Hoe luidt uw reactie op de berichten «Joodse studenten voelen zich onveilig en buitengesloten op UvA en VU: «De universiteit adviseerde me niet meer te komen»» en «Antisemitisme drijft leerlingen naar Joodse scholen: «Kinderen bedekken hun keppeltje met een pet»»?1, 2
Onderwijsinstellingen moeten voor alle leerlingen en studenten een veilige plek bieden. Ik vind het dan ook verschrikkelijk om te horen dat er leerlingen en studenten zijn die zich niet veilig voelen. Vanuit mijn ministerie zijn verschillende gesprekken gevoerd met betrokkenen. De verhalen uit deze gesprekken, en ook de verhalen uit het artikel, grijpen mij aan. Dit geldt ook voor de onderwijsinstellingen. Zij werken dagelijks aan de veiligheid van hun leerlingen en studenten.
Herkent u de genoemde berichten uit het funderend onderwijs? Zo ja, meent u dat de maatregelen uit de Strategie Bestrijding Antisemitisme voldoende zijn en welke extra stappen bent u bereid te nemen?
De Inspectie van het Onderwijs ontvangt beperkt signalen van antisemitische incidenten in het funderend onderwijs. Wanneer dergelijke signalen binnenkomen, beoordeelt de inspectie de situatie en onderneemt zij actie.
Uit een recente peiling naar ondersteuningsbehoeften van docenten bij het lesgeven over de Holocaust3 blijkt dat, wanneer het gaat over beladen actuele thema’s zoals het conflict tussen Israël en Gaza, docenten aangeven meer behoefte te hebben aan ondersteuning. Hiervoor zijn onder andere middelen beschikbaar via de subsidieregeling Schurende Gesprekken en via de amendementen-Ceder.4 In het najaar van 2025 ontvangt uw Kamer een voortgangsrapportage van het Nationaal Plan Versterking Holocausteducatie. Hierbij zal ook worden ingegaan op mogelijke vervolgacties naar aanleiding van de uitkomsten van de peiling. Wij houden scherp in de gaten of verdere actie nodig is, en staan open voor aanvullende stappen als daar aanleiding toe is.
Heeft u in beeld in hoeverre de handreiking «omgaan met antisemitische incidenten» wordt opgevolgd en bent u bereid dat in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet?
Mijn ministerie wijst scholen actief op de handreiking en hun zorgplicht ten aanzien van sociale veiligheid. Het is echter wel de verantwoordelijkheid van scholen om te zorgen voor een veilig schoolklimaat, en zij staan vrij in het gebruik van instrumenten zoals de handreiking «Omgaan met antisemitische incidenten». Het Ministerie van OCW monitort het gebruik van de handreiking daarom niet en is ook niet voornemens dit afzonderlijk in kaart te brengen.
Daarnaast zal het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs, dat naar verwachting op 1 augustus 2026 in werking treedt, de zorg voor sociale veiligheid op school versterken. Onder meer via een verplichte incidentenregistratie en evaluatie van het veiligheidsbeleid. Ook worden scholen verplicht een interne en externe vertrouwenspersoon aan te wijzen waar leerlingen, ouders en personeel terecht kunnen als zij onveiligheid ervaren.
Herkent u de genoemde berichten uit het hoger onderwijs? Zo ja, meent u dat de maatregelen uit de Strategie Bestrijding Antisemitisme voldoende zijn? Zo ja, welk effect ziet u dan? Zo nee, welke extra stappen bent u bereid te nemen en spreekt u hierover met Joodse studenten en medewerkers?
Uit gesprekken die vanuit mijn ministerie gevoerd worden met Joodse studenten en medewerkers blijkt dat een deel van hen zich niet (altijd) veilig voelt op de onderwijsinstelling. Deze verhalen raken mij. Ook de betrokken instellingen geven aan de verhalen te herkennen en te werken aan een veilige werk- en leeromgeving voor alle studenten en medewerkers. Dit lichten zij toe in een brief die is bijgevoegd bij een Kamerbrief over veiligheid op hogescholen en universiteiten, die op 3 juli jl. aan uw Kamer is verzonden.5 Zo hebben zij huisregels en gedragscodes opgesteld, waarin zij duidelijk maken welk gedrag onacceptabel is en welke consequenties er aan dergelijk gedrag zijn verbonden. Ook zijn op alle instellingen meld- en klachtvoorzieningen beschikbaar voor studenten en medewerkers, waarvan de professionals achter deze voorzieningen periodiek worden bijgeschoold over relevante onderwerpen, waaronder antisemitisme.
Daarnaast lopen er momenteel vanuit de nationale Strategie Bestrijding Antisemitisme verschillende acties vanuit mijn ministerie in het kader van antisemitismebestrijding. Zo wordt er gewerkt aan handreikingen voor vertrouwenspersonen, docenten en leidinggevenden over het herkennen van en omgaan met antisemitisme. De eerste handreiking voor vertrouwenspersonen
verschijnt zeer binnenkort. Ook wordt in het onderzoek naar klacht- en meldvoorzieningen in het hoger onderwijs tevens gekeken naar de omgang met klachten over en meldingen van antisemitisme. Dit onderzoek ontvangt uw Kamer dit najaar, vergezeld van een beleidsreactie.
Op 5 juli jl. is een brief naar uw Kamer gestuurd over de voortgang van de Strategie Bestrijding Antisemitisme.6 Aangezien de maatregelen uit de nationale Strategie Bestrijding Antisemitisme nog in uitvoering zijn is het te vroeg om uitspraken te doen over de effectiviteit ervan. De Taskforce Antisemitismebestrijding werkt momenteel aan gerichte voorstellen voor maatregelen ten behoeve van de veiligheid van Joden, in het bijzonder de veiligheid van Joodse studenten en medewerkers op hogescholen en universiteiten. De Taskforce komt begin 2026 met een advies. Als er extra maatregelen nodig zijn om de veiligheid van Joodse studenten en medewerkers te borgen, ben ik uiteraard bereid die te nemen.
Deelt u de constatering dat we nu zien dat de (sociale) veiligheid van studenten en medewerkers nu vaak lijdt onder het mom van academische vrijheid? Zo ja, hoe wilt u beide op universiteiten bewaken?
Ik vind het belangrijk dat de term «academische vrijheid» niet gebruikt wordt als mantel om onacceptabel gedrag te vergoelijken. Universiteiten en hogescholen bieden een uitzonderlijke plek voor debat en dialoog over verschillende levensovertuigingen, meningen, culturen en wereldbeelden die passen bij de academische omgeving. Die ruimte wordt nadrukkelijk begrenst door de wettelijke kaders en academische waarden. Het mag nooit leiden tot onveiligheid. Dit geldt ook voor demonstraties en protestacties.
De colleges van bestuur van universiteiten en hogescholen spannen zich dagelijks in om hun verantwoordelijkheid voor de organisatie en continuïteit van het primaire proces in een veilige leer- en werkomgeving waar te maken. In de praktijk komen zij hierbij voor lastige dilemma’s te staan wanneer het evenwicht moet worden gevonden tussen het demonstratierecht, de academische vrijheid7 en de continuïteit van onderwijs en onderzoek in een veilige leer- en werkomgeving. In de eerdergenoemde Kamerbrief over veiligheid op universiteiten en hogescholen en de daarbij bijgevoegde brief van de koepels wordt aangegeven op welke wijze OCW en de instellingen zich inzetten om de veiligheid op de instellingen te (blijven) borgen.8 Door het stellen van heldere regels, waaronder de gezamenlijke «Richtlijn protesten»9, en deze te handhaven, de inzet van onder andere risicogericht toegangsbeleid, en inzet op verbetering van de informatiedeling tussen instellingen en lokale driehoek, zie ik dat de weerbaarheid van instellingen tegen verstoringen het afgelopen jaar is verhoogd.
Ziet u dat juist (de toegankelijkheid van) het onderwijs, waarbij kritisch denken centraal staat, onder druk komt te staan en hoe wilt u de toegankelijkheid beter borgen?
Toegankelijkheid betekent dat iedereen die hiertoe gekwalificeerd is, de kans moet hebben om een hogeschool of universiteit met succes te betreden en te doorlopen zonder dat er sprake is van formele of informele factoren die dat belemmeren. Als studenten zich niet thuis of veilig voelen op een opleiding, dan kan dit de informele toegankelijkheid onder druk zetten. Sociale veiligheid is een belangrijke randvoorwaarde om dit te voorkomen. Daarom werk ik aan een wettelijke zorgplicht voor instellingen om deze sociale veiligheid te waarborgen. Daarnaast vind ik het belangrijk om te noemen dat het onderwijs bij uitstek een plek moet zijn waar diverse perspectieven aan bod moeten kunnen komen. Ik verwacht van instellingen dat zij hier ruimte aan geven in een setting die veilig voelt voor iedereen en hierover blijvend het gesprek voeren met studenten. Ik zie dat instellingen zich hiervoor inzetten.
Wat vindt u ervan dat de hogescholen en universiteiten de ervaren veiligheid van Joodse studenten en medewerkers niet expliciet willen meenemen en zijn Joodse studenten en medewerkers het met dit standpunt eens?
Uit de gesprekken die gevoerd zijn vanuit mijn ministerie met de instellingen blijkt dat zij de ervaren sociale veiligheid van Joodse studenten en medewerkers uiterst serieus nemen en stappen zetten om deze zoveel mogelijk te borgen. In de eerdergenoemde brief van de koepelorganisaties wordt uiteengezet welke acties de instellingen hiertoe ondernemen.10
De instellingen geven wel aan dat zij de ervaren veiligheid van Joodse studenten en medewerkers niet afzonderlijk monitoren. Instellingen registreren religie wegens privacy redenen niet. Bovendien geven de koepels aan dat het navragen van de afkomst/religie een afschrikwekkende en polariserende werking kan hebben. Ik begrijp de bezwaren en gevoeligheden rond het registreren van religie en antisemitisme. Tegelijkertijd vind ik het van belang dat instellingen goed zicht hebben op wat er speelt op het vlak van sociale veiligheid, discriminatie en racisme, zodat beleid op dit vlak verbeterd kan worden. Ik neem dit daarom mee in de uitwerking van een wettelijke zorgplicht veiligheid. Ik ga hierbij na of het mogelijk en wenselijk is om een registratieplicht voor bepaalde incidenten en hun aard, bijvoorbeeld antisemitisme, toe te voegen.
Ook zal ik in gesprekken met de Joodse studenten en medewerkers nagaan hoe zij aankijken tegen de bezwaren en gevoeligheden rond het registreren van antisemitisme enerzijds, en het belang van de registratie anderzijds. Ik heb er daarnaast vertrouwen in dat de instellingen zich hard maken voor het borgen van de veiligheid en in gesprek blijven met studenten en medewerkers binnen hun instelling over hoe zij dit zo goed mogelijk kunnen doen.
Acht u het van belang om bij specifieke groepen studenten de ervaren veiligheid te monitoren, zoals dat bijvoorbeeld ook gebeurt bij de landelijke veiligheidsmonitor po/vo waarbij het gevoel van veiligheid bij lhbti-leerlingen en personeel wordt meegenomen en vindt u deze methodiek werken?
In de Landelijke Veiligheidsmonitor (hierna: LVM) wordt, daar waar methodologisch mogelijk, inzicht gegeven in de veiligheid van specifieke doelgroepen. In lijn met de toezegging van de Staatssecretaris verkent OCW op dit moment welke kwetsbare doelgroep(en) we specifiek in het oog zouden moeten hebben bij de toekomstige LVM.11 Daarbij wordt ook gekeken naar de haalbaarheid om deze specifieke groepen zichtbaar te maken in de monitor, gegeven de grootte van de doelgroep(en) en dus het verwachte aantal leerlingen op een school dat tot die doelgroep(en) behoort. Dat brengt mogelijk methodologische beperkingen met zich mee, want het kan betekenen dat gegevens herleidbaar zijn naar individuele leerlingen. Dat vergt dus een zorgvuldige afweging van onder meer het belang van een LVM, de methodologische vereisten en de rechten van de betrokken leerlingen. De uitkomsten van deze tweede verkenning worden verwerkt in de LVM vanaf 2027.
In het hbo en wo hebben de instellingen in het Bestuursakkoord hoger onderwijs en wetenschap 2022 toegezegd een monitor van ervaren sociale veiligheid te ontwikkelen.12 Een eerste analyse, inclusief verkenning naar mogelijkheden voor structurele monitoring, is voor de zomer met mijn ambtsvoorganger gedeeld. Ik ga in gesprek met de koepelorganisaties VH en UNL om verdere opvolging hiervan te bespreken. Hoewel ik van mening ben dat het belangrijk is dat de monitor er op korte termijn komt, is het ook belangrijk dat zorgvuldig wordt gekeken naar de invulling van de monitor, ook in relatie tot de begrenzingen die er zijn vanuit privacywetgeving.
Welke oplossingsrichtingen worden aangedragen door Joodse (onderwijs)organisaties, ouders en studenten voor de sociale veiligheid in het funderend onderwijs en hoger onderwijs en op welke manier wordt er opvolging gegeven aan deze adviezen?
Joodse (onderwijs)organisaties, ouders en studenten benadrukken in gesprekken met hen het belang van een veilige en inclusieve leeromgeving waarin antisemitisme actief wordt bestreden en begrip voor Joods leven en cultuur wordt vergroot. Ze geven aan dat de recente onrust rond het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden een directe invloed heeft op het veiligheidsgevoel van Joodse leerlingen en studenten. Hun inbreng wordt meegenomen in de beleidsvorming.
In het funderend onderwijs worden naast het algemene veiligheidsbeleid verschillende gerichte beleidsmaatregelen ingezet, waaronder: het Nationaal Plan Versterking Holocausteducatie, dat zich richt op het vergroten van kennis en bewustwording over de Holocaust; de Nationale Strategie Antisemitismebestrijding 2024–2030, die voorziet in structurele financiering en ondersteuning van docenten, en projecten stimuleert die kennismaking met het Joodse leven bevorderen en de Amendementen Ceder c.s., waarmee extra middelen beschikbaar worden gesteld voor de professionalisering van docenten, gericht op het beter omgaan met maatschappelijk gevoelige thema’s zoals antisemitisme.
In het hbo en wo worden verschillende acties ondernomen. In de eerdergenoemde Kamerbrief over de veiligheid op universiteiten en hogescholen, wordt ingegaan op alle lopende initiatieven om de (sociale) veiligheid van Joodse studenten en medewerkers in het hoger onderwijs te verbeteren.13 Mijn ministerie betrekt Joodse studenten en medewerkers bij de ontwikkeling van diverse maatregelen, bijvoorbeeld bij de totstandkoming van de eerder genoemde handreikingen. Verder neemt de Taskforce Antisemitismebestrijding ook het perspectief van Joodse studenten en medewerkers mee in de voorstellen die zij zullen doen. Als er extra maatregelen nodig zijn om de veiligheid van Joodse studenten en medewerkers te borgen, ben ik uiteraard bereid die te nemen.
Verwacht u dat een dienst Geestelijke Verzorging waarin verschillende denominaties zijn vertegenwoordigd zou kunnen bijdragen aan het mentale welzijn en sociale veiligheid van studenten, juist als het gaat om identiteitsgerelateerde problematiek, zoals antisemitisme, discriminatie en polarisatie? Zo ja, bent u bereid om in overleg met (studenten)organisaties hier een pilot voor uit te werken?
De verantwoordelijkheid voor een sociaal veilige leer- en werkomgeving ligt bij de onderwijsinstellingen zelf, waarbij wij hen op verschillende manieren faciliteren en ondersteunen zoals via het programma sociale veiligheid in hoger onderwijs en wetenschap. Ik zie dat de instellingen deze verantwoordelijkheid ook nemen.
Ziet u trends in de aantallen Joodse studenten aan hoger onderwijsinstellingen, acht u het aannemelijk dat Joodse studenten meer in het buitenland gaan studeren en minder aan Nederlandse universiteiten en hogescholen en heeft u in beeld of dit aantal is toe- of afgenomen?
Instellingen registreren de religie van hun studenten niet. Ik beschik dan ook niet over deze gegevens en kan geen beeld voor u schetsen. Uit gesprekken met de instellingen en de Joodse gemeenschap heeft mijn ministerie dergelijke signalen tot nu toe niet ontvangen.
Deelt u de mening dat Joodse kinderen, jongeren en studenten vrij naar school of studie moeten kunnen gaan in heel Nederland? Zo ja, wanneer bent u volgend jaar tevreden en wat is daar nog voor nodig?
Ja, die mening deel ik. Alle leerlingen en studenten, ongeacht hun religie, afkomst of andere persoonskenmerken, vrij en veilig onderwijs kunnen volgen. Daarbij is het helaas zo dat 100% veiligheid niet bestaat. Er zullen altijd veiligheidsrisico’s blijven bestaan. Het gaat erom dat we doen wat in ons vermogen ligt om de veilige leer- en werkomgeving voor alle leerlingen, studenten en medewerkers op de onderwijsinstellingen zo goed mogelijk te borgen. Hier werken de instellingen en OCW blijvend aan. In de beantwoording op de voorgaande vragen ben ik hierop ingegaan.
