Het bericht ‘Verpleeghuizen kampen met leegstand terwijl bijna 18.000 ouderen op de wachtlijst staan: hoe kan dat?’ |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Bruijn |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Verpleeghuizen kampen met leegstand terwijl bijna 18.000 ouderen op de wachtlijst staan: hoe kan dat?»1
Dat verpleeghuizen kampen met leegstand betekent dat er minder cliënten moeten verhuizen naar een verpleeghuis. Dat minder mensen moeten verhuizen naar een verpleeghuis blijkt ook uit het gegeven dat de wachtlijsten dalen. Het is goed nieuws dat het aantal mensen op de wachtlijst voor verpleegzorg daalt. In september van dit jaar stonden er 18.211 mensen op de wachtlijst, terwijl dat er in september 2024 nog 20.563 waren. Van de 18.211 wachtenden waren er 332 urgent wachtend, in september 2024 waren dat er nog 349. Urgent wachten betekent dat de cliënt op (zeer) korte termijn een plek moet hebben. Deze cijfers illustreren de signalen uit het veld dat er sprake is van minder vraag naar zorg dan op basis van de demografische trend verwacht had mogen worden. Uiteraard is het zo dat als een cliënt (urgent) een plek nodig heeft, hij/zij deze zo snel mogelijk moet krijgen.
Wat is, in algemene zin, uw reactie op het voorbeeld dat wordt gegeven in het artikel over de 78-jarige moeder van Julian voor wie thuiswonen niet meer gaat, thuiszorg niet genoeg is, voor wie de wijkverpleegkundige een verpleeghuisindicatie is aangevraagd, maar die is afgewezen?
Ik begrijp heel goed dat situaties zoals die van mevrouw, die niet langer thuis kan wonen en waarbij thuiszorg niet voldoende blijkt, erg ingrijpend en zorgelijk zijn. Ik wil benadrukken dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) bij de beoordeling van zorgbehoeften zorgvuldig en met oog voor de individuele situatie te werk gaat. De beoordeling is gebaseerd op uitgebreide informatie over de cliënt, waarmee wordt vastgesteld of er sprake is van een blijvende behoefte aan intensieve 24/7 zorg of toezicht.
Wanneer de huidige thuiszorg niet toereikend is, wordt door de betrokken zorgverleners eerst onderzocht of vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) of vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zorg kan worden uitgebreid. Alleen wanneer aan de criteria van de Wet langdurige zorg (Wlz) wordt voldaan, is het mogelijk om in aanmerking te komen voor een indicatie voor langdurige zorg en dit wordt dan beoordeeld en toegekend door het CIZ.
Herkent u de signalen van bestuurders en wijkverpleegkundigen dat het steeds moeilijker is om van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) een indicatie te krijgen voor opname in het verpleeghuis, ook als wijkverpleegkundigen hebben vastgesteld dat die weldegelijk nodig is?
Ik herken deze signalen niet. Uit de gegevens van het CIZ blijkt dat het aantal afwijzingen voor de Wet langdurige zorg (Wlz) dit jaar niet is gestegen ten opzichte van vorig jaar. Van de afgeronde aanvragen Wlz- en Wet zorg en dwang (Wzd) artikel 21 in Q2 2025 had 91% een positieve uitkomst: toegang tot de Wlz, een aangepast zorgprofiel of een gelijkblijvend zorgprofiel bij een aanvraag voor een aangepast zorgprofiel.
Bij 9% was de uitkomst negatief: geen toegang tot de Wlz. Een jaar geleden in Q3 2024 was dit vergelijkbaar, 9,3%. Er zijn dus niet meer afwijzingen dan vorig jaar.
Wel is er al sinds 2024 een daling zichtbaar in het aantal aanvragen en deze trend zet zich in 2025 door. In de eerste helft van 2025 lag het totaal aantal aanvragen voor de Wlz en de Wzd artikel 21 meer dan 5% lager dan in dezelfde periode van 2024 en bijna 9% lager dan in 2023.
CIZ is gepositioneerd als onafhankelijke poortwachter van de langdurige zorg. De doelstelling van het CIZ is een zorgvuldig, objectief en mensgericht proces van indicatiestelling volgens de criteria die zijn vastgelegd in wet- en regelgeving.
Erkent u dat ouderen en hun familie in de knel komen als thuiswonen niet meer gaat, maar er ook geen toegang is tot het verpleeghuis?
Om te voorkomen dat ouderen en hun familie in de knel komen, krijgen zij thuis de zorg en ondersteuning die zij nodig hebben om de wachttijd te overbruggen. In het antwoord op vraag 1 is aangegeven dat er 332 cliënten urgent wachtend zijn. Urgent wachten betekent dat de cliënt op (zeer) korte termijn een plek moet hebben. De overige wachtenden wachten op een plek van hun voorkeur.
Klopt het dat het CIZ van hogerhand opgelegd heeft gekregen dat binnengekomen aanvragen strenger moeten worden beoordeeld? Zo nee, hoe verklaart u dan dit antwoord vanuit het CIZ? En zo nee, hoe verklaart u dan de vele signalen dat er wel strenger wordt beoordeeld?
Nee, dit klopt niet. Het CIZ heeft haar indicatieregels niet aangepast. Het blijkt ook niet uit de data (zie vraag 3) dat er strenger wordt beoordeeld. De criteria voor de toegang tot de Wlz zijn onveranderd. VWS heeft geen wijzigingen in wet- regelgeving doorgevoerd ten aanzien van de toegang tot de Wlz. Ook heb ik geen opdracht gegeven aan het CIZ om strenger te indiceren.
Vindt u het wenselijk dat ouderen die verpleegzorg nodig hebben deze indicatie niet kunnen krijgen?
Nee. Ouderen die op basis van de Wlz aanspraak verpleegzorg nodig hebben moeten daar de indicatie voor krijgen. Ik heb geen aanwijzingen dat dit op dit moment niet gebeurt.
Hoeveel verpleeghuisplekken staan op dit moment leeg, en hoe lang bent u al hiervan op de hoogte?
Het bericht in de Telegraaf sluit aan bij de signalen uit het veld dat er sprake is van minder vraag naar zorg dan op basis van de demografische trends verwacht had mogen worden. Ook door ActiZ wordt aangegeven dat haar leden melden te maken te hebben met verminderde vraag naar verpleeghuisplekken. Er is geen zicht op het aantal leegstaande plekken omdat daarvan geen registratie bestaat.
Om grip te krijgen op de verminderde vraag naar ouderenzorg heb ik het RIVM gevraagd om hiernaar onderzoek te doen. Het RIVM zal onderzoeken of (en zo ja, in welke mate) sprake is van vraaguitval, welke verklaringen daarvoor zijn en of sprake is van tijdelijke of structureel verminderde vraag. De verwachting is dat het onderzoek voor de zomer van 2026 gereed is. Uiteraard zal ik de Tweede Kamer op de hoogte houden van (tussen)resultaten.
Vindt u het wenselijk dat verpleeghuisplekken leeg staan terwijl ouderen die zorg nodig hebben op een wachtlijst staan? Zo nee, wat gaat u hier concreet aan doen? Kan de Kamer daar op zeer korte termijn een oplossing voor verwachten?
Uiteraard is het niet wenselijk dat ouderen die zorg in een verpleeghuis nodig hebben op de wachtlijst staan. Gelukkig nemen de wachtlijsten in omvang af, zodat het gemakkelijker wordt voor zorgkantoren om de wachtenden te bemiddelen naar de verpleeghuisplek van hun voorkeur. Overigens geven veel ouderen aan dat zij liever nog thuisblijven en wachten op een plek van voorkeur, dan dat ze sneller opgenomen worden in een verpleeghuis wat niet per se de eerste keuze is.
Hoe gaat u voorkomen dat verpleeghuisplekken verdwijnen omdat instellingen nu in de problemen komen vanwege financiële tekorten door kunstmatig gecreëerde leegstand?
Er is geen sprake van kunstmatig gecreëerde leegstand doordat het CIZ strenger indiceert. We hebben te maken met verminderde vraag naar ouderenzorg waarvan de oorzaak wordt onderzocht. Bij vraag zeven heb ik aangegeven dat ik het RIVM heb gevraagd om dit onderzoek te doen. Het onderzoek wordt begeleid door ActiZ, ZN, CIZ, NZa, RegioKracht en VWS. Uit dit onderzoek zal o.a. moeten blijken in welke mate sprake is van verminderde vraag en (zo ja) of deze een structureel karakter heeft. Indien sprake is van incidentele vraaguitval is de beleidsreactie uiteraard anders dan indien sprake is van structurele vraaguitval.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De uitzending Pauw & De Wit van 9 oktober 2025 |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Wat is de formele en feitelijke onderbouwing van uw uitspraak dat statushouders 25–30% van de vrijgekomen sociale huurwoningen toegewezen hebben gekregen?1
Het toewijzingspercentage van statushouders aan sociale huurwoningen is afhankelijk van de groep woningzoekenden waarmee de vergelijking wordt gemaakt. Wanneer hierbij wordt gekeken naar alle toewijzingen, dan zal dit percentage lager uitvallen dan wanneer er specifiek wordt gekeken naar toewijzingen aan doelgroepen die meer vergelijkbaar zijn met statushouders.
Wiskundige en cultureel antropoloog dr. Jan van de Beek stelt dat er bij de mate waarin de huisvesting van statushouders druk zet op de woningmarkt een vergelijking gemaakt moet worden met de groep waarmee statushouders daadwerkelijk concurreren – namelijk woningzoekenden die nog geen corporatiewoning huren en in het bijzonder jonge sociale huurstarters met een laag inkomen. In de vergelijking die hij maakt gebruikt hij een groep inwoners die voldoet aan vergelijkbare kenmerken als statushouders en die begon met het huren van een corporatiewoning tussen 2015 en 2018. Van de Beek schatte op basis hiervan in dat, gedurende de periode 2015–2018, gemiddeld per jaar ongeveer 32% van het aantal vrijgekomen huurwoningen waarvoor sociale huurstarters met een leeftijd tot 65 jaar en een laag inkomen in aanmerking komen, aan statushouders werd toegewezen.
Het algemene toewijzingspercentage aan huishoudens met statushouders ligt tussen de 6 en 10%. Een meerderheid van de woningcorporaties rapporteerde dat in 2024 het algemene toewijzingspercentage ongeveer rond de 7,4% lag. Dit is in lijn met een publicatie van het CBS uit maart dit jaar waarin wordt gesteld dat het algemene toewijzingspercentage in 2022 op ongeveer 7% lag. Ik acht deze cijfers echter onvoldoende representatief voor de druk die de huisvesting van statushouders op de woningmarkt legt, omdat in de hierboven genoemde algemene toewijzingspercentages vrijwel alle typen zelfstandige sociale huurwoningen en manieren van toewijzing worden meegenomen.
Kunt u deze vraag voor 29 oktober a.s. beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Staatssecretaris wil demonstraties op spoor tegenhouden' |
|
Olger van Dijk (NSC) |
|
Foort van Oosten (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Staatssecretaris wil demonstraties op spoor tegenhouden»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat woensdagavond 8 oktober toch meerdere activisten van Extinction Rebellion het spoor bij Amsterdam centraal zijn opgelopen waarna al het treinverkeer werd stilgelegd?
Ik vind het onacceptabel dat demonstranten het spoor betreden. De veiligheid van eenieder – reizigers, medewerkers en demonstranten zelf – wordt ermee in gevaar gebracht en het zorgt voor ernstige verstoringen van het treinverkeer. Het betreden van het spoor is ook strafbaar. Het demonstratierecht is een belangrijk grondrecht, maar men moet zich daarbij wel aan de wet houden.
Wat is ondernomen na de aankondiging van Pro-Palestijnse demonstranten van Extinction Rebellion (XR) om delen van het spoor te bezetten bij «een cruciaal station» als het kabinet niet voor woensdagmiddag een volledig economisch embargo tegen Israël zou instellen?
Door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: IenW) zijn intensieve contacten geweest met de landelijke eenheid van de politie, met het lokaal gezag, ProRail en NS. Inschatting van de aard van de demonstratie en de inzet van mensen en middelen is in dat contact besproken. Daarbij is de burgemeester verantwoordelijk voor het waar mogelijk faciliteren van een demonstratie en de beoordeling wat wel en niet nodig en mogelijk is aan (preventieve) maatregelen. Hierover vindt afstemming plaats in de lokale driehoek. In de lokale driehoek van Amsterdam, waar de demonstratie uiteindelijk plaatsvond, is in het kader van de aangekondigde actie een aantal maal overleg gevoerd. Dat de locatie niet bekend was, maakt de voorbereiding op een demonstratie moeilijk.
Hoe is het mogelijk geweest dat ondanks de ruime aanwezigheid van politie op Amsterdam Centraal en de vele uren eerdere aankondiging niet is voorkomen dat activisten op het spoor terechtkwamen?
Hoewel de actie vooraf was aangekondigd en er veel politie aanwezig was, blijft het gedrag van demonstranten deels onvoorspelbaar. Het volledig voorkomen dat demonstranten het spoor betreden blijkt in de praktijk uiterst complex. De eerdergenoemde partijen hadden zich voorbereid op meerdere scenario’s waarbij NS en ProRail ook waren aangesloten bij de Staf Grootschalig en Bijzonder optreden (hierna: SGBO). Dankzij deze voorbereiding kon op 8 oktober op Amsterdam Centraal snel en effectief worden ingegrepen, waardoor de demonstranten snel van het spoor konden worden verwijderd. De hinder voor reizigers bleef daardoor beperkt en het treinverkeer kon snel worden hervat.
Kan feitelijk worden aangegeven welke overleggen hebben plaatsgevonden na de aankondiging tussen het kabinet, het lokale gezag en de activisten, wat daarin is besproken en hoe NS en ProRail daarbij zijn betrokken?
Er is vrijwel dagelijks contact geweest tussen de Staatssecretaris van IenW, het lokaal gezag, NS en ProRail. Lokaal in Amsterdam is de driehoek meermaals bij elkaar gekomen en waren NS en ProRail aangesloten bij de SGBO. Deze overleggen richtten zich op het waarborgen van de veiligheid, maar ook op het laten continueren van de operatie met in achtneming van het demonstratierecht. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de burgemeester en het Openbaar Ministerie om – binnen hun respectievelijke bevoegdheden op grond van de Wet openbare manifestaties en het strafrecht – waar nodig in te grijpen. Hoe in een concrete situatie een afweging gemaakt wordt, is aan het lokaal gezag.
Welke mogelijkheden zijn er om preventief activisten aan te houden als zij tevoren kenbaar maken strafbare feiten te willen plegen en is dat in deze situatie overwogen?
Een aanhouding kan enkel worden verricht in het geval er sprake is van een verdenking van een strafbaar feit. Het enkel kenbaar maken een strafbaar feit te willen plegen, volstaat hiertoe niet, omdat een intentie of gedachte op zichzelf geen (verdenking van een) strafbaar feit oplevert. Overigens kan er wel in de voorfase van een strafbaar feit worden gehandeld, bijvoorbeeld als er sprake is van een verdenking van strafbare voorbereidingshandelingen.
Wat gaat u ondernemen om in de toekomst het ontregelen door activisten van cruciale transportaders zoals spoorstations te voorkomen?
Zoals nu al het geval is, blijft het Ministerie van IenW nauw in overleg met NS en ProRail over de diverse preventieve maatregelen die er zijn en die NS en ProRail nu ook al toepassen. Denk hierbij aan operationele en communicatieve maatregelen, gericht op het zoveel mogelijk voorkomen van dit soort situaties in de toekomst.
Zoals ook gedeeld in de Kamerbrief van 5 november jl.2 is een handelingskader (en escalatieladder) opgesteld door ProRail en NS in samenwerking met JenV, BZK en IenW dat ziet op de verbetering van handhaving bij stationsdemonstraties. Het handelingskader kan gezien worden als richtlijn, want uiteindelijk is het lokaal gezag bepalend in het faciliteren van een demonstratie en het handhaven van de openbare orde en veiligheid. NS/ProRail en gemeenten voeren op basis van dit stuk gesprekken over preventieve maatregelen.
Hoe voert u de aangenomen motie Michon-Derksen (34 324, nr. 25) uit om wetgeving voor te bereiden met een aparte strafbaarstelling op het blokkeren van vitale infrastructuur?
Via het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum is in opdracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Justitie en Veiligheid een onderzoek uitgezet naar in hoeverre het wettelijk kader en het handelingsperspectief toereikend zijn voor het lokaal bevoegd gezag om de balans te vinden tussen het demonstratierecht en een eventuele begrenzing daarvan. Als het onderzoek aanleiding geeft tot aanpassing van de wet- en regelgeving, zullen hiervoor de benodigde stappen worden gezet. Daar zal ook deze motie bij worden betrokken. Het onderzoek wordt nog dit jaar naar de Kamer gestuurd. Overigens is het blokkeren van een spoor of snelweg reeds strafbaar.
Hoe geeft u uitvoering aan de aangenomen motie Grinwis c.s. (29 984, nr. 1198) om samen met NS, ProRail en veiligheidsdriehoeken van gemeenten waar stationsdemonstraties hebben plaatsgevonden, te komen tot een gezamenlijk handelingskader en escalatieladder om handhaving bij stationsdemonstraties te verbeteren?
De Kamer is hierover reeds op 5 november jl. geïnformeerd.3 Zie tevens het antwoord op vraag 7.
Kunt u deze vragen voor woensdag 29 oktober beantwoorden?
Nee, de beantwoording van de vragen heeft helaas langer geduurd.
Het afhandelen van de hack op Clinical Diagnostics en de gevolgen voor gedupeerden |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
van Marum , Judith Tielen (VVD) |
|
|
|
|
Wat zijn de meest recente ontwikkelingen rondom het datalek bij het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker?
In de Kamerbrief van 1 september 20251 kondigde ik aan dat Bevolkingsonderzoek Nederland (BVO NL) een brief zou sturen naar alle betrokkenen die hebben deelgenomen aan het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker en van wie de gegevens naar het laboratorium Clinical Diagnostics zijn gestuurd. De brieven zijn halverwege september verstuurd. Het klantcontactcentrum van BVO NL was opgeschaald en uitgebreid met een speciale informatielijn met specialisten op het gebied van crisistelefonie. Dit zodat alle vragen die naar aanleiding van de brieven zijn gesteld snel beantwoord konden worden. Er is op dit moment met de reguliere bezetting voldoende capaciteit om de vragen aan te kunnen en op tijd te beantwoorden.
De toezegging om uw Kamer blijvend op de hoogte te houden van de laatste ontwikkelingen staat nog steeds.
Wat is de stand van zaken omtrent de maatregelen die u aankondigde in uw brief van 1 september 2025?1 Kunt u dit per maatregel toelichten?
Hieronder geef ik per maatregel uit de brief van 1 september 2025 een toelichting op de stand van zaken.
Z-CERT heeft op verzoek van de Minister van VWS alle laboratoria benaderd die zijn betrokken bij de bevolkingsonderzoeken naar kanker en screeningsprogramma’s rond zwangerschap en geboorte. Het doel is om die ook toe te voegen aan de scanningsdienst van Z-CERT. Hierover is uw Kamer geïnformeerd op 30 september 2025.3 Inmiddels zijn nagenoeg alle benaderde laboratoria toegevoegd aan de scanningsdienst. Met deze dienst van Z-CERT wordt continu gemonitord op bekende kwetsbaarheden op de systemen van deze laboratoria die benaderbaar zijn via het internet. De resultaten worden aan de laboratoria teruggekoppeld, zodat zij waar nodig maatregelen kunnen treffen.
BVO NL heeft zelf ook een quickscan uit laten voeren naar acute risico’s bij de twee laboratoria die momenteel werkzaamheden uitvoeren voor het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker. Hieruit kwam naar voren dat deze laboratoria voldoende veilig zijn.
De oorzaak van de hack vormt onderwerp van nader onderzoek. Op dit moment is nog niet concreet te duiden wanneer de uitkomsten daarvan bekend zullen worden.
Afronding van dit onderzoek wordt eind dit jaar verwacht.
De AP en de IGJ voeren hun toezichthoudende taak onafhankelijk uit. Zij bepalen daarbij hun eigen werkwijze en planning voor de onderzoeken. Op dit moment beschik ik niet over nadere informatie over deze onderzoeken.
Het is niet aan mij hier nader op in te gaan, hiervoor verwijs ik naar het Openbaar Ministerie.
Zoals gezegd, monitort Z-CERT momenteel de twee laboratoria die werkzaamheden uitvoeren voor het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker. Z-CERT heeft op verzoek van de Minister van VWS daarnaast alle laboratoria benaderd die zijn betrokken bij de bevolkingsonderzoeken naar kanker en screeningsprogramma’s rond zwangerschap en geboorte. Dit met als doel om die ook toe te voegen aan de scanningsdienst van Z-CERT. Inmiddels zijn nagenoeg alle benaderde laboratoria toegevoegd aan de scanningsdienst. De resultaten worden aan de laboratoria teruggekoppeld.
Dit betreft doorlopende inzet. De Minister van VWS geeft hier bijvoorbeeld invulling aan door zorgbestuurders per brief op te roepen om prioriteit te geven aan het nemen van de nodige maatregelen, te beginnen met het voldoen aan de norm, de NEN 7510.
Zijn inmiddels alle gedupeerden op de hoogte dat zij getroffen zijn door het datalek en is voor hen duidelijk welke data van hen is buitgemaakt?
In september zijn alle betrokkenen die hebben deelgenomen aan het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker en van wie gegevens met het laboratorium zijn gedeeld, geïnformeerd. In de brieven heeft BVO NL ook aangegeven welke persoonsgegevens BVO NL met het laboratorium heeft gedeeld. Er is op dit moment niet te zeggen welke gegevens bij de hack zijn bemachtigd.
Heeft u gemerkt dat het datalek heeft geleid tot een lagere bereidheid om mee te doen aan volgende bevolkingsonderzoeken? Wat doet u om de deelname op peil te houden?
