Het bericht ‘Actie ANWB tegen tolvignet België’ |
|
Attje Kuiken (PvdA), Albert de Vries (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Actie ANWB tegen tolvignet België»?
Ja.
Is het waar dat België voornemens is een tolvignet in te stellen voor de Belgische wegen? Zo ja, per wanneer zou dit tolvignet worden ingesteld?
Ja. De plannen zijn voorzien voor 2016.
Deelt u de mening van de ANWB dat «wildgroei van tolsystemen en stickers om door Europa te rijden» moet worden tegengegaan? Zo nee, waarom niet? Wat kunnen de gevolgen van deze «wildgroei» volgens u zijn?
Ik ben het met de ANWB eens, dat het onwenselijk is om in Europa veel verschillende tolsystemen en vignetten te hebben. Door te werken aan meer uniformiteit in Europa, zoals met de EETS-richtlijn (European Electronic Toll Service) en de Mededeling richtsnoeren lichte particuliere voertuigen wordt beoogd, kan een wildgroei worden tegengegaan. Ik ondersteun het voornemen van de Europese Commissie om de EETS een realiteit te laten worden, waarbij tolsystemen voor vrachtwagens boven de 3,5 ton en voertuigen voor het vervoer van 9 personen of meer interoperabel moeten zijn.
Invoering van een vignet moet passen binnen het kader zoals de Europese Commissie dit heeft uiteengezet in de genoemde mededeling van 14 mei 2012. Zoals in het BNC-fiche van deze mededeling (Kamerstuk 22 122, nr. 1432) is aangegeven, hecht Nederland eraan dat een keuze voor een dergelijk systeem ook in de toekomst niet door de Commissie kan worden voorgeschreven, maar dat dit tot de volledige vrijheid en bevoegdheid van de lidstaat blijft behoren (subsidiariteit). De gevolgen voor gebruikers van de verschillende vignetten zullen meevallen, nu met de mededeling een kader wordt gegeven om de non-discriminatie en evenredigheid van de vignetten voorop te stellen. Daarbij wordt in de mededeling onder andere ingegaan op de toegankelijkheid van (informatie over) de vignetten.
In hoeverre worden grenswerkers, die reeds hinder kunnen ondervinden van verschillen in regelgeving tussen Nederland en België op fiscaal gebied en ten aanzien van sociale zekerheid, verder belemmerd door het Belgisch voorstel een tolvignet in te voeren? Kunt u in uw antwoord ook ingaan op de situatie van de inwoners van Zeeuws-Vlaanderen, voor wie de enige verbindingsmogelijkheid met de rest van Nederland de toltunnel is?
Nieuw in de eerder bekend gemaakte plannen is dat iedereen die gebruik wil maken van de wegen in België, hiervoor zal moeten betalen. Dit zal leiden tot een lastenverzwaring. De praktische hinder zal beperkt blijven nu het aanschaffen van het vignet via internet kan en het vignet zelf elektronisch is. Vooralsnog is niet duidelijk welke wegen het betreft, aangezien de architectuur voor het wegenvignet nog niet definitief is vastgesteld.
De inwoners van grensgebieden en grenswerkers zullen meer dan de rest van Nederland met regelmaat de grens naar België oversteken. Verwacht wordt dat er een keuze aan vignetten komt, zoals een jaarvignet, een twee maandenvignet en een tien dagenvignet.
In hoeverre de inwoners van Zeeuws Vlaanderen een jaarvignet moeten kopen of beter een andere keus kunnen maken is afhankelijk van het individuele rijpatroon, de woonplaats en of er sprake is van woon-werkverkeer over de grens. Voor sommigen zal het lonen vaker gebruik te maken van de Westerscheldetunnel, terwijl anderen beter af zullen zijn met een vignet voor langere duur.
Heeft u contact gehad met uw Belgische collega over de gevolgen van deze maatregel voor de inwoners van de Nederlandse regio’s die grenzen aan België? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit overleg?
Ik heb contact gehad met mijn Vlaamse collega Hilde Crevits, de Minister van Mobiliteit en Openbare Werken. We hebben elkaar op 27 februari 2013 nog gesproken. Dit gesprek ging ook over de Belgische plannen voor de invoering van een kilometerheffing en een vignet. In het gesprek is nader ingegaan op de wens van Vlaanderen dat ook Nederland een kilometerheffing invoert, opdat Nederland en België hiermee gezamenlijk kunnen optrekken. Ik heb aangegeven dat Nederland niet voornemens is een kilometerheffing in te voeren en voorts wat onze zorgen zijn omtrent het Belgische voornemen.
De Belgische plannen komen daarnaast aan de orde in de werkgroep beprijzing van de Benelux Unie. Van Belgische zijde nemen hieraan naast de federale overheid ook de 3 gewesten deel. Nederland heeft onlangs gevraagd om het plannen van een volgende bijeenkomst, die naar verwachting voor de zomer zal plaatsvinden.
Mocht uit dit overleg blijken dat er nadere ontwikkelingen rond het vignet gemeld kunnen worden, dan zal ik u daarvan uiteraard op de hoogte stellen.
Zo nee, bent u voornemens deze kwestie alsnog te bespreken met uw Belgische collega? Tijdens welke gelegenheid gaat u dit doen en bent u bereid de Kamer op de hoogte te stellen van de uitkomsten van dit overleg?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat toezichthouders van het openbaar vervoer in Amsterdam geen boete voor vernieling meer mogen geven van het Openbaar Ministerie wanneer er sprake is van het met geweld openen van OV-toegangspoortjes |
|
Lilian Helder (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat toezichthouders van het openbaar vervoer (OV) in Amsterdam geen boete voor vernieling meer mogen geven van het Openbaar Ministerie (OM) wanneer er sprake is van het met geweld openen van OV-toegangspoortjes?1
In Amsterdam zijn de buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) van het Veiligheidsteam Openbaar Vervoer (VOV), anders dan de boa’s van het Gemeentelijk Vervoersbedrijf (GVB) en de andere openbaar vervoer-boa’s in het land, in dienst van de gemeente. Omdat de VOV-boa’s niet in dienst zijn van het vervoerbedrijf, zijn zij niet bevoegd om een uitstel van betaling uit te reiken voor overtreding van artikel 70 Wet personenvervoer 2000 (zwartrijden), hetgeen nodig is om tot vervolging over te kunnen gaan. Tot voor kort verbaliseerden de VOV-boa’s personen die met geweld de toegangspoortjes passeerden op grond van andere wetsartikelen dan artikel 70 Wet personenvervoer 2000. Deze praktijk leidde er evenwel toe dat het passeren van elektronische toegangspoortjes niet altijd op dezelfde wijze werd afgedaan.
Om tot een meer eenduidige afdoeningswijze te komen heeft het OM onlangs een beleidslijn uitgevaardigd over zwartrijden en elektronische toegangspoortjes. Onderdeel hiervan is dat personen die zich zonder geldig vervoersbewijs bevinden achter de elektronische toegangspoortjes, zich in ieder geval schuldig maken aan zwartrijden en daarvoor vervolgd dienen te worden. Verder bepaalt de richtlijn dat deze personen indien bijvoorbeeld schade is toegebracht aan de elektronische toegangspoortjes daarnaast kunnen worden geverbaliseerd voor vernieling. De boa’s van het GVB zijn bevoegd op te treden tegen zwartrijden, ook als daarbij sprake is van vernieling van de toegangspoortjes. Om te bereiken dat de VOV-boa’s ook kunnen verbaliseren voor artikel 70 Wet personenvervoer 2000 dient de werkwijze te worden aangepast.
Het OM te Amsterdam, de politie, de gemeente en de vervoerders zorgen ervoor dat deze situatie wordt aangepast. In afwachting daarvan hebben de politie en de gemeente besloten het VOV-team tijdelijk niet in te zetten bij de elektronische toegangspoortjes. Wel worden zij nog steeds ingezet voor de handhaving van andere feiten ter bevordering van de veiligheid in het openbaar vervoer van Amsterdam. Zoals gezegd zijn de boa’s van het GVB wel bevoegd en blijven zij onverkort optreden tegen zwartrijden, ook als daarbij sprake is van vernieling van de elektronische toegangspoortjes.
Deelt u de mening dat toezichthouders te allen tijde moeten kunnen ingrijpen bij geweld tegen mens, dier en objecten in het OV en op stations/haltes? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid er voor te zorgen dat het OM zijn besluit weer intrekt, zodat de toezichthouders weer volledig van de aan hen toegekende bevoegdheden gebruik kunnen maken en zwartrijders weer naar behoren beboet kunnen worden? Zo neen, waarom niet?
Nee. De beleidslijn van het OM is zinvol ter bevordering van de landelijke rechtsgelijkheid. Met betrekking tot de bevoegdheid van de VOV-boa’s wordt aan de ontstane situatie gewerkt (zie het antwoord op vraag2. De boa’s van het GVB zijn bevoegd en blijven onverkort optreden tegen zwartrijden.
Bent u bereid de regelgeving zodanig aan te passen dat toezichthouders de meest ruime bevoegdheden krijgen, zodat we af zijn van dit slappe OM-verhaal en de reiziger weer beschermd kan worden tegen tuig in het OV? Zo neen, waarom niet?
Afgezien van de specifieke situatie met de VOV-boa’s zijn er geen problemen met de bevoegdheden van boa’s en toezichthouders. De opsporingsbevoegdheden van de Buitengewoon Opsporingsambtenaren in het domein Openbaar Vervoer zijn in samenspraak met de OV-bedrijven, het OM en de politie tot stand gekomen. De boa’s zijn onder andere bevoegd op te treden tegen zwartrijders en vernielingen in het openbaar vervoer. Een aanpassing van de boa-regelgeving is dan ook niet nodig.