De antwoorden op schriftelijke vragen 'NAVO-verplichtingen' met betrekking tot 'pandemische paraatheid' |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
U schrijft in antwoord op Kamervragen (2025Z11435) dat er geen «NAVO-verplichtingen» zijn op het gebied van pandemische paraatheid maar waarom heeft uw ambtsvoorganger dit, bijvoorbeeld bij de plenaire begrotingsbehandeling VWS afgelopen oktober, dan keer op keer letterlijk zo gezegd in de Kamer?
Er zijn mij geen letterlijke uitspraken van mijn ambtsvoorganger in uw Kamer bekend over NAVO-verplichtingen op het gebied van pandemische paraatheid. Zie ook het stenogram van de begrotingsbehandeling van VWS op 23 oktober jl.1.
Deelt u de mening dat de uitspraken van uw ambtsvoorganger, in het begrotingsdebat, maar ook later bijvoorbeeld bij Ongehoord Nederland («Aan NAVO-verplichtingen zijn we gehouden», «daar zal ik mee moeten dealen», «De oud-premier heeft deze afspraken [met de NAVO] getekend dus wij houden ons eraan» enzovoort, enzovoort) er sterk op wijzen dat uw ambtsvoorganger (terecht of ten onrechte, dat doet er verder niet toe) blijkbaar van mening was dat deze NAVO-doelstellingen voor haar «verplichtingen» waren? Zo nee, waarom niet? Al deze formuleringen van uw ambtsvoorganger, meermaals en op verschillende momenten gedaan, terug te vinden in de Handelingen van de Kamer of na te luisteren bij de NPO, zijn toch overduidelijk niet vrijblijvend maar dwingend geformuleerd?
Zoals ook aangegeven in eerdere beantwoording van vragen van het lid Van Houwelingen2 en het lid Dekker3, heeft het kabinet Schoof zich gecommitteerd aan gemaakte NAVO-afspraken, derhalve zijn deze politiek bindend.
Begrijpt u dat het daarom dus voor de Kamer belangrijk is erachter te komen op welke wijze (vrijblijvend of dwingend) uw ambtsvoorganger (in ieder geval door de NCTV maar wellicht ook door andere instellingen) is geïnformeerd over de «NAVO-doelstellingen» (u wil de vraag immers blijkbaar niet beantwoorden als ik net zoals uw ambtsvoorganger spreek over «NAVO-verplichtingen») die op een of andere manier raken aan pandemische paraatheid?
Net als mijn ambtsvoorganger neem ik uw Kamer en diens taken zeer serieus. Dat doe ik onder andere door vragen naar eer en geweten te beantwoorden.
Wederom de vraag, waar, wanneer, door wie en op welke wijze (mondeling en/of schriftelijk, wel of niet vertrouwelijk etc.) is uw ambtsvoorganger na haar aantreden op de hoogte gesteld van de «NAVO-doelstellingen» die betrekking hebben op of op een of andere manier gerelateerd zijn aan «pandemische paraatheid»?
Zoals ook aangegeven in een eerdere beantwoording van vragen van het lid Van Houwelingen4, zijn er geen NAVO-verplichtingen met betrekking tot pandemische paraatheid. Zodoende heeft dat logischerwijs ook nooit aan de orde kunnen zijn op welk moment en op welke wijze dan ook.
Wel vraagt de NAVO van bondgenoten om hun zorgsysteem zo in te richten dat dit voorbereid is op crisis en conflict, zodat de continuïteit van de zorg voor militairen en burgers te allen tijde in stand gehouden kan worden. Dat is een begrijpelijke vraag, want we moeten in een dergelijke situatie goed voor onze soldaten zorgen.
Infectieziekten zijn een van de dreigingen waar de zorg zich tegen moet wapenen.
Deze inzet is in lijn met de kabinetsbrede brief «Weerbaarheid tegen hybride en militaire dreigingen» die 6 december 2024 aan de Kamer is verzonden. Daarin wordt in samenhang uiteengezet wat een weerbare maatschappij inhoudt en welke opgave er ligt om deze te bereiken. De zorg maakt hier een belangrijk onderdeel van uit. In de uitwerking wordt rekening gehouden met verschillende dreigingen, zowel qua omvang als qua impact: (hybride) conflicten, natuurrampen of pandemieën.
Kan u deze vragen afzonderlijk en binnen de normale termijn van drie weken beantwoorden?
Helaas is mij dat niet gelukt.
De inzage in transactieoverzichten van kansspelaanbieders |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
Struycken |
|
![]() |
Kent u het bericht1 dat een kansspelaanbieder van illegale online gokspelen weigert transactieoverzichten te verstrekken aan een dakloos geraakte gokverslaafde man? Zo ja, klopt het dat dit verband houdt met de veroordeling van dit Maltese bedrijf tot het terugbetalen van grote sommen geld aan Nederlandse klanten?
Ja, ik ken het bericht over het weigeren van inzage in transactieoverzichten door een kansspelaanbieder. In het bericht wordt gesproken van transacties in de periode 2011 tot 2019. In die periode was het aanbieden van online kansspelen in Nederland illegaal. Wat betreft uw vraag over het verband tussen het geschetste in het bericht en een veroordeling tot terugbetalen aan Nederlandse klanten merk ik op dat het niet aan mij is om uitspraken te doen over de motivering van een bedrijf om transactieoverzichten al dan niet te verstrekken.
Klopt de bewering dat het Maltese recht op gegevensbescherming van toepassing zou zijn in dit soort gevallen? Moet niet onder alle omstandigheden Nederlands recht van toepassing worden verklaard op in Nederland aangeboden illegale online kansspeltransacties?
Het klopt dat Maltees recht van toepassing is op het juridische geschil over de gegevensverstrekking uit het nieuwsbericht dat aangehaald is in vraag 1. Het Maltees recht rondom gegevensbescherming is een uitwerking van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Deze Europese regelgeving harmoniseert de bescherming van persoonsgegevens van alle inwoners van EU-lidstaten. In beginsel is dus het recht op inzage voor iedere EU-burger gelijk. Echter, de AVG laat enige ruimte voor lidstaten over om nationale wetgeving te formuleren die een specifieke invulling geeft aan sommige bepalingen in de AVG.
Het is altijd mogelijk voor mensen om een klacht in te dienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) wanneer kansspelaanbieders gevestigd in Malta geen gehoor geven aan het verzoek om inzage van persoonsgegevens. De AP behandelt deze klachten en zet ze waar nodig door naar de privacytoezichthouder van Malta (de Information and Data Protection Commissioner). Klachten kunnen ook rechtstreeks bij de Maltese toezichthouder worden ingediend. De AP houdt als betrokken toezichthouder nauw contact met haar collega’s in Malta over de voortgang van het onderzoek naar klachten.
In onderhavige casus heeft de Rechtbank Overijssel op 16 juli jl. in een voorlopige voorzieningenprocedure geoordeeld over de vraag of de kansspelaanbieder in kwestie zich kan beroepen op de beperking die volgt uit Maltese recht inzake gegevensbescherming, om de transactiegegevens niet te verstrekken aan de verzoeker. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter moeten de transactiegegevens alsnog worden verstrekt aan de verzoeker, op grond van de AVG.2 De beperking die volgt uit het Maltese recht biedt volgens de rechter geen grondslag om de verstrekking van de gevraagde gegevens te weigeren.3
Bent u het ermee eens dat kansspelaanbieders die op de Nederlandse gokmarkt actief zijn onder alle omstandigheden op het eerste verzoek moeten kunnen voorzien in dergelijke transactieoverzichten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de Kansspelautoriteit te vragen online kansspelaanbieders die vóór 2021 illegale kansspelen aanboden op de Nederlandse markt aan te spreken om aan hun klanten inzage te geven in hun betaalgegevens? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in mijn eerdere antwoorden op Kamervragen is het niet aan mij of aan de Kansspelautoriteit (Ksa) om een oordeel te vellen over de inzage in transactiegegevens.4 Het gaat hier om geschillen tussen een (illegale) aanbieder van kansspelen en de speler die betrekking hebben op een periode waarin het aanbieden van online kansspelen in Nederland illegaal was. De beoordeling daarvan is voorbehouden aan de rechter. Zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 2 is op 16 juli jl. geoordeeld dat inzage in transactiegegevens moet worden verleend.5 Op 4 juli jl. heeft de rechter in eerste aanleg zich ook uitgelaten over het verstrekken van inzage in transactiegegevens.6 In die zaak werd de vordering om inzage te verlenen eveneens toegewezen. De Ksa heeft, zoals gezegd, geen rol als partij in deze juridische procedures. De handelwijze van vergunde aanbieders die onderwerp zijn van deze procedures wordt betrokken bij de beoordeling van een nieuwe vergunningsaanvraag door die aanbieder.
Ik vind dat rechtspersonen en hun opvolgers die nu een vergunning hebben voor het aanbieden van kansspelen een maximale inspanning moeten plegen om zaken die zich voor de vergunningsperiode afspeelden behoorlijk af te wikkelen. Zoals ik ook heb aangegeven in antwoorden op Kamervragen van 11 juli jl. behoort daarbij wat mij betreft het maximaal verstrekken van noodzakelijke gegevens.7
Het gedrag van vergunninghouders in het verleden kan daarnaast relevant zijn voor de algemene betrouwbaarheids- en integriteitstoets van een vergunde aanbieder.
Zijn u illegale online kansspelaanbieders bekend die weigeren inzage te geven in betaalgegevens om juridische claims van hun klanten te frustreren? Zitten daar kansspelaanbieders bij die inmiddels legaal online kansspelen aanbieden? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om deze kansspelaanbieders tot actieve medewerking aan juridische claims te dwingen?
Het is mij bekend dat bij tenminste één aanbieder van online kansspelen die thans over een vergunning beschikt en voordat er een gereguleerde markt was illegaal kansspelen aanbood, verzoeken liggen om inzage te verstrekken in transactiegegevens. Dit blijkt onder andere uit voornoemde rechterlijke uitspraken. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven zijn de Ksa en ik geen partij in procedures omtrent inzage in de transactiegegevens voor zover het gaat om het illegaal aanbieden van online kansspelen in Nederland. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 en in antwoord op eerdere Kamervragen heb aangegeven kan het gedrag van vergunninghouders in deze wel relevant zijn voor de algemene betrouwbaarheids- en integriteitstoets van een vergunde aanbieder. Dit gedrag wordt betrokken bij de beoordeling van een nieuwe vergunningsaanvraag door die aanbieder.
Bent u bereid om de Kamer te informeren over de wijze waarop dit soort kansspelaanbieders gevolg geven aan de uitvoering van de rechterlijke uitspraken tot nu toe en die binnenkort te verwachten zijn? Zo nee, waarom niet?
Het gaat in deze procedures om geschillen die betrekking hebben op een civielrechtelijke verhouding tussen partijen. Zowel ten aanzien van geschillen over het verstrekken van gegevens alsmede over de geldigheid van de onderliggende overeenkomst is het aan partijen om deze geschillen aan een rechterlijke instantie voor te leggen. Ik heb daarnaast geen zicht op welk geschil aan welke rechterlijke instantie is voorgelegd, wat de uitspraak is en in hoeverre door partijen hieraan uitvoering wordt gegeven. Relevante uitspraken worden door de gerechtelijke instanties voorts zoveel mogelijk op www.rechtspraak.nl gepubliceerd en zijn daar in geanonimiseerde vorm in te zien. Ik vind het gezien voorgaande niet passend om uw Kamer over al deze zaken te informeren en ben daarnaast niet in de positie om dat te doen.
Het bericht van nu.nl waarin staat dat “De Verenigde Staten willen de import van goederen uit de Europese Unie belasten met een heffing van 30 procent |
|
Ria de Korte (CDA) |
|
Boerma |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van nu.nl waarin staat dat «De Verenigde Staten willen de import van goederen uit de Europese Unie belasten met een heffing van 30 procent. Dat zal per 1 augustus gebeuren. De heffing is hoger dan het tarief van 20 procent dat in april werd aangekondigd.»?1
Ja.
In april heeft NSC al via een motie verzocht om binnen twee maanden in kaart te brengen wat de impact is van de importheffingen van Amerika en de eventuele tegenmaatregelen van Europa op de Nederlandse sectoren, kunt u de Kamer hierover per omgaande informeren?
De toenmalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp heeft toegezegd naar aanleiding van zowel vragen in het Commissiedebat voor de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april als in reactie op de motie van de leden de Korte en Ceder2 in het Tweeminutendebat, beiden van 3 april jl., om in gesprek te gaan met het Centraal Planbureau (CPB) over een mogelijke actualisatie van de eerder gedane doorrekening. Uw Kamer is via het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april3 geïnformeerd dat het CPB deze actualisatie op 1 mei jl. heeft gepubliceerd.4 De actualisatie is bijgesloten bij deze beantwoording.
Daarbij dient te worden opgemerkt dat het percentage van 30% dat door de VS per brief is aangekondigd afwijkt van eerder genoemde percentages tijdens de campagne van 10%, de aankondigingen in april van 20% en tussentijdse uitlatingen via sociale media om 50% op te leggen.
Welke sectoren verwacht u dat bovengemiddeld zwaar geraakt zullen worden door de aangekondigde heffingen?
Bedrijven en sectoren die voor eenvoudig substitueerbare producten in hoge mate afhankelijk zijn van de Amerikaanse markt lopen de grootste kans om geraakt te worden door verhogingen van Amerikaanse importheffingen. Het CPB noemt farmacie, machines, elektronica, elektrische apparatuur, metaal, chemie en metaalproducten.
Welke bedrijven worden naar verwachting het meest in hun voortbestaan bedreigd?
De vraag of bedrijven in hun voortbestaan worden bedreigd is van meer factoren afhankelijk dan de hoogte van importheffingen van een derde land. Bedrijven hebben te maken met een breed scala aan marktomstandigheden. Uiteindelijk zijn importheffingen in specifieke buitenlandse markten daarin slechts één factor.
Welke mogelijkheden heeft Nederland om samen met de EU deze importheffingen te voorkomen of te verminderen?
De heffingen en de onzekerheid die ermee gepaard gaat zijn ongunstig voor de Nederlandse en de Europese economie, zoals ook blijkt uit de studie van het CPB. Het kabinet steunt de inzet van de Europese Commissie om namens de EU de dialoog met de VS op te blijven zoeken met als doel om de Amerikaanse importheffingen van tafel te krijgen. Wat betreft het kabinet zijn daarbij met name de volgende vier sporen van belang. Ten eerste moet gewerkt worden aan een positieve agenda met de VS, waarbij gekeken dient te worden welke kansen er zijn om samen te werken met de VS en bilaterale handel verder te faciliteren. Het kabinet steun de inzet van de Commissie om te komen tot een positief onderhandelingsresultaat met de VS richting augustus. Ten tweede dient ingezet te worden op een reactief spoor waarbij de EU bereid moet zijn tegenmaatregelen te nemen indien onderhandelingen met de VS niet tot een aanvaardbaar resultaat leiden. Deze tegenmaatregelen versterken bovendien de onderhandelingspositie van de EU in het eerste spoor. Ten derde pleit het kabinet voor internationale samenwerking en het verder diversifiëren van de handelsstromen van de EU. Nieuwe handelsakkoorden kunnen daarbij een belangrijke rol spelen. Ook blijft de EU als groot handelsblok een voortrekkersrol spelen in de op regels gebaseerde internationale handelsorde. Daarnaast pleit het kabinet in EU verband voor het versterken van het concurrentievermogen, waaronder via het versterken van de EU interne markt en kapitaalmarktunie, wat in de huidige context des te urgenter is. Daarnaast roept het kabinet op om bestaande handelsbelemmeringen tussen EU-landen te adresseren en daarmee de EU interne markt te verdiepen, conform de rapporten van Letta en Draghi. Voor al deze elementen geldt dat EU eenheid cruciaal is voor een succesvolle aanpak.
Kunt u de Kamer op korte termijn en intensief informeren over de stappen die met de EU worden gezet in reactie op deze handelsoorlog?
Ja. Uw Kamer ontving vandaag het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 14 juli jl. waarin de handelsrelatie met de VS en de te nemen stappen uitgebreid besproken zijn.
Het artikel “Kabinet plant grootschalige woonwijken bij vier Nederlandse steden” |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Wat is de huidige eigendomssituatie van de percelen binnen de nieuw aangekondigde woningbouwlocaties in Glanerbrug, Pampus, Schuytgraaf-Zuid en Zevenaar?1
Heeft de Rijksoverheid of een publieke partij, zoals het Rijksvastgoedbedrijf of de gemeente, al grondaankopen gedaan of opties genomen in deze gebieden voorafgaand aan de publicatie van de plannen?
Is vooraf onderzocht of het openbaar aankondigen van deze locaties de grondprijs heeft beïnvloed, zoals stijging door speculatie?