De deelname aan het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker wordt nauwlettend in de gaten gehouden. Normaal gesproken is er een dip in de deelname in de zomervakantie en gaat de deelname daarna weer omhoog. In de eerste weken na de zomer bleef de instroom van ingestuurde testen bij de labs achter, maar dit lijkt de afgelopen periode weer wat bijgetrokken. Om te kunnen constateren of dit ook daadwerkelijk de deelname heeft beïnvloed, moet over een langere periode gekeken worden. Ter illustratie: het is bijvoorbeeld mogelijk dat vrouwen de zelfafnameset iets langer laten liggen vanwege de datahack, maar op een later moment toch nog deelnemen. Zodra we hier meer over kunnen zeggen en als sprake is van een significante verandering in de deelname, zal ik uw Kamer daarover informeren.
Is gebleken dat gedupeerden van het datalek vaker het doelwit zijn van phishing, fraude en andere online criminaliteit? Heeft u cijfers of analyses waaruit dit blijkt?
Dat kan ik niet aangeven, omdat in geval van phishing, fraude of andere online criminaliteit het de vraag is of daarbij gebruik is gemaakt van persoonsgegevens die betrokken zijn geweest bij de datahack, of dat de gebruikte persoonsgegevens op andere wijze in handen zijn gekomen van criminelen.
Hoe lang blijft het klantcontactcentrum van Bevolkingsonderzoek Nederland bereikbaar voor gedupeerden? Zorgt u ervoor dat gedupeerden altijd ergens terecht kunnen met zorgen en vragen?
Het klantcontactcentrum van BVO NL is tijdens kantooruren altijd bereikbaar. Hier kunnen mensen terecht voor vragen in relatie tot de bevolkingsonderzoeken, waaronder uiteraard ook met vragen over de datahack. Het klantcontactcentrum van BVO NL was opgeschaald, zodat de grote hoeveelheid vragen die kwam naar aanleiding van de datahack snel beantwoord werd. Die opschaling is inmiddels weer afgebouwd, maar het klantcontactcentrum blijft beschikbaar voor alle vragen en is op dit moment in staat om alle vragen op tijd te beantwoorden.
Heeft u op basis van uw contact met gedupeerden, of op basis van hun klachten en signalen, aanvullende acties ondernomen om tegemoet te komen aan hun behoeften?
Naar aanleiding van de eerste brieven die BVO NL had verzonden in de week van 18 augustus, zijn veel reacties gekomen. Er was kritiek op de inhoud van de brief en BVO NL kreeg vele suggesties ter verbetering, onder andere van de Nationale ombudsman. Deze suggesties zijn door BVO NL meegenomen bij het opstellen van de tweede ronde brieven die naar ruim 941.000 mensen zijn verzonden. Ik heb destijds de brief van de Ombudsman direct doorgestuurd naar BVO NL met het verzoek deze mee te nemen in de formulering van die tweede ronde brieven. Ook andere signalen en suggesties zijn meegenomen bij het opstellen van de tweede ronde brieven.
Bent u bekend met maatschappelijke initiatieven, zoals de Digitale Dolle Mina’s, die gedupeerden samenbrengen en informatie verschaffen?2 Hoe trekt u samen met deze initiatieven op om gedupeerden te bereiken?
Ik ben bekend met deze initiatieven. De primaire informatievoorziening verloopt via BVO NL. Deelnemers van het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker die zijn getroffen door de datahack, zijn hierover geïnformeerd door BVO NL. Naast de persoonlijke brieven, zijn er de breed gedeelde nieuwsberichten geweest op onder andere 11 augustus en 29 augustus jl. om mensen te informeren over de datahack.
Is inmiddels duidelijk geworden hoe de hack en het datalek plaats hebben kunnen vinden? Zo ja, welke oorzaak lag daaraan ten grondslag en hoe gaat dit in de toekomst worden voorkomen? Zo nee, wanneer kan de Kamer de uitkomst van dat onderzoek verwachten?
De oorzaak van de hack vormt onderwerp van nader onderzoek. Op dit moment is nog niet concreet te duiden wanneer de uitkomsten daarvan bekend zullen worden. Uiteraard zal op basis van de uitkomsten worden bezien welke lessen daaruit kunnen worden getrokken.
Voert de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) vooraf checks uit naar de informatieveiligheid van partnerorganisaties bij nieuwe samenwerkingen, zoals laboratoria? Zo ja, wat zijn de aandachtspunten van de IGJ bij die checks? Zo nee, waarom wordt dat niet gedaan?
Nee, de IGJ voert hier niet vooraf checks op uit. Er is geen verplichting om samenwerkingen zoals hier omschreven (vooraf) bij de IGJ te melden.
De norm voor informatiebeveiliging (NEN 7510) stelt dat organisaties zelf de informatiebeveiligingspraktijken en de dienstverlening van leveranciers regelmatig moeten monitoren, beoordelen en evalueren. De IGJ houdt achteraf toezicht op het voldoen aan de eisen voor informatiebeveiliging.
Zijn er aanvullende beveiligingsmaatregelen die dit kabinet gaat invoeren om de tijd totdat de behandeling van de Cyberbeveiligingswet is afgerond te overbruggen? Zo ja, welke maatregelen zijn dat? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat het risico op datalekken zoals deze zo klein mogelijk wordt?
Zorgaanbieders zijn in de eerste plaats zelf wettelijk verantwoordelijk voor hun informatiebeveiliging. Zij bepalen welke maatregelen genomen moeten worden om de risico’s op het gebied van informatiebeveiliging te beheersen. Als stelselverantwoordelijke neemt de Minister van VWS de regie om het zorgveld hierbij te ondersteunen. Dit doet hij door zich in het huidige beleid te richten op het stimuleren van bewustwording, passende hulp te bieden, toezicht te versterken en te ondersteunen bij incidenten.
Hebben de politie en het Openbaar Ministerie vooruitgang kunnen boeken in het vinden van de datasets op het dark web en ook in het vinden van de daders? Heeft Z-CERT bij het monitoren van de data al gezien dat het op het dark web is verschenen?
Het Openbaar Ministerie heeft bekend gemaakt strafrechtelijk onderzoek te doen naar het datalek. Het is niet aan mij om hier nader op in te gaan, hiervoor verwijs ik naar het Openbaar Ministerie.
Wat betreft Z-CERT, ben ik hier in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Kathmann van 9 september 2025 op ingegaan.5 In het algemeen kan ik over de monitoring van Z-CERT alleen aangeven dat de resultaten van de monitoring aan de laboratoria worden teruggekoppeld zodat zij waar nodig maatregelen kunnen treffen.
Heeft u collega-bewindspersonen op de hoogte gesteld van deze casus en van het belang van gegevensbeveiliging om dergelijke incidenten buiten de zorg ook te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft het kabinet een plan gemaakt om bij alle departementen en hun ketenpartners het risico op datalekken te verminderen?
Mijn collega-bewindspersonen zijn op de hoogte gesteld van en bijgepraat over de datahack, onder andere op vrijdag 8 augustus, vrijdag 15 augustus en vrijdag 29 augustus 2025. Cybersecurity en digitale weerbaarheid zijn permanent onderwerp van aandacht binnen de hele overheid.
Kunt u aangeven wanneer verdere informatie en uitkomsten van lopende onderzoeken naar de Kamer worden gestuurd en met betrokkenen worden gedeeld?
Zoals in de beantwoording hiervoor is aangegeven, verwacht ik van sommige onderzoeken de uitkomsten in het najaar. Van andere onderzoeken kan ik op dit moment nog niet concreet duiden wanneer de uitkomsten daarvan bekend worden. Uiteraard zal ik uw Kamer nader informeren zodra dat mogelijk is.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en, indien van toepassing, betrekken bij de eerstvolgende periodieke update aan de Kamer over het datalek?
Dat zal ik doen.
De antiregeringsprotesten in Georgië |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de recente grootschalige demonstraties en arrestaties in Tbilisi?
Ja.
Bent u het eens dat wij als Nederland en Europa alles moeten doen wat in onze macht ligt om alle burgers op ons continent te beschermen tegen democratische afbrokkeling en invloed vanuit Rusland?
De agressieoorlog van Rusland tegen Oekraïne en de destabiliserende invloed van Rusland in landen aan zijn grenzen vormen een grote dreiging voor de Europese veiligheid en democratie. Het bestendigen van de democratische rechtstaat in deze landen is een prioriteit voor het kabinet. Via de MATRA en mensenrechten instrumenten ondersteunt Nederland landen die grenzen aan de EU in het versterken van de eigen democratische en rechtsstaatinstituties en respect voor mensenrechten. De betreffende programma’s dragen bij aan de stabiliteit in deze landen en het beperken van Russische beïnvloeding. Daarnaast zet het kabinet in op het versterken van de weerbaarheid van deze landen door middel van ondersteuning in het tegengaan van hybride dreigingen, zoals recentelijk in aanloop naar de verkiezingen in Moldavië.
Deelt u de opvatting van uw voorganger, de heer Veldkamp, dat Nederland niet moet aarzelen om alle unilaterale en multilaterale middelen in te zetten wanneer de Georgische autoriteiten doorgaan met het ondermijnen van de democratie en het schenden van mensenrechten?
De situatie in Georgië is zeer verontrustend. Het kabinet heeft dan ook verschillende unilaterale en multilaterale middelen ingezet om de situatie in Georgië te adresseren. Zo zijn samenwerkingsprogramma’s met de Georgische autoriteiten opgeschort, zoals Georgische deelname aan het MATRA Rule of Law trainingsprogramma, en zijn politieke en hoogambtelijke contacten afgeschaald. Ook heeft Nederland het Weens Mechanisme binnen de OVSE geïnitieerd. Op basis van dit mechanisme hebben 38 OVSE-landen Georgië kritisch bevraagd over de mensenrechtensituatie in het land en hebben de Georgische autoriteiten hierover verantwoording moeten afleggen.
Ook in Europees kader zijn verschillende maatregelen genomen. Zo is EU projectsteun die direct ten goede kwam aan de Georgische begroting of bestond uit technische assistentie aan de regering ter waarde van EUR 120 miljoen stopgezet, evenals EUR 30 miljoen binnen de Europese Vredesfaciliteit (EPF) bestemd voor de defensiesector. Op 14 april jl. maakte Nederland, in Benelux-verband, paspoorthouders van een Georgisch diplomatiek of servicepaspoort visumplichtig, nadat de Raad van Ministers van Buitenlandse Zaken eerder dit jaar de visumfacilitatieovereenkomst gedeeltelijk opschortte. Binnen de Raad worden gesprekken gevoerd over activatie van het visumopschortingsmechanisme. Het kabinet steunt de activering van dit mechanisme voor Georgië, zodra de herziening hiervan rond is. Ook blijft het kabinet in EU verband inzetten op individuele sancties.
Deelt u de mening dat Nederland, indien Europese consensus over sancties uitblijft, bijvoorbeeld door het optreden van Hongarije, zelfstandig gerichte sancties zou moeten kunnen treffen, net zoals de Baltische staten dat al hebben gedaan?
Op grond van de Sanctiewet 1977 kan Nederland geen zelfstandige sancties opleggen, maar worden sancties uitgevoerd die voortvloeien uit internationale verplichtingen, bijvoorbeeld in VN- of EU-verband. Hoewel het gebruik van juridisch bindende internationale grondslagen de sterke voorkeur heeft van het kabinet, voorziet de Sanctiewet 1977 ook in de mogelijkheid sancties op te leggen als deze voortvloeien uit niet-bindende internationale afspraken.
Een internationale afspraak moet betrekking hebben op de handhaving of het herstel van de internationale vrede en veiligheid of de bevordering van de internationale rechtsorde dan wel de bestrijding van terrorisme. Een gezamenlijke verklaring van Ministers van Buitenlandse Zaken zou als een dergelijke internationale afspraak kunnen gelden. Echter, de gezamenlijke verklaring van Ministers van Buitenlandse Zaken waar deze vraag waarschijnlijk op doelt kan niet als een internationale afspraak gelden om binnen de kaders van de Sanctiewet 1977 sancties te kunnen opleggen, daar deze verklaring onvoldoende concreet is.
Het kabinet onderzoekt de mogelijkheden om de druk op Georgië verder te vergroten, in verband met het geweld tegen demonstranten en journalisten eind 2024. Het kabinet streeft naar het aannemen van maatregelen in Europees verband, mede met het oog op de effectiviteit. Nederland spant zich hier in EU-kader actief voor in binnen de Raad van Minister van Buitenlandse Zaken. Alternatieve wegen hebben dan ook niet de voorkeur van het kabinet.
Bent u bereid te laten onderzoeken of en op welke wijze Nederland binnen de kaders van de Sanctiewet 1977 zelfstandig sancties kan opleggen tegen verantwoordelijken voor democratische ondermijning in Georgië, en daarbij expliciet te betrekken of recente gezamenlijke verklaringen van Ministers van Buitenlandse Zaken als een internationale overeenkomst kunnen gelden?
Zie antwoord vraag 4.
De volgende berichten in de uitzending Pauw & De Wit op NPO1 van 6 oktober 2025 |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Sarah Dobbe (SP), Laurens Dassen (Volt), Christine Teunissen (PvdD), Kati Piri (PvdA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met bovenstaande berichten en de inhoud van bovenstaande uitzending?1
Bent u bereid te pleiten voor een onafhankelijk, internationaal onderzoek naar de vermeende mishandelingen van (Nederlandse) opvarenden van de Global Sumud Flotilla door Israël? Zo nee, waarom niet?2
Hoe beoordeelt u het besluit van Spanje om een klacht in te dienen tegen Israël bij het Internationaal Strafhof vanwege de gebeurtenissen omtrent de Global Sumud Flotilla?3
Bent u bereid om, in navolging van Spanje, ook een klacht in te dienen tegen Israël bij het Internationaal Strafhof? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid andere vergelijkbare stappen te ondernemen?
Erkent u dat de onderschepping van de humanitaire vloot, A Thousand Madleens, in internationale wateren strijdig is met het internationaal recht, zoals ook VN-experts oordelen? Zo nee, waarom niet? Kunt u in dat geval de juridische onderbouwing daarvan per ommegaande met ons delen?4
Zo ja, welke actie(s) onderneemt u om het internationaal recht ten uitvoering te brengen?
Klopt het dat de opvarenden van A Thousand Madleens niet onderworpen waren aan Israëlische wet- en regelgeving op het moment van onderschepping door Israël in internationale wateren? Zo ja, welke actie koppelt u aan dit feit? Zo nee, kunt u juridisch onderbouwen waarom dit wel het geval zou zijn?
Bent u bereid om de meest recente onderschepping van de Freedom Flotilla Coalition, The Conscience en A Thousand Madleens door Israël in internationale wateren te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Heeft Nederland contact gehad met de Verenigde Naties of met andere Europese partners over de bescherming van de opvarenden van de flotilla, zoals de VN-experts hebben verzocht?
Bent u bereid voor aankomende humanitaire missies van internationale flotilla’s bescherming te bieden aan de (Nederlandse) opvarenden? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid in EU-verband te pleiten voor gezamenlijke maatregelen om naleving van het internationaal recht af te dwingen, inclusief het waarborgen van veilige doorgang voor toekomstige humanitaire missies?
Bent u bereid om in multinationaal (Europees) verband de aankomende humanitaire missies van de internationale flotilla’s bescherming te bieden?
Erkent u dat het uitblijven van een internationale reactie de kans vergroot dat Israël doorgaat met aanvallen op humanitaire schepen? Welke stappen neemt Nederland om dit te voorkomen?
Kunt u bovenstaande vragen los van elkaar en, gezien de ernst van de situatie, met spoed uiterlijk vóór aanvang van het debat over de Europese top van volgende week donderdag (d.d. 16 oktober) beantwoorden?
De berichten ‘Staalslakken op veel meer plekken gevonden: aantal locaties bijna verdubbeld’ en ‘Waar komen verwijderde staalslakken terecht? “Geen zicht op”’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van NU.nl en Investico, die meer dan honderd locaties hebben gevonden waar staalslakken zijn toegepast?1
Het is al langer bekend dat staalslakken op verschillende plekken in Nederland zijn toegepast als secundaire bouwstof. Dat er door recente berichtgeving meer historische locaties in beeld komen, is op zichzelf niet onverwacht. Het bevestigt vooral dat het zicht op bestaande toepassingen beter moet. Dat is precies de reden waarom ik de afgelopen periode een breed pakket aan maatregelen heb ingezet om risico’s te beheersen en meer grip te krijgen op de toepassing van staalslakken.
In het commissiedebat van 30 september jl.2 heb ik toegelicht dat ik mij zorgen maak over de huidige praktijk en dat daarom acht concrete acties zijn gestart waarmee wij stap voor stap een structurele verbetering realiseren:
Het feit dat ergens staalslakken zijn toegepast betekent niet automatisch dat er sprake is van risico’s voor mens of milieu. Dat hangt af van de wijze van toepassing, laagdikte en lokale omstandigheden. Bestaande locaties vallen onder toezicht van het bevoegd gezag, dat kan optreden wanneer wettelijke toepassingseisen of de zorgplicht niet zijn nageleefd.
Met de acties die nu lopen zetten wij nadrukkelijk stappen om het zicht op toepassingen te vergroten, risico’s te beperken en te zorgen voor een robuust en toekomstbestendig kader.
Waren deze locaties al bekend bij uw ministerie? Zo ja, waarom is de Kamer hier niet eerder over geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is geen meld-, informatie- of registratieplicht voor het toepassen van staalslakken. Er wordt momenteel wel gewerkt aan het invoeren van een meld- en informatieplicht voor het toepassen van staalslakken om het bevoegd gezag beter in staat te stellen om toe te zien op de naleving van de wettelijke toepassingseisen. Naar verwachting treedt deze maatregel in het voorjaar van 2026 in werking. Het verbeteren van het zicht op toepassing van secundaire bouwstoffen is een thema waar in het kader van de herijking van de bodemregelgeving aan wordt gewerkt. Hierover wordt u voor het einde van het jaar geïnformeerd.
Zijn er meer locaties waarvan uw ministerie afweet dat er staalslakken zijn toegepast, die nog niet op de kaart van NU.nl en Investico staan? Zo ja, kunt u dit met de Kamer delen?
Op 11 april 2024 is een overzicht van toepassingen van staalslakken door Rijkswaterstaat met uw Kamer gedeeld3. De vergelijking met het door NU.nl en Investico gepubliceerde overzicht van 115 locaties laat zien dat alle toepassingen uit dit RWS-overzicht daarin zijn opgenomen.
In het kader van de meest recente signaalrapportage van de ILT (Toepassing LD-staalslakken op land te risicovol voor milieu) heeft de ILT 10 locaties onderzocht. Deze is aan uw Kamer aangeboden op 17 april 20254. Acht van deze tien ILT-locaties komen voor in het Investico-overzicht. De locaties Hellevoetsluis en Strobosser Trekfeart die wel door de ILT zijn onderzocht, zijn niet opgenomen in het Investico-overzicht, maar dat lijkt logisch aangezien de slakken verwijderd zijn van deze locaties.
Zoals aangegeven in de signaalrapportage heeft de ILT nog aanvullend onderzoek gedaan naar andere locaties waar LD-staalslakken grootschalig zijn toegepast. Dit rapport bevindt zich in de afrondende fase en zal voor het eind van dit jaar openbaar worden gemaakt. De ILT kan al wel aangeven dat 7 van de onderzochte locaties niet voorkomen op de kaart van Nu.nl en Investico d.d. 8 oktober 2025.
Zijn er sinds de invoering van de vergunningplicht ook staalslakken toegepast? Zo ja, op welke locaties is dit gebeurd, en hoe zijn lokale toezichthouders betrokken?
Tot op heden is geen enkele aanvraag voor een ontheffing van de tijdelijke regeling staalslak ontvangen. Deze regeling is op 23 juli 2025 in werking getreden en bevat een verbod voor toepassingen op land van niet-vormgegeven bouwstoffen met meer dan 20 massaprocent staalslak in laagdikten van meer dan 0,5 meter of op locaties waar direct contact niet is uitgesloten. Daarnaast geldt een vergunningplicht voor overige toepassingen op land van niet- vormgegeven bouwstoffen met meer dan 20 massaprocent staalslak.
Het is mij niet bekend of sinds de invoering van de regeling dergelijke toepassingen hebben plaatsgevonden. Het is aan het bevoegd gezag (gemeenten) om toe te zien op de naleving van het verbod of de vergunningplicht. De regeling voorziet in de mogelijkheid van ontheffing van het verbod of de vergunningplicht. Die ontheffing wordt uitgevoerd door de ILT. Verder zijn er toepassingen die buiten de reikwijdte van de regeling vallen zoals bijvoorbeeld in beton of asfalt. Ik heb geen informatie over dergelijke toepassingen om de in antwoord 2 genoemde redenen.
Bent u bereid een plan van aanpak te maken om zoveel mogelijk locaties te vinden waar staalslakken zijn toegepast, lokale toezichthouders en bestuurders hierover te informeren, en samen met deze partijen en de staalslakleveranciers de staalslakken te verwijderen als er sprake is van milieuvervuiling? Kunt u hierbij ook de toepassingen van hydraulisch menggranulaat meenemen?
Ja. Ik wil met de medeoverheden komen tot een gezamenlijke aanpak voor bestaande toepassingslocaties van staalslakken. Dat doen we via het BO Bodem, waarin het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW) zijn vertegenwoordigd.
De aanpak richt zich op het in beeld brengen van bestaande toepassingen, het beoordelen van risico’s en, waar nodig, het treffen van maatregelen. De inzet is een risicogerichte inventarisatie in lijn met de tijdelijke regeling. Te beginnen met grootschalige toepassingen en situaties waarbij risico’s kunnen ontstaan voor mens en milieu door direct contact.