Het bericht dat de gemeente Heerhugowaard fotoherkenningsapparatuur inhuurt om bijstandsgerechtigden op internet op te sporen |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het bericht waar dat gemeenten fotoherkenningsapparatuur inhuren om op internet vakantiefoto’s van bijstandsgerechtigden op te sporen, zonder dat er een objectief vermoeden is van fraude? Zo ja, op basis van welke wetten en regels is deze inzet gestoeld? Hoe verhoudt de inzet van fotoherkenningsapparatuur voor de opsporing van fraude door bijstandsgerechtigden zich tot de opsporing van strafbare feiten zoals opgenomen in het wetboek van strafvordering artikel 126g?1 2
Vooralsnog is niet gebleken dat gemeenten fotoherkenningsapparatuur inzetten voor de bestrijding van fraude met bijstand zonder vermoeden. De constatering dat gemeenten fotoherkenningsapparatuur inhuren of inzetten om op het internet vakantiefoto's van bijstandsgerechtigden op te sporen, is voor zover nu bekend, onjuist. Gemeenten maken wel gebruik van Suwinet en openbare (sociale) bronnen, zoals Hyves en Facebook, bij zowel het voorkomen als het bestrijden van oneigenlijk- gebruik en/of misbruik van sociale voorzieningen. Dat gebeurt echter niet door het inhuren of gebruiken van fotoherkenningsapparatuur.
Artikel 126g in het Wetboek van Strafvordering (Sv) betreft de bevoegdheid tot stelselmatige observatie. Hiervan is sprake indien het al dan niet heimelijk observeren van een persoon tot gevolg kan hebben dat er een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van iemands leven wordt verkregen. Daarbij is een aantal elementen van belang, zoals de duur, de intensiteit en het gebruik van technische hulpmiddelen bij het observeren. De officier van justitie zal daarom per geval moeten beoordelen tot welk resultaat de voorgenomen observatie met gebruik van openbare (sociale) bronnen zou kunnen leiden, om te bepalen of er sprake is van observatie in de zin van artikel 126g Sv.
Hoeveel bijstandsgerechtigden in Nederland zijn reeds gevolgd op internet met behulp van fotoherkenningsapparatuur en in welke gemeenten?
Ik verwijs graag naar mijn antwoord op vraag 1.
Wie geeft uiteindelijk toestemming tot de inzet van fotoherkenningsapparatuur? Is hiervoor toestemming nodig van de officier van justitie, zoals bij de opsporing bij misdrijven het geval is?
Voor zover bekend wordt er geen fotoherkenningsapparatuur ingezet voor het opsporen van bijstandsfraude zonder vermoeden van fraude. Voor het raadplegen van openbare bronnen in het kader van toezicht en controle (bestuursrecht), is geen toestemming nodig van de officier van justitie.
Het Landelijk Kenniscentrum Handhaving ontwikkelt een drietal handreikingen «internetonderzoek», ten behoeve van gemeenten. Het betreft handreikingen over de werkprocessen, de inrichting van de ICT en de juridische kaders. In de handreikingen staan adviezen over hoe verantwoord en efficiënt om te gaan met het gebruik van internet voor de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand, waaronder het toezicht. De handreikingen over werkprocessen en de inrichting van de ICT zijn reeds beschikbaar. De handreiking «juridische kaders» komt beschikbaar in de tweede helft van 2013.
Is er – net als in het Wetboek van Strafvordering – een maximale termijn verbonden aan de inzet dergelijke hulpmiddelen?3
Indien de toepassing valt binnen artikel 126g Sv bepaalt de officier van justitie, met inachtneming van het gestelde in artikel 126g, vierde lid, hoelang de inzet van opsporingsmiddelen duurt. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 1.
Hoe concreet moeten de signalen, feiten en omstandigheden zijn om de inhuur van fotoherkenningsapparatuur te rechtvaardigen bij de opsporing van fraude door bijstandsgerechtigden? Kunt u dit toelichten?
De officier van justitie beoordeelt per geval of de signalen, feiten en omstandigheden voldoende concreet zijn om een observatie te rechtvaardigen. Toepassing van artikel 126g Sv kan alleen plaatsvinden in geval van verdenking van een misdrijf.
Hoe verhoudt de inzet van fotoherkenningsapparatuur om bijstandsfraude op te sporen zich tot artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) (recht op eerbiediging van privéleven)?
Het recht op eerbiediging van het privéleven zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM is geen absoluut recht. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat inbreuken op dit recht in bepaalde bij wet geregelde gevallen is toegestaan, onder andere ter voorkoming van strafbare feiten. Bij het bestrijden van uitkeringsfraude is hiervan sprake, maar fotoherkenningsapparatuur wordt, voor zover we weten, niet benut.
Acht u de inzet van fotoherkenningsapparatuur proportioneel en subsidiair en hoe verhoudt dit zich tot methodes en technieken voor opsporing van bijstandsfraude?
De beslissing tot het inzetten van fotoherkenningsapparatuur is afhankelijk van de ernst van de zaak. In het kader van de opsporing van bijstandsfraude zal dit alleen als onderdeel van een strafrechtelijk onderzoek worden ingezet.
Hulp van Nederland bij de herfinanciering van de staatsschuld van Aruba |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Nederland helpt Aruba bij herfinanciering staatsschuld»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse regering bereid is zich in te schrijven voor obligatieleningen ten behoeve van de Arubaanse staatschuld?
Het financiële protocol is een uitwerking van het overkoepelende samenwerkingsprotocol dat Nederland en Aruba in 2011 sloten met als doel om op basis van een gelijkwaardige relaties en onderling vertrouwen de samenwerking een nieuwe impuls te geven.
Zowel Curaçao als Sint Maarten kennen de mogelijkheid van een lopende inschrijving als daarvoor aan de voorwaarden uit de Rijkswet financieel toezicht is voldaan. Met Aruba is in 2011 afgesproken dat de mogelijkheden tot een lopende inschrijving zullen worden onderzocht. Nederland zal de mogelijkheden voor een door Aruba gevraagde inschrijving (laten) beoordelen op in het Koninkrijk en internationaal gehanteerde criteria van houdbare overheidsfinanciën en terugbetalingcapaciteit. Nederland behoudt zich bij het niet voldoen aan deze criteria het recht om niet in te schrijven.
Kent u de notitie «feestvierend ten onder gaan» uit 2012, afkomstig van de politieke partij MEP? Wat is uw conclusie naar aanleiding van deze notitie?
Ik heb kennis genomen van de inhoud van de notitie van de oppositiepartij over de financiële situatie van Aruba. Het is aan de regering van Aruba om hierop te reageren.
Kunt u tevens aangeven of u Aruba op dit moment financieel stabiel acht? Ook in het licht van de zorgen van de MEP?
Zoals aangegeven ben ik bekend met de informatie van de oppositie. Aruba is zelf verantwoordelijk voor de financiële stabiliteit. De Arubaanse regering heeft richting Nederland aangegeven begrotingsregels in de Staatsregeling te verankeren en een College van Advies in te stellen dat zal toezien op de naleving van deze regels. Dit kan bijdragen aan beter begrotingsbeheer. Een eventuele inschrijving van Nederland op een obligatielening zal zoals gezegd te zijner tijd beoordeeld worden aan de hand van de criteria zoals ik heb genoemd bij vraag 2. De financiële stabiliteit en de terugbetalingcapaciteit van Aruba zal daar een belangrijk onderdeel van uitmaken.
Is de conclusie gerechtvaardigd dat Aruba bezig is om haar economische groei te creëren door het hebben van een begrotingstekort en het laten oplopen van de staatsschuld?
Aruba is een autonoom land in het Koninkrijk dat een eigen financieel en economisch beleid voert. Het is de verantwoordelijkheid van de regering van Aruba om toe te zien op houdbare overheidsfinanciën, met de staten als controlerend orgaan.
Kunt u garanderen dat de voorwaarden voor deugdelijk financieel beleid daadwerkelijk en kritisch getoetst zullen worden bij elke nieuwe obligatie-uitgifte?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven óf en zo ja, wanneer Aruba kan gaan beginnen met het aflossen van de staatschuld door deze constructie?
Op dit moment is nog niet bekend wanneer Aruba een verzoek gaat doen op Nederland voor inschrijving op een openbare obligatielening van Aruba. Aruba maakt daar zelf beleidsmatige financieringskeuzes in. De exacte uitwerking van dit protocol moet overigens nog plaatsvinden alvorens daadwerkelijk een eerste verzoek ter beoordeling kan worden aangenomen tot inschrijving op een openbare aanbieding van een obligatielening van het land Aruba.
Is er met deze financieringsconstructie geen risico dat Aruba juist meer schulden gaat maken, omdat de rentelast gaat afnemen?
Onderdeel van de afspraken met Aruba is dat Aruba de door een eventueel rentevoordeel vrijgekomen gelden inzet voor de nominale verlaging van de staatsschuld. Het is correct dat indien een land a priori voldoet aan de rentelastnorm zoals deze bijvoorbeeld geldt voor Curaçao en Sint Maarten, er in opzet meer geleend kan worden bij een lagere rentestand. Het eerdere antwoord op vraag 2 is hier eveneens van toepassing. In de verdere uitwerking zal dan ook moeten blijken in welke mate Aruba al dan niet voldoet aan de in het Koninkrijk en internationaal gehanteerde criteria van houdbare overheidsfinanciën.