Zijn er afspraken gemaakt met gemeenten of grondeigenaren over het afromen van planbaten bij functiewijziging van de grond (bijvoorbeeld via een planbatenheffing)?
Is overwogen om het eigendom van de gronden eerst publiek te maken voordat het woningbouwprogramma wordt gestart, zodat betaalbaarheid geborgd wordt?
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden binnen drie weken?
De gevolgen van de Asielnoodmaatregelenwet op het onderwijs |
|
Lisa Westerveld (GL), Marleen Haage (PvdA) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Asielnoodmaatregelenwet zorgt voor onaanvaardbare problemen in het onderwijs»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Bent u het ermee eens dat de onrust en onzekerheid in het onderwijs zeer onwenselijk is en er snel duidelijkheid moet komen over de mogelijke gevolgen van deze wet voor het onderwijs?
De Minister van Asiel en Migratie (AenM) heeft de Afdeling advisering van de Raad van State (RvS) verzocht om hem van voorlichting te dienen over de vraag «of een aanmerkelijke kans bestaat dat naast de specifieke gedraging als bedoeld in het amendement ook individuele gedragingen van derden uit menselijkheid of humanitaire hulp kunnen worden aangemerkt als medeplegen of medeplichtigheid en daardoor strafbaar kunnen zijn.» In aanvulling daarop heeft hij gevraagd «daarbij te betrekken welke criteria of gezichtspunten relevant kunnen zijn als het gaat om strafbaarheid wegens medeplegen en medeplichtigheid aan dit strafbare feit».
Bij het verzoek om voorlichting heeft de Minister van AenM de RvS gevraagd om dit verzoek met voorrang te behandelen.2 De Minister van AenM heeft ook aangegeven dat hij hierover met zowel de Eerste als de Tweede Kamer in beraadslaging gaat na ommekomst van het advies van de RvS.
Bent u bereid om zo snel mogelijk inzichtelijk te maken wat de gevolgen zijn voor het onderwijspersoneel als deze wet wordt aangenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn bijvoorbeeld de consequenties voor contacten met ouders zonder geldige verblijfsvergunning van de kinderen aan wie les wordt gegeven en kunnen er consequenties zijn voor activiteiten die voor kinderen en ouders worden georganiseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de consequenties voor onderwijs aan een kind dat de leeftijd van 18 benadert of 18 jaar is geworden en bent u het ermee eens dat deze wet ook zeer kwalijke consequenties kan hebben voor educatie, ontwikkeling en het behalen van een diploma? Vindt u deze leeftijdsgrens uit te leggen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat de Asielnootmaatregelenwet haaks staat op het VN-Verdrag voor de rechten van het kind, waarin onder meer is afgesproken dat kinderen recht hebben op onderwijs en ook ouders ondersteuning en bijstand verdienen zodat zij voor hun kinderen kunnen zorgen?
Alle kinderen in Nederland hebben recht op onderwijs. De voorgestelde strafbaarstelling van illegaal verblijf doet daar niet aan af. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2 tot en met 5.
Bent u het ermee eens dat uit het VN-Verdrag voortkomt dat kinderen en hun ouders een veilige omgeving verdienen en het helpen van kinderen en ouders op geen enkele manier consequenties mag hebben voor onderwijspersoneel of onderwijsorganisaties?
Zie antwoord vraag 6.
Militaire oefeningen met bekabelde drones in Natura 2000-gebieden |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Vinden er militaire oefeningen plaats in Natura 2000-gebieden met drones die via of met een glasvezelkabel worden bestuurd?
Nee, Defensie beschikt op dit moment niet over glasvezel aangestuurde (ook wel fiber optic) drones en heeft hier niet mee geoefend in Natura 2000-gebieden. Defensie heeft bijzondere aandacht voor de ontwikkeling van onbemenste systemen en werkt strategisch samen met bedrijven, kenniscentra en andere partners. In dat kader kunnen demonstratie- of testvluchten plaatsvinden.
Heeft u onderzoek laten doen naar de schade op de natuur en het milieu door gebruik van deze glasvezelkabels? Zo ja, wat waren de uitkomsten hiervan? Zo nee, waarom niet?
Bij de aanschaf van nieuw materieel wordt gekeken naar de gevolgen hiervan op de leefomgeving, waaronder de effecten op de natuur. Mocht de Nederlandse krijgsmacht de beschikking krijgen over fiber optic drones, zal dit niet anders zijn. Bij de aanschaf hiervan wordt dan gekeken naar de manier waarop glasvezelkabels worden opgeruimd.
Hoe worden Natura 2000-gebieden opgeruimd na een oefening van deze bekabelde drones? Worden de glasvezelkabels die worden gebruikt bij deze oefeningen opgeruimd of achtergelaten?
Binnen Defensie zijn gedrags- en gebruiksregels opgesteld die waarborgen dat restproducten na een oefening worden opgeruimd. Of dit nu bijvoorbeeld gaat om losse hulzen, verpakkingen van voedsel of, indien de Nederlandse krijgsmacht dat type drones zou gebruiken, glasvezelkabels.
Deelt u de mening dat militaire oefeningen in Natura 2000-gebieden nooit langdurige schade aan het gebied mogen veroorzaken, en dat Defensie uiterst netjes om moet gaan met onze natuur?
Verspreid over het land beschikt Defensie over militaire oefenterreinen. Deze militaire oefenterreinen dienen primair om de geoefendheid van de Nederlandse krijgsmacht op peil te houden. Door het militaire gebruik is op meerdere terreinen een unieke dynamiek ontstaan met voor Nederland bijzondere natuur. Een deel van deze militaire terreinen heeft vanwege de daar aanwezige natuurwaarden de status als Natura 2000-gebied gekregen. Bij het beheer en het militaire gebruik van de terreinen wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de natuurwaarden. Hiervoor is onder andere het Defensie natuurbeleid opgesteld. Dit zorgt bij multifunctioneel gebruik van gronden voor een balans tussen militair gebruik en natuurbehoud en bevat maatregelen om de biodiversiteit te versterken en ecosystemen te beschermen. Tegelijkertijd is verstoring van de natuur door het militaire gebruik van de terreinen niet altijd uit te sluiten, maar Defensie probeert dit – mede als terreinbeheerder van natuurgebieden – zo veel mogelijk te voorkomen en waar mogelijk wordt aandacht besteed aan de ontwikkeling van de natuur.
Bent u bekend met de artikelen «Picnic en Flink vallen onder supermarkt-cao»1 van RTL Nieuws van 24 juni 2025 en «Online-supermarkten krijgen bijval van ACM in discussie rond cao»2 van het Financieel Dagblad van 10 juli 2025?
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer belangrijk is dat we innovatie in Nederland aanjagen, mede om bij te blijven bij de economieën van China en de Verenigde Staten? Kunt u het antwoord toelichten?
Ja. Het kabinet vindt het belangrijk dat Nederland een innovatieve economie blijft, waar zowel gevestigde als nieuwe innovatieve bedrijven de ruimte krijgen om te groeien. Een sterke innovatieve economie zorgt ervoor dat we productiever zijn en er meer waarde in Nederland wordt gecreëerd. Deze economische groei zorgt er mede voor dat we onze welvaartsstaat kunnen betalen en dat we minder afhankelijk zijn van het buitenland voor innovatieve producten, diensten en technologieën. Voor het zomerreces heeft het kabinet het 3% R&D-actieplan aan uw Kamer gestuurd en na het zomerreces ontvangt uw Kamer een brief over onder andere het startup- en scale-upbeleid.
Hoe reflecteert u op de waarschuwing van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en welke rol ziet u hier voor zichzelf? Bent u het ermee eens dat regelgeving die jaren geleden is gemaakt niet altijd passend is voor bedrijven in nieuwe sectoren met nieuwe technologieën of bedrijfsmodellen? Zo ja, welke regelgeving inventariseert u als niet passend?
Ik heb kennisgenomen van de brief van de ACM. Het staat de ACM als onafhankelijk toezichthouder vrij om eigen onderzoeken te starten, en om aandacht te vragen over onderwerpen die zij belangrijk vindt in het kader van haar wettelijke taak. De ACM bepaalt zelf hoe zij haar taak uitvoert. In haar brief vraagt de ACM aandacht voor het effect op het concurrentiespeelveld bij het toepassen van de cao voor het Levensmiddelenbedrijf.
Ik ben als Minister van SZW verantwoordelijk voor het oordeel over algemeenverbindendverklaring van cao-bepalingen en het al dan niet verlenen van dispensatie. Ik maak daarin een eigen afweging en houd mij daarbij aan de voor mij geldende wettelijke kaders. De ACM onderkent deze bevoegdheid ook in haar brief.
Het wettelijk kader van het Nederlandse cao en avv-stelsel gaat al bijna honderd jaar mee. Een teken dat het stelsel flexibel is en de mogelijkheid biedt om mee te bewegen met veranderingen in de tijd. Juist omdat binnen het kader de sociale partners de vrijheid genieten om het collectief overleg naar eigen inzicht vorm te geven en de meest passende afspraken te maken voor een onderneming of sector. Dit uit zich in het draagvlak voor het stelsel, dat nog altijd groot is. De meerderheid van de werknemers en werkgevers zijn positief over de cao, hun arbeidsvoorwaarden, de vakbond en de werkgeversvereniging.3
Tegelijkertijd is het belangrijk om oog te hebben voor nieuwe ontwikkelingen, zoals de opkomst van andere vormen van werk of het ontstaan van nieuwe sectoren. Ik vind het belangrijk dat ook nieuwe (innovatieve) toetreders zich gerepresenteerd voelen bij de cao, en dat het gesprek over mogelijkheden tot maatwerk goed gevoerd kan worden.
Momenteel voert mijn ministerie een verkenning uit naar mogelijk onderhoud van het cao en avv-stelsel. In mijn Kamerbrief van 19 november 2024 heb ik vier sporen uitgezet, te weten: de organisatiegraad van werknemers- en werkgeversorganisaties; de onafhankelijkheid van vakbonden; de cao-dekkingsgraad en ook het avv- en dispensatiebeleid.4 Ik werk deze vier sporen uit in aparte beleidstrajecten en verwacht uw Kamer na de zomer nader te informeren over de stand van zaken.
Bent u het ermee eens dat het juist een taak van de politiek is om bestaande regelgeving opnieuw te evalueren als blijkt dat deze niet meer passend is op de continu veranderende en innoverende wereld? Zo ja, wat heeft u van de Kamer nodig om regelgeving zo actueel mogelijk te houden?
Ik vind evaluatie van bestaande wet- en regelgeving zeer belangrijk. Wet- en regelgeving moet passend zijn en blijven voor zowel gevestigde bedrijven als nieuwe bedrijven. Dit is inderdaad een taak van de politiek. Momenteel voert mijn ministerie een verkenning uit naar mogelijk onderhoud van het cao- en avv-stelsel. Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Het kabinet voert daarover ook graag het gesprek met uw Kamer om signalen te horen en inbreng mee te nemen.
Bij welke sectoren speelt naar uw weten nog meer het vraagstuk van van niet-passende collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s), naast innovatieve bedrijven die actief zijn in de supermarktbranche?
Het is aan sociale partners om vorm te geven aan de werkingssfeer van een cao en in overleg te treden met nieuwkomers op de markt. Soms ontstaat er onduidelijkheid of verschil van inzicht over de werkingssfeer. In beginsel is het aan betrokken sociale partners om gezamenlijk tot een oplossing te komen.
Tot slot kunnen partijen de rechter om een oordeel vragen over de toepasselijkheid van de cao.
Over niet-passende collectieve arbeidsvoorwaarden kan ik geen oordeel vellen. In het licht van de avv-procedure kunnen bedrijven die het niet eens zijn met de werkingssfeer, bedenkingen indienen en/of een dispensatieverzoek indienen.
Klopt het dat bedrijven tot 2006 dispensatie kregen als zij een eigen cao hadden, en dat dit sinds 2006 eerst wordt getoetst aan een kader door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid alvorens dispensatie kan worden verleend? Zo ja, wat zijn de criteria in dit toetsingskader en waarom is dit in 2006 veranderd?
Voor 2006 was sprake van een ander dispensatiecriterium. In de periode van 1999 tot en met 2006 werd een aanvraag tot dispensatie vrijwel automatisch verleend, op voorwaarde van het hebben van een eigen rechtsgeldige cao en indien sprake was van onafhankelijke partijen. De dispensatieroute werd echter gebruikt als middel om eenvoudig onder de algemeen verbindend verklaarde cao uit te komen. Het doel van avv, concurrentie op arbeidsvoorwaarden voorkomen, werd ondermijnd. Het beleid is daarom gewijzigd. Het uitgangspunt van de wijziging is het nadrukkelijker bepalen dat avv de regel is en dispensatie de uitzondering.
De huidige criteria voor dispensatieverlening staan in paragraaf 7 van het Toetsingskader AVV. Kort gezegd moet voldaan worden aan het volgende:
Bent u bereid criteria op te stellen zodat ondernemers weten waar zij aan toe zijn en lange juridische conflicten kunnen worden voorkomen?
In het Toetsingskader AVV zijn al criteria opgenomen. Zie daarvoor ook mijn antwoord op vraag 6.
Daarnaast is hierin ook bepaald dat het op de weg van de dispensatieverzoeker ligt om aan te geven en te onderbouwen welke zwaarwegende argumenten maken dat naleving van de algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen redelijkerwijze niet van hem kan worden gevergd. De nadere invulling is dan ook afhankelijk van de concrete casus.
Verder worden de partijen die om avv hebben verzocht, in de gelegenheid gesteld om te reageren op het dispensatieverzoek. Vervolgens krijgt de dispensatieverzoeker de gelegenheid om daarop te reageren. Daarna ga ik over tot besluitvorming. Tegen een dispensatiebesluit staat bezwaar en (hoger) beroep bij de bestuursrechter open.
Uiteraard heeft het de voorkeur dat partijen er onderling uitkomen met elkaar en dat lange juridische conflicten voorkomen worden. Helaas lukt dat niet altijd en wenden partijen zich tot de Minister van SZW.
Wordt er momenteel gesproken in het kabinet over verandering van het cao-stelsel teneinde deze meer mee te laten gaan met de tijd? Zo ja, wat is de actuele stand van zaken? Zo nee, bent u bereid dit bij de demissionaire kabinetsleden en de ministeries onder de aandacht te brengen?
Zie mijn antwoord op vraag 3 en de Kamerbrief van 19 november jl. Ik verwacht u na de zomer nader te informeren over de verschillende trajecten die ik momenteel uitwerk.
Bent u bereid in het demissionaire kabinet te pleiten voor dispensatie aan e-commerce voor de supermarkt-cao wanneer zij reeds zijn aangesloten bij een cao zoals mogelijk vanuit artikel 7 van dit toetsingskader3? Zo nee, waarom niet?
Voor het algemeen verbindend verklaren van cao’s bestaat een duidelijk proces, waar ik als Minister van SZW verantwoordelijk voor ben. Momenteel is het dispensatieverzoek bij mij in behandeling. Daarbij houd ik mij aan de voorgeschreven wet- en regelgeving. Het is belangrijk dat dit proces zorgvuldig wordt doorlopen. Ik kan over de lopende procedure geen uitspraken doen.
Is het wenselijk om de ruimte voor innovatie en ondernemerschap mee te wegen in besluitvorming over avv- en van cao’s?
Bij een avv-verzoek bestaat de mogelijkheid tot het indienen van bedenkingen en een verzoek tot dispensatie bij de Minister van SZW. Daarbij kan er zoals eerder gezegd dispensatie worden verleend als sprake is van zwaarwegende argumenten, waardoor toepassing van de cao redelijkerwijze niet kan worden gevraagd. Van zwaarwegende argumenten is met name sprake als de specifieke bedrijfskenmerken op essentiële punten verschillen ten opzichte van de andere ondernemingen die onder de werkingssfeer van de avv’de cao vallen. Ook kunnen er andere argumenten zijn die tot dispensatie kunnen leiden, zolang deze argumenten maar zwaarwegend zijn.
Wel erken ik het belang van ruimte voor innovatie, ondernemerschap en ruimte voor maatwerk. In de praktijk geven cao-partijen hier invulling aan, bijvoorbeeld door te kiezen voor minimum cao-bepalingen om ten voordele van de werknemer af te kunnen wijken, of het opnemen van een hardheidsclausule zodat er coulant kan worden omgegaan met specifieke situaties of het opnemen van een decentralisatiebepaling, zodat er op een ander niveau afspraken kunnen worden gemaakt.
Het bericht ‘Israël richt bloedbad aan bij medische kliniek: ‘Doden vrouwen en kinderen gewetenloos’’ |
|
Don Ceder (CU) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Israël richt bloedbad aan bij medische kliniek: «Doden vrouwen en kinderen gewetenloos»»?1
Het kabinet veroordeelt deze aanval en vindt dat de oorlog moet stoppen. Deze Israëlische aanval in de buurt van een gezondheidskliniek in de Gazastrook toont eens te meer dat er te veel burgerslachtoffers vallen, onder wie vrouwen en kinderen. Dergelijke gebeurtenissen onderstrepen waarom een onmiddellijk staakt-het-vuren noodzakelijk is voor het vrij krijgen van de gijzelaars die zijn ontvoerd door Hamas; voor het realiseren van de noodzakelijke hulp voor de noodlijdende bevolking van de Gazastrook en om te komen tot perspectief op een duurzame oplossing.