Hoe reageert u op de uitspraak van Omgevingsdienst NL, die vreest dat afvalverwerkers staalslakken onvoldoende herkennen en het vervolgens behandelen als normaal afval?2
Staalslakken die na een toepassing worden uitgegraven omdat men zich daarvan wil ontdoen, zijn afvalstoffen en vallen daarmee onder de kaders van het afvalstoffenrecht die eisen stellen aan de inzameling, het vervoer en de verwerking. Ze vallen onder sectorplan 29 van Landelijk Afvalbeheerplan 3 (LAP3) steenachtig materiaal. De minimumstandaard is dan recycling. Afwijken is dan in de basis niet mogelijk, enkel door het volgen van de afwijkingsprocedure. Ook wanneer afvalverwerkers bij steenachtig materiaal niet zeker zijn van de aanwezigheid van staalslakken, zal het kader voor het verwerken hetzelfde zijn. Na adequate verwerking is het mogelijk om de staalslakken weer als bouwstof te gebruiken, bijv. als menggranulaat, mits hier uiteraard wordt voldaan aan de daarvoor gestelde wettelijke eisen die gelden ter bescherming van milieu en gezondheid, in het bijzonder de tijdelijke regeling.
Hoe gaat u voorkomen dat staalslakken worden gemengd met andere afval- en bouwstoffen en daarmee uit het zicht raken?
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven zijn staalslakken die na een toepassing worden uitgegraven omdat men zich daarvan wil ontdoen, afvalstoffen en vallen onder de minimumstandaard recycling. Bedrijven moeten steenachtig afval gescheiden houden, tenzij zij een vergunning hebben voor mengen (art. 3.195 en art. 3.196 Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)). Het is vervolgens toegestaan om het menggranulaat als bouwstof te gebruiken, mits hiervoor uiteraard de geldende wettelijke kaders worden nageleefd.
Welke regels zijn er voor hergebruik en verwerking van verwijderde staalslakken? Bent u bereid maatregelen te nemen, zodat bedrijven en afvalverwerkers die staalslakken verwijderen lokale toezichthouders actief moeten informeren over het hergebruik en de verwerking van staalslakken?
In de beantwoording van de vragen 6 en 7 geef ik aan welke regels hiervoor gelden. Hieruit volgt dat aanvullende maatregelen niet nodig zijn. Zowel het afvalstoffenrecht (ten aanzien van inzameling, vervoer en verwerking) als de kaders van het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit bodemkwaliteit (ten aanzien van het toepassen als bouwstof) bieden toezichthouders en het bevoegd gezag voldoende mogelijkheden voor toezicht en handhaving in de keten. Zoals ook bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven, geldt daarbij dat er momenteel gewerkt wordt aan het invoeren een meld- en informatieplicht voor het toepassen van staalslakken.
Bent u bereid staalslakken aan te merken als afval in plaats van bouwstof?
Dat is niet mogelijk. Een materiaal heeft de afvalstatus wanneer aan de definitie uit de Wet milieubeheer wordt voldaan: afvalstoffen: alle stoffen, mengsels of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Het is niet mogelijk om materialen generiek de afvalstatus te geven of juist te zeggen dat bepaalde materialen generiek nooit afval zijn. Naast de definitie van afvalstof, bevat de Wet milieubeheer voorwaarden om te beoordelen of een materiaal een bijproduct of einde-afvalstof is. Voldoet het materiaal aan alle vier de voorwaarden voor bijproduct of einde-afval, dan is het materiaal geen afvalstof. De beoordeling of een materiaal wel of geen afvalstof is, moet per geval plaatsvinden. Dat is omdat alle feiten en omstandigheden (zoals herkomst, verwerking en toepassing) en de intentie van de houder van belang zijn. Het is aan het bedrijf, als houder van het materiaal, om aan te tonen dat geen sprake is van een afvalstof. Omgevingsdiensten en de Inspectie Leefomgeving en Transport kunnen vanuit hun vergunningverlening-, toezicht- en handhavingstaken in een specifieke casus tot een eigen oordeel over de afvalstatus komen. Het Rijk is stelselverantwoordelijke en geeft tekst en uitleg, in de vorm van handreikingen, ministeriële regelingen, om bedrijven en bevoegde gezagen te helpen.
De PwC speelveldtoets die de afval- en recyclingsector heeft laten uitvoeren op het invoeren van €567 miljoen extra heffingen op afval |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport van PricewaterhouseCoopers (PwC) getiteld «Gevolgen van fiscale maatregelen voor concurrentiepositie afvalverwerkingssector»?
Ja.
Deelt u de analyse dat de bij de Voorjaarsnota aangekondigde fiscale maatregelen in de afvalsector, ter waarde van € 567 miljoen, leiden tot een verslechtering van de concurrentiepositie van de recycle- en sorteerbedrijven? Erkent u dat deze verslechtering van de concurrentiepositie haaks staat op de noodzaak om de recyclecapaciteit in Nederland optimaal te benutten?
Het kabinet onderkent dat de aangekondigde fiscale maatregelen gevolgen kunnen hebben voor de concurrentiepositie van recycle- en sorteerbedrijven. Dit blijkt ook uit de beschikbare impactanalyses die onderzoeksbureau Trinomics in opdracht van het kabinet heeft uitgevoerd en die PwC in opdracht van de afvalsector heeft uitgevoerd. Deze impactanalyses laten zien dat de hogere kosten voor het verbranden van afval de prikkel om te recyclen weliswaar vergroten, maar dat dit effect naar verwachting niet volledig opweegt tegen de kostprijsverhoging voor recyclers en de verminderde import van recyclebaar materiaal. Volgens de speelveldtoetsen leidt dit tot een verhoogd risico op het verplaatsen van Nederlandse recyclingbedrijven naar het buitenland. Juist daarom is het kabinet, samen met de sector in de Werkgroep Afvalsector, bezig met het verkennen van alternatieve invullingen die de circulaire economie beter ondersteunen. Daarbij wordt onder meer gekeken naar de mogelijkheid om recyclingresidu uit te sluiten van de belastinggrondslag van de afvalstoffenbelasting.
Hoe schat u het risico in dat recycle- en sorteeractiviteiten in Nederland afnemen als gevolg van deze maatregelen? Wat betekent dit voor de nationale ambitie om in 2050 volledig circulair te zijn?
Het kabinet erkent dat de huidige maatvoering van het maatregelenpakket voor de afvalsector verhoogde kosten voor recyclers kan veroorzaken. Dit komt door de verhoogde kosten voor het verbranden van een eventueel overgebleven recyclingresidu. De impact is alleen kwalitatief beschreven door de onderzoeksbureaus, een exacte schatting is hierbij lastig te maken. Nederland streeft naar een circulaire economie in 2050. Daarom kijkt het kabinet samen met de sector via de Werkgroep Afvalsector naar een mogelijke alternatieve invulling met als doel om de circulaire economie meer te bevorderen. Onderdeel daarvan is een verkenning van de mogelijkheid om recyclingresidu uit te sluiten van de belastinggrondslag van de afvalstoffenbelasting en de effecten daarvan.
Hoe weegt u de constatering van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) tijdens de technische briefing over de Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER) dat de 2050 doelen onhaalbaar zijn? Hoe gaat u werkbare handvatten bieden middels het herziene Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE)?
Op 14 oktober is de actualisatie van het Nationaal Programma Circulaire Economie aan de Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2025–2026, 32 852, nr. 392). Hierin (en in de achterliggende documenten) wordt een compleet overzicht gegeven van de beleidsmaatregelen. In de aanbiedingsbrief bij de actualisatie is aangegeven dat er extra stappen nodig zijn om de 2050 doelen te realiseren. Dat onderstreept juist het belang van het NPCE: het programma biedt aanvullende nieuwe werkbare handvatten om de komende jaren meer tempo te maken, samen met bedrijven, kennisinstellingen en medeoverheden.
Hoe voorkomt u dat Nederland zichzelf buitenspel zet in de mondiale concurrentie om circulaire grondstoffen, nu de voorgestelde heffing recyclingactiviteiten uit ons land dreigt weg te drukken en daarmee de toegang tot strategische secundaire materialen voor de Nederlandse industrie ondermijnt?
Vooralsnog geldt een groot deel van het door het kabinet voorgestelde beprijzingspakket als technische dekking. Aan de Werkgroep Afvalsector, waaraan vertegenwoordigers van bedrijven met afvalverbrandingsinstallaties en vertegenwoordigers van recycling-, inzameling- en sorteerbedrijven deelnemen, is gevraagd te komen tot een lijst met alternatieve beprijzende maatregelen. Beoogd is hierover een definitief besluit te nemen bij voorjaarsbesluitvorming 2026.
PwC stelt dat de heffing leidt tot een winstimpact van – 133% voor afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) in 2035, waardoor kostendekkende exploitatie onmogelijk wordt. Erkent u dat afvalverbranding een noodzakelijke schakel vormt binnen de circulaire keten, en hoe verhoudt deze negatieve impact zich tot die rol?
De winstimpact op afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) zal afhangen van de mate waarin zij de kosten kunnen doorberekenen in hun poorttarieven. Voor de verhoging in de afvalstoffenbelasting geldt dat de export van afval dat in buitenlandse AVI’s wordt verbrand ook onder de grondslag valt. Deze maatregel geeft hiermee geen prikkel om afval naar het buitenland te exporteren. Voor de verhoogde kosten van de CO2-heffing geldt dat export niet belast wordt. De hoogte van de heffing en de impact op de poorttarieven ten opzichte van het buitenland hangt ervan af hoeveel CO2 een AVI nog uitstoot als de aanscherping gaat gelden. PwC gaat bij de berekening van de winstimpact uit van een doorgifte van 10% van de kosten in de poorttarieven voor Nederlands afval op basis van het scenario van de huidig verstrekte SDE++-beschikkingen bij vier AVI’s (AVR, Attero, AEB en EEW). Bij het toepassen van meer CCS kunnen echter meer kosten vermeden worden, waardoor de kostenstijging beperkt zal blijven ten opzichte van het buitenland. Het Planbureau voor de Leefomgeving raamt in de Klimaat- en Energieverkenning 2025 meer CO2-reductie door CCS als gevolg van de aangescherpte CO2-heffing voor AVI’s. CCS-projecten kennen echter onzekerheden door onder andere de mogelijke ontoereikendheid van de SDE++-subsidies om de onrendabele top te dekken, wat van invloed kan zijn op de winstgevendheid. Daarnaast geldt dat de importstroom van afval zal wegvallen door het maatregelenpakket, met negatieve bedrijfseconomische consequenties voor AVI’s.
Het kabinet onderschrijft dat afvalverbranding een essentiële rol inneemt in de afvalverwerkingsketen voor het veilig en nuttig verwerken van niet-recyclebare afvalstromen. Tegelijkertijd is het ook noodzakelijk dat de totale hoeveelheid afval afneemt, dat er minder afval wordt verbrand en dat er meer recycling plaatsvindt. Aan de Werkgroep Afvalsector is daarom gevraagd te komen tot een lijst met alternatieve beprijzende maatregelen met als doel de circulaire economie meer te bevorderen.
Op basis van speelveldtoetsen op het heffen van de € 567 miljoen plasticheffing op polymeren of verpakkingen is besloten deze heffing voorlopig te verplaatsen naar de recycling- en afvalsector. Hoe verhouden de effecten tussen het heffen van de € 567 miljoen op polymeren, verpakkingen of recycling & afval zich tot elkaar en hoe beoordeelt u deze?
Onderzoeksbureau Trinomics heeft in opdracht van het kabinet de beleidseffecten van de plastic-heffing in kaart gebracht richting het voorjaar van 2025. Het kabinet heeft besloten geen polymerenheffing in te voeren vanwege: de weglekeffecten die het rapport van Trinomics laat zien als gevolg van de invoering van een polymerenheffing; de beperkte milieu-impact die een lage heffing op verwerking en productie van polymeren met zich mee brengt; en vanwege zorgen vanuit de sector over de lastenverzwaring en de bijbehorende productieverliezen. De verwachting is geweest dat afvalverbrandingsinstallaties makkelijker dan de overige industriële installaties hun kosten kunnen afwentelen via de poorttarieven. De afvalmarkt is een voornamelijk regionale en deels Europese markt, ten opzichte van veel overige industriële installaties die op mondiale markten opereren. Export van afval voor verbranding naar andere Europese landen is mogelijk, maar wel aan regels onderhevig van de Europese Verordening voor Overbrenging van Afvalstoffen. Dit laat onverlet dat er evenwel sprake is van weglekrisico bij AVI’s, wat ook wordt bevestigd in de rapporten van PwC en Trinomics. Het kabinet stelt daarom subsidies ter beschikking om verduurzamingskosten te beperken en het exportrisico te verkleinen. Op het moment van besluitvorming had het kabinet geen uitvoerbare variant voor een verpakkingenbelasting in beeld. Het kabinet heeft besloten om een beprijzingspakket van € 567 miljoen, grotendeels als technische dekking, in het afvaldomein te beleggen. Juist daarom zijn we als kabinet, samen met de sector in de Werkgroep Afvalsector, actief bezig met het verkennen van alternatieve invullingen.
Waar verwacht u dat het afval naartoe zal gaan als AVI’s hun werkzaamheden in Nederland moeten staken vanwege de negatieve winstimpact van – 133% zoals PwC schetst?
Als er in Nederland niet voldoende capaciteit beschikbaar is voor de verwerking van een afvalstof, kan dit afval voor verwerking naar het buitenland worden overgebracht. Of inderdaad gekozen zal worden voor verwerking buiten Nederland zal onder andere afhangen van toekomstige beleidsontwikkelingen in andere landen die invloed hebben op de buitenlandse poorttarieven (gaan AVI’s bijvoorbeeld onder ETS1 vallen per 2028 of niet). Het Landelijk Afvalbeheerplan schrijft voor dat overbrenging van afval alleen is toegestaan wanneer het afval in het buitenland voldoende hoogwaardig wordt verwerkt. In praktijk betekent dit dat Nederlands brandbaar afval in ieder geval niet mag worden overgebracht om in het buitenland te worden gestort. Verder verbiedt de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen met ingang van 21 mei 2026 de uitvoer uit de EU naar OESO-landen van gemengd stedelijk afval, ook indien dat afval is verwerkt tot refuse-derived fuel.
Hoe beoordeelt u het risico dat afvalexport toeneemt als gevolg van de heffing, terwijl buitenlandse verwerkers vaak lagere milieustandaarden hanteren en minder CO2-efficiënt zijn? Acht u het wenselijk dat Nederland hierdoor de regie verliest over de verduurzaming van haar afvalverwerking en afhankelijk wordt van de bereidwilligheid van andere landen om Nederlands afval te verwerken?
Het kabinet erkent dat de maatvoering van de maatregelen negatieve neveneffecten kan hebben, waaronder de mogelijke risico’s op verplaatsing van Nederlands afval naar het buitenland. Zoals ook met Prinsjesdag gecommuniceerd, is het merendeel van het maatregelenpakket voor de afvalsector (de aanscherping van de CO2-heffing en de afvalstoffenbelasting) onderdeel van een technische invulling. Samen met de sector wordt via de Werkgroep Afvalsector naar een mogelijke alternatieve invulling gekeken om de beoogde opbrengsten te realiseren waarbij de circulaire economie meer wordt bevorderd en bijdraagt aan CO2-reductie.
Tegen de achtergrond dat het kabinet in de Voorjaarsnota het strategische belang van het Carbon Capture and Storage-project (CCS-project) Aramis heeft benadrukt1, waarbij is aangegeven dat de businesscase van Aramis in grote mate afhankelijk is van CO2-afvang door AVI’s2 en dat het PwC-rapport laat zien dat de heffing in de afvalsector leidt tot onzekerheid over CO2-leveringen aan projecten als Aramis, deelt u de zorg dat deze onzekerheid de kans van slagen van Aramis ernstig kan belemmeren?
Aramis is van strategisch belang voor het behalen van de klimaatdoelstellingen en het versterken van de duurzame industrie-infrastructuur in Nederland. In de Voorjaarsnota is daarom expliciet aangegeven dat het kabinet fors in Aramis investeert. Het klopt dat de businesscase van Aramis in belangrijke mate afhankelijk is van voldoende en voorspelbare aanvoer van afgevangen CO2, waarbij AVI’s een potentiële rol kunnen vervullen als leveranciers.
De aanpassingen aan de CO2-heffing voor afvalverbrandingsinstallaties verstevigen de prijsprikkel om CCS (CO2-afvang) toe te passen. Het Planbureau voor de Leefomgeving raamt in de Klimaat- en Energieverkenning 2025 een extra CO2-reductie als gevolg van de aangescherpte CO2-heffing voor AVI’s. Tegelijkertijd wijst Trinomics3 erop dat het toepassen van CCS weliswaar rendabeler wordt, maar dat het onzeker is of AVI’s in de praktijk ook daadwerkelijk gaan investeren in CCS. Het totale beprijzingspakket (inclusief verhoging afvalstoffenbelasting) leidt namelijk tot minder afvalverbranding, door andere vormen van afvalverwerking, minder import van afval en het risico op meer export van Nederlands afval, wat de business case voor AVI’s verslechtert en meer investeringsonzekerheid geeft.
Het kabinet erkent het belang van investeringszekerheid voor zowel CO2-leveranciers als afnemers binnen het Aramis-project. Tegelijkertijd acht het kabinet het van belang dat het beleid gericht blijft op het stimuleren van afvalpreventie en recycling in het kader van de circulaire economie. Hierbij wordt gezocht naar een gebalanceerde aanpak waarin zowel de klimaatdoelen als de circulaire ambities kunnen worden gerealiseerd. De oproep van de sector is duidelijk gehoord om te werken aan investeringszekerheid voor AVI’s. De Werkgroep Afvalsector is daarom verzocht om te komen tot een afsprakenpakket dat investeringszekerheid biedt voor verduurzaming van afvalverbranding.
Hoe beoordeelt u het risico dat de export van Nederlands afval brandbaar restafval in andere Europese landen verdringt richting stortplaatsen (met methaanemissies tot gevolg) gezien het feit dat er in Europa jaarlijks nog ruim 50 Mton huishoudelijk restafval wordt gestort?
Er wordt in Europa nog altijd een aanzienlijk deel van het stedelijk afval gestort. De export van Nederlands afval naar buitenlandse verwerkingsinstallaties kan daar de verwerking van ander afval verdringen. Waar dit vrijgekomen afval vervolgens verwerkt wordt, ligt aan factoren als marktwerking en aan de wet- en regelgeving in deze lidstaten. Afhankelijk van deze factoren kan het vrijgekomen afval in het land van herkomst gestort worden, bij een gebrek aan alternatieve verbrandingscapaciteit.
Bent u bereid om bij de verdere uitwerking van de heffing van € 567 miljoen expliciet te waarborgen dat deze buiten het afvaldomein wordt geheven, bijvoorbeeld middels uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) of buiten de circulaire keten, zodat recycling en verwerking niet disproportioneel worden belast en de vervuiler daadwerkelijk betaalt?
Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van vraag 5 is aan de afvalsector gevraagd om in de Werkgroep Afvalsector te komen tot een lijst met alternatieve maatregelen voor het door het kabinet voorgestelde beprijzingspakket. Op dit moment worden een aantal van de daar aangedragen en op het eerste gezicht kansrijke alternatieven verder verkend. Beoogd is bij voorjaarsbesluitvorming 2026 een definitief besluit te nemen.
Bent u bereid om de nationale CO2-heffing voor de afvalsector in lijn te brengen met die van andere industrietakken, zodat afvalverwerkers niet worden geconfronteerd met een onevenredige fiscale last die investeringen in verduurzaming en CCS ondermijnt? Verandert uw beoordeling als de Europese Commissie uiterlijk 31 juli 2026 beslist of afvalverbrandingsinstallaties vanaf 2028 onder het European Union Emissions Trading System (EU-ETS) komen te vallen?
Het kabinet acht de differentiatie in de CO2-heffing tussen ETS1- en lachgasinstallaties enerzijds en AVI’s anderzijds verdedigbaar. Het kabinet wil toewerken naar een circulaire economie met minder afvalverbranding, waarbij de afvalverbranding die nog plaatsvindt op een CO2-neutrale manier gebeurt. Omdat AVI’s op dit moment niet onder het ETS vallen, bestaat er op dit moment voor AVI’s geen CO2-reductieprikkel vanuit het ETS1. Bovendien is ongeveer tweederde van de broeikasgasemissies van afvalverbrandingsinstallaties van biogene oorsprong, waar de CO2-heffing niet op van toepassing is. Hierdoor is de verduurzamingsprikkel vanuit de CO2-heffing voor AVI’s, bijvoorbeeld om CO2 af te vangen, slechts een derde van de prijsprikkel die ETS1- en lachgasinstallaties ervaren. Dit rechtvaardigt in de ogen van het kabinet een hoger heffingstarief voor de AVI’s. Op het moment dat AVI’s onder het EU-ETS komen te vallen, zal de belastingdruk vanuit de heffing afnemen, omdat de nationale CO2-heffing fungeert als een minimumprijs waarbij wordt gecorrigeerd voor de ETS-prijs indien bedrijven onder het ETS vallen. Het kabinet acht het wenselijk dat AVI’s zo snel mogelijk onder het ETS worden gebracht en zet zich hiervoor in binnen Europa. De beoordeling van het kabinet dat een hoger tarief voor AVI’s gerechtvaardigd en noodzakelijk is, verandert echter niet op het moment dat AVI’s onder het EU-ETS komen, omdat een sterke prijsprikkel nodig blijft.
Het massaal doden van straathonden in Marokko voor het WK voetbal |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Rummenie , Judith Tielen (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Door het WK voetbal van 2030 zijn de straathonden van Marokko nu al vogelvrij»?1
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van het krantenartikel waar u op doelt.
Was u ermee bekend dat straathonden in Marokko massaal worden gedood voor het WK voetbal, onder andere door vergiftiging via voedsel of injecties, door doodschieten, doodknuppelen, verbranden of dumpen in massagraven, soms zelfs nog levend?2
Het kabinet heeft dit gelezen in de berichtgeving van de NRC.
Wat ging er door u heen toen u las dat honden bloedend worden achtergelaten, «spartelend en schreeuwen van de pijn, waarna ze wegrotten in de brandende zon»?
Uiteraard vindt het kabinet dat moet worden voorkomen dat dieren gewond raken en pijn lijden.
