De Spreidingswet, de contourennota tot intrekking hiervan en haar uitspraken over dwang |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
|
Blijft de Spreidingswet in alle facetten volledig van kracht tot het moment van intrekking, dat volgens uw contourennota ná 1 februari 2026 zal zijn? Zo nee, op welke punten niet en waarom is dit niet vermeld in uw contourennota? Zo ja, erkent u dat ook alle elementen van verplichte asielopvang en dwang tot die tijd onverkort blijven bestaan?1
Klopt het dat u heeft aangekondigd geen dwang en drang in te zullen zetten met betrekking tot asielopvang, ook niet als de Spreidingswet nog van kracht is2? Zo nee, wat is uw standpunt hierover dan wel?
Betekent het niet inzetten van dwang en drang dat het verdeelbesluit op papier weliswaar juridisch bindend is, maar in de praktijk echter niet, aangezien de verplichting tot het fysiek opleveren van de opvangplekken per 1 juli niet gehandhaafd gaat worden?
Erkent u dat het een verdraaiing van de werkelijkheid is om te doen alsof gemeenten de 90.000 plekken via de Landelijke Regietafel Migratie & Integratie (LRT) en Provinciale Regietafel (PRT) «vrijwillig» hebben aangeboden, aangezien de Spreidingswet zowel de verdeelbesluiten regelt als de verplichte asielopvang die hieraan ten gevolge ligt? Zo niet, waarom niet?
Garandeert u, nu u heeft aangekondigd geen dwang en drang te zullen inzetten, dat u het accepteert wanneer gemeenten op 1 juli niet de toegewezen opvangplekken in het verdeelbesluit opleveren? Zo nee, waarom niet? Erkent u dat dit in strijd is met uw aankondiging?
Garandeert u, nu u heeft aangekondigd geen dwang en drang te zullen inzetten, dat de gemeenten die u in het verdeelbesluit heeft aangewezen voor de restopgave deze plekken niet op te hoeven leveren? Zo nee, waarom niet? Hoe kunt u zeggen dat u geen dwang en drang gaat inzetten wanneer u gemeenten tegelijkertijd wel houdt aan de restopgave die u hen onvrijwillig heeft toebedeeld in het verdeelbesluit?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het invullen van deze «restopgave» en hoe is dit proces tot nu toe verlopen?
Betekent uw aankondiging dat u geen dwang en drang zult inzetten, dat u de dertig gemeenten en de provincie die bezwaar hebben gemaakt tegen de in hun ogen te hoge aantallen in het verdeelbesluit in het gelijk stelt? Zo nee, waarom niet en hoe kunt u dit rijmen met uw eigen woorden?
Garandeert u in algemene zin dat u, ook wanneer de Spreidingswet nog van kracht is, op geen enkele wijze drang of dwang zult inzetten en dat gemeenten ongeacht het verdeelbesluit dus niet één opvangplek hoeven op te leveren wanneer zij dit zelf niet willen?
Waarom zegt u geen drang en dwang te zullen inzetten, terwijl in uw contourennota nog altijd wordt uitgegaan van zowel deze restopgave («verdeeld over 100 gemeenten die geen of te weinig plekken aanboden») als van het opleveren van de opvangplekken uit de eerste cyclus van de Spreidingswet? Waarom heeft u niet in de contourennota opgenomen dat u deze zaken niet wettelijk zult gaan afdwingen?
Wat zijn uw woorden over «geen drang en dwang» waard wanneer u hierover niets in uw contourennota opneemt en de Spreidingswet voorlopig onverkort in stand houdt?
Indien u daadwerkelijk heeft besloten op geen enkele manier tot drang en dwang over te gaan, waarom trekt u de Spreidingswet (of in ieder geval de dwangelementen hierin) dan niet gewoon per direct in?
Bent u bereid om bij gemeenten actief kenbaar te maken dat u geen drang en dwang gaat toepassen aangaande de Spreidingswet, waardoor gemeenten die nu nog geen besluit hebben genomen over asielopvang in relatie tot de Spreidingswet, beter af kunnen zien van hun opgave in het verdeelbesluit Spreidingswet?
De Kinderklimaattop |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC), Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Kinderklimaattop die is georganiseerd door UNICEF Nederland en De Kleine Ambassade in het kader van het Nationaal Burgerberaad Klimaat?
Ja.
Welke rol heeft uw ministerie gespeeld bij de totstandkoming, financiering of inhoudelijke toetsing van deze Kinderklimaattop en het daarbij gebruikte educatiemateriaal?
De onafhankelijk voorzitter van het Nationaal Burgerberaad Klimaat (hierna: burgerberaad) is verantwoordelijk voor de opdrachtverlening, de totstandkoming en de inhoudelijke toetsing van de Kinderklimaattop en het daarbij gebruikte voorbereidingsmateriaal.1 In opdracht van de voorzitter hebben UNICEF Nederland en de Kleine Ambassade de Kinderklimaattop georganiseerd.
Eén van de door de Kamer en kabinet vastgestelde randvoorwaarden2 is het vaststellen van betrokkenheid van de samenleving voor, tijdens en na het burgerberaad. Het burgerberaad wil bij het schrijven van zijn advies ook de mening van kinderen en jongeren meenemen die te jong zijn om mee te doen. Keuzes over klimaatbeleid zijn extra belangrijk voor deze doelgroep: het gaat om hún toekomst. De voorzitter heeft daarom tijdens het voortgangsoverleg een voorstel besproken om kinderen en jongeren onder de 16 te betrekken. De Kinderklimaattop is onderdeel van het burgerberaad dat wordt bekostigd uit het Klimaatfonds. Om invulling te geven aan het betrekken van de brede samenleving is vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ook budget beschikbaar gesteld voor de Kinderklimaattop.
Acht u het gepast dat kinderen van 9 tot 12 jaar in educatieve context worden geconfronteerd met de boodschap dat «als we geen andere keuzes maken, we niet langer fijn kunnen leven op onze planeet»?
Klimaatverandering raakt iedereen. Het is belangrijk dat ook kinderen en jongeren hierover betrouwbare informatie krijgen, gebaseerd op wetenschappelijke feiten en in taal en vorm passend bij hun leeftijd. Deze stelling had echter genuanceerder gemoeten. Lokaal kan klimaatverandering druk zetten op de leefbaarheid, bijvoorbeeld door een toename van extreem weer en droogte. Dit zal vooral impact hebben op al kwetsbare groepen. Dit blijkt uit de wetenschappelijke factcheck die de onafhankelijk voorzitter heeft laten doen op gepresenteerde feiten in de video die tijdens één van de twee bijeenkomsten van de Kinderklimaattop getoond is. Deze factcheck is tevens online geplaatst bij de video.3 Het kabinet hecht grote waarde aan passende, zorgvuldige en genuanceerde info voor kennis.
Deelt u de mening dat hier sprake is van een valse, polariserende tegenstelling?
Het kabinet is niet van mening dat hier sprake is van een polariserende tegenstelling. De video liet zien hoe verschillende kinderen over klimaatverandering denken en deelde basiskennis over klimaatverandering. Zoals hierboven aangegeven behoeft deze stelling wel nuancering. Het kabinet vindt het daarom ook belangrijk dat de voorzitter heeft ingegrepen.
Hebt u kennisgenomen van de gebruikte video waarin onder meer wordt verwezen naar een vermeende zeespiegelstijging van 1,9 meter – een fors hogere projectie dan de 44 tot 76 cm die het IPCC als bandbreedte hanteert voor het jaar 2100? Acht u het verantwoord dat kinderen met deze eenzijdige en wetenschappelijk discutabele scenario’s worden geconfronteerd?
De voorzitter heeft erkend dat zij als opdrachtgever scherper had moeten zijn op de gepresenteerde voorbeelden en feiten. De voorzitter heeft een wetenschappelijke factcheck op de gepresenteerde feiten in de video toegevoegd. Daaruit blijkt dat het geschetste scenario nuancering behoeft. Die nuancering is cruciaal voor passende en zorgvuldige informatievoorziening.
Deelt u de opvatting dat klimaateducatie realistisch, feitelijk onderbouwd en niet-doemdenkend moet zijn, zeker waar het kinderen betreft?
We delen uw opvatting dat klimaateducatie realistisch, feitelijk onderbouwd en niet-doemdenkend moet zijn voor kinderen.
Hoe beoordeelt u de volgende elementen uit het lesmateriaal:
Zoals hierboven gezegd heeft de voorzitter erkend dat zij als opdrachtgever scherper had moeten zijn op de gepresenteerde voorbeelden en feiten in de video. Uit de wetenschappelijke factcheck blijkt dat de gepresenteerde elementen nuance behoeven. Het is goed dat die nuance is toegevoegd.
Deelt u de mening dat het verengen van oplossingen tot gedragsaanpassing (consuminderen, minder vlees eten, tweedehands kleding dragen) kinderen een beperkend wereldbeeld voorschotelt, waarin technologische vooruitgang en menselijke vindingrijkheid nauwelijks een rol spelen?
De onafhankelijk voorzitter van het burgerberaad is verantwoordelijk voor de inhoudelijke toetsing van de Kinderklimaattop en het daarbij gebruikte voorbereidingsmateriaal. Onderwerpen zoals innovatie of de afname van emissies in westerse landen spelen een rol bij de vraagstelling aan het burgerberaad. Echter, deze onderwerpen zijn door de onafhankelijke organisatie van de Kinderklimaattop als te abstract beoordeeld voor de doelgroep van kinderen en jongeren.
Bent u bereid een onafhankelijk inhoudelijk oordeel te laten vellen over dit type educatieve klimaatprojecten, juist in het licht van de invloed die dit heeft op jonge kinderen?
Het burgerberaad heeft kinderen en jongeren om hun mening gevraagd. De Kinderklimaattop is geen educatief klimaatproject.
Bent u bereid beleid te ontwikkelen waarin wordt vastgelegd dat door of namens de overheid gefinancierde klimaatvoorlichting aan kinderen feitelijk, evenwichtig en ideologievrij moet zijn?
De overheid maakt geen lesmateriaal, mede in het licht van artikel 23 vrijheid van onderwijs. Scholen maken zelf de keuze welk lesmateriaal ze gebruiken. Bij de keuzes die leraren en schoolleiders maken in de invulling van hun onderwijs is het van belang dat dat ze deze weloverwogen maken en daarbij de best beschikbare (wetenschappelijke en praktijk) kennis betrekken. Dit stimuleren we door het evidence-informed werken op te nemen in de wet als deugdelijkheidseis en door het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) door te ontwikkelen tot landelijk kennisinstituut voor het onderwijs.
Kunt u een overzicht verschaffen van de kosten die gemaakt zijn voor de Kinderklimaattop en het maken van het filmpje?
De kosten voor de organisatie van de Kinderklimaattop bedragen in totaal circa 61.000 euro. Dit is inclusief de kosten voor het maken van de video, die samen met ander voorbereidend materiaal circa 2.700 euro kostte.
Hoe voorkomt u dat het Nationaal Burgerberaad Klimaat zich ontwikkelt tot een activistisch platform waarin het debat voorafgaand wordt gekanaliseerd richting vooraf gewenste conclusies en zelfs kinderen worden ingezet om dit proces te legitimeren?
Het burgerberaad is qua samenstelling een soort Nederland in het klein. Het is een afspiegeling van onze samenleving, ook als het gaat om hun opvattingen en zorgen over het klimaat. De deelnemers zijn geselecteerd op een vijftal kenmerken4: leeftijd, geslacht, geografische spreiding, opleidingsniveau en mening over klimaatbeleid. Wat betreft mening over klimaatbeleid zijn alle stemmen vertegenwoordigd. Van mensen die zich geen zorgen maken tot mensen die zich heel veel zorgen maken en iedereen daar tussenin.
De inhoud van het advies is aan de deelnemers zelf. De voorzitter heeft de opdracht om de deelnemers van het burgerberaad onafhankelijk en neutraal te ondersteunen. Zij worden daarbij ondersteund door de wetenschappelijke en ambtelijke werkgroep en krijgen inbreng mee vanuit deskundigen met verschillende perspectieven, de samenleving via de brede raadpleging alsook de mening van kinderen en jongeren die is opgehaald tijdens de Kinderklimaattop. Het burgerberaad heeft zelf bepaald welke deskundigen werden uitgenodigd. Dit heeft geleid tot een grote verscheidenheid aan inzichten en perspectieven die zijn ingebracht. In het kader van transparantie is deze informatie ook terug te vinden op de website van het burgerberaad.5
Structureel falen van GI Stichting Samen Veilig Midden-Nederland (SAVE), rechterlijke ongehoorzaamheid en schending van Europees recht |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Karremans , Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van het gerechtshof van 27 maart 2025, onder nummer ECLI:NL:GHARL:2025:1818, waarin wordt vastgesteld dat Gecertificeerde Instelling (GI) SAVE in strijd met Europese regelgeving een minderjarige in Spanje heeft geplaatst zonder toestemming van de Spaanse autoriteiten?1
Hoe beoordeelt u het feit dat SAVE verklaarde «niet op de hoogte» te zijn van de goedkeuringsprocedure onder artikel 82 van de Brussel II-ter Verordening? Kunt u uitleggen wat voor impact dat heeft op kinderen die geplaatst zijn buiten de lidstaat zonder deze goedkeuringsprocedure?
Kunt u uitleggen hoe het komt dat de rechters blijkbaar in zaken van deze GI niet eerder gewezen hebben op de goedkeuringsprocedure? Begrijpt u dat wij hieruit de conclusie trekken dat (ook) rechters onvoldoende op de hoogte zijn omtrent de regels in dergelijke goedkeuringsprocedures? Hoe kijkt u tegen deze kwestie aan? Welke conclusie kan er getrokken worden als de GI aangeeft niet op de hoogte te zijn dat deze goedkeuringsprocedure gevolgd dient te worden?
Kan het dus zo zijn dat minderjarigen zonder deze goedkeuringsprocedure naar Spanje of in een ander land zijn geplaatst zonder dat deze procedure is gevolgd? Zo ja, hoe vaak is dit gebeurd en is de IGJ hiervan op de hoogte gesteld?
Kunt u aangeven of deze situatie ook voorkomt bij andere GI’s? Hoe vaak komt het voor dat een kinderbeschermingsmaatregel in het buitenland ten uitvoer wordt gebracht?
Bent u bekend met de uitspraak van 31 oktober 2023, onder nummer ECLI:NL:GHARL:2023:9166 waarin het hof constateert dat SAVE bewust geen uitvoering gaf aan een door het hof opgelegde omgangsregeling?2
Hoe beoordeelt u deze opstelling van SAVE, die neerkomt op openlijke rechterlijke ongehoorzaamheid?
Komt het vaker voor dat deze gecertificeerde instelling gerechtelijke uitspraken naast zich neerlegt? En hoe zit dit bij andere gecertificeerde instellingen? Wat vindt u van de opstelling van jeugdbeschermers en gebiedsmanagers van GI’s die in gesprekken stellen dat zij niet gehouden zijn aan uitvoering te geven aan de uitspraken van rechters? Bent u het ermee eens dat jeugdbeschermers die uitspraken van rechters niet uitvoeren tuchtrechtelijk moeten worden aangesproken met minimaal een formele berisping?
Bent u het met het hof eens dat het niet uitvoeren van rechterlijke beslissingen door een GI rechtsbescherming van ouders en kinderen ondermijnt?
Welke signalen over SAVE heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in de afgelopen jaren ontvangen als het gaat over het niet naleven van de wet en uitvoeren van gerechtelijke uitspraken? En hoe zit dit met de andere GI’s?
Is de IGJ naar aanleiding van deze uitspraken een onderzoek gestart of bent u voornemens dit alsnog te doen? Bent u bereid om de IGJ opdracht te geven om het naleven van beschikkingen een vast onderdeel te laten zijn van het toezicht en hier actief op te controleren?
Acht u het passend dat bestuurders van een GI hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld bij stelselmatig rechtsstatelijk falen?
Welke structurele verbetermaatregelen acht u, naast verbeterd toezicht, verder nodig om te voorkomen dat GI’s zich onttrekken aan rechterlijke toetsing en Europese regelgeving? Welke structurele verbetermaatregelen acht u, naast verbeterd toezicht, verder nodig om te voorkomen dat GI’s zich onttrekken aan het uitvoeren van gerechtelijke uitspraken?
Bent u bekend met de geschiedenis rondom het havenpensioenfonds Optas, waar door wat slinkse manoeuvres miljarden aan pensioengeld bestemd werd voor culturele doelen en voor de winst van Aegon?1
Ja, ik ben bekend met de geschiedenis van het Pensioenfonds Vervoer- en Havenbedrijven, stichting Optas en de latere fusie met Aegon Levensverzekeringen.
Bent u ervan op de hoogte dat hier al bijna twintig jaar Kamervragen over worden gesteld, er een bemiddelingspoging gevraagd is die faalde in 2008 en talloze andere zaken?2
In grote lijnen ben ik bekend met deze geschiedenis.
Kunt u aangeven via een tijdlijn welke Kamervragen, procedures, juridische verzoeken en uitspraken en andere relevante gebeurtenissen de afgelopen twintig jaar gedaan zijn?
Op basis van de mij beschikbare informatie ziet de tijdlijn er op hoofdlijnen als volgt uit:
Hoeveel pensioengeld van de havenarbeiders heeft uiteindelijk de bestemming pensioen verloren en is nu geld voor goede doelen (kunst) en voor winst (Aegon)?
In het verleden is de pensioenregeling door de betrokken sociale partners gewijzigd, met als gevolg – met de kennis van nu – dat de betreffende deelnemers mogelijk minder pensioen hebben dan wanneer de pensioenregeling niet op die manier zou zijn gewijzigd. Er zijn diverse gerechtelijke procedures gevoerd waarin eisers hebben gesteld recht te hebben op het «Optas-vermogen» ten behoeve van hun pensioen. De uitspraken in deze procedures hebben tot nu toe uitgewezen dat de gewijzigde pensioenregeling en de overgang/fusie rechtsgeldig tot stand zijn gekomen. Het gevoel van de betreffende deelnemers hierbij is echter goed te begrijpen.
Hoe beoordeelt u de rol van De Nederlandsche Bank (DNB) als toezichthouder, o.a. bij het niet aanmerken van polishouders als belanghebbenden, bij het niet openbaar maken van het fusiebesluit, bij het niet goed controleren van bezwaarmakers?
