachttermijn dan zes maanden. Zweden kent geen wachttermijn. Cyprus hanteert een wachttermijn van één maand en Italië twee maanden. Bulgarije, Duitsland, Letland, Oostenrijk, Kroatië en Finland (met reisdocument) hanteren momenteel een wachttermijn van drie maanden. In België geldt dat asielzoekers vier maanden na het indienen van een asielaanvraag toegang krijgen tot de arbeidsmarkt. In Duitsland is het moment waarop een asielzoeker toegang tot de arbeidsmarkt krijgt afhankelijk van of er wel of geen verplichting tot verblijf in het eerste opvangcentrum voor de asielzoeker in kwestie bestaat. De meeste asielzoekers mogen daar na drie maanden werken. In Frankrijk kunnen werkgevers een werkvergunning aanvragen ten behoeve van asielzoekers indien na zes maanden nog geen beslissing over de asielaanvraag is genomen.
Aangezien in meerdere lidstaten het nationale besluitvormingsproces nog niet is afgerond is het op dit moment niet mogelijk het volledige overzicht in kaart te brengen van de verschillende wachttermijnen die lidstaten willen hanteren. Via het Europees Migratie Netwerk (EMN) is uitgevraagd welke wachttermijn lidstaten voornemens zijn te hanteren na implementatie van de herziene Opvangrichtlijn. Op deze uitvraag hebben 12 lidstaten gereageerd. Deze lidstaten zijn van plan de volgende wachttermijnen te hanteren: Griekenland: geen wachttermijn; Kroatië, Letland en Oostenrijk: 3 maanden; België en Luxemburg: 4 maanden; Litouwen, Tsjechië en Zweden: 6 maanden. Bulgarije, Hongarije en Spanje: nog geen besluit genomen.
Bent u het ermee eens dat voorkomen moet worden dat door een beperking van de wachttermijn in Nederland, wij aantrekkelijker worden dan de ons omringende landen om asiel aan te vragen, omdat men in Nederland sneller de arbeidsmarkt op zou mogen, ook al heeft men nog geen status?
Het kabinet is het er mee eens dat voorkomen moet worden dat het aantrekkelijker wordt om asiel aan te vragen in Nederland dan in de ons omringende landen. Het is echter mede gelet op het feit dat categorieën asielzoekers binnen de versnelde procedure geen toegang hebben tot de arbeidsmarkt gedurende de procedure, niet aannemelijk dat het verlagen van de wachttermijn naar drie maanden Nederland aantrekkelijker maakt dan ons omringende landen. Op dit moment gelden in verschillende omringende lidstaten reeds lagere wachttermijnen dan in Nederland (zie het antwoord op vraag 7).
Bent u bereid om de wachttermijn voor Nederland op zes maanden te houden, zolang de instroomcijfers in Nederland nog niet onder controle zijn, om ieder risico van aanzuigende werking te voorkomen?
Vanwege de voordelen van een vroege deelname van asielzoekers en statushouders aan de arbeidsmarkt, en het feit dat bepaalde groepen asielzoekers in het geheel zullen worden uitgesloten van toegang tot de arbeidsmarkt, heeft het kabinet voorgesteld om de wachttermijn te verkorten bij de implementatie van de herziene Opvangrichtlijn. De reacties uit de internetconsulatie zullen we bestuderen en op basis daarvan zullen we bezien of een aanpassing van de voorgestelde wijzigingen nodig is. Tegelijkertijd blijft het kabinet zich onverminderd inspannen voor het terugdringen van de instroomcijfers, in lijn met het Asiel- en Migratiepact.
Bent u bereid om een extra inspanning te plegen om het grote aantal statushouders in AZC’s dat volledig de arbeidsmarkt op mag, maar nog veel te vaak niet werkt, meer te stimuleren aan de slag te gaan?
Het kabinet vindt het belangrijk dat zoveel mogelijk statushouders, ook als zij nog in een azc verblijven, aan het werk gaan. Door asielzoekers te stimuleren al aan het werk te gaan gedurende de asielprocedure kan dit een positieve invloed hebben op de arbeidsparticipatie wanneer zij een asielvergunning hebben gekregen. Daarnaast leveren zowel asielzoekers als statushouders die een inkomen hebben en in een opvanglocatie van het COA verblijven een financiële bijdrage aan de kosten voor de opvang.
Er wordt onderzocht of en op welke manier de begeleiding naar werk van asielzoekers voor wie de toegang tot de arbeidsmarkt niet is uitgesloten kan bijdragen aan het vergroten van het aandeel statushouders dat aan het werk gaat. Het opzetten van de ondersteuning naar werk heeft echter financiële en juridische consequenties. Ook is het belangrijk te bepalen wat voor soort ondersteuning de meeste meerwaarde heeft. Wat mij betreft gaat het daarbij niet alleen om het vergroten van de arbeidsdeelname van asielzoekers maar ook om het vergroten van de kans op duurzaam werk als ze een verblijfsvergunning krijgen en in Nederland mogen blijven. De Staatssecretaris van Participatie en Integratie (SP&I) heeft daarom extra budget beschikbaar gesteld om een aantal pilots te ondersteunen en op basis van deze ervaringen (en andere ervaringen, pilots en onderzoeken) uit te werken hoe de ondersteuning naar werk voor een snelle start op de arbeidsmarkt van asielzoekers eruit moet zien. Werk is de basis van inkomen.
Daarnaast blijft het kabinet zich inzetten op de acties en maatregelen opgenomen in de Actieagenda Integratie en Open en Vrije Samenleving die door SP&I naar de Tweede Kamer is verzonden. Eén van de pijlers opgenomen in de Actieagenda betreft «Nieuwkomers aan het werk». Hierin zijn acties en maatregelen opgenomen die erop zijn gericht om de arbeidsparticipatie van statushouders te verhogen, zoals de Startbanen en een subsidieregeling om werkgevers te ondersteunen om statushouders duurzaam in dienst te nemen.
Bent u bereid om het leren van Nederlands, het doen van vrijwilligerswerk en het orienteren via de meedoenbalies op COA locaties beter te stroomlijnen zodat asielzoekers die nog wachten voor zij volledig de arbeidsmarkt op mogen, hun tijd nuttig kunnen besteden?
Het kabinet onderschrijft het belang van meedoen vanaf dag één en tijdig starten met het leren van de taal. De Wet inburgering 2021, waar SP&I verantwoordelijk voor is, richt zich op asielstatushouders. Vanuit inburgeringsperspectief is het wel van belang dat asielzoekers zo vroeg mogelijk starten met het leren van de taal en meedoen in de Nederlandse maatschappij. Daarom biedt SP&I een deel van de asielzoekers met een hogere kans op inwilliging van hun asielverzoek de mogelijkheid om de taal te leren via de subsidie Vroege Integratie en Participatie (VrIP). Vanuit de subsidie VrIP worden ook de Meedoenbalies op 38 COA locaties gefinancierd. Het taalaanbod voor asielzoekers behoort niet tot de verantwoordelijkheid van SP&I. De Minister van Asiel & Migratie beziet op dit moment in hoeverre artikel 18 van de Herziene Opvangrichtlijn een grond vormt om het huidige taalaanbod voor asielzoekers uit te breiden. Hierover wordt uw Kamer op een later moment geïnformeerd.
Bent u bereid te monitoren of sprake is van rechtszaken bij afwijzing van een asielverzoek waarbij asielzoekers zich beroepen op hun opgedane arbeidsverleden van meer dan 24 weken per jaar in Nederland om een band aan te tonen en dus uitzetting niet aan de orde zou mogen zijn?
Specifieke beroepsgronden, waaronder met Nederland opgebouwde banden, worden niet afzonderlijk in de systemen van de IND of de rechtbank neergelegd. Hierdoor kunnen deze zaken niet gemonitord worden. Dit zijn ook geen omstandigheden waarmee, op grond van artikel 5 Terugkeerrichtlijn, bij het opleggen van een terugkeerbesluit rekening gehouden moet worden. Daarbij heeft de Uniewetgever nadrukkelijk bepaald dat het verrichten van werk (en de daarmee gepaarde gaande gelijke behandeling) geen verblijfsrecht met zich brengt.11
Bent u bereid deze vragen één voor één en binnen een maand te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat als je bij de geheime dienst solliciteert, Google dat als eerste weet |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Rijkaart , Ruben Brekelmans (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht van Follow the Money waarin onderbouwd wordt dat sollicitatiegegevens van kandidaten voor de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) via werkenvoornederland.nl automatisch terechtkomen bij Amerikaanse techbedrijven zoals Google, Amazon en Cloudflare?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op eerder gestelde schriftelijke vragen over dit onderwerp, waarin juist beweerd werd dat er geen gegevens van sollicitanten bij de AIVD en MIVD gedeeld worden met Google?2
De beantwoording van de eerder gestelde Kamervragen over dit onderwerp is mij bekend.
Hoe verklaart u het verschil tussen die eerdere antwoorden en de uitkomsten van het onderzoek van Follow the Money? Deelt u de mening dat dit verschil niet afgedaan kan worden met verwijzen naar «definitiekwesties» over wanneer iemand wel of niet een sollicitant is? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat eerdere beantwoording niet toereikend is. Ik zal hier proberen om eventuele onduidelijkheden weg te nemen. In de beantwoording van de Kamervragen in februari 2025 is verschil gemaakt tussen een sollicitant en een geïnteresseerde bezoeker van werkenvoornederland.nl. Op het moment dat een geïnteresseerde de website werkenvoornederland.nl bezoekt, gebruikt BZK/Organisatie & Personeel Rijk (O&P Rijk) inderdaad Google Analytics. Overigens wordt er momenteel gewerkt aan de uitfasering van Google Analytics plaats en de overstap naar een Europees alternatief, en gebruiken we Google Analytics niet meer voor de vacaturepagina’s van de AIVD en MIVD op werkenvoornederland.nl.