Heeft u er vertrouwen in dat het nog op te richten College van Advies adequaat zal toezien op naleving van het begrotingsbeleid?
Aruba is zelf verantwoordelijk voor het inrichten van het horizontale toezicht op zijn begrotingsbeleid. Oprichting van instituties en organen in de horizontale keten van Aruba die kunnen bijdragen aan de versterking van een duurzaam begrotingsbeleid beschouw ik als een positieve ontwikkeling.
Waarom hoeft Aruba niet te vallen onder het toezicht van het College Financieel Toezicht?
Aruba is sinds het verwerven van de Status Aparte in 1986 een land binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Aruba is sindsdien financieel zelfstandig zonder een beroep te hebben gedaan op een traject tot schuldsanering, zoals het geval was bij het voormalige land Nederlandse Antillen teneinde voor de nieuwe landen een gezonde financiële startpositie te creëren. Het land Aruba kent daarmee geen toezichtarrangement zoals geldt voor Curaçao en Sint-Maarten. Ik wil de komende tijd samen met Aruba bekijken hoe we de beoordeling vanuit Nederland van een inschrijving op een openbare aanbieding precies gaan vormgeven.
De berichten waaruit blijkt dat Deutsche Bank Nederland 18000 rekeninghouders loost |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten waaruit blijkt dat Deutsche Bank Nederland 18.000 rekeninghouders, zowel particulieren als zakelijke klanten, loost met de melding dat «Deutsche Bank niet de geschikte bank voor u is»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat Deutsche Bank Nederland deze klanten op straat zet, en daarbovenop ook nog steeds een boete blijft eisen, gelet op de uitspraak van de topman van de bank: «Ik kan dat niet kwijtschelden, want het zijn financieringskosten die wij gemaakt hebben. Dan schrijf ik een blanco cheque uit. Als boeterente moet worden betaald, kijken we of we daar uit kunnen komen»? Deelt u voorts de mening dat klanten van banken niet de dupe mogen worden van het eenzijdig wijzigen van de voorwaarden en dat alle klanten die nu gedwongen worden te vertrekken alsnog boetevrij moeten kunnen vertrekken naar een andere bank? Welke middelen heeft u of de Nederlandsche Bank (DNB) om de bank hiertoe te dwingen?
Deutsche Bank kan, op het moment dat de looptijd van (één van) de financieringsdelen van een klant afloopt, de voorwaarden aanpassen. Dit betreft een nieuwe financieringsovereenkomst die Deutsche Bank en de klant vrij zijn om aan te gaan op basis van het beginsel van contractsvrijheid. Door de huidige strategiewijziging van Deutsche Bank kunnen bepaalde klanten in een lastige situatie terechtkomen. Samen met deze klanten zal Deutsche Bank naar een individueel passende oplossing moeten zoeken. Bij oplossingen kan worden gedacht aan ondersteuning bij overstap naar een andere partij, waarbij ook kan worden gekeken naar de boeterentes. Voor wat betreft de rol van boeterentes en de specifieke situatie bij Deutsche Bank verwijs ik naar mijn beantwoording van de Kamervragen 4, 7 en 8 van het lid Dijkgraaf (SGP) onder nummer 2013Z02114. Voor de rol van de Nederlandsche Bank (DNB) verwijs ik naar mijn beantwoording van Kamervraag 6 van het lid Dijkgraaf (SGP) onder nummer 2013Z00669. Ik ben niet bekend met de exacte invulling van de afspraken die Deutsche Bank met LTO heeft gemaakt. Wel heeft Deutsche Bank eerder reeds aangegeven dat een passende oplossing voor de klant onder andere kan betekenen dat de financiering van één van de leningdelen wordt verlengd. In een interview zegt de CEO van Deutsche Bank Nederland, de heer Hoving, hierover: «We houden er rekening mee dat een aantal van deze groep klanten nog lang aan ons verbonden blijft.»2
Waarom komt Deutsche Bank haar toezegging aan LTO niet na om leningen, indien nodig, te verlengen? Is dat geen extra reden om klanten boetevrij te laten vertrekken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de volgende uitspraak van de topman in het licht van de gedwongen overstap van de 28.000 klanten van ABN Amro, een portefeuille die de staatsbank op last van »Brussel» moest verkopen: «Wij zijn dus niet de juiste bank voor het merendeel van deze klanten. Zij hebben een andere aanpak en andere systemen nodig, een andere bank. Met 5.000 klanten, die goed zijn voor 65 procent van de inkomsten, willen we door. Die passen bij waar wij als bank goed in zijn.»? Erkent u dat er bij de gedwongen verkoop destijds fouten zijn gemaakt en dat het onverstandig was 17 regiokantoren van ABN Amro en de Hollandse Bank Unie te verkopen aan Deutsche Bank? Welke maatregelen neemt de Nederlandse overheid om de door deze fout getroffen bedrijven en particulieren te compenseren voor de geleden schade, zoals de boete?
In 2007 heeft Fortis, in het kader van de overname van ABN AMRO, ingestemd met de door de Europese Commissie opgelegde afstoting van ABN AMRO-dochter HBU. Fortis heeft uiteindelijk Deutsche Bank bereid gevonden om HBU van haar over te nemen. Deutsche Bank wilde een positie verwerven in de Nederlandse markt voor zakelijke kredietverlening. De overname van HBU is Deutsche Bank echter fors tegengevallen. De significant verslechterde marktomstandigheden vanaf 2008 hebben ertoe geleid dat Deutsche Bank NL niet in staat is gebleken om met de door haar overgenomen onderdelen van ABN AMRO en HBU winst te maken. «Wij maakten verlies op deze portefeuille, enkele honderden miljoenen in de afgelopen 3 jaar»3, aldus Hoving. Als gevolg hiervan heeft Deutsche Bank voor de ingezette strategiewijziging gekozen. Het betreft hier een zelfstandige bedrijfseconomische beslissing. Het is niet aan mij om rechtstreeks in te grijpen in de strategische beslissing van een individuele bank of in de contractuele relatie tussen een bank en haar klanten. Wel vind ik het niet meer dan vanzelfsprekend dat Deutsche Bank samen met haar klanten op zoek gaat naar een passende oplossing.
Heeft u naar aanleiding het recent gevoerde algemeen overleg nog contact gehad met Deutsche Bank Nederland? Wat heeft dit contact opgeleverd?
Er is de afgelopen weken op ambtelijk niveau regelmatig contact geweest met Deutsche Bank Nederland. Hierin zijn mijn zorgen en de zorgen van de Kamer nadrukkelijk overgebracht. Hoving zegt hierover het volgende: «Wij voelen de zorgplicht en beseffen dat we coulant moeten zijn».4 Hieruit leid ik af dat Deutsche Bank zich goed bewust is van haar verantwoordelijkheid om te komen tot passende oplossingen per klant. Zelf spreek ik op zeer korte termijn met de heer Hoving. Ik zal er tijdens dit gesprek nogmaals op aandringen dat er daadwerkelijk, per geval, tot een passende oplossing wordt gekomen en dat ik dit proces nauwlettend zal blijven volgen.
Bent u bereid – gezien de onzekerheid in de markt – deze vragen met spoed te beantwoorden en uw antwoord uiterlijk dinsdag 16 april a.s. om 12:00 uur naar de Kamer te zenden?
Ja.
De salarissen en arbeidsvoorwaarden van EU-ambtenaren |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat de motie-Omtzigt van 11 oktober 2012 over de salarissen en arbeidsvoorwaarden van EU-ambtenaren met algemene stemmen is aangenomen op diezelfde dag?1
Herinnert u zich nog dat u op 30 januari 2013 tijdens een algemeen overleg zei: «De heer Omtzigt heeft gevraagd om antwoord op zijn Kamervraag over de positie van EU-ambtenaren. Ik heb wat langer nodig gehad om die vraag te beantwoorden dan de normale termijn – ik heb dan ook uitstel gevraagd aan de Kamer – omdat dit een van de onderwerpen is die zich heel makkelijk lenen om op allerlei manieren gebruikt en ook misbruikt te worden. Ik wil niet dat iemand ons kan verwijten dat wij verkeerde cijfers hebben gebruikt. Ik wil dit heel precies uitzoeken. Dat heeft geleid tot een behoorlijke discussie met de Europese Commissie, omdat je dan ook dingen met elkaar vergelijkt die niet altijd even goed vergelijkbaar zijn. Omdat we het zo precies mogelijk wilden doen, hadden we wat meer tijd nodig. De heer Omtzigt zei het antwoord te willen hebben voordat het debat met de premier plaatsvindt over de top. Ik geloof dat we kunnen toezeggen dat de Kamer die gegevens voor dat debat ontvangt.»?2
Bent u er dus van op de hoogte dat als toezegging genoteerd werd: «De minister zal de gevraagde informatie over de arbeidsvoorwaarden van EU-ambtenaren voor het plenaire debat over de Europese Raad die plaatsvindt op 7 en 8 februari aan de Kamer zenden.»?
Herinnert u zich dat u pas op 1 maart 2013 antwoordde op die vragen3 en daarbij het totaal ontwijkende antwoord gaf: «De toelagen van Commissieambtenaren kunnen een substantieel deel uitmaken van een inkomen, maar zijn veelal persoonsgebonden. Het is wel duidelijk dat het aantal EU-ambtenaren dat netto meer verdient dan de Nederlandse minister-president veel groter zal zijn dan drieduizend. Maar hoeveel, is moeilijk na te gaan. Het kabinet zal hierover in contact treden met de Commissie.»?
Bent u voor het beantwoorden van de vragen in overleg getreden met de Europese Commissie of niet?
