De getekende joint letter of intent met Tata Steel |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Thierry Aartsen (VVD), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
In hoeverre is de Nederlandse overheid nu al juridisch aansprakelijk voor het naleven van de Joint Letter of Intent (JLoI)? Waarom zijn er dan ontbindende voorwaarden afgesproken als de overheid niet juridisch aansprakelijk/gebonden is?
Allereerst geven wij, vanwege de complexiteit van het project, een korte algemene toelichting op het proces om uiteindelijk tot een maatwerkafspraak te komen met Tata Steel. Deze toelichting geeft context bij een aantal van de gestelde vragen. De algemene maatwerkaanpak heeft als doel om bovenwettelijke CO2-reductie en milieuwinsten en verbeteringen in de leefomgeving te realiseren. Deze algemene doelen gelden voor alle bedrijven die voor maatwerksteun in aanmerking komen. Voor de beoogde maatwerkafspraak met Tata Steel is specifiek in het onderhandelingsmandaat opgenomen dat de afspraak, naast de beoogde CO2-reductie, moet leiden tot versnelde reductie van de overlast voor omwonenden en de leefomgeving.
Een maatwerkafspraak met Tata Steel is juist van belang om deze CO2-reductie en de versnelde reductie van de overlast voor omwonenden en de leefomgeving te realiseren. Uit de analyse van Wijers/Blom volgt dat de overheid zonder een maatwerkafspraak met TSN op korte termijn geen bovenwettelijke maatregelen voor overlast- en emissiereductie kan afdwingen.
De maatwerkaanpak kent drie stappen. Na een eerste verkenning wordt er, bij voldoende potentieel, een ambitiedocument opgesteld (Expression of Principles, EoP) dat vervolgens wordt uitgewerkt in een intentieovereenkomst (Joint Letter of Intent, JLoI). In de JLoI worden de doelen uit de EoP geconcretiseerd en verder uitgewerkt. In de JLoI worden afspraken gemaakt hoe te komen tot een bindende maatwerkafspraak. Dit worden ook wel «inspanningsverplichtingen» genoemd. Vervolgens wordt de JLoI uitgewerkt in bindende maatwerkafspraken met resultaatsverplichtingen.
Door de JLoI kunnen partijen aan de inspanningsverplichtingen worden gehouden, maar kunnen de resultaten nog niet afgedwongen worden. Partijen moeten zich inspannen om de doelen uit de JLoI mogelijk te maken. In een volgende stap, bij de maatwerkafspraak, worden die afspraken uit de JLoI omgezet in resultaatsverplichtingen waarmee ook resultaten kunnen worden afgedwongen. Dat is ook de reden dat veel antwoorden op de vragen over «borging» nog niet in deze JLoI-fase gegeven kunnen worden. Deze vraagstukken worden juist uitgewerkt in de maatwerkafspraak waarin ook afspraken worden gemaakt over de resultaten en de borging ervan. In de JLoI staan opzeggronden opgenomen. Dit betekent dat partijen onder bepaalde omstandigheden de JLoI – en daarmee de verplichting om de inspanningen te leveren – kunnen beëindigen. In de JLoI staan geen ontbindende voorwaarden opgenomen. Het is dus niet zo dat de JLoI automatisch beëindigd wordt in bepaalde gevallen of bij bepaalde ontwikkelingen.
Wat is er gebeurd met de doelstelling om de Kooks- en Gasfabrieken (KGF) 2 vóór 2029 te sluiten, aangezien het een grote bron is van schadelijke stoffen?
KGF2 zal, als er een maatwerkafspraak komt, in de toekomst in ieder geval worden vervangen door de nieuwe Direct Reduction Plant installatie (de «DRP») en dan dus sowieso worden gesloten. Het is echter niet mogelijk om in de JLoI afspraken te maken over een vervroegde sluiting. De maatwerkaanpak ziet alleen op bovenwettelijke maatregelen. Op 19 december 2024 is door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) een aanzeggingsbesluit genomen en openbaar gemaakt. Vanwege de handhavingsstappen van de OD NZKG is dit onderdeel in het wettelijke traject terecht gekomen en kan op dit moment daarom geen steun worden verleend voor vervroegde sluiting van KGF2.
Wel wordt onderzocht welke mogelijkheden er nog zijn om tot eerdere sluiting over te kunnen gaan zonder dat hier steun vanuit de overheid voor wordt gegeven.
Klopt het dat de maatwerkafspraken met Tata Steel niet door kunnen gaan als er handhavingsprocedures en juridische procedures lopen tegen (delen van) het bedrijf? Wat betekent dit voor het handhavings- en toezichtproces dat nu loopt bij KGF 2 en KGF 1? Met welke beslissing van de omgevingsdienst of de rechter zouden de maatwerkafspraken niet doorgaan?
Of er wel of geen maatwerkafspraak gemaakt kan worden ligt genuanceerder. Het is dus niet zo dat maatwerkafspraken niet door kunnen gaan als er handhavings- en/of juridische procedures lopen tegen (delen van) het bedrijf. Wel is bekend dat het bevoegd gezag een groot aantal handhavingszaken heeft lopen en het bedrijf onder verscherpt toezicht heeft gesteld. Om die reden is opgenomen dat wanneer het bedrijf zijn bestaande verplichtingen (in het bijzonder over KGF 2) niet adequaat nakomt, inclusief verdere verbetering van de naleving en controle van de bedrijfsvoering, de staat de JLoI mag opzeggen (zie artikel 15, derde lid, onderdeel d).
Los van de maatwerkafspraak, moeten de huidige en toekomstige installaties van een bedrijf aan de geldende wet- en regelgeving voldoen. Het kan voorkomen dat er bij bedrijven een handhavingsprocedure loopt tijdens (de onderhandelingen over) een maatwerkafspraak.
Handhavings- en toezichtprocedures op Tata Steel, en alle andere relevante bedrijven, worden onafhankelijk uitgevoerd. Bij Tata Steel gebeurt dit vanuit het bevoegd gezag: de Provincie Noord-Holland en de door haar gemandateerde OD NZKG.
De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) heeft na een tweede evaluatie besloten dat het verscherpt toezicht van juni 2023 op de beide Kooksgasfabrieken van kracht blijft en Tata Steel heeft de gestelde doelen van het verscherpt toezicht nog niet behaald1; hoe is dit meegenomen bij het opstellen en tekenen van JLoI en welke mogelijke gevolgen heeft dit voor de maatwerkafspraken? Deelt u de mening dat dit geen vertrouwen wekt in Tata Steel als een partner waar je goede afspraken mee kan maken?
Zoals het kabinet ook bij de beantwoording van de Kamervragen naar aanleiding van het incident bij US Steel heeft aangegeven, heeft de OD NZKG na een tweede evaluatie besloten dat het verscherpt toezicht, ondanks verdere verbeteringen, van kracht blijft. Reden voor het voortzetten van het verscherpt toezicht is dat een groot aantal verbetertrajecten nog in uitvoering is en de gestelde doelen van het verscherpt toezicht nog niet (allemaal) behaald zijn.
Zoals ook in de JLoI en in de Kamerbrief bij de JLoI benadrukt wordt, wil het kabinet vooruitgang zien op het plan om de bedrijfsvoering verder te versterken met betrekking tot de milieu- en gezondheidsaspecten. Als het bedrijf er niet in slaagt om deze verplichtingen uit de JLoI na te komen, kan dit voor de staat een opzeggrond voor de JLoI zijn. Deze opzeggronden staan weergeven in artikel 15, lid 3, onder c en d van de JLoI.
De OD NZKG, die al decennia intensief met Tata Steel te maken heeft, beschrijft het bedrijf als opportunistisch en calculerend2, deelt u de mening dat dit geen goede basis is om afspraken te maken?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3 dient het bedrijf zich te houden aan wet- en regelgeving, net als ieder ander bedrijf. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 bevat de maatwerkafspraak per definitie bovenwettelijke milieumaatregelen. Er wordt dus geen steun verleend aan milieumaatregelen die met handhaving van bestaande regels kunnen worden afgedwongen. Het kabinet ervaart de gesprekken met TSN als constructief en de onderneming lijkt in te zetten op het komen tot maatwerkafspraken en een transitie van het bedrijf. Het ondertekenen van de JLoI is een mooie stap en geeft ook een blijk van commitment van de onderneming. Daarbij is het positief dat het moederbedrijf Tata Steel Limited (TSL) de JLoI ondertekend heeft en volwaardig meedoet in de onderhandelingen en TSN en TSL voornemens zijn een groot deel van de investering in de plannen zelf te organiseren.
Wat gebeurt er als door handhaving eerdere sluiting van de kooksgasfabrieken wordt afgedwongen, gezien het feit dat het huidige plan van Tata dat het kabinet wil subsidiëren uitgaat van de situatie dat de kooksgasfabrieken nog jarenlang open mogen blijven, maar de kooksgasfabrieken zwaar verouderd zijn (99 van 108 ovens voldoen niet aan de vereisten) en er kans is dat door goede handhaving de kooksgasfabrieken eerder dicht moeten dan nu gepland? Welke gevolgen heeft het voor de maatwerkafspraken en wat is het risico van de investering van de 2 miljard euro van de belastingbetaler?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 wordt er geen subsidie verleend voor het sluiten van de kooksgasfabrieken.
In algemene zin geldt dat het bedrijf geen maatwerksubsidie ontvangt, totdat er een definitieve maatwerkovereenkomst is getekend. Daarbij is het voorgenomen subsidiebedrag gemaximeerd en is het bedrijf verantwoordelijk voor eventuele financiële tegenvallers. Indien het tot een maatwerkafspraak komt, zal de bijdrage van de staat gefaseerd ter beschikking worden gesteld. Deze fasering zal aan de hand van het behalen van bepaalde mijlpalen zijn.
De bijdrage van de staat zal ook pas definitief worden vastgesteld als de afgesproken doelen zijn behaald, en zoals in de JLoI is afgesproken kan de steun nooit meer dan 2 miljard bedragen. De staat kan de bijdrage achteraf (deels) terugvorderen als de doelen niet worden behaald. Dit zal nader uitgewerkt worden in de maatwerkafspraak.
Hoe plaatst u deze maatwerkafspraak in het kader van het recente onderzoek van Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) dat concludeert dat de business case voor de Tata Steel verduurzaming onhoudbaar is3?
Het kabinet is bekend met de analyse van SOMO. Deze analyse is gepubliceerd in juli 2025, nog voordat de inhoud van de JLoI openbaar was geworden. TSN gaat over de business case voor verduurzaming en zal tevens een groot deel van de investering in het plan zelf organiseren. Dit betekent ook dat de onderneming dus zelf beoordeelt of zij hun investeringsbeslissing nemen. Een subsidie kan daar positief aan bijdragen.
Waarom geeft u een buitenlandse multinational de ruimte om via de genoemde opzeggingsgronden nationaal beleid te beïnvloeden?
De JLoI geeft TSL geen ruimte om nationaal beleid te beïnvloeden. Zoals ook bij het antwoord op vraag 7 aangegeven, is het uiteindelijk van belang dat het bedrijf een positieve business case ziet voor verduurzaming. De randvoorwaarden voor het doen van de investering zijn dus van belang. Indien blijkt dat bepaalde randvoorwaarden onvoldoende zijn, kunnen partijen de JLoI opzeggen, omdat het dan niet haalbaar lijkt om tot een maatwerkafspraak te komen. De opzeggronden laten onverlet dat de staat nationaal beleid kan invoeren en/of aanpassen.
Waarom draagt u 600 miljoen euro bij aan de overkapping, terwijl milieu-experts stellen dat dit een wettelijke verplichting betreft4?
Zoals ook in eerdere correspondentie met de Kamer is aangeven en door de Landsadvocaat geconcludeerd, zijn overkappingen bij de opslagvelden van Tata Steel niet wettelijk verplicht. De overkappingen zijn een effectieve maatregel om de uitstoot van fijnstof, één van de meest significante factoren voor de gezondheid, te reduceren. Overigens is de 600 miljoen euro waar u naar verwijst het totale bedrag dat mogelijk door de overheid kan worden bijgedragen aan additionele milieumaatregelen bij het sluiten van een definitieve maatwerkovereenkomst. Naar huidige inzichten zijn niet alleen de overkappingen hier onderdeel van, maar ook windschermen, maatregelen bij de slakkenverwerking en maatregelen om geluidsoverlast te verminderen.
Waarom pretendeert u dat er klimaatwinst is tegen 2030, als zelfs Tata Steel toegeeft dat deze fabriek niet tussen eind 2026 (vroegste moment voor akkoord) en 2030 gebouwd kan worden?
De gezondheids- en klimaatwinst zal met de huidige plannen gefaseerd worden gerealiseerd. Zo zullen bepaalde overkappingen eerder (vóór 2030) gerealiseerd zijn dan de DRP-EAF, terwijl de toepassing van CCS en de vervanging van aardgas door biomethaan en/of groene waterstof volgen nadat de DRP-EAF is gerealiseerd.
In de definitieve maatwerkovereenkomst zal de planning worden gedetailleerd en geactualiseerd. Hierbij geldt in algemene zin dat hoe sneller het tot een maatwerkafspraak komt, hoe eerder de projecten gerealiseerd kunnen worden en daarmee de kans op zoveel mogelijk milieu- en gezondheidswinst voor 2030 ook vergroot wordt. Dit is ook in lijn met het advies van de AMVI om duidelijke en haalbare tijdspaden af te spreken en om snelheid te maken met het maken van een maatwerkafspraak.
Welke consequenties heeft eventuele vertraging van de plannen voor Tata Steel?
Eventuele consequenties bij vertraging zijn onderwerp van lopende gesprekken met de Europese Commissie en het bedrijf. De maatwerkafspraak en de subsidiebeschikking leggen de projectafbakening en het daarbij horende tijdpad vast. Ook zullen in die documenten de consequenties bij eventuele vertraging vastgelegd worden. Er gelden mogelijkerwijs uitzonderingen voor de sancties als vertraging optreedt in gevallen van overmacht. Deze sancties moeten in overeenstemming zijn met het relevante Europese staatssteunkader.
Waarom is er niets opgenomen over een sociaal plan voor de 1.200 werknemers die in de huidige ontslagronde hun baan verliezen, en werknemers die mogelijk in de toekomst ontslagen worden?
Een sociaal plan bij collectief ontslag is een afspraak tussen werkgever en werknemers, die zijn vertegenwoordigd door vakbonden en ondernemingsraad. Een ondernemer dient bij een collectief ontslag wettelijke stappen te zetten. Zo moet een besluit worden voorgelegd aan de ondernemingsraad. Op grond van de Wet melding collectief ontslag (WMCO) moet een collectief ontslag van 20 of meer werknemers binnen een werkgebied worden gemeld bij het UWV. Daarbij moeten belanghebbende vakbonden geraadpleegd worden en moeten afspraken gemaakt worden voor een sociaal plan. TSN heeft deze wettelijk verplichte stappen reeds gezet bij de eerder aangekondigde reorganisatie.
Aangezien de JLoI is overeengekomen tussen de staat, de provincie en TSN/TSL en bedoeld is om bovenwettelijke afspraken vast te leggen, is het eerder aangekondigde sociaal plan geen onderdeel van de JLoI. In de JLoI is wel vastgelegd dat TSN ernaar streeft om zoveel mogelijk banen te behouden zodat ongewenste ontslagen worden voorkomen (JLoI, artikel 10.1 onder b). Daarnaast committeert TSN zich aan het «Sociaal Contract Groen Staal» overeengekomen met belanghebbende vakbonden, en zal TSN de centrale ondernemingsraad (cor) en vakbonden waar nodig naar behoren betrekken (JLoI, artikel 10.1 onder d).
Deelt u de mening dat de omwonenden van Tata Steel jarenlang groot onrecht is aangedaan doordat hun terechte zorgen over hun gezondheid jarelang zijn genegeerd en er heel lang onvoldoende gehandhaafd is? Wilt u daarvoor uw excuses aanbieden?
Al eerder hebben dit kabinet en voorgaande kabinetten zich uitgesproken5 dat het onderwerp gezondheid van omwonenden in de IJmond onvoldoende prioriteit heeft gekregen van de overheid en het bedrijf en dat daar snel verandering in moet komen. De gezondheidsrisico's in de IJmond zijn dermate urgent dat uitstel van actie onverantwoord is. Juist daarom werkt het kabinet zo snel mogelijk naar een maatwerkafspraak toe.
Om het effect van Tata Steel op haar omgeving beter in kaart te brengen heeft de Rijksoverheid in 2023 het RIVM opdracht gegeven om dit te onderzoeken6. Het resulterende rapport is de basis waarop gezondheid een prominente rol heeft gekregen in de onderhandelingen richting een maatwerkafspraak. Het kabinet wil zo snel mogelijk komen tot een maatwerkafspraak en zo daadwerkelijk bijdragen aan de verbetering van de leefomgeving en de gezondheid van omwonenden, evenals de CO2-reductie.
Staat de bescherming van gezondheid van omwonenden nu wel op de eerste plek en is het leidend in het verdere proces van de maatwerkafspraken en beleid rondom Tata Steel? Zo ja, waarom heeft u niet alle adviezen van Expertgroep Gezondheid IJmond overgenomen?
Zoals ook in het antwoord op vraag 13 aangegeven, heeft de bescherming van de gezondheid grote prioriteit voor het kabinet. Daarom is dit, naast de CO2-reductie, ook onderdeel van maatwerkaanpak voor Tata Steel. Met een maatwerkafspraak zullen bovenwettelijke milieumaatregelen worden gerealiseerd die een significante bijdrage leveren aan de reductie van gezondheidsrisico's voor omwonenden. Specifiek over het verwerken van de adviezen van de Expertgroep Gezondheid is de Kamer al eerder separaat geïnformeerd. Het kabinet heeft het meest recente advies van de AMVI en de Expertgroep in de begeleidende Kamerbrief met de JLoI ook toegelicht. Op basis van het advies is een aantal aanpassingen in de definitieve JLoI doorgevoerd. Zo is er naar aanleiding van het advies extra inzet op ultrafijnstof afgesproken en zijn er in artikel 3.2 nieuwe stoffen toegevoegd aan de scope van de JLoI, waaronder fijnstof (PM2,5), stikstofdioxide (NO2, naast de algemene doelstelling voor stikstofoxiden (NOx)), chroom-6, nikkel, arseen en cadmium. Ook zijn er naar aanleiding van het advies extra inspanningen geformuleerd voor het meten en monitoren van geur en geluid, waarbij de resultaten openbaar beschikbaar moeten komen.
Er zijn ook enkele onderdelen uit het advies, zoals de reductiedoelstellingen voor een aantal stoffen, die niet met dit pakket aan maatregelen worden behaald. Zoals ook in de begeleidende kamerbrief aangegeven zijn niet alle doelstellingen van de Expertgroep met de maatwerkafspraak haalbaar, dat vraagt meer maatregelen, meer middelen en meer tijd.
De omwonenden zijn niet blij met de JLoI; waarom tekent u dan alsnog, terwijl de overheid nog veel goed te maken heeft met omwonenden?
De JLoI is een belangrijke tussenstap waarmee de kaders van een mogelijke maatwerkafspraak helder en openbaar zijn geworden. In de JLoI staat wat het kabinet en het bedrijf willen gaan doen en het nu kunnen geven van duidelijkheid is ook goed voor de omgeving. Er zal een informatieavond worden georganiseerd voor omwonenden waar de JLoI nader zal worden toegelicht. Omwonenden kunnen zo, goed geïnformeerd, deelnemen aan de publieke (internet)consultatie die is gestart en 6 weken open zal staan7. We kijken uit naar de reacties van verschillende omwonenden in deze consultatie. De reacties op de consultatie worden meegenomen bij het vormgeven van de uiteindelijke maatwerkafspraak.
Bent u bereid alleen maatwerkafspraken met Tata Steel aan te gaan als de omwonendenorganisaties zoals Dorpsraad Wijk aan Zee, Frisse Wind en Gezondheid op 1 ook akkoord hebben gegeven? Zo nee, waarom laat u dan weer de omwonenden in de steek?
Nee. Het kabinet en de Kamer gaan over het besluit om een maatwerkafspraak te ondertekenen. Het kabinet overlegt regelmatig met organisaties van omwonenden en belanghebbenden over de maatwerkafspraak met Tata Steel. Daarbij maakt het kabinet een goede afweging tussen de verschillende belanghebbenden, met inbegrip van maar niet uitsluitend deze genoemde organisaties. Het kabinet bereidt op dit moment een publieke consultatie voor. Omwonenden en belangengroepen kunnen bij deze consultatie aandachtspunten inbrengen naar aanleiding van de JLoI. De inbreng die hieruit volgt zal worden meegenomen in de afweging over de definitieve afspraken.
Wat zijn de korte termijn harde garanties voor de verbetering van de gezondheid van omwonenden?
Naast de geldende wet- en regelgeving, werkt het kabinet aan het sluiten van een maatwerkafspraak om tot verbetering van de gezondheid van de omwonenden te komen.
Wanneer de maatwerkafspraak is ondertekend, is TSN gebonden aan de realisatie van de projecten binnen Roadmap+, worden in 2027 monitoringsystemen voor zowel geluid en geur gerealiseerd en daaropvolgend maatregelen getroffen tegen piek hinder, en worden windschermen en een aantal overkappingen in 2027 opgeleverd ter vermindering van fijnstof. De realisatie van deze projecten leidt tot gezondheidswinst voor omwonenden.
Na de bouw van de DRP-EAF zullen er ook maximale waarden gelden voor de totale jaarlijkse emissies van Tata Steel voor een groot aantal stoffen. Deze zijn terug te vinden in artikel 3.2 van de JLoI. Het is de bedoeling om deze waarden in een maatwerkafspraak als resultaatsverplichtingen op te nemen, waardoor harde garanties op verbetering van de leefomgeving ontstaan.
Kunt u ons het oordeel (laten) sturen van Expertgroep Gezondheid IJmond over de laatste en ondertekende versie van de JLoI?
De Expertgroep Gezondheid IJmond heeft samen met de Adviescommissie Maatwerkafspraken Verduurzaming Industrie (AMVI) op 17 september 2025 een advies gegeven op de concept JLoI. Deze adviezen zijn zoveel mogelijk overgenomen in de definitieve JLoI, zoals ook toegelicht in de begeleidende Kamerbrief bij de JLoI. De definitieve JLoI is op 29 september 2025 ondertekend. Het advies op de concept JLoI is samen met de definitieve JLoI met de Kamer gedeeld. Er is op de definitieve JLoI geen additioneel advies van de AMVI en Expertgroep opgesteld; hierin voorziet het proces van de maatwerkaanpak niet.
Er is veel kritiek geweest op de Milieueffectrapportage (MER) van het plan van Tata Steel en de toezichthouder omgevingsdienst heeft Tata gevraagd om de MER te corrigeren; is het MER inmiddels goedgekeurd door de toezichthouder?5
TSN heeft op 29 september 2025 een gecorrigeerd MER ingediend voor het project HeraCless/Groen Staal. Het gecorrigeerde MER wordt momenteel beoordeeld door het bevoegd gezag (de provincie Noord-Holland) en de Commissie mer. Tijdens dit beoordelingsproces kan TSN door het bevoegd gezag worden gevraagd om aanvullende informatie aan te leveren. Het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen of het MER voldoende onderbouwing is voor de vergunningaanvragen.
Waarom is er niet gewacht op de publicatie van de Gezondheidseffectrapportage (GER) of in ieder geval een onafhankelijke rapportage dat laat zien hoeveel gezondheidswinst er wordt gehaald?
De GER is een nieuw instrument, dat zal laten zien wat de geschatte gezondheidseffecten van de beoogde maatwerkafspraak met TSN zullen zijn. Zoals ook in eerdere debatten en het schriftelijk overleg is gemeld, wordt een GER-TSN momenteel opgesteld door het RIVM, de GGD Kennemerland, en een expert van het Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS) van de Universiteit Utrecht onder voorzitterschap van ABDTOPConsult. Deze werkgroep heeft aangegeven dat een GER idealiter wordt opgesteld op basis van een definitieve MER, die ook beoordeeld is door de Commissie mer en het bevoegd gezag, omdat de data dan volledig gevalideerd zijn. Tegelijkertijd vraagt de Kamer om zo spoedig mogelijk een GER op te stellen. Daarom wordt er een balans gezocht tussen nauwkeurigheid en snelheid. Doordat de GER voor het eerst wordt uitgevoerd en de uitvoering afhankelijk is van de m.e.r.-procedure, is de exacte duur van de verdere uitvoering niet geheel te voorspellen, maar alle betrokken partijen zijn zich bewust van de wens van de Kamer tot snelheid en zetten zich daarvoor in.
De GER zal geen oordeel bevatten over de vraag of de voorgenomen maatregelen voldoende of onvoldoende zijn om de gezondheid van werknemers en omwonenden te borgen; het is een instrument om de gezondheidseffecten in kaart te brengen. Of de effecten voldoende zijn is een politieke afweging die het kabinet en de Kamer zullen moeten maken, op het moment dat de uitkomsten beschikbaar zijn.
Het kabinet heeft besloten niet te wachten op een GER met het tekenen van de JLoI, omdat dit een tussenstap is richting het komen tot een maatwerkafspraak. Het advies van de AMVI, samen met de Expertgroep heeft het kabinet gesteund om niet te wachten met het tekenen van de JLoI, maar in te zetten op het zo snel mogelijk komen tot een maatwerkafspraak. In de conclusie van het advies wordt namelijk het belang erkend om zo spoedig mogelijk tot resultaten te komen op het gebied van gezondheid en klimaat. Er zijn nog een aantal stappen te zetten om tot een maatwerkafspraak te komen. (Tussentijdse) inzichten die worden opgedaan bij de uitvoering van de GER-TSN zullen zoveel mogelijk worden betrokken bij de onderhandelingen over de maatwerkafspraak. Daarnaast is in de JLoI de afspraak opgenomen dat de uitkomsten van de GER worden betrokken bij het vaststellen van o.a. de maximale emissies (artikel 11.12.d).
Door wie wordt precies vastgesteld hoeveel gezondheidswinst het plan van Tata daadwerkelijk gaat opleveren en wanneer krijgt de Kamer dit te horen?
Zie het antwoord op vraag 20.
Waarom komt er in de JLoI nauwelijks naar voren hoe de gezondheid van de omwonenden bewaakt moet worden?
In artikel 3.2 van de JLoI zijn de doelen opgenomen om de gezondheidsrisico's van omwonenden te adresseren. Hier staan onder andere maximale jaarlijkse emissiedoelstellingen voor de fabriek voor onder andere stikstof, fijnstof, en een aantal zeer zorgwekkende stoffen en metalen opgenomen. De doelen zijn in de JLoI dus wel degelijk opgenomen en zullen als een resultaatsverplichting worden opgenomen in de maatwerkafspraak. Ook zijn de kaders over hoe deze doelen geborgd zullen worden opgenomen in artikelen 6.8, 7.2, 11, 12. Deze kaders zullen nog nader uitgewerkt worden in de maatwerkafspraak. Zo is in de JLoI de afspraak opgenomen dat de uitkomsten van de GER worden betrokken bij het vaststellen van o.a. de maximale emissies (artikel 11.12.d).
Vertrouwt u de uitstootmetingen van Tata Steel, aangezien milieurapportage al eens teruggestuurd is en opnieuw berekend moest worden en Tata Steel eerder op de vingers is getikt door Reclame Code Commissie? Zo ja, waarop baseert u dat vertrouwen?