De beoordeling van het handelen door DNB kan niet los worden gezien van de vormgeving van het toenmalige juridisch kader waarbinnen DNB destijds het toezichtmandaat uitvoerde. Dat neemt niet weg dat er, met de kennis van nu, op onderdelen een andere opstelling of benaderingswijze had kunnen worden gekozen. DNB heeft hieruit lering getrokken en dat onderschrijf ik.
Van DNB heb ik begrepen dat zij goed begrijpt dat er emoties spelen bij de (gewezen) polishouders van Optas en dat zij zich goed kan voorstellen dat de geschiedenis vragen oproept. In feite ziet DNB dat de naweeën van een aantal beslissingen eind jaren »90 (nieuwe indexatie-afspraken, omzetting van pensioenfonds in verzekeraar) van de destijds betrokken sociale partners en pensioenfonds doorwerken tot op de dag van vandaag. Hierdoor is in de maatschappij een verwachting ontstaan dat de polishouders recht zouden hebben op een deel van het vermogen van Optas en de eigenaar van Optas, ook al was dat juridisch gezien niet afdwingbaar. Die tegenstelling tussen enerzijds wat in de maatschappij als rechtvaardig werd (en wordt) gezien en anderzijds wat juridisch kon en mocht gegeven de eerder gemaakte afspraken maakt dit een heel lastige casus voor iedereen. Dat alles neemt niet weg dat we met zijn allen – maatschappij, wetgever en DNB – ook geleerd hebben van deze casus. Overigens is door schikkingen in 2010 en 2014 uiteindelijk EURO 688 miljoen van Stichting Optas en Aegon ten goede gekomen aan de pensioenen van de polishouders.
Voor DNB zijn er lessen te trekken uit deze casus. DNB heeft geleerd van de uitspraken van de rechter over het instemmingsbesluit in het kader van de fusie tussen Optas en Aegon Levensverzekering in 2019. DNB hanteert inmiddels als uitgangspunt dat verzekeraars polishouders voortaan vooraf individueel aanschrijven over een voorgenomen fusie en dat verzekeraars daar expliciet het verzetsrecht noemen dat polishouders hebben bij DNB. DNB besluit sindsdien ook eerder om polishouders als belanghebbenden te zien. DNB neemt ook mee dat de rechter heeft geoordeeld dat DNB de geheimhoudingsplicht bij een aantal documenten te streng heeft geïnterpreteerd.
Ook door de wetgever zijn er lessen uit deze casus getrokken. Hoewel de keuzes die destijds door de sociale partners gemaakt zijn rond de aanpassing van de indexatieafspraken en het ontstaan van het beklemde vermogen een cruciale rol spelen, konden die keuzes op basis van het toen geldende wettelijke kader juridisch gezien geen onderdeel zijn van de wettelijke toets door DNB. Mijn ambtsvoorganger heeft daarom in 2014 de wet aangepast. DNB kan (en moet) hierdoor vanaf dat moment als extra waarborg voor deelnemers een verklaring van geen bezwaar afgeven bij de omzetting van een pensioenfonds naar een verzekeraar. Door deze wetswijziging toetst DNB of de belangen van deelnemers en de werkgever voldoende gewaarborgd zijn bij zo’n omzetting. Als DNB dit mandaat in 1998 had gehad, dan had DNB nadrukkelijker kunnen kijken of de belangen van de deelnemers voldoende gewaarborgd waren met extra aandacht voor de rol van het beklemde vermogen dat gecreëerd werd met de omzetting.
Als u de rol van DNB niet wilt controleren, wie houdt dan toezicht op DNB?
Er wordt toezicht gehouden op DNB. DNB is een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) en ontleent haar bevoegdheden rechtstreeks aan de wet. Het Ministerie van Financiën is systeemverantwoordelijk voor het toezicht op ZBO’s, het zogenaamde uitvoeringstoezicht. Uitvoeringstoezicht bestaat uit interne en externe governance.
Bij interne governance moet gedacht worden aan de verhouding tussen de organen die het bestuur en het interne toezicht uitoefenen, op de wijze waarop zij elkaar controleren en corrigeren (checks and balances),
alsmede op de wijze waarop de regels die daar betrekking op hebben, worden toegepast en nageleefd. Denk aan het vaststellen van profielen, het voordragen van leden van de Raden van Toezicht en bestuur of het vaststellen van de jaarrekening. De externe governance wordt ingevuld door een uitgebreide overlegstructuur tussen ministerie en DNB (overreding). Daarnaast zijn er zachte en harde wettelijke bevoegdheden. Hierbij kan gedacht worden aan het in de plaats stellen van een ministeriële regeling, het kostenkader, onthouding van goedkeuring van de begroting of optreden tegen taakverwaarlozing. Voor een totaaloverzicht wordt verwezen naar de begin dit jaar geactualiseerde «Visie toezicht op afstand» en «toezichtarrangement DNB en AFM» (en bijlagen)».19
Bent u bereid een bemiddelaar aan te stellen om, na de mislukte poging van dhr. Brinkman in 2008, wel tot een oplossing te komen waarbij pensioengeld pensioengeld blijft?
Ik zie geen reden opnieuw een bemiddelaar in te stellen, mede op basis van de reeds bereikte schikkingen en (recente) juridische uitspraken.
Hoe schat u het risico in dat, nu er verplicht ingevaren dreigt te worden bij de Wet toekomst pensioenen en er geen maximumkosten zijn voor pensioenfondsen omdat het amendement dat dat beoogde verworpen is, er de komende twintig jaar massaal rechtszaken gevoerd gaan worden?
De vergelijking met de Wtp is wat mij betreft niet aan de orde. Sinds Optas en met de Wtp is wetgeving ten aanzien van waardeoverdrachten aanzienlijk aangescherpt. Pensioenvermogen dient ook pensioenvermogen als bestemming te behouden. Invaren in het kader van de Wtp is een hele andere kwestie. Daarbij gaan, onder strikte voorwaarden en checks and balances, de pensioenaanspraken en -rechten over naar de nieuwe regeling, maar wel bij dezelfde uitvoerder. Bij het invaren zijn eisen gesteld aan besluitvorming en onderliggende berekeningen (denk aan het inzichtelijk maken van generatie-effecten) die waarborgen dat in de besluitvorming rekening gehouden wordt met verschillende toekomstscenario’s. Denk daarnaast bij de checks and balances aan de wettelijk voorgeschreven verdeelregels en methoden, het evenwichtigheidsvereiste, de te maken plannen (transitie-, implementatie- en communicatieplan), het hoorrecht, de versterkte rol van fondsorganen etc. Tot slot wordt de transitie uitgebreid gemonitord met periodieke terugkoppeling aan uw Kamer.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Bijgaand treft u de antwoorden, na de uitstelbrief van 2 juni jl., aan.
De beoordeling van verslechtering in Natura 2000 gebieden |
|
André Flach (SGP) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB), Rummenie |
|
![]() |
Hoe definieert u verslechtering van de kwaliteit van Natura 2000-habitats in de zin van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn?
De documenten waarnaar wordt verwezen in vraag 2 bevatten de definiëring van wat onder verslechtering van een habitat wordt verstaan. Gezien de uitgebreide definiëring, verwijs ik naar deze documenten. De in vraag 2 vermelde samenvatting is correct.
Is de veronderstelling juist dat het bij de beoordeling of al dan niet sprake is van verslechtering in de zin van de Habitatrichtlijn gaat om de aspecten vegetatietypen, abiotische randvoorwaarden (zuurgraad, voedselrijkdom, zoutgehalte, vochttoestand, overstromingstolerantie), typische soorten en de overige kenmerken van een goede structuur en functie en om verslechtering ten opzichte van de referentiedatum, dan wel een na die tijd verbeterde toestand?1 2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de wijze waarop in natuurdoelanalyses de ontwikkeling van de kwaliteit van habitats en soorten wordt beoordeeld en vastgelegd, in het licht van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn?
In de Handreiking Natuurdoelanalyses wordt precies aangesloten bij de bewoordingen en de juridisch geldige uitleg van art. 6 van de Habitatrichtlijn, inclusief de uitleg van de EC. Dat geldt zowel voor het eerste lid (de basis voor instandhoudingsdoelen en -maatregelen) als het tweede lid (verslechteringsverbod). Hiervoor moet de huidige situatie worden bepaald en enerzijds vergeleken met de referentiesituatie, om te kijken of er sprake is van verslechtering, en anderzijds met de gebiedsdoelen, om te bepalen in hoeverre verbetering en uitbreiding is gerealiseerd.
De Ecologische Autoriteit toetst of in de natuurdoelanalyses op de juiste wijze conclusies worden getrokken over de ontwikkelingen in de beschermde natuurwaarden. Dat heeft een gedifferentieerd beeld opgeleverd van een meer of minder juiste wijze van beoordeling, zoals blijkt uit de 133 afzonderlijke EA-adviezen, tussentijds samengevat in «Doen wat moet én kan» (www.ecologischeautoriteit.nl/adviezen/5133).
Wordt in natuurdoelanalyses het begrip verslechtering toegepast op de wijze waarop de Europese Commissie dat doet, te weten dat «er is sprake van verslechtering van een habitat… wanneer de door het habitattype… bestreken oppervlakte in dit gebied kleiner wordt, of wanneer de specifieke functies die nodig zijn voor de instandhouding op lange termijn van deze habitat… beperkter worden dan hun oorspronkelijke of herstelde staat»)?3
Zie antwoord vraag 3.
Is de veronderstelling juist dat de enkelvoudige vaststelling dat sprake is van bijvoorbeeld vergrassing van de heide of de aanwezigheid van stikstof minnende vegetaties in en langs vennen nog geen verslechtering in de zin van de Habitatrichtlijn hoeft te betekenen?
Dat hangt af van de uitgangssituatie, zoals genoemd in het vorige antwoord. Als de heide op het moment dat de bescherming inging, niet of minder vergrast was dan nu, dan is die huidige vergrassing een vorm van verslechtering. Als die vergrassing gelijk was aan of groter was dan de huidige vergrassing, dan is dat echter geen verslechtering in de zin van de artikel 6, tweede lid. Hetzelfde geldt voor het voorbeeld van de stikstofminnende vegetaties: alleen als ze zijn toegenomen ten koste van beschermde natuurwaarden, is dat een vorm van verslechtering.
Hoe waardeert u het dat in veel natuurdoelanalyses geen inzicht wordt gegeven in de ontwikkeling van de verschillende kwaliteitsaspecten ten opzichte van de referentiedatum, zoals in de natuurdoelanalyse voor Kampina & Oisterwijkse Vennen? Acht u dit noodzakelijk? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit verandert?4
Zoals eerder aangegeven is een vergelijking van de huidige situatie met de referentiesituatie van groot belang. Als dat niet voor alle aspecten kan, is dat te betreuren. Dat kan komen door het nog onvolledig monitoren van natuurkwaliteit. Daar wordt nu aan gewerkt met het Verbeterprogramma VHR-Natuurmonitoring. Maar voor een deel komt het doordat bepaalde gegevens in het verleden niet of onvoldoende zijn verzameld. In die gevallen is het uiteraard niet mogelijk om alsnog volledig en met zekerheid de referentiesituatie vast te stellen. Voor het genoemde gebied blijkt echter dat die referentiesituatie goed is te reconstrueren op basis van de gegevens en inzichten die er wél zijn. Dit kan op basis van historische bronnen en bijvoorbeeld kennis van (huidige en voormalige) gebiedsbeheerders, goed gedocumenteerde soortwaarnemingen voor typische soorten of gebruik van een bestaande vegetatiekartering uit een nabijgelegen jaar. Ook dit wordt benadrukt door de Ecologische Autoriteit in haar adviezen. De vernieuwde handreiking zal hier ook behulpzaam in zijn.
Is het de bedoeling dat door het bevoegd gezag wordt gezorgd voor monitoring van onder meer de zuurgraad en de voedselrijkdom in een Natura 2000-gebied?
Dat is inderdaad het geval: zoals blijkt uit de antwoorden op vragen 1 en 2 zijn deze kwaliteitsaspecten relevant en dus zullen ze moeten worden gemonitord. Het is aan de bevoegde gezagen hoe ze dit vormgeven; wel zal hierin zoveel mogelijk uniformiteit worden aangebracht, zoals blijkt uit het genoemde Verbeterprogramma.
Hoe waardeert u het feit dat door de rechter wordt geconstateerd dat in (Brabantse) natuurdoelanalyses en de adviezen van de Ecologische Autoriteit daarover geen afstand wordt genomen van de kritische depositiewaarde als doelstelling en dat volgens de rechter in de natuurdoelanalyses wordt aangegeven dat maatregelen zijn bedoeld om de stikstofdepositie af te laten nemen tot onder de kritische depositiewaarde? Hoe gaat u ervoor zorgen dat in natuurdoelanalyses de kritische depositiewaarden niet langer als doelstelling worden gehanteerd?5
De rechtbank vermeldt in punt 6.16 dat het beoogde doel is: noodzakelijke bescherming van de betrokken Natura 2000-gebieden. De rechtbank is het niet eens met het standpunt van de provincie dat het voldoende is als de depositie afneemt (dus los van hoeveel en hoe snel). Er is verslechtering geconstateerd van de natuur en dat had moeten worden voorkomen. Volgens de rechtbank staat vast dat die verslechtering is veroorzaakt door een langdurige overmaat aan stikstof. De rechtbank oordeelt dat voor het tegengaan van die verslechtering de overmaat aan stikstof zo snel mogelijk moet worden gestopt. De wetenschappelijk vastgestelde grenswaarde daarvoor is (ten algemene) de kritische depositiewaarde van het betreffende habitattype.
Ik voeg daaraan toe dat bij het overschrijden van de KDW zal moeten worden aangetoond onder welke omstandigheden het mogelijk is om de overbelasting door stikstofdepositie te laten voortduren met inachtneming van de vereisten van de HR, met name door het uitvoeren van natuurherstelmaatregelen. Dat heeft de provincie in de betreffen gebieden niet aannemelijk kunnen maken. Dan resteert dus de constatering dat herstelmaatregelen de verslechtering niet hebben kunnen voorkomen. Het voorzorgsbeginsel vereist dan dat de drukfactor moet worden weggenomen. In dat licht moeten de bewoordingen worden gezien in punt 5.16: «In de natuurdoelanalyses en adviezen van de EA wordt echter geen afstand genomen van de KDW als doelstelling.» De rechtbank oordeelt dus dat, gegeven de situatie van de gebieden, op basis van deze wetenschappelijke onderbouwing onderschrijding van de KDW nodig is. Dat is dus ook volgens de rechtbank geen vooropgezet doel. De provincie heeft zich te verhouden tot het oordeel van de rechtbank dat de noodzakelijke bescherming van de betrokken Natura 2000-gebieden in dit geval vergt dat de stikstofdepositie wordt verminderd tot onder de KDW – de provincie heeft niet kunnen aantonen dat op een andere wijze de verslechtering tegen kan worden gegaan.
Dat het onderschrijden van de KDW ook in het algemeen geen vooropgezet doel is in de natuurdoelanalyses blijkt ook uit de huidige Handreiking Natuurdoelanalyse. In hoofdstuk 4 staat: «Voor het bepalen in welke mate stikstof een drukfactor is, zijn de stikstofanalyses een hulpmiddel. De stikstofanalyses zijn opgenomen in AERIUS monitor, hierin is de situatie in 2018 en 2019 en de prognose voor 2025 en 2030 per habitat- en leefgebiedtype zichtbaar. Door deze situatie en prognose af te zetten tegen de beoogde ontwikkeling van het habitattype of leefgebiedtype kan door de voortouwnemer bepaald worden in welke mate stikstof een relevant drukfactor is.»
In de aangekondigde aanpassing van deze handreiking zal dit nog verder worden verduidelijkt.
Deelt u de mening dat, zolang in onder meer natuurdoelanalyses de wijze waarop stikstofdepositie invloed heeft op kwetsbare habitats in enkele zinnen wordt afgedaan en nauwelijks inzicht wordt gegeven in de ontwikkeling van de zuurgraad en voedselrijkdom sinds de referentiedatum en de relatieve invloed van de actuele depositie hierop, het lastig wordt om weg te blijven bij de huidige (worst case) aanname dat overschrijding van de kritische depositiewaarde zorgt voor verslechtering in de zin van de Habitatrichtlijn en om met reductiemaatregelen uit de stikstofimpasse te komen?
Ik herken niet de kwalificatie dat de invloed van stikstofdepositie met enkele zinnen wordt afgedaan. In tegendeel: de natuurdoelanalyses gaan uitgebreid in op hoe het met de natuurkwaliteit gaat en in hoeverre stikstofdepositie daarin een rol speelt. Voor dit kabinet is de «som van de invloeden» op de natuur leidend.
In het antwoord op vraag 8 ben ik ingegaan op hoe gebiedsinformatie gebruikt kan worden om te bepalen wat nodig is om de natuur te beschermen. Daarbij is het niet generiek mogelijk om weg te blijven bij de huidige (worst case) aanname dat overschrijding van de kritische depositiewaarde zorgt voor verslechtering. Die aanname volgt namelijk uit hoe de KDW’n worden bepaald: normaal gesproken verslechtert de natuur als de KDW wordt overschreden. Er kunnen echter uitzonderingssituaties zijn en ook kunnen herstelmaatregelen van invloed zijn. Vandaar dat er formeel gezien sprake is van een «risico» op verslechtering. Maar dat betekent niet dat we deze wetenschappelijk bepaalde waarde niet serieus hoeven te nemen. Dat is ook heel duidelijk gebleken uit de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie, de Raad van State en de rechtbanken.
Ook wijs ik erop dat voor het kunnen vaststellen van verslechtering een vergelijking met de referentiesituatie belangrijk is. Als de gegevens van die situatie niet compleet zijn, zoals hierboven reeds vermeld, wordt het kunnen vaststellen óf uitsluiten van verslechtering bemoeilijkt.
Hoe gaat u zorgen voor adequate herziening van natuurdoelanalyses en adequate bodemanalyses en hoe ziet u hierop toe?