Zodra een geïnteresseerde bezoeker een motivatie en persoonlijke gegevens achter laat om te solliciteren, gebeurt dit in een aparte omgeving. In deze aparte omgeving wordt Google Analytics niet gebruikt. De persoonlijke gegevens van een sollicitant komen dan ook niet bij Google Analytics terecht. Hetzelfde geldt voor het selectieproces, dat offline plaatsvindt.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat sollicitanten worden gewaarschuwd om «geen informatie over hun sollicitatie te delen», terwijl de overheid zelf informatie over de interesse in een sollicitatie bij de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (onbedoeld) deelt met buitenlandse partijen? Zo nee, waarom niet?
Het actief delen van een (lopende) sollicitatie bij de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in je eigen omgeving en het vermelden daarvan op sociale media brengt bepaalde risico's met zich mee. Afgezien van zeer beperkte data van geïnteresseerde bezoekers (zie beantwoording vragen 5 en 7) worden er geen persoonlijke gegevens van sollicitanten gedeeld. De kans dat digitaal gedrag op een website als werkenvoornederland.nl tot dezelfde risico's leidt is daarom kleiner.
Deelt u de zorg van experts dat dit gegevenslek de veiligheid van sollicitanten én daarmee de nationale veiligheid in gevaar kan brengen, met name wanneer deze data via Amerikaanse wetgeving opgevraagd kan worden door Amerikaanse inlichtingendiensten? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het belangrijk is om zorgvuldig met dergelijke data om te gaan. Het verwerken van gegevens door Google ten behoeve van het gebruik van de analyse functionaliteit van Google Analytics is tot een minimum beperkt. De data die verwerkt worden door middel van Google Analytics, worden conform de Google Analytics 4 (GA4) voorwaarden verwerkt. Indien het noodzakelijk is persoonsgegevens te verwerken, worden deze door Google geaggregeerd, voordat deze onmiddellijk volgens de gestelde voorwaarden verwijderd worden. Er is geen indicatie dat er sprake is of was van een gegevenslek.
Op welke wijze worden gegevens van sollicitanten momenteel verwerkt bij sollicitaties voor de AIVD en MIVD? Kunt u toelichten welke gegevens worden gedeeld, met welke (buitenlandse) partijen en op basis van welke verwerkersovereenkomsten?
Iemand kan solliciteren door een online formulier in te vullen. Deze informatie wordt gebundeld door een Nederlands bedrijf, waarna de AIVD en de MIVD de informatie in hun eigen systemen zetten. De informatie wordt kort hierna verwijderd uit het oorspronkelijke systeem. De diensten doen geen uitspraken over de wijze van verwerking van de gegevens van sollicitanten op de eigen beveiligde systemen.
Klopt het dat bij het klikken op de knop «solliciteren» op werkenvoornederland.nl gegevens van de sollicitant, zoals IP-adres, browsergegevens en klikgedrag, automatisch worden doorgestuurd naar techbedrijven? Zo ja, hoe rijmt u dit met het beveiligingsniveau dat bij sollicitaties voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten vereist is?
O&P-Rijk maakt voor werkenvoornederland.nl gebruik van GA4 dienstverlening van Google. Het IP-adres, de browsergegevens en het klikgedrag van een geïnteresseerde bezoeker wordt verwerkt door Google, conform de Google Analytics 4 (GA4) voorwaarden. Zoals bij vraag 5 aangegeven, betekent dit dat het verwerken van gegevens door Google tot een minimum beperkt is. De diensten maken door middel van publicatie van vacatures op werkenvoornederland.nl gebruik van het platform van BZK/O&P Rijk.
Deze website valt onder het beleid van BZK en er wordt doorlopend gekeken naar – waar nodig – verbeteringen in de processen en informatiebeveiliging.
In hoeverre is de privacy- en cybersecurityrisicoanalyse van de site werkenvoornederland.nl toegespitst op functies bij de AIVD en MIVD? Zijn hier aanvullende maatregelen genomen? Zo nee, waarom niet?
De privacy- en cybersecurityanalyses van de website werkenvoornederland.nl zijn niet toegespitst op de vacatures van de AIVD en de MIVD. BZK/O&P Rijk levert met deze website een generieke dienstverlening en volgt hier het beleid rondom websites bij BZK, het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO), de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) en de verplichte richtlijnen websites en andere online middelen van het Forum Standaardisatie.
Het solliciteren op functies bij de AIVD en de MIVD gebeurt in een aparte omgeving, wat een aanvullende (beveiligings)maatregel is.
Waarom is er niet gekozen voor een beveiligd, intern sollicitatieportaal voor functies bij de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, los van het generieke Rijksportaal?
Onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn continu op zoek naar experts en professionals. Een toegankelijk en makkelijk vindbaar portaal, zoals via werkenvoornederland.nl, is noodzakelijk om de juiste doelgroepen te bereiken. Dit is tevens onderdeel van de rijksbrede afspraak dat vacatures altijd worden gepubliceerd op werkenvoornederland.nl. Deze website is als het ware een etalage voor vacatures, waaronder voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Wanneer iemand solliciteert, worden gegevens verwerkt in een apart sollicitatieportaal. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om het sollicitatieproces voor functies bij de AIVD en MIVD onmiddellijk te herzien, zodat gegevens niet (meer) toegankelijk zijn voor partijen buiten de Nederlandse overheid? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht veel waarde aan de veiligheid van geïnteresseerden die overwegen te solliciteren bij de diensten en personen die daadwerkelijk solliciteren. Vooralsnog is er geen aanleiding om het sollicitatieproces onmiddellijk te herzien. Er wordt voortdurend bekeken hoe de processen en informatiebeveiliging verbeterd kunnen worden.
Is het wat u betreft denkbaar dat Google weet wie er de afgelopen veertien jaar bij de diensten hebben gesolliciteerd? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom dat volgens u niet denkbaar zou zijn?
Die kans is klein, omdat wat via Google Analytics (zowel in het verleden via Universal Analytics als nu via GA4) werd gemeten, zich beperkt tot geaggregeerde webstatistieken van bezoekers van werkenvoornederland.nl. Het gebruik van gegevens is tot een minimum beperkt en wordt door Google enkel in geaggregeerde vorm verwerkt.
Wat betekent dit voor reeds lopende sollicitatieprocedures? Worden sollicitanten achteraf geïnformeerd dat hun gegevens mogelijk bij derden terecht zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 3 en 6 aangegeven, gebeurt solliciteren in een aparte omgeving. Google heeft geen zicht op deze fase van het sollicitatieproces en daarmee is de impact op lopende sollicitatieprocedures minimaal.
Hoe staat het inmiddels met het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) naar het gebruik van Google Analytics 4 en het mogelijke verbod op het gebruik hiervan?
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is in 2022 een onderzoek gestart naar het gebruik van Google Analytics versie 3 (Universal Analytics). Hierover heeft de AP geen besluit gepubliceerd, omdat dit heeft geresulteerd in een berisping voor de partij die Google Analytics in gebruik had genomen. Berispingen worden, conform het openbaarmakingsbeleid van de AP, niet openbaar gemaakt. In het onderzoek ging het om doorgifte van persoonsgegevens naar de VS, wat in strijd kan zijn met de AVG. Nu geldt echter een adequaatheidsbesluit voor de VS (Data Privacy Framework). Hierdoor voldoet doorgifte naar de VS, voor zover er is voldaan aan het DPF, ook aan de eisen van de AVG die gelden voor doorgifte. Het onderzoek naar Google Analytics versie 3 is daarmee ook niet één op één door te trekken naar het gebruik van Google Analytics op dit moment.
Een totaalverbod op Google Analytics opgelegd door de AP ligt nu niet voor de hand. Het is niet aan de AP een oordeel te vellen over de diensten die door Google geleverd worden, aangezien het Europese hoofdkantoor van Google in Ierland is gevestigd. Ook vanuit cookiewetgeving (artikel 11.7a Telecommunicatiewet) is dit niet aan de AP, omdat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) de bevoegde toezichthouder is. De AP heeft in overleg met de ACM aan de Minister van Economische Zaken voorgesteld om dit toezicht bij de AP te beleggen. In het kader van toezicht op cookies en online tracking is de AP wel aan het onderzoeken in hoeverre zij wat kan zeggen over welke cookies wel en niet onder de uitzondering van de cookiebepaling kunnen vallen. Wanneer zij daar uitsluitsel over kan geven, ligt onder andere aan het verschuiven van de bevoegdheid op de cookiebepaling.
Hoe oordeelt u over de conclusie van de geraadpleegde experts in het artikel van Follow The Money, dat het gebruik van Google Analytics op werkenvoornederland.nl sowieso niet conform de AVG is, omdat er sprake kan zijn van het verzamelen van identificeerbare persoonsgegevens, maar hier geen toestemming voor gevraagd wordt?
Er worden enkel analytische cookies en geen tracking cookies geplaatst. Dit is, conform regelgeving, opgenomen in het cookie-statement van werkenvoornederland.nl (Cookies - Werken voor Nederland).
Welke maatregelen gaat u nemen om dit lek zo spoedig mogelijk te voorkomen en het vertrouwen in de veiligheid van werken bij de overheid te herstellen?
Zoals ook bij vraag 5 aangegeven, is er geen indicatie dat er sprake is of was van een gegevenslek. Voor de vacaturepagina's van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten die gelezen worden door geïnteresseerden is het gebruik van Google Analytics, inmiddels uitgezet na een nieuwe afweging in het kader van dienstverlening.
De problemen met hulpmiddelenbedrijf Medipoint |
|
Sarah Dobbe |
|
Bruijn , Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Wat is uw reactie op de vele klachten die mensen die hulpmiddelen nodig hebben uiten over hulpmiddelenbedrijf Medipoint?1, 2
Hulpmiddelen zijn belangrijk in het dagelijks leven van mensen om mee te kunnen doen of (langer) thuis te kunnen blijven wonen. Ik vind het daarom betreurenswaardig als mensen niet goed geholpen worden door een hulpmiddelenleverancier. Zeker wanneer mensen ernstig nadeel ondervinden van gebrekkige service, bijvoorbeeld als zij daardoor niet (zelfstandig) kunnen participeren.