In Nederland is de wet- en regelgeving zo ingericht dat bedrijven hun eigen emissies meten. Het bedrijf is zelf verantwoordelijk om haar emissies inzichtelijk te hebben. Het meten van deze emissies vindt plaats volgens landelijk vastgestelde meetnormen. Bedrijven rapporteren jaarlijks over hun emissies in het elektronisch milieujaarverslag (e-MJV). De OD NZKG controleert het e-MJV van Tata Steel op volledigheid, consistentie en geloofwaardigheid. Zo publiceerde de OD NZKG onlangs nog dat zij bij de beoordeling van het e-MJV jaarverslag heeft geconstateerd dat Tata Steel een significant hogere uitstoot rapporteerde voor meerdere stoffen in 2024 ten opzichte van voorgaande jaren. Ook voert de OD NZKG steeds meer controlemetingen uit in het kader van haar toezicht- en handhavingsactiviteiten.
Alhoewel de noodzaak tot herziening van het MER ongelukkig is en TSN natuurlijk te alle tijden moet streven naar het aanleveren van juiste gegevens, is het in complexe en grote projecten zoals het Groen Staal plan niet ongebruikelijk dat het MER herzien wordt doordat een eerdere versie onvolledigheden bevat.
Het (continu) aanpassen en aanvullen van meetgegevens is dus een gebruikelijke gang van zaken en de hierboven beschreven systematiek borgt de betrouwbaarheid van de metingen. In artikel 8.2.d van de JLoI is afgesproken dat TSN onderzoekt hoe ze onafhankelijke en transparante metingen en monitoring kan versterken, bovenop de wettelijke verplichtingen die TSN op het gebied van meten en monitoren al heeft.
Hoe staat het met het nakomen van afspraken uit het milieuconvenant uit 1992, waarin doelen werden gesteld over vermindering van bijvoorbeeld fijnstof en stikstof (voor 2010) waaraan ook de staalfabriek in de IJmond moest voldoen?6 Wat waren uiteindelijk de resultaten in 2010 (graag een volledig overzicht delen van de uitstoot in relatie tot de doelen) en hoe staat het nu met de uitstoot in relatie tot de doelen die in het milieuconvenant waren gesteld (graag een leesbaar overzicht meesturen)?
Het kabinet is van oordeel dat het niet zinvol is een vergelijking te maken tussen de huidige emissieniveaus en de niet-afdwingbare doelstellingen uit een ruim 30 jaar oud convenant met doelen die inmiddels 15 jaar achter ons liggen. De inspanningen van het kabinet zijn er volledig op gericht om in het hier en nu tot bindende afspraken te komen over forse, versnelde en afdwingbare emissiereducties, conform de in de JLoI geformuleerde beoogde doelstellingen.
Niettemin treft u hieronder de gevraagde gegevens met betrekking tot de basismetaalindustrie in Nederland aan. Deze gegevens omspannen een periode van bijna 40 jaar. Zonder nader onderzoek, dat het kabinet zoals aangegeven niet zinvol acht, moet terughoudendheid worden betracht met het maken van directe vergelijkingen, bijvoorbeeld omdat meetmethodes of de afbakening van een categorie tussentijds kunnen zijn gewijzigd. De meest evidente beperkingen van deze vergelijking zijn reeds onder de tabel weergegeven.
Zwaveldioxide
16 kton
90%
1,6 kton
6,1 kton
3,0 kton
Stikstofoxiden
8,8 kton
90%
0,9 kton
6,5 kton
5,3 kton
Ammoniak
140 ton
83%
23,8 ton
25 ton
21,2 ton
Vluchtige organische stoffen (VOS)1
3.600 ton
n/b
n/b
1.584 ton
+ 309 ton methaan
1.100 ton
+ 302 ton methaan
Benzeen
12 ton
97,5%
0,3 ton
14,9 ton
19,8 ton
Fenol en fenolaten2
7 ton
50%
3,5 ton
–
–
Etheen
124 ton
90%
12,4 ton
21,4 ton
41,1 ton
Tolueen
118 ton
90%
11,8 ton
53,7 ton
64,0 ton
Koolmonoxide
213 kton
90%
21,3 kton
95,3 kton
49,9 kton
Fluoriden
338 ton
99%
3,38 ton
251,9 ton
7,0 ton
Fijnstof3
7.250 ton
95%
362,5 ton
1.835 ton
939,8 ton
Zink
104 ton
80%
20,8 ton
41,7 ton
14,6 ton
Lood
51 ton
70%
15,3 ton
30,6 ton
0,8 ton
Chroom
1 ton
90%
0,1 ton
0,8 ton
0,3 ton
Cadmium
0,7 ton
80%
0,14 ton
2,8 ton
0,05 ton
Kwik
0,96 ton
70%
0,288 ton
0,2 ton
0,04 ton
Koper
2,1 ton
80%
0,42 ton
1,7 ton
0,2 ton
Arseen
0,54 ton
70%
0,162 ton
0,3 ton
0,06 ton
PCDD’s en PCDF’s (dioxinen)
n/b
90%
n/b
0,002 kg
0,0.001 kg
PAK’s4
23 ton
99%
0,23 ton
0,2 ton
0,1 ton
Zwavelwaterstof
490 ton
90%
49 ton
219,5 ton
83,0 ton
Formaldehyde
0,7 ton
90%
0,07 ton
6,2 ton
5,2 ton
Dichloormethaan2
7,1 ton
90%
0,71 ton
–
–
Trichlooretheen2
5,4 ton
50%
2,7 ton
–
–
Voor VOS stelt het convenant een reductiedoel van 80% in 2000 (dus niet 2010) ten opzichte van 1985. Dat komt neer op een emissiedoel van maximaal 720 ton in 2000. Het is onduidelijk of het genoemde emissieniveau in 1985 inclusief methaan is of niet.
Fenol, fenolaten, dichloormethaan en trichlooretheen zijn stoffen waarvan in de basismetaalindustrie geen emissies zijn te verwachten; dit roept de vraag op waarom deze stoffen wel in de intentieverklaring zijn opgenomen. Mogelijk waren deze emissies er in 1985 wel omdat bij de betreffende bedrijven ook bepaalde chemische industrie was ondergebracht waar deze emissies eerder te verwachten zijn.
In het convenant is «fijnstof» niet nader gedefinieerd; de cijfers uit 2010 en 2024 betreffen PM10.
In het convenant is niet gespecificeerd om welke PAK's (polycyclische aromatische koolwaterstoffen) het gaat. De beschikbare gegevens voor 2010 en 2024 betreffen het totaal van de 4 zogenaamde PRTR-PAK's: benzo(a)pyreen, benzo(b)fluorantheen, benzo(k)fluorantheen en Indeno(1,2,3-cd)pyreen.
Klopt het dat er niet aan de doelen is voldaan uit de afspraken van de jaren 90 en waarom is dit niet alsnog afgedwongen?
Zoals in de tabel in het antwoord op vraag 24 is te zien, verschilt het per stof of het doel in 2010 is behaald. Het betreffende convenant vermeldt expliciet dat het gaat om inspanningsverplichtingen, ook voor onderdelen «waarvan het woordgebruik op een resultaatsverbintenis zou kunnen duiden» (artikel 3.3). Dit convenant bood dus, net als het wettelijk kader, geen grond om het behalen van de geformuleerde reductiedoelen af te dwingen. Dit in tegenstelling tot de resultaatverplichtingen in de beoogde maatwerkafspraak: daarin komen forse, versnelde en afdwingbare emissiereducties, conform de in de JLoI geformuleerde beoogde doelstellingen.
Klopt het dat in zijn eentje Tata Steel nog altijd veel meer fijnstof, zwaveldioxide en stikstof uitstoot dan de hele sector volgens de afspraken mocht uitstoten in 2010? Zo nee, hoe zit het dan precies?
Dat klopt. Aangezien het in 1992 ging om een inspanningsverplichting ten behoeve van niet-afdwingbare doelen (zie ook het antwoord op vraag 25), is het des te belangrijker om in de maatwerkafspraken versnelde en afdwingbare emissiereducties vast te leggen, conform de in de JLoI geformuleerde beoogde doelstellingen.
Klopt het dat dat een belangrijke milieu-installatie die in 2013 in gebruik werd genomen bij Tata er vooral kwam omdat omwonenden van Tata Steel in 2007 een rechtszaak hadden aangespannen tegen de nieuwe vergunning van de staalfabriek en afdwongen dat er een doekfilter moest komen bij de sinterfabriek, terwijl de provincie die zelf niet in de vergunning had gezet?
Het bevoegd gezag heeft in 2007 de revisievergunning wet Milieubeheer van, toen nog, Corus Staal BV vastgesteld. In de revisievergunning is destijds beoordeeld dat de Sinterfabriek voldeed aan de Best Beschikbare Technieken (BBT). In dat kader is geen onderzoeksverplichting opgelegd naar verdere verlaging van de emissies, bijvoorbeeld middels een doekfilter. In de bezwaar- en beroepsprocedure horende bij dit besluit is destijds door de Dorpsraad Wijk aan Zee aangegeven dat bij een Sinterfabriek elders in Europa wel gebruik werd gemaakt van een doekfilter. Op 28 mei 2008 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat TSN inderdaad voldeed aan de BBT-vereiste, maar omdat de BBT documenten ook een revisie ondergingen, er toch aanvullend onderzoek moest plaatsvinden naar verdere emissiereductie. Op 30 december 2009 heeft de Bestuursrechtspraak van de Raad van State wederom een uitspraak gedaan over de vaststelling van een revisievergunning wet Milieubeheer op 28 oktober 2008. Naar aanleiding van beroepsgronden van de regionaal inspecteur van de VROM-Inspectie Regio Noord-West en de Dorpsraad Wijk aan Zee is toen een start gemaakt met de realisatie van een proefinstallatie voor rookgasreiniging met doekfilters bij de sinterfabriek. Dit heeft er uiteindelijk in geresulteerd dat het doekfilter in de vergunningvoorschriften is opgenomen.
Is het milieuconvenant destijds ook gepaard gegaan met steun aan de staalindustrie, ten koste van de belastingbetaler? Zo ja, hoeveel heeft dat gekost?
Voor zover bekend is er in het kader van de intentieverklaring uit 1992 geen steun aan de staalindustrie verleend.
Bent u zich bewust van het feit dat van het staal dat Tata Steel in IJmuiden produceert, ongeveer 90% wordt geëxporteerd? Waarom neemt u dan de misleidende opmerking op in de eerste alinea van de JLoI dat Tata Steel Nederland jaarlijkse productie (6-t Mton) ongeveer gelijk is aan de staalconsumptie in Nederland (5–6 Mton)?
De aangehaalde verwijzing in de JLoI dient als illustratie voor de schaal van de staalproductie in relatie tot het nationale gebruik. Het doel van deze illustratie is niet om een vergelijking te maken van de geografische verdeling van afzetmarkten, maar om de verhouding tussen het productievolume van TSN en de totale binnenlandse staalvraag aan te tonen, en ordegrootte van het productievolume van TSN weer te geven.
Aan TSN is gevraagd om te reflecteren op het genoemde exportpercentage van 90%. TSN geeft aan dat zij meer dan 80% van het staal verkoopt aan afnemers binnen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk. Het overige staal wordt verkocht aan afnemers binnen andere markten, waaronder de Verenigde Staten van Amerika.
Het gaat in de JLoI vaak over de circulaire economie; deelt u de mening dat gevaarlijke stoffen hergebruiken zonder dat ze getoetst zijn op milieu- en gezondheidseffecten tegen het principe van de circulaire economie ingaat? Op welke manier komen er onafhankelijke toetsen op gezondheidseffecten?
Hergebruik van materialen is een vorm van «voortgezet gebruik». Dit houdt in dat producten of componenten die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als waarvoor zij bedoeld waren. Voor hergebruik gelden toetsingsgronden, waaronder rechtmatig gebruik. Het materiaal moet voldoen aan zowel de wettelijke eisen volgend uit het stoffen- en productenrecht als aan privaatrechtelijke normen om in aanmerking te komen voor de voortgezet-gebruiksstatus. Daarnaast betekent deze toetsingsgrond dat moet worden vastgesteld dat het gebruik over het geheel genomen geen ongunstig effect heeft op het milieu of de volksgezondheid. Het is dus niet zo dat stoffen hergebruikt mogen worden zonder dat deze getoetst zijn op milieu- en gezondheidseffecten.
Wellicht werd in de vraag gerefereerd aan het toepassen van productieresiduen (zoals bijvoorbeeld staalslak) in plaats van aan hergebruik.
Er kan sprake van dergelijke zogenaamde bijproducten zijn als deze aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoen, zie hieronder. Ook in de voorwaarden die daarvoor gelden, is aandacht voor milieu en gezondheidseffecten, specifiek in voorwaarde d van artikel 1.1, lid 4 Wm: het is zeker dat de stoffen, mengsels of voorwerpen zullen worden gebruikt;
Het is van belang dat bij het gebruik van stoffen ongeacht of ze primair, hergebruikt, of voortkomen uit productieresiduen, deze getoetst worden op milieu en gezondheidseffecten zodat ze veilig worden toegepast. Daar is zoals ik hierboven heb beschreven de huidige wet- en regelgeving al op ingericht. Momenteel wordt het beleid rondom de toepassing van staalslakken herzien om dit in de toekomst nog beter te borgen. U wordt hier separaat over geïnformeerd.
Begrijpt u dat zolang we voor staal afhankelijk zijn van aanvoer van nieuw ijzererts uit verre landen, we niet onafhankelijk worden? Uit welke landen wilt u ijzererts blijven aanvoeren?
Zoals de Minister van Klimaat en Groene Groei geantwoord heeft op eerdere vragen is Europa voor de productie van staal grotendeels afhankelijk van de importen van ijzererts uit diverse landen wereldwijd. Daarbij is Australië als grootste producent verantwoordelijk voor ongeveer 30% van de productie van ijzererts. Daarnaast zijn er diverse andere landen waar in ijzerertsmijnen ijzererts gedolven wordt en die de productie van ijzererts kunnen overnemen mochten er toeleveringsproblemen zijn in een bepaalde regio in de wereld. Het is aan het bedrijf zelf om op basis van bedrijfseconomische overwegingen te bepalen uit welke landen het benodigde ijzererts ingevoerd wordt.
Begrijpt u dat zolang we nieuw ijzererts blijven winnen voor staal, er geen sprake is van volledige circulaire economie?
Ja. Een circulaire economie kan echter niet van de ene op de andere dag gerealiseerd worden, bijvoorbeeld omdat met circulair staal op dit moment nog niet altijd de beoogde kwaliteit staal te maken valt. Met de beoogde maatwerkafspraak wordt bijna één derde van de input in het staalproductie proces van Tata Steel schroot waardoor de vraag naar nieuw ijzererts afneemt. Hiermee wordt een stap richting een circulaire economie gezet.
Bent u bereid om te verkennen op welke manier we volledig zouden kunnen overgaan naar echt circulair gebruik van staal, zonder winning van nieuw ijzerts en met inzet op nieuwe, bio-based materialen? Bent u het met ons eens dat dat een wenselijke transitie zou zijn, ook om echt Europees onafhakelijk te kunnen worden?
Tijdens het tweeminutendebat Circulaire Economie van 2 oktober jongstleden heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aangegeven positief te staan tegenover een zogenaamde metaaltafel. Aan deze tafel zou het verkennen van perspectieven voor een circulaire metaalsector in de brede zin het gespreksonderwerp moeten zijn. Zoals ook in de vorige vraag aangegeven, wordt met de beoogde maatwerkafspraak al een goede stap richting circulair gebruik van staal gezet. De overstap naar volledig circulair gebruik van staal vraagt verandering in verschillende plekken in de keten. Door het verhogen van de schroot opname van TSN zal naar verwachting ook op andere plekken in de keten een stimulans ontstaat om meer circulair te werken omdat de vraag naar hoogwaardig schroot zal toenemen. Ook zal het bedrijf nieuwe inzichten opdoen om in de toekomst haar schrootopname nog verder te verhogen om in 2050 een schone, circulaire en klimaatneutrale productie te realiseren.
Wat gebeurt er als uit het onderzoek naar nieuwe toepassingen voor staalslakken, de enige toezegging die Tata Steel Nederland doet over het verantwoord omgaan met deze afvalstof, geen goedkoop alternatief komt?
De stelling dat TSN maar één toezegging doet over het verantwoord omgaan met staalslakken is onjuist. In artikel 10.2.b zijn vier specifieke toezeggingen opgenomen. De vraag verwijst alleen naar de vierde toezegging om projecten om de kwaliteit van staalslak te verbeteren. Daarnaast heeft TSN ook een update van de CLP gevaarindeling geïnitieerd op basis waarvan ook het REACH dossier zal moeten worden geactualiseerd, neemt TSN een grotere ketenverantwoordelijkheid door van klanten bevestiging te vragen dat ze het risicodocument begrepen hebben voor ze staalslak toepassen, en zullen ze in dit risicodocument uitgebreid aandacht geven om schade aan de gezondheid te voorkomen.
Kunt u uitsluiten dat de er belastinggeld gaat naar onderzoek naar of ontwikkeling van nieuwe toepassingen voor staalslakken? Zo niet, waarom laat u de belastingbetaler weer opdraaien voor problemen van staalbedrijven als Tata Steel?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief bij de JLoI, verstrekt de staat maximaal 2 miljard euro voor de DRP-EAF en aanvullende milieumaatregelen. Een van de onderdelen van de milieumaatregelen zijn maatregelen bij het verwerken van staalslak op het Tata Steel terrein. Deze maatregelen zijn beoogd omdat de verwerking van staalslak een grote bron is van de uitstoot van fijnstof, een stof met veel impact op de gezondheid van omwonenden. De subsidie mag niet ingezet worden om onderzoek te doen naar nieuwe toepassingen voor staalslakken, maar wel voor projecten met betrekking op de verwerking van staalslakken op het terrein. De steun is alleen voor de realisatie van deze maatregelen en hier wordt streng op getoetst. In de maatwerkafspraak worden hier duidelijke afspraken over gemaakt.
Wordt in het risicodocument ook gekeken naar de lange termijneffecten van contact met staalslak en de lange termijneffecten van staalslak in het milieu? Zo ja, naar welke termijn wordt gekeken?
Tata Steel werkt op dit moment aan de precieze invulling van dit risicodocument. Zodra hier meer bekend over is kan deze vraag worden beantwoord.
Klopt het dat de GER gewoon genegeerd kan worden in het verdere proces en verder niet juridisch bindend is? Zo nee, welke verplichtingen zijn hier dan wel over opgenomen?
De GER wordt op dit moment uitgevoerd en zal laten zien wat de geschatte gezondheidseffecten zijn van het Groen Staal Plan. De GER bouwt voort op het MER. De GER geeft echter geen oordeel of de maatregelen voldoende zijn. Dit oordeel is uiteindelijk een politieke afweging die het kabinet en de Kamer moeten maken voor het sluiten van een maatwerkafspraak.
In de JLoI zijn reductiedoelen opgenomen voor stoffen die een negatieve impact hebben op de leefomgeving en/of de gezondheid van omwonenden. In de maatwerkafspraak worden afspraken vastgelegd over het behalen en borgen van deze doelen. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 20 en 22 worden tussentijdse inzichten die worden opgedaan bij de GER-TSN zoveel mogelijk betrokken bij de onderhandelingen over de maatwerkafspraak. In de JLoI is in artikel 11.12.d de afspraak opgenomen dat de uitkomsten van de GER worden betrokken bij het vaststellen van o.a. de maximale emissies.
Waar in de JLoI kunnen we de afspraak over de reductie voor oa PAK’s zien, aangezien de Kamer heeft uitgesproken alle adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond als randvoorwaarde te willen voor de maatwerkafspraken en de Expertgroep adviseerde een reductie van 90% voor PAK’s, benzeen en een selectie aan metalen? Als deze niet is opgenomen, waarom negeert u dan de Kamer hierin?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 14 heeft het kabinet de adviezen van de Expertgroep zoveel mogelijk overgenomen maar het is niet altijd mogelijk om binnen de scope van de maatwerkafspraak alle adviezen over te nemen zoals eerder toegelicht in reactie op het tweede advies van de Expertgroep. Om een reductie van minstens 90% te behalen voor PAK's, benzeen en andere metalen, dienen meer maatregelen genomen te worden, aanvullend op de huidige, beoogde milieumaatregelen.
Het kabinet kiest ervoor om de huidige plannen zo snel als mogelijk om te zetten in een maatwerkafspraak en tot realisatie te brengen om, ondanks dat het door de Expertgroep geadviseerde doel niet volledig wordt behaald, wel een flinke verbetering voor de gezondheid te kunnen realiseren.
Waarom zijn de geadviseerde reductiedoelen voor PM2.5 en fijnstof niet meegenomen terwijl deze een groot risico vormen voor de volksgezondheid?
Dit is onjuist. Fijnstof was altijd al een cruciaal onderdeel van de beoogde maatwerkafspraak juist omdat het een groot risico vormt voor de volksgezondheid. Echter waren er alleen doelen opgenomen voor PM10, omdat Tata Steel relatief een grote bijdrage levert aan de PM10 concentraties in de leefomgeving. Op basis van het advies van de AMVI en de Expertgroep zijn in de JLoI aanvullend afspraken toegevoegd over PM2.5 en ultrafijnstof.
Waarom is er geen voorwaarde opgenomen dat de uitstoot van dioxines niet mag stijgen, aangezien de uitstoot van dioxines stijgt flink in het plan dat beschreven wordt in de JLoI?
De verwachting is dat het Groen Staal Plan leidt tot een toename van de uitstoot van dioxines van 0,3 naar 0,8 gram toxische equivalentiefactor per jaar. Het kabinet acht deze toename niet per definitie onverantwoord, gezien de forse afnames van andere voor de gezondheid schadelijke emissies (o.a. fijnstof 38%, NOx 44%, Lood 68%) als gevolg van het Groen Staal Plan. Daarom zijn hierover geen aanvullende eisen gesteld in de JLoI.
De toename van dioxines ontstaat doordat TSN het productieproces meer circulair gaat maken door meer schroot te gaan gebruiken. Er zit meer vervuiling in schroot, wat bij verwerking leidt tot een toename van dioxine-emissies. Het bedrijf neemt maatregelen om de dioxine-emissies zoveel mogelijk te beperken: allereerst wordt bezien of verontreiniging aan de bron voorkomen kan worden (bij de schrootinname). Ten tweede worden in het vervolgproces stappen genomen om dioxinevorming te voorkomen. Ten derde wordt de gasreinigingsinstallatie zo ontworpen dat dioxines zoveel mogelijk worden afgevangen.
Het bevoegd gezag zal in het kader van de vergunningverlening nog beoordelen of hiermee adequaat invulling is gegeven aan de regelgeving op het gebied van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS).
Waarom is het advies voor een onafhankelijke gezondheidsmonitoring voor (ex-)werknemers niet overgenomen?
TSN heeft onderzoek uitgevoerd naar de sterfte onder ex-werknemers. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen sprake is van oversterfte onder ex-werknemers. TSN blijft de gezondheid van ex-werknemers volgen en blijft maatregelen nemen om de belangen van werknemers te beschermen. Dit betreft het uitvoeren van wettelijke verplichtingen zoals risico-inventarisaties en evaluaties en de daarbij horende actieplannen inclusief het nemen van passende maatregelen om de gezondheidsbelangen van werknemers te beschermen. De afspraak om de gezondheid van werknemers te blijven monitoren is opgenomen in artikel 10.1, onder g, van de JLoI. Dit artikel voorziet ook in opvolging van het advies van de AMVI en de Expertgroep om een onafhankelijke en vooruitziende gezondheidsmonitoring voor huidige en vroegere werknemers op te zetten.
Kunt u meer vertellen over het proces van Tata Steel over de update voor REACH-classificatie van staalslak en wat Tata Steel precies hoopt te bereiken en wanneer hier een beslissing over gemaakt wordt?
Naar aanleiding van het bericht van het RIVM dat staalslakken gevaareigenschappen hebben, heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) hiervoor aan Tata Steel een voornemen last onder dwangsom (vLOD) gestuurd. Tata Steel had tot 21 oktober 2025 de tijd om hierop haar zienswijze te geven. Afhankelijk van de inhoud en evaluatie van deze zienswijze besluit het ILT of er een last onder dwangsom wordt opgelegd. Voor de volledigheid, gevarenindelingen worden gereguleerd door de Europese verordening inzake indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels (CLP).
Wij hebben navraag gedaan bij Tata Steel over de stand van zaken van deze evaluatie/update. Tata Steel heeft aangegeven dat het bestaande dossier wordt geëvalueerd en aangevuld. Er worden aanvullende onderzoeken uitgevoerd ten aanzien van oogletsel en luchtwegirritatie. Uit de resultaten van deze aanvullende onderzoeken moet blijken of en welke aanpassingen moeten plaatsvinden in de CLP-gevarenindeling.
Klopt het dat de afspraak ontbonden kan worden als Tata extra kosten moet maken voor het verwerken van staalslakken, bijvoorbeeld als het schoonmaken voordat deze gedumpt worden verplicht wordt gesteld?
Dit klopt niet. In de JLoI zijn geen ontbindende voorwaarden opgenomen, maar opzeggronden. Voor deze situatie zou Tata Steel geen beroep kunnen doen op de opzeggronden in artikel 15. De specifieke opzeggrond rondom staalslak staat in artikel 15, vierde lid, onderdeel c: Het nationale beleid of de nationale beleidsmaatregelen met betrekking tot staalslakken veranderen op een zodanige wijze dat dit een aanzienlijk negatief effect heeft op de activiteiten, projecten, bedrijfsvoering of financiële positie van TSN. De opzeggrond over staalslakken heeft dus alleen betrekking op wijzigingen in nationaal beleid rondom staalslakken die de business case van TSN aanzienlijk negatief beïnvloeden. Het voorbeeld dat u noemt zou geen opzeggrond zijn omdat het nu al niet is toegestaan om staalslakken te dumpen. Er is dus geen sprake van verandering van nationaal beleid.
De ontbindende voorwaarden over de staalslakken in de JLoI gaan volgens de Staatssecretaris over «de classificatie van het product» en niet over de «toepassing» van staalslakken, maar in de tekst van JLoI wordt dat onderscheid niet gemaakt, dus waar in de tekst van JLoI staat precies dit onderscheid beschreven?
Zoals ook in antwoord op vraag 43 is toegelicht zijn er in de JLoI geen ontbindende voorwaarden opgenomen. In de opzeggrond met betrekking tot staalslakken wordt geen onderscheid gemaakt tussen nationale maatregelen over de toepassing versus de classificatie van staalslakken. Op dit moment wordt, zoals ook aan de Kamer is aangekondigd, het beleid over de toepassing van staalslakken in Nederland herzien en is er een tijdelijk verbod op bepaalde toepassingen van LD en ELO-staalslak.10 Voor de classificatie van materialen als bijproduct (waaronder ook staalslakken) bestaat momenteel al een wettelijk kader op basis van Europese wetgeving (zie ook vraag 30). Tenslotte wordt op basis van de Europese CLPverordening de gevaarindeling van producten bepaald (zie ook vraag 42). Een wijziging van CLP valt buiten de opzeggronden in de JLoI omdat die alleen betrekking hebben op nationaal beleid.
Waarom wilde Tata Steel deze ontbindende voorwaarde per se in de JLoI en waarom bent u ermee akkoord gegaan?
De maatwerkafspraak vraagt om een grote investering van het bedrijf en het moederbedrijf, naast een subsidiebijdrage van de staat. Het bedrijf is in haar businesscase voor deze investering uitgegaan van de bestaande wetgeving en beleid met betrekking tot staalslakken. Indien er wijzigingen in het nationale beleid komen die aanzienlijk negatieve invloed hebben op, kort gezegd, de businesscase van TSN, is het bedrijf mogelijk niet meer in staat om de benodigde investering voor de maatwerkafspraak te doen. In dat geval zijn de verplichtingen uit de JLoI om zich in te spannen om tot een maatwerkafspraak te komen niet meer haalbaar voor het bedrijf. Deze opzeggrond doet overigens geen enkele afbreuk aan de verplichting van het bedrijf om op verantwoorde wijze om te gaan met staalslakken, in overeenstemming met de huidige, toepasselijke regels en wetgeving. Ook laat dit de mogelijkheden om het nationale beleid aan te scherpen onverlet.