De natuurdoelanalyses zullen de komende tijd op meerdere punten verbeterd worden. Zo vindt er een verbreding plaats naar de habitats die niet gevoelig zijn voor stikstof en voor alle habitats en soorten zullen álle relevante drukfactoren in beeld worden gebracht. Daarbij zal de daadwerkelijk gemeten staat van de natuur zoveel mogelijk centraal staan.
Wanneer uit de natuurdoelanalyse blijkt dat meer kennis nodig is, dan is het belangrijk dat er – voor zo ver dit nog niet gebeurt – actie op wordt gezet om de benodigde kennis te gaan verkrijgen. Dit gebeurt o.a. via het genoemde Verbeterprogramma. De Ecologische Autoriteit wijst ook op het belang van het opzetten van een gebiedsgericht kennisprogramma; het is aan de voortouwnemers om hier per gebied verder uitvoering aan te geven.
Het cyclische proces voor de natuurdoelanalyses is erop ingericht dat nieuwe informatie die beschikbaar komt, tijdig wordt opgenomen in de natuurdoelanalyses.
Het is belangrijk dat met name een inhaalslag wordt gemaakt ten aanzien van het meten van de toestand van de bodem (voedselrijkdom en zuurgraad in combinatie met bufferend vermogen). Van meerdere reeds beschikbare gegevensbestanden over de toestand van de bodem in bos- en natuurgebieden zal beter gebruik worden gemaakt. Bijvoorbeeld van honderden meetpunten uit de Landelijke bodemmonitoring (onderdeel van Carbon Change NL). Aanvullend zullen nieuwe metingen worden verricht waarbij de bodeminformatie (fysisch, chemisch en biologisch) gecombineerd zal worden met informatie over andere abiotische en biotische aspecten, zoals grondwaterkwaliteit en -kwantiteit en vegetatie, om conclusies te kunnen trekken over de staat van de natuur.
Deze metingen moeten dus een betere basis gaan vormen voor het bepalen van de daadwerkelijke staat van de natuur, wat vervolgens relevant is voor de uitvoering van de Natuurherstelverordening en het verlenen van natuurvergunningen.
Ook is het belangrijk dat ten aanzien van verslechtering altijd een heldere conclusie wordt getrokken: óf verslechtering is daadwerkelijk geconstateerd, óf uitgesloten, óf er bestaat onzekerheid over (namelijk als door kennisgebrek verslechtering niet kan worden uitgesloten).
Iedere zes jaar vindt een volledige actualisatie van de natuurdoelanalyses plaats en iedere twee jaar vindt een lichte actualisatie («APK») plaats.
Deelt u de opvatting dat de motie niet alleen oproept tot transparantie, maar ook tot verscherpte risicobeheersing, en dat het enkel benoemen van risico’s, zonder aanvullende mitigerende maatregelen, geen recht doet aan de strekking van de motie?
Bij risicomanagement is niet alleen het identificeren maar juist ook het beheersen van risico’s van groot belang. In uw motie wijst u erop dat ook de komende fase, de realisatiefase nog risico’s kent. In de 13de voortgangsrapportage is de paragraaf over risico’s naar aanleiding van uw motie uitgebreid. De toprisico’s en aanvullend de financiële toprisico’s zijn toegelicht en bij ieder van deze risico’s is de beheerstrategie beschreven. Het programma Binnenhofrenovatie bestaat uit verschillende deelprojecten. Het risicodossier kent risico’s op alle niveaus. Zo hebben de aannemers een risicodossier, zijn er risico’s op projectniveau en zijn er overkoepelende programmarisico’s. De toprisico’s bestaan daarom vaak uit meerdere risico’s die op programmaniveau zijn geclusterd. Zowel op programmaniveau, projectniveau en bij de aannemers worden beheersmaatregelen getroffen. Met de in de voortgangsrapportage toegelichte beheersstrategie wordt ingezet op maatregelen om een negatieve impact van risico’s zo veel mogelijk te beperken. Gegeven de hoeveelheid risico’s en bijbehorende beheersmaatregelen is de informatie per risico te uitgebreid om in voortgangsrapportages aan uw Kamer te sturen. Daarnaast betreft het ook maatregelen die departementaal of commercieel vertrouwelijk zijn.
Bent u bereid als aanvullende mitigerende maatregel een onafhankelijke risico-audit te laten uitvoeren (bijvoorbeeld door Rijkswaterstaat, Auditdienst Rijk of een externe projectauditor) om te toetsen of de bestaande risicodossiers volledig en toereikend zijn en of de getroffen maatregelen daadwerkelijk effectief zijn? Of heeft een dergelijke audit al plaatsgevonden, en zo ja, wanneer en wat waren de uitkomsten?
Afgelopen jaren is het risicomanagementproces (werkwijze) en het totale risicodossier doorontwikkeld voor zowel de voorbereidings- als de uitvoeringsfase. De risico’s worden op meerdere manieren getoetst:
Met deze maatregelen is het niet mogelijk om risico’s te voorkomen, of om alle risico’s te volledig te beheersen. Wel is het een belangrijke mitigerende maatregel. Het actief risicomanagement is erop gericht om de renovatie zo snel mogelijk, binnen de financiële kaders en op een veilige manier uit te voeren.
Het aanvullend laten uitvoeren van een onafhankelijke risicoaudit is op dit moment niet voorzien. De verwachting is dat dit niet tot nieuwe inzichten zal leiden gezien de uitvoerige wijze waarop het risicomanagement al wordt toegepast.
Bent u bereid om als aanvullende mitigerende maatregel voortaan bij overschrijdingen boven een drempelbedrag (bijvoorbeeld 50 miljoen euro) een formeel politiek stopmoment in te bouwen, waarbij de Kamer actief wordt betrokken bij de afweging over voortgang, her prioritering of bijstelling van scope?
Voor de renovatie van het Binnenhof zijn financiële kaders afgesproken. Daar stuurt de programma-organisatie strak op, daar stuur ik als Minister strak op en daar controleert de Tweede Kamer ook zorgvuldig op. Mocht er sprake zijn van aanpassingen in het budget, dan maakt dat deel uit van het reguliere begrotingsproces.
Het aanvullend introduceren van een tweede politiek stopmoment naast de reguliere mogelijkheden die de Tweede Kamer al kent in het begrotingsproces past niet in de governance van het programma zoals deze met uw Kamer is overeengekomen. Overigens zou dat ook zeer vertragend kunnen werken en daarmee kunnen leiden tot onnodig hoge kosten.
Ziet u aanleiding om als aanvullende mitigerende maatregel het wijzigingsproces strikter te reguleren via een zogeheten «scope freeze» per projectfase, zodat alleen nog met zwaarwegende motivering en kostenplaatje van verzoekende partij (inclusief ambtelijke diensten of Kamerleden) wijzigingen kunnen worden voorgesteld?
Deze maatregel is reeds genomen. Met de gebruikers is afgesproken dat niet meer zal worden gewijzigd.
Bent u bereid om als aanvullende mitigerende maatregel een publiek toegankelijk risicodashboard in te richten, naar voorbeeld van grote infraprojecten, waarin real-time de belangrijkste risico’s, kostenimpact, geplande versus feitelijke mijlpalen en beheersmaatregelen zichtbaar zijn, zodat het toezicht door Kamer en samenleving wordt versterkt?
In de halfjaarlijkse voortgangsrapportages over het programma wordt u geïnformeerd over het risicodossier. Ook wordt in deze voortgangsrapportages uitgebreid ingegaan op de stand van zaken van de werkzaamheden, op financiën en bijvoorbeeld ook omgevingsmanagement. Voorbeelden van een publiek dashboard voor een renovatie van een parlement zijn via ons internationale netwerk van parlementen met een renovatieopgave beschikbaar Het aanvullend inrichten van een real time dashboard is nu niet voorzien. Wel ben ik bereid om binnen de randvoorwaarden van het borgen van vertrouwelijkheid en informatiebeveiliging te kijken naar de mogelijkheden voor een risicodashboard.
Kunt u aangeven in hoeverre er gebruik is gemaakt van internationale lessen of benchmarks uit vergelijkbare renovaties van parlementaire of historische complexen (zoals in Westminster, Brussel of Bern)? Zo nee, bent u bereid alsnog zo'n benchmarkonderzoek te laten uitvoeren om inzicht te krijgen in aanvullende mitigerende strategieën?
Het Rijksvastgoedbedrijf maakt deel uit van een internationaal netwerk van Parlementen die een renovatieopgave hebben en van waaruit kennisuitwisseling wordt gefaciliteerd. Dit is een actief netwerk waarbij ook via online-bijeenkomsten meerdere keren per jaar informatie wordt uitgewisseld. Dit stelt het RVB maar ook de andere parlementen in staat om gebruik te maken van relevante lessen en benchmarks. Een voorbeeld waar veel kennis en «best practices» van verschillende landen over is gedeeld is het terrein van inkoop en contracteren.
Kunt u bij elk van de bovenstaande vragen waarbij zij de voorgestelde aanvullende mitigerende maatregel niet wenst in te zetten aangeven waarom niet?
Zie bovenstaande antwoorden.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden voor het zomerreces?
Ja.
Herinnert u zich het antwoord op de Kamervragen over meldingen in het veiligheidssysteem Eccairs over het luchtruim boven Oekraïne voor 17 juli 2014, de datum waarop vlucht MH17/KL4103 werd neergeschoten?1 Wilt u bij het vervolg van deze vragen ook meldingen betrekken die op of na 17 juli gedaan zijn, maar over een voorval gingen dat plaatsvond voor het neerhalen van MH17.
Herinnert u zich dat u weigerde deze meldingen aan de Kamer te sturen en beloofde daarop later terug te komen en ziet u dat dat nog niet is gebeurd?
Kunt u al deze meldingen openbaar aan de Kamer doen toekomen en wilt u deze vraag behandelen als een «artikel 68 Grondwet»-vraag, waarbij de aanvankelijke weigering al gedaan is, waardoor weigering alleen kan plaatsvinden door het inroepen van het belang van de Staat en het voorleggen aan het kabinet?
Herinnert u zich dat de Wet open overheid (Woo) en Europese richtlijnen (die hier met terugwerkende kracht worden toegepast) niet hoeven te leiden tot een weigering onder artikel 68 Grondwet en dat er dus een zelfstandige afweging moet plaatsvinden?
Klopt het dat er geen Eccairs-meldingen staan in het OVV-rapport over de MH17? Klopt het dat er niet naar Eccairs verwezen wordt in bijvoorbeeld paragraaf 5.6 (niet openbare bronnen), terwijl dat wel voor de hand gelegen zou hebben?
Heeft de OVV de beschikking gehad over deze Eccairs-meldingen? Zo nee, wilt u ze dan aan de OVV sturen en vragen of dit zou leiden tot een aanvulling van het rapport over vliegen over Oekraïne?
Wilt u ervoor zorgen dat deze stukken ook in het hotspotarchief MH17 opgenomen worden?
Wanneer zullen deze meldingen openbaar gemaakt worden? Als ze nooit openbaar gemaakt gaan worden, hoe kunnen veiligheidssystemen dan ooit democratisch gecontroleerd worden?
Heeft de KLM Eccairs-meldingen gedaan over het luchtruim boven Oost-Oekraïne in juni en/of juli 2014? Zo ja, kunt u daarover details geven?
Indien u niet weet of KLM Eccairs-meldingen gedaan heeft over het luchtruim boven Oost-Oekraïne in juni/juli 2014, wilt u dat dan aan KLM vragen en het antwoord aan de Kamer doen toekomen?
Kunt u alle documenten (fysieke documenten, mails, appjes en andere vormen) bij de rijksoverheid (inclusief ministeries, landsadvocaat, OVV, toezichthouders en andere overheidsinstellingen) die betrekking hebben op Eccairs-meldingen boven (Oost-)Oekraïne in juni/juli 2014 openbaar maken? Het gaat dus om alle documenten vanaf 1 juni 2014 tot heden. Dit verzoek dient u zowel als een «artikel 68 Grondwet»-verzoek als een Woo-verzoek te behandelen, zodat er ook een inventarislijst van de documenten bestaat. Het gaat heel expliciet ook over (juridische) procedures over deze Eccairs-meldingen.
Wilt u de stukken over het vertrouwelijke verslag van de ontmoeting van de European Civil Aviation Conference – Directors General of Civil Aviation (ECAC-DGCA) op 6 mei 2014, openbaar maken, namelijk de volledige persoonlijke aantekeningen (die volgens de rechter zeer feitelijk zijn en dus al gedeeltelijk openbaar zijn) en het officiële verslag (ten minste punt 17 en 18 daarvan)?
Wilt u, wederom met een beroep op artikel 68 van de Grondwet, deze stukken openbaar maken of aangeven welk belang van de Staat geschonden wordt, indien zij openbaar gemaakt worden?
Heeft de OVV beschikking gehad over deze stukken (ECAC-DGCA-ontmoeting) voor het rapport over de MH17?
Wilt u deze vragen een voor een beantwoorden en binnen 6 weken?
Bent u bekend met het bericht «Gokken, alcohol, drugs: verslavingsproblemen nemen toe bij noodlijdende ondernemers» uit het Financieel Dagblad van 8 mei 2025?1
Wat is uw inzet om verslavingen onder ondernemers tegen te gaan? Hoe zorgt u er in het specifiek voor dat het terugbetalen van de coronaschuld aan de overheid niet bijdraagt aan het ontwikkelen van een verslaving onder ondernemers?
Wat is de status van uw bezoek aan Ondernemer Centraal in Utrecht en als dit bezoek heeft plaatsgevonden wat zijn de bevindingen?
Ziet u naar aanleiding van dit bericht meer redenen om aandacht te geven aan de problematiek rondom het niet meer kunnen betalen van schulden en de mogelijkheid van failliet gaan voor ondernemers?
Heeft u signalen van overheidsinstanties die bij deze problematiek betrokken zijn dat zij onvoldoende zijn geëquipeerd om verslavingszorg aan ondernemers te verlenen?
Deelt u de analyse dat er sprake is van een substantiële toename van enige vorm van verslaving onder ondernemers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe groot is deze toename volgens u?
In welke vormen van verslaving ziet u vooral een toename?
Ziet u verschillen in de toename van het aantal verslavingen per sector waar deze ondernemers actief zijn of qua omvang van het bedrijf?
Wat is voor elk van deze toegenomen aantal verslavingen volgens u de oorzaak?
Ziet u significante regionale verschillen in de toename van het aantal verslavingen onder ondernemers?
Ziet u noodzaak tot aanvullende maatregelen om verslavingen onder ondernemers in te dammen? Zo nee, waarom niet?
Welke rol ziet u voor gemeenten bij het vroegtijdig signaleren en ondersteunen van ondernemers met schulden ter voorkoming van verslavingsproblematiek?
In hoeverre beschikken gemeenten momenteel over voldoende expertise en capaciteit om ondernemers met deze problemen adequaat te begeleiden?
Bent u bereid om in overleg met gemeenten te bezien hoe de hulp aan ondernemers met schulden en bijkomende problematiek zoals verslaving structureel kan worden verbeterd?
Bent u op de hoogte van het artikel «Russische tankers: Nederland spekt Russische oorlogskas en laat mogelijk spionnen binnen»?1
Ja.
Was u al op de hoogte van het feit dat tankers met Russisch aardgascondensaat net als tankers met Russisch LNG nog steeds hun toegang weten te vinden tot de Nederlandse havens en specifiek de haven van Rotterdam?
Ja.
Heeft u een verklaring voor het feit dat Russisch aardgascondensaat niet onder de Europese sanctiepakketten valt?
De Europese Unie heeft in het kader van sancties geen importverbod ingesteld op Russisch aardgas of aanverwante producten. Voor het instellen van sancties is altijd EU-unanimiteit vereist, en dit is voor aardgascondensaat net als voor aardgas tot op heden niet bereikt.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Nederland en de Europese Unie (EU) Russisch aardgascondensaat en LNG afnemen en daarmee bedrijven financieren die nauwe banden hebben met de Russische staat en mogelijk zelfs de Russische oorlogskas spekken? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet acht het onwenselijk dat de Europese Unie op deze wijze bijdraagt aan het verdienvermogen van Rusland en spant zich daarom in om de import van Russische fossiele brandstoffen op zo kort mogelijke termijn uit te faseren gegeven de randvoorwaarde dat dit geen negatieve gevolgen mag hebben voor de leveringszekerheid van de Unie.
Bent u bereid om in Europa te pleiten voor het toevoegen van Russisch aardgascondensaat aan de sanctielijst? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor het kabinet liggen alle opties op tafel om het Russische verdienvermogen verder in te perken en het kabinet is hier dan ook toe bereid. Tegelijkertijd constateert het kabinet dat het zeer complex blijkt om unanimiteit te bereiken op importbeperkende maatregelen in de energiesector met het oog op de leveringszekerheid in een aantal EU-lidstaten.
Op welke termijn verwacht u dat Europa over zal gaan tot het volledig aan banden leggen van Russisch LNG door sanctiepakketten?
De Europese Commissie heeft op 6 mei jl. de zogenaamde RePowerEU Routekaart gepubliceerd. Het kabinet heeft u bij brief van 30 mei jl. een appreciatie van deze Routekaart toegezonden.2 Deze Routekaart schetst een scenario voor de geleidelijke uitfasering van de Russische energie-import waaronder de import van Russisch LNG uiterlijk eind 2027. In de aanloop naar deze datum kunnen gerichte sancties tegen bijvoorbeeld specifieke bedrijven en schepen het geschetste afbouwplan complementeren.
Bent u bereid om in Europa de druk op te voeren om over te gaan tot een totaal verbod op de import van Russisch LNG? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet pleit conform de moties Klaver c.s.3, Teunissen4, Paternotte c.s.5 en Van der Burg c.s.6 die oproepen tot het zo spoedig mogelijk beëindigen van de import van Russische fossiele energie tijdens sanctie-onderhandelingen al langer voor een importverbod op Russisch LNG, met daarbij de randvoorwaarde dat dit geen onaanvaardbare gevolgen mag hebben voor de leveringszekerheid van de Unie. Het kabinet constateert ook dat hierover ondanks aanhoudende druk van een groep lidstaten tot op heden niet de benodigde unanimiteit over is bereikt. Daarom lijkt de door de Europese Commissie gepresenteerde REPowerEU Routekaart, en daarin aangekondigde wetgevingsvoorstellen die de Commissie medio juni zal presenteren. op dit moment de meest perspectiefrijke optie om de import van Russisch LNG op termijn geheel uit te faseren.