Wanneer bent u voor het eerst hierover in contact getreden met de Europese Commissie en kunt u aangeven wanneer u een netto-netto vergelijking aan de Kamer kunt doen toekomen en kunt aangeven hoeveel EU-ambtenaren netto meer verdienen dan de Nederlandse minister-president (Balkenendenorm, maar dan exclusief bijtelling gepantserde dienstauto en inclusief alle andere bijtellingen) en hoe die berekening tot stand gekomen is?
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden, aangezien het feitelijk een herhaling betreft van vragen die al maanden bekend zijn bij u?
De onafhankelijke beantwoording van vragen uit de Tweede Kamer (nieuwe versie) |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wat is het beleid op het moment dat personen in de naaste (persoonlijke) omgeving van een minister door hun werk of functie betrokken kunnen zijn bij, of onderwerp van, de beantwoording van Kamervragen?1
Deelt u de opvatting dat in zulke gevallen de schijn van belangenverstrengeling moet worden voorkomen?
Hoe gaat u verzekeren dat nog openstaande vragen uit de Kamer op een onafhankelijke wijze worden beantwoord?2
De arrestatie en vervolgens vrijlating van de Nederlandse journaliste Rena Netjes in Cairo |
|
Harry van Bommel , Désirée Bonis (PvdA), Han ten Broeke (VVD), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend het met bericht «Journalist BNR opgepakt in Cairo», over de arrestatie van Rena Netjes1 en met het bericht dat ze weer is vrijgelaten?2
Ja.
Wat is precies de aanklacht geweest tegen Rena Netjes?
Er is voor zover door de ambassade in Cairo kon worden nagegaan geen officiële aanklacht tegen mevrouw Netjes geweest.
Is er contact geweest tussen de Nederlandse ambassade en Rena Netjes? Wat heeft de ambassade bijgedragen aan haar vrijlating?
Ja. Er is meerdere malen contact geweest tussen ambassademedewerkers en mevrouw Netjes vanaf 8 april, de dag van haar arrestatie. De Nederlandse ambassadeur in Cairo heeft dinsdagochtend 9 april telefonisch met mevrouw Netjes gesproken en later die dag met het hoofd van het Egyptische Openbaar Ministerie. In dat gesprek beloofde de Procureur Generaal de onmiddellijke vrijlating van mevrouw Netjes te gelasten, en nodigde hij de ambassadeur uit mevrouw Netjes direct op te halen van het kantoor van het Egyptische Openbaar Ministerie in Nieuw Cairo. Vervolgens heeft de ambassadeur inderdaad mevrouw Netjes opgehaald en in vrijheid gebracht.
Is er rechtstreeks contact geweest met de Egyptische autoriteiten?
Ja, zie antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat de manier waarop ze is gearresteerd, een zogenaamd burgerarrest, kan leiden tot een heksenjacht tegen Westerse journalisten?
Het gebruik van een burgerarrest is ook in Egypte gebonden aan wettelijke regels die door het OM en de rechter moeten worden getoetst. In het geval van mevrouw Netjes is bij deze toetsing door de Egyptische autoriteiten kennelijk geconstateerd dat haar burgerarrest ten onrechte was.
Bent u voorts van mening dat het feit dat de rechter van vervolging heeft afgezien, aantoont dat de rechterlijke macht in Egypte een force for good kan zijn?
Dat zowel rechter als het OM niet bereid zijn geweest verder gevolg te geven aan dit geval van burgerarrest geeft hoop dat herhaling van dergelijke voorvallen kan worden voorkomen of althans beperkt.
De marktverstorende overheid en herintredende overheidsdiensten |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van het Financieele Dagblad «Vals spelende overheid ergert bedrijfsleven met steeds meer eigen werkzaamheden»?1
Ja.
Hoe verklaart u het dat de overheid activiteiten, die zijn afgestoten, toch weer zelf te hand neemt terwijl deze marktverstorend zijn? Waarom worden deze activiteiten niet door private partijen gedaan als ze dit beter en/of goedkoper kunnen?
Zoals in bovenstaande brief staat aangegeven is de rijksoverheid op grond van de Wet markt en overheid niet verplicht om activiteiten uit te besteden. Het staat de rijksoverheid vrij om zelf te beslissen welke activiteiten worden uitbesteed aan derden dan wel in eigen beheer worden uitgevoerd. Indien die activiteiten uitsluitend worden aangeboden binnen de rechtspersoon Staat der Nederlanden treedt de rijksoverheid niet toe tot de markt en zijn de activiteiten niet concurrentievervalsend. In de regel worden activiteiten uitbesteed aan de markt als dit financiële en/of efficiencyvoordelen oplevert.
Hoe verhouden deze activiteiten zich tot de Wet markt en overheid? Bestaat hier het risico van oneerlijke concurrentie door de overheid?
Indien de in vraag 2 bedoelde activiteiten uitsluitend worden verricht binnen de rechtspersoon Staat, treedt de rijksoverheid niet toe tot een markt en is geen sprake van economische activiteiten. Op die activiteiten die de rijksoverheid in eigen beheer verricht, is de Wet markt en overheid niet van toepassing, omdat die wet alleen geldt voor overheden die zelf of via hun overheidsbedrijven economische activiteiten verrichten. Bij het in eigen beheer verrichten van activiteiten door de rijksoverheid bestaat niet het risico van oneerlijke concurrentie, omdat de rijksoverheid door het verrichten van die activiteiten niet in concurrentie treedt met private ondernemingen.
Worden bij uitvoering van deze activiteiten door overheidsdienstverleners gebruik gemaakt van integrale kostenprijzen?
Ja.
Welke rol speelt het al dan niet hoeven aanbesteden van een activiteit bij het kiezen voor een overheidsdienst? Vindt u dit wenselijk?
Het bestaan van een aanbestedingsplicht van een bepaalde mogelijk af te nemen dienst of levering of van het bouwen van een werk laat de mogelijkheid volledig onverlet om die potentiële overheidsopdracht zelf uit te voeren. Ik vind het wenselijk dat overheidsdiensten per activiteit beoordelen of het verstandig is om een opdracht in de markt te zetten of om de betreffende activiteit zelf uit te voeren. Het is wenselijk dat hierbij de ruimte wordt genomen om bij die keuze ook belangen mee te wegen zoals veiligheid, maatwerk, kennisbehoud en kostenbesparing op langere termijn.
Volstaat op dit punt artikel 25h lid 2 van de Wet markt en overheid?
In gevallen waarin een overheid activiteiten in eigen beheer verricht, verricht zij geen economische activiteiten en is de Wet markt en overheid niet van toepassing. Voor zodanige gevallen is de in artikel 25h van die wet neergelegde uitzondering van de gedragsregels uit die wet dan ook niet relevant. Artikel 25h, lid 2, heeft betrekking op de gevallen waarin een overheid economische activiteiten verricht ten behoeve van een andere overheid. In die gevallen is het aanbieden van goederen en diensten door een overheid aan een andere overheid, van de gedragsregels uitgezonderd voor zover die goederen of diensten zijn bestemd voor de uitvoering van een publiekrechtelijke taak.
Hoe verhoudt het verrichten van deze activiteiten door de overheid zich tot de afspraak in het regeerakkoord om de rijksoverheid goedkoper, flexibeler en efficiënter te laten werken en het project compacte rijksdienst?
Zoals in de brief hierboven staat aangegeven wordt de rijksdienst kleiner en goedkoper onder invloed van bezuinigingen en taakstellingen die voortvloeien uit het kabinetsbeleid. De shared service organisaties leveren schaalvoordelen en kostenbesparingen op en dragen dus bij aan de doelstellingen van het kabinetsbeleid. Ook wordt in voorkomende gevallen afgewogen welke uitvoeringsvorm, bijvoorbeeld uitbesteden of zelf doen, de beste prijs-kwaliteitsverhouding oplevert.
Kunt u argumenteren waarom activiteiten zoals opleidingen, ict-dienstverlening, grafische dienstverlening of koerierdiensten bij de kerntaken van de overheid horen?
Zoals in de bij dzee beantwoording meegestuurde brief staat aangegeven is er in een aantal gevallen reden om delen van activiteiten in eigen beheer te houden. Dit op grond van afwegingen ten aanzien van veiligheid, specialistische kennis, kostenbesparing en de samenloop met ander kabinetsdoelstellingen, zoals behoud van werkgelegenheid in de lagere loonschalen.
Wat zijn de gevolgen van de afspraak in het regeerakkoord om medewerkers in facilitaire functies in dienst te nemen, voor aanbestedingstrajecten? Kunt u een overzicht geven van de «on hold» gezette trajecten en de bedragen waar het hier om gaat?
Zoals in bovenstaande brief staat aangegeven is onze verwachting dat er de komende jaren vaker voor gekozen zal worden om meer werkzaamheden binnen de rijksdienst zelf uit te voeren. Dit als gevolg van het kabinetsbeleid om binnen de rijksdienst meer werkgelegenheid te scheppen voor de lage loonschalen. Bij enkele lopende aanbestedingsprocedures wordt hier al rekening mee gehouden.
Op dit onderwerp zal medio mei nader in worden gegaan bij de presentatie van de kabinetsvoorstellen voor de organisatie en inrichting van de rijksoverheid voor de komende jaren.
Welke rol speelt het behouden van eigen personeel in het uitvoeren van deze activiteiten door de overheid zelf en niet door private partijen? Zijn hier afspraken over gemaakt bij de cao-onderhandelingen?