Geldt zo’n ontbindende voorwaarde op het moment dat Nederland staalslakken gaat aanmerken als een afvalproduct? Of als we export en import van staalslakken op een bepaalde manier zouden willen beperken?
Het is niet mogelijk om staalslakken generiek wel of niet als afvalstof aan te merken. De afvalstatus (of de status als bijproduct of einde-afvalstof) wordt bepaald door hetgeen in de EU Kaderrichtlijn afvalstoffen en de Wet milieubeheer hierover is geregeld en moet per geval worden beoordeeld. Ten aanzien van de export en import is van belang hetgeen hierover is geregeld in de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) en is Europeesrechtelijk bepaald.
De opzeggrond in de JLoI ziet alleen op wijzigingen van nationaal beleid met een aanzienlijk negatief effect, en geldt dus niet voor wijzigingen in bovengenoemde Europese regelgeving.
Deze opzeggrond staat niet in de weg bij het maken of aanpassen van nationaal beleid rondom staalslakken. Op het moment dat beleidskeuzes een significante invloed hebben op de activiteiten, projecten, operatie of financiële positie van het bedrijf, dan heeft het bedrijf de mogelijkheid – niet de verplichting – om de JLoI op te zeggen.
De Staatssecretaris zei in het laatste debat over de leefomgeving: «Tata heeft een opzeggrond die het bedrijf kan inroepen op het moment dat het nationaal beleid ten aanzien van het product dusdanig verandert dat de businesscase significant negatief wordt beïnvloed.» Kunt u drie voorbeelden noemen – anders dan het voorbeeld in het commissiedebat – waarin zo’n opzeggrond zou gelden?
De opzeggrond geldt volgens de JLoI wanneer het nationale beleid of de nationale beleidslijnen met betrekking tot staalslakken zodanig veranderen dat dit een significante negatieve invloed heeft op de activiteiten, projecten, operatie of financiële positie van het bedrijf. Deze opzeggrond is opzettelijk niet verder ingekaderd omdat de toekomstige ontwikkelingen op dit terrein niet te voorzien zijn. Het noemen van voorbeelden is daarom onverstandig en zal de onderhandelingspositie van de staat kunnen schaden.
Kunt u per ontbindende voorwaarde waar Tata Steel zich op kan beroepen precies uitleggen wat ermee wordt bedoeld en bij elke voorwaarde twee voorbeelden noemen?
De JLoI bevat een aantal opzeggronden. Hieronder zijn deze opzeggronden geparafraseerd vanuit de Engelse taal waar Tata Steel zich op kan beroepen opgenomen. Voor de volledigheid, de Engelse ondertekende versie van de JLoI is uiteindelijk leidend. Alle partijen kunnen zich beroepen op de volgende opzeggronden (Artikel 15.2):
Op basis van artikel 16 mag iedere partij ook de JLoI opzeggen indien het (volgende) parlement de maatwerkafspraak controversieel verklaart en/of een volgend kabinet het maatwerkbeleid besluit niet voort te zetten.
Voor het bedrijf geldt dat de JLoI voortijdig opgezegd mag worden (Artikel 15.4) wanneer:
Zoals ook bij de beantwoording van vraag 47 is aangegeven is het onverstandig om voorbeelden te geven bij de opzeggronden en het de onderhandelingspositie van de staat zou kunnen schaden.
Waar moet het aardgas dat één van de twee kolencentrales moet vervangen vandaan komen? Verhogen wij daarmee onze afhankelijkheid van de Verenigde Staten? Zo niet, van welke regimes stijgt dan de afhankelijkheid?
Tata Steel is zelf verantwoordelijk voor de inkoop op de groothandelsmarkt van aardgas dat zij nodig heeft. Op de groothandelsmarkt wordt gas verhandeld dat afkomstig is van verschillende bronnen: gas dat in Nederland is geproduceerd, gas dat is geïmporteerd via pijpleidingen (uit Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk of België) of gas dat is geïmporteerd in de vorm van LNG, bijvoorbeeld uit de Verenigde Staten. Het valt dus niet op voorhand te zeggen dat Tata Steel gas zal verkrijgen uit het buitenland en ook niet uit welk specifiek land. Door de afbouw van de Nederlandse aardgasproductie ligt het echter wel voor de hand dat een deel van het aardgas geïmporteerd dient te worden. Het kabinet heeft uiteraard aandacht voor de strategische autonomie en de leveringszekerheid van aardgas, onder meer door een zo divers mogelijke import mogelijk te maken.
Klopt het dat CO2-emissie in werkelijkheid de afgelopen 5 jaar gemiddelde 10,7 miljoen ton C02 (niet 12,6 wat het theoretisch maximum is) en dat de eerste 1,9 ton reductie dus geen extra inspanningen vragen van Tata Steel?
Aan TSN is gevraagd om te reflecteren op de werkelijke, gemiddelde uitstoot van CO2. TSN geeft in reactie aan dat de CO2-emissies van TSN in de afgelopen 10 jaar tussen de 8,4 en 12,7 Mton waren. Het klopt dus niet dat een emissie van 12,6 Mton per jaar een theoretisch maximum betreft. De eerste afspraken tussen bedrijf en overheid, vastgelegd in de Expression of Principles, zijn in 2021 gemaakt. Hierbij was sprake van een baseline van 12,6 Mton. De gemiddelde uitstoot in de periode 2015–2019 was 12,3 Mton per jaar met een piek van 12,7 Mton. TSN rapporteert deze emissies jaarlijks en deze worden door de Nederlandse Emissieautoriteit (NEA) geverifieerd binnen het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS). Sinds enkele jaren is de emissie lager door een lagere staalproductie. Redenen hiervoor zijn incidentele gebeurtenissen (Covid) en de renovatie van Hoogoven 6 in 2023–2024.
In de JLoI wordt de uitstoot bij maximale productiecapaciteit in de nieuwe situatie vergeleken met de uitstoot van maximale productie in de huidige situatie. Op basis van deze maximale productiecapaciteit is ook de maximale restemissie bepaald waarop gemonitord zal worden. Daar komt bij dat TSN het project volledig moet uitvoeren voor de subsidie definitief wordt vastgesteld. Dit betekent dat de DRP-EAF moet zijn gebouwd en operationeel moet zijn. Het klopt dus niet dat TSN zonder extra inspanningen kan voldoen aan de voorwaarden.
Klopt het dat de beschikbaarheid van biomethaan zeer onzeker is? Zo niet, waar baseert u zich dan precies op?
De Europese en wereldwijde biomethaan markt is volop in ontwikkeling. De Nederlandse overheid draagt actief bij aan deze ontwikkeling met beleid gericht op het stimuleren van de biomethaan markt, zowel aan de afname kant middels de bijmengverplichting voor ETS2 sectoren als aan de productiekant met de SDE++ en de DEI+. Ook grote industriële afnemers, zoals TSN, dragen bij aan de opschaling van de markt doordat zij lange-termijn afnamezekerheid kunnen bieden aan biomethaanproducenten. Ook de AMVI, samen met de Expertgroep, stelt in haar advies dat de vraag vanuit TSN de ontwikkeling van groene markten, zoals voor biomethaan, een impuls kan geven. Externe adviseur Common Futures schat het potentieel voor biomethaan productie in de EU op 100 bcm, ruim voldoende om aan de vraag van TSN te voldoen. Het rapport van Common Futures is meegestuurd bij verzending van de JLoI.
Waarom doet de overheid de toezegging dat (de onrendabele top van) biomethaan en waterstof wordt gedekt? In hoeverre bent u hiermee kwetsbaar voor juridische procedures als er in de toekomst geen subsidie wordt gegeven?
De overheid wil het gebruik van groene waterstof en biomethaan door TSN stimuleren door middel van een lening die onder voorwaarden omgezet kan worden in een subsidie. Deze lening bedraagt maximaal 200 miljoen euro en dient door TSN te worden gebruikt voor het aankopen van groene waterstof en/of biomethaan. Het is niet gegeven dat hiermee de volledige onrendabele top kan worden afgedekt. Indien TSN hiermee succesvol biomethaan en/of groene waterstof aankoopt ter vervanging van aardgas in de DRP, wordt de terugbetalingsverplichting van de lening kwijtgescholden en wordt het een subsidie. In het geval dat TSN geen groene waterstof of biomethaan aankoopt dient de lening te worden terugbetaald met rente en in bepaalde gevallen met een boete voor het niet nakomen van de verplichting.
Waarom is er geen vereiste opgenomen voor sanering van de bodem (tenzij productie stopt), terwijl bekend is dat de bodem zeer ernstig vervuild is? Bent u bereid dit alsnog te doen?
In de JLoI is geen vereiste opgenomen voor sanering van de bodem gedurende de operatie van het bedrijf omdat er voor bodemverontreiniging en -sanering al bestaande wet- en regelgeving is. Zo beoordeelt het bevoegd gezag bij bouwaanvragen ook de bodemconsequenties ervan. Indien nodig zal de bodem binnen het kader van een bouwproject gesaneerd moeten worden. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als er humane- en/of ecologische risico's zijn bij het bodemgebruik of als de verontreiniging is ontstaan na 1987.
Sinds de invoering van de Omgevingswet moeten bevoegde gezagen bepaalde categorieën van bedrijven verplichten om financiële zekerheid te stellen voor hun aansprakelijkheden en verplichtingen rond milieuschade, ook als het de bodem betreft. Dit geldt onder andere voor Tata Steel. Het is aan de provincie om de implementatie van de financiële zekerheid vorm te geven. Meer informatie hierover staat in een recente brief van de Provincie.
Hoe bent u op 2 miljard subsidie uitgekomen vanuit het Rijk?
Het kabinet heeft de maximale subsidie begrensd tot € 2 miljard bij het vaststellen van het mandaat. Er is gezocht naar een ambitieus, doelmatig en haalbaar pakket van maatregelen. Het kabinet is van mening dat met dit bedrag zeer kosteneffectief een grote CO2-reductie kan plaatsvinden én dat de leefomgeving voor omwonenden fors zal verbeteren. De AMVI heeft, samen met de Expertgroep, dit in haar advies ook bevestigd.
Uit welke post wilt u de 2 miljard euro gaan betalen, aangezien er in het Klimaatfonds nu 640 miljoen gereserveerd is? Wat zal daarvoor gelaten moeten worden?
Binnen het Klimaatfonds is er in het voorjaar van 2024 € 934 miljoen gereserveerd voor de maatwerkafspraak met Tata Steel. Daarvan is € 500 miljoen afkomstig uit ombuigingen binnen het perceel Verduurzaming Industrie en Innovatie MKB en € 434 miljoen uit loon- en prijsbijstelling van het volledige Klimaatfonds. Het restant aan middelen is niet afkomstig uit het Klimaatfonds en staat op de aanvullende post bij het Ministerie van Financiën.
Klopt het dat er in de JLoI geen besluit wordt genomen over de subsidiering van energiekosten? Kunt u garanderen dat er geen additionele subsidie komt om de netwerkkosten te dekken, gezien de verwachte stijging in netwerkkosten de komende jaren (zie bijv. vooruitzichten Aurora)?
Dat klopt. In de uiteindelijke maatwerkafspraak worden afspraken gemaakt over de totale subsidie aan Tata Steel en de onrendabele top van de projecten, waar de energiekosten ook onderdeel van uitmaken. Zoals de Kamer in de brief over de ondertekening van de JLoI is geïnformeerd, zijn er op dit moment geen middelen op de Rijksbegroting gereserveerd buiten het bedrag dat nu voor de maatwerkafspraak is gereserveerd. Op dit moment is er geen budgettaire ruimte om de maatwerksubsidie te verhogen of een additionele subsidie te verstrekken ter compensatie voor de nettarieven, als compensatie voor een hogere CO2-heffing of voor het generiek verlagen van de nettarieven. Dit is nog steeds actueel.
Hoe gaat u de stimulans voor biomethaan en groene waterstof financieren en wat zijn de kosten en risico’s voor de belastingbetaler concreet?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 52 is de staat voornemens om TSN een lening te verstrekken van maximaal 200 miljoen euro voor de aankoop van groene waterstof en/of biomethaan. De terugbetalingsverplichting van de lening wordt kwijtgescholden als aardgas door biomethaan en/of groene waterstof wordt vervangen en daarmee wordt het een subsidie. Indien slechts gedeeltelijk wordt overgestapt op groene waterstof en/of biomethaan wordt een proportioneel deel van de lening kwijtgescholden. In het geval TSN geen groene waterstof of biomethaan aankoopt dient de lening te worden terugbetaald met rente en mogelijk een boete.
Welke garanties geeft u voor de subsidiering vancarbon capture and storage (CCS)vanuit de Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie-subsidie (SDE++)? Komt dit bovenop de 2 miljard euro of is dit hier onderdeel van?
Het kabinet kan geen garanties geven voor de subsidiering van CCS. Het is aan het bedrijf om een volledig projectplan aan te dragen voor een subsidie vanuit de SDE++. RVO beoordeelt deze aanvragen. TSN ontvangt vanuit de maatwerkafspraak geen individuele subsidie voor CCS. Eventuele subsidie vanuit de SDE++ zou daarmee aanvullend zijn op de steun die in de maatwerkafspraak wordt overeengekomen.
Klopt het dat er nog wordt gekeken naar andere nationale subsidies zoals Nationale Investeringsregeling Klimaatprojecten Industrie (NIKI) om deze subsidie aan te vullen?
Op dit moment wordt voor de subsidie geen bijdrage vanuit de NIKI voorzien. TSN en/of TSL dienen zelf de benodigde financiering te regelen. In deze financiering kan worden voorzien door een lening aan te gaan of door alsnog een aanvraag voor een algemene subsidieregeling in te dienen, bijvoorbeeld de NIKI. Wel kan het bedrijf een aanvraag indienen voor een subsidie vanuit de SDE++. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van vraag 58 is het niet volledig uit te sluiten dat TSN gebruikmaakt van andere generieke subsidies.
Klopt het dat er niet uitgesloten is dat er naast die 2 miljard nog extra geld vanuit de overheid in Tata Steel wordt gestoken? Zo ja, kunt u dit toelichten en vertellen over hoeveel geld het mogelijk gaat en waar dat dan naartoe zou gaan?
In de JLoI staat beschreven dat de overheid voornemens is om tot maximaal 2 miljard aan maatwerksteun te geven voor de beschreven projecten van fase 1. Er komt bovenop deze 2 miljard dus geen extra maatwerksubsidie voor fase 1. Ook staat in de JLoI duidelijk dat de overheid voor de tweede fase van de verduurzaming geen maatwerksteun voorziet. Echter is het niet volledig uit te sluiten dat TSN in de toekomst gebruik kan maken van de op dat moment bestaande generieke subsidie-instrumenten.
Wat verstaat u onder «reasonable, suitable and explainable» salarissen en bonussen voor de top van Tata Steel Nederland tijdens het proces van de maatwerkafspraken en wanneer de belastingbetaler 2 miljard in Tata Steel stopt? Hoe groot zijn die bonussen dan concreet (maximaal)?
In de JLoI is in artikel 10.1 vastgelegd dat TSN vanaf de looptijd van de maatwerkafspraak tot en met 5 jaar na oplevering van de projecten een aantal maatregelen neemt op gebied van goed werkgeverschap.
De uitwerking van dit artikel komt in de maatwerkafspraak en is onderdeel van de verdere onderhandelingen.
Bent u zich bewust van het feit dat de vergoeding per lid van de Board of Management bij Tata Steel Nederland de afgelopen 10 jaar 2,5x zo snel zijn gestegen als het gemiddelde salaris per werknemer (uit Tata Steel Nederland jaarverslagen)? Zo niet, wat vindt u hiervan? Valt dit nog binnen uw definitie van «reasonable, suitable and explainable»?
Zie ook beantwoording van vraag 61. De uitwerking van artikel 10.1 van de JLoI komt in de maatwerkafspraak en is onderdeel van de verdere onderhandelingen. Wij hebben deze vraag ook voorgelegd aan TSN met het verzoek voor een reflectie. Het bedrijf geeft aan dat de totale beloning van de Board of Management bestaat uit een vast basissalaris (40%) en een variabele beloning (60%). De afgelopen twee jaar is het vaste basissalaris van de leden van de Board of Management niet verhoogd. De uitbetaling van de variabele beloning is afhankelijk van het behalen van vastgestelde financiële, operationele, veiligheids- en duurzaamheidsdoelstellingen. In de afgelopen twee jaar is geen variabele beloning uitgekeerd. De totale beloning fluctueert over de laatste vier boekjaren door gedeeltelijke overlap van nieuwe en vertrekkende bestuursleden. TSN heeft aangegeven vanaf 2026 een gedetailleerder overzicht van de beloningen van de Board of Management op te nemen in het jaarverslag. Dit is een goede ontwikkeling, omdat dit meer transparantie biedt.
Wat gebeurt er met het al toegekende geld aan Tata Steel Nederland als Tata Steel Nederland tijdens het proces failliet gaat?
TSN ontvangt geen subsidie tot de maatwerkafspraak overeengekomen is en een subsidiebeschikking is verleend. TSN dient zich te houden aan de verplichtingen uit deze beschikking(en), waaronder het realiseren van de projecten binnen de afgesproken tijdsplanning. De subsidie zal door middel van behaalde mijlpalen in tranches worden bevoorschot. Pas als het project volledig is uitgevoerd, wordt de subsidie definitief vastgesteld.
Als TSN failliet gaat nadat de maatwerkafspraak is gesloten en (een deel van) de subsidie is verstrekt, zal de Rijksoverheid zich als schuldeiser voegen in het faillissement om het toegekende subsidiebedrag terug te vorderen. Om de positie van de staat in een dergelijk geval te verbeteren, is in de JLoI opgenomen dat de staat zekerheden krijgt ((zie artikel 7.1.1. onder g). Bij een faillissement beheert, de door een rechtbank aangestelde curator, de afwikkeling van het faillissement en keert schulden uit zover dit mogelijk is. Mocht TSN tijdens de looptijd van de JLoI failliet gaan, dan bestaat de mogelijkheid om de JLoI op te zeggen.
Voor de volledigheid, het relevante staatssteunkader verbiedt dat er steun wordt toegekend aan een bedrijf in financiële moeilijkheden.
Hoe wilt u het geld aan Tata Steel gaan uitlenen voor het gebruik van biomethaan en waterstof, en onder welke financiële voorwaarden?
Zie hiervoor ook de antwoorden op vraag 52 en 57. De lening zou op voorhand worden verstrekt zodat TSN de middelen op eigen risico kan gebruiken om te voorzien in de CAPEX financiering van de DRP-EAF. Indien er geen groene waterstof en/of biomethaan wordt aangekocht, moet TSN de lening terugbetalen inclusief rente en mogelijk een boete. Als de aankoop wel conform de voorwaarden geschiedt, wordt de lening omgezet in een subsidie. De voorwaarden van de lening worden verder uitgewerkt in de maatwerkafspraak.
Hoe is geconcludeerd dat Tata Steel Nederland genoeg kapitaal heeft om zelf bij te dragen gezien het feit dat Tata Steel Nederland de laatste jaren verlies draait en de balansreserves (op dit moment ongeveer 400 miljoen euro) zeer beperkt zijn?
Zie het antwoord op vraag 63. Vanwege de bedrijfsvertrouwelijkheid en lopende onderhandelingen kan op de huidige financiële situatie van TSN niet in het openbaar worden ingegaan.
Wat gebeurt er als er u constateert dat Tata Steel Nederland niet voldoende kapitaal heeft om aan de verplichtingen te kunnen voldoen?
Als voorafgaand aan het sluiten van de maatwerkafspraak blijkt dat TSN zich onvoldoende heeft ingespannen om het benodigde kapitaal beschikbaar te hebben, wordt er geen maatwerkafspraak gesloten. In de maatwerkafspraak worden aanvullende afspraken gemaakt over de financiële zekerheden, controles daarop en de investering van Tata Steel.
Als na de ondertekening van de maatwerkafspraak blijkt dat TSN niet aan de verplichtingen kan voldoen, zoals het uitvoeren van de projecten, dan komt TSN haar contractuele verplichtingen niet na en ontvangt TSN geen subsidie (meer) en moeten eventueel verstrekte voorschotten op de subsidie worden terugbetaald.
Wat gebeurt er als Tata Steel India besluit om toch niet te investeren, gegeven hun eigen website: «There are a lot of issues to resolve and work to be done before us. This includes work we have to do internally, including the completion of the engineering preparedness for this very complex transition & addressing statutory and regulatory aspects related to the coke and gas plants. It also involves external issues including satisfactory resolution of critical policy matters impacting the investment case, obtaining permits for the projects, and agreeing on detailed terms in the binding agreement, before we can consider proceeding towards the investment decision.»?
TSL heeft de JLoI ondertekend en zich dus gecommitteerd aan de inspanningsverplichtingen om te komen tot maatwerkafspraken met resultaatsverplichtingen. Dit ziet onder andere op de financiering van het project, zie hiervoor artikel 7 van de JLoI. Zonder investering van Tata Steel kan het project niet doorgaan.
TSL heeft afgelopen zomer in een persbericht aangegeven gecommitteerd te zijn en heeft einde september 2025 ook de JLoI ondertekend. Mocht TSL toch besluiten om niet te investeren in het Groen Staal Plan, is de verwachting dat de maatwerkafspraak niet doorgaat en TSN geen subsidie ontvangt. Dit is ook het geval als TSL de afgesproken inspanningsverplichtingen in de JLoI nakomt maar deze inspanning niet leidt tot gewenste resultaten. In algemene zin, is het uiteindelijk voor een subsidie nodig dat een partij zich ook wil inzetten om de doelen te behalen waarvoor de subsidie verstrekt wordt. Als dit niet het geval is, kan een aanvrager van een subsidie altijd de aanvraag intrekken.
Is er in lijn met het advies van de Commissie mer een onafhankelijke en transparante nulmeting uitgevoerd bij Tata Steel of wordt die nog uitgevoerd als voorwaarde voor eventuele maatwerkafspraken? Zo niet, hoe kunnen dan afspraken met Tata Steel worden gemaakt op kosten van de belastingbetaler, waaronder de omwonenden?
Het is ons niet duidelijk op welk advies van de Commissie mer u doelt in uw vraag. In het advies van de Commissie over de inhoud van het MER van Tata Steel doet de Commissie geen aanbeveling over onafhankelijke en transparante nulmeting. Mogelijk doelt u met op «een onafhankelijke en transparante nulmeting bij Tata Steel» op dit advies van de Commissie: «Huidige (milieu)situatie en autonome ontwikkeling (twee referentiesituaties): breng de huidige milieusituatie in beeld. Beschrijf daarna de milieusituatie inclusief de autonome ontwikkelingen. Dit is nodig zodat duidelijk is wat de milieueffecten zijn in de huidige situatie (het meest recente representatieve jaar voor indiening van het MER), en wat de milieueffecten zijn na de autonome ontwikkelingen, zoals het programma Roadmap Plus en andere ontwikkelingen waarover al is besloten. Doe dit kwantitatief, op basis van geverifieerde data ten aanzien van emissies, immissies en deposities».
Afdeling 16.4 van de Omgevingswet regelt voor welke projecten een MER verplicht is. Uit artikel 16.43 volgt dat het aan de initiatiefnemer (in dit geval Tata Steel) is om het MER op te stellen. Elk MER dient, volgens artikel 11.16, lid 1, sub c, van het Omgevingsbesluit, een beschrijving te bevatten van «de relevante aspecten van de bestaande staat of kwaliteit van het milieu». Dit wordt de «referentiesituatie» of de «nul situatie» genoemd. Een referentiesituatie staat dus ook beschreven in het MER HeraCless/Groen Staal. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 19 ligt het MER op dit moment ter beoordeling bij het bevoegd gezag en de Commissie mer. In Annex 3 van de JLoI wordt beknopt beschreven waar de referentiesituatie op gebaseerd is.
Kunt een actueel overzicht geven van emissies, immissies en deposities bij Tata Steel, conform het advies van Cmmissie mer?
Het advies van de Commissie mer heeft betrekking op de initiatiefnemer van dit project, dus Tata Steel. Er bestaat aan de zijde van de overheid geen integraal overzicht van deze drie aspecten (emissie, immissie en depositie). Deze zijn namelijk belegd bij verschillende instanties. Bedrijven rapporteren over hun jaarlijkse uitstoot (emissie) in het e-MJV. Het e-MJV van Tata Steel is publiekelijk toegankelijk via de website van de OD NZKG en de emissieregistratie. Het RIVM heeft sinds 2020 meerdere depositiemetingen uitgevoerd in de IJmond. De resultaten van deze depositiemetingen zijn in te zien via de website van het RIVM. In de IJmond staat daarnaast een vast luchtmeetnet waarmee de immissie in het gebied wordt gemeten. De rapporten over immissies zijn toegankelijk via de website van de Provincie Noord-Holland.
De Kamer heeft met de motie Teunissen c.s. (Kamerstuk 28 089, nr. 302) al als voorwaarde uitgesproken dat er zo snel mogelijk gezorgd moest worden voor onafhankelijk, continu en fijnmazig meten van gevaarlijke stoffen bij Tata Steel, inclusief het voor handhaving benodigde cameratoezicht en dat deze data zo veel mogelijk openbaar beschikbaar gemaakt moesten worden; waarom is dit niet in de JLoI geregeld en wanneer gaat u dit alsnog regelen?
Zoals ook in de begeleidende Kamerbrief is beschreven, is de maatwerkafspraak een van de stappen die moeten worden gezet richting een groenere en schonere productie van staal in de IJmond. Naast het maatwerktraject lopen er ook nog andere trajecten die hieraan bijdragen, waaronder de Actieagenda Industrie en Omwonenden. In de Kamerbrief van september 2024 is de Kamer geïnformeerd dat er een onderzoek wordt uitgevoerd om in kaart te brengen wat nodig is om onafhankelijke emissiemetingen de standaard te maken binnen het VTH-stelsel, welke verbeteringen er mogelijk zijn ten aanzien van het meten en controleren van schadelijke emissies bij bedrijven die de gezondheid van omwonenden nadelig kunnen beïnvloeden en wat hiervan de voor- en nadelen zijn. Dit betreft zowel metingen bij de bedrijven zelf als specifieke metingen in de omgeving van bedrijven. Ook wordt gevraagd te onderzoeken welke verbeteringen er mogelijk zijn ten aanzien van de transparantie van de meetdata.
De geldende wetgeving legt de verantwoordelijkheid voor het (laten) uitvoeren van geaccrediteerde metingen bij bedrijven zelf. Daarmee is op voorhand al duidelijk dat het aanpassen van de systematiek – zowel landelijk als specifiek voor Tata Steel – een groot aantal technische, financiële, juridische en operationele uitdagingen kent. Daarom wil het kabinet eerst bovengenoemde onderzoeksuitkomsten afwachten voor verdere stappen worden gezet in de uitvoering van deze motie. De onderzoeken van de actieagenda worden momenteel afgerond en de Kamer wordt hier eind dit jaar over geïnformeerd.
Deelt u de mening dat er zonder een breed, voor burgers transparant en onafhankelijk monitoringsysteem geen deal kan komen omdat het de basis vormt om te kunnen controleren of de doelen gehaald worden, aangezien in de JLoI wordt gesproken over de wens om tot een overeenkomst over een monitoringsysteem te komen?