Heeft u de Israëlische regering om opheldering gevraagd? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Het kabinet heeft geen contact met Israël gehad over deze specifieke aanval. Het kabinet blijft in alle contacten met Israël consequent uitdragen dat het gebonden is aan het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht. Nederland benadrukt daarbij dat Israël bij het uitvoeren van aanvallen de voortdurende plicht heeft om de burgerbevolking en burgerobjecten zo veel mogelijk te ontzien. Doelgerichte aanvallen op burgers en burgerobjecten zijn nooit toegestaan en in strijd met het humanitair oorlogsrecht.
Bent u bereid om zowel bilateraal als in internationaal verband aan te dringen op een grondig en onafhankelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Nederland dringt in bilaterale contacten met Israël aan op het onderzoeken van incidenten, ten behoeve van gerechtigheid en vervolging van de daders. Het is in eerste instantie aan de meest betrokken staat of staten die ter zake rechtsmacht hebben om internationale misdrijven te onderzoeken en degenen die daarvoor verantwoordelijk zijn te vervolgen en te berechten. De internationale gemeenschap komt pas in beeld als een staat niet bereid of niet in staat is om zelf op te treden. Het Israëlische leger heeft aangegeven het incident te onderzoeken. Daarbij verzoekt Nederland Israël ook om de uitkomsten van onderzoek te delen met de internationale gemeenschap. De uitkomsten van dit onderzoek zijn vooralsnog niet bekend.
Op welke manier verzekert u zich ervan dat Israël alle benodigde voorzorgsmaatregelen neemt om de kans op burgerslachtoffers zo klein mogelijk te maken?
Strijdende partijen zijn te allen tijde verplicht om onderscheid te maken tussen burgers en burgerobjecten enerzijds en strijders en militaire doelen anderzijds. Deze verplichting van het humanitair oorlogsrecht heeft als doel om schade aan de burgerbevolking en burgerobjecten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Rechtstreekse aanvallen op burgers, onder wie vrouwen en kinderen, zijn in strijd met het humanitair oorlogsrecht. Het kabinet spreekt Israël in bilaterale contacten en gezamenlijk via de EU consequent aan op zijn verplichtingen onder het humanitair oorlogsrecht.
Hoe kijkt u naar de gemaakte afspraken tussen de Europese Unie en Israël over onder andere humanitaire hulp? Heeft u er vertrouwen in dat de afspraken de situatie in Gaza aanzienlijk zullen verbeteren?
Het kabinet vindt dat Israël de blokkade van de Gazastrook volledig en onvoorwaardelijk moet opheffen. Het kabinet zag het akkoord tussen de EU en Israël over de toegang van humanitaire hulp als een stap in de goede richting, maar heeft meteen aangegeven dat het zo snel mogelijk volledig zou moeten worden geïmplementeerd en dat het cruciaal is dat Israël de met de EU gemaakte afspraken nakomt. Bovenal zal Israël meer stappen moeten zetten om de hulpverlening te faciliteren, zoals door het openen van alle grensovergangen en het wegnemen van belemmeringen voor distributie van hulp door professionele, gemandateerde hulporganisaties.
De Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) monitort de implementatie van het humanitaire akkoord onder andere via medewerkers van het Directoraat-Generaal voor Europese Civiele Bescherming en Humanitaire Hulp (ECHO) van de Commissie die ter plaatse in Israël aanwezig zijn, en op basis van rapportages van partnerorganisaties zoals het Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden van de Verenigde Naties. Op 23 en 29 juli jl. rapporteerde EDEO en de Commissie over de voortgang van de implementatie van het akkoord. Hieruit werd geconcludeerd dat Israël de gemaakte afspraken onvoldoende nakomt. Het kabinet is bij uitblijven van implementatie van het akkoord door Israël direct overgegaan tot het nemen van significante stappen, zowel in EU-verband als op nationaal niveau, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 28 juli jl.
Op welke manier wordt gemonitord of de afspraken worden nagekomen? Welk gevolg wordt eraan gegeven als afspraken niet worden nagekomen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de humanitaire inzet van Nederland in Gaza te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Nederland blijft noodhulp leveren aan de Gazastrook door onze samenwerking met professionele, gemandateerde organisaties zoals de Verenigde Naties, Rode Kruis- en Halve Maanbeweging en de Dutch Relief Alliance. Nederland heeft sinds 7 oktober 2.023 EUR 86,2 miljoen extra middelen vrijgemaakt voor humanitaire hulp in de Palestijnse Gebieden. Op 1 augustus jl. is de Tweede Kamer geïnformeerd dat Nederland deelneemt aan de internationale coalitie t.b.v. airdrops.
Naast deelname aan de airdrops blijft Nederland zich diplomatiek en financieel inspannen voor de onmiddellijke verbetering van toegang voor de invoer en distributie van hulpgoederen via land. Zoals gecommuniceerd in de Kamerbrief van 28 juli jl. neemt Nederland stappen om de hulpverlening via land verder te ondersteunen. Middels een additionele bijdrage van 1,5 miljoen euro aan het VN-Bureau voor Project ondersteunende Diensten (UNOPS) draagt Nederland bij aan het operationeel houden van de landroute via Jordanië, een belangrijke humanitaire bevoorradingsroute. Ook helpt Nederland via UNOPS met de bekostiging van monitoringscapaciteit voor humanitaire hulp in de Gazastrook. Daarnaast doet Nederland een extra bijdrage van 3 miljoen euro doen aan het Nederlandse Rode Kruis, waarmee de steun aan het essentiële werk van de Palestijnse Rode Halve Maan in de Gazastrook wordt voortgezet. Deze bijdrage stelt deze organisaties in staat om, wanneer de situatie zich ervoor leent, snel op te schalen en maximaal gebruik te maken van de gevechtspauzes en andere maatregelen.
Israël dat verdere stappen neemt in etnische zuivering |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Trouw-artikel Israël wil 600.000 Gazanen opsluiten en verdrijven: «Dit is een concentratiekamp»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Israël van plan is 600.000 Palestijnen in Gaza binnen 60 dagen op te sluiten in een «concentratiekamp»-achtige situatie waarna waarschijnlijk gedwongen uitzetting volgt, zoals gemeld in Trouw?
Het creëren van een door militairen afgesloten gebied zou onacceptabel zijn. Als deze plannen daadwerkelijk worden uitgevoerd, dan zou dat een schending van het internationaal humanitair recht betreffen en hoogstwaarschijnlijk leiden tot gedwongen ontheemding en deportatie. Nederland heeft zijn visie op dit plan vrijwel direct gedeeld met Israel.
Deelt u de analyse dat dit neerkomt op etnische zuivering en een zeer ernstige schending van het internationaal recht? Zo ja, bent u van oordeel dat het kabinet het opzettelijk opsluiten van Palestijnen openlijk en keihard moet veroordelen? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot het Genocideverdrag en andere internationale verdragen en op welke experts baseert u zich dan?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat Israël, met het opzettelijk opsluiten van honderdduizenden mensen in een gebied zonder adequate toegang tot water, voedsel, medische zorg of veiligheid, oorlogsmisdaden pleegt en uithongering van burgers als oorlogswapen inzet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat het wegkijken van de Nederlandse regering te lang heeft geduurd en dat vooral praten met Israël niet heeft gewerkt, en dat Israël steeds verder escaleert?
Zoals toegelicht in de brief aan uw Kamer over de situatie in de Gazastrook van 28 juli 2025 zet het kabinet zich in om door een combinatie van druk op en dialoog met Israël de situatie in zowel de Gazastrook als de Westelijke Jordaanoever te verbeteren.
Welke spoedacties en sancties gaat u ondernemen om Israël onder druk te zetten om de verdrijving, verdere etnische zuivering en genocide te stoppen, nu het nog kan? Zo nee, waarom negeert u het Genocideverdrag en weigert u de oproep van mensenrechten- en hulporganisaties en experts op te volgen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om actief bij te dragen aan, en op te roepen tot, een internationaal beschermingsmechanisme voor de Palestijnse burgerbevolking, bijvoorbeeld via VN-blauwhelmen, een no-fly zone of veilige doorgang, teneinde verdere etnische zuivering in Gaza te voorkomen? Zo nee, hoe gaat u dan voorkomen dat Israël verdere stappen neemt in etnische zuivering?
Het kabinet roept voortdurend op de burgerbevolking van de Gazastrook te beschermen conform het humanitair oorlogsrecht. De bovenstaande opties vereisen ofwel een resolutie van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, ofwel toestemming van de partijen bij het gewapend conflict. Op dit moment is de kans hierop klein. Bovendien is het de vraag waarnaartoe de burgerbevolking zich zou moeten verplaatsen via de bovenstaande genoemde veilige doorgang.
Overweegt u nu wel een beroep te doen op het Internationaal Gerechtshof en zich aan te sluiten bij de genocidezaak die daar nu tegen Israël loopt? Zo nee, waarom niet?
Op grond van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof zijn er twee mogelijkheden voor staten om deel te nemen aan een contentieuze procedure tussen andere staten. Ten eerste is er de mogelijkheid tot het indienen van een interventie door een staat die meent een rechtsbelang te hebben bij de uitkomst van het geschil. Een staat die op deze wijze wil interveniëren moet aantonen dat de beslissing van het Internationaal Gerechtshof in het geschil tussen de twee partijen bij het geschil zulke consequenties heeft dat een interventie nodig is om zijn belangen zeker te stellen. De voorwaarden voor een dergelijke interventie zijn strikt en uit de jurisprudentie van het Internationaal Gerechtshof blijkt dat de drempel voor ontvankelijkheid van een dergelijke interventie hoog is. Tot nu toe heeft het Hof de overgrote meerderheid van de verzoeken om interventie onder deze bepaling afgewezen.
Ten tweede kunnen staten die partij zijn bij het verdrag op grond waarvan het geschil gevoerd wordt een interventie indienen waarbij zij hun visie op de constructie (interpretatie) van dit verdrag geven. Een dergelijke interventie is alleen ontvankelijk indien zij zich beperkt tot de constructie van het verdrag. Zij mag niet ingaan op de feiten van de zaak of het recht toepassen op deze feiten. Dit type interventie wordt over het algemeen toegelaten, maar het Hof past ook hier de beperking strikt toe en zal die (onderdelen van) interventies die verder gaan dan de strikte constructie van het verdrag niet ontvankelijk verklaren.
In beide gevallen is sprake van een interventie en wordt de interveniërende staat geen partij bij het geschil. Dat laatste kan alleen als beide partijen daarmee instemmen. Dit is in de geschiedenis van het Internationaal Gerechtshof nog niet voorgekomen en instemming van beide partijen het voorliggende geschil tussen Zuid-Afrika en Israël is uiterst onwaarschijnlijk. Uit de tekst van een interventie kan allicht blijken dat de interveniërende staat een standpunt van een van de partijen bij het geschil deelt, of zelfs steunt, maar ook dat maakt een interveniërende partij geen mede-eiser. De deelname van de interveniërende staat aan de procedure is beperkt tot de interventie; deze staat mag zich niet uitlaten over andere onderwerpen; en heeft ook geen recht om gehoord te worden op andere onderwerpen dan die die het onderwerp zijn van de interventie. De verbindendheid van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof is dan ook beperkt tot die onderdelen waarover de interventie zich uitgelaten heeft. Op basis hiervan is «aansluiten» als een partij bij het geschil niet mogelijk.
Bent u het ermee eens dat u op geen enkele manier recht doet aan uw morele en juridische verantwoordelijkheid als Minister van Buitenlandse Zaken van een land dat zich profileert als gastland van de internationale rechtsorde? Zo nee, hoe geeft u dan precies invulling aan die verantwoordelijkheid en op welke experts baseert u zich?
Nee. Zoals toegelicht in de brief aan uw Kamer over de situatie in de Gazastrook van 28 juli jl. 2025, gebruikt het kabinet een combinatie van druk op en dialoog met Israël om de situatie in zowel de Gazastrook als de Westelijke Jordaanoever te verbeteren. Dit alles naar vermogen en binnen de grenzen van ons kunnen.
Nederland neemt de bescherming van de internationale rechtsorde serieus en neemt daarom al langere tijd stappen om de situatie naar vermogen te verbeteren, zoals ook in de Kamerbrieven van 18 juni 2025 en 28 juli 2025 is omschreven. Het kabinet zal naar aanleiding van de ontwikkelingen op de grond steeds haar inzet blijven wegen en bezien welke instrumenten, maatregelen of stappen op het terrein van diplomatie, humanitair veiligheid en bestrijding van straffeloosheid kunnen worden ingezet ten behoeve van verbetering van de situatie in de Palestijnse Gebieden.
Wilt u de bovenstaande vragen gezien de ernst en urgentie van de zaak deze week één voor één beantwoorden?
Er is getracht om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Erfrecht, levensverzekeringen en femicide |
|
Bente Becker (VVD), Hanneke van der Werf (D66), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Struycken |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel in het Algemeen Dagblad van 5 juli 2025, getiteld: Als man zijn vrouw doodt en daar rijker van blijkt te worden: «Misdaad mag niet lonen»?1
Klopt het dat iemand die volledig ontoerekeningsvatbaar is verklaard na het doden van zijn of haar partner, volgens artikel 4:3 Burgerlijk Wetboek (BW) niet van rechtswege onwaardig is om te erven, omdat er dan geen sprake is van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling?
Klopt het dat nabestaanden in deze gevallen alleen via een civiele procedure, waarin zij zich moeten beroepen op de maatstaven van redelijkheid en billijkheid (art. 6:2 lid 2 BW), kunnen proberen de dader alsnog als onwaardig erfgenaam te laten verklaren?
Deelt u de mening dat het voor nabestaanden onacceptabel is dat zij, in een kwetsbare en traumatische situatie, zelf juridische procedures en hoge kosten moeten aangaan om de dader van femicide uit te sluiten van de erfenis, terwijl de huidige wetgeving standaard uitgaat van erfrechtelijke waardigheid, tenzij zij daartegen optreden?
Hoe vaak is het de afgelopen tien jaar voorgekomen dat een persoon die betrokken was bij femicide aanspraak heeft gemaakt op een erfenis of een levensverzekering, ook in gevallen waarin geen strafrechtelijke veroordeling heeft plaatsgevonden? Indien daar geen gegevens over beschikbaar zijn, bent u dan bereid om te onderzoeken in hoeveel gevallen dit zich heeft voorgedaan?
Klopt het dat ook levensverzekeringen, bijvoorbeeld gekoppeld aan een gezamenlijke hypotheek, doorgaans zonder aanvullende toetsing worden uitgekeerd aan de langstlevende partner of diens erfgenamen, zelfs als die partner betrokken is bij femicide?
Deelt u de mening dat dit indruist tegen het rechtsgevoel en het beginsel dat misdaad niet mag lonen?
Bent u bereid om samen met het Verbond van Verzekeraars te onderzoeken of in de voorwaarden van levensverzekeringen standaardbepalingen kunnen worden opgenomen waarbij uitkering wordt opgeschort of geblokkeerd bij vermoedens van betrokkenheid van de begunstigde bij het overlijden?
Deelt u de mening dat het rechtvaardiger zou zijn als het uitgangspunt in het erfrecht wordt omgekeerd zodat iemand die betrokken is bij femicide, ook als hij volledig ontoerekeningsvatbaar is verklaard, in beginsel wordt uitgesloten van het recht om te erven, tenzij de rechter anders oordeelt, in plaats van de huidige situatie, waarin deze persoon automatisch erft en het initiatief om dat te betwisten bij de nabestaanden ligt?
Wilt u deze vragen voor het notaoverleg over de initiatiefnota van het lid Mutluer op 22 september 2025 beantwoorden?
Publicatie van de WRR |
|
Glimina Chakor (GL) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) over de deskundige overheid?1
Ja.
Herkent u het WRR-signaal dat deze lacunes met name zichtbaar zijn bij kleinere gemeenten? Wat betekent dit volgens u voor de rechtsgelijkheid en de kwaliteit van beleidsuitvoering door decentrale overheden?