Bent u het eens dat het onacceptabel is als mensen lang moeten wachten (soms zelfs in acute situaties), niet geholpen worden, afgewimpeld worden of de verkeerde onderdelen krijgen?
Ja, ik vind dit onacceptabel.
Deelt u de analyse dat marktwerking een rol bij deze problemen speelt, doordat gemeenten aanbestedingen uitschrijven waarbij teveel gestuurd wordt op de laagste prijs? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die analyse deel ik niet. Als gemeenten kiezen voor inkoop via aanbesteden is gunning op basis van de laagste prijs op basis van de Wmo 2015 niet toegestaan. Gemeenten dienen op basis van de Wmo 2015 – naast voldoende minimum kwaliteitseisen – ook een reële prijs te hanteren binnen de Wmo 2015. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld door het toepassen van een adequate tariefdifferentiatie rekening houden met een goede balans tussen reële prijs en kwaliteit. In deze balans wordt ook rekening gehouden met de beleidsruimte die individuele gemeenten hebben. De concrete invulling daarvan kan per regio of gemeente verschillen, maar wel effect hebben op de prijs, danwel de kwaliteit.
Gemeenten worden daarbij ondersteund door diverse kaders en informatie, waaronder de Handreiking Inkoop Hulpmiddelen van de VNG3, het Landelijk Normenkader Hulpmiddelen4 en de landelijke prijslijsten. Tegelijkertijd wordt op dit moment door het Ketenbureau i-Sociaal Domein gewerkt aan de
contractstandaarden voor hulpmiddelen voor de overeenkomst en de inkoopdocumenten. Dit project beoogt onnodige verschillen tussen gemeenten in de contractering van leveranciers te minimaliseren en administratieve lasten voor leveranciers te verlagen.
Bent u het eens dat het onacceptabel en onuitlegbaar is dat er nu grote verschillen zijn tussen gemeenten als het gaat om hoe goed de levering en het onderhoud van hulpmiddelen nu is geregeld? Zo ja, bent u bereid om zich ervoor in te zetten deze verschillen te verminderen, door gemeenten ertoe aan te zetten het Landelijk Normen Kader te ondertekenen? Zo nee, waarom niet?
Het onderhoud en de levering van hulpmiddelen moet ongeacht de gemeente waarin iemand woont, goed georganiseerd zijn. Dit is nog niet overal het geval. Daarom zet ik mij samen met de VNG, leveranciers, clientorganisaties en professionals in om de toegang en beschikbaarheid van hulpmiddelen de komende jaren te verbeteren. In de Werkagenda VN-verdrag Handicap, die ik afgelopen juli naar uw Kamer heb gestuurd, zijn meerdere maatregelen opgenomen gericht op het verbeteren van de beschikbaarheid en toegang tot hulpmiddelen.5 Met die maatregelen richten we ons onder andere op het vroegtijdig herkennen van complexe aanvragen en het verbeteren van de communicatie tussen verschillende bij hulpmiddelen betrokken partijen. En we werken aan een monitor om te meten of deze maatregelen leiden tot merkbare verbeteringen bij hulpmiddelengebruikers. Tot slot staan in de Werkagenda verschillende maatregelen gericht op het door gemeenten laten ondertekenen van de convenanten die voortkomen uit het Normenkader.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat mensen snel en goed geholpen worden als er problemen zijn met een hulpmiddel? Heeft u hier al over gesproken met Medipoint? Zo nee, bent u bereid om dit alsnog te doen?
De Wmo 2015 is een gedecentraliseerde wet. Het is daarom aan de gemeente om contractuele afspraken te maken met de leverancier en de leverancier erop aan te spreken als deze zich niet aan de afspraken houdt.
Vanuit VWS is wel met enige regelmaat contact met branchevereniging Firevaned, waar Medipoint onderdeel van is. Firevaned is actief betrokken bij de uitvoering van de maatregelen in de Werkagenda VN-verdrag Handicap, zoals benoemd bij het antwoord op vraag 4. Daarnaast is vanuit VWS gesproken met Medipoint over de klachten. Zie daarop het antwoord van vraag 6.
Heeft Medipoint inmiddels al concrete stappen gezet om de klantenservice te verbeteren? Zo nee, bent u bereid om hen daarop aan te spreken?
Medipoint gaf in gesprek met VWS aan dat zij het erg vervelend vindt dat de kwaliteit van haar klantenservice in enkele vestingen momenteel niet goed is. Zij lichtte toe hoe zij op dit moment werkt aan het verbeteren van de service, waaronder door training van medewerkers, uitbreiding van het klantenserviceteam en betere monitoring van klanttevredenheid. Deze werkwijze breidt zij uit met een «leermeester casemanagement», die casemanagers traint op onder andere klantgerichtheid en klantcommunicatie. Tot slot zegt Medipoint de voortgang op het verbetertraject actief te monitoren, te evalueren en bij te sturen waar nodig.
Het bericht ‘Kabinet stuurt vrouwen terug naar Taliban in Afghanistan’ |
|
Sarah Dobbe , Michiel van Nispen |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
Op welke manier zet u zich in tegen de schendingen van vrouwenrechten door de Taliban?
Nederland zet in internationaal verband en multilaterale fora in op het waarborgen van mensenrechten in Afghanistan. Nederland heeft in EU- en VN-verband verklaringen afgegeven die oproepen tot eerbiediging van mensenrechten van de Afghaanse bevolking, met bijzondere aandacht voor rechten van vrouwen en meisjes. In de sporadische, operationele contacten die Nederland onderhoudt met de de-facto autoriteiten in Kabul worden de schendingen van de rechten van vrouwen en meisjes structureel opgebracht.
Daarnaast heeft Nederland in de Mensenrechtenraad zowel de oprichting van een onderzoeksmechanisme voor het tegengaan van straffeloosheid van mensenrechtenschendingen in Afghanistan, als de verlenging van het mandaat van de Special Rapporteur voor Afghanistan gesteund. Nederland heeft ook, zoals bekend, in september 2024 Afghanistan aansprakelijk gesteld voor het schenden van het Vrouwenverdrag (CEDAW), samen met Duitsland, Canada en Australië.
Nederland draagt via verschillende kanalen bij aan de humanitaire hulpverlening en basisnoden in Afghanistan. Nederland ondersteunt de lediging van basisnoden o.a. via het Afghanistan Resilience Trust Fund (ARTF) van de Wereldbank en via het mensenrechtenfonds voor mensenrechten in Afghanistan, met bijzondere aandacht voor Afghaanse vrouwen en journalisten.
Bent u nog steeds bezig met het zetten van juridische stappen tegen Afghanistan vanwege grove schendingen van de rechten van vrouwen? Wat is de stand van zaken van deze inzet?
Zoals hierboven aangegeven heeft Nederland, samen met Australië, Canada en Duitsland, Afghanistan aansprakelijk gesteld voor grove en systematische schendingen van het Vrouwenverdrag. Als eerste noodzakelijke stap bij een dergelijke aansprakelijkstelling is Afghanistan uitgenodigd om in onderhandeling te treden. Momenteel is Nederland, samen met Australië, Canada en Duitsland, bezig met de organisatie van deze onderhandelingen. Over dit proces kan het kabinet, in het belang van de aansprakelijkstelling, geen verdere uitspraken doen.
Staat u nog steeds achter de uitspraak die het kabinet vorig jaar heeft gedaan bij het indienen van de klacht, dat de situatie van Afghaanse vrouwen en meisjes «hartverscheurend» is? Kunt u dit toelichten?
Ja. Afghaanse vrouwen en meisjes moeten aanspraak kunnen maken op de rechten die zij hebben en alle schendingen door Afghanistan van de verplichtingen onder het Vrouwenverdrag moeten stoppen. Sinds de machtsovername door de Taliban in 2021 is de situatie voor vrouwen en meisjes in Afghanistan zeer moeilijk. Wetten zoals de «deugdwet» beperken het leven van vrouwen en meisjes in Afghanistan nog verder.
Bent u bekend met de vaststelling van VN-Vluchtelingenorganisatie UNHCR van afgelopen september dat Afghaanse vrouwen worden beperkt in hun recht om een adequate levenstandaard te bereiken, hun recht op bewegingsvrijheid en hun recht op vrijheid van meningsuiting? Is er voor u een reden om deze vaststelling in twijfel te trekken? Kunt u dit toelichten?
Ja, ik ben hiermee bekend. Er is geen reden deze vaststelling in twijfel te trekken. Ook uit het laatste ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken over Afghanistan komt naar voren dat de positie van vrouwen en meisjes onder het bewind van de Taliban ernstig onder druk staat. In het landgebonden asielbeleid voor Afghanistan wordt hier dan ook rekening mee gehouden.
Klopt het dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) vrouwen afwijst en terugstuurt, of wil terugsturen naar Afghanistan? Van hoeveel Afghaanse vrouwen is sinds 2021 de aanvraag afgewezen en met welke reden is dat gebeurd?1
In de Kamerbrief van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 23 januari 20242 is uw Kamer geïnformeerd over het geldende landgebonden asielbeleid voor Afghanistan. Daarin is destijds aangegeven dat uit het ambtsbericht blijkt dat de positie van vrouwen en meisjes na de machtsovername erg is verslechterd. Door de Taliban is een groot aantal maatregelen genomen dat de bewegingsvrijheid van vrouwen en meisjes in het normale maatschappelijke verkeer zeer inperkt. Op grond van de beperkende maatregelen, bovenop de reeds langer bestaande leefregels en de andere risico’s die vrouwen en meisjes in Afghanistan lopen, kunnen vrouwen en meisjes bij terugkeer dermate ernstig in hun mogelijkheden tot ontplooiing en sociale en maatschappelijke deelname worden beperkt dat zij in aanmerking kunnen komen voor bescherming. Of deze maatregelen en leefregels dermate ingrijpend zijn dat gesproken moet worden van vervolging zal per individu moeten worden beoordeeld.