Zoals ook in de JLoI is opgenomen, is het van belang dat er een monitoringssysteem wordt afgesproken als onderdeel van de maatwerkafspraak. Dit monitoringssysteem zal zoals genoemd in artikel 11.5 en 11.12 van de JLoI nog nader besproken en overeengekomen worden voor het sluiten van een maatwerkafspraak.
Wel zijn in de JLoI bepaalde punten in relatie tot monitoring al overeengekomen. Zo is in artikel 12.2 opgenomen dat het bedrijf regelmatig, maar minstens eenmaal per jaar, openbaar verslag zal uitbrengen over de voortgang van het behalen van de afgesproken doelen. Ook is afgesproken dat het bedrijf voor zowel geur als geluid een monitoringsysteem zal opzetten waarvan de data openbaar gemaakt zullen worden (artikel 3.2b, c).
Waarom wordt er pas vanaf 2027 monitoring voor geur en geluid voorzien en kan dit versneld worden?
In artikel 3.2 van de JLoI wordt gesproken over het uitbreiden en versterken van zowel het geur- als geluidsmonitoringsysteem van het bedrijf. Het is dus niet zo dat er momenteel voor geur en geluid geen monitoring is. Geur wordt al enkele jaren gemonitord door zowel Tata Steel als de Provincie Noord-Holland en de OD NZKG met hun netwerken van elektronische neuzen. Sinds 2007 monitort Tata Steel geluid continu met een geaccrediteerd geluidmeetsysteem. Een geluidbeheerssysteem is destijds door de Provincie Noord-Holland als eis opgenomen in de vergunning. De OD NZKG voert ter controle eigen geluidmetingen uit om de grenswaarden uit de vergunning te controleren.
De uitbreiding en versterking van zowel het geur- als geluidsmonitoringsysteem is beoogd voor 2027. De inzet is om uiterlijk eind september 2026 tot een maatwerkafspraak te komen. Er resteert dan slechts 1 kwartaal voordat het jaar 2027 begint, daarom is de deadline van 2027 overeengekomen in de JLoI.
Wanneer wordt de monitoring op de schadelijke stoffen die worden uitgestoten voorzien?
Monitoring op schadelijke stoffen is voor grote industriële bedrijven waaronder Tata Steel al verplicht op grond van wet- en regelgeving, waaronder het Besluit Activiteiten Leefomgeving. Dit vindt dus al plaats. De uitstootcijfers van het bedrijf zijn beschikbaar via het openbaar milieujaarverslag (e-MJV) van het bedrijf. Deze gegevens worden gecontroleerd door de OD NZKG. Tata Steel publiceert zelf het verslag; ook via emissieregistratie.nl worden de gegevens toegankelijk gemaakt.
Klopt het dat het ontbreekt aan een controle- en boetesysteem in relatie tot de emissiereductiedoelen?
De JLoI is nog geen definitieve maatwerkovereenkomst. Er zijn nog een aantal onderwerpen die verdere uitwerking behoeven richting het sluiten van een maatwerkafspraak. In artikel 11 van de JLoI zijn verschillende onderwerpen benoemd die nog niet of nauwelijks in de JLoI zijn opgenomen maar die wel onderdeel zullen zijn van de maatwerkafspraak. In relatie tot de vraag zijn specifiek relevant artikel 11.5 (controlesysteem inclusief effectief strafsysteem) en artikel 11.7 (uitbetalingsregeling in relatie tot te behalen mijlpalen). Het controle en boetesysteem zal dus nog nader uitgewerkt worden in een definitieve maatwerkovereenkomst.
Klopt het dat het alleen door kan gaan als aan veel aannames wordt voldaan zoals de nationale CO2 geeft geen kosten voor Tata Steel, verwerking van staalslakken blijven goedkoop voor het bedrijf, de markt voor groen staal wordt lucratief genoeg voor Tata Steel om te concurreren, nettarieven en overige energiekosten worden gesubsidieerd en de kooksgasfabriek 2 hoeft niet eerder dicht door alle overtredingen?
De JLoI bevat enkele opzeggronden, zowel voor het bedrijf als voor de staat. Het is uiteindelijk aan de ondertekenende partijen om een afweging te maken of er een maatwerkafspraak kan worden gesloten. De opzeggronden geven louter de mogelijkheid om de JLoI tussentijds op te kunnen zeggen.
Hoe garandeert u dat de provincie, nu zij als mede-contractspartij bestuurlijk gecommitteerd is aan het slagen van de langetermijntransitie in de JLoI, in de praktijk volledig onafhankelijk blijft bij het uitvoeren van haar wettelijke taak tot onmiddellijke handhaving – zelfs als strenge handhaving (zoals een stillegging) de afgesproken transitietermijnen en de gehele JLoI in gevaar brengt?
Zoals de vraag terecht aangeeft zijn de taken en verantwoordelijkheden van de provincie wettelijk vastgelegd. In artikel 13 van de JLoI is voor de volledigheid afgesproken dat het bevoegd gezag niet wordt beperkt in haar wettelijke taken. Daarmee is benadrukt dat de gemaakte afspraken de wettelijke taken en verantwoordelijkheden op gebied van toezicht en handhaving niet doorkruisen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden en in ieder geval vóór het plenaire debat over Tata Steel?
Ja.
De randweg Abdissenbosch |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Rijkaart |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat de randweg Abdissenbosch al jarenlang op zich laat wachten, terwijl de verkeersdruk en leefbaarheidsproblemen in de dorpskern aanhouden?1
Ja, ik ben bekend met de plannen voor een randweg rondom Abdissenbosch.
Wat is de huidige stand van zaken van het project «Randweg Abdissenbosch» en de verbindingsweg naar de Duitse B221n?
Provinciale en gemeentelijke wegen vallen onder verantwoordelijkheid van de provincies.2 De verantwoordelijkheid voor de randweg Abdissenbosch valt daarmee onder de provincie Limburg. Het bevoegd gezag van de Rijksoverheid over wegen is de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), wiens gezag met name toeziet op de Rijkswegen. Als Minister van BZK ben ik daarom niet in de positie om inhoudelijk in te gaan op het project «Randweg Abdissenbosch» ofwel de stand van zaken van het project. Ik verwijs u hiervoor graag door naar de provincie Limburg. Daar waar ik wel de mogelijkheid zie om antwoord te geven op de gestelde vragen, doe ik dit in afstemming met mijn collega van IenW.
Klopt het dat door de aanleg van de randweg de woonwijken veiliger en leefbaarder kunnen worden gemaakt, met meer ruimte voor langzaam verkeer zoals fietsers en voetgangers?
Dit oordeel is aan de lokale overheden.
Kunt u bevestigen dat de aanleg van een randweg ook bijdraagt aan de economische vitaliteit en bereikbaarheid van de regio Parkstad en daarmee een belangrijke impuls kan geven aan een gebied dat al langere tijd met achterstanden kampt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de analyse dat het uitblijven van deze randweg de achterstandspositie van deze regio verder vergroot?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw analyse waarom de start van de aanleg van de randweg in Nederland niet van gang komt, terwijl Duitsland al in de startblokken staat om met de aanleg van haar deel van het traject te beginnen?
Zoals beantwoord in vraag 2 ligt de verantwoordelijkheid voor aanleg van de randweg bij de medeoverheden, in dit geval de provincie Limburg.
In hoeverre is de vertraging in Nederland van invloed op de Duitse plannen en welke gevolgen heeft dit voor de grensoverschrijdende samenwerking in de Euregio Maas-Rijn?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de vertraging komt doordat Nederlandse milieuregelgeving strenger is dan in Duitsland?
Daar is niet één algemeen antwoord op te geven, omdat onduidelijk is welke Nederlandse milieuregelgeving hier bedoeld wordt. Milieuregelgeving kan bijvoorbeeld om ruimtelijke ordeningsregels gaan of om geluidseisen, luchtkwaliteit of veiligheidscontouren.
Als hier de natuurregelgeving voor stikstof wordt bedoeld, dan is de regelgeving voor toestemmingverlening aan projecten met mogelijk negatieve effecten op natuurgebieden in Nederland inderdaad strenger dan in Duitsland en Vlaanderen.
Alleen feitelijk bezien dienen alle EU-lidstaten aan dezelfde Habitatrichtlijn te voldoen, dus vanuit dat abstractieniveau is er geen ongelijkheid. Overigens zijn de situaties tussen landen niet één op één vergelijkbaar, maar hangt dit van veel factoren af, bijvoorbeeld de manier van aanwijzen van gebieden, de kwaliteit van de natuur en hoe beheerd wordt.
Deelt u de zorgen dat de huidige milieuregelgeving onevenredig hard uitpakt voor (grens)regio’s, omdat noodzakelijke infrastructuurprojecten hierdoor moeilijker of later van de grond komen?
Heel Nederland ondervindt momenteel hinder van de stikstofproblematiek. In dit specifieke geval ligt er ook een bredere heroverweging van de provincie Limburg aan de vertraging aan ten grondslag.
Dat dit voor grensregio’s onevenredig hard uitpakt is niet zonder meer te zeggen. Ook in de rest van Nederland zien we problemen met de uitvoering van projecten vanwege stikstof, daarin is Limburg geen uitzondering.
Wat vindt u ervan dat Nederland bij de aanleg van deze randweg achterblijft, terwijl Duitsland wél doorpakt en middelen beschikbaar stelt, waardoor de regio kansen dreigt mis te lopen?2
Het betreft hier een provinciale bevoegdheid. Het is daarmee niet aan mij om de beslissingen van medeoverheden op het gebied van lokale infrastructuur te beoordelen.
Wat gaat u doen zodat deze randweg sneller kan worden gerealiseerd, de leefbaarheid wordt verbeterd én een grensoverschrijdend project met Duitsland niet spaak loopt?
De verantwoordelijkheid voor aanleg van de randweg ligt bij de medeoverheden, in dit geval de Provincie Limburg. Ik zie daarom op dit moment geen directe rol weggelegd voor mij als Minister van BZK in de versnelling van dit grensoverstijgende project.
Het bericht 'Door angst voor schijnzelfstandigheid worden wachtlijsten bij UWV nog langer' |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD), Claire Martens-America (VVD) |
|
Mariëlle Paul (VVD), Heijnen , Sandra Palmen (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat het UWV per 1 oktober afscheid neemt van tientallen verzekeringsartsen die als zzp’er hun werkzaamheden verrichtten? Wat heeft u gedaan om dit te voorkomen?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Zoals uiteengezet in de voortgangsbrief van 11 juni jl.2 zijn er bij UWV-verzekeringsartsen die werken als zzp’ers. UWV heeft deze artsen de afgelopen tijd meerdere keren een aanbod gedaan om bij UWV in dienst te treden, omdat in deze gevallen sprake kan zijn van schijnzelfstandigheid. Slechts een klein deel is hierop ingegaan. Uiteraard is dit uiteindelijk een individuele afweging van de betreffende artsen.
In de motie-Aartsen c.s.2 werd de regering verzocht de handhavingsstrategie zo te wijzigen dat risicogericht gehandhaafd wordt, met de focus op probleemgevallen zoals gedwongen zelfstandigheid, onderbetaling en evidente schijnzelfstandigen; is daar naar uw oordeel en dat van de Belastingdienst sprake van bij verzekeringsartsen die in opdracht van het UWV werken? Zo nee, waarom worden deze contracten dan beëindigd? Handhaaft de Belastingdienst op dit soort gevallen?
UWV houdt bij de inhuur van verzekeringsartsen rekening met de regels voor het werken met zelfstandigen, maar onderkent ook dat het werk kenmerken heeft die kunnen wijzen op schijnzelfstandigheid (zie ook het UWV-jaarverslag 2023). UWV is tot het oordeel gekomen dat inhuur van verzekeringsartsen een groot risico op schijnzelfstandigheid oplevert. Daarom wil UWV-artsen niet langer inhuren als zelfstandigen.
De Belastingdienst handhaaft risicogericht. Dat is niet veranderd op 1 januari 2025 en ook de wet- en regelgeving rondom de kwalificatie van de arbeidsrelatie is niet gewijzigd op 1 januari 2025. Het enige dat veranderd is, is dat het handhavingsmoratorium voor de Belastingdienst op de kwalificatie van de arbeidsrelaties voor de loonheffingen is opgeheven. De Belastingdienst kan op grond van zijn geheimhoudingsplicht niet beantwoorden of van handhaving sprake is bij verzekeringsartsen die in opdracht van UWV werken.
Is er door juristen in opdracht van het UWV per individuele zzp’er besloten of deze aan de hand van het geldend wettelijk kader als zzp’er opdrachten bij het UWV mag aannemen? Zo ja, is er ook met elke individuele zzp’er een gesprek opgestart om te kijken wat de mogelijkheden zijn om wél aan het wettelijk kader te voldoen? Zo nee, waarom niet? Het wettelijk kader en de holistische weging laat immers ruimte voor individuele weging. Geeft de handhavingsstrategie van de Belastingdienst reden tot generieke beëindiging van alle opdrachtovereenkomsten?
Zoals toegelicht bij de beantwoording van vraag 2 heeft UWV geconstateerd dat het verrichten van werkzaamheden als verzekeringsarts bij UWV door een zelfstandige tot schijnzelfstandigheid kan leiden. Om deze reden is een besluit genomen om niet langer UWV-artsen in te huren als zelfstandigen. Dit besluit is in een gesprek met elke zelfstandige verzekeringsarts toegelicht. In deze gesprekken is aan iedere goed functionerende zelfstandige verzekeringsarts die ingezet was bij UWV de mogelijkheid geboden om in dienst te treden.
Het is niet aan de Belastingdienst of opdrachtovereenkomsten al dan niet beëindigd moeten worden. Het is aan contractpartijen (in dit geval UWV en de zzp’er) om een beslissing te nemen over het al dan niet beëindigen of aanpassen van contracten.
Vindt u het proportioneel dat de Belastingdienst, met beperkte handhavingscapaciteit, de reikwijdte van de handhaving op alle segmenten en sectoren van de arbeidsmarkt legt in plaats van risicogericht op gevallen van kwade trouw en onderbetaling?
Schijnzelfstandigheid komt in alle sectoren voor. Daarom handhaaft de Belastingdienst risicogericht. Bovendien is het vooraf niet bekend of er sprake is van kwade trouw of onderbetaling. Dat kan pas vastgesteld worden als de Belastingdienst een boekenonderzoek heeft gedaan. Verder is het onderbetalen op zich niet relevant voor de vraag of er sprake is van een arbeidsrelatie die voor de loonheffingen kwalificeert als een dienstbetrekking. Daarvoor zijn alle feiten en omstandigheden van het individuele geval relevant, de hoogte van de beloning en de wijze waarop de beloning tot stand is gekomen (heeft de zzp’er veel of weinig onderhandelingsruimte over het tarief) zijn slechts enkele elementen.
De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt toezicht op de naleving van de arbeidswetten, waaronder ook eventuele onderbetaling op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml). De Arbeidsinspectie doet dit risicogericht.
Bent u bereid om, indien nodig, de handhavingsstrategie van de Belastingdienst aan te scherpen om ontwrichtende en onwenselijke gevolgen van de handhaving op schijnzelfstandigheid te voorkomen?
Er zijn geen signalen bekend dat de handhavingsstrategie van de Belastingdienst leidt tot ontwrichtende en onwenselijke gevolgen. Het opheffen van het handhavingsmoratorium is met de hoogst mogelijke zorgvuldigheid gedaan. Het opheffen van het handhavingsmoratorium is lang van tevoren aangekondigd (2022), zodat de markt voldoende ruimte heeft gehad om zich hierop voor te bereiden. We hebben veel energie gestoken in de samenwerking met de markt en in de communicatie om zo veel mogelijk duidelijkheid te geven over wanneer er al dan niet sprake is van een dienstbetrekking. Er is sprake van een ingroeimodel, hetgeen betekent dat de Belastingdienst pas in 2030 weer tot 5 jaar terug correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen loonheffingen kan opleggen. Voor 2025 geldt verder een zachte landing.
Dat betekent dat de Belastingdienst in beginsel start met een bedrijfsgesprek, in beginsel kiest voor een onderzoek van het meest recente tijdvak en er over 2025 geen boetes worden opgelegd. Verder heeft de Belastingdienst in zijn handhaving ruimte voor maatwerk en oog voor de menselijke maat.
Wat is de rationale dat er bij de UHT nog generiek met zzp’ers gewerkt wordt, maar bij het UWV in zijn geheel niet? Was dit een besluit van de Staatssecretaris van Financiën – Herstel en Toeslagen? Zijn er andere (lagere) overheidsorganisaties (uitvoering of niet) waar zzp’ers nog wel opdrachten krijgen? Zo ja, waarom daar wel en bij het UWV niet?
De UHT is een tijdelijke organisatie die vanaf 2020 is opgericht om de hersteloperatie voor gedupeerde ouders vorm te geven. De inhuur van zzp’ers via bemiddelingsbureaus was hierbij noodzakelijk om ouders herstel te kunnen bieden. In de voortgangsrapportages Hersteloperatie Toeslagen die uw Kamer vanaf 2020 ontvangt van de Staatssecretaris van Herstel en Toeslagen en haar voorgangers is hier ook melding van gemaakt. Per 1 september 2025 zijn er geen schijnzelfstandigen meer werkzaam bij UHT. Daarmee is voldaan aan de toezegging aan uw Kamer om het aantal potentieel schijnzelfstandigen binnen de herstelorganisatie uiterlijk eind 2025 volledig af te bouwen. Een deel van de – voorheen (potentieel) – schijnzelfstandigen is behouden voor de hersteloperatie door indiensttreding bij UHT ofwel door detachering via een broker.
Er zijn zeker overheidsorganisaties waar zzp’ers nog opdrachten krijgen. Ook worden nog altijd zzp’ers ingezet bij UWV. U kunt dan bijvoorbeeld denken aan opdrachten met een resultaatsverplichting die kortdurend van aard zijn. De inzet vindt met name plaats op ICT-opdrachten, maar ook op een aantal andere domeinen.
In algemene zin is het voorstelbaar dat organisaties hun bestaande samenwerkingen beoordelen en zo nodig aanpassen als zij twijfels hebben of er in lijn met de geldende wetgeving wordt gewerkt. Dat is ook de oproep die aan werkgevenden en werkenden wordt gedaan, bijvoorbeeld via de publiekscampagne en www.hetjuistecontract.nl. Dit geldt ook voor overheidsorganisaties. Deze zijn in het bijzonder door de Minister van BZK opgeroepen om schijnzelfstandigheid tegen te gaan. De Minister van BZK zal op korte termijn uw Kamer informeren over de voortgang op het afbouwen van schijnzelfstandigheid binnen de Rijksoverheid.
Hoe vordert de uitvoering van de motie-Aartsen c.s. waarin de regering werd verzocht een publiekscampagne op te starten om opdrachtgevers te wijzen op de mogelijkheden die er wél zijn om met zzp’ers te werken?3
In augustus 2025 is de publiekscampagne gestart. Dit betreft een vervolg op de eerdere campagne die in de maanden november en december 2024 heeft plaatsgevonden. De huidige campagne bestaat uit twee delen, waarbij het tweede gedeelte in november en december 2025 zal plaatsvinden.
In deze campagne wordt onder meer gebruik gemaakt van advertenties op online media, podcasts en radio. De inzet van deze campagne is tweeledig. Er wordt ingezet op het informeren over het voorkomen van schijnzelfstandigheid, maar ook op hoe juist wel met of als zelfstandige(n) kan worden gewerkt. Zo wordt er geadverteerd met artikelen op nieuwssites waar wordt uitgelegd wanneer sprake is van werken als zelfstandige, ook om onnodige angst bij opdrachtgevers en werkenden tegen te gaan. De effectiviteit van de campagne wordt gemonitord en zal na afloop (na december 2025) bekend worden. Ook is er in de gesprekken met sectorpartijen en de voorlichtingsbijeenkomsten die door de Belastingdienst en het Ministerie van SZW worden georganiseerd voortdurend aandacht voor wanneer juist wel met zelfstandigen gewerkt kan worden. Ook in 2026 zal hiervoor – in lijn met de motie Aartsen c.s. – nadrukkelijk aandacht blijven.
Vindt u oplopende wachtlijsten bij het UWV een wenselijk en proportioneel gevolg van de handhaving op schijnzelfstandigheid?
Het is belangrijk om schijnzelfstandigheid te bestrijden en dat ook de overheid daarin zijn verantwoordelijkheid neemt. Er worden bij de aanpak van schijnzelfstandigheid ook geen uitzonderingen gemaakt. UWV neemt afscheid van verzekeringsartsen, omdat mogelijk sprake zou kunnen zijn van schijnzelfstandigheid. Deze artsen hebben allemaal het aanbod gekregen om bij UWV in dienst te komen, maar een groot deel is niet op dat aanbod ingegaan. Zoals uiteengezet in de voortgangsbrief van 11 juni jl. heeft het vertrek van verzekeringsartsen impact op het aantal mensen dat te lang wacht op een sociaal-medische beoordeling en op de duur van de wachttijden. UWV blijft zich maximaal inzetten voor de werving van artsen, en we werken samen aan oplossingen voor de mismatch tussen vraag en aanbod van sociaal-medische beoordelingen. Dit uiteraard binnen de kaders van wet- en regelgeving.
Hoe verhoudt het besluit van het UWV om helemaal niet meer met zzp’ers te werken zich tot de breed aangenomen motie-Aartsen c.s. die de regering verzocht om rijksbreed, op voorhand en categorisch geen zzp’ers meer uit te sluiten bij opdrachten?4 Worden zzp’ers door het UWV categorisch uitgesloten?
Zoals vermeld bij antwoord 6 zijn er nog altijd zzp’ers werkzaam bij het UWV.
Het memo uniforme beoordeling duurzaamheid long covid |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het memo uniforme beoordeling duurzaamheid long covid?1
Ja.
Hoeveel mensen ontvangen er op dit moment een arbeidsongeschiktheidsuitkering waarbij a) long covid de hoofddiagnose betreft en b) long covid als nevendiagnose is vermeld?
Op 31 augustus 2025 was het aantal lopende WIA-uitkeringen met post-COVID2:
Bent u bereid om jaarlijks aan de Kamer te rapporteren in de vorm van een long covid monitor over de ontwikkeling van het aantal mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering met long covid als hoofd- of nevendiagnose, inclusief beoordeling, bezwaar en cliënttevredenheid?
UWV monitort kwantitatief alle instroom in de WIA en rapporteert daar periodiek over, op hoger abstractieniveau. Daarop is vraaggerichte analyse mogelijk, ook op basis van de diagnose post-COVID. Overigens is de huidige verwachting dat er steeds minder mensen met post-COVID in de WIA terecht zullen komen door een toegenomen immuniteit, waardoor het aantal gevallen met een ernstig ziekteverloop daalt. Tot 2024 was een stijgende trend te zien in het aantal mensen dat een WIA-aanvraag doet met als hoofd- of nevendiagnose post-COVID. In 2021 ging het om ruim 600 WIA-beoordelingen. In 2022 om ruim 3.000, in 2023 ruim 5.000 en in 2024 bijna 7.000 WIA-beoordelingen. In 2025 is er tot nu toe sprake van een dalende trend. Tot oktober 2025 zijn 2.850 mensen beoordeeld voor de WIA met als hoofd- of nevendiagnose post-COVID. Alles overziend is er dus geen aanleiding tot een jaarlijkse post-COVID monitor. Een breder beeld van de ontwikkeling van de WIA-instroom vind ik wel van belang, omdat de WIA-instroom door andere oorzaken juist stijgt.
Hoe beoordeelt u de aanbevelingen voor uniforme beoordeling uit het memo?
UWV is als zelfstandig bestuursorgaan verantwoordelijk voor uitvoering van de WIA. In afwachting van de handreiking post-COVID van de Nederlandse Vereniging van Verzekeringsgeneeskunde (NVVG) ondersteunt UWV met dit memo haar professionals om meer uniformiteit te creëren in de beoordeling van duurzaamheid van arbeidsbeperkingen bij post-COVID. De doelstelling van deze aanbevelingen onderschrijf ik.
De NVVG is de wetenschappelijke beroepsvereniging van verzekeringsartsen en artsen in opleiding tot verzekeringsarts. Zij zijn in de afrondende fase van de ontwikkeling van de handreiking post-COVID. In deze handreiking wordt ook ingegaan op de prognose bij post-COVID. Na het verschijnen is deze handreiking van de NVVG leidend.
Op welke wijze gaat er binnen het UWV opvolging worden gegeven aan de aanbevelingen uit het memo?
Het memo van UWV is een ondersteuning voor de medisch professionals binnen UWV in afwachting van de handreiking post-COVID van de Nederlandse Vereniging van Verzekeringsgeneeskunde (NVVG). UWV heeft het memo gedeeld met alle verzekeringsartsen en artsen binnen UWV.
In welk stadium verkeert de aangekondigde actualisering van de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid uit 2015?
De standaard duurbelastbaarheid in arbeid is dit jaar verrijkt met de wetenschappelijke inzichten vanuit een promotieonderzoek van een verzekeringsarts. Er loopt momenteel een onderzoek of de standaard daarnaast verder geactualiseerd moet worden.
Hoe worden ervaringsdeskundigen met long covid betrokken bij de ontwikkeling van kennis en expertise over long covid in de beoordeling door het UWV?
De afgelopen twee jaar zijn er bijeenkomsten georganiseerd waarbij er gesproken is over wat mogelijke manieren zijn om de situatie van mensen met «moeilijk objectiveerbare» aandoeningen die arbeidsongeschikt raken te verbeteren. Een actie die daaruit volgt, is dat UWV jaarlijks een bijeenkomst organiseert om in gesprek te gaan met alle vertegenwoordigers van verschillende patiëntenorganisaties. In die bijeenkomst informeert UWV-patiëntenverenigingen over ontwikkelingen over kennis en expertise, zo ook over post-COVID. Een eerste bijeenkomst organiseert UWV eind dit jaar.
Welke stappen bent u voornemens te zetten om op zowel beleidsinhoudelijk als financieel vlak meer interdepartementaal samen te werken met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om mensen met long covid zo goed en passend mogelijk te ondersteunen?
Mijn ministerie spreekt periodiek met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de ontwikkelingen rondom post-COVID op de verschillende terreinen. Afgelopen jaar hebben er verschillende universitair medische centra een post-COVID expertisecentrum geopend zodat er meer kennis en betere zorg komt voor patiënten met post-COVID. Het beeld is niet dat er meer voor mensen met post-COVID gedaan moet worden op financieel vlak, omdat uit cijfers van UWV blijkt dat ruim 85% van de WIA-aanvragen waarbij post-COVID een rol speelt leidt tot een WIA-uitkering vanwege (volledige of gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid. Als een WIA-aanvraag wordt afgewezen, zijn er verschillende vangnetten (WW en bijstand) en ondersteuningsmogelijkheden beschikbaar in om financiële problemen te voorkomen.
Omdat er signalen waren dat de kennis van sommige verzekeringsartsen over post-COVID verbeterd kon worden, zijn er verschillende maatregelen in gang gezet zodat verzekeringsartsen praktische handvatten krijgen voor de beoordeling van mensen met post-COVID. Zo ontwikkelt de NVVG een handreiking post-COVID met ondersteuning vanuit mijn ministerie.
Wat is de stand van zaken van de aangenomen motie Saris/Ceder over onderzoek naar regionale verschillen in kennis en expertise over long covid in de beoordeling door het UWV? Hoe wordt dit memo hierbij betrokken?2
Het onderzoek van UWV naar regionale verschillen is in volle gang en de uitkomsten hiervan worden in december van dit jaar verwacht. Het onlangs verschenen memo heeft geen rol in dit onderzoek. Wel is het doel van het memo eventuele regionale verschillen verder te verkleinen.