In de meegestuurde aanbiedingsbrief is aangegeven dat meerdere overwegingen een rol spelen. Hoe deze afweging uitpakt wordt per geval bekeken. In de CAO onderhandelingen zijn afspraken gemaakt over het begeleiden van rijksmedewerkers van werk naar werk, als hun functies vervallen als gevolg van de bezuinigingen.
Kunt u inzicht verschaffen in het financieel beheer en personeel van De Werkmaatschappij?
De Werkmaatschappij is een batenlastenagentschap en werkt met een integrale kostprijs. De Werkmaatschappij neemt aangesloten bedrijfseenheden werk uit handen. De bedrijfseenheden kunnen zich daardoor volledig richten op hun kerntaken. De Werkmaatschappij bestaat momenteel uit 13 bedrijfseenheden en heeft 790 medewerkers in dienst. Voor nadere informatie verwijs ik u naar de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk en het jaarverslag van het ministerie van BZK.
Voldoet het eigen vermogen van De Werkmaatschappij aan het maximum van 5% van de totale omzet van de baten-lastendienst?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel rijksambtenaren bij De Werkmaatschappij of opleidingen en Rijksacademies nu werkzaam zijn en hoeveel er in uw eindbeeld werkzaam zullen zijn? Wat zijn de kosten hiervan?
Bij De Werkmaatschappij werken momenteel 790 mensen, bij de Rijksacademie voor Financiën, Economie en Bedrijfsvoering 29. Een eindbeeld over de omvang van het personeel in de diverse shared service organisaties heb ik op dit moment niet. Dit komt omdat de shared service organisaties nog volop in ontwikkeling zijn en omdat de financiële bezuinigingen uit het huidige regeerakkoord op dit moment nog vertaald worden naar concrete maatregelen. Wel krijgen de shared service organisaties efficiencydoelstellingen mee. Daarnaast ben ik op dit moment bezig met de ontwikkeling van strategisch personeelsbeleid voor een toekomstbestendige rijksdienst. Hierover zal ik u medio mei informeren. Voor de goede orde merk ik op dat ik op grond van het regeerakkoord de rijksdienst op dit moment stuur op de financiële budgetten. De rijksoverheid moet goedkoper worden en daarmee kleiner. De wijze waarop dit wordt ingevuld door de ministeries en de keuze daarbij tussen personeel en middelen is aan de ministeries. Uiteraard zal ik jaarlijks in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk verslag doen van de personele ontwikkelingen binnen de rijksdienst.
Het bericht dat Russische spionnen erg actief zijn in Nederland |
|
Gerard Schouw (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten «Nederland kwetsbaar voor Russische spionage» en «Russische spionnen jagen op Nederlandse wapenkennis»?1
De presentie van de Russische inlichtingendiensten in het buitenland is in het algemeen in de afgelopen decennia hoog geweest. Ze maken hierbij gebruik van een structurele presentie van inlichtingenofficieren op officiële Russische vertegenwoordigingen. Ook worden zakelijke en wetenschappelijke dekmantels ingezet om in het buitenland te opereren of worden Russische inlichtingenofficieren langdurig met behulp van gestolen of vervalste niet-Russische identiteiten in het buitenland gestationeerd. Nederland is door de aanwezigheid van hoogwaardige kennis en technologie een aantrekkelijk doelwit voor de Russische diensten.
Is het waar dat al langer bekend is dat er van Russische zijde toegenomen belangstelling is voor militair-technologische kennis in Nederland? Gaat het hierbij om kennis van de overheid of van Nederlandse bedrijven? Klopt het dat deze belangstelling ook voor Chinese zijde geldt?
De belangstelling van buitenlandse inlichtingendiensten is in het algemeen gericht op strategische informatie, maar ook nadrukkelijk op militair-technologische kennis bij de Nederlandse Defensie-organisatie en de defensie-industrie.
Op welke wijze wordt voorkomen dat spionnen hun gang kunnen gaan in de Nederlandse technisch-wetenschappelijke sector, de defensie-industrie en de energiesector? Welke veiligheidsdienst of andere instantie heeft het voortouw bij het onderzoeken, opsporen en tegengaan van spionageactiviteiten?
De AIVD en MIVD doen in onderlinge samenwerking en in samenwerking met collegadiensten, onderzoek naar de activiteiten van buitenlandse inlichtingendiensten in Nederland. Waar mogelijk worden operaties verstoord. Andere middelen die worden ingezet zijn adviezen tot visumweigering en gerichte voorlichting aan personen en bedrijven in de genoemde sectoren, om hen bewust te maken van risico’s op het gebied van spionage. De MIVD screent defensieorderbedrijven en geeft advies over de implementatie van de voorgeschreven beveiligingseisen en oefent controle uit op de naleving daarvan.
Is er in deze sectoren waardevolle en geheime kennis verworven door de actieve spionnen? Zo ja, welke gevolgen heeft dit? Zo nee, hoe wordt in kaart gebracht of dit al dan niet plaats heeft gevonden?
Het valt niet uit te sluiten dat in Nederland waardevolle en geheime kennis is verworven door buitenlandse inlichtingendiensten. In het openbaar kunnen hierover verder geen mededelingen worden gedaan.
Is voldoende inzichtelijk welke risico’s Nederland loopt door deze spionageactiviteiten? Zo ja, welke risico’s betreft het? Zo nee, wat gaat u doen om dit helder te krijgen?
Het kabinet heeft uw Kamer in zijn brief d.d. 22 februari 2011 op de hoogte gebracht van de aanpak naar aanleiding van het onderzoeksrapport Kwetsbaarheidsanalyse Spionage (KWAS) van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Zo geven de MIVD en de AIVD onder andere voorlichting aan bedrijfsleven en overheden over de risico’s van spionage en de beveiligingsmaatregelen die men kan nemen. Daarvoor is de Handleiding KWAS ontwikkeld en is in 2012 een e-learning module beschikbaar gesteld.
Ook acht het kabinet het van belang dat organisaties, zowel overheden als het Nederlandse bedrijfsleven, hun cruciale belangen en kwetsbaarheden hebben benoemd en maatregelen hebben getroffen om de weerstand tegen spionage te vergroten. De minister van Veiligheid en Justitie heeft – als de eerstverantwoordelijke minister voor de uitvoering van het kabinetsbeleid KWAS – de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid verzocht om in samenwerking met de rijksinspecties een specifiek onderzoek te verrichten naar de voortgang van weerbaarheidsverhoging tegen spionage binnen de rijksoverheid. De resultaten zullen medio 2013 naar de Tweede kamer worden gestuurd.
Zijn de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) voldoende in staat om buitenlandse spionage activiteiten op te sporen en tijdig te bestrijden? Hoeveel FTE hebben de AIVD en de MIVD afzonderlijk beschikbaar om deze activiteiten te monitoren en te onderzoeken?
De intensieve samenwerking tussen de AIVD en de MIVD en internationale partners vergroot het vermogen van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten om zo zoveel mogelijk te voorkomen dat buitenlandse inlichtingendiensten voet aan de grond krijgen in Nederland en Europa en om operaties in het vroegste stadium te verstoren. Desondanks moet er van uit worden gegaan dat een deel van de operaties in Nederland en Europa onontdekt blijven. Het verschil in omvang tussen de buitenlandse inlichtingenapparaten en de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten maakt het immers onmogelijk om alle spionageactiviteiten in kaart te brengen en te bestrijden.
Op welke wijze worden de spionageactiviteiten van Rusland en China in bilateraal en in Europees verband geagendeerd?
Er zijn vanuit de inlichtingen- en veiligheidsdiensten diverse internationale en bilaterale samenwerkingsverbanden voor zowel beleidsmatige kwesties als operationele aangelegenheden. In geval van constatering van illegale activiteiten zal het betrokken land hier via diplomatieke kanalen op worden aangesproken en kan besloten worden tot tegenmaatregelen, hetgeen in het verleden ook is gebeurd. In het openbaar kunnen hierover verder geen mededelingen worden gedaan.
Ziet u aanleiding maatregelen te treffen om te voorkomen dat waardevolle kennis uit de genoemde Nederlandse sectoren op een oneigenlijke manier verkregen en verspreid wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen?
Zie antwoord vraag 5.
Souvenaid |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de TV-uitzending over Souvenaid?1
Ja.
Deelt u de mening dat medische voeding alleen voorgeschreven en vergoed mag worden als wetenschappelijk bewezen is dat de voeding daadwerkelijk bijdraagt aan de gezondheid of ziekteklachten vermindert? In hoeverre is dit voor Souvenaid het geval?
Dieetvoeding voor medisch gebruik is een speciale categorie binnen de groep producten voor bijzondere voeding. Deze voeding wordt onder medisch toezicht door patiënten gebruikt en richt zich op de speciale voedingsbehoefte van de patiënt. Volgens de Warenwetregeling dieetvoeding voor medisch gebruik moet met algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens aangetoond kunnen worden dat de dieetvoeding op veilige, heilzame en doeltreffende wijze aan de speciale voedingsbehoefte van de patiënt voldoet, in dit geval bij beginnende Alzheimer. Momenteel onderzoekt de NVWA of voor het product Souvenaid de fabrikant voldoet aan de betreffende regelgeving en of het product Souvenaid als dieetvoeding voor medisch gebruik betiteld kan worden. Op levensmiddelen mogen geen medische claims gevoerd worden. Indien een fabrikant een voedingsmiddel met een medische claim op de markt wil brengen wordt het beschouwd als een geneesmiddel. Dan mag het pas op de markt gebracht worden als er een handelsvergunning is afgegeven door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Dieetvoeding voor medisch gebruik wordt vergoed vanuit het basispakket. Er wordt aanspraak op dieetvoeding gedaan als er sprake is van risico op ondervoeding of als de patiënt op dieetvoeding is aangewezen overeenkomstig de richtlijnen die door desbetreffende beroepsgroepen zijn aanvaard. De zorgverzekeraars dienen toe te zien op de juiste inzet van dieetvoeding.