Ziet u mogelijkheden om de import van Russisch LNG en aardgascondensaat aan banden te leggen door middel van een landelijk verbod wanneer dit sneller effect zal hebben dan een Europees sanctiepakket? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is in principe geen voorstander van nationale importverboden omdat deze de gemeenschappelijke markt verstoren en daarmee kwetsbaar zijn voor omzeilings- en verschuivingseffecten. Een nationaal importverbod draagt een groot risico op een direct concurrentienadeel voor de Nederlandse industrie zonder dat de feitelijke doelstelling van de maatregel, het raken van de Russische staatsinkomsten, wordt behaald. Het kabinet zet daarom in op Europese maatregelen die effectiviteit en gelijk speelveld garanderen waarbij gekeken wordt naar de volle breedte van zowel het sanctie- als het handelsinstrument.
Kunt u reflecteren op de bevinding dat Russische geheimagenten hoogstwaarschijnlijk via Russisch LNG en aardgascondensaat vervoerende tankers met regelmaat de Nederlandse havens aandoen?
Het kabinet kan geen uitspraken doen over of Rusland gebruik maakt van bemanning van LNG- en aardgascondensaattankers als dekmantel voor Russische inlichtingenofficieren. Een eventuele reflectie hierop geeft informatie over het kennisniveau van de diensten en dat is onwenselijk om operationele redenen.
Deelt u, in het kader van deze bevindingen, de mening dat het onwenselijk is dat schepen met vrijwel uitsluitend Russische bemanning vrij kunnen rond bewegen tussen onze Nederlandse cruciale infrastructuur? Zo nee, waarom niet?
Het feit op zich dat scheepslieden over de Russische nationaliteit beschikken is niet automatisch reden tot zorg. Immers niet iedereen die over de Russische nationaliteit beschikt is betrokken bij inlichtingenactiviteiten. Het kabinet mitigeert de dreiging op spionage door statelijke actoren door waar nodig passende maatregelen te nemen. De recentelijk aangenomen Wet uitbreiding strafbaarheid spionageactiviteiten breidt de mogelijkheden uit om hier strafrechtelijk tegen op te treden. De mogelijke risico’s voor de Nederlandse cruciale infrastructuur afkomstig uit de scheepvaart staan hoog op de agenda voor het kabinet. De veiligheid van de Nederlandse kritieke infrastructuur op zee wordt onder andere versterkt door het interdepartementale Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur. Ook binnen de NAVO en met buurlanden wordt er intensief samengewerkt om de infrastructuur op zee te beschermen.
Schepen die onder de Russische vlag varen zijn al verboden in alle Nederlandse havens, bent u bereid dit verbod uit te breiden voor de schepen die sterke banden hebben met Rusland? Zo nee, waarom niet?
In het kader van EU-sancties geldt een havenverbod voor alle schepen die varen onder Russische vlag of dat in het recente verleden gedaan hebben. Mede op initiatief van Nederland is in juli 2024 een instrument toegevoegd waarmee onder andere havenverboden kunnen worden opgelegd aan individuele schepen die sterke banden hebben met Rusland door betrokkenheid bij omzeiling van het olieprijsplafond, de ontwikkeling van de Russische energie-infrastructuur, wapenleveranties aan Rusland of de export van gestolen Oekraïens graan. Op dit moment zijn op deze manier 342 schepen gesanctioneerd en deze lijst wordt voortdurend verder aangevuld. Tot slot geldt het havenverbod ook voor schepen die eigendom zijn van bedrijven of personen die op de sanctielijst staan. De EU sanctioneerde als onderdeel van het 17de sanctiepakket op 20 mei bijvoorbeeld zes rederijen.
Welke stappen bent u bereid te nemen om in het vervolg beter inzichtelijk te hebben welke schepen mogelijke banden hebben met Rusland om zo deze effectiever te kunnen weren?
Schepen die onder de sancties tegen Rusland vallen worden in overeenstemming met de Europese sanctiemaatregelen geweerd uit Nederlandse havens. Uw Kamer wordt naar aanleiding van de motie Paternotte en Boswijk7 op korte termijn nader geïnformeerd over de stappen die het kabinet neemt op het gebied van sancties en beeldopbouw tegen schepen die mogelijk banden hebben met Rusland. Daarnaast neemt het kabinet waar nodig aanvullende maatregelen bovenop de Europese sancties. Zo weert het kabinet alle Russisch gevlagde schepen uit Nederlandse havens, ook wanneer er binnen de EU-sancties uitzonderingen mogelijk zijn.8 De Inspectie Leefomgeving Transport (ILT) kan verdachte schepen die nog niet gesanctioneerd zijn in het kader van de havenstaatcontrole controleren op het naleven van de regelgeving op het gebied van veiligheid en milieu. Daarnaast kan de Douane in de haven inspecties uitvoeren op en naar de lading aan boord van verdachte schepen.
Milieu- en gezondheidsschade industriële emissies |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Nederlandse industrie jaarlijks voor minstens 7 miljard euro aan milieu en gezondheidsschade veroorzaakt, en met de oproep van gezondheidsorganisaties, bezorgde omwonenden en milieuorganisaties om Nederlanders hier beter tegen te beschermen?1 2
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u van het feit dat Nederlanders dubbel de dupe zijn; ze worden ziek en betalen daarnaast de rekening door onder meer zorguitgaven, kosten voor bodemsanering, verminderde arbeidsproductiviteit en stijgende waterzuiveringskosten?
Nederlanders profiteren van de aanwezigheid van industrie in ons land. Zo zorgen bedrijven voor werkgelegenheid en maken bedrijven ook de spullen die Nederlanders iedere dag gebruiken. Dit neemt niet weg dat het signaal dat de aangehaalde artikelen afgeven serieus wordt genomen. Naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) over Industrie en Omwonenden zijn inmiddels diverse vervolgacties ingezet. Zo wordt er een methode ontwikkeld om zorgkosten veroorzaakt door industrie te berekenen3.
Voor bodemsanering geldt dat de kosten daarvan zoveel mogelijk op de veroorzaker worden verhaald (principe «de vervuiler betaalt»). Pas als die niet meer aansprakelijk is, er ook geen andere aansprakelijke partijen zijn en er wegens onaanvaardbare risico’s door de bodemverontreiniging maatregelen moeten worden genomen, komen de kosten voor rekening van overheden. Uiteraard is het doel om dat zoveel mogelijk te voorkomen.
Aan waterzuivering wordt gewerkt door inzet op de bouw van vergaande zuiveringsmethoden op rioolwaterzuiveringsinstallaties waarmee microverontreinigingen kunnen worden verwijderd. Daarnaast start naar verwachting eind 2025 een vervolgtraject van de ontwikkeling van het waterschapsbelastingstelsel waarbij ook gekeken wordt naar het nog beter toepassen van het profijtbeginsel en «de vervuiler betaalt» principe bij de zuivering van stedelijk afvalwater, zoals ook verzocht in motie Grinwis4.
Bent u het ermee eens dat door het feit dat er vanaf 2026 op het thema gezonde lucht en tegengaan van geluidshinder wordt bezuinigd, de kans ook stijgt dat dit leidt tot o.a. hogere zorguitgaven, uitgaven voor bodemsanering, waardeverlies van woningen, ziekteverzuim én extra kosten voor waterzuivering? Zo ja, bent u het er dan mee eens dat dit niet alleen maatschappelijk, maar ook economisch onwenselijk is? Zo nee, op basis van welke onafhankelijke onderzoeken onderbouwt u dat?
Het belang van een gezonde leefomgeving, waaronder schone lucht, wordt onderkend. De beschikbare middelen voor luchtkwaliteit en geluid nemen de komende jaren af doordat de incidentele middelen voor het Schone Lucht Akkoord aflopen. Tevens zijn er nog geen middelen toebedeeld voor het voldoen aan de herziene EU-richtlijn Luchtkwaliteit. Het RIVM onderzoekt momenteel de gevolgen van de invoering van de nieuwe Europese richtlijn Luchtkwaliteit met nieuwe normen. Op basis van de uitkomsten in deze studie zal worden bezien in hoeverre aanvullende middelen noodzakelijk zijn om eventuele knelpunten op te lossen.
Bent u bereid om, voordat de definitieve keuzes vallen rond Prinsjesdag, in de afwegingen over de begroting vanaf 2026, ook mee te nemen welke sociale, milieu en gezondheidskosten (in euro's) kunnen worden voorkomen als er meer wordt geïnvesteerd in gezonde leefomgeving en versterking van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH), en deze informatie ook voor Prinsjesdag te delen met de Tweede Kamer? Zo nee, waarom weigert u de Kamer volledig te informeren?
Het klopt dat het verminderen van bijvoorbeeld emissies van verkeer, landbouw, huishoudens en industrie leidt tot maatschappelijke baten. Het staand beleid van het Ministerie van IenW is erop gericht om dit soort emissies te verlagen, bijvoorbeeld via de versterking van het VTH-stelsel en het stapsgewijs aanscherpen van Europese normen. Als het beleid verder zou worden aangescherpt, zou dit kunnen leiden tot extra emissiewinst en daarmee tot extra baten. De omvang daarvan is op dit moment nog niet bekend, ik kan dit dus niet delen met uw Kamer. Daarvoor is bovendien aanvullend beleid nodig, dat breed moet worden afgewogen (onder andere in het kader van gelijk speelveld en andere belangen). Afwegingen hierover zijn aan een nieuw kabinet.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er structureel geld beschikbaar blijft voor het versterken van het VTH-stelsel en daarmee het verbeteren van onze leefomgeving?
Er is structureel 18 miljoen euro beschikbaar voor het versterken van het stelsel van vergunningsverlening, toezicht en handhaving (VTH). Met het Interbestuurlijk Programma VTH is inhoudelijk gewerkt aan de versterking van het VTH-stelsel, waar deze middelen ook zijn ingezet5. Over de implementatie en het gebruik van de opgeleverde producten zijn samenwerkingsafspraken gemaakt met alle partijen. Mede op basis van deze afspraken zal, na overleg met de betreffende partijen, bepaald worden waar de beschikbare financiële middelen aan worden besteed.
Wat gaat u tot het einde van het jaar concreet doen om Nederlanders beter te beschermen tegen de schadelijke effecten van industriële emissies (graag een schets van concrete acties, afgezien van nog meer onderzoeken en deadlines)?
Op dit moment wordt de herziene Richtlijn Industriële Emissies (RIE) geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Een van de uitgangspunten voor vergunningverlening van de grote industriële installaties die onder de herziene RIE vallen, wordt het vergunnen aan de onderkant (strengste kant) van de bandbreedte van Best Beschikbare Technieken (BBT). Daarmee zorgt de RIE ervoor dat emissies van grote industriële installaties voorkomen en verminderd worden, ten behoeve van de bescherming van mensen, het milieu en de leefomgeving. De wetgeving als gevolg van de herziene richtlijn dient op 1 juli 2026 in werking te treden.
Daarnaast wordt gewerkt aan het uitvoeren van het Impulsprogramma Chemische Stoffen.
Ook wordt in het kader van de maatwerkaanpak gesproken met energie-intensieve industriebedrijven, om gericht hun uitstoot van broeikasgassen en effect op de leefomgeving te verkleinen.
Zoals aangegeven in de voortgangsbrief Industrie en Omwonenden volgt daarnaast een uitwerking van de acties uit de Actieagenda Industrie en Omwonenden in december 20256. Aangezien het kabinet demissionair is, ga ik hier nu niet op vooruit lopen.
Hoe ziet u het feit dat sommige energie-intensieve sectoren, zoals de basismetaalindustrie, per euro toegevoegde waarde tot wel 37 eurocent schade veroorzaken? Hoe verhoudt zich dit tot het «de vervuiler betaalt»-principe?
Het klopt dat industriële activiteiten maatschappelijke schade veroorzaken, in de vorm van schade aan onder andere de gezondheid van mensen en de natuur. Deze industriële activiteiten kennen echter ook baten in de vorm van diensten en producten die we dagelijks gebruiken en voor werkgelegenheid.
Het principe «de vervuiler betaalt» is een belangrijke leidraad in het milieubeleid, zowel nationaal als op EU-niveau. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, geldt bijvoorbeeld voor bodemsanering dat de kosten daarvan zoveel mogelijk op de veroorzaker worden verhaald en wordt er ook voor waterzuivering gekeken hoe dit principe beter toegepast kan worden.
Daarnaast worden schadelijke emissies steeds strenger genormeerd en/of beprijsd via wet- en regelgeving. Voorbeelden hiervan zijn het Europese emissiehandelssysteem voor broeikasgassen en het systeem van de Richtlijn Industriële Emissies (RIE), op grond waarvan best beschikbare technieken verplicht worden gesteld voor de industrie. Dit soort normering gebeurt bij voorkeur in Europese en internationale afstemming, ten behoeve van een gelijk speelveld en voor het voorkomen van weglekeffecten. Op deze manier komt de situatie waarin milieuschade in de prijs van producten is verdisconteerd en de vervuiler betaalt stapsgewijs dichterbij.
Wat is uw reactie op het feit dat slechts 10% van de bedrijven verantwoordelijk is voor 75% van de schade aan onze leefomgeving en welke concrete stappen gaat u wanneer nemen om dit aan te pakken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 werk ik op verschillende manieren aan het inperken van industriële emissies. Het klopt dat grote energie-intensieve industriële activiteiten, ten opzichte van de kleinere industrieën, relatief veel maatschappelijke schade veroorzaken. Dat is gelet op de schaalgrootte van de energie-intensieve industrie ook niet verwonderlijk. Deze industriële activiteiten kennen bovendien ook baten in de vorm van diensten en producten die we dagelijks gebruiken en voor werkgelegenheid.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het marktfalen wordt opgelost en vervuilende activiteiten een financieel realistische prijs krijgen, zodat de maatschappelijke kosten niet langer worden afgewenteld op omwonenden en de maatschappij? Welke concrete acties van uw kant kunnen we daarin verwachten en welke tijdlijn hoort daarbij?
Het principe «de vervuiler betaalt» is een belangrijke leidraad in het milieubeleid, zowel nationaal als op EU-niveau. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 7.
Deelt u de opvatting dat de bescherming van de volksgezondheid centraal moet staan bij de vergunningverlening aan industriële bedrijven en dat dit juridische borging verdient (zeker gezien eerdere schandalen waaruit bleek dat de overheid omwonenden en hun leefomgeving onvoldoende heeft beschermd)?
Bij de vergunningverlening van industriële bedrijven vindt er door het bevoegd gezag een afweging plaats tussen verschillende belangen. Het gezondheids- en milieubelang speelt hierbij een belangrijke rol. Eén van de doelen van de Omgevingswet is dan ook een gezonde fysieke leefomgeving. Een vergunning kan bijvoorbeeld geweigerd worden vanwege ernstige of mogelijk ernstige gezondheidsrisico’s. Hierdoor bestaat er reeds een juridische borging van de bescherming van de volksgezondheid.
Uit het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over Industrie en Omwonenden7 blijkt dat de gezondheid van omwonenden niet altijd afdoende wordt beschermd bij vergunningverlening. Recent heeft de Kamer een juridisch onderzoek ontvangen, waarin knelpunten en oplossingsrichtingen op dit gebied zijn geïdentificeerd8. In het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden wordt verder onder andere gekeken naar hoe gezondheid een meer volwaardige plaats kan krijgen in vergunningverlening. Zo wordt er een onderzoek uitgevoerd naar het meewegen van gezondheid in de Omgevingswet en op welke manier dit mogelijk verstevigd kan worden. In december 2025 wordt hierover gerapporteerd conform eerdere toezeggingen aan de Kamer.
Bent u het ermee eens dat burgers veel te lang in de steek zijn gelaten door de overheid als het gaat om bescherming van hun gezondheid en omgeving tegen vervuilers, en dat het nu aan u is om zo snel mogelijk concrete resultaten te boeken om dit te verbeteren, in plaats van in jarenlange onderzoeken te blijven hangen? Zo nee, waarom laat u dan burgers weer in de steek?
Het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over «Industrie en Omwonenden» bevat confronterende bevindingen, die gaan over de gezondheid van burgers. Zoals aangeven9 in de kabinetsreactie van 10 oktober 2023, zijn dit bevindingen die het kabinet zich als geheel aantrekt en uiterst serieus neemt. Een goede opvolging van de bevindingen van de OVV is daarvoor van belang. In het antwoord op vraag 6 is reeds toegelicht welke stappen hiervoor worden gezet.
Hoe gaat u er – gelet op het feit dat het regelmatig voorkomt dat gegevens aangeleverd door bedrijven onbetrouwbaar of onvolledig waren en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) er in november nog op wees dat emissiemetingen moeten worden uitgebreid en er meer immissiemetingen -metingen op het niveau van de leefomgeving- moeten plaatsvinden – op relatief korte termijn voor zorgen dat uitstootgegevens voortaan gebaseerd zijn op betrouwbare onafhankelijke metingen, waar de toezichthouders zoveel mogelijk direct toegang toe hebben in plaats van afhankelijk voor zijn van bedrijven, en welke concrete stappen met concrete deadlines/tijdpad horen daarbij?
Op dit moment wordt als onderdeel van de Actieagenda Industrie en Omwonenden in kaart gebracht welke verbeteringen en innovaties mogelijk zijn ten aanzien van het monitoren en controleren van verontreinigende emissies bij bedrijven. Hierbij wordt onder andere gekeken naar hoe de kwaliteit en onafhankelijkheid van emissiemetingen kan worden gewaarborgd. Daarnaast wordt ook gekeken hoe het monitoren van schadelijke stoffen naar omwonenden verbeterd kan worden, bijvoorbeeld via metingen van immissies, depositie of biomonitoring. Ook wordt er onderzocht hoe de informatiestroom op het gebied van meetdata tussen bedrijven en toezichthouders kan worden verbeterd. Uw Kamer wordt in december 2025 geïnformeerd over de uitkomsten.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat beter onafhankelijk inzicht komt in zowel de uitstoot van als de blootstelling aan schadelijke stoffen (graag ook een schets van concrete stappen en tijdlijn)?
Zoals aangegeven in bovengenoemd antwoord op vraag 12 wordt dit momenteel onderzocht in de Actieagenda Industrie en Omwonenden. In december 2025 wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten.