Wanneer gaat u duidelijkheid verschaffen over de gevolgen voor lopende en toekomstige beoordelingen van de tussenuitspraken van de Centrale Raad van Beroep over arbeidsongeschiktheidsuitkeringen van mensen met ME/CVS?3
Deze uitspraken hebben gevolgen voor de besluiten die UWV na de uitspraken gaat nemen in vergelijkbare gevallen. Die moeten in overeenstemming zijn met het oordeel in de drie uitspraken. Het betreft aanvragen voor een WIA-uitkering die worden gedaan na deze uitspraken op 17 juli 2025, maar ook besluiten waar nog bezwaar of beroep tegen open staat, die met andere woorden nog niet onherroepelijk zijn geworden (nog geen formele rechtskracht hebben verkregen). Besluiten die al wel formele rechtskracht hebben gekregen, worden in beginsel niet geraakt door deze uitspraken.
Het bericht ‘OP wil alsnog volledige sanering vervuilde grond Havenhoofd en Veerdam, maar dat lijkt een utopie’ |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «OP wil alsnog volledige sanering vervuilde grond Havenhoofd en Veerdam, maar dat lijkt een utopie»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat de desbetreffende grond met minstens achttien gifstoffen, waarond polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s), kwikdichloride en arseen is vergiftigd?
De uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving voor bodemsanering zijn gedecentraliseerd. Daarom is naar aanleiding van de vragen contact gezocht met het bevoegd gezag voor deze saneringslocaties, de provincie Zuid-Holland en via de provincie met de omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (OZHZ). De provincie Zuid-Holland is verantwoordelijk voor beheer en nazorg op de locatie, behalve voor de periode van 2011 tot en met 2020. In die periode was via een bestuurlijke overeenkomst de gemeente Papendrecht opdrachtgever voor het beheer van de nazorglocaties namens de provincie. De OZHZ heeft taken uitgevoerd namens de provincie en gemeente. Veel informatie is te vinden in de recente beantwoording van vragen aan de provincie2 en de gemeente3 over deze locatie.
Van het bevoegd gezag is vernomen dat in het verleden op de locatie een houtverduurzamingsbedrijf stond waardoor de bodem verontreinigd is geraakt. In 1996–1997 is de locatie gesaneerd. Onder de toen aangebrachte leeflaag van ongeveer een meter dik is een restverontreiniging aanwezig. In 1999 heeft de provincie, toen bevoegd gezag, vastgesteld dat de sanering voltooid is en dat in het kader van zogenaamde nazorg een monitoring moest worden uitgevoerd. Deze monitoring heeft in de periode 1999–2024 plaatsgevonden. Op basis van de resultaten van de monitoring is geconcludeerd dat een stabiele eindsituatie is bereikt, waarna met de monitoring kon worden gestopt. Hiermee is ingestemd door de OZHZ, waar de provincie Zuid-Holland de uitvoering van de betreffende bodemtaken heeft belegd.
Bent u ermee bekend dat er boven op de toxische grond 26 huizen zijn gebouwd waarvan 14 huishoudens te maken hebben gekregen met kanker?
De enige bij het ministerie bekende informatie hierover is een citaat van het Kamerlid El Abassi in een bericht in de lokale media4. Ook bij de provincie is hierover geen informatie bekend.
Is het uws inziens verantwoord dat de betreffende bewoners pas vijftien jaar na aankoop van hun huizen werden geïnformeerd over de toxische grond waarboven ze leefden? Snapt u hun zorgen over hun eigen gezondheid en veiligheid en die van hun kinderen?
De verontreiniging onder de leeflaag was in 2009 al bekend. Dit blijkt uit het saneringsverslag en de beslissing van de provincie hierop. Hierin wordt aangegeven dat de locatie geschikt is om op te wonen. Hierbij geldt wel de gebruiksbeperking dat de aangebrachte leeflaag in stand gehouden moet worden. Door de leeflaag is er bij gewoon gebruik geen blootstelling aan de verontreinigde grond onder deze laag en zijn er dus ook geen gezondheidsrisico's. De verkoper moet de koper hierover informeren. Informatie over de verontreinigingssituatie staat in de koopcontracten van de nieuw gebouwde woningen, zie ook de antwoorden op de vragen die hierover aan de gemeente Papendrecht gesteld zijn (zie voetnoot 3, antwoord 1.20 en 2.1 van de gemeente).
De bewoners zijn vertegenwoordigd in een bewonerscomité. In 2009 is in overleg met dit comité een verifiërend deklaagonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek bestond onder meer uit het vaststellen van de dikte en van de kwaliteit van de leeflaag in de tuinen en uit het uitvoeren van luchtmetingen in verschillende kruipruimten (zie ook het antwoord op vraag 6). Het onderzoek en de metingen waren voor het bevoegd gezag geen aanleiding om terug te komen op het oordeel dat door de sanering de locatie geschikt was voor de functie. Er bleken uit dat onderzoek geen risico’s voor de menselijke gezondheid.
Snapt u dat de bewoners zich zorgen maken dat de gemeente miljoenen ontvangen heeft om de grond te reinigen, maar uiteindelijk van totale sanering heeft afgezien, terwijl het ook onduidelijk is wat er wél met het geld is gebeurd?
Het is goed voorstelbaar dat bewoners vragen hebben over de besteding van middelen.
Bij een sanering wordt doorgaans niet alle verontreinigde grond verwijderd. Doel is vaak om een locatie geschikt te maken voor het beoogd gebruik. Dat kan door het aanbrengen van een leeflaag, zoals bij het Havenhoofd en de Veerdam is gedaan. Dit is een gangbare en bewezen techniek. Door de leeflaag wordt contact met de onderliggende verontreinigde grond voorkomen. Daarom is het ook belangrijk om de leeflaag in stand te houden. Bijzonderheid bij de locatie in kwestie was dat sprake was van een verlaagd terrein. Daarom is vooral grond aangebracht (ophoging) om de reguliere leeflaagdikte van één meter te bereiken. Er hoefde daarom maar beperkt grond afgegraven en afgevoerd te worden.
De sanering (aanbrengen van een leeflaag) is dus wel uitgevoerd. Dit was in opdracht en op kosten van de provincie, het bevoegd gezag. De gemeente Papendrecht heeft de sanering namens de provincie uitgevoerd. Als bevoegd gezag heeft de provincie ingestemd met het behaalde saneringsresultaat en het nazorgplan. De besteding van middelen aan de sanering door de gemeente is door een accountant gecontroleerd en correct bevonden, zo blijkt uit de beantwoording van de vragen door gedeputeerde staten van Zuid-Holland.2
Wat vindt u ervan dat de kruipruimten in hun huizen niet dampdicht zijn en dat de bewoners aangeven dat er pas na hun aankoop van de betreffende huizen, gasmeters zijn geplaatst waarvan nog altijd niet bekend is door wie ze zijn geplaatst en hoe ze zijn gemonitord?
Voor zover bij het ministerie bekend zijn bij de locatie Havenhoofd en Veerdam geen permanente gasmeters geplaatst. Die hoeven dus ook niet gemonitord te worden. Wel zijn na de sanering periodiek controlemetingen uitgevoerd om de situatie te monitoren. In 2010 is een verhoogde binnenluchtwaarde (kwik) gemeten in een kelder en een studeerkamer. Dit was waarschijnlijk te wijten aan een stukgevallen kwikthermometer. Voor de zekerheid zijn daarna in 2015, 2018 en 2021 binnenluchtmetingen uitgevoerd. In 2015 is bij één woning een verhoogde concentratie kwik gemeten in een kruipruimte. In de verblijfsruimte was het gehalte kwik onder de detectiegrens. Sinds 2018 zijn geen verhoogde concentraties meer gemeten. De resultaten zijn beoordeeld door het bevoegd gezag en akkoord bevonden.
Tot slot is het dampdicht maken van kruipruimtes een maatregel die genomen kan worden, maar dat is niet altijd nodig. Ook door voldoende ventilatie kan voorkomen worden dat gassen zich ophopen in de kruipruimtes en de kwaliteit van de binnenlucht beïnvloeden. In deze situatie is destijds door het bevoegd gezag beoordeeld dat ventilatie voldoende was.
Bent u het er, uit het oogpunt van preventieve veiligheid, mee eens dat dit soort maatregelen voorafgaand aan de verkoop van huizen genomen moet worden? Bent u het ermee eens dat de desbetreffende bewoners daarom het recht hebben om hier alsnog nader en compleet over geïnformeerd te worden?
In de praktijk is het treffen van maatregelen voorafgaand alleen mogelijk als op het moment van verkoop de verontreiniging bekend is. Bij Havenhoofd en Veerdam was een deel van de woningen al bestaand toen de historische verontreiniging werd ontdekt en de sanering is uitgevoerd. Dan kunnen alleen maatregelen achteraf worden genomen.
Er is veel aandacht besteed aan het informeren van de bewoners wat betreft nazorg. De beschikking op het nazorgplan is aan alle bewoners binnen het nazorggebied toegestuurd. Daarnaast is door de gemeente ook een toegankelijke informatiefolder over de sanering en nazorg beschikbaar gesteld.
In het verleden vond jaarlijks een overleg plaats met het bewonerscomité en de wethouder van de gemeente. Hierin werd de stand van zaken rondom de nazorg toegelicht, waarna het nazorgstatusrapport (inclusief samenvatting) aan het bewonerscomité werd toegezonden.
De rapportages en beoordelingsbrieven van de nazorg zijn conform beschikking elk jaar naar het bewonerscomité verzonden. Vanaf 2020 is op verzoek van het bewonerscomité de communicatie afgebouwd. Het nazorgstatusrapport (inclusief samenvatting) wordt vanaf 2021 ter informatie gemaild naar het comité en een bewoner die daar specifiek om verzocht heeft. Het laatste nazorgstatusrapport is op 24 juli 2024 ter informatie verzonden.
Bent u bereid om contact op te nemen met de relevante partijen om de lokale bestuurlijke impasse te doorbreken, aangezien de kwestie dermate zwaarwegend is?
Zoals aangegeven bij antwoord 1, is contact opgenomen met het lokaal bevoegd gezag. Uit de aangeleverde informatie blijkt niet dat er sprake is van een bestuurlijke impasse. Bovendien heeft het bewonerscomité een brief geschreven aan de gemeente Papendrecht waarin aangegeven wordt dat het overgrote deel van de bewoners zich geen zorgen maakt over de uitgevoerde bodemsanering en aanwezige restverontreiniging onder de afdeklaag.
Bent u het ermee eens dat er te veel onduidelijkheid bestaat omtrent dit dossier en dat het alle partijen helpt als er een feitenonderzoek komt waar het ministerie het overzicht over behoudt?
In provinciale staten van Zuid-Holland en in de gemeenteraad van Papendrecht zijn veel vragen gesteld in het verleden en beantwoord. Eventuele aanvullende vragen kunnen het beste worden beantwoord door de overheden die op basis van de bodemregelgeving hiervoor verantwoordelijk zijn.
De Global Sumud Flotilla |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten dat de Israëlische marine de humanitaire schepen van de Global Sumud Flotilla momenteel enter(t) en dat eerder al in de nacht van 23 september aanvallen met drones en explosieven plaatsvonden, met schade en gewonden tot gevolg?
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichten over de onderschepping van de schepen van de Global Sumud Flotilla door de Israëlische autoriteiten tussen 1 en 2 oktober jl., en over de explosies en vermeende droneaanvallen in de nacht van 23 september jl.
Erkent u dat het enteren en aanvallen van schepen met burgers en hulpgoederen in internationale wateren een ernstige schending van internationaal recht en van de vrijheid van vreedzaam protest vormt?
Op dit moment is onvoldoende bekend over de onderschepping om tot een definitief oordeel te komen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de Israëlische autoriteiten verzocht om een onderbouwing van de juridische basis voor het Israëlische handelen naar aanleiding van de onderschepping van de schepen.
Bent u bereid deze aanvallen en het enteren van schepen met burgers en hulpgoederen in internationale wateren krachtig te veroordelen en dit onmiddellijk onder de aandacht te brengen in de EU en de VN? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om sancties tegen Israël in te zetten? Zo ja, welke sancties overweegt u? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is in afwachting van een onderbouwing van Israël over de rechtsbasis van het onderscheppen van de schepen. Het is op dit moment niet aan de orde om sancties in te stellen tegen Israël naar aanleiding van de onderschepping van de schepen van de Flotilla. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Wilt u, gezien het acute gevaar voor de opvarenden, deze vragen binnen 24 uur te beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het feit dat de vergoeding van vervoerskosten voor een deel van de mensen met een beperking is verlaagd |
|
Sarah Dobbe (SP), Jimmy Dijk (SP) |
|
Heijnen , Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de onderhands meegestuurde brief, waaruit blijkt dat de desbetreffende persoon er dit jaar fors op achteruit gaat als gevolg van de aanpassing van de aftrekpost voor medische vervoerskosten?1
Wij hebben kennisgenomen van de zorgen die de schrijver van de meegestuurde brief uit en begrijpen dat de aanpassing van de regeling voor sommige mensen ingrijpend kan zijn. De wijziging van de regeling aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten ten aanzien van vervoerskosten, is bedoeld om de regeling te vereenvoudigen, beter uitvoerbaar te maken en aan te sluiten bij de gebruikelijke normbedragen voor reiskostenvergoedingen.
Met ingang van 2025 wordt in de regeling onderscheid gemaakt tussen zogenoemde «zorgkilometers» en «leefkilometers». Zorgkilometers zien op het vervoer voor het verkrijgen van genees -en heelkundige hulp (medische behandeling) of voor het verkrijgen van (farmaceutische) hulpmiddelen. Leefkilometers zien op het extra vervoer dat nodig is voor mensen die door ziekte of invaliditeit, al dan niet met hulpmiddelen, niet meer dan 100 meter zelfstandig kunnen lopen. De bedragen die sinds 2025 voor zorgkilometers en leefkilometers voor aftrek in aanmerking komen vervangen de vroegere berekening op basis van werkelijke kosten, die in de praktijk complex en foutgevoelig bleek te zijn.
Het forfaitaire bedrag van € 0,23 per kilometer is vastgesteld om aan te sluiten bij de gebruikelijke normbedragen voor reiskostenvergoedingen en om de regeling te vereenvoudigen. Dit bedrag past bij de variabele kosten (in enge zin) van autogebruik van een middenklasser en vormt daarmee een gemiddelde benadering. Daarbij is onderkend dat dit bedrag niet in alle individuele situaties volledig kostendekkend zal zijn, maar het forfaitaire karakter zorgt voor eenvoud en duidelijkheid voor mensen en in de uitvoering. Hiermee vervalt de noodzaak voor belastingplichtigen om hun werkelijke vervoerskosten afzonderlijk te berekenen en te onderbouwen. Deze berekening was niet voor elke belastingplichtige even gemakkelijk te maken en leidde vaak tot discussies. Met deze vereenvoudiging wordt beoogd dat de regeling beter uitvoerbaar, doelmatiger en minder foutgevoelig wordt voor zowel burgers als de Belastingdienst.
We realiseren ons dat de vereenvoudiging in individuele gevallen kan leiden tot een lagere aftrek dan voorheen. De regeling is toegankelijker gemaakt voor burgers die de werkelijke kosten per kilometer lastig konden bepalen en bereikt daarmee meer mensen die dat nodig hebben. Naast de aftrek van € 0,23 per kilometer blijven de werkelijk gemaakte parkeer-, tol- en veergelden aftrekbaar, zoals tijdens de wetsbehandeling vorig jaar bij nota van wijziging is verduidelijkt.
In hoeverre is er bij het aanpassen van deze regeling rekening gehouden met het feit dat een deel van de mensen die hier gebruik van maken er hierdoor fors op achteruit zou gaan?
Bij de voorbereiding van de aanpassing is nadrukkelijk gekeken naar de gevolgen voor verschillende groepen belastingplichtigen. In de evaluatie van de regeling «aftrek specifieke zorgkosten» uit 2022 door Dialogic is geconcludeerd dat de toenmalige systematiek met werkelijke kostenberekening, naast complex en foutgevoelig leidt tot onduidelijkheid en een enorme administratieve last voor zowel burgers als de Belastingdienst.
De voorgestelde aanpassingen van de aftrek van vervoerskosten beogen de regeling te vereenvoudigen. Daarbij is onderkend dat sommige mensen minder aftrek zullen ontvangen. Door de vereenvoudiging zullen naar verwachting meer mensen de regeling benutten en neemt het niet-gebruik af. Er is € 1 miljoen euro extra structureel beschikbaar gemaakt. Dit laat zien dat de verwachting is dat de regeling als geheel juist meer gebruikt zou worden.
Deze aanpassing past binnen de eerder aan de Kamer toegezegde vereenvoudiging van de regeling voor de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten zoals aangekondigd in de kabinetsreactie op de evaluatie.2 Daarbij zijn de gevolgen voor de verschillende groepen in kaart gebracht.
Deelt u de mening dat mensen met een beperking toegang moeten hebben tot goed en betaalbaar medisch vervoer?
Ja. Mensen met een beperking moeten kunnen rekenen op goed en betaalbaar vervoer naar medische zorg. De fiscale aftrek is een van de instrumenten die daaraan kan bijdragen, maar niet de enige. Indien gebruik wordt gemaakt van ander vervoer dan een auto (niet zijnde een taxi) blijven de werkelijke vervoerskosten aftrekbaar. Onderkend is dat dit niet voor iedereen een optie zal zijn. In dat verband wordt gewezen op andere (vergoedings)mogelijkheden zoals via de Zorgverzekeringswet (Zvw-vervoer)en de Wmo, of via aanvullende regelingen van gemeenten of zorgverzekeraars. Met de vereenvoudiging van de fiscale regeling wordt beoogd dat deze beter aansluit bij het bestaande stelsel van voorzieningen en voor meer mensen begrijpelijk en toepasbaar is.
Voor mensen met relatief hoge vervoerskosten die mogelijk nadeel ondervinden van de forfaitaire regeling, kunnen deze bestaande voorzieningen een aanvullende tegemoetkoming bieden. Deze regelingen zijn niet nieuw, maar bestonden al voorafgaand aan de aanpassing van de fiscale aftrek.
Hoe verhoudt deze aanpassing zich tot het «standstill»-principe uit het VN-Verdrag Handicap, dat stelt dat de positie van mensen met een beperking niet mag verslechteren?
Het kabinet acht de aanpassing in overeenstemming met het VN-verdrag Handicap. Het zogeheten «standstill» principe verplicht staten om geen maatregelen te nemen die leiden tot een verslechtering van de positie van mensen met een beperking.
De wijziging van de regeling beoogt geen verslechtering, maar een vereenvoudiging en verduidelijking van de fiscale ondersteuning. Daarbij is het vaste bedrag voor de zogenoemde leefkilometers verhoogd naar € 925, en is aanvullend € 1 miljoen structureel beschikbaar gesteld. Hierdoor verwacht het kabinet dat de regeling als geheel beter toegankelijk wordt en de doelgroep er per saldo op vooruitgaat. De overige vervoersvoorzieningen via de Zvw en de Wmo blijven ongewijzigd beschikbaar, waardoor het recht op toegankelijk en betaalbaar vervoer behouden blijft.
Zoals ook in de kabinetsreactie op de evaluatie van de regeling is aangegeven, wordt de werking van de aftrek specifieke zorgkosten onderdeel van structurele monitoring en evaluatie. Daarnaast zal bij de herziening van de onbelaste reiskostenvergoeding in 20283 specifiek aandacht worden besteed aan de hoogte van de kilometervergoeding en de vaste bedragen in de fiscale vervoersregeling, waaronder deze aftrekpost.
Bent u bereid om stappen te zetten, waardoor deze achteruitgang voor mensen met een beperking hersteld wordt? Zo ja, wat gaat u hiervoor doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De toezegging over de minimale stagevergoeding gedaan bij het commissiedebat MBO van 1 oktober 2025 |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Rosanne Hertzberger (VVD) |
|
Moes |
|
|
|
|
Herinnert u zich dat u tijdens het commissiedebat MBO van 1 oktober 2025 heeft toegezegd de voorbereidingen te treffen voor een wettelijk verplichte minimale stagevergoeding en de contouren van dit voorstel in Q2 2026 naar de Kamer te sturen?
Ja.
Klopt het dat u nog aangaf in een verkenning naar de verschillende manieren voor de wetgeving, bijvoorbeeld via onderwijswetgeving, of via arbeidsrechtwetgeving maar dat u in ieder geval sprak over een wettelijke regeling zonder voorwaarden vooraf?
In de verkenning ben ik bezig met het inzichtelijk maken welke mogelijkheden er zijn om stagevergoedingen via de wet te verplichten. Ik kijk onder andere naar onderwijswetgeving en arbeidswetgeving. De verkenning geeft inzicht in wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn als het gaat om een wettelijke stagevergoeding. Ik wil wachten op de opbrengsten hiervan, om te bezien welke vorm mogelijke wetgeving kan krijgen.
Klopt het dat u diezelfde middag op X heeft geschreven dat «werkgevers hun verantwoordelijkheid moeten nemen» en dit eerst te onderzoeken en wetgeving slechts als optie beschreef indien het met de werkgevers niet lukt?
Ik vind het belangrijk dat iedere student een stagevergoeding krijgt. Hier wordt al lang over gesproken en ik vind dat dit gewoon geregeld moet worden. Idealiter nemen werkgevers hierin hun verantwoordelijkheid en maken zij nú het verschil voor al die studenten. En hoewel ik zie dat er voortgang wordt geboekt, zie ik ook dat we nog lang niet zover zijn als ik zou willen. Daarom verken ik nu hoe we dit wettelijk kunnen verplichten en ontvangt u, zoals toegezegd, de contouren van een wetsvoorstel voor de zomer 2026. Deze stappen zijn nodig om te komen tot een wettelijke verplichting en worden momenteel gezet. Parallel aan dit proces worden begin 2026 de nieuwe CBS-cijfers over de afgegeven stagevergoedingen gepubliceerd. Deze kan ik dus meewegen, maar als de gewenste verbetering dan niet in beeld is, is een wettelijke verplichting wat mij betreft de volgende stap.
Kent u het Stagepact MBO uit 2023 waarin OCW al afspraken heeft gemaakt met de werkgevers? Heeft dit in uw ogen geleid tot een standaard stagevergoeding voor alle studenten uit het mbo? Zo niet, waarom denkt u dat werkgevers «hun verantwoordelijkheid» nu wel gaan nemen en een verplichte stagevergoeding realiteit wordt?
Ja, ik ben bekend met de afspraken in het Stagepact. Ik zie dat de voortgang op de afspraken op stagevergoedingen nog onder de maat is. Uit de cijfers blijkt dat maar 42% van de mbo-studenten in maart 2024 een stagevergoeding ontving.1 Ik zie dat werkgevers wel stappen maken, bijvoorbeeld doordat het aantal afgesproken stagevergoedingen in cao’s toeneemt.
Ik monitor de voortgang jaarlijks, om te zien of werkgevers hun verantwoordelijkheid gaan nemen. De eerstvolgende monitoringscijfers zijn begin 2026 beschikbaar. Parallel aan de aanpak uit het veld neem ik de nodige stappen om wetgeving voor te bereiden. Ik werk de contouren uit voor een wetsvoorstel, deze ontvangt uw Kamer Q2 2026.
Gaat u de toezegging nakomen dat de contouren van het wetsvoorstel voor een verplichte stagevergoeding in Q2 van 2026 naar de Kamer worden gestuurd?
Ja.
Kunt u deze vragen allemaal afzonderlijk en binnen de termijn beantwoorden?
Ja, uw vragen zijn binnen termijn beantwoord. Vanwege het verkiezingsreces ontvangt u de beantwoording buiten de termijn.
Het bericht 'Bedrijfjes van Nederlandse universiteiten werken met Israël aan omstreden technologie' |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Ruben Brekelmans (minister defensie) (VVD), Moes |
|
|
|
|
Bent u bekend met bovenstaand bericht?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de constatering dat een aantal technische universiteiten aandelen hebben in bedrijven die gevoelige technologie ontwikkelen in samenwerking met Israëlische bedrijven, die op hun beurt weer nauwe banden hebben met het Israëlische leger?
De constatering beoordeel ik op eenzelfde wijze als de onderzoekssamenwerkingen waarover het lid Dassen mij eerder vragen stelde op 5 juni 2025.2 Ook in dit geval betreft het onderzoekssamenwerkingen binnen Horizon Europe. Daarbij is het aan kennisinstellingen om de eisen op te volgen die daarbinnen worden gesteld rondom de civiele aard van de onderzoeken. Daarnaast is het aan universiteiten om eigen afwegingen te maken bij het aangaan of continueren van samenwerkingen.
Navraag bij de drie in het artikel genoemde technische universiteiten leert dat zij aangeven zelf scherp te zijn op samenwerking met Israëlische partijen, zowel met onderzoeksinstellingen als met bedrijven. De instellingen geven aan dat zij alle drie het afgelopen jaar hebben besloten om samenwerkingen met Israëlische partijen te beperken en hun projecten te gaan screenen op ethische aspecten, inclusief de genoemde projecten waarbij sprake is van samenwerking met bedrijven.
Wat vindt u ervan dat er momenteel nog zeker vijftien projecten lopen waarbij onderzoek gedaan wordt naar dual-use technologie en technologie die grote kans heeft uiteindelijk te worden ingezet op het slagveld (waaronder drones)? Bent u bereid dit te veroordelen?
Kennisinstellingen beoordelen onderzoekssamenwerkingen van geval tot geval. Daarbij vind ik het belangrijk dat instellingen zelf die afwegingen zorgvuldig maken. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Hoe verhoudt bovenstaande zich tot het kabinetsbeleid dat export van dual-use goederen en technologie zoveel mogelijk wordt beperkt?
De uitvoer van dual-use goederen en technologie is gebonden aan een vergunningsplicht. Kennisinstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de aanvraag van een vergunning als de uitwisseling binnen de academische samenwerking onder deze vergunningplicht valt. Wanneer een uitvoervergunning wordt aangevraagd wordt deze zorgvuldig per transactie beoordeeld3, waarbij ook de ontvanger en het mogelijk (eind)gebruik worden meegenomen.
Bent u van mening dat iedere betrokkenheid van Nederlandse entiteiten bij het indirect financieren van de genocide tegen de Palestijnen voorkomen zou moeten worden?
Het kabinet deelt de zorgen over de situatie in de Palestijnse Gebieden. Nederland onderneemt daarom al langere tijd stappen om de situatie ter plaatse naar vermogen te verbeteren.
Het kabinet stelt voorop dat alle Nederlandse entiteiten zich aan de wet te houden hebben. Indien er aanwijzingen zijn dat bedrijven of instellingen de wet overtreden hebben, zal dit worden onderzocht door de relevante toezichthouder. Het is aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of sprake is van gedragingen die mogelijk strafbaar handelen opleveren.
Daarnaast verwacht het kabinet van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights toepassen. Volgens deze kaders dienen bedrijven risico’s, waaronder die op mensenrechtenschendingen, in hun waardeketens te identificeren en, waar nodig, aan te pakken. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van Nederlandse private partijen zelf om beslissingen te maken binnen de kaders van de wet.
Bent u bereid in gesprek te treden met de betrokken technische universiteiten met als doel hun banden met deze bedrijven te laten beëindigen?
Nee, dat past niet bij mijn rol.
De Hersteloperatie Kindertoeslagen |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Sandra Palmen (NSC) |
|
|
|
|
Kent u de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 17 december 2024, met nummer ECLI:NL:RBROT:2024:13134, en van de rechtbank Midden-Nederland van 2 mei 2025, met nummer ECLI:NL:RBMNE:2025:2194?
Ja, ik ben bekend met de genoemde uitspraken.
Een compensatieaanvraag van een door de toeslagenaffaire gedupeerde ouder geldt volgens deze gerechtelijke uitspraken voor alle jaren die de Dienst Toeslagen in haar dossiers heeft staan. Onderschrijft u deze oordelen, is er dus geen hoger beroep tegen deze uitspraken aangetekend en mogen ouders dus vertrouwen op de rechtszekerheid die deze uitspraken bieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja waarom wel?