De WRR wijst erop dat kleine gemeenten vaker kampen met uitstroom van personeel, beperkte beloningsmogelijkheden en ook een grotere afhankelijkheid van externe expertise. De WRR beveelt aan om deze kwetsbaarheid aan te pakken. Daarnaast wordt voorgesteld om specialistische kennis te bundelen in regionale expertisecentra en de samenwerking in personeelsbeleid te bevorderen, eventueel met ondersteuning van het Rijk of de VNG. Deze aanpak kan bijdragen aan het verkleinen van verschillen tussen de gemeenten en daarmee aan de kwaliteit van de (beleids-)uitvoering en ontwikkeling. Hierbij constateer ik een link met een advies dat de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur in december 2023 uitbracht en waarin deze raad adviseerde deskundigheid slimmer te poolen en te gaan werken met expertisevertegenwoordiging. Het vervolg geven aan de aanbevelingen op dit vlak worden de komende tijd verkend. Ik verbind aan deze verkenning ook de acties die voortkomen uit de Actieagenda Goed Bestuur, waarmee het kabinet een betere balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoering wil bereiken.2 De structurele actiepunten die in dit kader vooral van belang zijn, zijn het bestendigen van goede interbestuurlijke samenwerking, de intensivering van de Uitvoerbaarheidstoets decentrale overheden en het blijven werken aan passende bestuurlijke en financiële arrangementen voor medeoverheden.
Hoe beoordeelt u het risico dat de overheid onvoldoende interne expertise opbouwt op cruciale beleidsterreinen die juist nu in hoog tempo veranderen en aan belang winnen?
Het rapport laat zien dat bij het Rijk op terreinen als digitalisering en ruimtelijke ordening de behoefte aan diepgaande kennis groter is dan het voor ons beschikbare aanbod. Daarom onderzoek ik maatregelen zoals expertisepools, een integrale personeelsstrategie, marktconformiteit van salarissen en investeringen in opleidingen. Ook verken ik het voorstel van de WRR om deze kennisontwikkeling structureel te borgen. Het rapport benoemt daarnaast dat gemeenten met zowel een gebrek aan kennis op het gebied van digitalisering als ook op gebied van het ruimtelijke domein kampen. Hierdoor kan de conclusie ook zijn dat het individueel door organisaties (bijvoorbeeld kleine gemeenten) uitvoeren van opgaven niet meer verstandig is/minder voor de hand ligt. Op digitaliseringsgebied beoogt de Nederlandse Digitaliseringsstrategie (NDS) bijvoorbeeld een meer gemeenschappelijke aanpak en minder versnippering. In lijn hiermee is op 18 juni door de VNG een resolutie aangenomen om de gemeentelijke digitalisering te collectiviseren.
Kunt u aangeven in hoeverre de overheid gebruik maakt van externe consultants? Kunt u dit uitsplitsen naar de rijksoverheid en medeoverheden?
In 2024 bedroegen de totale uitgaven aan externe inhuur 3,67 miljard euro. Dit is 15,4 procent van de totale personele uitgaven van de rijksdienst. Voor uitgebreide informatie ter zake verwijs ik naar de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2024.3 Het Rijk monitort de inhuur door decentrale overheden niet, maar volgens de Personeelsmonitor Gemeenten is de externe inhuur ongeveer 18 procent.
Zou de overheid geld kunnen besparen als een deel van de externe deskundigheid weer in huis wordt gehaald? Zo ja, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom denkt u niet dat de overheid geld kan besparen door weer meer expertise in huis te halen?
Op de lange termijn zie ik mogelijkheden voor besparingen. Daarvoor zullen in eerste instantie echter investeringen noodzakelijk zijn, gericht op het verminderen van de afhankelijkheid van externe inhuur, zodat op termijn structurele kostenreductie kan worden gerealiseerd. Deze investeringen richten zich op het aantrekken van vaste medewerkers, op onderzoek naar wat er nodig is om deze mensen niet alleen binnen te halen, maar ook te behouden, het versterken van interne opleidingen en het beter benutten van onderstaande mogelijkheden.
Het gaat er daarbij niet om het volledig terughalen van externe kennis, maar om duidelijk te onderscheiden welke kennis structureel aanwezig moet zijn en welke kennis slechts tijdelijk benodigd is. In dat laatste geval blijft externe inhuur een duidelijke meerwaarde houden, terwijl structurele kennis juist beter benut en geborgd dient te worden door vaste medewerkers in dienst te nemen. Door samen te werken met externe deskundigen en de opgedane kennis intern te verankeren (bijvoorbeeld via een «train-de-trainer»-aanpak), kan de overheid stap voor stap eigen expertise opbouwen. Ook de inzet van bijvoorbeeld Rijksconsultants voor opdrachten bij de departementen draagt bij aan het behoud van expertise binnen de rijksdienst die flexibel kan worden ingezet. Dit sluit aan bij de ambitie om de externe inhuur fors terug te dringen. Zo wordt niet alleen de continuïteit en kwaliteit van beleid versterkt, maar kan ook meer en beter gebruik worden gemaakt van de kennis die in de samenleving aanwezig is.
Acht u de door de WRR geconstateerde afhankelijkheid van externe partijen voor digitale expertise wenselijk en toekomstbestendig? Welke maatregelen neemt u om digitale expertise wél intern op te bouwen en te behouden?
Ik acht die afhankelijkheid niet wenselijk. Het is belangrijk dat de overheid zelf digitale kernkennis ontwikkelt en behoudt, zeker voor kritieke functies als cybersecurity. De Nederlandse Digitaliseringsstrategie (NDS) bevat de prioriteit «Digitaal vakmanschap en een moderne werkomgeving». Daarmee richten we ons op een personeelsstrategie voor digitalisering. Dit omvat het bepalen welke kennis intern nodig is en welke extern ingehuurd moet worden, om zo gericht te kunnen werven, om te scholen en onderwijs te ontwikkelen. Er komt meer regie op digitaliseringskennis bij ambtenaren, waarbij ICT-kennis actief wordt gedeeld en efficiënter wordt ingezet. Tot slot werken we aan een moderne digitale werkomgeving met de juiste middelen voor ambtenaren.
Wat is uw reactie op de constatering dat vakinhoudelijke specialisatie binnen de overheid minder wordt gewaardeerd dan generiek management, en dat dit ten koste gaat van de opbouw en borging van diepgaande inhoudelijke deskundigheid?
De WRR verwijst in zijn rapport naar de vier dimensies van deskundigheid (vakdeskundigheid, velddeskundigheid, procesdeskundigheid en uitvoeringsdeskundigheid) die belangrijk zijn voor een goed functionerende overheid en die ook binnen de overheid aanwezig moeten zijn. Het is belangrijk dat elke overheidsorganisatie een goede mix van deskundigheden heeft, waarbij vakinhoudelijke expertise een onderdeel is. Echter is de constatering van de WRR ook dat loopbanen binnen de rijksdienst vaak vooral gericht zijn op management, waardoor vakinhoudelijke experts minder mogelijkheden hebben om door te groeien. De WRR adviseert om dit te veranderen door loopbaanpaden te creëren binnen brede beleidsdomeinen, waarbij functies in beleid, uitvoering en toezicht worden gecombineerd. Daarnaast is de WRR van mening dat inhoudelijke expertise bij beoordeling en beloning meer waardering verdient, en dat het zinvol is gebruik te maken van de bestaande ruimte hiervoor. Zowel vakinhoudelijk specialisme als goed management zijn bij de rijksdienst onontbeerlijk. Wat betreft functievervulling bij het topmanagement wordt gekeken naar de opgave, de benodigde vakinhoudelijke kennis en ervaring en de complementariteit met het team. Dit sluit ook aan bij de ambitie om binnen de Rijksoverheid opgavegericht te werken. Ik zal deze aanbevelingen meenemen bij het herijken van het strategisch personeelsbeleid.
Hoe gaat u, gelet op de constatering van de WRR dat carrièremogelijkheden voor inhoudelijk deskundige ambtenaren beperkt zijn, de positie van vakinhoudelijke experts versterken?
In aansluiting op het antwoord op vraag 7 zouden alle dimensies van deskundigheid op eenzelfde wijze gewaardeerd moeten worden. Dat is nu nog niet altijd het geval. Er zijn betere carrièrepaden denkbaar voor inhoudelijke experts met naast algemene proceskennis, diepgaande, inhoudelijke vakkennis, veldkennis en uitvoeringskennis. Zij moeten kunnen doorgroeien naar hogere functies zonder dat dit per se gepaard hoeft te gaan met coördinerende of leidinggevende verantwoordelijkheden. Bij deze ontwikkeling hoort ook het expliciet waarderen van kennis in functiewaardering en bij benoemingen. Tegelijkertijd moeten ook topambtenaren voldoende kennis en expertise hebben van het domein waarin zij werken en de context kennen die hoort bij de maatschappelijke opgave. Zoals gezegd onderscheidt de WRR vier soorten deskundigheid die nodig zijn voor goede besluitvorming: vakdeskundigheid, velddeskundigheid, procesdeskundigheid en uitvoeringsdeskundigheid. Een goede deskundigheidsmix moet passen bij de taken van een overheidsorganisatie, de maatschappelijke opgave en het samenspel met de partijen in de omgeving. Ik hecht er aan dat (top)ambtenaren in hun loopbaan verschillende functies vervullen in uitvoering, beleid en toezicht zodat zij kennis opbouwen van de verschillende werkvelden en brede kennis opbouwen binnen een domein. Dit sluit aan bij de brief van 11 juli jl. aan uw Kamer over de hervorming van de Algemene Bestuursdienst (ABD).4
Hoe rijmt u deze structurele problemen met de aangekondigde bezuinigingen van 22 procent op het ambtelijke apparaat? Erkent u dat juist in een complexe samenleving met grote maatschappelijke opgaven, zoals klimaat, digitalisering en kansengelijkheid, de ambtelijke kennis en expertise niet afgebouwd, maar juist versterkt moeten worden? Zo nee, waarom niet?
In de brief van 14 maart jl. benadrukt mijn ambtsvoorganger het belang van de borging van kennis binnen de rijksdienst, ook in tijden van bezuinigingen.5 Zo blijft de rijksdienst in staat om adequaat om te gaan met de huidige en toekomstige maatschappelijke uitdagingen.
Hoe zorgt u ervoor dat beleidsambtenaren ook de uitvoeringskant van beleid leren begrijpen, daar er volgens de WRR nauwelijks financiële prikkels zijn om als ambtenaar ervaring op te doen in de uitvoering?
Beleidsambtenaren kunnen meer praktijkervaring opdoen via detacheringen en uitwisselingen met uitvoeringsorganisaties en gemeenten. Daarnaast worden ambtenaren gestimuleerd in de eigen functie grenzeloos samen te werken met collega’s van andere departementen, maar ook met collega’s in de uitvoering, bij andere overheden en met maatschappelijke partijen. Zie hiervoor ook het advies van de Raad voor het Openbaar Bestuur «Naar een uitvoerende macht» en de kabinetsreactie daarop.6 Het kunnen werken in multidisciplinaire teams, zoals de WRR ook bepleit, en het waarderen daarvan zal ook worden betrokken bij de herziening van het strategisch personeels- en organisatiebeleid. Verder kan het beschikken over kennis van en ervaring in de uitvoering van belang zijn bij benoemingen voor hogere functies. Dit wordt meegenomen in de ontwikkeling van de ABD.
Deelt u de zorg van de WRR over het gebrek aan basiskennis over de rol van de ambtenaar binnen de democratische rechtsstaat? Welke verantwoordelijkheid ziet u hier voor uzelf om basiskennis over staatsrecht, democratie en rechtsstatelijkheid breed en structureel te verankeren binnen de publieke dienst?
Ja, die zorg deel ik. Ik zie het als mijn verantwoordelijkheid om dit fundament te versterken. Daarom wordt gewerkt aan een verplichte basisopleiding voor alle rijksambtenaren over staatsrecht, democratie en publieke verantwoordelijkheid. Hierin wordt ook digitaal vakmanschap als onderwerp meegenomen.
Specifiek voor topambtenaren is een leer- en ontwikkelaanbod op het gebied van rechtsstatelijk leiderschap beschikbaar. Daarnaast is de ambtseed vernieuwd en staat ambtelijk vakmanschap structureel op de agenda.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Ik heb de vragen afzonderlijk beantwoord.
De MER Tata Steel en misleidende communicatie over uitstootcijfers |
|
Joris Thijssen (PvdA), Ines Kostić (PvdD), Christine Teunissen (PvdD), Mpanzu Bamenga (D66), Natascha Wingelaar (NSC), Ilana Rooderkerk (D66), Wytske de Pater-Postma (CDA), Marieke Koekkoek (D66), Geert Gabriëls (GL) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD), Tieman |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Tata Steel op 30 juni 2025 het milieueffectrapport (MER) voor het project HeraCless-Groen Staal heeft ingediend bij de provincie Noord-Holland, en dat de MER openbaar is gemaakt op de website van Tata Steel?1
Ja. Het milieueffectrapport (MER) is conform toezegging ook met uw Kamer gedeeld via het de aanbiedingsbrief bij het Schriftelijk overleg van 8 juli jl. (Kamerstuk 28 089, nr. 339). Inmiddels heeft het bedrijf aangegeven wegens een aantal correcties een gereviseerde MER in te zullen dienen bij het bevoegd gezag6.
Bent u bekend met het feit dat volgens het onlangs gepubliceerde MER van Tata Steel de immissie van fijnstof, NOx en dioxines niet daalt, maar zelfs stijgt? Zo ja, hoe beoordeelt u deze uitkomst in het licht van het feit dat het RIVM concludeert dat fijnstof en NOx de grootste boosdoeners zijn voor de gezondheid van omwonenden?
Normaal gesproken wordt een MER pas openbaar wanneer deze door het bevoegd gezag als bijlage ter inzage wordt gelegd bij een ontwerpbesluit in het kader van vergunningverlening. Tata Steel heeft er, mede op verzoek van de omgeving en de Tweede Kamer, voor gekozen het ingediende MER te publiceren zodat eenieder dit stuk nu al kan inzien. Tegelijkertijd moet nog wel gewoon het reguliere proces van advies en verificatie rondom het MER door het bevoegd gezag en de door haar gemandateerde omgevingsdienst plaatsvinden.7 Er zijn door de Rijksoverheid nog geen stellingen in te nemen, omdat het bevoegd gezag de MER nog moet interpreteren en beoordelen. Ik wil hiervoor het reguliere proces afwachten en kan dus niet in alle gevallen ingaan op de door u gestelde vragen.
Vindt u het acceptabel dat de immissie van fijnstof, NOx en dioxines niet daalt, maar zelfs stijgt? Zo ja, waarom en op welke gezondheidsexperts baseert u zich dan?
Zie beantwoording vraag 2. De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Wat vindt u ervan dat uit het MER blijkt dat ziekmakende stoffen, zoals ultrafijnstof, benzeen, zware metalen en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s), nauwelijks worden teruggedrongen en dat veel technieken die Tata noemt om emissies te beperken worden afgedaan als «nog in onderzoek», «niet verplicht» of «niet gebruikelijk»? Welke harde reductiedoelen en toetsbare resultaatsverplichtingen zijn er voor deze stoffen dan?
Zie beantwoording vraag 2. De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Bent u het ermee eens dat dit te veel onzekerheid met zich meebrengt en dat omwonenden – die jarenlang moesten vechten tegen een Tata Steel en een overheid, die lang wegkeken en de ziekmakende effecten van Tata ontkenden – garanties moeten krijgen over de exacte reducties van emissies van zulke ziekmakende stoffen (in absolute cijfers)?
Ik begrijp de zorgen van omwonenden over de onzekerheid die deze fase met zich meebrengt. Het verduurzamingsproject van Tata Steel kent verschillende fases, waarvan het MER één van de eerste stappen is binnen het formele proces van besluitvorming over een projectbesluit en bijbehorende vergunningen. Het is aan het bedrijf om de vergunningen voor hun activiteiten aan te vragen en een MER op te stellen. Het bevoegd gezag zal naar aanleiding van het MER, de daarbij behorende adviezen, en de nog in te dienen vergunningaanvragen de activiteit beoordelen.
Het doel van het MER is om de effecten van het project op het milieu in beeld te brengen. Dit betekent bijvoorbeeld dat de impact van het project op verschillende (lucht)emissies van het bedrijf in kaart moet worden gebracht. Concrete bindende normen of eisen staan niet in het MER, maar worden op een andere manier geregeld. Algemene regels en de vergunningen zullen de Groen Staal-activiteiten van Tata Steel reguleren, waaronder de (lucht)emissies.8 Voordat de vergunning definitief is, zal de ontwerpvergunning openbaar worden gemaakt. Dan bestaat de mogelijkheid voor belanghebbenden om hierop zienswijzen in te dienen.
Bent u het ermee eens dat alle relevante mitigerende maatregelen (oftewel maatregelen die de schadelijke effecten beperken) in het MER moeten worden opgenomen, dus ook de overkappingen en maatregelen die in het buitenland al worden toegepast bij staalfabrieken? Zo nee, waarom niet? Hoe worden dan maatregelen die niet in het MER worden doorgerekend, maar wel worden toegepast via bijvoorbeeld maatwerkafspraken, onderworpen aan een verplichte toets op de effectiviteit en milieugevolgen?
Dit MER is opgesteld voor de vergunningverlening van het project Heracless-Groen Staal zoals dat in maart 2023 is aangekondigd met de notitie voornemen en in november 2023 is aangepast met de gewijzigde notitie voornemen.9 Het MER wordt, zoals ieder ander MER, door het bevoegd gezag getoetst aan de eisen die de wet aan een MER stelt.