Deelt u voorts de mening dat het vreemd is dat medische voedingsmiddelen als Souvenaid minder streng gecontroleerd worden op hun werking dan «reguliere» voedingsmiddelen met een gezondheidsclaim? Kunt u dat toelichten?
Dieetvoeding voor medisch gebruik kent geen preventieve toelatingsprocedure. De fabrikant kan in eerste instantie volstaan met de toezending van het etiket van het product aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De fabrikant moet daarbij uiteraard wel de wettelijke regels naleven. Zo geldt in het algemeen dat op levensmiddelen, en dus ook dieetvoeding voor medisch gebruik, geen medische claims gevoerd mogen worden. Wel zijn er 222 goedgekeurde gezondheidsclaims die op levensmiddelen gevoerd mogen worden. Op basis van een wetenschappelijk advies van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) zijn deze claims goedgekeurd in het kader van Europese regelgeving voor voeding- en gezondheidsclaims.
Volgens de Warenwetregeling dieetvoeding voor medisch gebruik dient met algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens aangetoond te kunnen worden dat de dieetvoeding op veilige, heilzame en doeltreffende wijze aan de speciale voedingsbehoeften van de patiënt voldoet. De NVWA kan deze gegevens bij de fabrikant opvragen om te beoordelen of aan deze wettelijke eis is voldaan.
Onder welke regelgeving vallen middelen als Souvenaid nu? Vindt u dat dit voldoende is?
Souvenaid is door de fabrikant op de markt gebracht als dieetvoeding voor medisch gebruik. Voor deze dieetvoeding is er een apart besluit op basis van de Warenwet. Dieetvoeding voor medisch gebruik richt zich op de speciale voedingsbehoefte van de gebruikers. Op grond van de Warenwetregeling dieetvoeding voor medisch gebruik moet op het etiket worden vermeld dat het om dieetvoeding bij een bepaalde ziekte, aandoening of kwaal gaat. In het algemeen geldt dat op levensmiddelen, die onder de Warenwet vallen, geen medische claims gevoerd mogen worden. Het gebruik van een medische claim op een levensmiddel kan ertoe leiden dat het product als een geneesmiddel moet worden beschouwd en pas op de markt mag worden gebracht als er een handelsvergunning is afgegeven door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). De NVWA (en de Inspectie voor de Gezondheidszorg, IGZ) zien toe op dit soort producten en de claims die hierop worden gebezigd. Als niet binnen de wet wordt geopereerd, kunnen de NVWA of de IGZ gepaste maatregelen nemen. Het product Souvenaid heeft de aandacht van de NVWA en de IGZ.
Kunt u beargumenteerd aangeven of het de voorkeur verdient medische voedingsmiddelen onder de Geneesmiddelenwet dan wel onder regelgeving voor reguliere voedingsmiddelen met een «health claim» te brengen?
Dieetvoeding voor medisch gebruik valt onder de Warenwet. Dit vloeit voort uit Europese regelgeving. Ik vind de Warenwet ook een passend kader voor deze producten. Dieetvoeding voor medisch gebruik voorziet namelijk in een (specifieke) voedingsbehoefte van een patiënt. De voedingstoestand van de patiënt, zoals de mate van ondervoeding, staat daarbij centraal, niet de aandoening.
Een gezondheidsclaim is een meer algemene bewering over eigenschappen van een product voor de gezondheid van de gebruiker («In melk zit calcium. Calcium is goed voor je botten»). Voor levensmiddelen mogen onder andere 222 goedgekeurde gezondheidsclaims gebruikt worden. De regels hiervoor zijn bepaald in de Europese Verordening voor voeding- en gezondheidsclaims.
Onder welke regelgeving een specifiek product valt, hangt af van de samenstelling, de werking, de wijze van presentatie van het product en de claim die op het product gebruikt wordt.
Deelt u de mening dat er een onafhankelijke instantie een oordeel zou moeten geven, voordat het op de markt komt en voor vergoeding in aanmerking komt? Welke instantie zou dit volgens u moeten zijn?
Volgens de Warenwetregeling dieetvoeding voor medisch gebruik is het in eerste instantie voldoende om de NVWA op de hoogte te stellen door, voordat het product op de markt komt, een etiket op te sturen. Het product moet dan wel voldoen aan alle eisen voor dieetvoeding voor medisch gebruik, zoals neergelegd in deze Warenwetregeling. Daarnaast heeft het RIVM in opdracht van de NVWA een «beoordelingskader dieetvoeding voor medisch gebruik» ontwikkeld. De NVWA gebruikt dit beoordelingskader om producten te toetsen aan de wettelijke criteria voor dieetvoeding voor medisch gebruik. Dit beoordelingskader is openbaar en is te vinden op de website van de NVWA.
Is het waar dat er maar één wetenschappelijke publicatie over Souvenaid is verschenen en dat 5 van de 8 auteurs aan Nutricia verbonden waren? Zo nee, welke andere wetenschappelijke onderzoeken geven aan dat dit middel werkt? Welke wetenschappelijke onderzoeken wijzen uit dat het middel niet werkt?
Er is wetenschappelijk onderzoek gedaan naar het effect van Souvenaid op de geheugenfunctie bij mensen met beginnende Alzheimer. Voor zover bekend, is er onderzoek naar het geneeskrachtige effect van Souvenaid uitgevoerd in Harvard, in Groningen (onderzoek van Martijn de Wilde, promovendus aan de Rijksuniversiteit Groningen) en in Wageningen (bij voormalig Numico, nu Nutricia). Daarnaast zijn er nog drie internationale klinische studies waarvan twee onder leiding van Philip Scheltens (gepubliceerd in 2010 en 2012). Een aantal onderzoekers is werkzaam bij Nutricia. In de huidige topsectorenaanpak wordt ingezet op het doen van onderzoek door het bedrijfsleven in samenspraak met universiteiten (publiek-private samenwerking).
Het is van groot belang dat onderzoeksresultaten van goede wetenschappelijke kwaliteit zijn. Hiervoor zijn er binnen deze programma’s wetenschappelijke commissies die oordelen over de kwaliteit van het onderzoek. Na het verkrijgen van de onderzoeksresultaten zorgt het proces van «peer review» bij de internationale tijdschriften voor de kwaliteitstoets. Alle bovengenoemde onderzoeken zijn gepubliceerd in de internationale literatuur. Deze literatuur is toegankelijk voor alle wetenschappers en de NVWA.
De aanspraak op dieetvoeding voor medisch gebruik is gekoppeld aan een advies volgens een door de beroepsgroep aanvaarde richtlijn. Het is aan de beroepsgroep vervolgens om vast te stellen welke patiënten hoelang het medisch dieetmiddel krijgen toegediend.
Klopt het dat een studie in de Verenigde Staten heeft laten zien dat de mix van nutriënten bij patiënten met vergevorderde dementie geen effect heeft? Hoe wordt bepaald hoe lang iemand het drankje moet drinken om er enig effect van te hebben? Bestaat het risico dat mensen met (beginnende) dementie het drankje ook nog voorgeschreven krijgen op het moment dat zij er geen baat meer bij hebben? Hoe wordt dit voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met cijfers over extramuraal gebruik van drinkvoedingen, waaruit een verdrievoudiging van de uitgaven aan medische drinkvoeding van de afgelopen vijf jaar blijkt? Wat zijn de intramurale uitgaven voor drinkvoedingen en is daar eenzelfde stijging te zien?
Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) verzamelt gegevens over het gebruik en de kosten van geneesmiddelen (inclusief voedingsmiddelen) in Nederland voor zover deze worden vergoed op grond van de zorgverzekeringswet (Zvw). Souvenaid is te kort op de markt waardoor er momenteel onvoldoende gegevens beschikbaar zijn over het gebruik, de omzet en de kosten van Souvenaid. Ik heb dan ook geen inzicht in de omzet van Souvenaid dan wel de omzet die Nutricia in de toekomst denkt te zullen gaan maken.
Het is mij bekend dat de kosten in verband met het gebruik van voedingsmiddelen (extramuraal, vergoed op basis van de Zvw), en daarbinnen de drinkvoedingen, de afgelopen vijf jaar fors zijn toegenomen. In 2007 ging het volgens de GIP-databank om ongeveer € 37 miljoen per jaar, in 2011 om ongeveer € 79 miljoen per jaar. De kosten verbonden aan het gebruik van deze voedingsmiddelen intramuraal zijn mij niet bekend.
Klopt het dat neurologen Souvenaid mogen voorschrijven? Zo ja, hoeveel neurologen doen dit nu? In welke mate wordt Souvenaid vergoed door zorgverzekeraars?
Het product is op de markt en artsen en diëtisten mogen het product gebruiken. De huidige marktomvang is mij niet bekend. Voor het antwoord op de vraag over de vergoeding verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9 en 12.
Klopt het dat Nutricia neurologen adviseert dit drankje voor te schrijven onder de noemer »ondervoeding», omdat het dan vergoed zou worden? Vindt u dit ook een voorbeeld van onterecht voorschrijfgedrag?
Volgens de fabrikant is Souvenaid een dieetvoeding voor medisch gebruik bij de dieetbehandeling in het beginstadium van de ziekte van Alzheimer. Ik heb geen inzicht in het voorschrijfgedrag van individuele artsen.