Ik onderschrijf de oordelen dat Dienst Toeslagen voor alle jaren waarvoor de ouder dit wenst, beoordeelt of recht bestaat op een herstelmaatregel. Daarom is geen hoger beroep tegen de uitspraken ingesteld. Ouders mogen er dan ook vanuit gaan dat alle jaren waarover zij een beoordeling wensen betrokken worden bij de beoordeling.
Worden op dit moment nog steeds telefonisch compensatieaanvragen aangenomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de aanmeldtermijn is immers reeds verstreken. Het maakte daarbij overigens niet uit of er een gemachtigde bijstand verleende of niet. Telefonische compensatieaanvragen zijn daarbij destijds opgevolgd met een schriftelijke bevestiging.
Staat u dit ook toe als een gedupeerde een gemachtigde heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt een telefonische aanvraag tot compensatie gevolgd door een schriftelijke bevestiging? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De hersteloperatie is opgetuigd om gedupeerde ouders te helpen. De rechterlijke uitspraken laten zien dat de uitvoeringsorganisatie hersteloperatie toeslagen (UHT) problemen als gevolg van een telefonische aanvraag tot compensatie in het nadeel van gedupeerde ouders uitlegt. Zijn u meer situaties bekend waarbij de UHT zo in het nadeel van ouders handelt? Zo ja, welke?
Deze situaties zijn mij niet bekend. Het uitgangspunt is om gedupeerde ouders ruimhartig te compenseren. Dat neemt niet weg dat er fouten gemaakt kunnen worden.
Vindt u de beide bij de rechtbanken gevoerde procedures passen in de uitgangspunten terughoudendheid, zorgvuldigheid en de-escalatie, die bij een procederende overheid horen (zie de brief van de Staatssecretaris van Rechtsbescherming van 4 juli 2025, nr. 64 2040)? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De wens om niet tegenover ouders te staan vormt een centraal uitgangspunt voor de hele hersteloperatie. Dit is ook met uw Kamer gedeeld in de Voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen periode jan-apr 20231. Dienst Toeslagen heeft mede hierom ervoor gekozen om geen hoger beroep in te stellen in de twee genoemde rechtszaken, hetgeen past in de genoemde uitgangspunten van terughoudendheid, zorgvuldigheid en dejuridisering. Op die manier wordt gemonitord dat een ouder alleen met hoger beroep wordt geconfronteerd als het gaat om zwaarwegende principiële punten.
Om te voorkomen dat erkende slachtoffers van de toeslagenaffaire onnodige gerechtelijke procedures moeten doorlopen blijf ik in contact met ouders en gemachtigden en blijf ik vol inzetten op responsieve afhandeling van eventuele bezwaren of beroepen. Monitoring van de (hoger) beroepszaken is hier onderdeel van.
Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat erkende slachtoffers van de toeslagenaffaire onnodige gerechtelijke procedures moeten doorlopen, die kunnen leiden tot hernieuwd slachtofferschap? Bent u het ermee eens dat dit een uiterste prioriteit moet zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wat gaat u doen met de uitspraken van vergelijkbare gevallen uit het verleden waarin gedupeerden geen bezwaar of beroep hebben ingediend?
Dienst Toeslagen treed in overleg met de ouder om duidelijk te krijgen op welke toeslagjaren de aanvraag ziet. Er bestaat in Nederland een laagdrempelige rechtsbeschermingspraktijk. Specifiek voor de hersteloperatie met gesubsidieerde rechtsbijstand. Indien een belanghebbende niet in bezwaar, beroep en hoger beroep gaat mag in beginsel op instemming met het voorliggende besluit worden vertrouwd.
Het illegale “Israëlische” enteren van de Global Sumud Flotilla |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat de Global Sumud Flotilla aangeeft dat het «Israëlische» bezettingsleger de schepen van de Global Sumud Flotilla illegaal heeft onderschept en geënterd?
Ja, ik ben bekend met de onderschepping van de schepen van de Global Sumud Flotilla door de Israëlische autoriteiten tussen 1 en 2 oktober jl.
Wat is uw reactie op het feit dat «Israël» hiermee de Flotilla illegaal heeft geënterd en het de moedige opvarenden onmogelijk heeft gemaakt om de illegale blokkade van Gaza te doorbreken en hulp te brengen naar de mensen in Gaza? Bent u bereid om deze daden van het «Israëlische» bezettingsleger tegen de Flotilla te veroordelen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de Israëlische autoriteiten verzocht om een onderbouwing van de juridische basis voor het Israëlische handelen naar aanleiding van de onderschepping van de schepen.
Ten aanzien van humanitaire hulp is het standpunt van het kabinet dat deze onmiddellijk en aanzienlijk moet worden opgeschaald en alle burgers in nood in de gehele Gazastrook moet kunnen bereiken. Professionele en gemandateerde hulporganisaties moeten voldoende humanitaire toegang krijgen over land, aangezien dit de enige manier is om humanitaire hulp te kunnen bieden op de schaal die nodig is. Nederland blijft dit benadrukken richting de Israëlische autoriteiten.
Deelt u de mening dat de daden van het bezettingsleger tegen de Flotilla in strijd zijn met het internationaal recht?
Het kabinet is in afwachting van een onderbouwing van Israël over de rechtsbasis van de onderschepping van de schepen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Wat doet Nederland om ervoor te zorgen dat de opvarenden zo snel mogelijk in veiligheid worden gebracht en niet in gevangenschap van «Israël» blijven?
Sinds de onderschepping van de schepen van de Flotilla heeft het kabinet zich op alle mogelijke niveaus ingezet voor een spoedig vertrek van alle betrokken Nederlanders uit Israël. Daarnaast heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken in contacten met de Israëlische autoriteiten meermaals aangedrongen op een goede behandeling van de Nederlandse deelnemers.
Bent u bereid om sancties in te stellen tegen «Israël» vanwege de onwettige daden die het «Israëlische» bezettingsleger heeft gepleegd tegen de Global Sumud Flotilla?
Het kabinet is in afwachting van een onderbouwing van Israël over de rechtsbasis van het onderscheppen van de schepen. Het is op dit moment niet aan de orde om sancties in te stellen tegen Israël naar aanleiding van de onderschepping van de schepen van de Flotilla. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 3.
Bent u bereid om deze vragen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk morgen om 12:00 te beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Palestijnse journalist Mustafa Ayash aangehouden op Schiphol’ |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
Foort van Oosten (VVD), Moes |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Palestijnse journalist Mustafa Ayash aangehouden op Schiphol»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat Nederland in beginsel geen enkele medewerking dient te verlenen aan het uitleveren van journalisten tenzij er onomstotelijk bewijs is voor een ernstig misdrijf, gezien het risico dat niet alleen de persoonlijke vrijheid van de individu in kwestie, maar ook de persvrijheid ermee ingeperkt wordt?
Over eventuele lopende overleveringsverzoeken kan ik geen uitspraken doen.
In algemene zin kan ik het volgende opmerken.
Voor landen binnen de EU is overlevering van toepassing. In het Europees Aanhoudingsbevel (EAB) is daarover geregeld dat personen via een meer eenvoudige procedure kunnen worden overgeleverd van de ene EU-lidstaat aan de andere. Volgens het Kaderbesluit 2002/584/JBZ (hierna: Kaderbesluit EAB) moet op grond van het beginsel van wederzijdse erkenning elk Europees aanhoudingsbevel overeenkomstig de bepalingen van het kaderbesluit ten uitvoer worden gelegd. De tenuitvoerlegging van een EAB mag echter niet tot gevolg hebben dat fundamentele rechten worden geschonden.
Het Kaderbesluit EAB laat enige ruimte open om uitvoering van een EAB te schorsen en de overlevering te weigeren wanneer er sprake is van een ernstige en voortdurende schending van de grondrechten door een lidstaat. Het Kaderbesluit EAB is in Nederland geïmplementeerd in de Overleveringswet. Gronden voor weigering zijn opgenomen in Afdeling 1 van Hoofdstuk II van de Overleveringswet. Hierin staan gronden waarop een overlevering dient te worden geweigerd, alsook gronden waarop een overlevering kan worden geweigerd.
De Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam beoordeelt en bepaalt in elk individueel geval of de overlevering dient te worden geweigerd. Overlevering kan alleen worden geweigerd als daar in het individuele geval gronden voor bestaan. Het EAB wordt dan, met inachtneming van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU, inhoudelijk door de IRK getoetst overeenkomstig de bepalingen van het Kaderbesluit EAB en de Overleveringswet. Bij de beoordeling van artikel 11 van de Overleveringswet wordt door de IRK de «tweestappentoets» uit jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie toegepast, waarbij de overleveringsrechter eerst moet nagaan of er systeemproblemen ten aanzien van fundamentele rechten bestaan in een uitvaardigende lidstaat en, zo ja, of in het individuele geval een risico op schending van een grondrecht bestaat.
Overlevering gebeurt volgens het Kaderbesluit EAB, onder de algemene voorwaarde dat een opgeëiste persoon niet zal worden doorgeleverd aan een derde land zonder toestemming van het uitvoerende land (in dit geval Nederland).
Weet u of er een kans bestaat dat de betreffende Palestijnse journalist ook aan Israël uitgeleverd kan worden?
Zie antwoord vraag 2.
Zou het voor u acceptabel zijn dat een Palestijnse journalist aan Israël wordt uitgeleverd, wetende dat Israël een ongekend hoog aantal journalisten heeft vermoord en gevangengezet sinds 7 oktober 2023?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er uitzonderingsgronden binnen het systeem van de European Arrest Warrant om niet mee te werken aan uitleveringen? Zo ja, welke en zijn die uitzonderingsgronden overwogen door Nederland in de huidige zaak betreffende de Palestijnse journalist?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de kritiek van de advocate van de Palestijnse journalist die erop wijst dat Israël vaker humanitaire hulpverlening koppelt aan vermeende financiering van terrorisme?
Het kabinet is niet bekend met deze specifieke uitspraak. In het algemeen is het belangrijk dat humanitaire hulp geleverd kan worden in humanitaire crisissituaties, waaronder in de Palestijnse Gebieden. Hier dienen alle partijen zich voor in te spannen, waarbij plausibele aantijgingen van partijdigheid of oneigenlijk gebruik van hulpmiddelen uiteraard altijd goed moeten worden onderzocht.
Wat vindt u ervan dat Palestijnse journalisten in het Westen vaker aan hebben gegeven het slachtoffer te zijn geworden van lastercampagnes die vanuit Israël wordt aangestuurd?
Het kabinet kan deze aantijgingen van lastercampagnes niet eigenstandig verifiëren. Dat laat onverlet dat journalisten hun essentiële werk altijd in veiligheid en vrijheid moeten kunnen uitvoeren. Nederland vraagt hier consequent aandacht voor – ook bij Israël.
Wat doet de regering om te verzekeren dat de persvrijheid in Nederland geborgd blijft voor alle journalisten, en in het bijzonder journalisten van Palestijnse komaf die een duidelijk doelwit zijn geworden van Israël?
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap biedt financiële ondersteuning aan PersVeilig. PersVeilig versterkt de positie van journalisten tegen geweld en agressie op straat, op sociale media en tegen juridische claims. Journalisten die in Nederland te maken krijgen met vormen van intimidatie kunnen zich tot PersVeilig wenden.
Zijn er sinds 7 oktober ook mensen door de Koninklijke Marechaussee vastgehouden op verdenking van betrokkenheid bij internationale misdrijven die gepleegd zouden zijn door Israël?
De Koninklijke Marechaussee heeft, na raadpleging van de systemen en informatie van de betrokken afdelingen (peildatum 3 oktober 2025), geen aanwijzingen aangetroffen dat er sinds 7 oktober 2023 personen door de Marechaussee zijn vastgehouden op verdenking van betrokkenheid bij internationale misdrijven door Israël.
Zijn er uitleveringsverzoeken bij Nederland gedaan voor individuen die van betrokkenheid bij internationale misdrijven worden verdacht die gepleegd zouden zijn door Israël? Zo ja, hoe heeft Nederland daarop gereageerd?
Over individuele zaken kan ik geen uitspraken doen. In algemene zin merk ik op dat Nederland slechts personen kan uitleveren in geval van (een verdenking) van individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid voor het plegen van (internationale) misdrijven. Verzoeken om uitlevering ter zake van internationale misdrijven worden – evenals uitleveringsverzoeken voor commune delicten – zorgvuldig behandeld volgens de kaders van de Wet overlevering inzake oorlogsmisdrijven.
Het artikel ‘Spaarders en woningbeleggers kunnen vermogenstaks eenvoudig ontwijken’ |
|
Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA) |
|
Heijnen |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Spaarders en woningbeleggers kunnen vermogenstaks eenvoudig ontwijken»1 en het artikel «Al is de leugen nog zo snel ...»2?
Klopt het dat een belastingplichtige met veel spaargeld een deel van de box 3-heffing in het overbruggingsstelsel kan ontwijken door rentebetalingen zo veel mogelijk in één jaar uit te laten betalen en in jaren waarin weinig rente wordt uitgekeerd gebruik te maken van de tegenbewijsregeling? Zo ja, ziet u mogelijkheden om deze vorm van belastingontwijking tegen te gaan?
Klopt het dat de mogelijkheden tot «belastingoptimalisatie» al bekend waren bij de parlementaire behandeling van de tegenbewijsregeling, zoals het Financieel Dagblad schrijft? Hoe is de Kamer daar destijds over geïnformeerd?
Denkt u dat een belastingplichtige die woningen bezit en verhuurt de box 3-heffing gedeeltelijk kan ontwijken door huurtermijnen te verkopen, al dan niet aan een eigen bv? Kan dat ook door een huurder simpelweg de huur vooruit te laten betalen?
Hoe verklaart u het door het Financieel Dagblad aangehaalde standpunt van de Belastingdienst, waarin zou zijn aangegeven dat de verkoopopbrengst van toekomstige huurtermijnen in het jaar van verkoop in één keer in de belastingheffing meegenomen dient te worden? Hoe is dit standpunt volgens u verenigbaar met de uitspraak dat hiermee geen belasting kan worden ontweken?
Welke mogelijkheden ziet u om belastingontwijking in het overbruggingsstelsel box 3 door te schuiven met huuropbrengsten tegen te gaan?
Hoe kijkt u naar de stelling van de heer E. van Uunen dat voor de overbruggingswet box 3 niet het kasstelsel zou moeten worden gehanteerd, maar het matching-beginsel? Klopt het dat de beschreven ontwijkingsroutes dan niet mogelijk zouden zijn? Welke voor- en nadelen zou dit volgens u hebben?
Klopt het dat een belastingplichtige die woningen bezit en verhuurt zijn reguliere inkomsten in de eerste jaren van het nieuwe stelsel voor box 3 (onder de Wet werkelijk rendement) kan minimaliseren door toekomstige huurtermijnen te verkopen of huur vooruit te laten betalen, waardoor het voordeel wordt genoten onder het overbruggingsstelsel en dus over het forfaitair rendement belasting kan worden betaald in plaats van over het werkelijk rendement? Ziet u mogelijkheden om deze vorm van belastingontwijking tegen te gaan?
Vindt u het wenselijk om de waarde in het economische verkeer van vastgoed te hanteren als inbrengwaarde in de vermogenswinstbelasting per 1 januari 2028, in plaats van de WOZ-waarde, zoals betoogd wordt in het genoemde artikel in het Weekblad voor fiscaal recht? Is deze optie uitvoerbaar, en welke voor- en nadelen zou dit volgens u hebben?
De beschietingen van humanitaire reddingsschepen door de Libische kustwacht en de Nederlandse/Europese verantwoordelijkheid. |
|
Marieke Koekkoek (D66), Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Arno Rutte (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving dat de Libische kustwacht op 24 augustus 2025 in internationale wateren gedurende circa 15–20 minuten met scherp heeft geschoten op het reddingsschip Ocean Viking van SOS Méditerranée, terwijl er tientallen geredde mensen en bemanning aan boord waren, met aanzienlijke schade maar zonder fysieke gewonden?1 Zo ja, hoe duidt u dit incident?
Ik heb kennisgenomen van dit incident. Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie hierover. Het kabinet veroordeelt geweld tegen hulpverleners altijd. Daarom is het van belang dat de Libische autoriteiten dit incident nader onderzoeken, de daders straffen en gepaste maatregelen nemen. Hier hebben de Nederlandse ambassade en de EU-delegatie in Tripoli bij de Libische autoriteiten op aangedrongen.
Klopt het dat kort daarna opnieuw een humanitair reddingsschip, de Sea-Watch 5, onder vuur is genomen door een Libische patrouilleboot vlak na een redding, terwijl er tientallen mensen waren gered? Wat is uw reactie hierop?
Ook dit incident is bekend bij het kabinet. Zie verder antwoord bij vraag 1.
Wat doet Nederland concreet om het internationaal humanitair recht te beschermen in Europa en langs de Europese buitengrenzen, inclusief – maar niet beperkt tot – de Middellandse Zee, waar dit soort incidenten zich voordoen?
Nederland zet zich actief in voor de bescherming van het internationaal recht en de mensenrechten langs de Europese buitengrenzen, waaronder de Middellandse Zee. Dit wordt door het Kabinet ook bij samenwerking met de landen rondom de buitengrenzen onder de aandacht gebracht.
Het kabinet hecht tevens waarde aan de bescherming van hulpverleners wereldwijd. Op 3 juni 2025 verstuurde het Ministerie van Buitenlandse Zaken een adviesaanvraag aan de AIV en aan de CAVV voor een gezamenlijk advies over het bestrijden van straffeloosheid voor geweld tegen hulpverleners. In dit advies worden de AIV en de CAVV gevraagd welke diplomatieke, juridische, financiële en eventueel andere instrumenten Nederland kan inzetten om de straffeloosheid voor geweldpleging tegen hulpverleners te bestrijden.2
Kunt u bevestigen of er bij deze incidenten Nederlandse burgers aan boord waren (als bemanningslid, vrijwilliger of waarnemer)? Wat heeft de Minister van Buitenlandse Zaken gedaan om hun veiligheid te beschermen, en welk plan ligt er klaar om bescherming te bieden bij eventuele toekomstige situaties of om te voorkomen dat deze zich voordoen?
Het kabinet heeft geen bericht ontvangen dat Nederlandse staatsburgers aan boord van deze schepen waren tijdens deze incidenten.
Bij consulaire hulpverzoeken van Nederlanders in het buitenland bekijkt het Ministerie van Buitenlandse Zaken naar gelang de mogelijkheden en specifieke omstandigheden hoe consulaire bijstand kan worden verleend.
Hoe beoordeelt u dit soort aanvallen juridisch in het licht van het internationaal zeerecht en de plicht tot redding op zee, mede gezien dat de Ocean Viking in internationale wateren opereerde? Welke (strafrechtelijke of diplomatieke) stappen acht u passend richting betrokken autoriteiten?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie over het incident. In algemene zin onderschrijft het kabinet dat het tegengaan van verlies van levens op zee en de internationaalrechtelijke plicht om mensenlevens op zee te redden te allen tijde de uitgangspunten blijven.
Dit incident is daarom zorgelijk. Om die reden, en zoals genoemd in antwoord op vraag 1, heeft de Nederlandse ambassade in Tripoli de autoriteiten opgeroepen tot een gedegen onderzoek, bestraffing van de daders en het nemen van gepaste maatregelen.
Hoe kijkt Nederland naar de financiering voor de Europese Unie (EU) en internationale erkenning van de Libische kustwacht, terwijl die herhaaldelijk heeft gefaald om conform de internationale standaard voor zeeredding te handelen, met verlies van mensenlevens en nu ook een directe aanval op hulpverleners tot gevolg?
De steun van de Europese Commissie is gericht op het versterken van de zoek- en reddingscapaciteit en capaciteit op het gebied van grensbeheer van de Libische kustwacht. Deze EU-inzet in Libië heeft tot doel verlies van levens op zee te voorkomen, irreguliere migratie naar de EU te verminderen en mensensmokkel- en handel aan te pakken. De steun is daarnaast onderdeel van de bredere Europese inzet in Libië en op de Centraal Mediterrane Route om migratie in goede banen te leiden. Daarbij is versterking van mensenrechtenstandaarden nadrukkelijk een onderdeel van de inzet.
Libië heeft een eigen kustwacht en is verantwoordelijk voor het uitvoeren en coördineren van reddingsoperaties in de eigen Search and Rescue (SAR) zones. Naast dat niet met zekerheid is vastgesteld dat de Libische kustwacht de beschietingen heeft gedaan, is het voor het kabinet niet met zekerheid vast te stellen in hoeverre het specifieke incident waarbij NGO-schepen zijn beschoten direct, dan wel indirect is gefaciliteerd door Europese steun. SAR-operaties vallen onder de verantwoordelijkheid van de Libische autoriteiten, die autonoom handelen. Dit gaat echter gepaard met risico’s. Dit soort incidenten laat dan ook opnieuw zien dat het essentieel is dat Europese steun gepaard gaat met adequate monitorings- en evaluatiemechanismen. Nederland pleit hier consequent voor. De Europese Commissie monitort de uitvoering van programma’s en voert hier een dialoog over met de betrokken implementerende partners en overheden. Het kabinet blijft er ook op aandringen dat de EU-samenwerking met de Libische kustwacht periodiek wordt geëvalueerd.
Welke informatie heeft Nederland ontvangen via EU-kanalen (Europese Commissie/Frontex) over de toedracht van de beschietingen, en hoe beoordeelt u de reactie van de Europese Commissie dat zij eerst de reactie van de Libische autoriteiten afwacht? Acht u die houding voldoende, gelet op de ernst?
Nederland staat in voortdurend contact met de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden in zowel Tripoli als in Brussel. De incidenten zijn besproken. De woordvoerder van de Commissie veroordeelde het incident eerder en gaf aan dat er contact is opgenomen met de Libische autoriteiten om een onderzoek uit te voeren. Tevens zijn er door het Europees parlement vragen gesteld aan de Raad van de Europese Unie over het voorval.
Welke inzet pleit Nederland in de Raad (JBZ/RBZ) voor een onafhankelijk en transparant onderzoek naar beide incidenten (Ocean Viking en Sea-Watch 5), inclusief de keten van verantwoordelijkheid aan Libische en Europese zijde, en voor mogelijke consequenties, zoals herziening van steun, sancties of restricties op overdracht van materieel?
Nederland heeft zowel zelfstandig als in EU-verband het belang van een gedegen onderzoek benadrukt in gesprekken met de Libische autoriteiten.
Bent u bereid om – in afwachting van structurele EU-maatregelen – nationaal te bevorderen dat Nederlandse publieke middelen niet bijdragen aan steun die kan leiden tot schendingen van mensenrechten en het zeerecht door actoren in Libië en dit ook actief uit te dragen richting partnerlanden?
Het kabinet acht het van belang dat er een gedegen onderzoek naar de incidenten plaatsvindt. Hiertoe heeft het kabinet bilateraal en in EU-verband opgeroepen. Tegelijkertijd zal er naar het oordeel van het kabinet niets verbeteren als de EU zich terugtrekt uit de samenwerking met Libië. De inzet van de EU en lidstaten is er (mede) op gericht de activiteiten van de kustwacht op het gebied van mensenrechten te verbeteren. Het kabinet blijft in EU-verband en bilateraal aandacht vragen voor (gewelds)incidenten waar de Libische kustwacht mogelijk bij betrokken is. Het is vanDeze incidenten onderstrepen belang om voortdurend te blijven monitoren. Daarnaast is het noodzakelijk om de voorwaarden en uitvoering van Europese steun aan Libische autoriteiten kritisch te blijven volgen en indien nodig bij te stellen.
Hoe beoordeelt u de operationele gevolgen van deze aanvallen voor de reddingscapaciteit in het centrale Middellandse Zeegebied (zoals schepen die tijdelijk in haven blijven of missies afgelasten)? Welke maatregelen kan Nederland (bilateraal of via EU/International Maritime Organization) ondersteunen om te waarborgen dat levensreddende operaties veilig kunnen doorgaan?
Zie ook antwoord op vraag 5.
De operationele gevolgen van deze aanvallen zijn op dit moment nog niet bekend. Nederland zal het SAR systeem evenals de conventies die betrekking hebben op SAR en SOLAS bij de relevante landen en instanties onder de aandacht blijven brengen.
Is Nederland bereid in EU-kader te pleiten voor duidelijke rode lijnen (bijvoorbeeld het verbod op het gebruik van vuurwapens tegen civiele reddingsschepen) met concrete consequenties voor samenwerking met de Libische kustwacht wanneer die lijnen worden overschreden?
Het kabinet wil irreguliere migratie naar Nederland en Europa terugdringen. Het kabinet pleit daarom ook binnen de EU voor een stevige aanpak. De bescherming van migranten op migratieroutes loopt in dat kader als een rode draad door de inzet om uitbuiting, misbruik en mishandeling van migranten te voorkomen. Het gebruik van geweld tegen civiele reddingsschepen is onaanvaardbaar. Het kabinet zal hier ook in de toekomst aandacht voor vragen, in EU-verband en bilateraal richting de Libische autoriteiten.
Welke stappen zet Nederland, samen met partnerstaten, om de criminalisering en bestuurlijke detentie van NGO-reddingsschepen door nationale autoriteiten (zoals Italië) tegen te gaan en de vrijheid van humanitaire hulp op zee te beschermen conform internationaal recht?
Het kabinet acht het van belang dat er een gedegen onderzoek naar de incidenten plaatsvindt. Bij incidenten zoals de beschieting van de Sea-Watch 5 is het van belang dat de Libische overheid gedegen onderzoek uitvoert, de daders bestraft en gepaste maatregelen neemt. Het kabinet blijft in EU-verband en bilateraal aandacht vragen voor (gewelds)incidenten waar de Libische kustwacht mogelijk bij betrokken is. Deze incidenten onderstrepen het belang van voortdurende monitoring, evenals de noodzaak om de voorwaarden en uitvoering van Europese steun aan Libische autoriteiten kritisch te blijven volgen en indien nodig bij te stellen.
Het kabinet waardeert de inzet van NGO’s om mensen in nood op zee te redden. Tegelijkertijd moeten we voorkomen dat de activiteiten van private schepen, die in SAR-zones drenkelingen aan boord nemen, criminele activiteiten van mensensmokkelaars die mensenlevens op het spel zetten juist in stand houden. Dit is een delicate balans waarbij er volgens het kabinet oog moet zijn voor beide aspecten.
Bent u bereid de Kamer te rapporteren over: (a) eventuele Nederlandse betrokkenheid (burgers/organisaties) bij de getroffen schepen; (b) uw diplomatieke contacten met de Europese Commissie, Italië en de Libische autoriteiten; (c) de stand van juridische stappen (bijvoorbeeld onderzoeken door Italiaanse autoriteiten); en (d) uw inzet voor structurele veiligheidsprotocollen voor civiele reddingsschepen in internationale wateren?
Daar waar beschikbaar en mogelijk, zal ik op verzoek van de Kamer nadere informatie over deze incidenten verstrekken.
De ratificatie van het VN-oceaanverdrag (BBNJ-overeenkomst) |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Rummenie , Tieman |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten dat Nederland het VN-Oceaanverdrag, dat in maart 2023 door een historische meerderheid van VN-lidstaten is aangenomen, nog altijd niet heeft geratificeerd, terwijl inmiddels 90 landen dit wel hebben gedaan en nog slechts tien ratificaties ontbreken voor de inwerkingtreding?