Ziet u een rol voor een onafhankelijke toezichthouder om meetgegevens te controleren of een landelijke, onafhankelijke meetdienst? Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat de bestaande toezichthouders voldoende uitgerust zijn om goede controles te kunnen uitvoeren op met name grote, machtige bedrijven?
Bevoegde gezagen en de ILT hebben op grond van hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht reeds het recht om onafhankelijke metingen uit te (laten) voeren bij bedrijven om emissievoorschriften te controleren, en doen dat in praktijk ook. In het kader van de versterking van het VTH-stelsel wordt gewerkt aan het verbeteren van de kennisinfrastructuur van bevoegde gezagen.
Gaat u naar aanleiding van de conclusies inzake de informatiepositie van het bevoegd gezag ten opzichte van bedrijven (uit het juridische onderzoek over omgaan met vergunningen en onzekere risico’s, waaraan gerefereerd wordt in de de Voortgangsbrief Industrie en Omwonenden[3]), ook daadwerkelijk werken aan regelgeving om de informatiepositie van het bevoegd gezag ten opzichte van bedrijven te verbeteren (bijvoorbeeld in het Bkl)? Kunt u toezeggen om nog dit jaar een concreet wijzigingsvoorstel in gang te zetten? Zo nee, wat gaat u dan wel concreet doen en per wanneer?
Zoals u weet is het kabinet demissionair en daarom terughoudend met nieuwe beleids- en/of wetswijzigingen. Wel worden via verschillende maatregelen reeds stappen gezet met betrekking tot het versterken van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving in de breedte. Dit versterkt ook de informatiepositie van het bevoegd gezag ten opzichte van bedrijven.
Ook verbetert de informatiepositie van het bevoegd gezag door de implementatie van de Richtlijn Industriële Emissies. Specifiek op het gebied van stoffen met onzekere risico’s wordt het bevoegd gezag ondersteund door bijvoorbeeld de ontwikkeling van de zogeheten Routekaart Voorzorg Beter Toepassen. Hierover zijn momenteel gesprekken gaande met zowel bevoegde gezagen, omgevingsdiensten en branches.
Welke concrete stappen worden er gezet om de monitoring van industriële emissies te verbeteren, zodat deze fijnmazig, onafhankelijker en zoveel mogelijk realtime plaatsvinden?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 12 en vraag 14.
Welke concrete maatregelen neemt u om de omgevingsdiensten te versterken, zodat zij beter in staat zijn om de regels rond industriële emissies te handhaven?
Uw Kamer is op 8 mei 2025 geïnformeerd over de maatregelen die worden genomen om het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) milieu in het algemeen te versterken10. Het gaat om een breed pakket aan maatregelen, waarvan wijziging van wet- en regelgeving onderdeel uitmaakt.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de blootstelling van omwonenden aan schadelijke stoffen beter in kaart wordt gebracht, bijvoorbeeld via biomonitoring?
De Gezondheidsraad heeft in 2024 geadviseerd om een structureel meetprogramma op te zetten voor meting van chemische stoffen met behulp van biomonitoring. Op basis van dat advies had het kabinet nog onvoldoende informatie over de beste invulling van zo’n meetprogramma en de bijbehorende kosten. Om die reden heeft het kabinet het RIVM opdracht gegeven tot het uitvoeren van een modelleringsstudie, waarin verschillende varianten in kaart worden gebracht en een realistische inschatting wordt gemaakt van de bijbehorende kosten12. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van de ervaringen van lopende meetprogramma’s in andere landen. Het RIVM verwacht de modelleringsstudie eind 2025 op te kunnen leveren. Op basis van die modelleringsstudie zal het kabinet een afweging maken over het instellen van een meetprogramma voor blootstelling aan chemische stoffen. Het kabinet verwacht hier op zijn vroegst in de eerste helft van 2026 op terug te kunnen komen.
Bent u bereid om maatwerkafspraken met vervuilende bedrijven alleen aan te gaan wanneer er garanties zijn dat deze daadwerkelijk leiden tot wat gezondheidsexperts bestempelen als voldoende bescherming van de gezondheid van omwonenden, zoals door de Expertgroep Gezondheid is geadviseerd, waarbij een sterk uitgeruste toezichthouder de voortgang van afspraken monitort en waarbij als blijkt dat een bedrijf zich niet aan afspraken houdt er meteen harde sancties volgen?3 Zo niet, waarom laat u omwonenden weer in de steek?
De ministeries van KGG en IenW trekken met de maatwerkaanpak samen op om te bevorderen dat bedrijven én omwonenden een gezonde toekomst hebben. De Adviescommissie Maatwerkafspraken Verduurzaming Industrie (AMVI) toetst naast de bijdrage van de beoogde maatwerkafspraken aan de verbetering van het klimaat ook de verbeteringen voor de leefomgeving. Uiteraard worden (de effecten van) bedrijfsactiviteiten begrensd door de relevante vergunningen, zoals dat voor ieder bedrijf geldt.
Goede monitoring van de afspraken is belangrijk om te bewaken dat resultaten daadwerkelijk worden gerealiseerd. Dit is ook onderdeel van elke maatwerkafspraak. Op deze manier kan tijdig worden bijgestuurd in het geval dat doelstellingen onverhoopt niet (tijdig) kunnen worden gerealiseerd. Zoals eerder aangegeven, zijn er reeds middelen gereserveerd in het Klimaatfonds voor versterking van toezicht en handhaving ten behoeve van de maatwerkafspraken.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
In de vragen zit deels overlap. Om die reden is enkele keren verwezen naar een eerder antwoord. Verder vereisten verschillende vragen afstemming met andere departementen. Beantwoording binnen de gestelde termijn was daarom niet mogelijk. Op 28 mei is daarom een uitstelbrief aan uw Kamer verstuurd.
De verjaring van schadeclaims bij invaren van pensioenen |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Agnes Joseph (NSC) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 10 april 2025, waaruit blijkt dat schadeclaims wegens fouten van pensioenfondsen in beginsel na 20 jaar verjaren?1
Deelt u de opvatting dat, gelet op deze uitspraak en het algemene verjaringsleerstuk uit Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, geconcludeerd kan worden dat een rechtsvordering tot schadevergoeding wegens rekenfouten bij het invaren, dan wel schade als gevolg van het invaren ten opzichte van de situatie waarin niet zou zijn ingevaren, in beginsel na uiterlijk 20 jaar verjaart?
Acht u het in dat licht niet problematisch dat deelnemers in veel gevallen – bijvoorbeeld jongere deelnemers zoals veertigers – pas over circa 25 jaar kunnen vaststellen wat hun feitelijk pensioenresultaat is, terwijl zij bovendien niet zelfstandig kunnen nagaan of hun transitieaanspraak correct is berekend en geen inzicht hebben in de verjaringsproblematiek?
Deelt u de zorg dat dit des te problematischer is nu deelnemers geen bezwaarrecht hebben bij het invaren, omdat het bezwaarrecht op grond van artikel 83 Pensioenwet (Pw) door artikel 150l Wet toekomst pensioenen (Wtp) buiten toepassing is verklaard?
Hoe verhoudt deze uitspraak van de Rechtbank zich tot uw antwoord op eerdere Kamervragen2 waarin aangegeven wordt dat niet gegarandeerd kan worden dat er op een later moment na invaren nog fouten in administraties aan het licht kunnen komen?
Bent u bereid om een lex specialis op te nemen in de Pensioenwet waarin wordt bepaald dat de absolute verjaringstermijn in geval van schade door invaren wordt verlengd naar 30 jaar, dan wel dat de aanvang van de absolute verjaringstermijn niet begint bij het schadeveroorzakende moment, maar bij het moment waarop de deelnemer daadwerkelijk bekend is geworden met het schadeveroorzakend feit?
Bent u het eens met de conclusie in dit geval niet kan worden aangesloten bij artikel 59 Pw, aangezien het hier een toekenningsvordering en geen uitkeringsvordering betreft?
Indien u niet bereid bent deze aanvullende rechtsbescherming te bieden, welke concrete en realistische maatregelen bent u dan wél bereid te steunen om de rechtspositie van deelnemers in dit opzicht te versterken?
Bent u het ermee eens dat deelnemers hun pensioenopbouw niet zelfstandig kunnen berekenen door gebrek aan toegang tot fondsspecifieke gegevens zoals sterftetafels, omrekentabellen en wisselende loon- en franchisewijzigingen?
Bent u daarom bereid te regelen dat pensioenfondsen verplicht worden om aan deelnemers een rechtsgeldig en begrijpelijk document te verstrekken – anders dan het pensioenreglement – waaraan deelnemers – in tegenstelling tot het uniform pensioenoverzicht (UPO) – wél rechten kunnen ontlenen?
Bent u ook bereid om pensioenfondsen te verplichten een disclaimer op te nemen in het UPO, waarin expliciet wordt gewezen op de toepasselijke verjaringstermijn en de mogelijke consequenties hiervan voor de rechtspositie van deelnemers?
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden binnen 3 weken?
De scheve verdeling in structurele asielopvangplekken tussen rijke en arme gemeenten |
|
Jimmy Dijk (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Wat vindt u van het feit dat armere gemeenten in Nederland zo’n vijf keer meer structurele asielopvang bieden dan rijkere gemeenten?
Bent u bekend met het nieuws dat er in Zutphen een asielopvang zal worden geopend die 30 jaar lang moet gaan dienen als asielopvang?1
Hoe reageert u op de bewoners van Zutphen die aangeven dat Zutphen nu al meer of evenveel aan vluchtelingenopvang organiseert (1.100) dan alle 20 rijkste gemeenten bij elkaar? Hoe reageert u op deze bewoners die aangeven dat het nu wel eens tijd wordt dat deze 20 gemeenten ook enige verantwoordelijkheid gaan nemen?
Is dit de enige optie waaraan wordt gedacht als het gaat om het ontlasten van Ter Apel als opvanglocatie voor asielzoekers? Zo nee, welke plekken zijn er nog meer waarbij gesprekken lopen?
Vindt u het wrang dat het weer niet een van de rijke gemeenten is die wél de verantwoordelijkheid voelt om voldoende asielopvangplekken te realiseren?
Waarom wordt het aanmeldcentrum in Ter Apel niet ontlast door het bouwen van een «dienstencentrum» in één van de rijkste gemeenten die nauwelijks tot niets doen aan (structurele) opvang van vluchtelingen? Waarom laat u deze rijkste gemeenten, die nu en de afgelopen jaren de verantwoordelijkheid hebben ontlopen, dit nu weer doen?
Welke verantwoordelijkheid voelt u als Minister om te zorgen voor een goede spreiding van de asielopvangplekken waarin de sterkste schouders ook de zwaarste lasten dragen?
Op welke manier zal u deze rol oppakken op het moment dat de spreidingswet niet meer van kracht zal zijn?
Deelt u de mening dat de verdeling van het aantal opvangplekken tussen rijke en arme gemeenten momenteel volledig scheef is en dat arme gemeenten relatief veel doen aan de opvang van asielzoekers?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Bloemendaal georganiseerd die momenteel maar 150 plekken tijdelijke opvang organiseert? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Bloemendaal om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Laren georganiseerd die momenteel maar 50 plekken tijdelijke opvang organiseert en alleen voor minderjarigen? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Laren om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Blaricum georganiseerd die momenteel maar 250 plekken tijdelijke opvang organiseert tot aan juli 2026? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Blaricum om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Heemstede georganiseerd die momenteel 16 plekken heeft? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Heemstede om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Rozendaal georganiseerd die momenteel maar 55 plekken heeft voor enkel Oekraïners? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Rozendaal om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Gooise Meren georganiseerd die momenteel maar 300 plekken heeft tot 2027? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Gooise Meren om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Voorschoten georganiseerd die momenteel nog niks aan opvang heeft gerealiseerd? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Voorschoten om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Amstelveen georganiseerd die momenteel maar 60 plekken heeft? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Amstelveen om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Landsmeer georganiseerd die momenteel maar 12 tijdelijke plekken aan opvang organiseert? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Landsmeer om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente De Bilt georganiseerd die pas over een aantal jaar 300 plekken heeft? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente De Bilt om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Vught georganiseerd die momenteel maar 348 plekken tijdelijke opvang organiseert alleen voor Oekraïners? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Vught om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Castricum georganiseerd die momenteel niks aan opvang organiseert? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Castricum om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Lansingerland georganiseerd waarbij binnenkort alle opvangplekken sluiten? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Lansingerland om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Ouder-Amstel georganiseerd die momenteel maar 39 plekken tijdelijke opvang organiseert tot aan 2027? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Ouder-Amstel om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Bergen (Noord-Holland) georganiseerd die momenteel maar 30 plekken heeft alleen voor minderjarige meisjes? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Bergen om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Heiloo georganiseerd die momenteel maar 85 plekken tijdelijke opvang organiseert alleen voor Oekraïners? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Heiloo om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Waalre georganiseerd die momenteel niks aan opvang organiseert? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Waalre om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Oostzaan georganiseerd die momenteel maar 60 plekken tijdelijke opvang organiseert alleen voor Oekraïners? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Oostzaan om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Bent u het eens met de stelling dat er eerst een «dienstencentrum» moet worden gebouwd in één van de rijkste gemeenten met het minste opvangplekken, de minste sociale huurwoningen en de laagste hoeveelheid statushouders? Zo ja, welke gemeente voldoet aan deze kenmerken? Zo niet, waarom niet en waarom wel in Zutphen?
Bent u bereid om in samenwerking met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en de hierboven genoemde gemeenten meer structurele opvangplekken te realiseren?
Bent u het eens met de stelling dat er meer structurele opvangplekken moeten komen in de 20 rijkste gemeenten die nu niet of nauwelijks structurele plekken hebben in plaats van noodopvang zodat commerciële beunhazen geen miljoenenwinsten meer maken van ons belastinggeld?
De kosten van de energie-infrastructuur |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre zijn alle opties onderzocht om de verwachte investeringsbehoefte tot 2040 van netto 219 miljard euro (range € 156–282 miljard) in energie-infrastructuur om de klimaat- en energieambities te realiseren, zoals in het FIEN+ rapport becijferd, te dempen? In hoeverre vormt het uitgangspunt van het Interdepertamenraal Beleidsonderzoek (IBO) bekostiging van de elektriciteitsinfrastructuur dat het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) als vertrekpunt heeft gekozen een beperking daarbij?
Het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) is als uitgangspunt meegegeven in de taakopdracht aan dit IBO. Het NPE vormt de strategie van het kabinet om toe te werken naar een robuust en klimaatneutraal energiesysteem in 2050. Gegeven deze ambitie is in het IBO onderzocht hoe groot de cumulatieve investeringsopgave voor het elektriciteitsnetwerk richting 2040 is, en hoe nadere keuzes om het net beter te benutten deze opgave kunnen dempen. In het IBO zijn daarnaast twee gevoeligheidsanalyses verkend die uitgaan van een lagere elektriciteitsvraag in 2040 ten opzichte van het II3050-scenario Nationaal Leiderschap, dat door veel netbeheerders gebruikt wordt als basis voor hun investeringsplannen. In beide gevoeligheidsanalyses zijn de lagere investeringskosten en de dalende volumes in eenzelfde ordegrootte meegenomen. Deze verkenning geeft dan ook aan dat het netto-effect op de netkosten voor afnemers beperkt of niet significant zal zijn.
Deze gevoeligheidsanalyses zijn eerste verkenningen. Het IBO adviseert dan ook meer kennis op te bouwen over de kosten en baten van het totale energiesysteem van de toekomst en de transitie ernaartoe voor een betere besluitvorming. In de kabinetsreactie op het IBO heeft het kabinet dan ook aangekondigd een gericht publiek kennisprogramma op te zetten. Hiermee wordt beter inzicht verkregen in de kosten, baten en verdelingsaspecten van de energietransitie, inclusief de effecten van beleidskeuzes en hiervoor wordt gezamenlijk kennis, data en methoden ontwikkeld, zoals ook over is gewisseld tijdens het commissiedebat Nettarieven op 14 mei jl. Het kabinet heeft hiervoor de samenwerking gezocht met de publieke kennisinstellingen (PBL, CPB, TNO, CBS en RVO). Bij de aankomende jaarlijkse Klimaat- en Energienota, die dit jaar met Prinsjesdag aan de Kamer zal worden gestuurd, wordt hier uitgebreider op ingegaan.
Hoe zorgt u ervoor dat de inzichten en kosten die als resultaat in het FIEN+ rapport naar voren komen weer als input worden gebruikt voor het NPE? Welke wisselwerking is er tussen de inzichten uit het FIEN+ rapport en het NPE? Deelt u de mening Bent u de mening dat het NPE aangepast zou moeten worden op basis van de inzichten uit het FIEN+ rapport? Is een 5-jaarstermijn daarbij niet te lang?
Het NPE is ontworpen als een adaptief plan. Omdat actuele ontwikkelingen ertoe kunnen leiden dat een vijfjaarlijkse actualisatie van het NPE ontoereikend is, biedt de vijfjaarlijkse cyclus van het NPE de mogelijkheid van tussentijdse actualisatie. Dit betekent dat de plannen in het NPE ten minste elke 5 jaar, maar als het nodig is ook tussentijds, worden herijkt op basis van nieuwe inzichten en nieuwe ontwikkelingen. Het kabinet is van mening dat er meerdere grote ontwikkelingen zijn die aanleiding geven om het NPE in 2026 op deze punten te actualiseren. De aankomende Klimaat- en energienota zal alvast een doorkijk geven van de belangrijkste onderwerpen en richting van de actualisatie van het NPE.
Bij het maken van het NPE 2023 is destijds gebruik gemaakt van inzichten uit verschillende integrale systeemstudies, waarbij ook de kosten (inclusief de kosten van elektriciteitsnetwerken) meegewogen zijn in nauwe samenwerking met publieke kennisinstellingen en de netbeheerders, bijvoorbeeld door gebruik te maken van inzichten uit verschillende systeemstudies. Sindsdien, zoals in FIEN+ blijkt, zijn de kosteninschattingen voor elektriciteitsinfrastructuur flink omhoog bijgesteld. Deze inzichten worden dan ook meegenomen bij de aangekondigde actualisatie van het NPE in 2026.