Een MER is een middel om in kaart te brengen welke mitigerende maatregelen nodig zijn om negatieve milieueffecten (die een direct gevolg zijn van het project) te beperken. De genoemde overkappingen zijn geen onderdeel van het project en ook geen onderdeel van mitigerende maatregelen voor dit project. Daarom zijn deze niet opgenomen in het MER.
Het ingediende MER heeft een beperktere scope dan de eventuele maatwerkafspraak. Aanvullende (milieu)maatregelen die voortkomen uit de maatwerkafspraken en geen onderdeel zijn van de vergunningenprocedure voor het project Heracless-Groen Staal dat in maart 2023 is gestart, zullen te zijner tijd een eigen vergunningenspoor doorlopen en getoetst worden. Dit is eerder zo gecommuniceerd door het bevoegd gezag met de gewijzigde notitie voornemen in november 202310.
Zijn cruciale technieken voor de overkapping van de schrootverwerking, het slaktransport en de aanvoer en opslag van grondstoffen voor de «direct reduced iron» (DRI) meegenomen in het MER? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om uit te spreken dat het nodig is om dit alsnog op te laten nemen in het MER?
De overkappingen en bronmaatregelen bij nieuwe schrootverwerking en bronmaatregelen bij slaktransport maken deels onderdeel uit van het ontwerp van de nieuwe DRP-EAF installaties en zijn dus opgenomen in het MER.11 Eventuele aanvullende milieumaatregelen die voort kunnen komen uit de maatwerkafspraken zijn zoals ook in vraag 6 toegelicht geen onderdeel van het MER.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat Tata met het MER feitelijk een soort vorm van salderen in de tijd toepast: verslechtering van de leefomgeving in de komende jaren wordt goedgepraat met beloften over latere verbetering, maar zonder juridische garanties dat die verbetering er ook daadwerkelijk komt? Zo nee, welke juridische garanties zijn er dan concreet voor reductie van ziekmakende stoffen?
Zie beantwoording vraag 2 en 5. Een MER is een middel om in kaart te brengen welke mitigerende maatregelen nodig zijn om negatieve milieueffecten (die een direct gevolg zijn van het project) te beperken. De beoordeling van het MER (of dit in voldoende mate lukt in lijn met huidige wet- en regelgeving), ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Welke concrete, juridisch bindende normen per stofsoort met resultaatverplichtingen op korte termijn – ook voor de bouw- en transitiefase – worden gehanteerd om gezondheidswinst te garanderen?
Zie de beantwoording van vraag 2 en vraag 5. De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Erkent u dat in de bouw- en transitiefase, waarin oude vervuilende installaties (zoals kooksgasfabriek 2 en de hoogovens) nog jaren blijven draaien naast nieuwe bronnen als «electric arc furnace» (EAF) en DRI, de uitstoot en hinder toenemen? Kunt u ook aangeven welke maatschappelijke kosten en effecten op de gezondheid dit met zich mee zal brengen? Kunt u een oproep doen om ook de bouw- en transitiefase te laten meenemen in het MER?
Het klopt dat oude en nieuwe installaties enige tijd gelijktijdig actief zullen zijn. Het bevoegd gezag heeft eerder, in reactie op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau voor het MER, geadviseerd aan Tata Steel om in het MER expliciet in te gaan op de milieueffecten tijdens de bouw- en transitiefase. Deze zijn dus ook onderdeel van het door Tata Steel ingediende MER. Het bevoegd gezag zal hier dan ook op letten in haar beoordeling van het MER. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Wat is de planning, nu recent een coördinator is aangesteld om een gezondheidseffectrapportage (GER) te (laten) maken, het MER er is en de systematiek van de GER ook is ontwikkeld, om te komen tot een GER en worden omwonenden daar ook bij betrokken?
Zoals toegelicht in de beantwoording van de vragen uit het Schriftelijk Overleg van 8 juli jl12., zullen bij de uitvoering van de Gezondheidseffectrapportage Tata Steel Nederland (hierna: GER-TSN), naast andere betrokkenen, omwonenden worden geconsulteerd.
De GER-TSN wordt gebaseerd op informatie uit het MER en op data voor de milieu en gezondheidsmaatregelen van de eventuele maatwerkafspraak die buiten de scope van het MER vallen. De werkgroep GER-TSN is op basis van de huidige beschikbare versie van de MER gestart met de voorbereidende werkzaamheden van de GER-TSN. Echter moet het oordeel van het bevoegd gezag en het advies van de Commissie mer over het MER worden afgewacht om naar een definitieve GER toe te werken.
Doordat de GER voor het eerst wordt uitgevoerd en de uitvoering afhankelijk is van het proces van de MER, is de exacte duur van de verdere uitvoering niet geheel te voorspellen, maar alle betrokken partijen zijn zich bewust van de wens van de Kamer tot snelheid en zetten zich daarvoor in.
Wanneer verwacht u dat er adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond voor de omwonenden in IJmond op basis van de GER kunnen liggen? Bent u bereid te wachten met het maken van een maatwerkafspraak met Tata, totdat deze adviezen er zijn, zoals een meerderheid van de Kamer u heeft verzocht? Zo nee, waarom niet?
De gezondheid van omwonenden van Tata Steel zal een prominente plek krijgen in de eventuele maatwerkafspraak met TSN, zoals ook al eerder is aangegeven. In de Voortgangsbrief Milieuproblematiek Tata Steel van 10 april jl. bent u uitgebreid geïnformeerd over de GER -TSN. Tussentijdse inzichten die worden opgedaan bij de uitvoering van de GER-TSN zullen zoveel mogelijk worden betrokken bij de onderhandelingen over de maatwerkafspraak met TSN. In de Kamerbrief Voortgang maatwerkafspraken Tata Steel van 20 februari jl. is toegelicht dat de beoogde volgende stap in het maatwerktraject met Tata Steel een concept-JLoI is. De Adviescommissie Maatwerkafspraken Verduurzaming Industrie (AMVI) zal over de concept-JLoI een advies uitbrengen. Gelet op de bijzondere aandacht voor gezondheidsrisico’s in de maatwerkafspraak met Tata Steel zal de Expertgroep Gezondheid IJmond hierbij worden betrokken. De Expertgroep is immers ingesteld om te adviseren op milieu en leefomgevingsaspecten bij de verduurzaming van Tata Steel en de consequenties daarvan voor de gezondheid van inwoners in de IJmond.13
Door de samenwerking tussen de AMVI en de Expertgroep Gezondheid IJmond bij het adviseren over de concept-JLoI Tata Steel, zal hun advies onder andere zien op gezondheid, de geformuleerde doelstellingen en de haalbaarheid en de doelmatigheid hiervan. Dit geïntegreerde advies zal samen met de definitieve JLOI openbaar worden gemaakt. De JLoI wordt daarna verder uitgewerkt naar een definitieve, bindende maatwerkafspraak.
Als u niet gaat wachten op deze adviezen, hoe weten de omwonenden wat de gezondheidswinst precies zal zijn en hoe gaat u dan de door u in het vooruitzicht gestelde gezondheidswinst voor omwonenden waarmaken? En als u niet bereid bent te wachten op de adviezen van de expertgroep, beseft u dan dat u een meerderheid van de Kamer negeert, terwijl u veel belastinggeld wilt uitgeven aan een Indiaas bedrijf? Waarom doet u dat dan toch?
Het advies van de AMVI en Expertgroep zal samen met de JLoI openbaar worden gemaakt. De JLoI wordt daarna verder uitgewerkt naar een definitieve, bindende maatwerkafspraak (zie ook beantwoording vraag 12). Het advies van de AMVI en Expertgroep worden daarbij ook meegenomen.
Met de maatwerkafspraak wil de Staat groene, schone en circulaire staalproductie in de IJmond helpen realiseren. De aanvullende milieu en gezondheidsmaatregelen die onderdeel zijn van de maatwerkafspraak zijn bovenwettelijk en deze milieu en gezondheidswinst is niet te behalen middels het reguliere VTH-stelsel.
In de brief van 10 april 2025 is uitgebreid ingegaan op de borging van gezondheid in de maatwerkafspraken. Hierin is dus voorzien.
Uiteraard is het uiteindelijk aan TSN om de milieu-impact van hun activiteiten te verminderen.
Bent u bekend met het feit dat volgens het technisch rapport Detailstudie Stikstofdepositie behorend bij het MER van Tata Steel2 (tabel 10.3) er zowel in de aanlegfase, de transitiefase, de operationele fase met aardgas als in de operationele fase met waterstof, sprake is van een toename van de stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied Noord-Hollands Duinreservaat? Welke gevolgen heeft dit, ook in het licht van de Greenpeace-uitspraak?
Voor het antwoord op uw vraag over de Greenpeace-uitspraak verwijs ik u naar de aanbiedingsbrief bij deze Kamervragen. Verder geldt dat de beoordeling van het MER bij het bevoegd gezag ligt, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Klopt het dat dit betekent dat met de aanleg niet kan worden begonnen, totdat de stikstofdepositie op Natura 2000 daalt? Wanneer verwacht u dat dit het geval zal zijn? Zo nee, op welke juridische adviezen baseert u zich daan? Kunt u deze juridische adviezen meesturen?
Dit is aan bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Het proces van vergunningverlening moet nog doorlopen worden.
Bent u bekend met het feit dat volgens het technisch rapport Detailstudie Externe Veiligheid – QRA Heracless, behorend bij het MER van Tata Steel3, is aangegeven dat het gifwolkaandachtsgebied van Tata Steel, zowel in de bestaande als nieuwe situatie, zich uitstrekt over diverse gemeentes? Wat gaat u met die informatie doen en welke maatregelen gaat u treffen op korte termijn?
Zie de beantwoording van vraag 2. De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Klopt het dat in het MER geen absolute emissiecijfers zijn opgenomen voor de belangrijkste schadelijke stoffen, zoals fijnstof, stikstofoxiden en dioxines, maar slechts informatie over toe- of afname ten opzichte van het huidige niveau en acht u een MER zonder absolute emissiegegevens voldoende om de milieueffecten goed te beoordelen? Als dit klopt, hoe rijmt u dit dan met a) het advies van Commissie m.e.r dat er absolute emissiecijfers moeten zijn en b) de expertsessie GER waaruit bleek dat zonder goede cijfers over emissie, depositie en immissie geen GER mogelijk is? Heeft u de Expertgroep Gezondheid hiernaar laten kijken en wat adviseert de Expertgroep precies over de bruikbaarheid van het huidige MER?
Het klopt niet dat in het MER geen absolute emissiecijfers zijn opgenomen. Deze cijfers zijn terug te vinden in de detailstudie luchtkwaliteit.16 De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Voor de beoordeling van het MER vraagt het bevoegd gezag advies aan de Commissie mer.
De Commissie mer geeft, als onafhankelijke organisatie, deskundig advies over de inhoud van milieueffectrapporten.17 De Expertgroep Gezondheid IJmond heeft geen rol in de beoordeling van het MER.
Kent u de door Tata Steel eerder gecommuniceerde en beloofde reductiecijfers?4 Welke absolute uitstootcijfers horen bij de daarin genoemde percentages?
Ja die reductiecijfers ken ik, TSN heeft emissiereductiedoelen voor de emissies van TSN en de energiecentrales van Vattenfall gepresenteerd in de Groen Staal Brief.19Deze brief is begin 2024 ook met de Tweede Kamer gedeeld als bijlage van de kamerbrief van 9 januari 202420.
Het is aan het bedrijf om absolute uitstootcijfers te koppelen aan de eerder gecommuniceerde reductiecijfers. Tata Steel stelt naar aanleiding van deze vraag een memo op over de absolute uitstootcijfers. Deze memo zal door het bedrijf bij de publicatie van de gereviseerde MER worden gepubliceerd.
Hoe verklaart u het grote verschil tussen deze eerder door Tata Steel gecommuniceerde reductiecijfers voor NOx en fijnstof uit puntbronnen5, en de daadwerkelijke cijfers in het MER?
Het door Tata Steel ingediende MER bevat niet het volledige verduurzamingsplan zoals de scope beschreven in de brief van 10 januari 2024. Het MER bevat namelijk niet de bovenwettelijke milieu en gezondheidsmaatregelen die onderdeel zijn van de maatwerkonderhandelingen. Hierdoor zijn de verduurzamingsplannen en bijbehorende ingeschatte reductiecijfers zoals die door Tata Steel zijn ingediend in 2024 in het kader van de maatwerkafspraken in scope en waarde niet gelijk aan de milieueffecten zoals die door Tata Steel zijn onderzocht in het MER voor de vergunningverlening van het project Heracless-Groen Staal.
Het ingediende MER ligt op dit moment ter beoordeling van het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Hoeveel emissiereductie voor NOx en fijnstof uit puntbronnen is gerealiseerd (in absolute uitstootcijfers) en zal naar verwachting nog worden gerealiseerd met Roadmap Plus, volgens de meest recente cijfers van de omgevingsdienst?
Het is geen taak van de omgevingsdienst om te rapporteren over de effectiviteit van individuele emissiereducerende maatregelen die door Tata Steel worden genomen. De uitstootcijfers van het bedrijf zijn beschikbaar via het openbaar milieujaarverslag (e-MJV) van het bedrijf. Deze gegevens worden gecontroleerd door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Tata Steel publiceert zelf het verslag; ook via emissieregistratie.nl worden de gegevens toegankelijk gemaakt.
Acht u het aannemelijk (en op basis waarvan) dat Tata Steel niet wist dat deze cijfers niet klopten, gezien in het verleden Tata ook cijfers heeft gedeeld die misleidend waren of niet klopten (zie o.a. de uitspraak van Reclame Code Commissie, bevestigd door de omgevingsdienst) en welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie ook het antwoord op vraag 19. Ik kan verder niet voor het bedrijf spreken.
Welke stappen onderneemt u om gegarandeerd te voorkomen dat bedrijven als Tata Steel misleidende informatie verspreiden over hun uitstoot en de verwachte effecten van verduurzamingsmaatregelen?
Bedrijven dienen jaarlijks hun emissiegegevens in bij het e-MJV. De gegevens in het e-MJV worden gecontroleerd door het bevoegd gezag. Ook het MER wordt beoordeeld door het bevoegd gezag. Daarbij laat zij zich laten adviseren door de Commissie mer. Er zijn daarnaast verschillende algemene organisaties die de toezicht houden op misleidende communicatie, zoals de Reclame Code Commissie.
Hoe wilt u, gelet op het feit dat Tata door de omgevingsdienst wordt gekwalificeerd als «calculerend en opportunistisch», een stap boven «crimineel», met dit bedrijf afspraken maken die worden nagekomen, waarbij u rekening houdt met de analyse van de Algemene Rekenkamer dat toezicht en handhaving tekortschieten? Welke waarborgen zitten er in de maatwerkafspraken, of welke waarborgen gaat u toevoegen, om ervoor te zorgen dat nauwkeurige onafhankelijke metingen, toezicht en handhaving op orde zijn?
De expertise van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) wordt benut bij de totstandkoming van eventuele maatwerkafspraken. Hiermee wordt geborgd dat de afspraken, voor zover relevant, ook uitvoerbaar zijn vanuit vergunningverlening-, toezicht- en handhavingsperspectief.
De maatwerkafspraken zullen bindend en afdwingbaar zijn. Dat betekent dat deze goed en onafhankelijk moeten kunnen worden gemeten en gecontroleerd. De invulling hiervan is afhankelijk van de vormgeving van de precieze afspraken. Op dit moment wordt over de beoogde afspraken en de borging daarvan onderhandeld. Vanwege de mogelijke koersgevoeligheid van de informatie kan ik daar op dit moment niet verder op ingaan.
Vindt u het ook onverstandig om afspraken te maken met bestuurders naar wie het Openbaar Ministerie (OM) strafrechtelijk onderzoek doet en met een bedrijf waar meerdere rechtszaken tegen lopen? Zo nee, waarom vindt u dit dan wel een verstandige keuze en hoe neemt u daar het risico voor de belastingbetaler in mee?
Vooropgesteld staat dat het bedrijf moet voldoen aan de geldige wet- en regelgeving, net als ieder ander bedrijf. Het Openbaar Ministerie is zelfstandig verantwoordelijk en bevoegd tot het doen van onderzoek naar vermeende strafrechtelijke overtredingen en het eventueel instellen van vervolging. De maatwerkafspraak ziet per definitie op bovenwettelijke milieumaatregelen. Dit zijn maatregelen die verder gaan dan wat via bestaande of voorgenomen wetgeving afgedwongen kan worden. Er wordt geen overheidssteun verleend aan maatregelen die met handhaving van bestaande regels kunnen worden afgedwongen. De maatwerkafspraken zullen bindend en afdwingbaar zijn.
De ontwikkelingen van dit strafrechtelijk onderzoek worden uiteraard gevolgd.