Heeft u ervan kennisgenomen dat dierenorganisaties alternatieve hulp hebben aangeboden, zoals sterilisatie en vaccinatie, maar dat dit wordt geweigerd door de Marokkaanse regering? Wat vindt u hiervan?
Het staat voorop dat het kabinet vindt dat waar mogelijk diervriendelijke oplossingen moeten worden gezocht voor zwerfdieren. De behandeling van zwerfdieren in Marokko betreft een interne Marokkaanse aangelegenheid. Het kabinet heeft begrepen dat de Marokkaanse autoriteiten vasthouden aan het officiële beleid van vangen-steriliseren-vaccineren en terugzetten.
Heeft u gezien dat de Marokkaanse regering in plaats daarvan werkt aan een nieuwe wet die het strafbaar maakt om voedsel, onderdak of zorg te bieden aan straathonden? Deelt u de mening dat dit volledig ingaat tegen de intrinsieke waarde van dieren? Zo nee, waarom niet?3
Als dat inderdaad het geval is dan zou dat haaks staan op de intrinsieke waarde van dieren zoals we die in Nederland kennen.
Onderschrijft u de conclusie van de World Organisation for Animal Health dat het op grote schaal doden van honden ineffectief is en mogelijk zelfs contraproductief, hetgeen bovendien is bevestigd door de Eurocommissaris voor dierenwelzijn?4, 5
Het op grote schaal ruimen van zwerfhonden kan inderdaad de prevalentie van rabiës/hondsdolheid in de hand werken, omdat het de vaccinatiegraad kan verlagen (doordat gevaccineerde dieren uit de populatie verdwijnen). De WOAH stelt ook dat euthanasie als enige maatregel geen effect heeft, maar dat de zwerfhondenproblematiek alleen kan worden aangepakt door een combinatie van maatregelen gericht op het borgen van diergezondheid, – welzijn en verantwoord houderschap. Het kabinet onderschrijft deze aanpak. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van Kamervragen over straathonden in Turkije (Kamerstuk 2024Z12225) heeft deze gecombineerde aanpak er (waarschijnlijk) toe geleid dat Nederland momenteel vrij is van zwerfhonden.
Bent u bereid om hierover op korte termijn met Marokko, bilateraal of in Europese Unie (EU)-verband, in gesprek te gaan en daarbij het doden van straathonden nadrukkelijk ter discussie te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier een interne Marokkaanse aangelegenheid. Het kabinet werd geïnformeerd dat in Marokko onlangs nationale wetgeving werd aangenomen rondom de behandeling en opvang van zwerfhonden en dat er o.a. plannen zouden zijn om vóór het einde van 2025 het aantal opvangcentra voor zwerfhonden uit te breiden.
Bent u bereid om bij de Marokkaanse regering onder de aandacht te brengen hoe de Nederlandse zorgplicht voor dieren is ingericht en daarbij duidelijk te maken dat deze aanpak juist leidt tot minder problemen met straatdieren dan het massaal doden van honden en het criminaliseren van hulp aan deze dieren? Zo nee, waarom niet?
De indruk bestaat bij het kabinet dat de Marokkaanse autoriteiten reeds bekend zijn met de diverse methoden om de overlast van zwerfhonden aan te pakken, waaronder diervriendelijker methoden. Daarnaast is het feit dat Nederland momenteel vrij is van zwerfhonden lastig terug te leiden naar een enkele maatregel als de zorgplicht. Zoals aangegeven bij Vraag 6 is dit waarschijnlijk het gevolg van een combinatie van maatregelen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht: ‘Circis doceert al 40 jaar Nederlands aan nieuwkomers: ’Taaleisen mogen écht verder omhoog’’ |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Jurgen Nobel (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Circis doceert al 40 jaar Nederlands aan nieuwkomers: «Taaleisen mogen écht verder omhoog»»?1
Ja, ik ben bekend met dat artikel.
Herkent u het beeld dat in het artikel wordt geschetst dat in de praktijk inburgeraars vaker op een lager niveau taalexamen doen (A2 in plaats van B1)? Bent u het met de VVD eens dat het doel van de Wet Inburgering 2021 juist was om de taaleis op te schroeven naar B1? Hoe rijmt u deze beelden met elkaar?
Het klopt dat er inburgeraars zijn die in de B1-route starten, maar afschalen naar A2-niveau. Exacte cijfers over het behaalde taalniveaus van (cohorten) inburgeraars onder de Wet inburgering 2021 (Wi2021), zijn nog niet te geven. De inburgeringstermijn duurt immers drie jaar en de inburgeringstermijn van het cohort 2022 is voor een grote groep inburgeraars nog niet verstreken. In de tussenevaluatie van de Wi2021, die eind 2025 wordt opgeleverd, wordt nader ingegaan op de examens en behaalde taalniveaus.
Ik ben het met u eens dat door B1-taalniveau de kans op duurzaam werk groter is. Dat is ook de reden dat in de Wi2021 het taalniveau verhoogd is naar B1-niveau. Het doel van de Wi2021 is dat inburgeringsplichtigen snel en volwaardig meedoen in de Nederlandse samenleving, bij voorkeur via betaald werk. Dit gebeurt met maatwerk en duale trajecten die taal leren combineren met participatie.
Inburgeraars worden zorgvuldig ingedeeld in een passende leerroute op basis van een brede intake, waarin de leerbaarheidstoets een verplicht en objectief onderdeel is.
Deze toets bepaalt of het taalniveau B1 (of A2) binnen de inburgeringstermijn haalbaar is. Als dit niet het geval is en de overige intakegegevens dit bevestigen, wordt gekozen voor de Z-route. Zo wordt een combinatie van toets resultaten en persoonlijke beoordeling gebruikt om een realistische en haalbare route te bieden.
Ik zet erop in dat inburgeraars, in lijn met het beleidsdoel van de Wi2021, het voor hen dan hoogst haalbare taalniveau bereiken. Ik stimuleer dat gemeenten hier ook naar handelen.
Deelt u de mening dat beheersing van de Nederlandse taal als sleutel kan dienen tot een succesvolle integratie in Nederland?
Een goede beheersing van de Nederlandse taal is cruciaal voor een succesvolle integratie. Het vergroot de kans op werk en maakt actieve deelname aan de samenleving mogelijk. Daarnaast speelt taal een belangrijke rol in het leggen van sociale contacten, het opbouwen van relaties en het uitbreiden van het sociale netwerk. Op deze manier draagt taal bij aan maatschappelijke binding en versterkt het de sociale cohesie. Daarom is het verbeteren van de taalvaardigheid van nieuwkomers een belangrijk speerpunt in de Actieagenda Integratie en de Open en Vrije Samenleving.
Hoeveel procent van de inburgeraars in de B1-route doet uiteindelijk examen op B1-niveau? Hoeveel procent van de inburgeraars in de B1-route doet uiteindelijk examen op A2-niveau? Kunt u de ontwikkelingen hiervan schetsen sinds de invoering van de Wet Inburgering 2021?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening, zoals geformuleerd door de heer Budak, dat het huidige inburgeringsstelsel makkelijker is geworden voor inburgeraars in plaats van ambitieuzer? Zo ja, wat zijn uw plannen om hier iets aan te doen? Zo niet, waarom niet?
Nee. De Onderwijsroute en de B1-route richten zich met taalniveau B1 op een hoger taalniveau dan onder de Wi2013, waarin het beoogde taalniveau A2 was. Dit hogere taalniveau vraagt een stevige inspanning van inburgeraars. Voor de Z-route geldt een uitgebreid pakket aan eisen, van 800 uren taalonderwijs en 800 uren participatieactiviteiten. Dit is een behoorlijke verzwaring ten opzichte van de Wi2013. In tegenstelling tot de Wi2013 is het onder de Wi2021 vrijwel niet mogelijk om ontheffing van de inburgeringsplicht te krijgen. Tot nu toe is slechts 1% ontheffing verleend, alleen op basis van een medische indicatie, terwijl onder de Wi2013 ruim 20% werd ontheven. Dit laatste betrof ontheffingen op basis van een medische indicatie en aantoonbaar geleverde inspanningen.
Ik wil deze intensiteit van de Z-route behouden. Tegelijkertijd wil ik meer inzetten op taal op de werkvloer. Daarom kies ik voor een vernieuwde invulling van de urenverplichtingen. Ik wil inburgeraars in de Z-route de mogelijkheid bieden om 200 uur taalonderwijs in te vullen op de werkvloer. Het is belangrijk dat deze uren op de werkvloer betekenisvol worden ingevuld met (betaald) werk. Ik denk hierbij aan startbanen en duale trajecten in een Nederlandstalige werkomgeving. Door deze wijziging in de urenverplichtingen stimuleer ik dat ook de overige participatie uren in de Z-route ingezet worden voor toeleiding naar betaald werk. Ik werk deze wijziging verder uit in het Besluit inburgering 2021.
In hoeverre hebben gemeenten de ruimte om van landelijke normen af te wijken door individuen op een lager taalniveau in te schalen dan B1?
Inburgeraars worden door gemeenten, op basis van de brede intake en de verplichte uniforme leerbaarheidstoets (LBT), ingedeeld in een passende leerroute: de Onderwijsroute, B1-route of Z-route. De LBT zorgt voor een objectieve inschatting van het haalbare taalniveau en komt grotendeels overeen met de daadwerkelijke route-indeling. Uit de CBS Statistiek Wet inburgering 2021 – periode t/m 2024 – blijkt dat binnen de Z-route 12% van de asielstatushouders een LBT-resultaat had dat «B1 haalbaar» was. In de B1-route had 17% van de asielstatushouders een LBT-resultaat «niet haalbaar». Dit laat zien dat wanneer gemeenten afwijken van de LBT-uitslag, inburgeraars vaker op een traject met een hoger taalniveau worden geplaatst (bijvoorbeeld van de Z-route naar de B1-route of Onderwijsroute) dan andersom (van de B1-route of Onderwijsroute naar de Z-route).
Bent u bereid om te onderzoeken of er minder uitzonderingsmogelijkheden kunnen worden ingebouwd in het inburgeringsstelsel waardoor B1 de norm is en blijft voor mensen behoudens psychische en lichamelijke klachten?
Het doel van het inburgeringsstelsel op het gebied van taalverwerving is dat inburgeraars integreren op het hoogst haalbare taalniveau, bij voorkeur op niveau B1. Ik onderschrijf dit uitgangspunt en moedig gemeenten en taalaanbieders aan om inburgeraars te ondersteunen bij het behalen van een zo hoog mogelijk taalniveau. Tegelijkertijd is het niet voor alle inburgeraars haalbaar om binnen de gestelde inburgeringstermijn van 3 jaar niveau B1 te bereiken, bijvoorbeeld omdat zij bij aanvang analfabeet zijn of weinig tot geen onderwijs hebben genoten. Zij hebben binnen de Wi2021 een stevige verplichting om 800 uren taalonderwijs en 800 uren participatieactiviteiten te verrichten.
Bent u het eens met de stelling dat het onwenselijk is dat er een traject bestaat waarbij inburgeraars kunnen «slagen» zonder examen te hoeven afleggen, de Z-route?
De Z-route vraagt om een intensieve inzet op taalverwerving, gecombineerd met participatie in de praktijk. Inburgeringsplichtigen volgen 800 uur taallessen en nemen daarnaast deel aan 800 uur praktijkgerichte participatieactiviteiten, die zoveel mogelijk aansluiten bij hun mogelijkheden. Het hoofddoel van de Z-route is activering, participatie en het vergroten van de zelfredzaamheid.
Hoewel het behalen van taalniveau A2 geen verplichting is binnen deze route, wordt van taalscholen verwacht dat zij inburgeraars, waar mogelijk, op de verschillende taalonderdelen naar een zo hoog mogelijk niveau begeleiden en toetsen. Ook wordt van gemeenten verwacht dat zij inburgeraars stimuleren om centrale examens af te leggen, wanneer tijdens het traject blijkt dat zij één of meerdere taalonderdelen op A2-niveau kunnen beheersen. Zoals bij vraag 5 aangegeven wil ik met aanpassing van de Z-route de arbeidsparticipatie van inburgeraars in deze route stimuleren.
Wanneer regelt het kabinet de afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord dat voor het verkrijgen van een Nederlands paspoort in principe altijd een taaltoets wordt afgenomen op B1-niveau?
Een concept Besluit naturalisatietoets is in voorbereiding. Dit wordt naar verwachting dit laatste kwartaal van dit jaar in (internet) consultatie gegeven.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met ervaren taaldocenten zoals de heer Budak, om hun praktijkervaringen te benutten bij toekomstige aanpassingen van het inburgeringsbeleid?
Ja hiertoe ben ik bereid.
Bonaire en klimaatmaatregelen |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Rijkaart , Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het krantenartikel over de situatie op Bonaire met betrekking tot de gevolgen van de klimaatcrisis?1
Ja.
Wat is de laatste stand van zaken wat betreft de maatschappelijke en ecologische impact van de klimaatcrisis op Bonaire?
De effecten van klimaatverandering in Caribisch Nederland worden doorlopend onderzocht en gemonitord. Dit gebeurt ook voor Bonaire. Naast de KNMI’23 Klimaatscenario’s, waar een hoofdstuk is opgenomen voor Caribisch Nederland, brengt het KNMI jaarlijks «De Staat van ons Klimaat» uit waarin aandacht wordt besteed aan het klimaat in Caribisch Nederland. In de laatste versie hiervan uit januari 20252 wordt aandacht besteed aan de bovengemiddelde warme temperaturen en het orkaanseizoen van 2024. Ook is in 2025 de «Staat van de Natuur Caribisch Nederland» uitgekomen. De Kamer is hier recent over geïnformeerd.3 Daarin wordt klimaatverandering – naast «loslopend vee» en «invasieve soorten» – geïdentificeerd als de belangrijkste bedreiging die brede gevolgen heeft voor de natuur van Caribisch Nederland, op zowel korte als midden-lange termijn.
Welke maatregelen zijn tot nu toe door u genomen om Bonaire te beschermen tegen overstromingen, extreme hitte, schade aan koraalriffen en andere klimaatgerelateerde risico’s?
Vanuit de Rijksoverheid wordt ondersteuning geboden aan Bonaire in de vorm van rijksbeleid, ondersteuning van beleid, onderzoek en subsidies voor infrastructurele en ecologische projecten. Een voorbeeld van rijksbeleid waar ruim aandacht wordt gegeven aan klimaatadaptatie is het Ruimtelijk Ontwikkelingsprogramma Caribisch Nederland (ROCN) dat in 2024 is vastgesteld.4 Daarnaast heeft de Rijksoverheid in het kader van het Natuur en Milieubeleidsplan Caribisch Nederland (NMBP) klimaatadaptatieprojecten gefinancierd. Voorbeelden hiervan zijn onder andere het mangroveherstel, dammenherstel, en het ontwerpen van een afvalwatervisie. Een volledig overzicht van alle projecten van het NMBP is met de evaluatie van het NMBP aan de Kamer gestuurd.5 Andere voorbeelden zijn de financiering van de Klimaateffectenatlas BES die in opdracht van de Rijksoverheid wordt opgesteld en geactualiseerd om de bevolking van Bonaire te informeren over klimaatrisico’s.
In de Kamerbrief «Kabinetsreactie op sommatiebrief van Greenpeace en zeven inwoners Bonaire» is een overzicht gegeven van al het onderzoek dat in opdracht van de Rijksoverheid in het kader van klimaat(adaptatie)beleid voor Bonaire (en breder voor Caribisch Nederland) is uitgevoerd.6 In 2024 zijn ook risicoprofielen door overstromingen opgesteld aan de hand van de KNMI’23 klimaatscenario's.7
Bent u bereid concrete extra maatregelen te nemen om Bonaire beter te beschermen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De Klimaattafel Bonaire, die door de Ministeries van BZK, KGG en IenW wordt ondersteund, schrijft op dit moment aan een klimaatplan. In dit klimaatplan wordt in beeld gebracht welke aanvullende maatregelen nodig zijn op Bonaire om weerbaarder te worden tegen de gevolgen van klimaatverandering. De klimaattafel verwacht in het eerste kwartaal 2026 het klimaatplan op te leveren. Daarnaast wordt de Nationale Klimaatadaptatiestrategie (NAS) momenteel herijkt, deze zal ook een hoofdstuk bevatten over Caribisch Nederland.
Kunt u aangeven of en wanneer overleg is gevoerd met het bestuur van Bonaire en relevante maatschappelijke organisaties over klimaatbescherming?
De hierboven genoemde onderzoeken – zoals de KNMI’23 scenario’s en de risicoprofielen voor overstromingen – zijn toegelicht en besproken met het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) en maatschappelijke organisaties op Bonaire. Verder is klimaatbescherming en de stand van zaken van de Klimaattafel Bonaire één van de terugkerende gespreksonderwerpen in de reguliere gesprekken met gedeputeerden en maatschappelijke organisaties. Deze gesprekken vinden elk kwartaal plaats, de laatste was in oktober.
Op welke wijze worden inwoners van Bonaire door u geïnformeerd over en betrokken bij de aanpak van de klimaatcrisis op Bonaire?
Alle plannen en programma’s voor Caribisch Nederland zoals het ROCN en het NMBP doorlopen een participatieproces en worden publiekelijk geconsulteerd op de eilanden. Ook de Klimaattafel Bonaire heeft de afgelopen maanden brede consultatierondes gehouden, zowel met lokale organisaties als inwoners. Daarnaast ondersteunt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zowel de Klimaateffectatlas BES8 als het Kennisportaal Klimaatadaptatie (Cariben).9 Deze webpagina’s zijn voor iedereen toegankelijk en laten zowel de gevolgen van klimaatverandering zien, als welke maatregelen genomen kunnen worden.
Bent u het eens met het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat Nederland een wettelijke zorgplicht heeft Bonaire te beschermen tegen de klimaatcrisis en dat nalaten van actie kan leiden tot schending van grond- en mensenrechten?
Ja, in de Klimaseniorinnen-uitspraak van 9 april 2024 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) bevestigd dat het recht op eerbiediging van privé, gezins- en familieleven van artikel 8 EVRM het recht van personen omvat op effectieve bescherming door de overheid tegen de ernstige negatieve gevolgen van klimaatverandering voor hun leven, gezondheid, welzijn, en levenskwaliteit. En dat elke staat een verantwoordelijkheid heeft om klimaatverandering tegen te gaan.10 Het Hof benadrukt dat naast mitigatiemaatregelen ook adaptatiemaatregelen moeten worden genomen en dat procedurele waarborgen van belang zijn, zoals het openbaar maken van informatie en toegang tot de rechter. Het niet nakomen van deze verplichtingen kan leiden tot een schending van artikel 8 EVRM.
Hoe waarborgt u dat het nationale klimaatbeleid integraal rekening houdt met de dringende klimaatuitdagingen in de Caribische delen van het Koninkrijk?
Zie de antwoorden op de vragen 4, 9 en 11.
Hoe waarborgt u dat Caribische gemeenten volwaardig worden betrokken in Europese en mondiale klimaatstrategieën?
Voor zowel klimaatadaptatiebeleid als klimaatmitigatiebeleid acht het kabinet het van belang om Caribisch Nederland volwaardig te betrekken in Europese en mondiale klimaatstrategieën.
Door het kabinet wordt actief ingezet op Europese en mondiale samenwerking en kennisuitwisseling. Op het gebied van klimaatmitigatie wordt dit gedaan door o.a. het organiseren van de CCEC (Caribbean Climate and Energy Conference) en wordt elk jaar gewerkt aan een gezamenlijke inzet voor de COP om zo de belangen van het Caribische deel van het Koninkrijk te behartigen. Op het gebied van klimaatadaptatie wordt dit gedaan via het International Panel for Deltas and Coastal areas (IPDC). Via het IPDC worden alle zes de eilanden van het Koninkrijk ondersteund bij het ontwikkelen van eigen klimaatadaptatieplannen. Tevens wordt via het IPDC onderlinge kennisuitwisseling gestimuleerd.
Daarnaast heeft de Staat per 18 april 2023 de heer Edison Rijna (voormalig gezaghebber van Bonaire) benoemd tot speciaal gezant voor Caribisch Nederland voor EU-fondsen, fondsen van de Verenigde Naties (VN) en economische betrekkingen met Latijns-Amerika. De speciaal gezant zet zich in voor betere toegang tot fondsen van de EU en VN voor de BES-eilanden. Op het gebied van klimaatmitigatie zijn -mede door de inzet van de speciaal gezant – de BES-eilanden onlangs toegelaten tot het «30 for 2030» project van de EU. De eilanden kunnen hierdoor rekenen op intensieve ondersteuning vanuit de EU om hun ambitie te realiseren uiterlijk in 2030 de energievoorziening volledig te hebben verduurzaamd. Dit komt boven op de nationale inspanning van het kabinet op het gebied van de energietransitie voor Caribisch Nederland. In 2022 is € 33,6 miljoen beschikbaar gesteld voor een versnelde overstap op duurzame elektriciteit op de BES-eilanden.
Op het gebied van klimaatadaptatie hebben de BES-eilanden (en tevens Aruba, Curaçao en Sint Maarten) toegang tot specifiek voor hen geoormerkte fondsen, via het Europese LGO-besluit (Landen en Gebieden Overzee). Dit besluit biedt alle Caribische delen van het Koninkrijk de mogelijkheid om onder meer in te zetten op biodiversiteit, water en waterbeheer.
Kunt u antwoord geven op de vraag die in het artikel wordt gesteld door Angelo Vrolijk, te weten «(w)aarom moeten op Bonaire ziekenhuizen en scholen overstromen als er weer een grote storm is geweest, maar is dat in Europees Nederland onacceptabel?»
Meerdere rapporten laten zien dat ook Caribisch Nederland niet ontkomt aan de gevolgen van klimaatverandering. Net als in Europees Nederland – waar overstromingen en wateroverlast als gevolg van extreme neerslag steeds vaker voorkomen – kunnen we deze niet allemaal voorkomen. We kunnen ons wel beter voorbereiden. Dat voorbereiden doen we onder meer door het concreet maken van de risico’s van klimaatverandering, nu en in de toekomst, en het identificeren van maatregelen om deze te beheersen. Dat is voor alle Nederlandse gemeenten van belang.