Welke totale kosten zijn gemoeid met de vergoeding van Souvenaid als besloten wordt dit drankje te vergoeden? Hoe groot is de markt voor Souvenaid in Nederland?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe wordt voorkomen dat het onderdeel «Onderzoeksprogramma dat zich richt op preventie, behandeling en genezing van dementie en op zorginnovatie en doelmatige zorg» van het Deltaplan Dementie gebruikt wordt als marketinginstrument voor Nutricia om de omzet van Souvenaid te vergroten?
Het onderzoeksprogramma valt geheel onder de verantwoordelijkheid van ZonMw en zal door middel van «open calls» uitgezet worden. Alle Nederlandse onderzoekers werkzaam in het veld kunnen hierop reageren en een onderzoeksvoorstel indienen. De beslissing over de onderzoeksprojecten die in het ZonMw-programma worden gehonoreerd, worden genomen door een onafhankelijke programmacommissie waarin deskundigen uit de verschillende sectoren van het dementieonderzoek zitting hebben.
Hoe kan ervoor gezorgd worden dat eerlijke en duidelijke communicatie naar patiënten plaatsvindt, terwijl de gezondheidsclaim niet onomstotelijk is bewezen, hierover niets op het flesje wordt vermeld, maar wel aan artsen wordt verteld op congressen e.d.?
Het is in eerste instantie aan het bedrijf om eerlijk en duidelijk over het product te communiceren. De NVWA en de IGZ controleren of de communicatie binnen de grenzen van de regelgeving blijft. Dieetvoeding voor medisch gebruik mag alleen door patiënten als dieetvoeding onder medisch toezicht gebruikt worden. Echter, op etiketten van levensmiddelen mogen geen medische claims voorkomen. Nuttige inlichtingen en aanbevelingen over dieetvoeding voor medisch gebruik richting «health care professionals» zoals artsen zijn wel toegestaan.
Op welke wijze zou in Nederland gekomen kunnen worden tot een onafhankelijke instantie die de waarde van wetenschappelijk onderzoek, dat mede wordt gefinancierd door de (farmaceutische) industrie, kan beoordelen? Welke voorbeelden van dergelijke instanties zijn er in andere landen?
Veel wetenschappelijk onderzoek wordt (mede) gefinancierd door de farmaceutische industrie. Dit is bij geneesmiddelenonderzoek ook het geval. Alle geneesmiddelenonderzoek dat door de farmaceutische industrie wordt gedaan vindt plaats in samenwerking met het medische veld. Dit kan niet anders. De beoordeling van de resultaten vindt plaats door «peer reviews» wanneer de resultaten worden aangeboden aan een medisch tijdschrift. Hiervoor zijn internationale regels opgesteld, de zogenaamde CONSORT-criteria, die ervoor zorgen dat alle informatie (onderzoeksprotocol, analyseplan etc.) bij het tijdschrift beschikbaar zijn voor de beoordelaars. Een verdere onafhankelijke beoordeling vindt plaats wanneer het geneesmiddel wordt aangeboden ter registratie. Dan buigt de European Medicines Agency (EMA) zich erover, waar het Nederlandse CBG in vertegenwoordigd is. Zowel de EMA als het CBG kunnen geneesmiddelen afzonderlijk beoordelen. Deze beide mechanismen bieden voldoende waarborg voor de kwaliteit en onafhankelijkheid van het onderzoek. Een andere instantie zoals u verlangt, is er nergens in de wereld en naar mijn idee in dit geval ook niet nodig. De Warenwetregeling dieetvoeding voor medisch gebruik is afkomstig van de desbetreffende Europese richtlijn. Nederland is gehouden die richtlijn te implementeren. Het is niet mogelijk om een regime in het leven te roepen dat afwijkt van de Europese richtlijn.
De opkomst van de Bitcoin als digitale betaaleenheid |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bitcoin is investering met ongekend rendement, maar beperkt betaalmiddel»?1
Ja
Hoe duidt u de opkomst van de digitale betaaleenheid Bitcoin? Deelt u de zorgen over de stormachtige waardeontwikkeling van dit betaalmiddel gekoppeld aan het beperkte toezicht op (de veiligheid van) het betalingssysteem?
De opkomst van de alternatieve virtuele munteenheid Bitcoin lijkt momenteel vooral te worden bepaald door de speculatieve vraag hiernaar.
De alternatieve virtuele munteenheid Bitcoin vertoont deels dezelfde en deels afwijkende kenmerken ten opzichte van traditionele betaalmiddelen. Afwijkend is vooral dat de bij het traditionele betalingsverkeer betrokken partijen zoals banken, clearinginstellingen, toezichthouders en monetaire autoriteiten, bij Bitcoin ontbreken. Het gebruik ervan is niet onderworpen aan enige vorm van financieel toezicht van overheidswege en ook het depositogarantiestelsel is niet van toepassing op Bitcoin. In het algemeen is de ervaring van centrale banken dat alternatieve, al dan niet virtuele munteenheden een onstabiel karakter hebben, hetgeen risico’s met zich brengt voor gebruikers. Naar mijn mening is van risico’s voor de financiële stabiliteit echter vooralsnog geen sprake, vanwege de beperkte omvang, de lage acceptatiegraad en de beperkte relatie van Bitcoin tot de reële economie.
Aangezien op termijn toename van het gebruik van alternatieve (virtuele) munteenheden niet is uitgesloten, worden deze ontwikkelingen door de Nederlandsche Bank – ook in ECB-verband – gevolgd2.
Is u bekend op welke schaal Bitcoins worden gebruikt in Nederland en is er een schatting van de waarde van Bitcoins in het bezit van Nederlanders?
Nee, hier is in Nederland vooralsnog geen onderzoek naar gedaan vanwege het gebrek aan relevantie. Wel gaf de ECB in haar publicatie van oktober 2012 aan dat op dat moment mondiaal 6,5 miljoen Bitcoins werden gedeeld door 10.000 gebruikers3. Uit andere openbare bronnen valt af te leiden dat er momenteel ruim 11 miljoen Bitcoins in omloop zijn voor een tegenwaarde van circa 1 miljard euro. Maximaal kunnen er 21 miljoen in omloop worden gebracht. Uit openbare bronnen4 valt tevens af te leiden dat het aantal Nederlanders dat actief is in de aan- en verkoop van Bitcoins beperkt is; ongeveer 2% van het totaal aantal gebruikers (voor naar schatting ca. € 20 miljoen). Nu daarbij deze activiteiten vooral een speculatief karakter lijken te hebben is het aandeel van de Bitcoin in en eventuele invloed op de reële economie vooralsnog te verwaarlozen.
Wat is uw opvatting en de opvatting van de Nederlandsche Bank (DNB) over het gebruik en opkomst van parallelle betaaleenheden in algemene zin?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt er toezicht gehouden en/of opsporing verricht op het mogelijke gebruik van Bitcoins als instrument voor het witwassen van crimineel geld of het oppotten van zwart geld?
Het staat een ieder vrij om alternatieve (digitale) producten te ontwikkelen en/of te gebruiken, zolang dat geen strijd oplevert met de Nederlandse wetgeving, zoals bijvoorbeeld de Wet op de kansspelen.
Naar huidig inzicht is Bitcoin geen elektronisch geld in de zin van de Wet op het financieel toezicht, onder meer omdat Bitcoins niet zijn uitgegeven in ruil voor ontvangen geld en geen vordering op de uitgever vertegenwoordigen. Daarmee voldoet de Bitcoin in ieder geval niet aan twee van de vier in de wet gestelde vereisten. Bitcoin is ook anderszins geen financieel product in de zin van de wet. Ook de (bemiddeling bij de) aan- of verkoop van Bitcoins is geen financiële dienst, zodat de Wet op het financieel toezicht niet van toepassing is.
Voor wat betreft de opsporing heeft de FIOD vanuit zijn opsporingstaak aandacht voor het mogelijk gebruik van Bitcoins in witwaspraktijken. Uit onderzoek zal moeten blijken in hoeverre Bitcoins voor criminele doeleinden gebruikt worden en op welke wijze de FIOD daar in de toekomst op gaat inspelen. Hierbij wordt nauw samengewerkt met het High Tech Crime Unit van de Politie.
Ook op strategisch niveau is aandacht voor ontwikkelingen op dit gebied. Zo is er het cybercrime overleg waarin, onder voorzitterschap van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het OM, de FIOD en de Nationale Politie zijn vertegenwoordigd.
Is het private partijen onder Europees of nationaal recht toegestaan een alternatieve (digitale) betaaleenheid te ontwikkelen en commercieel (op grote schaal) te gebruiken?
Zie antwoord vraag 5.
Vallen de activiteiten zoals verricht door Bitcoin naar uw mening onder de Wet financieel toezicht (Wft) of is sprake van een besloten kring?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de status van de Bitcoin onder de Nederlandse belastingwetgeving; moet over omzet, loon, winst of vermogen uitgekeerd of aangehouden in Bitcoins belasting worden betaald?
Een belastingplichtige die met activiteiten in het economisch verkeer een bron van inkomsten heeft zoals winst uit onderneming of resultaat uit een werkzaamheid zal daarover met inachtneming van de bepalingen in de Wet inkomstenbelasting 2001 belasting moeten betalen. De omstandigheid dat de voordelen uit een dergelijke bron worden berekend aan de hand van een ander stelsel dan het in ons land geldende wettig betaalmiddel maakt dat niet anders. Ook een dergelijk voordeel in de vorm van een resultaat in Bitcoins zal leiden tot belastingheffing. Wel zal de vaststelling van een belast inkomen betekenen dat de waarde van het behaalde resultaat in Bitcoins moet worden omgezet in een bedrag in euro’s. Voor de loon- en omzetbelasting geldt een vergelijkbare benadering.