Deelt u de mening dat, gelet op de forse investeringen die gedaan moeten worden, het erg belangrijk is steeds op zoek te gaan naar de meest kostenoptimale invulling van de Nederlandse energie- en klimaatambities? In hoeverre is het huidige beleid daartoe in staat?
Het kabinet deelt deze opvatting. Zoals het NPE beschrijft is betaalbaarheid één van de centrale publieke belangen waar het energiebeleid op gericht is. Kosten en betaalbaarheid voor gebruikers neemt het kabinet dan ook mee in het maken van keuzes. Om goede keuzes te maken voor een kostenoptimale invulling van de transitie naar een robuust en klimaatneutraal energiesysteem maakt het kabinet gebruik van kennis die hierover is, zoals optimalisatiestudies van verschillende partijen. Zoals toegelicht onder antwoord 1, is het kabinet van mening dat dit nog beter kan en start daarom een gericht kennisprogramma met de publieke kennisinstellingen. Daarnaast, zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het IBO, gaat het kabinet in gesprek met netbeheerders om een netwerktoets uit te werken, waarmee bij grote keuzes over de inrichting van het energiesysteem een toets kan worden gedaan wat de impact daarvan is op de infrastructuurkosten, zodat deze goed meegewogen kan worden.
Klopt het dat het NPE niet is gebaseerd op een optimalisatiestudie, waarin gezocht wordt naar de laagste systeemkosten binnen de kaders van de energie- en klimaatambities van Nederland? Bent u van mening dat de inzichten die zijn opgedaan (zoals de 88 miljard euro die nodig zijn voor de investeringen in wind op zee) in het FIEN+ rapport en in het IBO een plek moeten krijgen in de zoektocht naar een kostenoptima(a)l(er) energiesysteem?
Bij het opstellen van het NPE is gebruik gemaakt van meerdere systeemstudies, waaronder optimalisatiestudies. In deze studies zijn ook de kosten meegenomen. Daarnaast is bij het opstellen van het NPE een aparte meta-studie uitgevoerd waarbij inzichten uit de verschillende studies naast elkaar zijn gezet en de gemene delers en verschillen zijn geïnventariseerd. Bij actualisatie en/of herijking van het NPE zal het kabinet gebruik maken van de meest actuele inzichten uit verschillende studies, waaronder FIEN+ en het IBO, en daarnaast het nieuwe kennisprogramma dat wordt opgestart.
Deelt u de mening dat de gebruikte aannames ten aanzien van energiemix en kosten van energie-opties en -infrastructuur vaak niet transparant – althans niet makkelijk herleidbaar – zijn? Deelt u ook de mening dat het feit dat er veel onderlinge verwijzingen tussen rapporten en rekenmodellen bestaan, de uitkomsten kwetsbaar maken en kunnen leiden tot uitkomsten die zichzelf bevestigen?
Het kabinet ziet bij systeemstudies een gemengd beeld ten aanzien van adequate beschrijving van aannames, uitgangspunten – en de duiding van de invloed hiervan – op de uitkomsten van studies. Bij de ene studie is dat makkelijker te herleiden dan de andere. De meta-studie die bij het opstellen van het NPE in opdracht van het kabinet is uitgevoerd onderschrijft dit beeld. Het kabinet ziet dan ook het potentiële risico van teveel kruisverwijzingen. Het kabinet ziet als een oplossingsrichting hiervoor het hanteren van gelijke uitgangspunten, wat het mogelijk maakt voort te kunnen bouwen op onderzoeksresultaten en de onderlinge vergelijkbaarheid van studies en onderzoeksrapporten vergroot. Met het kennisprogramma door publieke kennisinstellingen, zoals beschreven in vraag 1, beoogt het kabinet de transparantie over aannames en inzichten over de samenhang van verschillende kostenaspecten te vergroten. Dit is nodig, juist ook op het punt van de infrastructuurkosten (zie ook het antwoord op vraag 11).
Daarnaast maakt het kabinet, zoals aangekondigd in de kabinetsreactie op het IBO, werk van het IBO-advies om het proces voor het gezamenlijk opstellen van langetermijnscenario’s, die de basis vormen voor investeringsplannen, te verbeteren. Onderdeel daarvan is om in gezamenlijkheid te komen tot transparante uitgangspunten waarop de scenario’s worden gebaseerd. Een ander onderdeel is om de scenario’s door te vertalen naar een integrale infrastructuurplanning, waarin ook de ruimtelijke dimensie wordt betrokken. Dit draagt ook bij aan inzicht in de effecten van beleidskeuzes op systeemniveau en hoe de energie-infrastructuur zo efficiënt mogelijk ingericht en benut kan worden. Op deze manier is de ontwikkeling van infrastructuur niet enkel een optelsom van bottom-up plannen en wensen, maar kan de overheid met bepaalde structurerende keuzes – bijvoorbeeld in ruimtelijke inrichting of het opschalingstempo van bepaalde technieken – ook invloed uitoefenen dat het systeem zo ontwikkeld dat het de grootste maatschappelijke waarde tegen de laagste kosten geeft.
Bent u er bijvoorbeeld van overtuigd dat de gedane studies adequaat genoeg zijn om te beoordelen of een hogere adoptie van kernenergie (conventioneel en/of Small Modular Reactors (SMR's)), groen gas, hybride warmtepompen tot lagere systeemkosten zullen leiden? Deelt u de meining dat dit tentatief is uitgezocht, maar toch meer robuust onderzoek vergt?
Hoewel systeemmodellen voortdurend ontwikkeld en verbeterd worden, geven uitgevoerde studies al een robuust beeld over de systeemoptimale inzet van groen gas en hybride warmtepompen in het toekomstige energiesysteem (zie ook het antwoord hieronder op vraag 16). Voor de rol van kernenergie zijn er reeds systeemstudies uitgevoerd die laten zien dat conventionele centrales vanuit systeemkostenperspectief een goede toevoeging kunnen zijn.1 2 Op dit moment wordt een verdiepende systeemstudie uitgevoerd voor kernenergie. Deze studie verkent de bijdrage van zowel grootschalige kerncentrales als SMR’s aan de systeemkosten. Deze studie wordt naar verwachting met de volgende voortgangsbrief kernenergie aan de Kamer aangeboden. Aangezien SMR’s zich nog in een vroeg stadium van ontwikkeling bevinden, zijn de verwachtingen ten aanzien van kosten, schaalbaarheid en realisatietijd voorlopig en onderhevig aan verandering en grote onzekerheidsmarges. Verdere analyse is daarom ook op dit vlak wenselijk.
Bent u het eens met de auteurs van het FIEN+ rapport wanneer zij het volgende schrijven:«Er kunnen daarom geen conclusies getrokken worden aan de hand van dit rapport over een andere of optimalere invulling van de energiemix. Daarvoor is een breder onderzoek nodig dat ook kijkt naar interactie-effecten tussen (1) de invulling van de energiemix, (2) de investeringen die vervolgens nodig zijn in de netten als gevolg van deze energiemix, (3) de impact van deze energiemix op elektriciteits- en gasprijzen en (4) evt. overige kosten te maken door eindgebruikers»? Bent u het ermee eens dat zo’n breder onderzoek wel nodig is?
Ja. Het kabinet start hiertoe het reeds eerder genoemde kennisprogramma op met de publieke kennisinstellingen (PBL, CPB, TNO, CBS en RVO).
In hoeverre zijn de aannames in de prognose van zonne-energie in het FIEN+ rapport adequaat, nu de salderingsregeling abrupt door dit kabinet wordt afgebouwd en ook zon op land beperkt wordt? Is de aanname dat er tot 2030 55 GWp aan zon-PV (zonnepanelen) bijkomt, realistisch?
De prognoses in het FIEN+ rapport zijn gebaseerd zijn op de investeringsplannen van 2024 van de netbeheerders. Netbeheerders hebben aanvullende informatie aangeleverd zodat een gezamenlijke projectie richting 2040 kan worden gemaakt, dus voorbij de IP-periode. Daarbij is gegeven de (beleids-)onzekerheden bewust een bandbreedte gehanteerd. Recente beleidsvoornemens zoals de afbouw van de salderingsregeling zijn daarin nog niet meegenomen. Netwerkbeheerders moeten rekening houden met verschillende mogelijkheden en daar hun investeringsplannen op aanpassen en doen dat ook elke twee jaar. Op 13 mei hebben de netbeheerders de meest actuele scenario’s gepresenteerd die ten grondslag zullen liggen aan de investeringsplannen van 2026. De netbeheerders gaan er in hun plannen van uit dat Nederland koerst op een klimaatneutraal energiesysteem in 2050. Om dat te bereiken is sterke groei van zowel zon-PV als Wind op zee richting de toekomst benodigd, met een forse onzekerheidsmarge. Naarmate hier vanuit de markt en de overheid meer zekerheid over ontstaat, zullen netbeheerders in staat zijn de precieze netwerkbehoeften voor de toekomst beter te ramen. In de klimaat- en energienota 2025 en later bij de actualisatie van het NPE in 2026 gaat het kabinet verder in op de verwachte ontwikkelingen van zowel zon-pv als wind op zee.
In hoeverre zijn de aannames in de prognose van wind op zee in het FIEN+ rapport adequaat, nu wind op zee internationaal tegen kostenstijgingen aanloopt? Is de aanname dat er tot 2030 17 GW bijkomt, realistisch?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat doordat de kosten van de aansluiting van de windparken op zee worden verrekend in de nettarieven van alle Nederlandse aangeslotenen, dit betekent dat de prijs van elektriciteit uit windenergie lager is dan wanneer de kosten via een producententarief in de elektriciteitskosten zelf zouden worden verrekend? Betekent dit ook dat bij export van elektriciteit naar omliggende landen, deze landen daar een onterecht voordeel bij hebben? Is dit reden om de kosten van de elektriciteitsinfrastructuur op zee in de elektriciteitskosten zelf te verwerken (zodat ook verbruikers in andere landen meebetalen aan de kosten van energie-infrastructuur in Nederland)?
Ja, voor een deel is dat juist. De invoer van een producententarief zou leiden tot hogere kosten voor windparken op zee. Een impact op de prijs van de elektriciteit geproduceerd door windparken op zee is mogelijk, maar de mate waarin dit zou gebeuren is onzeker, omdat individuele producenten niet altijd hun eigen verkoopprijs kunnen bepalen, maar onderdeel zijn van een concurrerende elektriciteitsmarkt.
Uit een studie van CE Delft naar de impact van producententarief blijkt dat hoogstwaarschijnlijk slechts een relatief marginaal deel van de netkosten effectief neergelegd kan worden bij buitenlandse partijen. Dit heeft ook te maken met Europese beperkingen op de hoogte van het invoertarief. CE Delft schat in dat, voor zover Nederlandse producenten het invoedtarief kunnen meenemen in hun prijszetting, zij daarmee in 2030 € 22–37 miljoen euro per jaar aan netkosten indirect bij buitenlandse partijen in rekening zouden kunnen brengen. Dit is het deel van de Nederlandse netkosten dat niet (direct of indirect) door Nederlandse aangeslotenen betaald hoeft te worden. Vergeleken met de verwachte, totale jaarlijkse elektriciteitsnetkosten van 10,1 miljard in 2030 gaat het dan om minder dan een half procent.
Er zijn ook grote nadelen aan een producententarief. Voor nieuwe windparken geldt dat zij deze zouden betrekken bij hun tenderbod. Dat zou kunnen leiden tot minder opbrengsten voor de veiling van de kavel, meer noodzaak voor subsidie in enige vorm of het uitblijven van een bod. De invoering van een producenten tarief raakt mogelijk het tempo van de huidige uitrol van wind op zee en de haalbaarheid van toekomstige windenergieprojecten.
Om te borgen dat ook op langere termijn de kosten en baten van nieuwe infrastructuurprojecten op zee eerlijk worden verdeeld, werkt het kabinet samen met netbeheerders, andere lidstaten en de Europese Commissie aan afspraken over kostenverdeling bij grensoverschrijdende projecten, o.a. binnen de North Seas Energy Cooperation (NSEC). In het Windenergie Infrastructuurplan Noordzee (WIN) zal worden ingegaan op de mogelijkheden voor nieuwe interconnectoren met buurlanden waarbij de verdeling van de kosten en baten hiervan nauwkeurig wordt afgewogen.
Hoe beoordeelt u de volgende observatie in het IBO: «Een belangrijke eerste observatie is dat in de huidige beleidsvorming voornamelijk scenario’s worden gebruikt die gebaseerd zijn op een technische optimalisatie van vraag en aanbod binnen het energie- of elektriciteitssysteem. Er wordt echter in beperkte mate rekening gehouden met de rol, ontwikkeling en de kosten van de (elektriciteits-) infrastructuur. Als de infrastructurele dimensie integraal zou worden meegenomen, wordt de complexiteit weliswaar groter, maar komen de volledige systeemeffecten en -kosten wel eerder en beter in beeld»? Bent u het met deze observatie eens en wat betekent dit voor het NPE?
Het kabinet onderschrijft deze observatie. In de beleidsvorming wordt gebruik gemaakt van inzichten uit verschillende scenario’s, waaronder optimalisatiestudies. In een deel van de optimalisatiestudies wordt geoptimaliseerd op totale systeemkosten, waarbij naast vraag en aanbod ook overige systeemcomponenten zoals infrastructuur, flexibiliteit en opslag worden meegewogen evenals afwegingen buiten de elektriciteitsketen. Het recente zicht op hoge kosten van elektriciteitsinfrastructuur maakt dat deze component in de optimalisatie belangrijker wordt; dit vraagt een hernieuwde kritische blik op de modellering ervan. Toekomstige scenariostudies zullen uitwijzen in hoeverre deze actuele inzichten leiden tot wijzigingen in verwachte uitkomsten. Bij de actualisatie van het NPE in 2026 beoogt het kabinet gebruik te kunnen maken van geactualiseerde scenario’s die een aangescherpt beeld geven van de totale systeemkosten.
Klopt het dat «TenneT voor de opgave van 21 GW reeds financiële verplichtingen is aangegaan en dat een substantieel deel van de investeringsopgave van 88 miljard euro dus al vast ligt en niet gewijzigd kan worden»? Welk deel van de 88 miljard euro ligt financieel al vast?
TenneT krijgt in het ontwikkelkader windenergie op zee opdracht van het kabinet voor de ontwikkeling van het net op zee. De doorlooptijd van de realisatie van de infrastructuur die TenneT aanlegt voor een windpark is lang. Dit is langer dan het bouwen van het windpark zelf. Daarom starten deze investeringen voordat een tender voor een windpark wordt gestart. Daarbij geldt dat het hier een markt betreft waar maar een beperkt aantal partijen deze complexe infrastructuur kan realiseren. TenneT heeft daarom al ruim voor het opleveren van het net op zee contracten afgesloten voor de bouw en aanleg van de verschillende onderdelen van het net op zee, zoals de platforms op zee en de kabels. Dit heeft TenneT voor de gehele 21 GW (inclusief LionLink) en Doordewind II inmiddels gedaan. De totale investeringskosten hiervoor bedragen circa 42 miljard euro. Een deel van dit bedrag is al daadwerkelijk geïnvesteerd, voor een ander deel zijn contracten aangegaan die alleen tegen substantiële kosten kunnen worden geannuleerd. Naast deze kosten leidt annuleren er ook toe dat het betreffende net op zee niet ontwikkeld wordt.
Hoe beoordeelt u de volgende stellingname in het IBO: «Andere systeemkeuzes, zoals meer kernenergie in plaats van windenergie op zee, leiden volgens een eerste inschatting niet tot lagere systeemkosten. Ze kunnen wenselijk zijn vanwege andere publieke belangen, zoals leveringszekerheid»? Waarop is deze inschatting gebaseerd? Deelt u de mening dat deze inschatting niet meer is dan een grove inschatting en meer onderzoek verdient dan deze inschatting?
Het kabinet onderschrijft de stelling in het IBO dat met de huidige kennis er niet gezegd kan worden dat andere systeemkeuzes leiden tot een significant ander beeld van de totaalkosten. Tegelijkertijd onderschrijft het kabinet de constatering in het IBO dat dit slechts een eerste inschatting is en nader onderzocht moet worden. Binnen de opdracht en het tijdpad van het IBO was evenwel zeer beperkt de tijd om de impact van andere systeemkeuzes, zoals een grotere rol van kernenergie in het energiesysteem op de totale systeemkosten in detail te analyseren. Voor het energiesysteem als geheel start het kabinet het eerdergenoemde kennisprogramma. Specifiek voor de vraag over kernenergie wordt verwezen naar het antwoord op vraag 15.
Deelt u de mening dat een inschatting welke rol kernenergie kan spelen in meer kostenoptimale energiesysteemkeuzes die gebaseerd is op a) één scenario uit het Energie Transitie Model (ETM), b) op basis van het II3050-scenario Nationaal Leiderschap, c) waarbij het ETM-model geen gedetailleerde netwerktopologie van het Nederlandse elektriciteitsnetwerk bevat (!), en d) de kostenkentallen zijn gebaseerd uit het rapport Net voor de toekomst uit 2017 (!), verre van robuust is en niet gebruikt kan worden om harde conclusies te trekken over de rol van kernenergie in de energiemix?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid alsnog robuuste analyses te laten maken over de rol van kernenergie (inclusief SMRs geplaatst bij industrieclusters) in een kostenoptimaal energiesysteem waarbij de meest recente inzichten ten aanzien van de kosten van elektriciteitsinfrastructuur zijn meegenomen?
Het kabinet deelt de mening dat het verstandig is om aanvullend onderzoek te doen naar de rol van kernenergie, inclusief Small Modular Reactors (SMR’s) bij industrieclusters, in het licht van een kostenoptimaal energiesysteem. Hierover loopt op dit moment een omvangrijke studie bij TNO met de vraag hoe kernenergie – zowel grootschalige centrales als SMR’s – bijdraagt aan de systeemkosten, inclusief de benodigde infrastructuur. In deze studie wordt specifiek gekeken naar onderliggende kostencomponenten, waaronder investeringen in infrastructuur, flexibiliteitsbehoeften en elektrificatie in de gebruikssectoren. Aanvullend worden er gevoeligheidsanalyses uitgevoerd, onder andere op investeringskosten, infrastructuurkosten en kosten van flexibiliteitsopties. De resultaten van deze studie verwacht ik dit najaar.