Niet elke beperking in het leven is reden om vervolging aan te nemen.
Uit bovenstaande volgt dat bij de individuele beoordeling van asielaanvragen van Afghaanse vrouwen bijzondere aandacht is voor hun zeer kwetsbare positie en dat zeer snel geconcludeerd zal tot vluchtelingschap. Tegelijk volgt daaruit dat het in individuele gevallen evenwel mogelijk blijft dat de IND tot een afwijzing van het asielverzoek komt. Op korte termijn zal door het Ministerie van Buitenlandse Zaken een nieuwe ambtsbericht worden gepubliceerd.
De IND heeft sinds 2021 slechts in enkele gevallen de asielaanvraag van een Afghaanse vrouw afgewezen omdat geconcludeerd werd dat, gelet op de individuele aspecten van de betreffende zaak, om inhoudelijke gronden er geen noodzaak was tot asielbescherming. Afwijzingen op niet-inhoudelijke gronden, zoals op grond reeds verleende bescherming in een andere EU lidstaat of op grond van de Dublinverordening zijn hierbij buiten beschouwing gelaten.
Klopt het dat een van de criteria om Afghaanse vrouwen terug te sturen is dat ze zich «niet-westers kleden» of vooral «huishoudelijke dingen» doen?
Wat betekent «niet-westers kleden» volgens de IND? Is er een lijst met kledingstukken waaraan dat wordt getoetst? Mogen we die lijst ontvangen?
Wat is het oordeel van de IND en van u over vrouwen die «huishoudelijke dingen» doen? Wat is het oordeel van de IND en van u over mannen die «huishoudelijke dingen» doen?
Vindt u het «doen van huishoudelijke dingen» of de kleding die een vrouw draagt daadwerkelijk indicatoren dat vrouwen veilig kunnen leven in een voor vrouwen onveilig regime waar hun rechten en veiligheid ernstig worden overschreden?
Klopt het dat er een 79-jarige vrouw wordt teruggestuurd omdat ze zich volgens de IND kan aanpassen aan de leefregels van de Taliban?
Zoals uw Kamer bekend is ga ik niet in op individuele zaken. Zie verder het antwoord op de vragen 6 tot en met 9.
Welke waarde hecht u aan het oordeel van de rechtbank Den Haag die dit terugkeerbesluit eerder van tafel veegde?
Zie antwoord vraag 10.
Welke leefregels worden hier specifiek bedoeld, waaraan deze vrouw zich zou kunnen aanpassen?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe toetst de IND de leefregels met betrekking tot het niet naar school mogen gaan als je meisje of vrouw bent, het geen of minder recht hebben op zorg als je vrouw of meisje bent, het niet alleen mogen reizen als je vrouw of meisje bent, het niet mogen sporten als je vrouw of meisje bent, het gestraft kunnen worden voor het overtreden van leefregels zonder vorm van proces als je vrouw of meisje bent?
Het kader waarbinnen de IND individuele asielaanvragen toetst is het landgebonden beleid, zoals dit door mij wordt vastgesteld. Zoals hierboven reeds vermeld, beoordeelt de IND hoe zeer de vrouw door de Taliban opgelegde normen en leefregels in haar mogelijkheden tot ontplooiing en sociale en maatschappelijke deelname wordt beperkt en welke impact dat zal hebben op haar. Dit blijft steeds een individuele beoordeling.
Hoe geeft u opvolging aan de uitspraak van het Europees Hof van justitie van vorig jaar waarin werd geoordeeld dat de regels van de Taliban dermate mensonterend zijn dat vrouw-zijn een reden vormt voor vervolging?
Het Europese Hof van Justitie heeft naar mijn mening geoordeeld dat het samenstel van discriminerende maatregelen ten aanzien van vrouwen in Afghanistan onder het begrip «daad van vervolging» valt wanneer deze maatregelen, door hun cumulatieve effect, afbreuk doen aan de eerbiediging van de menselijke waardigheid. In het geval een Afghaanse vrouw vanwege die discriminerende maatregelen om bescherming verzoekt, zijn lidstaten gezien de specifieke ernst en opeenstapeling van de discriminerende maatregelen van het Talibanregime, verplicht om in het kader van de individuele beoordeling andere elementen dan het geslacht en de nationaliteit in aanmerking te nemen, maar dit mag volgens het Hof wel. Het Hof plaatst het toekennen van vluchtelingschap zonder nadere beoordeling in het kader van een «gunstiger» regeling in de zin van artikel 3 van de Kwalificatierichtlijn. Uit de uitspraak van het Hof volgt daarom nog niet dat aan iedere Afghaanse vrouw, ongeacht de reden waarom zij bescherming verzoekt, een verblijfsvergunning asiel moet worden verleend. Juridisch gezien blijft een individuele beoordeling van elke asielaanvraag mogelijk.
Op welke manier kan het te verantwoorden zijn dat de IND oordeelt dat vrouwen zich kunnen aanpassen aan een situatie waarbij vrouw-zijn een reden vormt voor vervolging en de veiligheid derhalve niet gegarandeerd kan worden?
Zie het antwoord op de vragen 6 t/m 9.
Bent u het eens dat uitvoering van het arrest van het Europees Hof betekent dat alle Afghaanse vrouwen die leven onder het Taliban regime erkend zouden moeten worden als vluchteling?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe verhoudt dit besluit van de IND zich tot het verdrag van Geneve, waarbij geen mens mag worden teruggestuurd naar een land waar hij of zij gevaar loopt?
Afwijzing van een asielverzoek is enkel aan de orde indien wordt geoordeeld dat van vervolging bij terugkeer geen sprake is. Van strijdigheid met het Verdrag van Genève is derhalve geen sprake. Afwijzende besluiten kunnen worden voorgelegd aan de rechter.
Bent u bereid de terugkeerprocedures voor vrouwen naar Afghanistan te stoppen?
Indien er na de zorgvuldige beoordeling door de IND van de asielaanvraag onvoldoende gronden zijn om in aanmerking te komen voor bescherming dan zal de IND de aanvraag afwijzen. Binnen het stelsel van de vreemdelingenwet betekent dit vervolgens dat betrokkene in beginsel verplicht is Nederland te verlaten. Hierbij is het uitgangspunt dat betrokkene dit zelfstandig doet maar daarbij ook ondersteuning kan ontvangen van de Nederlandse overheid bij de terugkeer en herintegratie. Wanneer iemand niet zelfstandig vertrekt dan kan worden over gegaan tot gedwongen terugkeer. Ik zie geen aanleiding van dit stelsel af te wijken waar het gaat om personen uit Afghanistan. Wel is het zo dat voor Afghanistan op dit moment geldt dat gedwongen terugkeer feitelijk niet mogelijk is. Daarnaast zal op korte termijn het nieuwe ambtsbericht over Afghanistan door het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden gepubliceerd.
Welke verantwoordelijkheid neemt u voor de veiligheid en de rechten van Afghaanse vrouwen nadat zij worden teruggestuurd naar Afghanistan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 17 wordt bij de beoordeling op de asielaanvraag gekeken of personen bij terugkeer een gegronde vrees voor vervolging hebben of het risico lopen op ernstige schade.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
De vragen zijn zoveel mogelijk afzonderlijk beantwoord. Daar waar het voor de beantwoording logischer leek zijn vragen samengepakt.
Het investeringsklimaat voor middenhuur |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Deelt u de conclusie van SEO dat huurprijsverhoging weliswaar het investeringsklimaat voor particuliere verhuurders kan verbeteren, maar ten koste gaat van betaalbaarheid voor middeninkomens? Zo ja, waarom kiest u desondanks voor verhoging van de puntprijs?1
Heeft u kennisgenomen van de aanbeveling van SEO om de betaalbaarheid voor huurders te waarborgen via subsidies of borgstellingen, in plaats van via hogere huren of afschaffing van huurregulering?
Waarom acht u het gerechtvaardigd dat huurders met een middeninkomen meer moeten betalen om particuliere verhuurders «betere businesscases» te gunnen?
Hoe verhoudt deze benadering zich tot uw eigen beleidsdoelstelling dat werken moet lonen en dat ook middeninkomens betaalbaar moeten kunnen wonen?
Waarop baseert u de veronderstelling dat hogere huren noodzakelijk zijn om nieuwbouw van middenhuur te realiseren, terwijl het SEO-model aangeeft dat slechts een klein deel van het segment rendabel kan worden bij die huurverhoging?
Hoe verhoudt uw opstelling tegenover particuliere verhuurders zich tot de kabinetsbrede inzet op bestaanszekerheid en betaalbaarheid?
Wilt u erkennen dat het hier niet gaat om «kleine beleggers met één woning», maar om partijen die vaak opereren met hoog vreemd vermogen en forse rendementseisen, zoals SEO en DNB aangeven?
Hoe vaak spreekt u met de Minister van Financiën over fiscale prikkels die van invloed zijn op het investeringsklimaat in de middenhuur?
Waarom zijn de SEO-aanbevelingen over verruiming van de pensioenfondsvrijstelling, achterborgstellingen en fiscale gelijkheid tussen huur en koop niet overgenomen in uw beleid?
Kunt u toezeggen dat u, bij de aangekondigde vervolgbrief met de Staatssecretaris van Fiscaliteit, expliciet zult reflecteren op de lijn dat fiscale stimulansen en borgstelling beter zijn dan huurverhoging?
Deelt u de opvatting dat wie bewust met een hoge schuldratio belegt, zelf verantwoordelijk is voor dat risico en niet met hogere huren gecompenseerd hoeft te worden?
Hoeveel particuliere verhuurders in Nederland beleggen met meer dan 70% vreemd vermogen, en hoeveel woningen hebben zij gezamenlijk?
De vastgoedlobby predikt het beeld dat het vooral gaat om «kleine beleggers die voor hun pensioen sparen», maar is hier een kwantitatieve onderbouwing voor?