Hierbij wordt het Openbaar Lichaam op verschillende wijzen door de Rijksoverheid ondersteund. Dit jaar nog zal op de Klimaateffectatlas BES een kaartlaag verschijnen die de gevolgen van een extreme regenbui op Bonaire goed inzichtelijk maakt. Ook worden verschillende maatregelen voor regenwaterbeheer, zoals het aanpakken van achterstallig onderhoud bij dammen en rooien, ondersteund via het Natuur en Milieubeleidsplan Caribisch Nederland. De Rijksoverheid ondersteunt ook de Klimaattafel Bonaire, waar toegewerkt wordt naar een klimaatplan met nadruk op aanpassen aan klimaatverandering. Verder worden via de Nationale Adaptatiesstrategie (NAS), die in 2026 uitkomt, stappen bepaald voor zowel Europees Nederland als Caribisch Nederland om beter voorbereid te zijn op dit soort extreme situaties.
Daarnaast wordt gewezen op de antwoorden op eerdere vragen hierover naar aanleiding van de hevige regenval en overstromingen op Bonaire in 2022.11
Bent u het ermee eens dat Nederland ook zelf aan klimaatdoelen moet voldoen om de uitstoot voldoende terug te dringen en op die manier ook moet bijdragen aan het verminderen van klimaatrisico’s voor Bonaire? Zo ja, op welke manier?
Het kabinet erkent dat klimaatverandering overal ter wereld negatieve gevolgen heeft voor mens en natuur; ook in het Caribisch deel van het Koninkrijk en in Europees Nederland. Daarom zet Nederland zich, in lijn met de Overeenkomst van Parijs, in voor de beperking van de mondiale temperatuurstijging tot ruim beneden de 2 ⁰C en zo mogelijk 1,5 ⁰C. Dat gebeurt op allerlei manieren, zowel op nationaal, Europees als internationaal niveau. Het gaat onder meer om maatregelen die zijn en worden genomen met het oog op de doelen uit de Nederlandse Klimaatwet, maatregelen in het kader van de EU Green Deal en het Fit-for-55-pakket, de financiering van emissiereductieprojecten buiten de Europese Unie en de bijdrage van Nederland aan kennisontwikkeling en technologieoverdracht. Ook zet Nederland zich in bij internationale onderhandelingen over toekomstige emissiereductiedoelstellingen.
Bent u het eens met de stelling dat zelfs beperkte CO2-reducties essentieel zijn voor het beschermen van kwetsbare gebieden zoals Bonaire tegen de ernstige gevolgen van de klimaatcrisis?
Zoals in het antwoord op vraag 11 beschreven, zet het kabinet zich in voor de beperking van de mondiale temperatuurstijging. Klimaatverandering is een mondiaal probleem dat om gezamenlijke inspanning vraagt op nationaal, Europees en mondiaal niveau. Elke reductie van broeikasgassen, hoe beperkt ook, draagt bij aan het beperken van klimaatverandering. Alleen door gezamenlijke mondiale emissiereductie kunnen de risico's voor kwetsbare gebieden worden beperkt. Het is ook om die reden dat Nederland zich blijft inzetten voor de beperking van de mondiale temperatuurstijging tot ruim beneden de 2 ⁰C en zo mogelijk 1,5 ⁰C.
Hoe rechtvaardigt u het feit dat Nederland met fossiele subsidies grote vervuilers hand boven het hoofd houdt terwijl de kwetsbare bevolking van Bonaire nu al lijdt onder de gevolgen van gebrekkig klimaatbeleid?
Het kabinet voert klimaatbeleid gericht op de Europese en nationale klimaatdoelen, zodat Nederland zijn bijdrage levert aan het realiseren van de temperatuurdoelstelling van de Overeenkomst van Parijs. Dit beleid is gericht op een effectieve, efficiënte en rechtvaardige transitie naar een klimaatneutraal Nederland en Europa. In deze transitie zal, mede als gevolg van dit beleid, het gebruik van fossiele energiedragers verminderen. Tegen deze achtergrond kan een vorm van staatssteun aan het gebruik van fossiele energiedragers – binnen de toegestane Europese kaders – echter (tijdelijk) nodig zijn om bijvoorbeeld energiearmoede, leveringszekerheid of verplaatsing van bedrijven en CO2-uitstoot (weglek) naar het buitenland te voorkomen.
Zijn er plannen om het klimaatbeleid specifiek te richten op het verminderen van sociale ongelijkheid in de effecten van de klimaatcrisis, bijvoorbeeld voor kwetsbare groepen op Bonaire?
Het kabinet vindt het belangrijk om bij het maken van klimaatbeleid oog te houden op wat de impact is voor kwetsbare groepen. Zo ook op Bonaire. Hier wordt nadrukkelijk aandacht aan besteed in het proces van de klimaattafel Bonaire en in de NAS. Om deze reden wordt voor de NAS ook een Sociale Impact Analyse (SIA) opgesteld. Daarnaast doet het Ministerie van OCW nu onderzoek dat inzicht geeft in de gebieden met hoge risico’s en de minder toekomstbestendige woningen in Europees Nederland en op Bonaire. Daarbij wordt nadrukkelijk gekeken naar inkomen, gender, leeftijd, migratieachtergrond en het soort woning. Tevens worden mogelijke interventies onderzocht om verdere ongelijkheid in deze gebieden te voorkomen en waar mogelijk juist te verminderen. Daarnaast heeft de Wetenschappelijk Raad voor Regeringsbeleid (WRR) onlangs een rapport uitgebracht over de sociale dimensie van klimaatadaptatie.12 Voor Caribisch Nederland zal in 2026 ook een soortgelijke publicatie verschijnen.
Wilt u toezeggen het klimaatbeleid in Caribisch Nederland hetzelfde gewicht te geven als in Europees Nederland, en met een daadkrachtig actieprogramma voor Bonaire te komen?
Het kabinet werkt – net als in Europees Nederland – aan klimaatbeleid voor Caribisch Nederland. Op het gebied van klimaatmitigatie werkt het kabinet aan de versnelde overstap op duurzame elektriciteit op de BES-eilanden, waarvoor in 2022 € 33,6 miljoen beschikbaar is gesteld.13 De aanpak van klimaatadaptatiebeleid – en voor Caribisch Nederland in het algemeen – is volop in ontwikkeling. Zo zal de Kamer binnenkort worden geïnformeerd over de tweede fase van het NMBP en is op 7 november jl. een kabinetsreactie naar de Kamer verstuurd over het advies omtrent de staat van het fysiek domein in Caribisch Nederland van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) en Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB).14 Verder wordt er ook gewerkt aan de herijking van de Nationale klimaatadaptatiestrategie (NAS) waar ook aandacht is voor Caribisch Nederland. Al deze initiatieven dragen bij aan daadkrachtig klimaatbeleid voor Caribisch Nederland en daarmee dus ook voor Bonaire.
Het bericht 'Jongeren verslaafd aan online gokken kloppen massaal aan voor hulp: 'Soms al vanaf 16 jaar’' |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Bruijn , Foort van Oosten (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht in Tubantia van 7 oktober 2025 waarin experts de noodklok luiden dat steeds meer mensen in de regio in de problemen komen door online gokken?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat grote aantallen online gokkers én gokverslaafden, niet alleen in de randstad maar ook op het platteland voorkomen?
Ik ben mij ervan bewust dat deelname aan online kansspelen en de problematiek die daarmee gemoeid kan gaan niet beperkt zijn tot bepaalde regio’s in Nederland. De inzet op betere bescherming tegen gokschade, waaronder verslaving, is dan ook gericht op alle mensen in Nederland.
Herkent u de constatering dat met name jongeren, zeker ook op middelbare scholen, sinds de legalisering van online gokken dit in groten getale zijn gaan doen en in de problemen komen?
Sinds de opening van de online gokmarkt zijn meer mensen, waaronder jongeren, online gaan gokken. Er zijn geen exacte cijfers over het aantal jongeren, waaronder minderjarigen, dat online is gaan gokken sinds oktober 2021. Uit onderzoek is wel gebleken dat het aantal jongeren dat online gokt is oververtegenwoordigd ten opzichte van de gehele populatie online gokkers. Daarnaast is het aantal jongeren dat online gokt in 2025 gestegen ten opzichte van 2024.2 Met name het aantal minderjarigen dat online is gaan gokken is in 2025 gestegen. Dat vind ik een zeer zorgwekkende ontwikkeling. Jongeren behoren tot een kwetsbare groep die extra gevoelig is voor de verleidingen van gokken. Dit geldt in het bijzonder voor minderjaren, voor wie het om die reden ook verboden is om te gokken.
Het is niet duidelijk of de jongeren waaraan wordt gerefereerd in het aangehaalde bericht illegaal hebben gegokt, of het speelaccount van een meerderjarig persoon hebben gebruikt, of dat zij de strenge identificatieplicht die bij legaal aanbod geldt hebben kunnen omzeilen. Momenteel doet de Kansspelautoriteit (Ksa) verdiepend onderzoek naar deelname van minderjarigen aan online kansspelen bij legale aanbieders. Hierbij wordt onder meer met hulp van de banken gekeken naar mogelijke betalingen van minderjarigen naar kansspelaanbieders. De vraag hoe minderjarigen deelnemen aan online kansspelen wordt tevens meegenomen in het onderzoek Perspectief van Nederlanders op kansspelen 2025 dat dit najaar wordt opgeleverd.
Ten aanzien van eventuele regionale verschillen in deelname en problemen door online gokken merk ik het volgende op: de Stichting Informatievoorziening Zorg (IVZ) verzamelt in Nederland gegevens over het aantal mensen in behandeling voor verslaving in het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS). In haar jaarlijkse rapport «Kerncijfers verslavingszorg» wordt ook de regionale spreiding van het aantal personen in behandeling voor gokproblematiek in kaart gebracht.3 Uit het rapport blijkt dat in sommige regio’s relatief meer mensen in behandeling zijn voor gokproblematiek. Dit moet echter met voorzichtigheid worden geduid. Niet alle mensen met gokproblematiek zijn in behandeling bij de verslavingszorg. Daarnaast kan het lang duren voordat mensen op het punt komen dat ze hulp zoeken. Daarom zet ik met het kansspelbeleid in op het voorkomen van problemen en goede geleiding naar hulp. In het onderzoek naar de deelname aan (online) kansspelen, dat uitgevoerd is door Ipsos I&O in opdracht van het WODC, is ervoor gezorgd dat de uitkomsten representatief zijn voor alle Nederlanders van 16 jaar en ouder als het gaat om onder andere de regio waar respondenten vandaan komen.4 Hierbij wordt niet nader ingegaan op mogelijke regionale verschillen.
Kunt u de cijfers omtrent deze zorgwekkende trend delen, en bij de analyse hiervan ook ingaan op regionale verschillen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat doet u om deze zorgelijke ontwikkelingen te keren? En hoe zet u zich in om ervoor te zorgen dat juist ook instellingen in de regio de middelen hebben om slachtoffers te helpen?
De zorgelijke cijfers benadrukken hoe belangrijk het is om in te zetten op het voorkomen van gokschade, zoals ook is aangegeven in de brief over de visie op het kansspelbeleid, die in februari 2025 aan uw Kamer is gestuurd.5 In deze brief zijn ook maatregelen aangekondigd om de Wet kansspelen op afstand (Wet koa) te herzien. De nieuwe visie kent als belangrijkste doelstelling het beschermen van mensen tegen schade door gokken, met specifieke aandacht voor jongvolwassenen en minderjarigen. Deze doelgroepen zijn, zoals genoemd in het antwoord op vraag 3 en 4, extra gevoelig voor de verleidingen van gokken en eventuele gokschade kan nog lange tijd doorwerken in hun latere leven. Daarnaast wordt ingezet op intensievere bestrijding van het illegale aanbod en deelname daaraan.
De Ksa zet ook specifiek in op het beschermen van minderjarigen en jongvolwassenen en heeft dit als prioriteit opgenomen in haar Toezichtsagenda 2025.
Voorts wordt ingezet op andere preventieve maatregelen, zoals gerichte bewustwordingsactiviteiten om met name jongvolwassenen en hun omgeving bewust te maken van de risico’s van gokken. Daarnaast werk ik samen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de Ksa aan een meerjarenagenda bescherming tegen gokschade ter opvolging van de werkagenda verslavingspreventie kansspelen.6 In dat kader worden ook vanuit het Verslavingspreventiefonds onverminderd initiatieven mogelijk gemaakt of ondersteund, waaronder verbetering van de samenwerking tussen regionale partijen. Zoals door mijn voorganger is aangegeven in zijn brief van 3 juli 2025 is de zorgelijke groei van gokken onder minderjarigen tevens onder de aandacht gebracht bij Verslavingskunde Nederland (VKN). In het programma van VKN gericht op preventie en vroegsignalering van verslavingsproblematiek, waarbij VKN onder meer nauw samenwerkt met gemeenten, wordt ook ingezet op het tegengaan van gokproblematiek. VKN gaat bekijken of en hoe zij in hun bestaande preventietrajecten meer aandacht kan hebben voor het voorkomen van gokken onder minderjarigen.
Op welke manier is dit Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) hierbij betrokken? Wie houdt toezicht op het aantal verslavingen in de regio, en zorgt ervoor dat adequate zorg en begeleiding beschikbaar is?
De Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport is verantwoordelijk voor preventie van schade door gebruik van genotsmiddelen zoals drugs, alcohol en tabak. Zoals benoemd in het antwoord op vraag 5 werk ik samen met het Ministerie van VWS aan de meerjarenagenda bescherming tegen gokschade en betrek ik daarbij hun expertise.
Daarnaast is het Ministerie van VWS stelselverantwoordelijk voor de verslavingszorg, waaronder ook zorg bij gokverslaving. Binnen dit stelstel kan de huisarts een jongere of volwassene met (online gok)verslaving verwijzen naar verslavingszorg, maar ook andere zorgverleners zoals bedrijfsartsen, psychiaters en soms gemeenten of jeugdhulporganisaties (voor jeugd) mogen verwijzen.
De zorgverzekeraar dient vanuit diens zorgplicht voldoende verslavingszorg in te kopen, zodat hun verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot zorg. Wanneer er knelpunten optreden in een bepaalde regio moeten zorgverzekeraars hier proactief mee aan de slag. Hierbij is het ook van belang dat zorgaanbieders tijdig signaleren wanneer er knelpunten zijn in capaciteit of toegankelijkheid en hierover in overleg treden met zorgverzekeraars, zodat gezamenlijk naar oplossingen kan worden gezocht. In het stelsel houdt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht op de kwaliteit, de veiligheid en de continuïteit van de zorg. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet toe op de zorgplicht van verzekeraars.
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 3 en 4 houdt IVZ in het LADIS bij hoeveel mensen in behandeling zijn voor gokverslaving, waarbij ook onderscheid gemaakt wordt tussen regio’s.
Bent u voornemens om onverkort de, door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, aangekondigde maatregelen om de (online) gokmarkt te beteugelen uit te voeren, en daar waar nodig een schepje bovenop te doen?
Op dit moment werk ik de aangekondigde maatregelen uit de brief van 14 februari 2025 uit, op basis van onder meer de meest recente en nog lopende onderzoeken. Ik streef ernaar uw Kamer op korte termijn te informeren over de contouren voor wet- en regelgeving op basis waarvan het wetsvoorstel zal worden uitgewerkt. Dan zal ik uw Kamer ook informeren over de meerjarenagenda bescherming tegen gokschade.
De uitvoering van de motie Dijk en Dobbe over maatregelen om de kraamzorg in Nederland te behouden |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Bruijn |
|
|
|
|
Klopt het dat er een meedenksessie is georganiseerd over de uitvoering van de motie Dijk en Dobbe1 over maatregelen om de kraamzorg in Nederland te behouden?
Ja, dat klopt. Naar aanleiding van de toezegging gedaan tijdens het debat Zorgverzekeringsstelsel van 18 juni jl. heeft er een gesprek plaatsgevonden met kraamverzorgenden om het te hebben over het toekomstperspectief van de beroepsgroep en daarmee ook over de uitvoering van de motie Dijk en Dobbe2.
Klopt het dat de initiatiefnemers van het vakbondsmanifest, dat de aanleiding was voor deze motie, niet zijn uitgenodigd? Zo ja, waarom zijn de initiatiefnemers niet uitgenodigd?
Ja, dat klopt. Zoals eerder aangegeven was de insteek van de bijeenkomst om het gesprek aan te gaan met kraamverzorgenden. Deze bijeenkomst is in gezamenlijkheid met het Kenniscentrum Kraamzorg, de Nederlandse Beroepsvereniging van Kraamverzorgenden en Bo geboortezorg tot stand gekomen. Zij hebben de uitnodiging voor het gesprek breed verspreid in hun netwerk en dat heeft geleid tot een goed gesprek. Ik zie dit gesprek als één van meerdere gesprekken die ik zal voeren om ervaringen en behoeften uit de praktijk op te halen.
Bent u bereid om alsnog in gesprek te gaan met de initiatiefnemers van dit manifest en hen te betrekken bij de uitvoering van deze motie?
Ja.
De humanitaire situatie van de Druzen in Syrië |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Aukje de Vries (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de recente berichten over grootschalige aanvallen op de Druzenbevolking in de Syrische provincie Suwayda, waarbij volgens meldingen duizenden mensen zijn omgekomen en honderdduizenden ontheemd zijn geraakt?
Ik heb kennisgenomen van berichtgeving over de geweldsescalaties in Suweida in juli en augustus jl. De genoemde gebeurtenissen zijn verontrustend. Het is essentieel dat alle gemeenschappen in Syrië worden beschermd, waaronder ook de Druzen.
Klopt het dat Suwayda al maanden onder volledige belegering staat, waardoor voedsel, water, medische zorg en elektriciteit vrijwel niet meer beschikbaar zijn voor de bevolking?
De situatie in Suweida blijft fragiel en onvoorspelbaar met voortdurende spanningen, waarbij een groot gedeelte van de bevolking afhankelijk is van humanitaire hulp. Er zijn aanhoudend incidenten die bijdragen aan instabiliteit, vooral in de rurale gebieden. Dit zorgt voor beperkingen van de bewegingsvrijheid van burgers en hulpverleners. Desondanks bereikten tussen 20 juli en 10 oktober jl. 46 hulpkonvooien Suweida met levensreddende hulp, zoals voedsel, medische hulpmiddelen en brandstof. Daarnaast spannen hulporganisaties zich in om toegang tot essentiële diensten zoals watervoorzieningen en broodproductie te herstellen. De noden blijven vooralsnog hoog en er is een voortdurende behoefte aan meer humanitaire hulp.
Wat weet u over meldingen dat tijdens deze aanvallen vrouwen en meisjes zijn verkracht, ontvoerd en vermoord, en dat tientallen dorpen doelbewust zijn verwoest?
Het kabinet keurt alle vormen van geweld af. Belangrijk is dat wordt vastgesteld wat er precies is voorgevallen in Suweida en wie verantwoordelijk is geweest voor dit geweld. Er zijn twee commissies ingesteld die de geweldsescalatie in Suweida onderzoeken: een Syrische onderzoekscommissie, onder leiding van de Syrische Minister van Justitie, en een onafhankelijke onderzoekscommissie van de Verenigde Naties die ressorteert onder de Independent International Commission of Inquiry on the Syrian Arab Republic(CoI). Het kabinet volgt nauwlettend de bevindingen van deze onderzoekscommissies.
Klopt het dat er aanwijzingen zijn dat deze aanvallen niet willekeurig zijn, maar onderdeel van een systematische campagne van etnische zuivering gericht tegen religieuze minderheden, waaronder de Druzen en christenen van Suwayda?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u deze situatie in het licht van het internationaal humanitair recht en de Conventies van Genève?
Alle partijen bij een gewapend conflict zijn gebonden aan het humanitair oorlogsrecht. Dit betekent onder meer dat de strijdende partijen onderscheid moeten maken tussen burgers en strijders, en tussen militaire doelen en burgerobjecten. Alleen strijders en militaire doelen mogen worden aangevallen.
Het rechtstreeks en doelbewust aanvallen van burgers is in strijd met het humanitair oorlogsrecht. Daarnaast moeten humanitaire hulpverleners ook gerespecteerd en beschermd worden. Signalen van mogelijke aanvallen op burgers zijn zeer ernstig. Zoals eerder beantwoord in vraag 3 en 4 doen verschillende commissies momenteel onderzoek naar de situatie.
Bent u bereid binnen de Europese Unie en de Verenigde Naties te pleiten voor een onafhankelijk onderzoek naar mogelijke oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid in Suwayda, en de verantwoordelijken daarvoor ter verantwoording te brengen?
De Commission of Inquiry(CoI) heeft op 15 juli jl. bevestigd de gebeurtenissen in Suweida te onderzoeken. Het onderzoek is gaande en het rapport moet nog worden gepubliceerd. In dat licht verwelkomt het kabinet ook de samenwerking van Syrische overgangsautoriteiten met de CoI met betrekking tot de gewelddadigheden in Suweida. Nederland blijft zowel in multilateraal verband als in contacten met de Syrische overgangsautoriteiten het belang van dit onafhankelijke onderzoek benadrukken.
Ook de door Syrië opgerichte nationale commissie heeft aangegeven een onderzoek naar de gewelddadigheden in te stellen. Deze commissie werd op 31 juli ingesteld door de Syrische Minister van Justitie met een mandaat van drie maanden, bestaande uit zeven leden, waaronder rechters, advocaten en een militair. Tot op heden heeft de commissie nog geen conclusies bekendgemaakt, en het is nog onbekend of deze commissie haar bevindingen publiekelijk zal delen. Nederland blijft aandringen op het belang van openbaarmaking van de uitkomsten van dit onderzoek.
Ziet u mogelijkheden om, eventueel via internationale partners of hulporganisaties, bij te dragen aan de totstandkoming van een humanitaire corridor voor de levering van voedsel, medische hulp en brandstof aan de belegerde bevolking?