Ik wil echter niet nu al vooruitlopen op een mogelijke uitkomst van dit strafrechtelijk onderzoek. Uitstel of afstel van een maatwerkafspraak leidt er enkel toe dat de klimaatwinst, de verbetering van de leefomgeving en de daaruit volgende gezondheidswinst voor omwonenden niet of pas veel later optreedt. De snelste weg om deze doelen te kunnen behalen is via de maatwerkafspraak. Om die reden is er geen sprake van een risico maar heeft de belastingbetaler baat bij voorzetting van de gesprekken met Tata Steel om tot een maatwerkafspraak te komen.
Hoe bent u van plan om te gaan met een eventuele vervolging door het OM en wellicht veroordeling van Tata Steel-bestuurders?
Het Openbaar Ministerie handelt zelfstandig en gaat dus zelf over het doen van strafrechtelijk onderzoek en het eventuele besluit tot vervolging. Het past daarom ook niet in mijn rol als bewindspersoon om vooruit te lopen op een eventuele vervolging door het Openbaar Ministerie en de gevolgen daarvan.
Kunt u bevestigen dat de maatwerkafspraken alleen doorgang vinden als er harde, afdwingbare, concrete prestatieafspraken komen, volledig in lijn met alle adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond over het minimaliseren van gezondheidsschade en emissies van o.a. kankerverwekkende stoffen zoals PAK's (met concrete reductiedoelen), zoals door de Kamer geëist?
Het kabinet verwacht met de maatwerkafspraak voor 2030 een forse stap te zetten qua gezondheidswinst. Conform motie Olger-van Dijk is het doel om alleen overheidssteun aan Tata Steel te verlenen als er harde afdwingbare prestatieafspraken zijn gemaakt over het minimaliseren van gezondheidsschade en emissies. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van de vragen van het Schriftelijk Overleg22, vinden op dit moment onderhandelingen plaats over de maatwerkafspraak met TSN in een vertrouwelijke setting. Gelet op de mogelijke koersgevoeligheid van (de uitkomsten van) deze onderhandelingen, wordt informatie over deze onderhandelingen op dit moment alleen vertrouwelijk met de Tweede Kamer gedeeld.
Zoals ook in eerdere correspondentie met de Tweede Kamer is aangegeven zal de motie Thijssen waar u impliciet in het tweede deel van uw vraag naar verwijst deels opgevolgd worden. De motie verzoekt de regering om het overnemen van de adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond als harde voorwaarde in de onderhandelingen op te nemen en zodanig de gezondheid van de bevolking van de IJmond een volwaardige plaats te geven in de maatwerkafspraken. Zoals eerder aangegeven worden de adviezen van de Expertgroep zoveel mogelijk meegenomen in de onderhandelingen over de maatwerkafspraak. Het is echter niet mogelijk alle adviezen van de Expertgroep met behulp van de (beoogde) maatwerkafspraak met Tata Steel op te volgen. Het uitvoeren van alle adviezen behoeft meer maatregelen (dan alleen deze maatwerkafspraak), meer middelen en meer tijd. Zie ook de kabinetsreactie op het tweede advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond.23
Hoe gaat u, gelet op het feit dat de totale uitstoot – en daarmee de depositie – van NOₓ als gevolg van de cijfers in het MER minder hard zal dalen dan eerder door het PBL werd geraamd, zodat nog méér moet worden gedaan om aan het bevel van de rechtbank in de zaak van Greenpeace te voldoen, hiervoor concreet zorgdragen?
Voor het antwoord op uw vraag over de Greenpeace uitspraak verwijs ik u naar de aanbiedingsbrief bij deze Kamervragen. Verder geldt dat de beoordeling van het MER bij het bevoegd gezag ligt, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden. Ik wil hier daarom niet op vooruitlopen.
Kunt u bevestigen dat de verwachte CO₂-reductie van het Groen Staal-project maximaal 5 megaton per jaar bedraagt, maar dat de werkelijke uitstoot van Tata Steel de afgelopen jaren dusdanig lager lag dan eerder verondersteld, dat de feitelijke reductie dichter bij de 3,5 megaton ligt? Wat wordt de jaarlijkse CO₂-emissie, nadat HeraCless-Groen Staal is uitgevoerd en de hoogoven is gesloten?
In de Expression of Principles is afgesproken dat TSN de jaarlijkse CO2-uitstoot met 35–40% reduceert. Hierbij loopt de reductie op tot maximaal 5 megaton per jaar, gerekend ten opzichte van de bestaande maximale productievermogens van de fabrieken waarbij de uitstoot maximaal 12,6 megaton per jaar is. De uitstoot van maximaal 12,6 megaton per jaar vindt alleen plaats als de fabrieken op volle capaciteit draaien.
Een reductie van maximaal 40% betekent dat de fabrieken nog maximaal 7,6 megaton per jaar mogen uitstoten na de transitie. Deze maximale uitstoot kan in de praktijk lager uitvallen. In jaren waarin om operationele of economische redenen op een lagere productie wordt gedraaid, is de CO2-uitstoot lager. Wanneer na 2030 op lagere doorzet wordt geproduceerd zal dat dus ook betekenen dat de fabrieken van TSN minder dan 7,6 megaton per jaar uitstoten.
Wat is de verwachte chemische samenstelling van de EAF-slakken die vrijkomen bij het elektrisch smelten van staal, en hoe verhoudt deze zich tot de samenstelling van de huidige hoogovenslakken in termen van milieu en gezondheidsrisico’s (graag met bronvermelding)?
Dit heeft Tata Steel onderzocht in het MER, dat momenteel wordt beoordeeld door het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag heeft Tata Steel eerder, in reactie op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau, geadviseerd om in het MER expliciet in te gaan op:
Ook het advies van de Commissie mer op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau, dat het bevoegd gezag heeft overgenomen richting Tata Steel, schenkt veel aandacht aan de verwerking van staalslakken die ontstaan ten gevolge van het project Heracless-Groen Staal en is onderdeel van de beoordeling van het MER door het bevoegd gezag. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Bent u bekend met het feit dat in het technisch rapport Detailstudie secundaire stromen en afval, behorend bij het MER van Tata Steel6, is aangegeven dat Tata Steel momenteel nog de mogelijkheden onderzoekt voor de nuttige toepassing van EAF-slakken, wat volgens Tata Steel vanwege het zinkgehalte niet intern gerecupereerd kan worden, maar extern verwerkt en gestort moet worden? Hoe beoordeelt u dit?
De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Waarop is het vertrouwen gebaseerd dat de EAF-slakken toegepast kunnen gaan worden als secundaire bouwstof, gelet op de huidige maatschappelijke zorgen, de aangenomen motie-Teunissen c.s. (Kamerstuk 29 383, nr. 428) om in ieder geval tijdelijk te stoppen met het gebruik van staalslakken en de gebrekkige borging van milieuveiligheid bij bestaande toepassingen van staalslakken?
Met de huidige maatregelen die door de Rijksoverheid25en Provincie Noord-Holland zijn genomen om verdere milieurisico's ten gevolge van onjuiste toepassing van staalslakken te voorkomen, zijn er nog steeds mogelijkheden om staalslakken, indien veilig, toe te passen.
De verantwoordelijkheid voor de beoordeling of een materiaal een bijproduct is of een afvalstof ligt bij de houder van het materiaal. Deze beoordeling vindt van geval tot geval plaats op basis van de bijproductvoorwaarden uit de Wet milieubeheer, die overgenomen zijn uit de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen26.
Bedrijven moeten hun beoordeling altijd onderbouwen aan de hand van de geldende wet- en regelgeving onder toezicht van bevoegde autoriteiten. In Nederland is het bevoegd gezag voor het toezicht hierop gedecentraliseerd en bij de omgevingsdiensten belegd. Het is dus niet aan het ministerie om een beoordeling te maken van de beoordeling van toekomstige EAF-slakken.
TSN gaat bij de productie van EAF-slakken meer schroot gebruiken en volgt een ander proces. Daardoor zal de samenstelling niet gelijk zijn aan die van de huidige staalslakken. TSN kijkt hoe het verwerkingsproces van staalslakken verbeterd kan worden en het bedrijf zoekt naar nieuwe toepassingen voor de slakken, zodat het als reststof hergebruikt kan worden.
Deelt u de opvatting dat een nog niet bestaande of getoetste verwerkingsmethode geen geldige basis mag vormen voor een positief oordeel over de milieueffecten in een MER? Zo nee, op welke experts baseert u zich dan en is hierover advies gegeven door Expertgroep Gezondheid IJmond?
De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Bent u in het licht van bovenstaande constateringen – toename van schadelijke immissie, het ontbreken van emissiegegevens, onduidelijkheid over staalslakken, mogelijk overschatte CO₂-winst, juridische risico’s en misleidende communicatie – bereid om de onderhandelingen over de maatwerkafspraken te heroverwegen of ten minste aanvullende eisen te stellen, voordat verdere financiële steun aan Tata Steel wordt verstrekt met belastinggeld van Nederlandse burgers?
De onderhandelingen met het bedrijf over de maatwerkafspraken worden voortgezet. Zoals in vraag 24 is beschreven, leidt uitstel of afstel van een maatwerkafspraak er enkel toe dat de klimaatwinst, de verbetering van de leefomgeving en de daaruit volgende gezondheidswinst voor omwonenden niet of pas veel later optreedt. De snelste weg om deze doelen te kunnen behalen is via een maatwerkafspraak. Om die reden is er geen sprake van een risico maar heeft de belastingbetaler baat bij voorzetting van de gesprekken met Tata Steel om tot een maatwerkafspraak te komen.
De afspraken zijn bindend en moeten dus ook worden gehandhaafd. Daarvoor zal adequate monitoring worden ingericht en moet een handhavingsmechanisme worden ontwikkeld. Hierbij kan gedacht worden aan het (gedeeltelijk) terugvorderen of inhouden van de subsidie, als niet voldaan wordt aan de eisen.
Dit soort zaken worden uitwerkt in het kader van de maatwerkonderhandelingen. Gelet op de mogelijke koersgevoeligheid van (de uitkomsten van) deze onderhandelingen, wordt informatie over deze onderhandelingen op dit moment alleen vertrouwelijk met de Kamer gedeeld.
Bent u bekend met het persbericht van Tata Steel Nederland van 9 april jl. waarin wordt aangekondigd dat een op de vijf werknemers zijn of haar baan zal verliezen om het bedrijf toekomstbestendig te maken en dus ook om de groenstaalplannen mogelijk te maken? Wat vindt u van dit persbericht?
Ja, ik ben bekend met dit persbericht. In juli hebben de Minister van Klimaat en Groene Groei, de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat het bedrijf bezocht. Aansluitend aan dit werkbezoek is ook gesproken met een vertegenwoordiging van werknemers over onder andere hun zorgen over de reorganisatie. Ik leef mee met de werknemers, die vaak al decennialang voor het bedrijf werken, en begrijp hun zorgen.
Tata Steel geeft aan dat de reorganisatie nodig is om de winstgevendheid van het bedrijf te herstellen en om de transitie naar schoon en groen staal te kunnen maken. Voor Tata Steel Nederland, het Indiase moederbedrijf Tata Steel Limited én de Nederlandse overheid is het van belang dat het bedrijf een schone en duurzame toekomst heeft en een economisch levensvatbaar bedrijf wordt en blijft. Het is aan het bedrijf om haar eigen bedrijfsvoering vorm te geven richting deze duurzame toekomst.
Vindt u het acceptabel dat dit bedrijf mogelijk miljarden aan subsidie gaat ontvangen en ondertussen een op de vijf werknemers ontslaat? Zo ja, waarom is dit voor u acceptabel? Zo nee, welke voorwaarden omtrent werkgelegenheid en inspraak bent u voornemens af te spreken bij de maatwerkafspraken?
Zoals ook bij vraag 34 aangegeven is het aan het bedrijf om haar eigen bedrijfsvoering vorm te geven richting een duurzame toekomst. Het is in het belang van zowel de Nederlandse overheid als het bedrijf dat het bedrijf een schone en duurzame toekomst heeft en een economisch levensvatbaar bedrijf wordt en blijft.
Het doel van de maatwerkafspraak is schone, groene en economisch levensvatbare staalproductie in de IJmond. Een belangrijke voorwaarde om via een maatwerkafspraak steun te kunnen verlenen is wel dat een bedrijf financieel gezond is. Er mag geen staatsteun worden gegeven om een verlieslatend bedrijf overeind te houden. De Nederlandse staat en ook de Europese Commissie toetst streng op deze voorwaarde. Daarmee wordt geborgd dat eventuele staatssteun daadwerkelijk gebruikt wordt voor verduurzaming en schonere productie en niet voor het overeind houden van een verlieslatend bedrijf.
TSN en de vakbonden hebben eerder al een overeenkomst gesloten in de vorm van het Sociaal Contract Groen Staal. Deze overeenkomst is van toepassing op werknemers van TSN wiens functie door de transitie op termijn wordt uitgefaseerd. Het doel is om werknemers van de fabrieken die op termijn zullen sluiten te behouden door het bieden van baangaranties en begeleiding richting nieuwe functies.
Onderschrijft u dat een belangrijke voorwaarde voor steun vanuit de overheid naast harde garanties voor gezondheid van omwonenden, commitment vanuit de directie voor goede, gezonde en groene werkgelegenheid zou moeten zijn?
Ja, dat onderschrijf ik. Allereerst is goed werkgeverschap in Nederland wettelijk geregeld27 en dus moet ook TSN zich hieraan houden. Steun vanuit de overheid ziet alleen op bovenwettelijke maatregelen die verder gaan dan waar wettelijk al aan voldaan moet worden.
Het is daarnaast primair aan werkgever en vakbonden om verdere afspraken te maken over goed werkgeverschap. Dit gaat bijvoorbeeld over het creëren van goede en gezonde werkomstandigheden. Voor medewerkers van TSN zijn er aanvullende collectieve regelingen ingesteld, zoals de cao en afspraken tussen werkgever en de ondernemingsraden.
Zou het, ondanks de recente uitwisselingen tussen het bedrijf, de medewerkers en vakbonden, die de plannen lijken te hebben afgezwakt, volgens u mogelijk zijn dat volgend jaar (of ergens de komende jaren) alsnog een op de vijf medewerkers ontslagen wordt? Vindt u dit acceptabel?
Ik vind het belangrijk dat het bedrijf een schone en duurzame toekomst heeft en een economisch levensvatbaar bedrijf wordt en blijft. Dat is een prioriteit voor zowel de Nederlandse staat als voor het bedrijf zelf. Het is aan het bedrijf om hier invulling aan te geven.
Bent u bereid om als voorwaarde te bedingen dat de medewerkers betrokken worden en een finale stem krijgen bij het eventueel herstructureren van het bedrijf? Bent u bereid om als voorwaarde te stellen dat kerntaken van het bedrijf niet uitbesteed gaan worden?
Het is de verantwoordelijkheid van het bedrijf zelf om hier invulling aan te geven. Het is de rol van de vakbonden en de ondernemingsraad om de medewerkers te vertegenwoordigen en de betrokkenheid te organiseren. Hierin ligt geen rol voor de Nederlandse staat.
Gaat u er met de maatwerkafspraken ook voor zorgen dat omwonenden en werknemers meer zeggenschap krijgen in het bedrijf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u hiervoor zorgen?
Het is aan het bedrijf zelf om hier invulling aan te geven. Dit geldt ook voor het organiseren van inspraak van werknemers, eventueel via de werknemersvertegenwoordiging. De Wet op de Ondernemingsraden bevat voorschriften over het betrekken van de ondernemingsraden. Zowel vakbonden als de ondernemingsraad kunnen vanuit hun eigen rol de belangen van werknemers behartigen. Op dit specifieke punt ligt dus geen rol voor de Nederlandse staat.
Op grond het Verdrag van Aarhus en de Omgevingswet, moeten omwonenden mogelijkheden tot inspraak krijgen bij besluitvorming over milieuaangelegenheden. Dit is aan de betrokken overheidsinstantie.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en vóór het CD Verduurzaming Industrie dat begin september staat ingepland?
Het versturen van de beantwoording is helaas niet gelukt voor het CD Verduurzaming Industrie.
Het bericht ‘Lauwersmeer vervuild door slib uit Reitdiep, ecologen bezorgd’ |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Tieman |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Lauwersmeer vervuild door slib uit Reitdiep, ecologen bezorgd»?1
Welke regels zijn er voor het storten van slib in Natura2000-gebieden? Voldoen de plannen van de provincie Groningen hier aan? Bent u bereid dit te toetsen?
Hoe reageert u op de claim van lector Janneke Ottens, dat het storten van slib in het Lauwersmeer de voedingsketen zal verstoren, door mosselen ontoegankelijk te maken voor vogels en licht te blokkeren voor fytoplankton?
Deelt u de mening dat het slib niet zonder vergunning in het meer zou mogen gestort, aangezien uit testen blijkt dat het slib vervuild is?
Welke stappen gaat u nemen om verdere vervuiling van het water te voorkomen en hoe gaat u ervoor zorgen dat de kwaliteit van het water zal voldoen aan de Kaderrichtlijn Water?