Deze berichten zijn bekend. Inmiddels is het vereiste aantal van 60 aanvaardingen bereikt voor inwerkingtreding van de op 19 juni 2023 te New York tot stand gekomen «Overeenkomst in het kader van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, inzake het behoud en het duurzame gebruik van de mariene biologische diversiteit van gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht» (Biodiversity Beyond National Jurisdiction; hierna: BBNJ-overeenkomst), waardoor deze op 17 januari 2026 in werking zal treden. Op het moment van sturen van deze brief is de BBNJ-overeenkomst door 74 landen en de Europese Unie (EU) aanvaard.1
Veel van de landen die de BBNJ-overeenkomst al hebben aanvaard, hoeven pas na de aanvaarding uitvoeringswetgeving op te stellen. Dat betekent in praktische zin dat niet ieder land dat een overeenkomst aanvaardt ook al klaar is om invulling te geven aan de doelen van de betreffende overeenkomst. In Nederland moet deze uitvoeringswetgeving gereed zijn vóór de aanvaarding om meteen klaar te zijn voor de effectieve uitvoering. Momenteel wordt hard gewerkt om de uitvoeringswetgeving zo snel mogelijk af te ronden zoals toegelicht in de Kamerbrief Voortgang goedkeuringstraject BBNJ-overeenkomst van 16 juli jl.2
Erkent u dat het uitblijven van ratificatie afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van Nederland als voorvechter van biodiversiteit en marien natuurherstel, zeker nu het verdrag de bescherming van 30 procent van de oceanen in 2030 mogelijk moet maken?
Nee. Nederland hecht veel waarde aan de BBNJ-overeenkomst en was mede daarom sinds de start van de onderhandelingen in 2004 nauw betrokken bij deze overeenkomst. Ook na afronding van de onderhandelingen blijft Nederland actief bijdragen aan de internationale processen die de effectieve implementatie van de overeenkomst voorbereiden.
Tegelijkertijd draagt Nederland ook bij aan de effectieve implementatie van diverse verdragen die toezien op bescherming en herstel van het mariene milieu en de mariene biodiversiteit. Bijvoorbeeld het VN-Biodiversiteitsverdrag (CBD)3, de Commissie voor de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren4, de Arctische Raad, en het Londenverdrag en -protocol.5
Ook blijft Nederland bijdragen aan het realiseren van het doel om uiterlijk in 2030 ten minste 30 procent van de zeeën en oceaan te beschermen («30-by-30»-doel). De nadere invulling die Nederland geeft aan het Kunming Montreal Global Biodiversity Framework (KM GBF) van de CBD, waaronder dit doel, staat in het eerste Nationaal Biodiversiteit Strategie & Actieplan Nederland 2025–2030, dat op 25 maart jl. naar de Tweede Kamer is gezonden.6 Voor de zeegebieden binnen de nationale rechtsmacht van Nederland wordt deze doelstelling gehaald.
Hoe beoordeelt u de constatering van mariene wetenschappers en maatschappelijke organisaties dat vertraging van ratificatie de uitvoering van de afgesproken beschermingsdoelen bemoeilijkt en daarmee het voortbestaan van kwetsbare ecosystemen zoals koraalriffen, walvissen en diepzeenatuur verder in gevaar brengt?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, staat het aanvaarden van een overeenkomst niet gelijk aan het effectief (kunnen) uitvoeren daarvan. De overeenkomst moet voor de uitvoering ook effectief en zorgvuldig worden geïmplementeerd, waarvoor nationale regels en procedures nodig zijn. In sommige landen kan een overeenkomst direct aanvaard worden en hoeven pas daarna nationale regels en procedures opgesteld te worden. In Nederland moet de uitvoeringswetgeving gereed zijn voordat een overeenkomst kan worden aanvaard. Dat is aan de voorkant een langer proces, maar het betekent in het geval van de BBNJ-overeenkomst ook dat Nederland op het moment van aanvaarding direct klaar is voor de effectieve uitvoering ervan. Verder zet Nederland zich al lange tijd in voor een gezond marien milieu en mariene biodiversiteit en zal dit blijven doen, zie ook het antwoord bij vraag 2.
Kunt u aangeven welke stappen Nederland concreet heeft gezet om de eigen mariene bescherming in lijn te brengen met de doelen van het VN-Oceaanverdrag en het Kunming-Montreal Global Biodiversity Framework?
In 2024 heeft Nederland het convenant met «The Ocean Cleanup» herzien om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de BBNJ-overeenkomst.7 In dat convenant zijn de afspraken over het doen van milieueffectbeoordelingen voor de activiteiten die The Ocean Cleanup uitvoert in gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht aangepast en voor zover mogelijk in lijn gebracht met de bepalingen van de BBNJ-overeenkomst.
Daarnaast is één van de doelen van de BBNJ-overeenkomst het versterken van samenwerking tussen organisaties en raamwerken die mandaten hebben op de oceaan. Nederland roept daarom op in onder andere de Internationale Zeebodemautoriteit (ISA), de OSPAR8-commissie, de CBD en de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) tot samenwerking tussen de organisaties met mandaten die zien op de oceaan en zeeën.
Daarnaast streeft Nederland ernaar om nationaal en regionaal, bijvoorbeeld middels het OSPAR-verdrag, maatregelen te nemen die onder andere in lijn zijn met de BBNJ-overeenkomst en het KM GBF. Voorbeelden zijn het aanwijzen van mariene beschermde gebieden en het nemen van andere beschermings-maatregelen en het uitvoeren van monitoring en onderzoeken onder de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, OSPAR en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 2 wordt het «30-by-30»-doel van het KM GBF voor de zeegebieden binnen de nationale rechtsmacht van Nederland gehaald.
Zoals vastgelegd in het Ruimtelijk Ontwikkelingsprogramma Caribisch Nederland, streeft Nederland, in lijn met het KM GBF, ook in Caribisch Nederland ernaar om tenminste 30% van de gehele Exclusieve Economische Zone (EEZ) en terrestrische gebieden te beschermen, herstellen en beheren.
Deelt u de analyse dat het niet geloofwaardig is als Nederland in 2026 deelneemt aan de geplande VN-Oceaantop, terwijl het verdrag nog altijd niet door ons land is geratificeerd? Zo nee, waarom niet?
Die analyse wordt niet gedeeld. De eerste Vergadering van de Verdragspartijen (COP) van de BBNJ-overeenkomst vindt mogelijk in 2026 of begin 2027 plaats. Nederland zal aan de eerste BBNJ COP deelnemen, omdat het voortzetten van onze deelname in lijn is met de eerdere betrokkenheid bij de BBNJ-overeenkomst. Momenteel neemt Nederland deel aan het internationale proces dat deze COP voorbereidt, onder meer om ervoor te zorgen dat de afspraken over implementatie ambitieus zijn en tegelijk voor Nederland uitvoerbaar blijven. Dat is in het belang van onze maritieme industrie en onze onderzoeksinstituten die – na inwerkingtreding van de BBNJ-overeenkomst voor het Europese en het Caribische deel van Nederland – zich daaraan moeten houden. Bovendien kan Nederland ook invloedrijk zijn in de internationale uitvoering. Omdat Nederland al langere tijd vrij gedetailleerd bezig is met de ontwikkeling van de nationale uitvoeringswetgeving, kijken andere landen naar ons land als voorbeeld hoe de BBNJ-overeenkomst te implementeren.
Bent u bereid het VN-Oceaanverdrag nog dit jaar voor te leggen aan de Tweede Kamer, zodat Nederland uiterlijk begin 2026 de ratificatie heeft voltooid en een geloofwaardige bijdrage levert aan het realiseren van 30 procent oceaanbescherming in 2030? Zo nee, waarom niet?
Dit is praktisch niet mogelijk, vanwege de termijnen die voor de verschillende fasen van de wetgevingsprocedure staan. Voor de parlementaire goedkeuringsprocedure van de BBNJ-overeenkomst bestaan de goedkeuringsstukken in ieder geval uit de Rijkswet tot goedkeuring van het verdrag en de benodigde uitvoeringswetgeving. Momenteel loopt de interdepartementale ambtelijke voorbereiding van de regelgeving, waarin de uitvoeringswetgeving wordt opgesteld en met de uitvoeringsorganisaties wordt gesproken over de daadwerkelijke uitvoering van de BBNJ-overeenkomst voor Nederland. Na afronding van de interdepartementale voorbereiding worden de wetgevingsprocedures voor respectievelijk de goedkeuringswet en uitvoeringswetgeving gevolgd.9 Vanwege de termijnen die voor de verschillende fasen in deze procedures staan, is de verwachting dat de goedkeuringsstukken op zijn vroegst eind 2026 aan de Tweede Kamer aangeboden kunnen worden.
Kunt u toezeggen dat Nederland, in de tussentijd dat het verdrag nog niet in werking is getreden, geen enkel besluit zal nemen of steunen dat diepzeemijnbouw, grootschalige visserij of andere schadelijke activiteiten in internationale wateren faciliteert?
Volgens het internationaal recht dient Nederland als ondertekenaar van de BBNJ-overeenkomst zich te onthouden van handelingen die het voorwerp en het doel van de BBNJ-overeenkomst zouden ontnemen.
Nederland handelt in internationale gremia met mandaten op de oceaan en zeeën in lijn met deze verplichting, maar het is belangrijk om te benadrukken dat de BBNJ-overeenkomst ook na inwerkingtreding niet in de plaats zal treden van al bestaande bevoegde autoriteiten, zoals het beheer van visserijactiviteiten, scheepvaart en diepzeemijnbouw. Deze activiteiten blijven onder de bevoegdheid van respectievelijk bestaande regionale visserijbeheerorganisaties, de IMO en de ISA. Daarbij is en blijft Nederland gebonden aan de bestaande internationale wet- en regelgeving die geldt voor de visserij, diepzeemijnbouw en scheepvaart.
De handhaving van opgevoerde fatbikes |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Tieman |
|
|
|
|
Hoe verklaart u dat er vanuit de politie wordt gesignaleerd dat in de overgrote meerderheid van de gevallen geen boete kan worden opgelegd aan opgevoerde fatbikes, omdat bestuurders bij controle de instellingen terugzetten naar een legale stand?
De politie geeft aan dat zij bij controles regelmatig signaleren dat bestuurders de instellingen van hun fatbike terugzetten naar de legale stand, waardoor er volgens hen geen indicatie is dat de trapondersteuning ook bij hogere snelheden dan 25 km/u actief is geweest en niet kan worden gehandhaafd.
Onder de bestaande regelgeving geldt echter dat een fiets met de mogelijkheid om trapondersteuning boven 25 km/u te geven, niet mag worden gebruikt op de openbare weg zonder dat het voertuig is goedgekeurd. Voor dit voertuig geldt bovendien een minimumleeftijd van 16 jaar, een kentekenplicht, een verzekeringsplicht, helmplicht en de verplichting om in het bezit te zijn van een rijbewijs.
Naar aanleiding van de technische briefing in de Tweede Kamer op 5 februari 2025 en de toezegging aan het lid Veltman (VVD) in het hierop volgende Commissiedebat Verkeersveiligheid1 is tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Openbaar Ministerie en de politie afgesproken dat deze uitleg van de regelgeving getoetst wordt door deze aan de rechter voor te leggen, voordat wordt overgegaan tot het wijzigen van het handhavingsbeleid. Dit moet duidelijkheid verschaffen over de vraag of een elektrische fiets al in overtreding is wanneer deze de optie heeft om trapondersteuning boven snelheden van 25 km/u te gebruiken, ongeacht of deze voorziening feitelijk is gebruikt. Hierbij is de enkele aanwezigheid van deze functionaliteit al verboden, en zou de politie hierop mogen handhaven zonder dat er een snelheidsovertreding is waargenomen.
Aan de rechter is daarom de situatie voorgelegd waarin de politie geen indicatie had dat de fatbike sneller dan 25 km/u reed, en waarbij ook bij een rollenbanktest bleek dat de trapondersteuning correct werd beëindigd onder die snelheid. Toch werd bij nadere inspectie vastgesteld dat de instellingen van het voertuig eenvoudig konden worden aangepast in bijvoorbeeld het display, zodat trapondersteuning wél boven 25 km/u mogelijk was. In de eerste vijf zaken heeft de rechter geoordeeld dat een fatbike die deze mogelijkheid kent, niet mag worden gebruikt op de openbare weg zonder dat het voertuig is goedgekeurd. Daarmee bevestigen de uitspraken, in eerste aanleg, dat de politie ook kan handhaven op de enkele aanwezigheid van de mogelijkheid om harder te rijden, ongeacht of dit feitelijk is gebeurd.
Als u stelt dat de huidige wetgeving al voldoende mogelijkheden biedt om te handhaven, waarom kiest u dan voor beperkte handhavingsacties en proefprocessen in plaats van brede toepassing in de dagelijkse praktijk?
Omdat er verschil van inzicht was over de uitleg van betreffende regelgeving en daaruit voortvloeiende handhavingsmogelijkheden, is ervoor gekozen om eerst een aantal zaken aan de rechter voor te leggen. Door toetsing bij de rechter kan een eenduidige uitleg van de wet worden vastgesteld en gecommuniceerd. Om dat te bereiken zijn enkele gerichte handhavingsacties op kleine schaal uitgevoerd en zijn de verdachten in de zaken die daaruit voortkwamen gedagvaard om voor de rechter te verschijnen. Dit had tot doel om juridische zekerheid te verkrijgen over de uitleg en toepassing van de wet en uniformiteit in de uitvoering te waarborgen, zodat handhaving straks effectiever en duurzaam kan worden ingezet zonder risico voor de strafrechtketen. De uitspraken bieden perspectief om de huidige handhavingspraktijk effectiever te maken en in de toekomst breder toe te kunnen passen.
Erkent u dat er een groot verschil bestaat tussen wat volgens uw ministerie juridisch mogelijk is en wat in de praktijk door agenten op straat wordt uitgevoerd, mede vanwege de vrees dat boetes en inbeslagnames door de rechter massaal zullen worden teruggedraaid?
Dat was inderdaad het geval, maar door de betreffende zaken aan de rechter voor te leggen, zoals beschreven in vraag 1, komt nu de duidelijkheid die de uitleg van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat onderschrijft en in voorkomende gevallen wel degelijk gehandhaafd kan worden. Let wel, het zijn uitspraken in eerste aanleg waartegen hoger beroep open staat. Dit biedt perspectief om de huidige handhavingspraktijk effectiever te maken en hierover te communiceren naar gebruikers van elektrische fietsen.
Hoe beoordeelt u de signalen uit de politiepraktijk dat dit leidt tot grote frustratie bij agenten, omdat zij weten dat zij overlastgevers moeten laten doorrijden terwijl er feitelijk sprake is van opgevoerde en gevaarlijke voertuigen?
De frustratie bij agenten is begrijpelijk. Daarom werken de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en Justitie en Veiligheid samen met de politie en het Openbaar Ministerie om de nieuwe handhavingspraktijk in de praktijk toe te passen. Door de uitspraken die er nu zijn gedaan is meer duidelijkheid verschaft over de toepassing van de wet. Dit zal worden gebruikt om een verdere aanpak te bepalen.
Acht u het wenselijk dat door deze kloof tussen theorie en praktijk veel overlastgevers feitelijk de dans ontspringen en de politie wordt gedwongen te werken met kleine acties en proefprocedures, die geen structurele oplossing bieden?
De verwachting is dat na de proefprocedures de politie effectiever kan handhaven en daarmee de handhaving structureel kan versterken op basis van de uitspraken door de rechterlijke macht. Door een dergelijke wijziging in het handhavingsbeleid eerst door een rechter te laten toetsen, wordt voorkomen dat grootschalige acties leiden tot teruggedraaide sancties. Daarmee wordt op termijn een structurele aanpak mogelijk waarvoor bij alle partijen draagvlak is.
Hoe voorkomt u dat door deze aanpak de strafrechtketen juist extra wordt belast met teruggedraaide boetes en inbeslagnames, waardoor de capaciteit verder vastloopt?
Juist door vooraf zaken voor te leggen aan de rechter, wordt voorkomen dat de strafrechtketen onnodig wordt belast met teruggedraaide beslissingen. Daarnaast wordt ingezet op goede afstemming tussen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Ministerie van Justitie en Veiligheid, politie, OM en rechtspraak over wat er in de praktijk wordt gesignaleerd en hoe daar binnen de kaders van de wet op kan worden gehandhaafd.
Kunt u ingaan op de signalen van de politie dat zij, wanneer de Wegenverkeerswet 1994 zou worden aangepast met een heldere definitie van de fiets met trapondersteuning, hun handhaving aanzienlijk zouden kunnen opschalen, tot honderden fatbikes per week?
Een wijziging van de definitie in de Wegenverkeerswet heeft geen invloed op de handhavingsmogelijkheden, en gaat de Minister van Infrastructuur en Waterstaat niet voorstellen. Zie voor een verdere toelichting hierop het antwoord bij vraag 11.
De rechtspraak, in eerste aanleg, bevestigt dat handhaving mogelijk is bij fietsen met trapondersteuning die technisch in staat zijn om boven de 25 km/u te ondersteunen, ook wanneer deze optie ten tijde van de controle is uitgeschakeld. Dit biedt perspectief om de handhavingsmogelijkheden op straat verder uit te breiden, rekening houdend met de beschikbare capaciteit bij de politie en de druk die een toename van het aantal zaken legt op het Openbaar Ministerie en de rechtspraak.
Wat zegt het volgens u over de effectiviteit van het huidige beleid dat er in 2024 weliswaar 4.845 boetes en staandehoudingen zijn geweest, maar dat dit volgens de politie slechts een fractie is van het werkelijke aantal overtredingen?
Het feit dat er in 2024 4.845 boetes zijn opgelegd, laat zien dat er actief wordt opgetreden tegen het gebruik van illegaal opgevoerde voertuigen, waaronder fatbikes. Ten opzichte van het jaar ervoor neemt het aantal boetes ook fors toe: van 643 opgelegde boetes in 2023 naar 4.845 in 2024.
Tegelijkertijd vormt handhaving het sluitstuk van verkeersveiligheidsbeleid. Communicatie en markttoezicht zijn eveneens van belang om het gebruik van illegaal opgevoerde fatbikes terug te dringen en zo de verkeersveiligheid structureel te verbeteren, hierop wordt actief ingezet. Zo is de campagne «t Kan hard gaan» in september 2024 voor het eerst gelanceerd en afgelopen zomer is deze herhaald. Met de campagne worden jongeren en hun ouders/verzorgers gewezen op de risico’s van het gebruiken van opgevoerde elektrische fietsen.
Hoe legt u aan burgers die dagelijks de overlast en verkeersonveiligheid van opgevoerde fatbikes ervaren uit dat de politie door tekortschietende wetgeving vaak niet kan optreden, ook al is duidelijk dat voertuigen illegaal zijn opgevoerd?
Het is begrijpelijk en te betreuren dat burgers hinder en gevoelens van onveiligheid ervaren door bestuurders die met een te hoge snelheid op hun fatbike rondrijden. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat en ik benadrukken dat de huidige wetgeving al voldoende mogelijkheden biedt voor handhaving. Er is dus geen sprake van tekortschietende wetgeving, maar van de noodzaak om de toepassing ervan in de praktijk te bevestigen.
Het is van belang te benadrukken dat de politie als onderdeel van haar politietaak al stevig handhaaft op alle opgevoerde elektrische fietsen. De politie handhaaft nu bijvoorbeeld aan de hand van een visuele constatering dat er in het geheel niet wordt getrapt/gefietst tijdens het rijden met het voertuig, of door een rij- of rollenbanktest vast te stellen dat de fiets harder gaat dan 25 km/u of door middel van een gashendel harder gereden kan worden dan 6 km/uur.
De rechtspraak, in eerste aanleg, bevestigt dat handhaving mogelijk is bij fietsen met trapondersteuning die technisch in staat zijn om boven de 25 km/u te ondersteunen, ook wanneer deze optie ten tijde van de controle is uitgeschakeld. Dit biedt perspectief om de hiervoor beschreven handhavingsmogelijkheden op straat verder uit te breiden binnen de beschikbare capaciteit en met oog voor de druk op de strafrechtketen.
Erkent u dat het voor deze burgers volstrekt onbevredigend is dat opgevoerde fatbikes massaal en ongestoord blijven rondrijden, terwijl de politie dit probleem dagelijks constateert?
Ja. Zoals hierboven toegelicht, heeft het OM daarom zaken ter toetsing aan de rechter voorgelegd. Zie ook de eerdere antwoorden hierover.
Daarnaast wordt gewerkt aan een integrale aanpak van opgevoerde fatbikes, waarbij handhaving door politie, markttoezicht door ILT, NVWA en Douane wordt gecombineerd met voorlichting aan burgers over de regels en risico’s van het gebruik van opgevoerde elektrische fietsen. Door deze gecombineerde aanpak wordt beoogd zowel de naleving te vergroten als de verkeersveiligheid structureel te verbeteren, zodat burgers in de toekomst minder overlast ervaren van opgevoerde fatbikes.
Bent u alsnog bereid om met spoed een wetsvoorstel tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in te dienen, zodat de politie niet langer in een spagaat zit tussen wat juridisch «zou moeten kunnen» en wat in de praktijk feitelijk niet uitvoerbaar is? Zo ja, kunt u daarbij een tijdpad geven hoe dit gerealiseerd kan worden? En zo nee, waarom dan niet de handhaving direct verbreden van «beperkte handhaving» en «proefprocessen» naar structurele toepassing door de politie, zodat overlastgevers gewoon kunnen worden beboet?
Nee. Een wijziging van de definitie van het begrip «fiets met trapondersteuning» in de Wegenverkeerswet 1994, zoals de politie in de technische briefing van 5 februari 2025 heeft voorgesteld en waarnaar de vragensteller ook in het commissiedebat van 4 september 2025 heeft geïnformeerd, heeft geen gevolgen voor de handhavingsmogelijkheden. Het wijzigen van een begrip heeft alleen effect wanneer dat begrip wordt gebruikt in de relevante artikelen. Het begrip «fiets met trapondersteuning» komt niet voor in de artikelen die relevant zijn bij handhaving.
De politie handhaaft op basis van artikel 32 Wegenverkeerswet 1994. Dat artikel regelt dat goedkeuringsplichtige voertuigen alleen op de weg mogen worden gebruikt wanneer deze zijn goedgekeurd. Artikel 3.10.1 van de Regeling voertuigen regelt welke voertuigen zijn uitgezonderd van de goedkeuringsplicht. In dat artikel is onder meer bepaald dat voor voertuigen bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel h van EU-verordening 168/2013 geen goedkeuring nodig is. Dat verordeningsartikel ziet op fietsen waarvan de trapondersteuning ondersteunt tot maximaal 25 km/u en waarvan de ondersteuning een vermogen heeft van ten hoogste 250 W. Het begrip «fiets met trapondersteuning» komt niet voor in de Wegenverkeerswet 1994 en de regels die daarop zijn gebaseerd, daarom heeft het wijzigen van de begripsbepaling voor dat begrip geen invloed op de handhavingsmogelijkheden.
De eerste uitspraken van de rechtspraak, die ik hiervoor heb beschreven, maken ook duidelijk dat politie op basis van de bestaande wetgeving effectief kan handhaven en dat aanpassing hiervan niet nodig is. Mocht in andere zaken of een later hoger beroep een ander oordeel volgen, dan zal ik samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in overleg treden om, op basis van de uitspraken, te bezien welke oplossingen denkbaar zijn.
Onveilige plekken voor vrouwen |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Rijkaart , Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek van Pointer en het Algemeen Dagblad waaruit blijkt dat meldingen en aangiftes van vrouwen over onveilige plekken vaak zonder opvolging blijven?1
Ja.
Wat is uw verklaring voor het feit dat slechts een minderheid van de meldingen en aangiftes leidt tot actie door politie of gemeente?
Het is van groot belang dat meldingen en aangiftes bij de politie of gemeenten over onveilige situaties of plekken adequate opvolging krijgen. Afhankelijk van de aard van de onveiligheid kunnen mensen zich melden bij de gemeente, als het gaat om de inrichting van openbare plekken, of de politie, als het gaat om veiligheidsincidenten. Zowel gemeenten als politie nemen dit uiterst serieus. Ik herken me dan ook niet in het beeld dat gemeenten en politie weinig opvolging geven aan meldingen of aangiften. Alle meldingen en aangiften worden bewaard en waar mogelijk zal er een terugkoppeling worden gegeven. Er zijn echter verschillende verklaringen waarom niet alle meldingen en aangiftes leiden tot directe actie.
Verschillende (grote) gemeenten geven prioriteit aan de veiligheid in de openbare ruimte. Meldingen die bij de gemeente worden gedaan over een onveilige inrichting van de openbare ruimte leiden niet altijd automatisch tot aanpassing van de openbare ruimte. Per situatie beziet de gemeente welke maatregelen passend en haalbaar zijn. Hoewel niet iedere melding direct leidt tot aanpassingen, tellen alle meldingen mee en worden er soms naar verloop van tijd, als er meer meldingen binnenkomen, alsnog maatregelen genomen. Helaas wordt de veiligheid(sbeleving) niet altijd op iedere plek significant beter door maatregelen in de omgeving of door meer (sociaal) toezicht. Daarnaast is het niet altijd mogelijk om contact te zoeken met de melder of naderhand een terugkoppeling te geven, bijvoorbeeld als een melding weinig informatie bevat en/of anoniem is.
Als vrouwen, of wie dan ook, een veiligheidsincident bij de politie melden en er sprake is van een strafbaar feit dan kan hiervan altijd aangifte worden gedaan. De keuze is aan het slachtoffer. Voor het starten van een opsporingsonderzoek door de politie is het van belang dat hiervoor voldoende aanknopingspunten zijn. Bovendien speelt bij de opvolging van een aangifte ook een rol dat opsporingscapaciteit beperkt is, wat het noodzakelijk maakt om keuzes te maken in welke onderzoeken door de politie worden opgepakt. Deze keuze wordt onderbouwd gemaakt door de officier van justitie, als bevoegd gezag over de opsporing.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat meldingen en aangiftes van vrouwen structureel serieuzer en sneller worden opgepakt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, nemen gemeenten en de politie meldingen over de onveiligheid van vrouwen, of wie dan ook, uiterst serieus. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) brengt samen met enkele gemeenten in kaart wat eventuele knelpunten zijn die gemeenten ervaren bij de aanpak van dit thema. Daarbij onderzoeken zij ook hoe de VNG gemeenten het beste kan ondersteunen bij het verbeteren van signalering, opvolging en samenwerking met politie en ketenpartners. Het signaal dat meldingen van vrouwen niet altijd adequaat worden opgevolgd, wordt nadrukkelijk meegenomen mee in deze inventarisatie.
Als het gaat om meldingen van seksuele misdrijven is door de politie de afgelopen jaren flink ingezet op het verbeteren van de manier waarop zij omgaat met slachtoffers. De politie is daardoor steeds meer en beter in staat om te kijken naar de behoefte van een slachtoffer. Die behoefte ligt niet altijd in het strafrecht, maar kan ook liggen in een vorm van hulpverlening of bijvoorbeeld herstel. Door nauwe samenwerking met ketenpartners is de politie beter in staat sneller een passende interventie in te schakelen, die beter aan de behoefte van een slachtoffer voldoet; ook als strafrecht geen optie blijkt te zijn. Als er aangifte wordt gedaan van een seksueel misdrijf zullen de politie en het Openbaar Ministerie (OM) deze aangifte samen beoordelen aan de hand van een sturingsmodel, waarbij op basis van vaststaande criteria zaken geprioriteerd worden. Verder wordt er door de organisaties in de strafrechtketen gewerkt aan het verkorten van de doorlooptijden in zedenzaken. Voor de politie geldt dat de doorlooptijd van aangifte bij de politie tot inzending van het strafdossier bij het OM in 2024 gelijk is gebleven, terwijl de instroom van zedenzaken in dat jaar met 8% is toegenomen ten opzichte van het voorgaande jaar. Over de doorlooptijden in de strafrechtketen wordt uw Kamer jaarlijks geïnformeerd met de voortgangsbrief over de strafrechtketen en de bijbehorende factsheet.2
Tot slot wordt er momenteel gewerkt aan de implementatie van de EU-richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Richtlijn (EU) 2024/1385). Hiermee wordt het mogelijk dat vrouwen (ook) laagdrempelig online een aangifte kunnen doen van (huiselijk) geweld en hier geen fysieke afspraak voor hoeft te worden gemaakt. De wetgeving hierover wordt op 1 juli 2027 van kracht. Ik verwijs u graag ook naar het antwoord op vraag 8.