Zou het niet logischer zijn om deze problematiek (een goed pensioen regelen) te adresseren binnen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in plaats van binnen Volkshuisvesting, aangezien dit primair gaat over individuele vermogensvorming en niet over volkshuisvesting?
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
De huidige staat en de toekomst van de sociaal advocatuur |
|
Michiel van Nispen |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de huidige staat van de sociaal advocatuur? Hoe ernstig is volgens u het tekort aan sociaal advocaten, die in verschillende regio’s in het land op uiteenlopende rechtsgebieden de niet rijke inwoners van ons land zouden moeten kunnen bijstaan bij juridische problemen?
Er is een dalende trend in het aanbod van sociale advocaten zichtbaar. Dat tij moet worden gekeerd om de rechtsbijstand voor eenieder toegankelijk te houden. In de Kamerbrief van 26 juni 20251 is geschetst welke maatregelen hiervoor in gang zijn gezet. Aanvullend is van belang de in- en uitstroom van sociaal advocaten te monitoren. De commissie-Van der Meer II beveelt dit ook aan in haar rapport.2 Op verzoek van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) is het Kenniscentrum Stelsel Gesubsidieerde Rechtsbijstand (hierna: het kenniscentrum) gevraagd nader onderzoek te doen naar de ontwikkeling van het aanbod van sociaal advocaten en daarbij onder meer te differentiëren naar rechtsgebied en regio. De resultaten van dit onderzoek zullen begin 2026 worden opgeleverd.
Klopt het dat er in sommige gebieden nog maar één sociaal advocaat op 25.000 mensen beschikbaar is?1
Feitelijke gegevens hierover zijn nog niet bekend bij het Kenniscentrum.
In het in het antwoord op vraag 1 genoemde onderzoek wordt momenteel het aantal ingeschreven en actieve sociaal advocaten in de verschillende regio’s in kaart gebracht met daarbij per regio de inwonersaantallen.
Klopt het feit ook dat ongeveer één op de drie sociaal advocaten binnen afzienbare tijd met pensioen gaat?2
Dat klopt. Uit cijfers van het Kenniscentrum van juni 20245 blijkt dat meer dan 30% van de advocaten die op dat moment stonden ingeschreven bij de RvR, binnen 12 jaren de pensioengerechtigde leeftijd bereiken. Het betreft advocaten die op dat moment 55 jaar of ouder waren.
Welke plannen en voorstellen van u gaan daar op korte termijn iets aan doen? Zijn uw maatregelen volgens u voldoende om de problemen op te lossen of is er meer nodig? Wie is er aan zet, wiens verantwoordelijkheid is dat?
De afgelopen jaren zijn al verschillende maatregelen genomen om de sociale advocatuur te versterken.6 Zoals vermeld in de Kamerbrief van 26 juni 2025 worden verschillende aanbevelingen van de commissie-Van der Meer II opgevolgd.7 Het gaat onder meer om de aanbevelingen ten aanzien van de puntenaantallen, toeslagen en het punttarief. De hiervoor benodigde wetswijziging treedt naar verwachting begin 2026 in werking. Ik verwijs u voor de goede orde naar die Kamerbrief.
In de eerder genoemde brief van 26 juni 2025 zijn tevens verschillende korte en lange termijn maatregelen vermeld die door mijn ministerie samen met de RvR en de NOvA in gang zijn gezet om het tekort aan sociaal advocaten aan te pakken, waaronder een visietraject voor de toekomst van de sociale advocatuur. Ik zal uw Kamer in het eerste kwartaal van 2026 over de uitkomsten van dit traject informeren.
Deelt u de mening dat in ieder geval gewerkt moet worden aan het laten toenemen van de instroom, de jonge aanwas van bevlogen juristen, en dat er op de rechtenopleidingen al meer gedaan kan worden om de bekendheid van het belang van de sociaal advocatuur te laten toenemen?
Ja. Meer aandacht voor de sociaal advocatuur in het onderwijs is van groot belang en nodig voor het vergroten van de jonge aanwas. Daarom werkt mijn ministerie al een aantal jaren samen met de RvR, NOvA en de Vereniging Sociaal Advocatuur Nederland (VSAN) om de aandacht voor de sociale advocatuur in het rechtenonderwijs te vergroten. Er is onder meer een sprekerspoule opgezet, een standaardpresentatie ontwikkeld en op 1 december 2025 is een campagne voor op universiteiten gelanceerd.
Wat is nu de stand van zaken met initiatieven in rechtenopleidingen om de aandacht voor de sociaal advocatuur te versterken? Kunt u een overzicht geven van alle initiatieven? Volstaan deze volgens u? Hoe vrijblijvend zijn deze?
Op dit moment zijn er verschillende initiatieven bij acht van de tien rechtenfaculteiten aan universiteiten. Hierbij moet gedacht worden aan gastcolleges, presentaties, moot courts, career events, banenmarkten, lunchlezingen en afstudeeropdrachten. Hetzelfde geldt voor een groot aantal HBO-rechtenopleidingen, waar naast het voornoemde in een enkel geval ook stages kunnen worden ingevuld. Het komend jaar blijven de RvR, NOvA, VSAN en mijn ministerie, zich inzetten om zo vroeg mogelijk in de rechtenstudie zo veel mogelijk studenten te laten kennismaken met de sociale advocatuur.
Vindt u ook dat eigenlijk van alle rechtenopleidingen gevraagd en verwacht mag worden in het curriculum rechtsgeleerdheid permanente aandacht aan sociale advocatuur te besteden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik vind het belangrijk dat in de rechtenopleidingen aandacht wordt besteed aan de sociale advocatuur. Uit onderzoek onder studenten is gebleken dat zij vaak niet bekend zijn met de sociale advocatuur.8 Mijn ministerie benadrukt dit belang ook in gesprekken met de Raad der Decanen Rechtsgeleerdheid (RDR). Het is echter niet aan mij als Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om mij te mengen in de inrichting van het curriculum voor de opleiding rechtsgeleerdheid.
Hoe kijkt u naar het voorstel om via een (al dan niet verplichte) stage bij een rechtswinkel of een sociaal advocatenkantoor dit belang onder de aandacht te brengen?
Een stage bij een sociaal advocaat of werken bij een rechtswinkel is een goed middel om kennis te maken met het beroep van sociaal advocaat. Het is niet aan mij als Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om een oordeel te geven of dergelijke stages verplicht moeten worden. Uit gesprekken van de RvR met onderwijsinstellingen en sociaal advocaten komt de wens naar voren voor een subsidie voor studentstages. Ook wordt nagedacht over het organiseren van kantoorbezoeken om rechtenstudenten kennis te laten maken met de sociale advocatuur.
Bent u het met hoogleraar Wibier eens, die vindt dat studenten onderwijzen over de toegang tot het recht en sociale advocatuur «misschien zelfs wel een van de kerntaken van een rechtenfaculteit» is, omdat: «iedereen ongeacht de omvang van de portemonnee recht op rechtsbijstand [heeft]. De sociale advocatuur speelt daarbij een onmisbare rol en is een van de fundamenten van onze rechtsstaat. Het is aan rechtenfaculteiten, die grotendeels met publiek geld zijn gefinancierd, om bij te dragen aan de oplossing van het probleem dat nog steeds te veel mensen het zonder behoorlijke rechtsbijstand moeten doen. Een probleem dat erger wordt wanneer er onvoldoende studenten kiezen voor de sociale advocatuur»?3 Kunt u hier een uitgebreide reactie op geven?
Ja, ik hecht er belang aan dat rechtenstudenten op universiteiten en de hoge scholen onderwezen worden over onze rechtsstaat en de toegang tot het recht, waarvan het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand een belangrijk onderdeel uitmaakt. Uit onderzoek onder studenten blijkt dat zij vaak niet bekend zijn met de sociale advocatuur en een negatief beeld hebben van het vak.10 Terwijl uit gedragsonderzoek van het ministerie is gebleken dat een stabiele 30% van de studenten interesse heeft in het vak van sociaal advocaat om kwetsbare burgers te helpen. Daarom werkt mijn ministerie ook samen met de RvR, NOvA en VSAN om de aandacht voor de sociale advocatuur in het onderwijs te vergroten en vraagt mijn ministerie hier aandacht voor in gesprekken met de RDR. Zoals gezegd in het antwoord op vraag 7, ga ik echter niet over de inrichting van het curriculum.
Bij wie ligt het initiatief voor het laten toenemen van de aandacht voor de sociaal advocatuur bij rechtenopleidingen? Zijn we daarbij enkel afhankelijk van de opstelling van enkele universiteiten? Wat is uw rol hierin, wat kunt en gaat u doen om dit te benadrukken? Wat is uw ideaal (op middellange of lange termijn) hierin en hoe gaat u dat bereiken?
Zie het antwoord op vraag 5, 7 en 9.
Wat is uw oordeel over de kwaliteit van de huidige beroepsopleiding en bent u bekend met de initiatieven vanuit de advocatuur om deze te laten toenemen? Hoe beoordeelt u die?
De visitatiecommissie Beroepsopleiding Advocaten heeft in september 2025 positief geoordeeld over de beroepsopleiding.11 Het inrichten van de beroepsopleiding is een per wet vastgelegde bevoegdheid van de NOvA.12 Het is dan ook niet aan mij om een oordeel te geven over de kwaliteit van die beroepsopleiding.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de huidige sociaal advocaten behouden blijven door het vak aantrekkelijker te maken?
De opvolging van een groot deel van de aanbevelingen van de commissie-Van der Meer II vanaf begin 2026 draagt bij aan het bieden van een redelijk inkomen voor sociaal advocaten. Daarnaast is het hiervoor genoemde visietraject erop gericht het vak aantrekkelijker te maken en houden voor de toekomst. Zoals gezegd informeer ik uw Kamer over de uitkomsten van dit traject in het eerste kwartaal van 2026.
In hoeverre wordt toegewerkt naar een garantiefonds voor de advocaat-stagiair ondernemer omdat deze juist van groot belang zijn in de regio’s, waar geen kantoren zijn die de stagiairs in loondienst kunnen opleiden?