Daarnaast wordt binnen het Programma Energiehoofdstructuur (PEH2) gewerkt aan een analyse van de impact van de locatiekeuze van aanvullende kerncentrales (centrale 3 en 4) op de energie-infrastructuur. Stationsimpact van SMR’s wordt eveneens meegenomen. De tussenresultaten hiervan worden meegenomen in de hoofdlijnenbrief die voor 2026 is voorzien. Daarna vindt nog een milieueffectanalyse plaats en vaststelling van PEH2 volgt in 2028. Inzichten van zowel de systeemstudie als het onderzoek in PEH2 worden meegenomen bij het maken van keuzes over de inrichting van het toekomstige energiesysteem.
Klopt het dat de berekeningen voor het aandeel hybride en all-electric warmtepompen in het energiesysteem zijn gebaseerd op de aanname dat er 2 miljard m3 aan groen gas en waterstof beschikbaar is in 2050 als klimaatneutrale gassen in de gebouwde omgeving (Startanalyse, ASA2025)? Klopt het dat bij een hoger volume beschikbare klimaatneutrale gassen in 2050 het aandeel hybride warmtepompen stijgt en dat dit tot lagere energiesysteemkosten leidt? Is het daarom verstandig beter te onderzoeken of een hoger aandeel klimaatneutrale gassen en hybride warmtepompen tot lagere energiesysteemkosten leiden?
Het PBL gaat in de startanalyse inderdaad uit van beschikbaarheid van 2 miljard m3 aan klimaatneutrale gassen, waarvan 0,5 miljard m3 gereserveerd is voor een bijdrage aan warmtenetten. Daarbij geeft het PBL aan dat de beschikbaarheid en kosten van de klimaatneutrale gassen voor de gebouwde omgeving zeer onzeker zijn. PBL concludeert dat inzet van deze gassen – groen gas en/of waterstof – in de gebouwde omgeving deels goedkopere oplossingen biedt dan alternatieven. Deze uitkomsten zijn gevoelig voor aannames over de (onzekere) prijs van klimaatneutrale gassen en voor de mate van isolatie. PBL geeft in de gevoeligheidsanalyse aan dat bij hogere prijzen voor klimaatneutrale gassen of betere isolatie de hybride oplossing minder vaak tot de laagste nationale kosten leidt. Bij isolatie tot schillabel B+ leidt bijvoorbeeld de hybride oplossing bijna nergens meer tot de laagste nationale kosten. Bij hoge marktprijzen voor klimaatneutrale gassen (3 euro per m3) treedt eenzelfde effect op. Hiernaast is de scope van de startanalyse begrensd tot de gebouwde omgeving waardoor vanuit de startanalyse geen zicht kan worden gegeven op de effecten op kosten elders in het systeem.
Tegelijk constateert het PBL in zijn trajectverkenning klimaatneutraal uit 2024 (TVKN) dat vanuit een systeemperspectief de inzet van brandstoffen uit biogrondstoffen en waterstof – vanwege beperkte overall beschikbaarheid – daar zou moeten plaatsvinden waar nauwelijks alternatieven zijn. De TVKN-trajecten schetsen daarom vaak juist een lagere inzet van klimaatneutrale gassen in de gebouwde omgeving, zodat met inzet van de beschikbare biogrondstoffen en waterstof op andere plaatsen in het systeem kosten bespaard kunnen worden. De beschikbaarheid en prijs van duurzame biogrondstoffen en waterstof vormen grote onzekerheden richting het toekomstige energiesysteem die de systeemkosten behoorlijk kunnen beïnvloeden. Inzet op het ontsluiten van klimaatneutrale gassen is daarom no-regret, maar te sterke verwachtingen over de mogelijkheden kunnen leiden tot onderontwikkeling van andere sporen. Het kabinet houdt in zijn planvorming oog voor nieuwe inzichten ten aanzien van biogrondstoffen en waterstof en zal waar relevant de koers daarop aanpassen. Vanwege de onzekerheden in beschikbaarheid en prijsvorming van klimaatneutrale gassen is het uitgangspunt voor de gebouwde omgeving om te starten bij wijken waar het alternatief duidelijk is of waar een andere reden is om te beginnen, zoals een bewonersinitiatief of vervangingsmoment.
Hoe voorkomt u dat er nog lang gepraat wordt over het beperken van de stijging van netkosten, maar dat concrete maatregelen, zoals het introduceren van een tarievenstelsel dat netbewust gedrag (zoals netbewust laden van de elektrische auto) worden gestimuleerd? Hoe gaat u deze stappen snel afdwingen, zodat we daadwerkelijk miljarden euro’s aan netverzwaringen kunnen uitsparen?
Het kabinet heeft in reactie op het IBO een beleidsagenda uiteengezet die bestaat uit: (1) betere benutting van het net; (2) het verlagen van de energierekening en het anders verdelen van de netkosten en (3) het stroomlijnen van de besluitvorming.
In nauwe samenwerking met alle betrokken partijen, in het bijzonder de netbeheerders, ACM en medeoverheden, zal de prioriteit blijven liggen bij betere benutting van het net. In het LAN worden veel van deze maatregelen ontwikkeld. Zo kunnen we sneller de wachtrij verkleinen en op termijn de kosten dempen.
Dit vergt een omvattende aanpak om zoveel mogelijk te besparen. Er is geen sprake van een keuzemenu. Het kabinet heeft daarom alle maatregelen voor betere benutting van het net uit het IBO integraal overgenomen. Het kabinet onderzoekt bijvoorbeeld samen met de ACM en de netbeheerders of het elektriciteitsnet zwaarder belast kan worden. Dit biedt ruimte voor veel nieuwe en zwaardere aansluitingen en besparingen op de investeringsopgave maar zal moeten worden afgewogen tegen een hoger storingsrisico. Het kabinet zal in de Voortgangsrapportages LAN betere benutting monitoren, bijvoorbeeld ten aanzien van het aantal contracten dat is afgesloten en hoeveel megawatt aan flexibiliteit hiermee is ontsloten. Met de netbeheerders is er overleg op welke wijze deze monitoring kan worden uitgebreid. Ook worden netbeheerders op grond van de nieuwe Energiewet verplicht om in de investeringsplannen ook de inkoop van flexibiliteitdiensten op te nemen die uitbreiding van het net voorkomen of uitstellen. Inkoop van deze diensten zorgt voor een betere benutting van het net.
Zoals bekend heeft de ACM de exclusieve taak om onafhankelijk de tariefstructuren en de hoogte van de nettarieven vast te stellen. Het kabinet heeft op dit vlak dus geen bevoegdheden. Wel is het kabinet regelmatig in gesprek met ACM over de nettarievenstructuur en de wijze waarop deze de Nederlandse energiemarkt beïnvloedt en impact heeft op de energie- en klimaatdoelstellingen of specifieke categorieën van afnemers raakt, die een rol hebben bij het behalen van de energie- en klimaatdoelstellingen, zoals de industrie, batterijen, elektrolysers en huishoudens. Ook oefent het kabinet wel indirect invloed uit op de (hoogte van de) netkosten en daarmee uiteindelijk ook op de nettarieven. Bijvoorbeeld via de eerdere verleende subsidie aan TenneT, de inzet op zwaardere benutting van het elektriciteitsnet, meer ruimtelijke sturing, en andere beleidsopties die in de kabinetsreactie op het IBO uiteen zijn gezet.
Voor de volledigheid merkt het kabinet ook op dat zowel de nettarievenstructuur voor elektriciteit als de aansluit- en transportvoorwaarden van netbeheerders voor elektriciteit in beweging zijn. Veel maatregelen om de netkosten te beperken zijn al genomen of worden binnenkort uitgevoerd. Sinds april 2024 bieden netbeheerders immers al zogenaamde non-firm aansluit- en transportovereenkomsten aan, waarbij in congestiegebieden netgebruikers een flexibel contract kunnen afsluiten in ruil voor korting op de nettarieven. Ook wordt dit jaar het zogenaamde «tijdsduurgebonden transportrecht» ingevoerd op het net van TenneT, dat een netgebruiker een vast recht op transport geeft gedurende 85% van de tijd, opnieuw in ruil voor korting op de nettarieven. Een eerste contract met een grootschalige batterij-exploitant is reeds gesloten. Een ander, nieuw, zogenaamd «tijdsblokgebonden» transportrecht wordt sinds april 2025 aangeboden en geeft netgebruikers het recht op transport binnen met de netbeheerder afgesproken tijdsblokken. Op 1 januari 2025 zijn daarnaast al tijdsgebonden tarieven voor TenneT ingegaan, waarbij het geldende nettarief deels afhankelijk wordt van het moment van dag. Ook is de verwachting dat ACM in 2025 een besluit ook een besluit neemt over de groepstransportovereenkomst, waarna de netbeheerders deze in de tweede helft van 2025 kunnen gaan aanbieden. Vooruitlopend hierop wordt in de praktijk op kleine schaal ervaring opgedaan met deze contractvorm. Tot slot werken netbeheerders aan een voorstel voor tijd- en verbruiksafhankelijke nettarieven voor kleinverbruikers van elektriciteit dat zij eind 2025 bij de ACM indienen. Inzet is dat het gewijzigde nettarief in 2028 in werking treedt. Het kabinet kijkt hoe zij de invoering van dit tijd- en verbruiksafhankelijke nettarief kan ondersteunen.
Bent u bekend met bovenvermeld artikel1 en wat is uw reactie hierop?
Kunt u aangeven om welke aantallen mogelijk malafide jeugdzorgmedewerkers en jeugdigen (en het aantal (licht) verstandelijk beperkten daarbinnen) het gaat?
Waarom is er – gegeven de desastreuze gevolgen voor jongeren – vooralsnog niet voor gekozen alle 62.000 geregistreerden te controleren en enkel een steekproef uit te voeren? Op basis waarvan worden de 3.500 medewerkers geselecteerd? En hoe verhoudt deze controle zich tot de controle van professionals die op basis van een Erkenning Verworven Competenties (EVC) geregistreerd staan, zoals aangegeven in de brief van 31 maart 2025?2
Klopt het dat er tevens sprake is van fraude met bijscholingspunten en zo ja, hoe is het toezicht hierop geregeld? Zal hier nader onderzoek naar worden verricht en zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoe het toezicht op de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) geregeld is en wat de consequenties zijn (behalve dat ze uit het register van SKJ worden geschrapt) voor de personen die frauduleus waren/zijn geregistreerd en wat de consequenties voor SKJ zelf zijn?
Bent u het ermee eens dat het ronselen van kwetsbare jongeren voor criminele activiteiten haaks staat op de aanbeveling «Zorg dat dienstverleners mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB) (tijdig) herkennen, en weten hoe ze vervolgens effectief kunnen communiceren en handelen» uit het Interdepartementaal Beleidsonderzoek mensen met een Licht Verstandelijke Beperking?3 Zo ja, op welke manier wordt deze aanbeveling opgevolgd en ziet u hierin verbetermogelijkheden? Welke concrete stappen bent u van plan te zetten om kwetsbare jongeren te beschermen tegen de praktijken die worden genoemd in het artikel? En kunt u hiervoor een tijdspad schetsen?
Bent u het ermee eens dat dit zoveelste bericht over de vermenging van zorg- en diplomafraude met criminele activiteiten en netwerken laat zien dat de zorgfraude-aanpak ernstig tekortschiet ten koste van kwetsbaren? Zo ja, bent u bereid de fraude-aanpak te verstevigen en op welke termijn informeert u de Kamer hierover?
Het bericht ‘Na vier maanden strengere zzp-handhaving knelt het vooral nog in de zorg’ |
|
Sarah Dobbe (SP), Jimmy Dijk (SP) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Na vier maanden strengere zzp-handhaving knelt het vooral nog in de zorg»?1
Tijdens het Commissiedebat van 19 december 2024, en in de brief van 17 december jl., heeft de Minister van VWS reeds aangegeven dat het voldoen aan de wet- en regelgeving en de opheffing van het handhavingsmoratorium inspanning vergt en een spannend moment kan zijn voor werkgevers en werkenden. Daarbij heeft zij erkend dat het kan gebeuren dat er op bepaalde plekken (tijdelijk) gaten vallen doordat schijnzelfstandigen niet meer ingezet worden. Ook voor de opheffing van het handhavingsmoratorium was het soms al heel lastig om de roosters rond te krijgen; de uitstroom van medewerkers in loondienst naar het zzp-schap is daarbij vaak als een van de oorzaken genoemd. Ik herhaal de eerdere gedeelde verwachting dat de voordelen van de opheffing van het handhavingsmoratorium op schijnzelfstandigheid zullen opwegen tegen de situatie van voor 1 januari 2025 waarin het handhavingsmoratorium nog bestond. Daarbij geldt voor 2025 een zachte landing. De Belastingdienst legt over 2025 geen boetes op en zal in principe eerst in gesprek gaan. Op deze wijze krijgen ondernemers de ruimte om het goed te doen en zich te houden aan de wet- en regelgeving. Uiteraard blijf ik de ontwikkelingen nauwgezet volgen.
Hoeveel zzp’ers zijn er het afgelopen jaar in loondienst getreden bij zorgaanbieders?
Ik beschik niet over cijfers over het aantal zzp’ers dat afgelopen jaar in loondienst is getreden bij zorgaanbieders. In de werkgeversenquête van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW) is dit voorjaar gevraagd aan werkgevers of zij mensen in loondienst hebben genomen die eerder voor hen werkten als zzp’er. De resultaten hiervan worden in het najaar verwacht.
Bent u het ermee eens dat de te grote afhankelijkheid van zzp’ers in de zorg niet alleen kan worden opgelost door het minder aantrekkelijk te maken om zzp’er te worden, maar dat het vooral noodzakelijk is om het werken in loondienst aantrekkelijker te maken?
Ik ben met u van mening dat op beide sporen moet worden ingezet.
Welke stappen worden er gezet om het voor zzp’ers aantrekkelijker te maken om in loondienst te komen en het voor zorgverleners die al in loondienst werken aantrekkelijker te maken om in loondienst te blijven?
Ondanks de uitdagingen zie ik dat al veel werkgevers de organisatie anders aan het inrichten zijn. Zij hebben eerder de nadelen ervaren van te veel zzp’ers en gaan nu handelen conform wet- en regelgeving. Een deel van de werkgevers ervaart daar inmiddels ook al de voordelen van.
De afgelopen periode is door veel zorgwerkgevers al actief ingezet op goed en modern werkgeverschap. Hierbij hebben zij rekening gehouden met de eerder door zzp’ers aangegeven redenen voor vertrek uit loondienst. Bijvoorbeeld de wens voor een betere werk/privé balans.
In hoeverre worden zorgaanbieders gestimuleerd om zorgverleners in loondienst meer zeggenschap te geven over hun werk en hun roosters? Welke stappen bent u van plan te zetten om deze zeggenschap te vergroten?
Zeggenschap voor professionals, bijvoorbeeld over het rooster, is essentieel voor werkplezier en behoud. Daarvoor is een cultuur nodig in organisaties waar zeggenschap de norm is. Werkgevers in zorg en welzijn zijn hiervoor aan zet. Ik bied hen ondersteuning op verschillende manieren. Zo zijn in de afgelopen drie jaar 316 subsidies verstrekt via de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap. De uitvoering hiervan loopt tot en met 2026. Verder ondersteun ik werkgevers en professionals via de projectsubsidie voor het Landelijk Actieplan Zeggenschap (LAZ), dat leermiddelen ontwikkelt en (intervisie)bijeenkomsten organiseert. Ook wordt zeggenschap landelijk gemonitord via de Monitor Zeggenschap. Hiernaast is op landelijk niveau structureel aandacht voor de zeggenschap van professionals. Onder andere met de maandelijkse klankbordgroep van VWS onder leiding van de Chief Nursing Officer. En met verschillende events, zoals «VOICE: op weg naar de zorgtop», van 7 april jl.
Wat gaat u doen om de nog steeds bestaande loonkloof tussen de zorg en andere sectoren in de publieke sector te dichten, om de zorg aantrekkelijker te maken om te werken?
Uit onderzoeken blijkt dat het gemiddelde uurloon van zorgmedewerkers redelijk vergelijkbaar is met de vergelijkbare medewerkers in de marktsector. Wel is er binnen de zorg een gedifferentieerd beeld wat betreft de marktconformiteit van de salarissen tussen verschillende zorgbranches en ook tussen verschillende groepen binnen dezelfde branche. Zo liggen bijvoorbeeld de salarissen binnen de umc’s ruim boven marktconform. Maar er zijn ook groepen zorgmedewerkers die een salaris verdienen wat lager ligt dan vergelijkbare groepen buiten de zorg. Het gaat bijvoorbeeld om de salarissen in het midden van het loongebouw in de meeste grote zorgcao’s (het zogenaamde «buikje»). Die salarissen optrekken kost structureel enkele miljarden euro’s. Vanwege de staat van de overheidsfinanciën zie ik geen ruimte om – bovenop de jaarlijkse overheidsbijdrage voor de arbeidskostenontwikkeling die dit kabinet al beschikbaar stelt (voor 2025 circa 3,6 miljard euro structureel) – nog extra middelen vrij te maken voor verbetering van arbeidsvoorwaarden binnen zorg en welzijn.
Wat doet uw ministerie om mensen te werven om in de zorg te gaan werken?
Tijdens de Zorgtop van 2 juni heeft de Minister van VWS het Platform Afwenden Arbeidsmarkttekort gelanceerd. Dit platform belicht veel initiatieven die bijdragen aan het anders werken en het vergroten van vakmanschap en werkplezier. Zodoende heeft dit platform mede tot doel om de aantrekkelijkheid van de sector zorg en welzijn te vergroten. Het zal daarmee een wervende kracht kunnen zijn.
Bent u het met ons eens dat geleerd kan worden van de schijnbaar succesvolle wervingscampagne van Defensie om nieuw personeel aan te trekken? Welke onderdelen van de campagne van Defensie om mensen te werven gaat u ook toepassen om mensen aan te trekken om in de zorg te gaan werken?
Zie antwoord vraag 7.
PFAS-vervuiling door Custom Powders |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie over de uitzending «Het PFAS-spoor» van Zembla?