Hoe komt het dat vrouwen bij de gemeente nog minder vaak een terugkoppeling ontvangen dan bij de politie?
Zoals hierboven beschreven, zal de VNG dit onderzoeken, waarbij ook in kaart wordt gebracht hoe gemeenten hierin ondersteund kunnen worden. Iedere gemeente heeft haar eigen verantwoordelijkheid als het gaat om de inrichting van de openbare ruimte en het veilig maken en houden hiervan. Het is essentieel dat alle gemeenten zich inzetten voor een serieuze behandeling van meldingen over onveilige openbare ruimte en passende maatregelen nemen binnen deze verantwoordelijkheden.
Bent u bereid samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten na te gaan hoe door alle gemeenten dit verbeterd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben de VNG erkentelijk dat zij bereid is een rol te spelen in de aanpak hiervan. We zullen samen optrekken om, waar nodig, de opvolging van meldingen te verbeteren.
Deelt u de mening dat het argument dat maatregelen om plekken veiliger te maken «te duur» zijn, niet opweegt tegen het feit dat vrouwen zich onveilig voelen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is onwenselijk dat financiële overwegingen zwaarder wegen dan de noodzaak om vrouwen zich veilig te laten voelen en zijn in publieke ruimtes. Door op een goede manier te investeren in de publieke ruimte kan dit ook kosten op de lange termijn voorkomen. Ook de concept-nota Ruimte van de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening benoemt dat de publieke ruimte sociaal veilig en toegankelijk dient te zijn, juist ook voor kwetsbare groepen.
De inrichting van de openbare ruimte is de taak van gemeenten. Het is daarmee aan de gemeenten om deze afweging te maken. Ik zet me op verschillende manieren in om kennis hierover te delen en gemeenten te stimuleren actief aan de slag te gaan met de veilige inrichting van de openbare ruimte. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8.
Wat is het tekort nu en het verwachte tekort aan capaciteit bij de politie om meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag dan wel zedendelicten tijdig en goed te behandelen? Welke acties worden hiertoe genomen?
De teams seksuele misdrijven zijn belast met de opsporing van seksuele misdrijven.3 Op 31 augustus 2025 is de formatie van deze teams 710 fte en de bezetting 664 fte. Daarmee is er sprake van een onderbezetting van 46 fte.
De afgelopen jaren is de formatie van deze teams flink uitgebreid. Hoewel het is gelukt om extra capaciteit voor de teams seksuele misdrijven te werven, zie ik dat het onder andere door de pensioenuitstroom (relatief veel ervaren politiemedewerkers stromen uit) en de krappe arbeidsmarkt momenteel een grote uitdaging is om de bezetting op peil te houden. In het halfjaarbericht politie wordt uw Kamer halfjaarlijks geïnformeerd over de capaciteit van de teams seksuele misdrijven en de maatregelen om de werkvoorraden op het terrein van zedenzaken terug te dringen.
Zijn of worden er extra middelen vrij gemaakt om gemeenten te ondersteunen bij de aanpak van onveilige plekken die vrouwen zelf hebben aangegeven? Zo ja hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Er wordt op verschillende manieren ingezet op de aanpak van onveilige plekken. Deze acties worden voortgezet en waar nodig en mogelijk geïntensiveerd.
De inzet voor de aanpak van onveilige plekken gebeurt veelal langs principes van Crime Prevention Through Environmental Design (CPTED, in het Nederlands ook bekend als Veilig Ontwerp en Beheer). CPTED is een vorm van situationele preventie die zich richt op het ontwerpen en beheren van de fysieke omgeving op zo’n manier dat het crimineel gedrag ontmoedigt en veiligheid(sgevoelens) bevordert. Dit wordt bereikt door op de juiste manier gebruik te maken van bijvoorbeeld elementen als verlichting, zichtlijnen, natuurlijke surveillance, toegankelijkheid en eigenaarschap.
Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid heeft de Veiligheidseffectrapportage (VER) ontwikkelt. Dit is een procesinstrument voor het toepassen van de CPTED-principes. Daarnaast is het CCV beschikbaar om vanuit hun expertise mee te denken over vraagstukken op dit thema en zijn zij ook beschikbaar om de VER of quickscan, een verkorte versie van de VER, uit te voeren.
Daarnaast biedt de onderzoeksgroep CPTED bij Inholland waardevolle ondersteuning en expertise op dit gebied, gefinancierd door het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Zij richten zich op het ontwikkelen, delen en toepassen van kennis op dit gebied. Ze onderzoeken hoe fysieke en sociale omgevingen veiliger, leefbaarder en duurzamer kunnen worden ingericht en passen deze kennis toe in verschillende gemeenten, waaronder NPLV-gebieden, in Nederland. Ook delen zij de kennis breder door het schrijven van artikelen en het organiseren van een inspiratiebijeenkomst. Er wordt momenteel ook, in samenwerking met NPLV, gekeken naar het opzetten van een leerkring over CPTED.
Het «Nieuw handboek Veilig Ontwerp en Beheer» is recentelijk uitgebracht, dat richtlijnen, handvatten en goede praktijkvoorbeelden bevat voor het veilig inrichten en beheren van de openbare ruimte. Het handboek is gericht op gemeenteambtenaren ruimtelijke ordening, stedelijk beheer en openbare orde en veiligheid, maar ook architecten, stedenbouwkundigen, woningcorporaties en studenten en docenten.
Met het programma Veilige Steden (looptijd 2023–2026) ondersteunt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 25 gemeenten met kennis en financiële middelen. Deze gemeenten zetten zich bij uitstek in voor het verbeteren van de veiligheid van de openbare ruimte en bij het uitgaan. Binnen het programma zijn er enkele steden, die daarbij expliciet aandacht hebben voor het ontwerp en de inrichting van de buitenruimte. Dit komt voort uit de bewustwording dat vrouwen andere ervaringen hebben als het gaat om veiligheid. Kennisdeling over onderzoek en projecten over dit thema worden gedeeld via de website van Veilige Steden. De effecten van het programma Veilige Steden worden geëvalueerd, de resultaten zijn in het voorjaar van 2026 beschikbaar.
Ook binnen Regio Deals en via het Volkshuisvestingsfonds is aandacht besteed aan veilige openbare ruimten, waarbij middelen vanuit de Regio Deals of het genoemde fonds zijn ingezet om specifieke gebieden leefbaarder en veiliger te maken.
Ik ben me ervan bewust dat hiermee momenteel niet alle gemeenten worden bereikt. Ik zal samen met de andere betrokken ministeries en met bovengenoemde partners verkennen waar we verdere kennisdeling kunnen bevorderen en bereik en impact kunnen vergroten.
Welke maatregelen acht u passend om onveilige plekken veiliger te maken?
Het is belangrijk om te erkennen dat de passende maatregelen sterk afhankelijk zijn van de specifieke situatie en locatie. Wat werkt in de ene omgeving, kan minder effectief zijn in een andere. Een gedetailleerde analyse van de plaatselijke omstandigheden is essentieel, om daar de inrichting van de openbare ruimte op aan te passen. De gemeente is hier primair verantwoordelijk voor. Er zijn verschillende instrumenten die kunnen helpen met de analyse en de mogelijke maatregelen, zoals het «Nieuw Handboek Veilig Ontwerp en Beheer» en de VER.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten met vrouwen en buurtbewoners betrokken worden bij maatregelen om onveilige plekkenveiliger te maken?
Veel gemeenten betrekken inwoners al actief via bijvoorbeeld buurtschouwen met bewoners en vertegenwoordigers van specifieke doelgroepen, waaronder vrouwen en jongeren. Dergelijke participatieve werkwijzen sluiten aan bij de bredere inzet op Veilige Steden, waarbij gemeenten, politie, maatschappelijke partners en bewoners gezamenlijk werken aan het signaleren en aanpakken van onveilige situaties in de openbare ruimte. Ik zal dit samen met de andere betrokken ministeries en partners blijvend stimuleren.
Bent u bereid jaarlijks te rapporteren over hoe er met deze meldingen wordt omgegaan, hoe daar opvolging aan is gegeven en welke effecten dat op de veiligheidsbeleving van vrouwen heeft?
Ik zal uw Kamer via verschillende wegen op de hoogte houden van de voortgang van de verschillende trajecten. In het halfjaarbericht politie wordt uw Kamer halfjaarlijks geïnformeerd over de capaciteit van de teams seksuele misdrijven en de maatregelen om de werkvoorraden op het terrein van zedenzaken terug te dringen. Over de doorlooptijden in de strafrechtketen wordt uw Kamer jaarlijks geïnformeerd met de voortgangsbrief over de strafrechtketen.
Ook wordt tweejaarlijks de Veiligheidsmonitor gehouden. De Veiligheidsmonitor is een groot bevolkingsonderzoek naar veiligheid, leefbaarheid en slachtofferschap van veelvoorkomende criminaliteit. Hierin is ook aandacht voor de veiligheid(sgevoelens) van vrouwen. In maart 2026 komt de nieuwe Veiligheidsmonitor uit, waarna uw Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Het bericht ‘Voor 325.000 huishoudens dreigt pensioenarmoede’ |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Voor 325.000 huishoudens dreigt pensioenarmoede»?1
Ja.
Wat verstaat u onder een toereikend pensioen? Op welke wijze worden daarin inzichten meegenomen uit rapporten van bijvoorbeeld de Commissie sociaal minimum?
Voor de term «toereikend pensioen» worden in verschillende rapporten verschillende definities gebruikt. Voor het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Pensioenopbouw in balans heeft DNB onderzoek verricht. Het krantenartikel van Trouw verwijst naar dit DNB-onderzoek. In het IBO wordt een toereikend pensioen omschreven als een pensioen dat ervoor zorgt dat mensen na hun pensionering in redelijke mate hun levensstandaard kunnen handhaven. De verwachting is namelijk dat men na pensionering minder lasten heeft, bijvoorbeeld omdat men niet meer hoeft te sparen voor later, minder inkomstenbelasting betaalt, minder tot geen kosten meer worden gemaakt voor kinderen, dat er geen werkgerelateerde kosten meer hoeven te worden gemaakt of dat het eventuele koophuis ook al is afbetaald. Vaak wordt bij een toereikend pensioen een vervangingsratio van 70% van het laatstverdiende loon gehanteerd.
Kunt u een overzicht geven van het huidige beleid dat wordt gevoerd om het aantal mensen dat geen of te weinig aanvullend pensioen opbouwt terug te dringen?
In de afgelopen jaren zijn er maatregelen genomen om het aantal mensen dat geen aanvullend pensioen opbouwt terug te dringen. In het kader hiervan is een reductiedoelstelling in de Pensioenwet opgenomen: in 2028 moet het aantal werknemers zonder pensioen gehalveerd zijn ten opzichte van 2019. In november 2025 is uw Kamer geïnformeerd over de meest recente stand van zaken op basis van de gegevens over 2023 met de Kamerbrief Voortgang reductiedoelstelling werknemers zonder actieve pensioenopbouw. Hieruit blijkt dat de eerder ingezette daling is doorgezet. Eind 2023 bouwden circa 680.000 werknemers geen pensioen op, 9,3% van het totaal aantal werknemers en daarmee ruim minder dan de 936.000 werknemers in 2019 zonder pensioenopbouw. Een nadere toelichting op de reductiedoelstelling en hoe beoogd wordt deze te behalen wordt in de Kamerbrief toegelicht.
Hoe kijkt u naar de grote verschillen in de hoogte van pensioenen die Nederlandse huishoudens opbouwen, waarbij de 10% hoogste inkomens kunnen rekenen op 85.000 euro bruto per jaar en de 10% laagste inkomens slechts op zo’n 18.000 euro?
Het Nederlandse pensioenstelsel kent meerdere doelen. Twee daarvan zijn het voorkomen van armoede en het behoud van levensstandaard. Voor het eerste doel is het pensioenstelsel succesvol, met name door de AOW. Het eerdergenoemde IBO Pensioenopbouw in balans vermeldt dat bijna alle huishoudens voldoende pensioen opbouwen om niet in armoede te komen. Voor het tweede doel hangt het behouden van de levensstandaard samen met het inkomen voor pensionering. Hoe hoger het inkomen voor pensionering, hoe meer pensioenuitkering er immers nodig is om dit inkomen adequaat te vervangen. Vanuit dit perspectief ligt het in de lijn dat huishoudens met hogere inkomens meer pensioeninkomsten genieten.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat ongeveer 325.000 huishoudens na pensionering dreigen te moeten rondkomen van minder dan de AOW en zo door de armoedegrens zakken? Zo ja, hoe bent u voornemens dit aantal zoveel mogelijk terug te dringen?
Het is de vraag in hoeverre 325.000 huishoudens daadwerkelijk onder de armoedegrens terechtkomen. Ouderen die zelf onvoldoende in hun oudedag kunnen voorzien, kunnen namelijk een beroep doen op de Aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO), waarmee hun inkomen na pensionering wordt aangevuld tot de voor hen geldende bijstandsnorm. Zo wordt voorkomen dat zij onder de armoedegrens zakken.
Onderaan de streep betekent dit dat we moeten blijven inzetten op de mogelijkheden die er in Nederland zijn om een goed pensioen op te bouwen. Voor de mensen die dat uiteindelijk niet lukt, blijft het vangnet van de AIO om zoveel mogelijk te voorkomen dat zij na pensionering onder de armoedegrens zouden zakken.
Hoe beoordeelt u dat migranten achterlopen op alle pijlers van het pensioen, en dat het mediane pensioen voor mensen met migratieachtergrond 27.000 euro bruto per jaar is ten opzichte van 55.000 euro voor mensen zonder migratieachtergrond?
Zoals in het IBO Pensioenopbouw in Balans is aangegeven, zijn de uitkomsten met betrekking tot de pensioenopbouw van mensen met een migratieachtergrond moeilijk te interpreteren en te vergelijken met de pensioenopbouw van mensen zonder migratieachtergrond.
In de eerste plaats gaat het om personen waarvan niet bekend is in hoeverre zij uiteindelijk in Nederland met pensioen zullen gaan of elders. Ten tweede zijn ook de pensioenvoorzieningen van belang die mogelijkerwijs in het buitenland zijn opgebouwd en waarmee mensen in hun oudedag kunnen voorzien. Die middelen konden niet in het onderzoek betrokken worden. Tot slot kunnen ouderen zoals eerder aangegeven een beroep doen op de AIO, waarmee hun inkomen na pensionering wordt aangevuld tot de voor hen geldende bijstandsnorm.
De mediane pensioenopbouw van mensen met een migratieachtergrond is moeilijk te vergelijken met die van mensen zonder migratieachtergrond. Wie kort in Nederland is, bouwt in Nederland nu eenmaal minder pensioen op dan wie dat het hele leven – of in ieder geval 50 jaar gedurende de pensioenopbouw – doet. En op hoeveel pensioen men in het buitenland heeft opgebouwd, heeft Nederland geen invloed.
Op welke wijze kan er meer inzicht worden verkregen in de eerdere pensioenopbouw van migranten in het buitenland?
Het is op dit moment niet mogelijk om inzicht te krijgen in het pensioen dat migranten in andere landen opgebouwd hebben. Wel wordt er in EU-verband gewerkt aan een Europees pensioenregister (ETS) waarmee het in de toekomst mogelijk wordt voor werknemers om meer inzicht te krijgen in hun pensioenopbouw in andere EU-landen. Dit geeft de rijksoverheid echter geen inzicht in de opgebouwde rechten van deze groep. Het betreft persoonlijke informatie. Daarnaast blijft eventueel buiten de EU opgebouwd pensioen hierbij buiten beeld.
Voorts is het mogelijk voor alle werknemers in Nederland voor de AOW een overzicht aan te vragen bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Daarbij wordt ook bepaald of iemand elders verzekerd is geweest voor de periode dat iemand niet in Nederland verzekerd is geweest voor de AOW. Dat zegt echter nog niets over de pensioenopbouw in het buitenland. Noch de SVB noch het Ministerie van SZW heeft daar zicht op en kan daar informatie over verschaffen.
Wat zou er volgens u moeten worden meegenomen in de vaststelling van de hoogte van het pensioen van een zelfstandige, en horen daar wat u betreft spaargeld, beleggingen, overwaarde van het huis en de waarde van het bedrijf van de zelfstandige bij? Zo ja, waarom?
Zelfstandigen bouwen pensioen op in de eerste pijler (de AOW). Daarnaast kunnen zij via de tweede pijler pensioen opbouwen als zij onder de werkingssfeer van een bedrijfstakpensioenfonds vallen, hun pensioenregeling vrijwillig voortzetten of via de experimenteerbepaling een pensioenregeling aangaan, al wordt die laatste mogelijkheid in de praktijk nog niet aangeboden. Verder kunnen zelfstandigen in de derde pijler zelf sparen of beleggen via bijvoorbeeld lijfrenteproducten. Naast deze drie pijlers speelt voor zelfstandigen ook de vierde pijler een belangrijke rol, bestaande uit het vermogen in de eigen onderneming en de woning.
Het IBO Pensioenopbouw in balans laat zien dat wanneer ook het vermogen in de woning en de onderneming wordt meegerekend, een groot deel van de huishoudens – en dus ook zelfstandigen – in staat is om na pensionering een vergelijkbare levensstandaard te behouden. Daarom kan bij de beoordeling van de pensioenpositie van zelfstandigen ook naar hun vermogen in de vierde pijler gekeken worden. Deze bezittingen vormen in de praktijk een belangrijk onderdeel van hun oudedagsvoorziening. De vierde pijler kan aantrekkelijker zijn voor zelfstandigen, omdat zij hiermee meer flexibiliteit, vrijheid en controle hebben over hun vermogen. In tegenstelling tot de tweede pijler en de derde pijler, kunnen zij binnen de vierde pijler hun vermogen in onderneming, woning of spaargeld naar behoefte liquide maken.
Om de pensioenopbouw van zelfstandigen beter in beeld te brengen, wordt dit sinds dit jaar gemonitord. Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd.
Communicatie en inrichting van compensatieregelingen in de pensioentransitie |
|
Agnes Joseph (BBB) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) «Informeer deelnemers tijdig en concreet over compensatie»1 (september 2025) en het artikel in Pensioen Pro van 24 september 2025 getiteld «AFM toont zich bezorgd over compensatiecommunicatie»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de constatering dat pensioenfondsen uiterlijk één maand voor invaren aan deelnemers een prognose-transitieoverzicht moeten sturen, met daarin ook informatie over compensatie, terwijl de AFM aangeeft dat pensioenfondsen hun deelnemers eigenlijk al (veel) eerder moeten informeren over de gevolgen van (arbeids-)keuzes op eventuele compensatie?
Pensioenfondsen moeten deelnemers op persoonlijke wijze informeren over de compensatie, ongeacht of zij daarvoor in aanmerking komen. Deze informatie met persoonlijke (pensioen)bedragen staat in het prognose-transitieoverzicht. Dit overzicht moet uiterlijk één maand voor het transitiemoment worden verstrekt. Dit wettelijke voorschrift is in samenspraak met de AFM tot stand gekomen.3
Compensatie is bedoeld voor actieve deelnemers die een toekomstig nadeel ondervinden van de overstap met de pensioenregeling op een andere premiesystematiek. Om deelnemers goed mee te nemen in deze transitie streven pensioenfondsen er naar om al in een vroeg stadium, eerder dan een maand voor de transitiedatum, informatie te verstrekken over compensatie. Maar persoonlijke informatie over de hoogte van de compensatie is dan (vaak) nog niet beschikbaar. Om teleurstellingen te voorkomen, en omdat deelnemers hun keuzes vaak niet binnen een maand kunnen aanpassen, geeft AFM aan dat het verstandig is als fondsen en werkgevers de werknemers er al eerder op wijzen hoe de regeling werkt en wie ervoor in aanmerking komen.
Deelt u de zorg van de AFM dat deelnemers hierdoor het risico lopen om tienduizenden euro’s mis te lopen, bijvoorbeeld de genoemde bedragen tot bijna € 20.000 bij deelnemers van 42–45 jaar?
Met de AFM deelt het kabinet het uitgangspunt dat het belangrijk is dat deelnemers goed meegenomen worden in de transitie van hun pensioenfonds. Om dat te bereiken verstrekt de pensioenuitvoerder duidelijke, correcte en evenwichtige informatie over de gevolgen die de transitie heeft voor betreffende deelnemer; dat is dus van groot belang. Die informatie moet ook tijdig verstrekt worden en ertoe aanzetten dat de deelnemer relevante actie onderneemt, bijvoorbeeld bij de overweging over te stappen op ander werk.4
Wat vindt u ervan dat sommige pensioenfondsen aangeven dat ze deelnemers niet willen wijzen op een bedrag dat ze mislopen omdat zij een bepaalde keuze hebben gemaakt, terwijl de AFM juist stelt dat pensioenfondsen als onderdeel van de keuzebegeleiding wél moeten wijzen op de gevolgen van (arbeids-)keuzes voor compensatie?
Zoals aangegeven bij vraag 3 is het belangrijk dat deelnemers goed meegenomen worden in de transitie van hun pensioenfonds. In haar rapport geeft AFM aan dat pensioenfondsen (in samenwerking met de werkgever) dit kunnen doen bijvoorbeeld door al eerder dan een maand voor de transitie een extra brief te sturen aan de relevante doelgroep of door extra aandacht te besteden aan compensatie op de website, in webinars of in nieuwsbrieven. Het is dus niet zo dat het prognose-transitieoverzicht uiterlijk een maand voor de transitiedatum de enige informatie over de transitie is die deelnemers ontvangen. Ook het reguliere jaarlijkse voorgeschreven Uniform Pensioenoverzicht (UPO) bevat de waarschuwing dat een eventuele uitdiensttreding gevolgen kan hebben (voor compensatie en daarmee) voor hun pensioenopbouw. Omdat exacte transitie-effecten nog niet bekend zijn, worden in het UPO geen concrete bedragen genoemd. Deelnemers worden in het UPO ook doorverwezen naar het deel van de website dat gaat over compensatie.
Mijn beeld is dat pensioenuitvoerders zich op een adequate wijze inspannen om hun deelnemers goed mee te nemen in de pensioentransitie. Tegelijk is duidelijk dat hier een rol en verantwoordelijkheid ligt bij pensioenfondsen en werkgevers om werknemers goed te informeren over arbeidsvoorwaarden, waaronder pensioen. Dat is niet nieuw, maar het is belangrijk om aan te geven dat hier een rol is. Ook de werknemer heeft een rol zichzelf goed te informeren.
Hoe beoordeelt u de verschillen tussen pensioenfondsen in de vormgeving van compensatie (zoals leeftijdsgrenzen, berekeningswijze, behandeling van vrijwillige voortzetting na uitdiensttreding of onbetaald (zorg)verlof) danwel de verschillen die volgens de AFM kunnen ontstaan door verschillen in de datum waarop de status van de deelnemer wordt vastgesteld (bijvoorbeeld 31 december of 1 januari) en acht u dit een risico voor gelijke behandeling van deelnemers?
Het staat de bij de pensioenregeling betrokken werkgevers en OR (of de sociale partners) vrij een passende compensatieregeling af te spreken, of om dat niet te doen, zolang de evenwichtigheid gewaarborgd kan worden over het geheel aan afspraken over de nieuwe pensioenregeling en de transitie.5 Omdat er verschillen zijn tussen pensioenfondsen in de vormgeving van compensatieregelingen, is het verstandig dat werknemers met vragen contact opnemen met de werkgever of met het pensioenfonds als er iets gaat veranderen, privé of met werk. Onder het kopje «Compensatie voor andere opbouw van uw pensioen» staat dit ook aangegeven op www.pensioenduidelijkheid.nl.
Bent u bereid minimale wettelijke eisen of richtlijnen vast te leggen voor communicatie over compensatieregelingen, waaronder een passende minimale termijn voor die communicatie?
In het licht van bovenstaande is er geen concrete aanleiding om de voorschriften aan te passen die zien op de informatieverstrekking over (de werking van) compensatieregelingen.
Kunt u toezeggen dat u deze vragen éen voor één en binnen drie weken zult beantwoorden?
De beantwoording is zo snel als mogelijk opgesteld en naar uw Kamer verzonden.
Wat is uw reactie op de passage op pagina 98 van het boek Mij krijgen ze niet klein van voormalig Minister Marjolein Faber, waarin zij in detail een gesprek beschrijft dat tijdens de ministerraad zou hebben plaatsgevonden?1
De beraadslagingen van de ministerraad zijn geheim. Dat is belangrijk. Schending van een geheimhoudingsplicht, ook wanneer dit wordt gedaan door een oud-bewindspersoon, is een misdrijf. Bij een vermoeden van een strafbaar feit kan aangifte worden gedaan. Het boek bevat persoonlijke belevingen en herinneringen. Het bevat geen citaten uit de notulen van de ministerraad of conclusies van onderraden. Ik heb ook niet vastgesteld dat daaruit direct is geput. Daarbij bevat het boek informatie over standpunten over het concept-regeerprogramma van de toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties die eerder openbaar werd toen vorig jaar bij de Algemene Politieke Beschouwingen de adviezen over het regeerprogramma op dit onderdeel openbaar werden. Desgevraagd heeft ook de Landsadvocaat geconcludeerd dat weliswaar de suggestie wordt gewekt dat de beschreven onderwerpen zijn besproken in de (onder)ministerraad, maar dat geen bevestiging is in de vertrouwelijk ter beschikbaar gestelde stukken dat deze passages als zodanig in de (onder)ministerraad zijn besproken. Volledigheidshalve stuur ik het advies mee bij de beantwoording van deze vragen. Dat bij elkaar maakt dat ik nu niet kom tot een redelijk vermoeden dat er een strafbaar feit is gepleegd. Het kabinet doet dan ook geen aangifte.
Deelt u de mening dat het schenden van de geheimhoudingsplicht zoals bedoeld in artikel 26 van het Reglement van orde voor de ministerraad niet ongestraft dient te blijven?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke sancties heeft u tot uw beschikking?
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid aangifte te doen voor het schenden van de geheimhoudingsplicht op basis van artikel 272, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u toelichten waarom er in eerdere gevallen van lekken uit de ministerraad, zoals in de casus Bomhoff en Van Thijn, geen vervolging heeft plaatsgevonden? Klopt het dat het bij deze overweging van belang is of de gelekte informatie in de notulen is opgenomen?
Het antwoord op deze vraag vergt inzicht in afwegingen die in een ver verleden hebben plaatsgevonden. Met de door de vragensteller gevraagde spoed bij deze beantwoording is dit niet mogelijk dit inzicht te verkrijgen. Dit inzicht zou overigens geen gevolgen hebben voor de uitkomst van mijn afweging. Zie voorts het antwoord op vraag 1.
Kunt u bevestigen danwel ontkennen dat de gelekte informatie is opgenomen in de notulen van de betreffende vergadering?
Zie het antwoord op vraag 1.
Als het antwoord op de voorgaande vraag negatief is, bent u dan van mening dat dit het belang van geheimhouding en handhaving daarvan juist onderschrijft?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór 1 oktober 17:00 uur?
Hiervoor heb ik mijn best gedaan.