De Nederlandse inzet is gericht op het faciliteren van onbelemmerde en veilige toegang tot humanitaire hulp in heel Syrië. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met onze humanitaire partners, waaronder VN-organisaties, de Rode Kruis- en Rode Halve Maanbeweging en de Dutch Relief Alliance. Ondanks de aanhoudende spanningen en onveiligheid kunnen hulpkonvooien Suweida bereiken. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven of Nederland bereid is zich in te zetten voor hulp aan ontheemde Druzen en christenen, bijvoorbeeld door steun aan onderwijsprogramma’s of noodhulp via VN-organisaties en ngo’s?
Nederland blijft zich inzetten voor humanitaire hulp aan alle kwetsbare bevolkingsgroepen in Syrië, waaronder ontheemde Druzen en christenen. Sinds het uitbreken van het conflict in 2011 levert Nederland zowel diplomatieke als financiële steun aan humanitaire partners zoals de Verenigde Naties, de Internationale Rode Kruis- en Rode Halve Maanbeweging en de Dutch Relief Alliance. Deze bijdragen zijn bewust flexibel, zodat hulporganisaties snel kunnen inspelen op acute noden, zoals recent in de provincie Suweida.
Humanitaire hulp wordt daarbij altijd verleend op basis van behoefte, zonder onderscheid naar etnische of religieuze achtergrond. Op dit moment richt Nederland zich primair op humanitaire hulp.
Bent u bereid de Kamer actief op de hoogte te houden van de ontwikkelingen in Suwayda en van eventuele diplomatieke of humanitaire stappen die Nederland onderneemt?
Ja. De Staatssecretaris Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp bezocht recentelijk Syrië en heeft daar het belang onderstreept van onafhankelijk onderzoek naar de gebeurtenissen in Suweida. In gesprekken met humanitaire organisaties werd bevestigd dat de toegang tot Suweida nog steeds ernstig beperkt is, wat de hulpverlening belemmert. Nederland blijft daarom, zowel bilateraal als in multilateraal verband, aandringen op ongehinderde humanitaire toegang, bescherming van alle bevolkingsgroepen en gerechtigheid voor begane misdaden.
De binnenvaart |
|
Ruud Verkuijlen (VVD) |
|
Tieman |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport «Ontwikkeling van de transportprestatie en marktaandelen van de binnenvaart op de Rijn, Donau en in de Europese Unie»?1
Ja.
Hoe reflecteert u op de conclusie van het rapport dat de gewenste verschuiving van goederen en personenvervoer van de weg naar duurzamere vervoersvormen zoals de binnenvaart (modal shift) nog uitblijft, wat verder versterkt wordt door de geplande uitfasering van fossiele brandstoffen?
Het Ministerie van IenW volgt de conclusie uit het rapport dat de gewenste verschuiving in het goederenvervoer van de weg naar de binnenvaart nog uitblijft. Echter, de koppeling die wordt gelegd tussen het uitblijven van deze verschuiving in marktaandelen en de inzet op modal shift, wordt niet gedeeld. De modal shift aanpak stimuleert op de drukste routes het verplaatsen van de transporten van de weg naar de binnenvaart en het spoor. Dat doet IenW primair vanuit het oogpunt van een betere doorstroming en bereikbaarheid, waarbij de keuze voor de per tonkilometer minder C02-uitstotende binnenvaart en het spoor ook bijdraagt aan de verduurzaming van het goederenvervoer. Dat is wat anders dan het sturen op de – in het rapport aangehaalde – verdeling van het goederenvervoer over de modaliteiten (modal split).
In deze modal split wegen ook de grote wegtransportonderdelen als de distributie en het vervoer over korte afstanden buiten de corridors zwaar mee. Het al langer teruglopende marktaandeel van de binnenvaart binnen het goederenvervoer is beter te verklaren uit de snelle groei van het wegvervoer na de introductie van de goederencontainer. Zoals het rapport laat zien kent de binnenvaart in volumes nog wel een bescheiden groei, maar is deze veel kleiner dan de groei van het wegtransport. De doelstelling van de huidige modal shift aanpak is een permante verschuiving van circa 440.000 containers per jaar op de belangrijkste achterlandverbindingen. De verwachting is dat dit doel wordt gehaald in 2027. De ervaringen met deze modal shift aanpak maakt het bij de verwachte toename van de congesties op de weg wel aantrekkelijker voor verladers en andere opdrachtgevers om blijvend te kiezen voor de binnenvaart of het spoor voor transporten. Dit zal de binnenvaart wel moeten bewerkstelligen in concurrentie met de andere modaliteiten.
Ziet u aanleiding om de binnenvaart beter te faciliteren in de gewenste energietransitie?
Een tijdige start met de energietransitie is van belang om ook in de toekomst mee te blijven tellen als transportmodaliteit. Ook voor een stabiel en realistisch transitiepad is het nodig om al in de komende jaren concrete stappen te zetten. Binnenvaartschepen kennen immers een lange levensduur en zijn kapitaalintensief.
Nederland heeft zich door nationale en internationale afspraken gecommitteerd aan een klimaatneutrale binnenvaart in 2050. Normerings- en beprijzingsmaatregelen (REDIII en ETS2) zullen er op termijn voor zorgen dat de businesscase voor verduurzaming verbetert, doordat het prijsverschil tussen fossiele brandstoffen en duurzame energiedragers steeds kleiner wordt. Deze maatregelen kennen echter een ingroeipad, waardoor investeringen in verduurzaming in de komende jaren nog een onrendabele top kennen.
Om binnenvaartondernemers te ondersteunen die nu al stappen willen zetten richting klimaatneutraal, stelt het kabinet in verschillende subsidieregelingen middelen beschikbaar. Zo bieden twee Nationaal Groeifondsprojecten (het Maritiem Masterplan en Zero Emission Services) de mogelijkheid om nieuwe technieken in de praktijk te demonstreren, en is er vanuit het Klimaatfonds tot en met 2030 ruim € 220 miljoen beschikbaar voor de snelle opschaling van zulke technieken. Allereerst wordt een deel van deze middelen ingezet om motorfabrikanten te faciliteren in een versnelde ontwikkeling van motoren op waterstof en methanol. Vervolgens wordt een grotere subsidieregeling ingericht die scheepseigenaren ondersteunt bij investeringen in emissieloze aandrijflijnen. Denk dan bijvoorbeeld aan elektrificatie in combinatie met een batterij of brandstofcel, of aandrijflijnen voor varen op hernieuwbare brandstoffen zoals waterstof en methanol. Ook wordt binnen deze regeling onderzocht hoe hybride aandrijflijnen in de praktijk kunnen functioneren.
Met dit stimulerend beleid wordt voorkomen dat het transitiepad voor de binnenvaart onrealistisch kort wordt en de (inter)nationale doelen voor een nagenoeg emissieloze binnenvaart in 2050 niet gehaald worden.
Daarnaast voeren de Minister van IenW en de Staatssecretaris van Financiën (Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane) een verkenning uit naar de verlaging van de energiebelasting op elektrisch varen in de binnenvaart.
Het is aan een nieuw kabinet om een besluit te nemen over de vraag of er méér nodig is in de vorm van verdere ondersteuning aan binnenvaartondernemers.
Welke mogelijkheden ziet u om het aandeel van de binnenvaart in de transportvolumes te vergroten, gezien het feit dat het aandeel van de binnenvaart op dit moment structureel daalt (15% in 2023)?
Er zijn verschillende uitdagingen en transities die impact hebben op de binnenvaart, waaronder verduurzaming en infrastructuur. Veel infrastructuur is verouderd en wordt intensiever gebruikt waardoor we voor de grootste instandhoudingsopgave ooit staan. Daarnaast moet onze infrastructuur ook toekomstbestendig worden gemaakt vanwege de effecten van klimaatverandering (meer periodes van extremen, zoals droogte en laagwater). Deze opgaven dwingen het toekomstige goederenvervoer tot een nauwe samenwerking over de breedte van het transportsysteem en in de keten. Dit zal in belangrijke mate multimodaal moeten zijn om zo de kansen van het geïntegreerde transportsysteem te kunnen benutten. De verschillende modaliteiten zullen dat vanuit de eigen sterke punten moeten doen. Zo is de binnenvaart in staat tegen een concurrerende prijs omvangrijke en zware transporten uit te voeren met per tonkilometer een lage CO2-uitstoot. Binnen de transportketen heeft de binnenvaart daarmee een centrale rol bij bijvoorbeeld het vervoer van grond- en brandstoffen en van bouwmateriaal. Het ten volle kunnen benutten van de kansen vergt een versterking van de logistieke efficiëntie van de lange afstandstransporten zoals ook de inzet is van de programma’s voor de goederenvervoercorridors, de ontwikkeling van de multimodale knooppunten op deze corridors (via de realisatie pacten tussen Rijk en regio) en de inzet op een blijvend goede bereikbaarheid van bijvoorbeeld de Rotterdamse mainport.
In de Miljoenennota 2026 heeft het kabinet voor deze versterking van het multimodale transport een aanvullend budget beschikbaar gesteld van 79 miljoen euro voor 2026 en 2027. Daarnaast vergt dit een inzet op een modernisering en verdere verduurzaming van de binnenvaartsector zelf. Hiervoor is door IenW de Binnenvaarttafel opgericht, waarmee wordt beoogd om uitvoering te geven aan de actieagenda Toekomstvisie Binnenvaart. Daarbij gaat het om de volgende thema’s: energietransitie, toekomstbestendige vaarwegen, ketenoptimalisatie en digitalisering.
Welke concrete stappen zet u om binnenvaartondernemers en hun consortia actief te ondersteunen bij het aankloppen bij het Europese Innovation Fund en Competition Fund, gezien sommige binnenvaartondernemers de kennis en bemensing missen voor complexe EU-fondsaanvragen en matchingsfinanciering een grote drempel vormt?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) fungeert als een centraal punt voor Nederlandse ondernemers en organisaties die willen deelnemen aan Europese innovatie- en subsidieprogramma's op uiteenlopende themagebieden. RVO biedt ondersteuning bij het indienen van aanvragen met advies en informatie, ook voor binnenvaartondernemers. RVO werkt ook, mede op verzoek van IenW, aan een centrale online landingspagina voor de maritieme sector. Op deze landingspagina zullen ook Europese ondersteuningsmogelijkheden inzichtelijk gemaakt worden. De landingspagina zal richting het einde van dit jaar beschikbaar zijn.
Voor de energietransitie in de binnenvaart stelt het kabinet uit verschillende fondsen middelen beschikbaar. Het antwoord op vraag 3 gaat hier nader op in.
Bent u bereid om samen met de sector een aanjaagteam op te richten dat kansrijke projecten helpt professionaliseren en gezamenlijke aanvragen faciliteert?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van plan er op korte termijn voor te zorgen dat elektrische en waterstofschepen fiscaal gelijkwaardig worden gesteld aan dieselschepen, bijvoorbeeld via een teruggaafregeling of vrijstelling voor duurzame energiedragers, gezien gasolie vrijgesteld is van accijns en dit verduurzaming in de weg staat?
Het kabinet streeft naar een fiscaal stelsel waarin de vervuiler betaalt en waarin duurzame alternatieven niet fiscaal worden benadeeld. Het is echter niet mogelijk om het gebruik van gasolie (diesel) in de binnenvaart te belasten, omdat hier op basis van de Herziene Rijnvaartakte (Akte van Mannheim uit 1868) en het daarbij behorende Gasolieprotocol een vrijstelling van accijns voor geldt. Nederland maakt zich in de Centrale Commissie voor de Rijnvaart sterk voor een op termijn gezamenlijke afschaffing van de accijnsvrijstelling. Een amenderingsvoorstel voor zowel de Akte als het Gasolieprotocol moet unaniem worden aangenomen. De afschaffing van de accijnsvrijstelling wordt niet op korte termijn verwacht.
Waterstofschepen zijn geen accijns verschuldigd, waardoor de accijnsdruk al op gelijk niveau ligt met die van dieselschepen.
Het elektriciteitsverbruik van binnenvaartschepen is belast overeenkomstig de reguliere energiebelastingsystematiek. Dit leidt tot een ongelijke fiscale behandeling tussen brandstof en elektrisch aangedreven binnenvaartschepen, wat onwenselijk is in het licht van de energietransitie. Omdat de afschaffing van de accijnsvrijstelling niet op korte termijn wordt verwacht, verkennen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het Ministerie van Financiën intussen welke vragen en overwegingen spelen bij een eventuele aanpassing van de energiebelasting ten behoeve van elektrisch aangedreven schepen. Daarbij worden de uitvoeringstechnische en Europeesrechtelijke aspecten betrokken, evenals de vraag of een fiscale maatregel passend en uitvoerbaar is. Zodra deze verkenning is afgerond, wordt de Kamer over de uitkomsten geïnformeerd.
Ziet u mogelijkheden (binnen EU-verband of nationaal) om elektrische en waterstofschepen fiscaal (meer) gelijkwaardig te behandelen aan dieselschepen, bijvoorbeeld via een teruggaafregeling of vrijstelling voor duurzame energiedragers, gezien gasolie vrijgesteld is van accijns en dit verduurzaming in de weg staat?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe verhouden volgens u de huidige bemanningseisen tot het feit dat schepen steeds moderner en meer geautomatiseerd worden?
De bemanningseisen in de binnenvaart hebben als doel om de veiligheid aan boord van binnenschepen te garanderen. Ontwikkelingen in het kader van geautomatiseerd varen (smart shipping) kunnen ertoe leiden dat de binnenvaart veiliger wordt en dat er op termijn met minder bemanning kan worden gevaren. Innovatieve trackpilots aan boord van binnenvaartschepen kunnen bijvoorbeeld waarschuwen voor mogelijke aanvaringen en inspecties aan de infrastructuur kunnen met varende drones plaatsvinden zonder de inzet van duikers. Het ministerie en de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) hebben veel aandacht voor het onderwerp smart shipping. In dit kader worden nationaal en internationaal proefprojecten met smart shipping-toepassingen gedaan en onderzoeken uitgevoerd. Die proefprojecten en ontwikkelingen vinden plaats binnen de huidige bemanningseisen die zijn gebaseerd op het Reglement Scheepvaartpersoneel op de Rijn van de CCR. Als onderdeel van de verdere ontwikkelingen wordt binnen de CCR ook gekeken naar de mogelijkheden voor het aanpassen van de vereiste bemanning aan boord, waarbij ten minste een gelijkwaardig veiligheidsniveau wordt gewaarborgd.
Daarnaast wordt er in het Europees Comité voor de opstelling van standaarden voor de binnenvaart (CESNI) al sinds enige jaren met sociale partners gesproken over de gewenste samenstelling van de bemanning aan boord van binnenvaartschepen. Ook hier is er expliciet aandacht voor de ontwikkelingen op het gebied van automatisering.
Deelt u de mening dat de bemanningseisen verouderd zijn en groei van de sector in de weg staan?
De huidige bemanningseisen zijn over het algemeen passend om een veilige vaart te kunnen garanderen voor het overgrote deel van de binnenvaartvloot. Wel is het belangrijk om innovaties te faciliteren die bij kunnen dragen aan de veiligheid en het concurrentievermogen van de sector, zoals smart shipping. Daarom zijn er zowel in het Binnenvaartpolitiereglement (Bpr) als het Rijnvaartpolitiereglement (Rpr) mogelijkheden opgenomen om deze innovaties operationeel te testen. De feedback uit deze proefprojecten is belangrijk voor de modernisering en aanpassing van de bemanningsvereisten.
Hoe beoordeelt u de verschillen tussen Nederland en Vlaanderen in het aanjagen van «smart shipping», waarbij technologieën worden ingezet om schepen slimmer te besturen?
Vlaanderen en Nederland zijn beiden koplopers/aanjagers op het gebied van smart shipping. De Nederlandse overheid werkt in verschillende fora met de Belgische collega’s samen om grensoverschrijdende proefprojecten mogelijk te maken en te werken aan aanpassingen in de wet- en regelgeving.
Kan de Nederlandse overheid ook samenwerken met de sector om ervaring op te doen met slimme systemen en op afstand varen?
Het opdoen van ervaring met slimme systemen en op afstand bestuurd varen is cruciaal om geïnformeerde besluiten te nemen in het aanpassen van de regelgeving om nieuwe technologieën op een veilige manier te implementeren. Daarin biedt het ministerie de ruimte met de ontheffingsmogelijkheden in het Bpr en Rpr om proefprojecten mogelijk te maken. Daarnaast werkt de Nederlandse overheid ook nauw samen met de sector op algemene vraagstukken met betrekking tot smart shipping. Dat gebeurt zowel in Nederland door deelname aan het publiek-private samenwerkingsverband voor smart shipping «SMASH!» als internationaal door innovatieve bedrijven te consulteren bij herziening van internationale regelgeving.
Bent u bereid om subsidies voor gebruikers toegankelijker te maken, zodat de implementatie van smart shipping wordt versneld?
De sector investeert veel in smart shipping-technologie omdat deze technologie de sector kan helpen om veiliger en concurrerender te worden. Het gebruik van technologieën die binnen de kaders van de regelgeving kunnen worden toegepast, zoals slimme trackpilots, stijgt explosief vanwege deze voordelen. Daarnaast worden vanuit de sector investeringen gedaan in technologie die verder getest en ontwikkeld zal worden omdat dit tot voordelen in de business case kan leiden. Vanwege de vele ontwikkelingen in de sector op dit gebied ligt het niet voor de hand om aanvullende subsidies beschikbaar te stellen.
De spreiding van financiële schokken in de uitkeringsfase van flexibele premieregelingen |
|
Agnes Joseph (BBB) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Aon: regels voor spreiding schokken benadelen deelnemers in flexibele regeling» uit Pensioen Pro, 9 september 2025?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het volgens de interpretatie van De Nederlandsche Bank (DNB) van de Pensioenwet het niet is toegestaan om binnen de flexibele premieregeling gelijke aanpassingen van de uitkeringen van alle gepensioneerden te realiseren bij het spreiden van financiële schokken in de tijd?
In de flexibele premieregeling is het binnen het collectief toedelingsmechanisme al mogelijk om gelijke aanpassingen van pensioenuitkeringen en het spreiden van financiële resultaten te realiseren voor alle pensioengerechtigden. Daarbij wil ik wel opmerken dat het in de eerste jaren direct na pensioendatum van een gepensioneerde in de praktijk uitvoeringstechnisch complex is om het collectief toedelingsmechanisme zodanig in te richten dat de pensioenuitkeringen van een net pensioengerechtigde in gelijke mate meebewegen met de pensioenuitkeringen van andere pensioengerechtigden. In de praktijk kiezen veel pensioenuitvoerders er daarom voor om bij de flexibele premieregeling de pensioenuitkeringen van net pensioengerechtigden niet in gelijke mate aan te passen. Daardoor krijgen net gepensioneerden een andere verhoging of verlaging van de pensioenuitkering.
Omdat bovenstaande niet past bij het doel van gelijke aanpassingen van pensioenuitkeringen en zorgt voor een complexe uitvoering, ook op communicatief vlak, heeft de regering een aanpassing van gelijke aanpassingen bij de flexibele premieovereenkomst in het Wetsvoorstel toezeggingen pensioenonderwerpen opgenomen. Zoals reeds aan uw Kamer gemeld wordt het Wetsvoorstel toezeggingen pensioenonderwerpen naar verwachting in het eerste kwartaal van 2026 naar uw Kamer gestuurd. Hiermee regelen we dat bij pensioneren in de flexibele premieregeling rekening gehouden kan worden met de aanpassingen die op dat moment nog niet volledig zijn verwerkt vanwege de spreiding van eerdere financiële resultaten. Dit kan door eenmalig op pensioendatum een deel van het kapitaal te alloceren voor de toekomstige gelijke aanpassingen. De pensioenuitkering van de net gepensioneerde kan hiermee in de eerste jaren van het pensioen zonder ex-ante herverdeling in gelijke mate meebewegen met de pensioenuitkeringen van andere pensioengerechtigden. Deze handelwijze is voor pensioenuitvoerders beter uitvoerbaar en communicatief eenvoudiger. Hiermee wordt ook tegemoet gekomen aan de wensen van de auteurs van het artikel waar u in uw vraag 1 naar verwijst. Pensioenuitvoerders kunnen kiezen om hier gebruik van te maken.
Klopt het dat pensioenfondsen binnen de flexibele premieregeling deelnemers bij pensionering niet mogen laten inkopen in een spreidingsreserve, terwijl dit binnen de solidaire premieregeling op grond van het Besluit Gelijke aanpassingen met spreiden wel is toegestaan en zelfs verplicht is?2
Bij de solidaire premieregeling verdeelt de pensioenuitvoerder bij pensioeningang het voor pensioenuitkering bestemd vermogen in een uitkeringsvermogen en een spreidingsvermogen. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, wordt het binnen de flexibele premieregeling mogelijk gemaakt dat bij pensioneren rekening gehouden kan worden met de aanpassingen die op dat moment nog niet volledig zijn verwerkt vanwege de spreiding van eerdere financiële resultaten. Dit kan door eenmalig het alloceren van een deel van het kapitaal op pensioeningang voor de toekomstige gelijke aanpassingen. In de uitkeringsfase van de flexibele premieregeling is geen sprake van een spreidingsvermogen.
Kunt u uitleggen waarom bij de invoering van dat besluit in juli 2024 uitsluitend de solidaire premieregeling is meegenomen, terwijl de behoefte aan het in gelijke mate spreiden van financiële schokken in de tijd voor gepensioneerden in beide regelingen vergelijkbaar is?
Het is belangrijk om op te merken dat het wat betreft de flexibele premieregeling al vóór het in de vraag genoemde Besluit mogelijk was om financiële schokken collectief te spreiden in een van de individuele opbouwfase gescheiden uitkeringsfase en daarmee gelijke aanpassingen te realiseren in de uitkeringsfase. Destijds was collectief spreiden van schokken in de uitkeringsfase niet mogelijk in de solidaire premieregeling. Dit was wel een wens vanuit uw Kamer via het amendement Palland3, dat als doel had bij te dragen aan de uitvoerbaarheid en uitlegbaarheid van de solidaire premieregeling. Met het amendement wordt voorzien in de mogelijkheid om in de uitkeringsfase van de solidaire premieregeling de toedelingsregels voor financiële resultaten aan te kunnen passen, om daarmee gelijke aanpassingen met spreiden te realiseren. Het amendement bleek zonder nadere kaders onvoldoende duidelijkheid te geven over de voorwaarden waaraan een uitkeringsfase met gelijke aanpassingen met spreiden moet voldoen in de uitvoering van een solidaire premieregeling. Daarom is het Besluit gelijke aanpassingen met spreiden bij een solidaire premieregeling geschreven, dat invulling heeft gegeven aan de uitvoeringskaders.