Ik wacht eerst de uitkomst van het hiervoor genoemde visietraject voor de toekomst van de sociale advocatuur af voordat ik alle aanvullende ideeën, waaronder een garantiefonds voor de advocaat-stagiair, af zal wegen.
Hoe staat u tegenover een eerdere aanbeveling van de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland om de subsidieregeling beroepsopleiding sociaal advocaten en de begeleidingsvergoeding patroon uit te breiden?
Ik verwijs naar de genoemde Kamerbrief van 26 juni 2025 waarin de voormalig Staatssecretaris Rechtsbescherming op de door de VSAN voorgestelde maatregel is ingegaan.13 Binnen het visietraject is ook aandacht voor het belang van het goed opleiden van advocaat-stagiaires en de tijd en kosten die daarmee gepaard gaan. Over de te nemen maatregelen die voortvloeien uit het visietraject informeer ik uw Kamer zoals ik hierboven heb gemeld nog nader.
Wat is de stand van zaken met het voornemen om de voorschotregeling weer terug te laten keren?
Ik verwijs u naar de eerder genoemde brief van 26 juni 2025 waarin uw Kamer is geïnformeerd over de bevoegdheid die de RvR krijgt om in uitzonderlijke gevallen in positieve zin af te wijken van de voorschotregeling zoals neergelegd in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Deze wijziging maakt onderdeel uit van de wetswijziging voor de opvolging van verschillende aanbevelingen van de commissie-Van der Meer II, die naar verwachting begin 2026 in werking treedt. Hiermee wordt deels opvolging gegeven aan de motie van de Kamerleden Temmink en Van Nispen van 18 maart 2023 waarin zij de regering verzoeken om de voorschotregeling zoals deze ook vroeger van toepassing was bij de sociaal advocaten weer in te voeren.14
Kunt u toelichting geven op de 30 miljoen euro die in het kader van de commissie-Van der Meer II wordt vrijgemaakt in 2027: wat zien we hiervan al terug in 2026 (zoals beloofd) en hoe is dat te lezen in de begroting?
Bij de Voorjaarsnota 2025 is vanaf 2027 30 miljoen euro structureel beschikbaar gemaakt voor de sociale advocatuur. Zoals vermeld in de brief van 26 juni 2025 worden voor 2026 ook middelen beschikbaar gesteld om een deel van de aanbevelingen van commissie-Van der Meer II door te voeren.15 Het gaat onder meer om de aanbevelingen ten aanzien van de puntenaantallen, toeslagen en het punttarief. In 2026 zal gaan om een beperkter bedrag dan 30 miljoen euro. Het exacte bedrag hangt af van het moment van inwerkingtreding van de benodigde wetswijziging om de maatregelen door te voeren en het aantal toevoegingen dat in 2026 wordt gedeclareerd. De middelen voor 2026 komen uit de beschikbare reserves van de RvR en zijn daarom niet zichtbaar op de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Heeft u het idee dat de maximaal 1.200 declarabele uren een barrière kan zijn voor sociaal advocaten? Is het niet apart om deze norm te hanteren waar dit in een commercieel kantoor niet gemaximeerd is?4
Ik ben bekend met signalen waarin onvrede wordt geuit over het maximum aan toevoegingseenheden dat de RvR wordt gehanteerd. Dat dit een barrière vormt voor sociaal advocaten is mij niet bekend.
Ik vind het niet vreemd dat de RvR een maximum aan toevoegingseenheden17 hanteert. Dit maximum is een kwaliteitsinstrument. Het waarborgt de tijd en aandacht die nodig is voor goede, zorgvuldige rechtsbijstandsverlening. De vergoedingen gaan sinds 1 januari 2022 uit van een gemiddelde tijdsbesteding van inmiddels 8,5 (declarabele) uren per toevoeging.18 Voorheen waren dit zes uren. Om die reden verlaagt de RvR het maximum in 2026 naar 225 en in 2027 naar 200 eenheden. In de praktijk hanteert de RvR een ruimer maximaal aantal toevoegingseenheden. Voor 2025, 1500 declarabele uren bij een maximum van 250 toevoegingseenheden, voor 2026 1900 declarabele uren bij een maximum van 225 toevoegingseenheden en vanaf 2027 1.700 declarabele uren bij een maximum van 200 toevoegingseenheden.19 Overigens ontvangt de overgrote meerderheid van de bij de RvR ingeschreven advocaten jaarlijks minder dan 200 toevoegingseenheden.
Bent u bekend met de kritiek op de inschrijvingseisen/deskundigheidseisen/specialisatie- en opleidingseisen waar sociaal advocaten nu aan moeten voldoen om in rechtsgebieden werkzaam te mogen zijn om vergoeding te mogen ontvangen via de Raad voor rechtsbijstand? Is het, met alle goede bedoelingen uit het verleden om de kwaliteit te waarborgen, in de huidige tijd nog wel haalbaar om aan sociaal advocaten zulke vergaande eisen te stellen waardoor er steeds meer afhaken en er witte vlekken zijn ontstaan in dorpen en regio’s waar geen advocaten meer zijn of bepaalde rechtsgebieden niet meer worden gedaan?
Ja daar ben ik mee bekend. De afgelopen 15 jaar heeft de RvR de inschrijvingsvoorwaarden aangescherpt en uitgebreid. Dit onder meer naar aanleiding van de adviezen van de commissies Wolfsen (2015)20 en Van der Meer I (2017).21 Het is voor een effectieve toegang tot het recht niet alleen van belang om voldoende aantal sociaal advocaten te hebben, maar ook voldoende op een specifiek rechtsgebied deskundige sociaal advocaten. Het dalend aanbod van sociaal advocaten heeft verschillende redenen, waaronder de vergoedingen, de vergrijzing en weinig jonge aanwas en is niet een op een te wijten aan de inschrijvingsvoorwaarden van de RvR. Naar mijn mening is het waarborgen van kwaliteit van rechtsbijstand van groot belang en moet daar niet op worden ingeleverd.
Vindt u het redelijk dat advocaten van volledig zelf betalende cliënten niet aan bepaalde eisen moeten voldoen terwijl sociaal advocaten (die op toevoegingsbasis werken) voor dezelfde type zaken wél aan zware kwaliteitseisen moeten voldoen?
Sociaal advocaten staan de meest kwetsbare mensen van onze samenleving bij. Juist daarom is waarborgen van de kwaliteit binnen het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand met inschrijvingsvoorwaarden van groot belang.
Overigens moeten alle op het tableau staande advocaten voldoen aan de (kwaliteits)eisen van de NOvA. Zo moeten advocaten voldoen aan een jaarlijkse kwaliteitstoets door intervisie of peer review22 en jaarlijks ten minste twintig opleidingspunten behalen, waarvan ten minste tien punten die zien op juridische activiteiten op een voor zijn praktijk relevant rechtsgebied.23
Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met de Raad voor rechtsbijstand en vertegenwoordigers uit de advocatuur om te bezien of, als onderdeel van een noodplan sociaal advocatuur, bepaalde eisen versoepeld kunnen worden om meer advocaten op meer rechtsgebieden actief te laten worden in het stelsel, of hen in ieder geval te behouden?
Ik ben voortdurend met de RvR in gesprek, waar ook dit onderwerp voorbij komt. De RvR en NOvA bekijken samen voortdurend hoe de zij de vereisten van beide organisaties zo goed mogelijk op elkaar kunnen afstemmen en waar mogelijk versoepelen. Naar mijn mening vormt dat geen onderdeel van een noodplan maar is dit van doorlopend belang.
Kunt u een nadere toelichting geven op uw besluit om niet door te gaan met de afschaffing, als uw streven is om grip op migratie te krijgen?
De bescherming van de arbeidsmigrant staat voorop.
Zoals aangegeven in mijn brief van 30 oktober jl. heeft het loslaten van de mogelijkheid om in te houden op het minimumloon voor huisvesting op dit moment meer nadelige dan positieve gevolgen voor de arbeidsmigrant.
Het kabinet heeft daarom besloten dat werkgevers vooralsnog maximaal 25% van het Wettelijk minimumloon in rekening mogen blijven brengen voor huisvestingskosten. De geplande start van de afbouw van deze regeling gaat daarom per 1 januari 2026 niet door.
Mijn voorganger schreef reeds dat het niet gemakkelijk is om een eenduidig oordeel te geven over de werking van de inhoudingsmogelijkheid ten aanzien van huisvesting.1 Aan de inhoudingsregeling voor huisvesting zitten verschillende kanten, zoals een eerdere verkenning laat zien.2 Enerzijds draagt de inhoudingsmogelijkheid voor huisvesting eraan bij dat werkgevers huisvesting regelen voor werknemers, met name arbeidsmigranten. Gelet op de huidige situatie op de woningmarkt zijn arbeidsmigranten nu voor hun huisvesting vaak afhankelijk van hun werkgever, helemaal als zij nieuw zijn in Nederland. De inhoudingsregeling faciliteert dat werkgevers huisvesting regelen. Dit gebeurt op een transparante wijze (zichtbaar op het loonstrookje), voor een gemaximeerd deel van het Wml (25%) en alleen voor gecertificeerde huisvesting of huisvesting door een woningcorporatie. De inhoudingsmogelijkheid maakt het voor werkgevers en werknemers makkelijker om de huurbetaling vooraf te regelen en beperkt incassorisico’s voor de aanbieders van huisvesting. In die zin kan de inhoudingsmogelijkheid zowel de arbeidsmigrant, als de aanbieder van huisvesting ontzorgen. De Arbeidsinspectie controleert op de voorwaarden van de inhoudingsregeling op het minimumloon. Anderzijds toont de verkenning ook aan dat er werkgevers zijn die de regeling misbruiken. De regeling vergroot de afhankelijkheid voor arbeidsmigranten van werkgevers en kan bijdragen aan een onwenselijk verdienmodel. Alles overwegende, is het oordeel dat het afschaffen van de inhoudingsmogelijkheid op dit moment meer nadelen dan voordelen voor de arbeidsmigrant heeft. Tegelijkertijd geldt dat misstanden nooit volledig zijn uit te sluiten. Het blijft belangrijk om beleid te maken dat rekening houdt met de kwetsbare positie van veel arbeidsmigranten.