Bent u bereid de provincie Groningen op te roepen de storting stop te zetten en samen met Staatsbosbeheer, omwonenden en lokale belanghebbenden verder onderzoek te doen naar de effecten van de slibstort op het ecosysteem, waterkwaliteit en milieueffecten in het Lauwersmeer?
Palantir |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Welke organisatieonderdelen binnen uw ministerie maken/maakten direct gebruik van of hebben/hadden toegang tot de Palantir software?1
Zijn er buiten de «Raffinaderij» nog andere projecten of initiatieven (geweest) die gebruik maken/maakten van Palantir software? Zo ja, welk organisatieonderdeel ontplooit/ontplooide dat initiatief en onder welke projectnaam of titel?
Welke organisatieonderdelen (onder organisatieonderdelen worden ook samenwerkingsverbanden als het RIEC, LIEC, iCOV, etc. verstaan) en/of functionarissen maken/maakten gebruik van of hebben/hadden toegang tot de informatieproducten uit de «Raffinaderij» en/of Palantir software?
Zijn er organisatieonderdelen die onder uw ministeriële verantwoordelijkheid vallen die data delen met de «Raffinaderij» of andere Palantir-gerelateerde initiatieven? Zo ja, welke organisatieonderdelen zijn dat?
Kunnen de vragen binnen drie weken en afzonderlijk beantwoord worden?
Het IPCC en weersextremen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Is het correct dat op pagina 1585 van het laatste rapport van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC)1 het volgende staat: «There is low confidence in most reported long-term (multi-decadal to centennial) trends in TC frequency- or intensity-based metrics due to changes in the technology used to collect the best-track data.»?
Ja.
Wat betekent deze bewering van het IPCC? Beweert het IPCC hier niet mee dat er «weinig vertrouwen» («low confidence») is dat de frequentie en intensiteit van orkanen zou zijn toegenomen? Zo nee, wat staat er volgens u dan wel?
Zoals door IPCC in de zin na de geciteerde tekst wordt aangegeven mag deze bevinding niet worden geïnterpreteerd als dat er geen trends in de fysieke waarnemingen zijn. Wel betekent het dat de kwaliteit en/of tijdsduur van de waarnemingen nog onvoldoende zijn om een robuuste trend vast te kunnen stellen, met name door de variabiliteit op multi-decadaletijdschaal. Om die reden is er nog «weinig vertrouwen» («low confidence») dat de frequentie en intensiteit van orkanen zou zijn toegenomen.
Is het correct dat op pagina 1569 van het laatste IPCC-rapport het volgende staat: «In summary there is low confidence in the human influence on the changes in high river flows on the global scale.»?
Ja.
Wat betekent deze bewering van het IPCC? Beweert het IPCC hier niet mee dat er «weinig vertrouwen» («low confidence») is dat veranderingen in overstromingen door mensen zouden worden veroorzaakt?
IPCC geeft aan dat extreme neerslagvoorvallen een belangrijke, maar niet de enige factor is die van invloed is op het optreden van overstromingen van rivieren. Het IPCC geeft ook aan dat er – voorafgaand aan het AR6 WG I rapport van 2021 – maar weinig studies waren die specifiek naar de attributie van langetermijnveranderingen in overstromingen hadden gekeken. Om die reden (het feit dat er maar weinig studies zijn) stelt het IPCC in het AR6-rapport dat er «weinig vertrouwen» («low confidence») is dat veranderingen in overstromingen door menselijke klimaatverandering zouden worden veroorzaakt. Sindsdien zijn daarover veel meer studies verschenen, die in het 7e IPCC assessment rapport zullen worden meegenomen2.
Bent u (nog steeds) van mening dat er meer weersextremen zijn en dat dit wordt veroorzaakt door mensen? Zo ja, kunnen we daaruit dan concluderen dat u het IPCC niet zo serieus neemt?
Ja en dat is geheel in lijn met wat IPCC stelt. Door IPCC is in haar AR6 WG 1 rapport al aangegeven dat door de mens veroorzaakte klimaatverandering een vaststaand feit is en door klimaatverandering extreem weer wereldwijd is toegenomen en bij voortgaande klimaatverandering zal blijven toenemen. Zoals verwoord in hetzelfde hoofdstuk 11 op pagina 1517:
«Het is een vaststaand feit dat door de mens veroorzaakte uitstoot van broeikasgassen heeft geleid tot een verhoogde frequentie en/of intensiteit van bepaalde weers- en klimaatextremen sinds de pre-industriële tijd, met name wat betreft temperatuurextremen.»; en in de beleidssamenvatting onder A.3
«Door de mens veroorzaakte klimaatverandering heeft al invloed op veel weer- en klimaatextremen in elke regio ter wereld. Het bewijs van waargenomen veranderingen in extremen zoals hittegolven, hevige neerslag, droogtes en tropische cyclonen, en met name de toeschrijving ervan aan menselijke invloed, is sinds AR5 sterker geworden.»; en onder B2.2. «Met elke verdere toename van de opwarming van de aarde worden de veranderingen in extremen steeds groter.(…).»
Palantir |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Welke organisatieonderdelen binnen uw ministerie maken/maakten direct gebruik van of hebben/hadden toegang tot de Palantir software?1
Zijn er buiten de «Raffinaderij» nog andere projecten of initiatieven (geweest) die gebruik maken/maakten van Palantir software? Zo ja, welk organisatieonderdeel ontplooit/ontplooide dat initiatief en onder welke projectnaam of titel?
Welke organisatieonderdelen, daaronder worden ook verstaan samenwerkingsverbanden als het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (RIEC), het Landelijk Informatie- en Expertisecentrum (LIEC), de infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (iCOV) etc. en/of functionarissen maken/maakten gebruik van of hebben/hadden toegang tot de informatieproducten uit de «Raffinaderij» en/of Palantir software?
Zijn er organisatieonderdelen die onder uw ministeriële verantwoordelijkheid vallen die data delen met de «Raffinaderij» of andere Palantir-gerelateerde initiatieven? Zo ja, welke organisatieonderdelen zijn dat?
Kunnen de vragen binnen drie weken en afzonderlijk beantwoord worden?
Palantir |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Welke organisatieonderdelen binnen uw ministerie maken/maakten gebruik van of hebben/hadden toegang tot de Palantir software?1
Palantir is een technologiebedrijf dat gespecialiseerd is in software voor databeheer en -analyse. Organisaties maken onder andere van Palantir software gebruik om grote hoeveelheden data vanuit verschillende databronnen met elkaar te integreren. Deze data-integratie leidt tot inzicht/overzicht, waarmee complexe vraagstukken kunnen worden behandeld.
De politie gebruikt de software van Palantir enkel binnen de zogenaamde «Raffinaderij». «De Raffinaderij» is een analyseomgeving waar Palantir onderdeel van uitmaakt. Deze wordt alleen aangewend voor de bestrijding van zware en georganiseerde criminaliteit en het voorkomen van aanslagen.
Over het (kortstondige) gebruik van Palantir software door de zes zuidelijke Veiligheidsregio’s ten behoeve van informatiegestuurde veiligheid is uw Kamer op 21 juni 2021 geïnformeerd.2 Dit gebruik is reeds in 2021 beëindigd en was op geen enkele wijze gelieerd aan de analyseomgeving «de Raffinaderij». Alleen openbare en publiek toegankelijke data zijn door zes Veiligheidsregio’s gebruikt. Palantir had geen toegang tot data van de veiligheidsregio’s.
In het Nieuw Rechts artikel «Hoe de Nederlandse overheid stilletjes een politiestaat optuigt met Palantir» van 10 juli 2025 wordt geschreven dat NCTV nauw samenwerkt met Palantir. Er is in het heden of verleden geen actief gebruik van Palantir (licenties) bij het organisatieonderdeel NCTV.
Uit de uitgevoerde inventarisatie naar Palantir software gebruik binnen mijn ministerie is tot op heden geen andere aanwending van deze software gebleken.
Zijn er buiten de «Raffinaderij» nog andere projecten of initiatieven (geweest) die gebruik maken/maakten van Palantir software? Zo ja, welk organisatieonderdeel ontplooit/ontplooide dat initiatief en onder welke projectnaam of titel?
Nee, zie voor een uitgebreide toelichting de beantwoording van de eerste vraag.
Welke organisatieonderdelen (waaronder ook samenwerkingsverbanden als de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC's), Landelijk Informatie- en Expertisecentrum (LIEC), infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (iCOV), etc.) en /of functionarissen maken/maakten gebruik van of hebben/hadden toegang tot de informatieproducten uit de «Raffinaderij» en / of Palantir software?
Behoudens de politie en de zes veiligheidsregio’s3 in het verleden maken organisatieonderdelen van het Ministerie van Justitie & Veiligheid en/of aan Justitie & Veiligheid gelieerde samenwerkingsverbanden (waaronder de Regionale Informatie- en Expertisecentra, het Landelijk Informatie- en Expertisecentrum, en de infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen) geen gebruik van Palantir software.
Alleen de politie maakt gebruikt van de analyseomgeving «de Raffinaderij». Geen andere organisatieonderdelen van het Ministerie van Justitie & Veiligheid dan de politie en geen andere functionarissen dan de politiefunctionarissen hebben nu en/of hadden in het verleden toegang tot de analyseomgeving «de Raffinaderij».
Informatieproducten afkomstig uit de analyseomgeving «de Raffinaderij» worden niet gedeeld met partijen buiten de politie. Wel kan het zijn als op basis van een signaal afkomstig uit een informatieproduct vanuit de analyseomgeving «de Raffinaderij» sprake blijkt van hetzij een concrete verdenking van zware en georganiseerde criminaliteit dan wel een hoge kans op aanslagen dat de politie op basis van dit signaal op casuïstiek niveau contact legt met haar ketenpartners.
Zijn er organisatieonderdelen die onder uw ministeriële verantwoordelijkheid vallen die data delen met de «Raffinaderij» of andere Palantir-gerelateerde initiatieven, en zo ja, welke organisatieonderdelen zijn dat?
De politie ontvangt of ontving ten aanzien van de analyseomgeving «de Raffinaderij» geen data van andere organisatieonderdelen.
Vice versa hebben en/of hadden geen andere organisatieonderdelen of functionarissen dan de politie toegang tot de analyseomgeving «de Raffinaderij» of hebben nu en/of hadden die in het verleden toegang tot de informatieproducten uit deze analyseomgeving.
Onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid vallen geen andere organisatieonderdelen die andere Palantir-gerelateerde initiatieven hebben of hadden lopen.
Uit vrijgegeven Wet open overheid (Woo)-documenten blijkt dat de verwerving van de Palantir software heimelijk heeft plaatsgevonden; klopt het dat hierdoor regels voor een openbare aanbesteding niet zijn gevolgd?
De heimelijke verwerving heeft in 2018 plaatsgevonden met een beroep op art. 2.23, lid 1 sub e van de AW 2012. Deze bepaling stelt dat de aanbestedingsregels niet van toepassing zijn op overheidsopdrachten voor leveringen, diensten of werken die geheim zijn verklaard, of waarvan de uitvoering met bijzondere veiligheidsmaatregelen gepaard moet gaan, of indien bescherming van wezenlijke belangen van Nederland dit vereist. Zie voorts beantwoording van vraag 6.
Wat waren de redenen voor het heimelijk verwerven van de Palantir software?
De redenen voor het heimelijk verwerven waren:
Kunnen de vragen afzonderlijk en binnen drie weken worden beantwoord?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Palantir |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Welke organisatieonderdelen binnen uw ministerie maken/maakten direct gebruik van of hebben/hadden toegang tot de Palantir-software?1
Vanwege de vertrouwelijkheid kan ik niet delen welke specifieke organisatieonderdelen binnen Defensie gebruik maken van de Palantir-software. Deze vertrouwelijkheid komt voort uit het moeten afschermen van capaciteiten van Defensie om hiermee de veiligheid en effectiviteit van Defensiepersoneel te vergroten in hun taakuitoefening.
Wel kan ik bevestigen dat binnen de Nederlandse krijgsmacht gebruik wordt gemaakt van de Palantir-software in het kader van interoperabiliteit tussen NAVO-partners tijdens militaire inzet.
Zijn er buiten de «Raffinaderij» nog andere projecten of initiatieven (geweest) die gebruik maken/maakten van Palantir-software, zo ja, welk organisatieonderdeel ontplooit/ontplooide dat initiatief en onder welke projectnaam of titel?
Ten aanzien van de zogenoemde «Raffinaderij» geldt dat dit een programma betreft dat buiten Defensie valt. Defensie is dan ook niet betrokken bij de totstandkoming of toepassing van dit programma en maakt er geen gebruik van. Verder verwijs ik u graag naar de beantwoording van schriftelijke Kamervragen door de Minister van Justitie en Veiligheid2.
Welke organisatieonderdelen (onder organisatieonderdelen worden ook samenwerkingsverbanden als het RIEC, LIEC, iCOV, etc. verstaan) en / of functionarissen maken/maakten gebruik van of hebben/hadden toegang tot de informatieproducten uit de «Raffinaderij» en / of Palantir-software?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er organisatieonderdelen die onder uw ministeriële verantwoordelijkheid vallen die data delen met de «Raffinaderij» of andere Palantir-gerelateerde initiatieven, en zo ja, welke organisatieonderdelen zijn dat?
Er zijn geen organisatieonderdelen binnen Defensie die data delen met het programma «Raffinaderij». Dit programma valt buiten het domein van Defensie.
Binnen Defensie wordt Palantir-software uitsluitend ingezet in het eerder genoemde kader van militaire operaties en NAVO-interoperabiliteit. De toepassing daarvan vindt plaats binnen Defensiespecifieke projecten en met inachtneming van de geldende wet- en r49egelgeving, waaronder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Kunnen de vragen binnen drie weken en afzonderlijk beantwoord worden?
De beantwoording wordt op de eerste dag na het zomerreces verzonden aan de Kamer.
Het behoud van ziekenhuiszorg in Zeeuws-Vlaanderen |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Betekenen uw antwoorden op 4 juli 2025 op schriftelijke vragen van de SP dat twee volwaardige ziekenhuizen in Zeeland met Intensive Care (IC), Spoedeisende Hulpposten (SEH) en acute geboortezorg, en 24/7 acute zorg zullen blijven, en dat er dus op geen enkele manier zal worden afgeschaald in deze zorg, en dat de capaciteit, locatie en toegankelijkheid van deze zorg niet zal veranderen of verminderen?1
De besturen van beide ziekenhuizen hebben aangegeven dat de versterking van de samenwerking is gericht op het behoud van twee volwaardige ziekenhuizen met IC, SEH en acute geboortezorg. Dat betekent mijn inziens niet dat er geen enkele verandering kan plaatsvinden in het aanbod van de zorg. Het is in de eerste plaats aan de ziekenhuizen zelf om na overleg met alle belanghebbenden in de regio te bepalen hoe de samenwerking wordt ingevuld en wat dit betekent voor de toegankelijkheid, continuïteit en kwaliteit van zorg. Ik verwacht van ziekenhuisbestuurders dat zij het maximale doen om de zorg op een goede manier, dichtbij de mensen in hun regio te leveren. Ik verwacht ook dat zij dit doen na grondig overleg met alle betrokken partijen in de regio. Zoals ook in eerdere brieven2 3 is aangegeven, gaat de landelijke politiek niet over welke zorg een ziekenhuis aanbiedt.
Betekenen uw antwoorden van 4 juli dat de veranderplannen van ZorgSaam en Adrz voor de toekomst van het zorgaanbod in Zeeuws-Vlaanderen van tafel zijn, en zo niet, wat zullen die plannen dan wel betekenen voor de beschikbaarheid, de capaciteit, de locatie en de toegankelijkheid van IC, SEH, acute geboortezorg, en 24/7 acute zorg in Zeeuws-Vlaanderen?
Er zijn op dit moment nog geen besluiten genomen door de ziekenhuizen. In de komende maanden worden scenario’s uitgewerkt voor de vormgeving van de ziekenhuiszorg in Zeeland. Vanuit de ziekenhuizen begrijp ik dat eind 2025 de eerste fase wordt afgesloten, waarin contouren van de mogelijke samenwerking ten behoud van ziekenhuiszorg in Zeeland ter besluitvorming wordt voorgelegd. Ik verwacht van beide ziekenhuizen dat zij hier transparant over zullen communiceren.
Wat betekenen de plannen van ZorgSaam en Adrz voor de toekomst van het dottercentrum in Terneuzen?
Er zijn op dit moment nog geen besluiten genomen door de ziekenhuizen. In de komende maanden worden scenario’s uitgewerkt voor de vormgeving van de ziekenhuiszorg in Zeeland. Eind 2025 sluiten de ziekenhuizen de eerste fase af, waarin contouren van de mogelijke samenwerking ten behoud van ziekenhuiszorg in Zeeland ter besluitvorming wordt voorgelegd. Ik verwacht van beide ziekenhuizen dat zij hier transparant over zullen communiceren.