Kunt u bevestigen dat het aan het besluit onderliggende amendement-Palland juist beoogde de solidaire regeling in lijn te brengen met de mogelijkheden en voordelen van de flexibele regeling, ten aanzien van het spreiden van schokken in de uitkeringsfase? En dat het daarom opmerkelijk is dat de uitwerking in de huidige uitvoeringspraktijk juist tot gevolg heeft dat er wederom een verschil is ontstaan tussen de uitvoering, nu juist ten nadele van de deelnemers in de flexibele regeling?3
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, beoogde het amendement om in de uitkeringsfase van de solidaire premieregeling de toedelingsregels voor financiële resultaten aan te kunnen passen, om daarmee gelijke aanpassingen met spreiden te realiseren. Hierbij is beperkte herverdeling tussen pensioengerechtigden toegestaan voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen in de uitkeringsfase te realiseren. Dit is vergelijkbaar met de beperkte herverdeling die in het collectief toedelingsmechanisme van de flexibele premieregeling kan ontstaan.
Het in lijn brengen van de solidaire premieregeling met de mogelijkheden van de flexibele premieregeling was geen oplossing geweest voor het uitvoeringstechnisch mogelijk maken van gelijke aanpassingen met spreiden in de solidaire premieregeling. Dat had namelijk betekend dat de zogenoemde dakpansgewijze methode toegepast had moeten worden binnen de solidaire premieregeling, wat uitvoeringstechnisch complex was omdat er destijds nog geen collectieve manier van spreiden mogelijk was zoals nu in het spreidingsvermogen is geregeld. Om gelijke aanpassingen met spreiden in de solidaire premieregeling mogelijk te maken, is destijds via het amendement het collectief spreiden van schokken in de uitkeringsfase binnen de solidaire premieregeling mogelijk gemaakt.
Acht u deze ongelijkheid tussen de twee premieregelingen wenselijk en uitlegbaar richting deelnemers?
Het eerdergenoemde besluit maakt het uitvoeringstechnisch mogelijk dat uitvoerders in de solidaire premieregeling, net als in de flexibele premieregeling, collectief kunnen spreiden en gelijke aanpassingen kunnen realiseren in de uitkeringsfase. Later is gebleken dat de mogelijkheden hiervoor binnen de flexibele premieregeling uitvoeringstechnisch complex zijn, ook op communicatief vlak. Met de beoogde aanpassing zoals omschreven in het antwoord op vraag 2 wordt het mogelijk gemaakt om binnen de flexibele premieregeling op een beter uitvoerbare en uitlegbare wijze ook voor net pensioengerechtigden gelijke aanpassingen met spreiden te realiseren.
Ziet u mogelijkheden om, net als bij de solidaire regeling, door middel van een aanvullend besluit of wijziging de Pensioenwet ook binnen de flexibele premieregeling gelijke aanpassingen met spreiden mogelijk te maken?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de opvatting dat een dergelijke aanpassing bijdraagt aan een eenvoudiger en goedkoper uitvoeringsproces, een beter uitlegbare regeling voor deelnemers, en meer stabiliteit in de pensioenuitkering bij pensionering?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de opvatting dat met inkoop op pensioendatum van toekomstige dakpannen danwel inkoop in de spreidingsreserve bij geheugenloos spreiden, gelijke aanpassingen van alle lopende pensioenen mogelijk zijn, zonder dat dit tot herverdeling tussen de deelnemers leidt?
De verdeling van vermogen bij pensioeningang in een spreidingsvermogen en uitkeringsvermogen bij de solidaire premieregeling en het alloceren van een deel van het kapitaal op pensioeningang bij de flexibele premieregeling voor toekomstige gelijke aanpassingen leidt tot (nagenoeg) geen ex-ante herverdeling.
Bent u bereid om, mede in het licht van het genoemde amendement en besluit, te bezien hoe de regels voor spreiding en inkoop kunnen worden vereenvoudigd en geharmoniseerd tussen de solidaire en flexibele premieregeling, en de Kamer hierover vóór 1 januari 2026 te informeren?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
De antwoorden zijn zo snel als mogelijk verzonden.
Het bericht ‘Nederland bezit grootste hoeveelheid kinderporno in Europa’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
van Marum , Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland bezit grootste hoeveelheid kinderporno in Europa»1
Wat is uw reactie op het onderzoek waaruit blijkt dat circa 60 procent van al het in Europa gehoste kinderseksmisbruikmateriaal zich in Nederland bevindt, en bijna een derde van het wereldwijde totaal? Hoe verklaart u dat Nederland in zo’n uitzonderlijke positie verkeert?
Welke wettelijke verplichtingen gelden op dit moment voor hostingbedrijven en internetproviders om kinderseksmisbruikmateriaal te detecteren, te melden en te verwijderen? Acht u deze verplichtingen toereikend, gezien de recente bevindingen? Kunt u hierbij ingaan op het toezichtkader en het ontbreken van afdwingbare meld- en verwijderverplichtingen?
Bent u bereid beleid te ontwikkelen zodat hostingbedrijven verplicht kunnen worden om proactieve detectiemethoden toe te passen, zoals hash-databanken of AI-gebaseerde beeldherkenning, teneinde het verspreiden van kinderseksmisbruikmateriaal sneller te stoppen?
Hoe verhoudt de Nederlandse wetgeving zich tot de voorgenomen Europese verordening inzake seksueel misbruik van kinderen, die lidstaten verplicht om hosting van dergelijk materiaal actiever te bestrijden? Welke voorbereidingen treft Nederland voor implementatie van deze verordening?
Hoeveel capaciteit is er binnen politie en Openbaar Ministerie beschikbaar voor digitale opsporing en handhaving op het gebied van kinderseksmisbruikmateriaal? Zijn er signalen dat het huidige capaciteitsniveau onvoldoende is om de omvang van het probleem aan te pakken?
Hoeveel tijd verstrijkt er gemiddeld tussen het moment dat kinderseksmisbruikmateriaal wordt gemeld en het moment dat het daadwerkelijk van Nederlandse servers is verwijderd? Zijn er streefwaarden of normen vastgesteld voor een maximale doorlooptijd? Zo ja, in hoeveel procent van de gevallen worden deze normen gehaald?
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van de samenwerking tussen Nederland en internationale partners zoals Europol, INHOPE en NCMEC, om hosting en verspreiding van kinderseksmisbruikmateriaal grensoverschrijdend te bestrijden?
Bent u voornemens om krachtige, afdwingbare maatregelen, zoals strengere wetgeving die hostingbedrijven verplicht tot actieve detectie en snelle verwijdering van dergelijk materiaal, stevige handhaving bij overtredingen, en intensievere internationale samenwerking te nemen om te voorkomen dat Nederland het knooppunt blijft voor het hosten van kinderseksmisbruikmateriaal?
Welke mogelijkheden ziet u om extra financiële middelen en capaciteit beschikbaar te stellen om de digitale opsporing en handhaving te versterken, de verwijdering van kinderseksmisbruikmateriaal te versnellen en slachtoffers beter te identificeren en te ondersteunen?
Bent u voornemens om hostingbedrijven en datacenters wettelijk te verplichten tot transparante rapportage over het aantal meldingen, verwijderingen en handhavingsacties met betrekking tot kinderseksmisbruikmateriaal?
Bent u bereid om de Kamer jaarlijks te rapporteren over de omvang van kinderseksmisbruikmateriaal dat in Nederland wordt gehost, de resultaten van verwijderingen en de voortgang van beleid en handhaving?
Nederlandse jongeren die zich zorgen maken over oorlog |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Foort van Oosten (VVD), Ruben Brekelmans (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Herkent u de zorgen van kinderen en jongeren over oorlog en veiligheid, zoals blijkt uit het onderzoek van UNICEF?1
Welke verantwoordelijkheden ziet u voor de overheid om ervoor te zorgen dat kinderen in Nederland zich veilig voelen?
Op welke manier worden kinderen en hun specifieke behoeften en kwetsbaarheden momenteel meegenomen in plannen om Nederland veilig en weerbaar te houden? Kunt u hierbij ingaan op fysieke kwetsbaarheden van jongeren, maar ook op kwetsbaarheden omdat zij midden in hun ontwikkeling zitten en bijvoorbeeld zo veel mogelijk voorkomen moet worden dat zij onderwijs missen?
Hoe borgt u dat de belangen van kinderen in crisistijd niet van tafel vallen?
Is er in de communicatie vanuit de overheid over oorlog en mogelijke rampen specifieke aandacht voor kinderen (van 0 tot 18), aangezien veel kinderen aangeven dat hun zorgen een direct gevolg zijn van wat ze zien op televisie en op sociale media?
Is bij communicatie vanuit de overheid over crisisparaatheid aandacht voor het feit dat kinderen dit ook zien en dat dit tot zorgen kan leiden? Welke acties neemt u om te zorgen dat kinderen hierover in gesprek kunnen gaan?
Bent u voornemens om binnen de middelen die gereserveerd zijn voor het vergroten van de maatschappelijke weerbaarheid een deel specifiek te bestemmen voor het vergroten van de weerbaarheid van kinderen? Zo ja, welke plannen heeft u hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Op welke manier bent u van plan er voor te zorgen dat meer kinderen en jongeren er vertrouwen in krijgen dat de overheid weet wat zij nodig hebben om zich veilig te voelen, aangezien uit de peiling van UNICEF blijkt dat nu slechts een kwart van hen denkt dat de overheid weet wat hiervoor nodig is?
Het bericht ‘Forse schade aan Paleis op de Dam door bekladding met rode verf: ’Fuck Israël’' |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Forse schade aan Paleis op de Dam door bekladding met rode verf: «Fuck Israël»»1?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe beoordeelt u het feit dat bij deze actie rode verf is gebruikt om het Koninklijk Paleis op de Dam, een rijksmonument van nationale betekenis, te besmeuren, met de leus «Fuck Israël»?
Bekladding van gebouwen is verboden en onacceptabel. Dat keur ik uiteraard af. Dat geldt zeker in dit geval nu aan het Koninklijk Paleis op de Dam vernielingen zijn aangericht wat naast een monumentale status ook een grote symbolische betekenis voor Nederland heeft. Onze rechtsstaat biedt burgers genoeg alternatieve mogelijkheden om een mening te uiten.
In hoeverre wordt onderzocht of de gebruikte leuzen en symboliek kunnen worden beschouwd als haatuiting, opruiing of aanzetten tot geweld tegen een bevolkingsgroep of staat?
Ik kan als Minister van Justitie en Veiligheid niet inhoudelijk ingaan op individuele casuïstiek. Dat betreft ook de insteek van een specifiek strafrechtelijk onderzoek: over wat al dan niet onderzocht wordt, doe ik geen uitspraken.
Deelt u de mening dat dergelijke bekladdingen van nationale symbolen niet slechts vandalisme zijn, maar tevens een poging kunnen vormen tot politieke intimidatie of radicale agitatie in de publieke ruimte?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen neemt u, of overweegt u te nemen, om te voorkomen dat openbare gebouwen of nationale monumenten doelwit worden van politieke acties of extremistische uitingen, zoals cameratoezicht, preventieve handhaving of zwaardere strafrechtelijke kwalificatie?
De burgemeester is bevoegd tot het nemen maatregelen ter handhaving van de openbare orde. In de gemeente Amsterdam heeft de gemeenteraad aan de burgemeester de bevoegdheid gegeven om ter handhaving van de openbare orde camera’s in te zetten ten behoeve van toezicht op openbare plaatsen (art. 151c Gemeentewet). De burgemeester van Amsterdam heeft in vervolg daarop gebieden aangewezen waar cameratoezicht kan plaatsvinden. Het Paleis op de Dam staat in een dergelijk gebied en er zijn twee camera’s op de Dam geplaatst.
Overigens heeft ook het Rijksvastgoedbedrijf -als uitvoerder van het beheer namens de Staat der Nederlanden van het Paleis op de Dam- ter beveiliging camera’s, gericht op het Paleis op de Dam geplaatst. Voor zover de vraag ziet op het instrument preventief fouilleren (art. 151b Gemeentewet), geldt dat de Dam is gelegen in een gebied dat als veiligheidsrisicogebied is aangewezen en waar derhalve preventief fouilleren mogelijk is na een aanwijzing van de officier van justitie. Dit instrument ziet evenwel op fouilleren op wapens.
Vanzelfsprekend is de burgemeester ook bevoegd om extra toezicht te laten plaatsvinden.
Ik stuur u, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voor het kerstreces nog een brief die – vooruitlopend op een diepgaandere bespiegeling – ook nader zal ingaan op het onderwerp demonstraties bij cultureel erfgoed.
Hoe heeft dit incident, op deze hoogte, op deze plek kunnen plaatsvinden zonder dat iemand heeft ingegrepen? heeft dit op die hoogte op zo'n plek kunnen gebeuren?
Het onderzoek naar de bekladding door politie en justitie loopt nog.
Kunt u aangeven welke schade is ontstaan aan het paleis, hoe groot de herstelkosten worden geraamd en wie verantwoordelijk is voor het herstel en de financiering daarvan?
Er zijn en worden meerdere reinigingswerkzaamheden uitgevoerd om de rode verf te verwijderen. De werkzaamheden zijn nog niet gereed. Er wordt op dit moment in samenwerking met verschillende experts onderzoek gedaan naar de exacte schade. Het is nu nog niet te zeggen wanneer de werkzaamheden helemaal zijn afgerond en wat de totale kosten van de schade zijn.
Het Rijksvastgoedbedrijf is namens de Staat eigenaar van het Koninklijk Paleis Amsterdam. De financiering van de kosten wordt bekostigd uit artikel 4 van de begroting van Volkshuisvesting en Ruimtelijke ordening.
Zijn er inmiddels verdachten aangehouden of geïdentificeerd in verband met deze actie?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vragen 3 en 4 ga ik niet in op individuele casuïstiek. De keuze om al dan niet te communiceren over de stand van zaken van het strafrechtelijk onderzoek is aan de organisaties die hiermee zijn belast, te weten de politie en het Openbaar Ministerie.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat de verdachten opdraaien voor alle gemaakte kosten?
Ik vind het belangrijk dat daders die schade veroorzaken, deze zoveel mogelijk vergoeden. Het civiele recht biedt hier ook verschillende mogelijkheden voor. Om schade te kunnen verhalen, moet echter wel achterhaald kunnen worden welke (groepen van) personen de schade hebben aangericht. Schadeverhaal op de daders zonder dat hun identiteit bekend is, is niet mogelijk. De brief zoals naar verwezen in mijn antwoord op vraag 5 zal ook nader ingaan op dit onderwerp.
Hoe beoordeelt u de organisatie «Palestine Action», die de actie opeist, en op 7 oktober niet de slachtoffers van het bloedbad dat Hamas aanrichtte wil herdenken, maar de «vrijheidsstrijders en martelaars» wil eren.
Ons demonstratierecht is een groot goed, maar biedt onder geen beding een vrijbrief voor personen en organisaties om de wet te overtreden; vernielen is nooit een acceptabele vorm van je mening uiten. Demonstreren moet gebeuren binnen de grenzen van de wet. Het gebruik van geweld en het opruien daartoe is strafbaar. Dit geldt ook voor acties waarbij vernieling plaatsvindt.
Het waar mogelijk faciliteren van een demonstratie en de beoordeling wat wel en niet nodig en mogelijk is aan (preventieve) maatregelen is aan de burgemeester. Hierover vindt afstemming plaats in de lokale driehoek. Het is een lokale aangelegenheid en de burgemeester legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is dan ook niet aan mij om in deze beoordeling te treden of om daarop vooruit te lopen. Daarnaast is het aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk de rechter om te bepalen of er in een bepaald geval sprake is van een strafbaar feit.
Welke stappen neemt u om deze organisatie die oproept tot wereldwijde intifada te beletten nog acties te ondernemen in Nederland?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u ermee bekend dat op 5 oktober jl. in Amsterdam tijdens een pro-Palestinademonstratie werd opgeroepen tot het verdwijnen van de Staat Israël, een wereldwijde intifada en het herdenken van zogenaamde «martelaren» die betrokken waren bij de massaslachting van 7 oktober 2023 in Israël?
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke oproepen tot gewelddadige strijd, in combinatie met acties zoals de bekladding van het paleis, wijzen op een groeiende radicalisering en normalisering van extremistisch gedachtegoed in Nederland?
In Nederland zijn enkele acties over met name de Gaza-oorlog harder geworden dan in voorgaande jaren. Daarbij is sprake van vandalisme, intimidatie of doxing. Bij demonstraties kan daarnaast sprake zijn van felle uitingen, waarin niet alleen het handelen van de staat Israël wordt bekritiseerd, maar ook het bestaansrecht van Israël ter discussie wordt gesteld en soms het door Hamas gebruikte geweld wordt gebagatelliseerd. Van extremisme in relatie tot de Gaza-oorlog is in Nederland zeer beperkt sprake en ook de geweldsbereidheid onder pro-Palestinademonstranten lijkt niet te zijn toegenomen. Er is sprake van normalisering van extremistisch gedachtegoed en/of extremistische uitingen wanneer deze maatschappelijk acceptabeler worden binnen een samenleving. Dit lijkt niet het geval te zijn bij de acties rondom de Gaza-oorlog. Dit omdat, zoals hierboven gesteld, extremisme in relatie tot de Gaza-oorlog nauwelijks voorkomt maar ook omdat de maatschappelijke reactie op acties over de Gaza-oorlog het afgelopen jaar niet significant veranderd lijken te zijn. Dit neemt daarentegen niet weg dat vernielingen, bekladdingen en andere uitingen wel zeer intimiderend kunnen zijn voor betrokkenen. Ook kunnen dergelijke uitingen de negatieve beeldvorming versterken tussen mensen met verschillende standpunten en bijdragen aan structurele gevoelens van onverdraagzaamheid. Dit vind ik absoluut onwenselijk. Binnen onze democratische rechtsstaat moeten we het debat altijd op inhoud blijven voeren met respect voor elkaars standpunten. Hier zal ik mij hard voor blijven maken.
Wanneer de lat van extremisme wel wordt gehaald, dan kunnen personen worden opgenomen in de lokale persoonsgerichte aanpak radicalisering. De persoonsgerichte aanpak radicalisering betreft maatregelen en/of interventies genomen onder regie van gemeenten die door het bestuur, de strafrechtelijke instanties of door maatschappelijke instellingen kunnen worden getroffen om (verdere) radicalisering tegen te gaan.
Als er een vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestaat, kan het OM indien opportuun besluiten om strafrechtelijke vervolging in te stellen. Het is uiteindelijk aan de rechter om te oordelen of er sprake is van een strafbaar feit.
Zo ja, hoe duidt u deze ontwikkeling en welke stappen onderneemt u om deze tegen te gaan?
De NCTV rapporteert twee keer per jaar in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) over de terroristische en (gewelddadige) extremistische dreiging voor Nederland, de belangen die daardoor kunnen worden aangetast en de weerbaarheid tegen deze dreiging. Op het moment dat er zich ontwikkelingen voordoen waarbij uitingen worden gedaan of acties plaatsvinden in relatie tot de Gaza-oorlog die de lat van extremisme (of zelfs terrorisme) halen, zal de NCTV hierover rapporteren.
Bent u bereid te onderzoeken of dit soort acties en oproepen structureel meegenomen kunnen worden in de dreigingsanalyses van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), mede in het licht van de tweede herdenkingsdag van de Hamas-aanval van 7 oktober 2023?
Dit is helaas niet gelukt.
Kunt u toezeggen de Kamer binnen vier weken te informeren over de voortgang van het onderzoek, de schade-afhandeling en de maatregelen die worden getroffen om herhaling te voorkomen?
De overstap van de Belastingdienst naar Microsoft |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Heijnen , van Marum |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Belastingdienst verplaatst mail naar Microsoft, ondanks zorgen over meekijken VS»?1
Ja.
Maakt de overstap van de Belastingdienst naar Microsoft 365 onze overheid meer of minder afhankelijk van de Verenigde Staten?
De overstap naar M365 betekent inderdaad een vergroting van de afhankelijkheid van de Verenigde Staten. De Belastingdienst heeft de overgang naar de cloud afgewogen conform het cloudbeleid van de overheid. In de huidige situatie en in andere afgewogen scenario’s, zoals de keuze voor een on-premises oplossing, is ook sprake van (grote) afhankelijkheid van de Verenigde Staten.
Om de risico’s zoveel mogelijk te reduceren heeft de Belastingdienst een exitstrategie uitgewerkt voor het geval er (plotseling) een vertrek uit de cloudomgeving moet plaatsvinden. Door het inrichten van een lokale back-up functionaliteit zorgt de Belastingdienst ervoor dat documenten altijd beschikbaar blijven. De exitstrategie wordt vertrouwelijk aan uw Kamer ter inzage aangeboden.
Is er, conform de aangenomen motie-Kathmann c.s. (Kamerstuk 26 643, nr. 1315), een onafhankelijke onderbouwing opgesteld voor de noodzaak van de overstap naar Microsoft? Zo ja, kunt u deze delen?
De motie-Kathmann2 is in maart 2025 aangenomen. De Belastingdienst is reeds in 2021 begonnen met het vervangen van de werkplekken bij de Belastingdienst, Douane en Toeslagen. Het traject is daarmee ingezet voordat deze motie, waarin wordt verzocht om een onafhankelijke onderbouwing, is aangenomen.