Daarom zet het kabinet zich in om de positie van arbeidsmigranten te verbeteren door uitvoering te geven aan verschillende aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (hierna: Aanjaagteam), ook op het terrein van huisvesting. Die maatregelen gaan ervoor zorgen dat op termijn afschaffing van de inhoudingsregeling minder nadelen krijgt en de weging anders uit kan pakken.
Hierin is van belang dat sinds 1 januari 2024 een landelijk netwerk van informatiepunten wordt gerealiseerd, de Work in NL-informatiepunten, waarbij ook meer specialistische hulp en juridische begeleiding vanuit het Juridisch Loket beschikbaar is.3
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) werkt daarnaast aan een wetsvoorstel dat moet zorgen voor een in de praktijk werkbare en verbeterde huurbescherming voor zowel arbeidsmigranten als verhuurders. De Kamer is daar recent over geïnformeerd4, de verwachting is dat er in 2026 een wetvoorstel voor consultatie wordt voorgelegd. Het wetsvoorstel Versterking regie op de volkshuisvesting van de Minister van VRO zal daarnaast door middel van een verplicht volkshuisvestingsprogramma voor Rijk, provincies en gemeenten moeten leiden tot meer huisvesting voor doelgroepen waaronder arbeidsmigranten. Dit wetsvoorstel ligt in bij de Raad van State voor advisering. Daarnaast heeft de Eerste Kamer op 11 november 2025 de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten (Wtta) aangenomen. Daarmee pakken we malafide uitleners aan waardoor ook de positie van kwetsbare arbeidskrachten zoals arbeidsmigranten verbetert.
Op basis van welke adviezen bent u gekomen tot uw afweging?
De basis voor deze afweging is de uitgevoerde ambtelijke verkenning naar de inhoudingsmogelijkheid. Mijn voorganger heeft die verkenning op 6 februari 2025 met uw Kamer gedeeld.5 In deze verkenning zijn de voor- en nadelen van de inhoudingsmogelijkheid op een rij gezet. Er is destijds gesproken met de Arbeidsinspectie, vakbonden FNV, CNV en VCP, werkgeversorganisaties VNO-NCW/MKB-NL, AWVN, LTO, ABU en NBBU, werkgevers in de uitzend-, land- en tuinbouwsector.
Kunt u aangeven waarom u afwijkt van het advies van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Arbeidsmigratie?
Het Aanjaagteam heeft geen aanbeveling opgenomen die specifiek adviseert om de inhoudingsregeling voor huisvesting af te schaffen. Het Aanjaagteam heeft in haar advies als doel gesteld om de afhankelijkheid van arbeidsmigranten van de werkgever te verminderen en hun positie te verbeteren. Ten aanzien van huisvesting beval het Aanjaagteam aan om de huurbescherming voor arbeidsmigranten te verhogen en het arbeids- en huurcontract te ontkoppelen op papier en in de praktijk.6 Dat is gebeurd via de per 1 juli 2023 in werking getreden Wet Goed Verhuurderschap. Die wet verplicht verhuurders om, in het geval van verhuur aan arbeidsmigranten, de huurovereenkomst afzonderlijk van de arbeidsovereenkomst vast te leggen. Het doel van het scheiden van de huurovereenkomst en de arbeidsovereenkomst is dat de arbeidsmigrant voor zijn huisvesting minder afhankelijk wordt van de werkgever. Het kan dan nog steeds zijn dat dezelfde partij deze contracten aanbiedt, maar de scheiding zorgt ervoor dat als het arbeidscontract wordt beëindigd de huisvesting niet ook per definitie direct beëindigd wordt, omdat er een apart huurcontract is. Daarnaast werkt de Minister van VRO, zoals eerder aangegeven, aan een wetsvoorstel dat de huurbescherming en huurprijsbescherming voor arbeidsmigranten moet borgen.
Vooruitlopend op wetgeving worden er tussen sociale partners afspraken gemaakt over huisvesting van arbeidsmigranten. Zo is in de uitzend-cao geregeld dat een werknemer na het aflopen van de uitzendovereenkomst nog vier weken kan verblijven in de gehuurde huisvesting, tegen dezelfde huurprijs.
Daarnaast heeft het Aanjaagteam aanbevolen de zelfredzaamheid van arbeidsmigranten te vergroten.7 Daarom werken we aan de verbetering van de informatie, hulp en dienstverlening aan arbeidsmigranten door middel van de eerder genoemde Work in NL-informatiepunten.
Bent u er zich van bewust dat de koppeling een verdienmodel is voor de uitzendsector, ook vanwege het fiscale voordeel dat ontstaat bij aftrek van de huur van het brutoloon?
Een van die nadelen die uit de verkenning naar voren komt is dat de regeling gebruikt kan worden als verdienmodel. Zo zien we dat werkgevers die ter kwade trouw zijn de regeling misbruiken om meer kosten dan gerechtvaardigd op basis van de geboden kwaliteit te verhalen op hun werknemers. Om die nadelen tegen te gaan moeten we doorgaan met het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam, zeker op het terrein van huisvesting.
Bent u er zich van bewust dat de Nederlandse Arbeidsinspectie al meerdere malen expliciet heeft gewaarschuwd dat het totaalpakket van loon/huisvesting als «verdienmodel en pressiemiddel» wordt gebruikt en gepaard gaat met misstanden waarbij er een wanverhouding bestaat tussen de ingehouden huur en de kwaliteit van de huisvesting?
De Arbeidsinspectie maakt, zoals ook aangegeven in de verkenning, vanuit haar positie een andere weging. In het antwoord op vraag 1 heb ik de weging van het kabinet uiteengezet.
Heeft u uw voorgenomen besluit voorgelegd aan de SER? Zo ja, welk antwoord heeft u gehad? Zo nee, waarom heeft u uw voorgenomen besluit niet voorgelegd?
Het besluit is kenbaar gemaakt aan sociale partners in de Stichting van de Arbeid. Gelet op de betrokkenheid van sociale partners bij de verkenning die is uitgevoerd en de daarin opgenomen standpunten van sociale partners, is er niet opnieuw geconsulteerd.
Heeft u uw voorgenomen besluit voorgelegd aan de Nederlandse Arbeidsinspectie? Zo ja, welk antwoord heeft u gehad? Zo nee, waarom heeft u uw voorgenomen besluit niet voorgelegd?
Ja, de Arbeidsinspectie heeft in het besluitvormingsproces bevestigd dat haar advies zoals verwoord in eerdere beslisnota’s (zie antwoord op vraag 5) ongewijzigd is.
Met welke organisaties heeft u gesproken in aanloop naar uw besluitvorming?
Het besluit is kenbaar gemaakt aan de sociale partners in de Stichting van de Arbeid. Omdat de standpunten van sociale partners zijn opgenomen in de verkenning die is uitgevoerd en daarna nogmaals kenbaar zijn gemaakt via de internetconsultatie van de algemene maatregel van bestuur heeft plaatsgevonden, heb ik geen nadere gesprekken gevoerd om te komen tot mijn besluit.
Welke adviezen hebben deze organisaties u gegeven?
Ik heb kennis genomen van de standpunten van de organisaties middels de verkenning8 naar de inhoudingsregeling en de internetconsultatie9 van de algemene maatregel van bestuur.
Hoe heeft u deze adviezen gewogen?
Het oordeel is dat het afschaffen op dit moment meer nadelen dan voordelen voor de arbeidsmigrant heeft. Gelet op de huidige situatie op de woningmarkt zijn arbeidsmigranten nu voor hun huisvesting vaak afhankelijk van hun werkgever, helemaal als zij nieuw zijn in Nederland. De inhoudingsregeling faciliteert dat werkgevers huisvesting regelen. Daarnaast blijft het kabinet zich inzetten om de positie van arbeidsmigranten te verbeteren door uitvoering te geven aan verschillende maatregelen van het Aanjaagteam, ook op het terrein van huisvesting. Die maatregelen gaan ervoor zorgen dat op termijn afschaffing van de inhoudingsregeling minder nadelen krijgt en de weging anders uit kan pakken.
Kunt u aangeven hoe uw besluit zich verhoudt tot de Wet goed verhuurderschap, artikel 3, lid a?
Vermoedelijk wordt hier gedoeld op artikel 2, lid 3 onderdeel a van de Wet Goed Verhuurderschap. Dit artikel ziet op het afzonderlijk vastleggen van de huurovereenkomst en de arbeidsovereenkomst. Per 1 juli 2023 is de Wet Goed Verhuurderschap inwerking getreden. Die wet verplicht verhuurders om, in het geval van verhuur aan arbeidsmigranten, de huurovereenkomst afzonderlijk van de arbeidsovereenkomst vast te leggen. Het doel van het scheiden van de huurovereenkomst en de arbeidsovereenkomst is dat de arbeidsmigrant inzake zijn huisvesting minder afhankelijk wordt van de werkgever. Het kan dan nog steeds zijn dat dezelfde partij deze contracten aanbiedt, maar de scheiding zorgt ervoor als het arbeidscontract wordt beëindigd de huisvesting niet ook per definitie direct beëindigd wordt, omdat er een apart huurcontract is. Dat draagt bij aan een sterkere positie van de arbeidsmigrant.