Het is goed voor te stellen dat de uitzending veel zorgen heeft veroorzaakt bij de omwonenden van Custom Powders en daarnaast ook breder tot onrust heeft geleid. Iedereen moet zich veilig kunnen voelen in zijn of haar eigen leefomgeving. Het is van groot belang dat er snel duidelijkheid komt over de rol van de verschillende betrokken partijen in deze ernstige PFAS-vervuiling. Het is dan ook een goede zaak dat gemeente Helmond hier een onafhankelijk onderzoek naar laat instellen.
Welke vervolgstappen gaat u nemen, nu blijkt dat Custom Powders jarenlang, tegen de vergunning in, PFOA (Perfluoroctaanzuur) in het riool heeft geloosd?
In Nederland geldt het uitgangspunt dat de veroorzaker van schade aan gezondheid, natuur of milieu verantwoordelijk is voor het herstellen van die schade. De gemeente Helmond heeft aangifte gedaan tegen zowel Custom Powders als Chemours (voorheen DuPont). Het is uiteindelijk aan de rechter om vast te stellen of er sprake is van juridische aansprakelijkheid en of er schadevergoeding moet worden toegekend.
Wat vindt u ervan, dat medewerkers van Custom Powders een PFAS-waarde van duizend keer boven de grenswaarde in hun bloed hebben? Welke consequenties zijn hieraan verbonden voor de werkgever? Wie is, volgens u, nu verantwoordelijk voor deze gezondheidsschade?
Het is zorgelijk als werknemers blootgesteld worden aan hoge concentraties van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt is dat werknemers veilig en gezond kunnen werken. Werkgevers zijn daar op basis van de Arbowet primair verantwoordelijk voor. De Nederlandse Arbeidsinspectie handhaaft hierop. Maar als kennis over gezondheidsrisico’s beschikbaar is, moet daar zorgvuldig mee omgegaan worden. Ook naar ketenpartners. Als informatie wel beschikbaar was, maar niet gedeeld werd is dat onacceptabel.
In principe is de werkgever altijd verantwoordelijk voor gezondheidsschade die ontstaat bij de werknemers als gevolg van het uitvoeren van werkzaamheden. Zo is in het Burgerlijk Wetboek (artikel 7:658, lid 2) geregeld dat de werkgever een zorgplicht heeft voor zijn werknemers. Indien een werknemer schade heeft geleden door het werk, is de werkgever verplicht tot het vergoeden van deze schade. Als het bedrijf is opgehouden te bestaan, kan eventuele werkgerelateerde gezondheidsschade in beginsel niet meer worden verhaald op de werkgever. Dat kan niet worden voorkomen.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de invloed van deze illegale praktijken op de gezondheid van omwonenden en werknemers, en hoe ver de PFAS-vervuiling van Custom Powders zich heeft verspreid?
De GGD heeft in 2018 samen met het waterschap onderzoek gedaan naar de verspreiding van PFAS en de risico’s voor de omwonenden. Uit die onderzoeken bleek dat er geen sprake is van verhoogde gezondheidsrisico’s. Dat sluit niet uit dat de zorgen over gezondheid onverminderd zijn. De gemeente Helmond heeft aan de GGD gevraagd om een vrijwillig gezondheidsonderzoek uit te voeren1. Daarnaast heeft de gemeente Helmond reeds een milieuonderzoek laten uitvoeren naar de verspreiding van de PFAS-vervuiling in de nabije omgeving2.
Bent u bereid Chemours, als opdrachtgever van Custom Powders, aansprakelijk te stellen voor de PFAS-vervuiling van Custom Powders?
Bevoegd gezag in het kader van het overgangsrecht (van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet) is de gemeente Helmond3. Het is aan de gemeente om de kosten te verhalen op de veroorzaker. Of er ook er ook juridische stappen tegen andere actoren genomen moeten worden, is aan de gemeente. Het Ministerie van IenW heeft vernomen dat de gemeente probeert om ook Chemours aansprakelijk te stellen voor de bodemverontreiniging op en rond het terrein van Custom Powders. Of en in hoeverre zij dat ook zijn, is uiteindelijk aan de rechter.
Deelt u de mening dat Chemours de rekening van de PFAS-sanering in Helmond en de omliggende vervuilde regio moet betalen?
Het principe «de vervuiler betaalt» is een belangrijk beginsel. De kosten voor de sanering zijn in eerste instantie voor de veroorzaker van de verontreiniging. De gemeente probeert de kosten te verhalen op de veroorzaker. Nu Custom Powders failliet is, is het aan de curator om de schuldeisers te inventariseren en te bepalen welke middelen er in de failliete boedel aanwezig zijn om de openstaande schulden te voldoen. Het oordeel of Chemours ook enige aansprakelijkheid heeft, is niet aan mij.
Bent u, na het bekijken van deze uitzending, nog steeds tegen een Nederlands verbod op PFAS? Zo ja, hoeveel incidenten moeten nog plaatsvinden of onthuld worden voordat u ingrijpt?
U wordt separaat geïnformeerd over een verkenning van de mogelijkheden voor een nationaal verbod op handel en gebruik van PFAS. Een dergelijk verbod zou met name artikelen betreffen die buiten Nederland of zelfs buiten de EU worden geproduceerd en daarmee niet automatisch leiden tot een grote aanpassing van de productie door Chemours. Ook staat een dergelijk verbod los van wat in het verleden is gebeurd bij Custom Powders.
De nasleep van de moord op een Nederlandse vrouw in India |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
David van Weel (minister ) , Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten over het onderzoek naar de moord op José van de Vliet in India in 2012?1 2 3 4 5
Ja.
Wat vindt u ervan dat de familie van José nooit op de hoogte is gebracht en gehouden van het verloop van het opsporingsonderzoek en de strafzaak?
Over individuele consulaire zaken doet het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen mededelingen omwille van de privacy van betrokkenen. In algemene zin kan niettemin worden gesteld dat het ministerie nabestaanden en slachtoffers van misdrijven in het buitenland desgevraagd consulair ondersteunt. Het verlies van een dierbare door een geweldsmisdrijf in het buitenland is uiterst verdrietig en ingrijpend. Daar is consulair maatwerk op zijn plaats.
Hoewel Nederland zich conform internationale afspraken niet kan mengen in een buitenlandse rechtsgang, kan het ministerie de betrokkenen wel steunen om een (lokale) advocaat te vinden die hen de benodigde juridische bijstand kan verlenen. Zowel de advocaat als de lokale autoriteiten, zoals de politie en het Openbaar Ministerie, beschikken over informatie om nabestaanden op de hoogte te houden van het verloop van een eventueel opsporingsonderzoek of een strafzaak. In voorkomende gevallen kan een Nederlandse post in contact treden met de advocaat van betrokkenen indien zij zulks verzoeken.
Wat kunt u in deze zaak betekenen voor deze Nederlanders, die hun dierbare in India zijn verloren door een brute moord en waarvan de hoofdverdachte nog steeds vrij rondloopt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken van het opsporingsonderzoek naar Remco S. in India? Bent u bereid hier navraag naar te doen en ervoor te zorgen dat de nabestaanden in ieder geval behoorlijk worden geïnformeerd vanaf nu?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan consulaire bijstand uitsluitend verlenen indien een Nederlandse burger daartoe een hulpvraag heeft gesteld. Zonder een dergelijk hulpverzoek is het ministerie niet bevoegd om bijstand te verlenen of handelend op te treden richting een advocaat of andere lokale (hulp)instanties.
Bent u bereid opheldering te vragen bij uw ambtgenoten in India over het verloop en de gang van zaken van deze zaak?
Zie antwoord vraag 4.
Wat kunt u ondernemen om voortgang in deze strafzaak te bevorderen, nu blijkt dat de hoofdverdachte zich nog steeds in India bevindt?
Zie antwoord vraag 4.
Openheid over de besluitvorming ten aanzien van geluidsreductie bij Schiphol. |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Kunt u, in lijn met artikel 68 van de Grondwet, de stukken onderliggend aan de besluitvorming in de Raad Fysieke Leefomgeving (RFL) van 6 mei jongstleden over keuze voor een andere invulling van het resterende percentage van de geluidshinderreductieopgave rondom Schiphol, waaraan gerefereerd wordt in de beslisnota bij de Kamerbrief «Versneld LVB Schiphol», met de Kamer delen?1
Op 9 mei jl. verzocht het lid Postma om openheid over de besluitvorming ten aanzien van de geluidsreductie bij Schiphol in lijn met artikel 68 van de Grondwet. Meer in het bijzonder vroeg zij om de stukken onderliggend aan de besluitvorming in de RFL van 6 mei jl. over keuze voor een andere invulling van het resterende percentage van de geluidshinderreductieopgave rondom Schiphol en alle andere aan deze besluitvorming gerelateerde adviezen.
Gelet op het procesbelang van de Nederlandse Staat kunnen deze stukken niet openbaar gemaakt worden. Hierbij zend ik u daarom vertrouwelijk bijgaande stukken2. Ik verzoek u dan ook om de stukken vertrouwelijk te behandelen en deze ter inzage te leggen conform de Regeling vertrouwelijke stukken van het Reglement van Orde van de Kamer. Het vermenigvuldigen van de stukken is niet toegestaan.
Kunt u ook alle andere aan deze besluitvorming gerelateerde adviezen, juridisch dan wel ambtelijk, met de Kamer delen, wederom in lijn met artikel 68 van de Grondwet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de hierboven verzochte stukken uiterlijk vóór aanstaande dinsdag 13 mei, de dag waarop gestemd wordt over aan dit onderwerp gerelateerde moties, aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Het opiniestuk ‘Er is geen verband tussen geitenboerderijen en longontstekingen bij omwonenden’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het opiniestuk van dierenarts Piet Vellema in De Stentor van 7 mei 2025, waarin hij stelt dat er geen consistent en aantoonbaar verband is tussen geitenhouderijen en longontstekingen bij omwonenden?
Ja, ik heb het stuk onder ogen gekregen. Het is mij ook bekend dat het stuk op 9 mei 2025 na een inhoudelijke reactie van het RIVM door de Stentor van de website is verwijderd. Het opiniestuk is nu niet meer in te zien.
Hoe reageert u op de bewering dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport waarheidsvinding frustreren door het niet verstrekken van de in het debat door de BBB gevraagde gegevens?
Ik deel die bewering niet. Tijdens het Commissiedebat Zoönosen en Dierziekten van 6 februari jl. heeft Kamerlid Van der Plas (BBB) het verzoek gedaan om de gegevens van de vragenlijsten van patiënten in de patiëntenstudie die deel uitmaakt van het VGO-III onderzoek te kunnen inzien. Ik heb zo goed mogelijk aan dat verzoek voldaan. Het delen van data van individuele patiënten is echter gebonden aan privacywetgeving en daarom is de database niet zondermeer openbaar gemaakt. De data zijn als vertrouwelijk stuk ter inzage gelegd voor Tweede Kamerleden1, geanonimiseerd en waar nodig beperkt zodat de privacy van de personen gewaarborgd blijft en aan alle wettelijke vereisten daaromtrent wordt voldaan.
Hoe kan het dat in een dergelijk groot onderzoeksgebied slechts 108 patiënten zijn geïdentificeerd die voldeden aan de gestelde criteria? Acht u dit aantal representatief genoeg om daar verstrekkende conclusies aan te verbinden?
De conclusie over verhoogde kans op longontsteking voor omwonenden van geitenhouderijen is gebaseerd op meerdere, opeenvolgende studies van gegevens uit elektronische patiëntendossiers. De studies bekeken elk gegevens uit 58.000 tot meer dan 100.000 elektronische dossiers per jaar. Bij elke studie werden er door huisartsen duizenden daadwerkelijke longontstekingen vastgesteld. Uit de analyse van de onderzoekers bleek dit ruim voldoende om deze conclusie op te baseren.
Daarnaast is voor het vaststellen van de mogelijke oorzaak van het verhoogde aantal longontstekingen in de nabijheid van geitenhouderijen een gezondheidsstudie opgezet. Dat er maar 108 patiënten met longontsteking mee deden aan deze gezondheidsstudie, is voor de conclusie over het verband tussen wonen in de buurt van een geitenhouderij en het risico op longontstekingen als zodanig niet relevant. Wel wordt in het rapport aangegeven dat het moeilijk te bewijzen is dat de longontstekingen bij mensen rondom geitenhouderijen direct worden veroorzaakt door de bacteriën uit de geitenstallen. Wel zijn de gevonden bacteriën een mogelijke verklaring voor het feit dat de longontstekingen vaker voorkomen.
Zoals in het rapport van het RIVM beschreven staat2, konden er slechts 108 patiënten worden geïncludeerd voor de patiëntenstudie, met name door de COVID-19-pandemie. Patiënten met luchtwegklachten kwamen minder vaak naar de huisarts voor een face-to-face-consult. De coronamaatregelen (afstand, lockdown) speelden hierbij een rol. Daarnaast werd de zorg in de huisartspraktijk in die periode anders georganiseerd. Patiënten gingen minder vaak naar de huisarts vanwege aanwezige teststraten en hoestspreekuren; anderzijds waren huisartsen ook erg druk door de pandemie en hadden zij minder tijd om patiënten te vragen om aan deze studie mee te doen en extra keel- en neusswabs af te nemen.
Kunt u, in aanvulling op de eerdere schriftelijke vragen van deze leden over de onafhankelijkheid van de review op het VGO-III onderzoek (kenmerk 2024Z04493), toezeggen dat niet alleen de afzonderlijke deelrapportages, maar ook het integrale eindrapport door een transparant en onafhankelijk peer review-proces zal worden beoordeeld, aangezien uiteindelijk het rapport als één geheel beleidsmatig wordt gewogen?
Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd om op basis van VGO-III te adviseren over gezondheidsrisico’s voor omwonenden van veehouderijen. De Gezondheidsraad is een onafhankelijke wetenschappelijke adviesraad met als wettelijke taak regering en parlement te adviseren over de stand van de wetenschap op het gebied van volksgezondheid.
De Gezondheidsraad zal ingaan op de vraag wat er is af te leiden uit de wetenschappelijke literatuur over het verband tussen wonen in de nabijheid van geitenhouderijen en het risico op longontsteking. De Raad beschouwt hierbij de resultaten van VGO-III en van alle eerder gepubliceerde onderzoeken en zal daarmee ook het integrale eindrapport van VGO-III beoordelen.3
Zoals in de beantwoording van uw eerdere schriftelijke vragen hierover aangegeven, is het VGO-onderzoek overigens al meermaals gereviewed en positief beoordeeld. In 2020 is een intercollegiale review gedaan en daarnaast zijn er al vele artikelen over het VGO-onderzoek in internationale wetenschappelijke tijdschriften gepubliceerd, waarbij steeds onafhankelijke wetenschappers om een beoordeling worden gevraagd. Het VGO-III rapport zal ook nog tot meerdere publicaties leiden, inclusief bijbehorende reviews.4
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het tweeminutendebat Zoönosen en dierziekten?
Nee, dat is helaas niet gelukt. Wel worden de vragen beantwoord voor het volgende commissiedebat Zoönosen en dierziekten.
Een Nederlands monument ter nagedachtenis aan de Holodomor |
|
Derk Boswijk (CDA), Eric van der Burg (VVD), Jan Paternotte (D66) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich dat de Tweede Kamer in juli 2023 heeft uitgesproken dat de Holodomor, ofwel de door het Sovjetregime opzettelijk veroorzaakte hongersnood in Oekraïne in 1932 en 1933 – naar hedendaagse maatstaven te erkennen en te veroordelen is als genocide?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat Rusland nog steeds de Holodomor ontkent en dat Russische bezetters op Oekraïens grondgebied actief monumenten ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de Holodomor vernielen?
Ja.
Hoe ziet u de herhaaldelijke pogingen van het Kremlin om de geschiedenis van de Sovjet-Unie te vervalsen als wapen om de internationaal heersende sympathie voor Oekraïne te beschadigen?
Het Kremlin voert een revisionistisch beleid waarbij de geschiedenis van vooral (maar niet alleen) de 20ste eeuw wordt herschreven. Het Kremlin ontkent het bestaansrecht van de Oekraïense staat op basis van hun lezing van historische gebeurtenissen en verdraaide feiten. Dit is vooral gericht op een binnenlands publiek, inclusief de jeugd, om de steun voor de oorlog en de wereldvisie van het Kremlin te versterken. Maar ook in het buitenlands beleid zet Rusland een revisionistische lezing van de geschiedenis in, voor propaganda en om internationaal de steun voor Oekraïne als onafhankelijk en soeverein land te ondermijnen.
Bent u op de hoogte van het feit dat er in al onze buurlanden en in de landen van vele van onze bondgenoten gedenkplaatsen en monumenten aanwezig zijn voor de slachtoffers van de Holodomor, maar in Nederland niet?2
Ja.
Deelt u de mening dat een Nederlands monument ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de Holodomor bij kan dragen aan de steun voor het Oekraïense volk en met name aan de in Nederland verblijvende Oekraïense vluchtelingen? Deelt u tevens dat het oprichten van een dergelijk monument een signaal aan het Kremlin kan zijn dat de geschiedenis niet vergeten zal worden? Zo nee, waarom niet?
Nederland richt zich vooral op het afleggen van verantwoording voor Russische misdrijven begaan sinds de grootschalige invasie van 2022 en draagt uit dat Russische misdaden niet worden vergeten. Nederland en EU partners spreken zich uit indien mogelijk wanneer Russische vertegenwoordigers in internationale fora desinformatie en propaganda verspreiden, inclusief wanneer hierbij historische feiten verdraaid worden.
Bent u bereid stappen te ondernemen om een Nederlands monument ter nagedachtenis aan de Holodomor te realiseren? Zo nee, waarom niet? En zo ja, welke stappen bent u bereid hiertoe te zetten?
Het realiseren van een monument is geen kerntaak van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Een monument ter nagedachtenis aan de Holodomor zou in eerste instantie dan ook een initiatief kunnen zijn van de Oekraïense gemeenschap in Nederland en via gemeentelijk besluit genomen moeten worden.
Is het kabinet daarnaast bereid om een officiële vertegenwoordiging af te vaardigen naar de jaarlijkse Holodomorherdenking op de vierde zaterdag van november? Zo nee, waarom niet?
Nederland wordt bij deze gelegenheid vertegenwoordigd door de Nederlandse ambassadeur in Kyiv.