Bij de aanvang van het traject is uitgegaan van de toen geldende (markt)standaard van Microsoft Windows 11 en M365. De uitrol van de nieuwe werkplekken is inmiddels afgerond. De huidige situatie is dat er vanaf de nieuwe 40.000 werkplekken wordt doorgewerkt in de verouderde en inefficiënte werkomgeving omdat M365 nog niet is geïmplementeerd. Dit terwijl er bij de inrichting van de nieuwe werkplekken rekening is gehouden met de implementatie van M365. Doordat M365 nog niet is geïmplementeerd bestaan er nu inefficiënte manieren om vanaf de nieuwe werkplekken met de beperkingen van de oude werkomgevingen om te gaan. Deze workarounds resulteren in een productiviteitsverlies.
Gezien de recente (geo)politieke en maatschappelijke ontwikkelingen heeft de Belastingdienst de overstap naar M365 op de nieuwe werkomgeving getemporiseerd en eerst een aantal alternatieve scenario’s zorgvuldig uitgewerkt en afgewogen. Daarbij heeft de Belastingdienst onderzocht of het mogelijk was om af te wijken van het voorgenomen scenario de overstap naar M365 te maken. Dit blijkt niet realistisch, omdat de nieuwe werkplekken inmiddels al breed zijn uitgerold
In het geval dat er in de toekomst een Europese oplossing beschikbaar komt dat wel geschikt wordt bevonden voor de Belastingdienst, dan kost het nog twee tot drie jaar om deze te implementeren. Gedurende deze tijd wordt er dan nog steeds doorgewerkt in de verouderde en inefficiënte werkomgeving via werkplekken die zijn ingericht voor M365. Daarmee blijft er dus sprake van een productiviteitsverlies.
In bijlage 1 vindt u een nota van 27 juni jl. gericht aan de Bestuursraad van het Ministerie van Financiën. Daarin wordt uitgebreid ingegaan op de uitgewerkte en afgewogen scenario’s.
Waarom houdt u het mailverkeer niet in eigen beheer, zoals verzocht in de motie-Kathmann/Six Dijkstra (Kamerstuk 36 740, nr. 20)? Hoe bent u van plan om deze motie alsnog uit te voeren?
De Belastingdienst heeft de optie om het mailverkeer in eigen beheer te houden verkend. Zowel het continueren van de huidige werkomgeving, als het implementeren van een hybride on-premises oplossing zoals SSC-ICT reeds heeft gedaan. Zoals u heeft kunnen lezen in de Kamerbrief van 2 oktober jl. heeft de Belastingdienst ook een verkenning gedaan naar de mogelijkheid om de functionaliteiten voor onder andere de mail onder te brengen bij SSC-ICT. Deze opties zijn niet realiseerbaar op de korte of middellange termijn.
Om uitvoering te geven aan deze motie volgt de Belastingdienst de ontwikkelingen van Europese en soevereine alternatieven.
Acht u de keuze voor de Belastingdienst om de eigen ICT te verhuizen naar Microsoft in het belang van de strategische autonomie, waarover de demissionaire premier op 30 september 2025 nog uitsprak dat bestuurders dit prioriteit moeten geven?2
Ik onderschrijf de uitspraak van de Minister-President om prioriteit te geven aan strategische autonomie. Daarom wil ik graag nogmaals benadrukken dat de applicaties binnen de primaire processen voor de belastingheffing, -inning en opsporing blijven draaien in hun huidige omgeving in de datacenters van de Belastingdienst. De overstap heeft betrekking op de kantoorautomatisering. Daarvoor verwijs ik naar de reeds gegeven antwoorden en de brief die u op 2 oktober jl. heeft ontvangen.
Acht u het onafhankelijk en onomstotelijk bewezen dat er geen Europese oplossing voor de Belastingdienst beschikbaar is? Uit welke onafhankelijke onderbouwing blijkt dit?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, heeft de Belastingdienst een aantal alternatieve scenario’s uitgewerkt en zorgvuldig afgewogen, maar er is op dit moment en binnen afzienbare termijn geen geschikt alternatief beschikbaar voor de huidige situatie waarin de Belastingdienst zich bevindt. Bij de inrichting van de nieuwe werkplekken is rekening gehouden met de implementatie van M365. Door dat de werkplekken inmiddels zijn uitgerold, maar M365 nog niet is geïmplementeerd, wordt er doorgewerkt in de oude omgeving. De nieuwe werkplekken zijn daarvoor niet ingericht. Het doorwerken in de verouderde en inefficiënte werkomgeving via de nieuwe werkplekken resulteert in workarounds. Daardoor is er nu sprake van productiviteitsverlies.
In het geval dat er in de toekomst wel een oplossing beschikbaar komt dat geschikt is voor de situatie waarin de Belastingdienst zich bevindt, dan kost het nog twee tot drie jaar om dit te implementeren. Gedurende deze tijd wordt er dan doorgewerkt vanaf de nieuwe werkplekken in de verouderde werkomgeving en blijft er sprake van een productiviteitsverlies.
Hoeveel en welke Europese alternatieven heeft u precies onderzocht en waarom waren deze ontoereikend? Kunt u de documentatie delen waaruit blijkt dat deze alternatieven niet voldoen aan de gestelde eisen?
Zoals u heeft kunnen lezen in de Kamerbrief van 2 oktober jl. en het antwoord op vraag 3 is de Belastingdienst reeds in 2021 begonnen met het vervangen van de werkplekken. De (geo)-politieke situatie was destijds anders, waardoor het versterken van de autonomie in de afwegingen een beperktere rol speelde. Daarom heeft destijds geen uitgebreide verkenning naar Europese alternatieven plaatsgevonden en is er uitgegaan van de toen geldende (markt)standaard van Microsoft Windows 11 en M365 en heeft de Belastingdienst deelgenomen aan de contractonderhandelingen met het Strategisch Leveranciersmanagement voor de Rijksoverheid (SLM Rijk). Het SLM Rijk helpt onderdelen van de Rijksoverheid om zich beter te positioneren tegenover leveranciers door middel van het bundelen van de onderhandelings- en inkoopkracht. Namens het rijk heeft SLM Rijk via deze weg gunstige (contract)voorwaarden bedongen bij Microsoft.
De overstap naar M365 is getemporiseerd naar aanleiding van recente (geo)politieke en maatschappelijke ontwikkelingen zodat onderzocht kon worden of er afgeweken kon worden van dit scenario. Daaruit blijkt, dat zelfs als er een geschikt Europees alternatief bestaat voor de Belastingdienst, de implementatie daarvan nog steeds twee tot drie jaar in beslag neemt. Gedurende deze tijd wordt er dan nog steeds doorgewerkt in de verouderde en inefficiënte werkomgeving vanaf de nieuwe werkplekken die daarvoor niet zijn ingericht. Daarmee blijft er dus sprake van een significant productiviteitsverlies.
De Belastingdienst volgt de bewegingen en ontwikkelingen in de buitenwereld nauwlettend en kijkt actief naar de mogelijkheden van soevereine en of Europese cloudoplossingen. In dit kader volgt de Belastingdienst onder andere de ontwikkelingen bij BZK rondom «Mijn Bureau». Mijn Bureau is een open source samenwerkingsplatform voor de overheid, publieke sector en bedrijven dat wordt ontwikkeld onder regie van het Rijksbrede programma Beter Samen Werken (OpenBSW). De Belastingdienst neemt actief deel aan de ontwikkelingen rond dit platform. Momenteel bevindt dit platform zich echter nog in een vroege testfase. Zie voor de stand van ontwikkelingen in Europa ook de Kamerbrieven van de Minister van Economische Zaken van 17 januari 20254 en 23 mei 2025.5
Welke eisen voor functionaliteit, veiligheid en continuïteit hanteert de Belastingdienst? Zijn deze zodanig geformuleerd dat ze niet voorsorteren op een overstap naar Microsoft 365?
De eisen voor functionaliteit, veiligheid en continuïteit volgen uit de vereisten van alle rijksbrede relevante wetgeving. Voorbeelden hiervan zijn o.a. ISO-standaarden, DUTO, BIO, NIS 2 en Archiefwet. De Belastingdienst maakt gebruik van het framework contract van de overheid (SLM Rijk) met Microsoft waarin waarborgen zijn opgenomen om te voldoen aan alle geldende wet- en regelgeving.
Kunt u alle documentatie over de risico-afweging die is gemaakt om de keuze voor Microsoft 365 te onderbouwen met de Kamer delen, waaronder de aanvullende afspraken die zijn gemaakt met de leverancier?
De risico-analyse wordt vertrouwelijk ter inzage aan uw Kamer aangeboden.
Kunt u de gekozen exitstrategie met de Kamer delen? Is negen maanden om over te stappen van de Microsoft 365-omgeving snel genoeg in het geval van een acute stopzetting van de dienstverlening door de leverancier?
De exitstrategie wordt vertrouwelijk ter inzage aan uw Kamer worden aangeboden.
De exitstrategie kent twee scenario’s: een scenario voor gepland vertrek als gevolg van contractbeëindiging door de Belastingdienst in het geval er een overstap wordt gemaakt naar een andere aanbieder en een scenario waarin er een acuut vertrek moet plaatsvinden als gevolg van geopolitieke ontwikkelingen. De door u genoemde negen maanden horen bij het scenario voor een gepland vertrek, bijvoorbeeld in het geval dat er een migratie plaatsvindt naar een andere aanbieder. De Belastingdienst heeft conform het contract met Microsoft negen maanden de tijd om de data uit de M365-omgeving over te zetten naar de gewenste omgeving.
Voor de situatie waarin er acuut een vertrek uit de cloudomgeving moet plaatsvinden zijn diverse maatregelen getroffen om dat mogelijk te maken en de gevolgen voor de dienstverlening zoveel mogelijk te beperken.
Bent u zich ervan bewust dat Amerikaanse bedrijven die gegevens op Europees grondgebied stallen, alsnog moeten voldoen aan surveillanceverplichtingen die volgen vanuit nationale wetgeving, zoals de CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act?
Ja. De CLOUD-act maakt het mogelijk dat de Amerikaanse overheid, waaronder opsporingsdiensten, toegang krijgen tot (persoons-)gegevens van Nederlandse burgers. Gelet op de extraterritoriale werking van de CLOUD-act is toegang ook mogelijk als de data buiten de Verenigde Staten staat. Er zijn ook andere landen met dergelijke wetten en bijbehorende verplichtingen. Om eventuele risico’s hieromtrent tegen te gaan, bevat het Rijksbreed cloudbeleid 2022 en het bijbehorende implementatiekader «risicoafweging cloudgebruik» onder meer de plicht om een risicoafweging te maken. Ook bevat het specifieke eisen voor omgang met persoonsgegevens en is het niet toegestaan staatsgeheim gerubriceerde gegevens in de cloud te plaatsen. Een risicoafweging kan als uitkomst hebben dat dit risico acceptabel is.
Ten aanzien van de CLOUD-act geldt dat uit onderzoek van Greenberg Traurig blijkt dat: «[...]het risico dat de Amerikaanse overheid toegang krijgt tot Europese (persoons)gegevens, specifiek op basis van de CLOUD-act, weliswaar voorstelbaar, maar in de praktijk ook (heel) klein is».
Een adequate risicoafweging, waaronder het doen van een gedegen Data Protection Impact Assessment (DPIA) en een Data Transfer Impact Assessment (DTIA), blijft echter nodig om het risico in een concreet geval te beoordelen.
Is, met inachtneming van vraag 9, het stallen van gegevens op Microsoft-datacentra binnen de Europese Economische Ruimte een legitiem middel om risico’s voor de autonomie en nationale veiligheid weg te nemen?
Het stallen van gegevens in datacenters binnen de Europese Economische ruimte is, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 2 oktober jl., een voorbeeld van een genomen maatregel om risico’s voor de autonomie en nationale veiligheid te beperken. In diezelfde brief is aangegeven dat risico’s nooit volledig kunnen worden weggenomen. Dat geldt overigens voor elk scenario dat door de Belastingdienst is overwogen, waaronder ook het on-premises scenario. Elk scenario brengt eigen risico’s met zich mee op diverse vlakken. Daarom is het te alle tijden een belangenafweging welk scenario het meest geschikt is.
Graag wijs ik u erop dat de risico’s ten aanzien van de toegang tot gegevens van de overheid beperkt zijn. Dit blijkt uit de in het antwoord op vraag 9 genoemde risico-analyse, de DPIA’s op M3656, de contracten die SLM Rijk met Microsoft heeft uitonderhandeld en een analyse van de CLOUD-act die door het Ministerie van Justitie en Veiligheid is gepubliceerd.7 Zoals in het antwoord op vraag 11 is aangegeven wordt het risico dat de Amerikaanse overheid op basis van de CLOUD-act toegang verkrijgt tot Europese (persoons-)gegevens in de praktijk op (heel) klein geschat.
Tot slot wil ik nog opmerken dat de Belastingdienst met M365 een hoger volwassenheidsniveau op het gebied van informatiebeveiliging kan implementeren. Daarmee wordt de kans op ongeoorloofde toegang van kwaadwillenden tot de gegevens van de Belastingdienst zoveel mogelijk beperkt.
Kunt u alle documentatie over de afweging die is gemaakt voor de andere drie scenario’s in volledigheid met de Kamer delen?3
De nota voor de Bestuursraad Financiën vindt u in bijlage 1. De exitstrategie en risico-analyse worden vertrouwelijk aan uw Kamer aangeboden.
Op basis van het onderzoek dat is verricht naar Europese alternatieven, op welke termijn wordt een migratie naar Europese alternatieven mogelijk? Zet u zich actief in om dit te bewerkstelligen?
Ik kan uw Kamer geen termijn geven waarop een migratie naar een Europees alternatief mogelijk is. Wel kan ik u toezeggen, zoals ik ook reeds in het antwoord op vraag 7 heb gedaan, dat de Belastingdienst de ontwikkelingen en bewegingen in de buitenwereld nauwlettend volgt. De Belastingdienst kijkt actief naar de mogelijkheden van soevereine en of Europese oplossingen voor cloud en andere software. De Belastingdienst vervult een cruciale rol in de maatschappij en kan daarom als organisatie niet lichtvaardig omgaan met keuzes die de continuïteit van de systemen en processen kunnen raken.
De Belastingdienst wil in deze context niet vooruit lopen op technologische ontwikkelingen en baseert zijn keuzes op zorgvuldige afwegingen en de kaders en richtlijnen die door BZK worden gesteld. Nieuwe technologieën en software worden door de Belastingdienst pas toegepast na een zorgvuldige afweging en zodra er voldoende zekerheid is dat deze oplossingen veilig en uitvoerbaar zijn. In dat kader, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, kijkt de Belastingdienst onder andere naar de ontwikkelingen rondom «Mijn Bureau» van BZK.
Eén van de strategische doelen uit de Nederlandse Digitaliseringsstrategie (NDS) is om gezamenlijk te werken aan een verkenning om een overheidsbrede soevereine clouddienst in samenwerking met bestaande overheidsdienstverleners te realiseren. De Belastingdienst kijkt uit naar de resultaten van deze verkenning. Daarmee ontstaat handelingsperspectief en meer duidelijkheid over de termijn waarop een dergelijke migratie realiseerbaar is.
De Belastingdienst levert, als eigenaar van een Overheidsdatacenter, in het kader van betere rijksbrede samenwerking graag een belangrijke en noodzakelijke bijdrage aan een meer autonome oplossing voor de langere termijn.
Waarom bent u slechts voornemens om te migreren naar Europese alternatieven als zij op een vergelijkbaar niveau zitten als Microsoft, als u het belang van digitale autonomie en nationale veiligheid onderschrijft?
De overstap naar M365 is het resultaat van een complexe en veelzijdige belangenafweging. Zoals u heeft kunnen lezen in het antwoord op vraag 12 zijn autonomie en nationale veiligheid twee aspecten, welke beiden zijn meegewogen door de Belastingdienst. Naast het versterken van de digitale autonomie en nationale veiligheid maakten aspecten zoals de beschikbaarheid, niveau van functionaliteit, geldende wet- en regelgeving, schaalbaarheid, en kosten ook onderdeel uit van de belangenafweging.
Zoals u heeft kunnen lezen in mijn antwoord op vraag 3 en in de brief die u op 2 oktober jl. heeft ontvangen heeft de Belastingdienst gezien de (geo)politieke en maatschappelijke ontwikkelingen de overstap naar M365 getemporiseerd. Eerst heeft de Belastingdienst zorgvuldig een aantal alternatieve scenario’s afgewogen. Daarbij is het belang van het versterken van de digitale autonomie en de nationale veiligheid opnieuw nadrukkelijk meegenomen.
In hoeverre bent u bereid om digitale autonomie, kennisbehoud en data- en nationale veiligheid in te leveren ten behoeve van functionaliteit en productiviteit?
Zie antwoord vraag 15.
Welke delen van het werkproces komen in de Amerikaanse cloud te staan? Komen ook «rulings» van de Belastingdienst, die gevoelige informatie over belastingheffing bevatten, en bedrijfsgevoelige informatie in de Microsoft-omgeving te staan?
Zoals u heeft kunnen lezen in het antwoord op vraag 5 betreft de overstap de kantoorautomatisering. Met kantoorautomatisering doel ik op applicaties (zoals Teams, OneDrive, en Outlook) die medewerkers ondersteunen in hun dagelijkse werkzaamheden, (interne) communicatie en samenwerking. Applicaties voor beheer en security vallen hier ook onder.
De applicaties binnen de primaire processen voor de belastingheffing, -inning en opsporing blijven draaien in hun huidige omgeving in de datacenters van de Belastingdienst. Voor de archivering van rulings heeft de Belastingdienst een apart systeem. Daarnaast blijven er voor de medewerkers opties om (gevoelige) informatie veilig on-premises op te slaan en onderling (en met een derde) te delen via het Belastingdienst-file-transfer. Communicatie over casuïstiek tussen de Belastingdienst en ondernemingen en/of hun gemachtigden en tussen medewerkers onderling met betrekking tot ruling verzoeken vindt via diverse wijzen plaats waaronder e-mail. Dit is ook het geval bij rulings.
Is het migreren van maildiensten naar Microsoft een reden om bepaalde informatie niet binnen de werkomgeving van de Belastingdienst te bespreken, communiceren, of op te slaan?4
Nee, er zijn ook alternatieve opslaglocaties voor het bewaren van informatie en met hulp van de zogenaamde datalek-preventie-oplossing in de M365-suite, wordt voorkomen dat gevoelige informatie als bijlage bij een e-mail meegestuurd kan worden. Voor het verzenden van gevoelige informatie zijn er alternatieven beschikbaar in het dienstenaanbod. Zo is er de beschikking over de Belastingdienst-file-transfer, waarmee een veilige verzending en ontvangst van informatie tussen Belastingdienst/Toeslagen/Douane en een derde mogelijk is via het openbare internet.
Zoals u heeft kunnen lezen in het antwoord op vraag 5 en 17 blijven de applicaties voor de primaire processen in de on-premises omgeving draaien. Met de overstap naar M365 krijgt de Belastingdienst meer mogelijkheden om data te beheersen die buiten de applicaties voor de primaire processen wordt verwerkt.
Is het risico op weglekken van data naar derden onderzocht? Kan u bewijzen dat er géén risico’s zijn dat gevoelige informatie onbeveiligd wordt uitgewisseld in de nieuwe situatie?
De ervaring leert dat op het vlak van informatiebeveiliging het weglekken van data nooit volledig kan worden voorkomen. De overstap naar M365 maakt het mogelijk om aanvullende en beterebeheersmaatregelen te implementeren.
Naast de al eerder met uw Kamer gedeelde maatregel van het afsluiten van de USB-poorten biedt de nieuwe M365 omgeving meer mogelijkheden om het delen van informatie te beperken. Voor het uitwisselen van informatie met derden op grond van een wettelijke basis heeft de Belastingdienst speciale voorzieningen die voldoen aan de wettelijke vereisten, zoals Belastingdienst-file-transfer. Zie ook antwoord op uw vraag 18.
Kunt u toelichten welke primaire processen nog wel in het Nederlandse datacentrum blijven draaien en welke afweging daarbij is gemaakt? Welke beheer- en beveiligingsapplicaties worden verplaatst naar de publieke cloud en waarom vallen deze niet onder primaire processen?
Zoals is aangegeven in eerdere antwoorden blijven de applicaties binnen de primaire processen voor de belastingheffing, -inning en opsporing draaien in hun huidige omgeving in de datacenters van de Belastingdienst. De wijzigingen zien toe op de kantoorautomatisering. Met de overgang naar M365 worden de documenten die worden verwerkt in de kantoorautomatisering opgeslagen op een server van Microsoft. De genoemde beheer- en beveiligingsapplicaties betreffen de applicaties die horen bij de kantoorautomatisering en het beheren van de cloudomgeving. Voorbeelden hiervan zijn de virusscanner en een beheerprogramma om regels in te stellen voor het bepalen wat er met informatie mag gebeuren (zogenaamde «data leakage prevention regels»). Ik wil met nadruk aangeven dat beveiligings- en beheerprogrammatuur voor de systemen die in het eigen datacentrum staan, niet vervangen worden door cloud-varianten van die apparatuur.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en toezeggen dat de Belastingdienst geen onomkeerbare stappen zet totdat deze vragen zijn beantwoord?
De vragen zijn zoveel mogelijk afzonderlijk beantwoord. De Belastingdienst is nog niet gestart met de daadwerkelijke uitrol van M365. Het stoppen en/of vertragen van dit traject is echter niet zonder consequenties. Er is, zoals u heeft kunnen lezen in de brief van 2 oktober jl., jarenlang geïnvesteerd in en rekening gehouden met de overstap naar M365. In de situatie dat de Belastingdienst een overstap zou maken naar een alternatief, dan zou dit gepaard gaan met aanzienlijke kosten en een doorlooptijd van twee tot drie jaar.
De Belastingdienst heeft namelijk de nieuwe werkplekken al uitgerold binnen de Belastingdienst, Douane en Toeslagen. Zolang de Belastingdienst, Douane en Toeslagen blijven doorwerken in de verouderde en inefficiënte werkomgeving vanaf deze nieuwe werkplekken die zijn ingericht op het gebruik van M365 zal er sprake blijven van workarounds en daarmee productiviteitsverlies.