Deze wetgeving is een goede stap in het minder afhankelijk maken van arbeidsmigranten ten opzichte van werkgevers. Het op termijn afschaffen van de inhoudingsmogelijkheid zou een volgende stap kunnen zijn. In de conclusie op de eerder genoemde verkenning werd geconstateerd dat er eerst nog meer stappen op het terrein van huisvesting nodig zijn, alvorens het verantwoord is om de inhoudingsregeling voor huisvesting af te schaffen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Geweld en intimidatie jegens christelijke asielzoekers in azc in Goes |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Syrische christen in azc bang na bedreiging door moslims: «Hij zat bevend en trillend bij me»» in het Reformatorisch Dagblad van 30 oktober jl. en het bericht «Christelijk gezin in azc van Goes voelt zich niet veilig» in BN de Stem van 30 oktober jl.?1, 2
Ja.
Hoe reageert u op de berichten dat christelijke asielzoekers worden geïntimideerd in een asielzoekerscentrum in Goes door islamitische asielzoekers?
Discriminatie en geweld tegen asielzoekers is te allen tijde onacceptabel. Dat geldt ook als dit gericht is tegen de christelijke achtergrond van iemand. Tegen incidenten moet krachtig worden opgetreden en dat doet het COA ook. Het COA herkent op de locatie in Goes geen structurele, georganiseerde incidenten jegens christelijke asielzoekers. En als die er wel zijn, nemen het COA en ik die zeer serieus.
Welke (aanvullende) maatregelen zijn genomen of worden genomen naar aanleiding van deze berichten in dit concrete geval, aangezien er nog altijd sprake is van dreiging van geweld en intimidatie en u in beantwoording van eerdere schriftelijke vragen hebt aangegeven het standpunt te delen dat discriminatie en geweld tegen christelijke asielzoekers onacceptabel is en dat hier krachtig tegen moet worden opgetreden?3
Recent heb ik uw Kamer toegelicht welke maatregelen ik neem naar aanleiding van signalen over agressie en geweld tegen specifieke groepen in de opvang, waaronder christelijke asielzoekers.4 Uitgangspunt is dat asielzoekers zich (sociaal) veilig moeten weten op de COA-locatie. Het COA is religieus en politiek neutraal en zet zich maximaal in voor veilige opvang voor iedereen. Als bewoners huisregels overtreden, zoals het discrimineren van medebewoners, kan het COA volgens het COA maatregelenbeleid, een passende maatregel opleggen. Slachtoffers van discriminatie maken zelf de keuze of zij aangifte of melding doen bij de politie (bij vermoedelijk strafbare feiten) en/of een melding maken bij het meldpunt discriminatie. Hoewel slachtoffers niet kan worden verplicht om aangifte te doen, stimuleert en ondersteunt COA slachtoffers zoveel als mogelijk om wel aangifte te doen, of doet het COA zelf aangifte.
Hoe wilt u stimuleren dat geïntimideerde asielzoekers geweld en intimidatie melden bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en aangifte daarvan doen, gelet op de vrees dat een klacht negatieve gevolgen kan hebben voor de veiligheid of de asielprocedure? Bent u bereid hierover met COA in gesprek te gaan? Bent u daarbij bereid de mogelijke drempels die hiervoor worden ervaren door betreffende asielzoekers in kaart te brengen en weg te nemen?
Bewoners die slachtoffer worden van een strafbaar feit worden door COA-medewerkers met toegankelijke informatie gewezen op de mogelijkheid om aangifte te doen. Het COA stimuleert het doen van aangifte als mogelijk sprake is van een strafbaar feit. Als een bewoner aangeeft dat hij geen aangifte durft te doen, zal het COA in voorkomende gevallen ook zelf aangifte doen of melding maken. Dit onderwerp heeft onze permanente aandacht in de contacten met het COA
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de oplossing wordt gezocht in het verwijderen van geïntimideerde asielzoekers in plaats van het verwijderen van de desbetreffende overlastplegers?
U verwijst in dit verband naar de beslissing van het COA om een bewoner na incidenten op locatie over te plaatsen naar een andere COA-locatie. Vooropgesteld: uitgangspunt is altijd dat het gedrag van de dader genormeerd wordt. Daartoe voert het COA het maatregelenbeleid uit. Waar nodig neemt het COA contact op met politie zodat ook strafrechtelijke opvolging kan plaatsvinden.
Tegelijkertijd is het COA er alles aan gelegen om de (sociale) veiligheid van haar bewoners te waarborgen. Dat kan een reden zijn om personen die zich schuldig maken aan agressie of geweld, (tijdelijk) te verplaatsen naar een andere COA-locatie of een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
In sommige situaties kan het COA na overleg met en op verzoek van het slachtoffer overgaan tot overplaatsing van het slachtoffer.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een christelijke azc-bewoner wordt verplicht te accepteren een kamer te delen met islamitische asielzoekers, terwijl hij zich onveilig voelt?
Het COA maakt in het plaatsingsbeleid geen onderscheid op basis van religie. In de praktijk komt het dus voor dat asielzoekers met een verschillende religieuze achtergrond een wooneenheid delen. Dat laat onverlet dat het COA op basis van signalen passende maatregelen neemt. Het COA erkent dat het risico op een kwetsbare positie voor een aantal groepen in de opvang groter is, waaronder religieuze minderheden en bekeerlingen. COA-medewerkers zijn getraind om de bewoner goed in beeld hebben, waarbij eventuele kwetsbaarheid aan bod komt. Als een bewoner zich (sociaal) onveilig voelt in zijn eigen wooneenheid, kan het COA verschillende acties ondernemen. Denk bijvoorbeeld aan het intensiveren van de begeleiding of een kamerwissel.
Hoe beoordeelt u de toename van discriminatie, bedreiging, intimidatie of geweld jegens christelijke asielzoekers, zoals blijkt uit het toegenomen aantal meldingen bij het meldpunt van stichting Gave?
Ik verwijs in dit verband naar mijn recente beantwoording hierover.5
Bent u bereid zich in te spannen voor een convenant om de positie en het welzijn van christelijke bewoners in de opvang te verbeteren, vergelijkbaar met het recent vernieuwde convenant voor lhbti-asielzoekers?
Zonder me op dit punt te willen committeren aan de vorm van een convenant, ben ik uiteraard bereid om mij in te blijven spannen om in de samenwerking met betrokken partners signalen over onveiligheid van christelijke asielzoekers te bespreken. Het COA heeft (periodiek) contact met organisaties die expertise hebben op dit thema, zoals Stichting Gave. Het COA blijft met hen in gesprek en neemt signalen serieus.
Bent u bereid in het toegezegde onderzoek naar aanscherping van de glijdende schaal tevens te bezien of en hoe de asielaanvraag kan worden afgewezen bij intimidatie en geweld door asielzoekers of zwaarder negatief kan worden meegewogen bij de beoordeling van de aanvraag, zodat hij of zij (eerder) in aanmerking komt voor afwijzing?
De criteria voor intrekking of afwijzing van een asielvergunning volgen uit de kwalificatierichtlijn. Dit kan dus niet worden aangescherpt door middel van een nationale maatregel als de glijdende schaal en dit maakt daarom ook geen onderdeel uit van het onderzoek. Veroordelingen voor ernstige misdrijven, kunnen leiden tot intrekking of afwijzing.
Het ABF-rapport Woningmarktverkenning 2025–2040 |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Herkent u dat ABF Research in het rapport van 2024–2039 adviseert op 64 procent betaalbaar en in 2025–2040 op 60 procent betaalbaar?
Hoe verklaart u deze verschillen gezien de stagnerende woningbouw?1
Wat zijn volgens u de hoofdoorzaken van de daling in het aandeel betaalbare koop (– 3 procentpunt, middenscenario)?
Erkent u dat ABF Research in het rapport van 2025–2040 expliciet stelt dat de financiële haalbaarheid van betaalbare koop een probleem is («in de praktijk moeilijker») en dat dit mede de lagere behoefte in het bouwprogramma voedt?
Hoe verhoudt dit zich tot uw kabinetsdoel van twee-derde betaalbaar bouwen?
Hoe verhoudt dit zich tot de woonwens van aspirant-kopers?
Vindt u het ook opvallend dat het rapport stelt dat problemen in de realisatie van een wens leiden tot een andere woonwens?
Kan de conclusie ook zijn dat problemen in de realisatie dus beter weggenomen moeten worden zodat mensen hun oorspronkelijke woonwens kunnen realiseren?
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat mensen in Nederland die een betaalbare koopwoning zoeken hun woonwens kunnen realiseren?
Kunt u precies toelichten hoe in de onderzoeksmethode ervoor gezorgd wordt dat beschikbaarheids- en betaalbaarheidsbeperkingen niet verward worden met voorkeuren?
Klopt het dat ABF Research aangeeft dat een andere betaalbare koopgrens (bijvoorbeeld 400.000 euro in plaats van 390.000 euro) de gemeten koopvraag in dat segment met bijna 10 procent zou verhogen?
Welke gevoeligheidsanalyses zijn uitgevoerd om dit grenseffect te mitigeren?
Hoe voorkomt u dat door het wijzigen van vraagstelling en parameters sprake kan zijn van politieke doelredenatie?
Is het nieuw dat ABF Research een niet-gerealiseerde koopwens (door rente, prijs of financierbaarheid) interpreteert als een lagere voorkeur voor koop?
Heeft ABF Research dat in eerdere jaren ook zo gedaan, of is dit een methodologische wijziging?
Worden respondenten expliciet gevraagd naar hun ideale keuze versus hun budget- of marktconforme keuze? Waarom wel of niet?
Wie formuleert de onderzoeksvragen voor de ABF-Woningmarktverkenning: het ministerie, ABF Research, of gezamenlijk?
Wilt u de opdrachtbrieven en voorwaarden van 2023, 2024 en 2025 aan de Kamer doen toekomen?
Kunt u uitsluiten dat de opdrachtformulering, parameters of scenario’s politiek-normatief zijn gestuurd richting meer particuliere huur en minder betaalbare koop?
Welke waarborgen bestaan er om wetenschappelijke onafhankelijkheid te borgen?
Welke definitie van «betaalbare koop» hanteert u momenteel, en bent u bereid de grens te herijken (bijvoorbeeld 400.000 euro in plaats van 390.000 euro) om het grenseffect te mitigeren? Waarom wel of niet?
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?