Ik wijs u tenslotte nog op een eerder uitgebracht beleidsbesluit over de fiscale behandeling van lokale geldstelsels waar gelijke problematiek aan de orde is5.
Het bericht dat Nutricia claimt dat het drankje Souvenaid belangrijke voedingsstoffen bevat die zouden helpen bij mensen met beginnende Alzheimer |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat Nutricia claimt dat het drankje Souvenaid belangrijke voedingsstoffen bevat die zouden helpen bij mensen met beginnende Alzheimer?1
Alzheimer is een ernstige ziekte die helaas vele mensen treft. Ik vind het een goede ontwikkeling dat er onderzoek wordt gedaan naar de speciale voedingsbehoefte van Alzheimer-patiënten en hoe hieraan het beste kan worden voldaan. Innovaties op het gebied van bijzondere voeding zijn belangrijk, maar producenten moeten dit wel binnen de geëigende wettelijke kaders doen. Zo mogen geen medische claims gevoerd worden op voedingsmiddelen.
Is Souvenaid volgens u een geneesmiddel of een dieetdrankje? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan mij om individuele producten (juridisch) te classificeren. De fabrikant van Souvenaid brengt dit product op de markt als dieetvoeding voor medisch gebruik. Voor toelating tot de Nederlandse markt van dergelijke producten moet de fabrikant zich houden aan de Warenwetregeling dieetvoeding voor medisch gebruik. Deze producten zijn levensmiddelen, hierop mogen geen medische claims gevoerd worden. Het gebruik van een medische claim op een levensmiddel leidt ertoe dat het product als een geneesmiddel wordt aangemerkt. Voor toelating van een geneesmiddel tot de Nederlandse markt gelden andere eisen dan voor levensmiddelen. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) beoordeelt een geneesmiddel met al zijn eigenschappen voordat het op de markt komt. Een geneesmiddel mag pas op de Nederlandse markt als aan de desbetreffende voorwaarden is voldaan. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) beoordelen of wettelijke regelingen (inclusief claims op het product) worden nageleefd. Als niet aan de wettelijke verplichtingen wordt voldaan, kunnen de NVWA of de IGZ gepaste maatregelen nemen.
Wat vindt u ervan dat Nutricia tijdens een voorlichtingsmiddag voor artsen op het Alzheimer Centrum Nederland van het VU Medisch Centrum claimt dat Souvenaid een positief effect heeft bij beginnende Altzheimer? Bent u van mening dat, wanneer Nutricia dit claimt, zij Souvenaid had moeten aanmelden bij het College ter Beoordeling Geneesmiddelen (CBG)? Wat vindt u ervan dat Nutricia Souvenaid niet heeft laten beoordelen door het CBG?
Een claim dat een product een positief geneeskrachtig effect heeft bij beginnende Alzheimer, moet worden gezien als een medische claim. Een dergelijke claim mag op basis van de Geneesmiddelenwet alleen worden gebezigd als dat product vooraf is beoordeeld door het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG). Indien een bedrijf dergelijke claims bezigt dient men zich dus eerst te wenden tot het CBG. Ik heb overigens begrepen dat de genoemde verwijzing naar de Zorgstandaard een verwijzing was naar de eerdere versie van de Zorgstandaard en dat die verwijzing nu niet meer plaatsvindt. Voor dieetvoeding voor medisch gebruik is het geven van nuttige inlichtingen en aanbevelingen over de dieetvoeding voor medisch gebruik richting «health care professionals» zoals artsen overigens wel toegestaan.
Deelt u de mening dat het kwalijk is dat Nutricia artsen in een brief liet weten dat Souvenaid is opgenomen in de Zorgstandaard Dementie, terwijl dat niet het geval is?2 Wat vindt u in dit kader van de claim van Nutricia dat «deze toepassing een significant positief effect op het geheugen laat zien»? Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat dit recht wordt gezet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe reageert u op het feit dat Souvenaid volgens onderzoeker dhr. Scheltens, directeur van het Alzheimer Centrum van het VU Medisch Centrum, een positief effect heeft op het geheugen? Heeft dit volgens u een verband met het feit dat dhr. Scheltens banden heeft met Nutricia? Welke invloed heeft Nutricia gehad op de manier van onderzoeken en de uitkomst van het onderzoek? Kwalificeert u dit onderzoek als onafhankelijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Veel geneesmiddelenonderzoek vindt plaats met medebetrokkenheid of medefinanciering door de farmaceutische industrie. Dit hoeft de onafhankelijkheid van het onderzoek niet in de weg te staan. Het is belangrijk dat onderzoekers de ruimte hebben om hun onderzoek op onafhankelijk wijze te kunnen doen, en dus al hun bevindingen kunnen rapporteren en publiceren. Daarbij moet de onderzoeker de regels voor klinisch onderzoek naleven.
In de huidige topsectorenaanpak wordt ingezet op het uitvoeren van onderzoek door de overheid samen met het bedrijfsleven en in samenspraak met universiteiten (publiek-private samenwerking). Het Deltaplan Dementie valt binnen deze topsectoren-aanpak. Er is geen sprake van sponsoring door het bedrijfsleven van het Deltaplan Dementie, maar van een publiek-private samenwerking waaraan zowel overheid als bedrijfsleven financieel bijdragen aan dit programma. Het plan behelst een achtjarig programma waarin bedrijfsleven, academia, het hele zorgveld en gezondheidsfondsen samenwerken om het probleem dementie voor de toekomst beheersbaar te maken.
Het is van groot belang dat de onderzoeksresultaten van goede wetenschappelijke kwaliteit zijn. Hiervoor zijn er binnen deze programma’s wetenschappelijke commissies die oordelen over de kwaliteit van het onderzoek. Daarmee wordt de onafhankelijkheid van het onderzoek gewaarborgd.
Verder zorgt bij publicatie van de onderzoeksresultaten het proces van «peer review» bij de internationale tijdschriften voor de kwaliteitstoets.
Vindt u het wenselijk dat de directeur van het Alzheimer Centrum van het VU Medisch Centrum banden heeft met de industrie? Deelt u de mening dat dit afbreuk doet aan de onafhankelijkheid van het onderzoek naar Alzheimer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat onderzoek naar Alzheimer te belangrijk is om inmenging van de industrie toe te laten? Waarom wordt het Deltaplan Alzheimer dan grootschalig gesponsord door het bedrijfsleven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke invloed de volgende bedrijven hebben op het onderzoek dat wordt uitgevoerd in het kader van het Deltaplan Alzheimer: Achmea, CZ, Nefarma, NFU, Nutricia, Philips, PGGM en Rabobank? Welk belang hebben de genoemde bedrijven bij het participeren in onderzoek naar Alzheimer? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het afgelopen jaar is de onderzoeksagenda van het Deltaplan Dementie zorgvuldig opgesteld. Uitgangspunt daarbij was dat het zowel gaat om onderzoek dat zich richt op patiënten van nu als om patiënten van de toekomst. De Strategic Research Agenda van het Europese samenwerkingsprogramma Joint Programming Neurodegenerative Diseases (JPND) en de recent opgestelde onderzoeksagenda van Alzheimer Nederland lagen aan de basis voor het onderzoeksprogramma. De bedrijven die hun steun hebben uitgesproken voor het Deltaplan Dementie zijn alleen bij vaststelling van de uitgangspunten van het onderzoeksprogramma betrokken geweest en zijn gedurende de afgelopen periode geïnformeerd over het proces van totstandkoming.
Tot dusver hebben partijen nog geen concrete investeringen of toezeggingen gedaan. Het is uitdrukkelijk wel de bedoeling dat zij – maar ook andere bedrijven – in de gelegenheid worden gesteld bijdragen te leveren. Ten aanzien van de onafhankelijkheid en openheid hiervan gelden strikte regels, zoals die bijvoorbeeld ook gelden voor het Center for Translational Molecular Medicine (CTMM) en het Innovative Medical Devices Initiative (IMDI).
Welke gevolgen heeft de berichtgeving over het onderzoek naar Souvenaid en de inmenging van Nutricia voor het Deltaplan Alzheimer? Wat gaat u er aan doen om te garanderen dat onderzoek dat plaatsvind in het kader van het Deltaplan Alzheimer onafhankelijk is, zonder directe of indirecte invloed van de industrie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie hiervoor mijn antwoord op de vragen 5 tot en met 8. Het onderzoeksprogramma valt geheel onder verantwoordelijkheid van ZonMw en zal door middel van «open calls» uitgezet worden. Alle Nederlandse onderzoekers werkzaam in het veld kunnen hierop reageren en een onderzoeksvoorstel indienen. Dit zal door externe onafhankelijke deskundigen worden beoordeeld worden, zoals bij alle programma’s van ZonMw.
Het opzeggen van het Bestuurlijk-akkoord GGZ door de Nederlandse vereniging voor vrijgevestigde psychologen |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het besluit van de Nederlandse Vereniging van Vrijgevestigde Psychologen en Psychotherapeuten (NVVP) om haar verplichtingen vanuit het Bestuurd Akkoord GGZ op te schorten?1
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 9 april 2013 aan de NVVP vind ik het prematuur dat de NVVP haar verplichtingen vanuit het Bestuurlijk Akkoord GGZ opschort. De veldpartijen die betrokken zijn bij het Bestuurlijk Akkoord hebben tot 30 mei de gelegenheid om gezamenlijk met een veldnorm te komen voor het hoofdbehandelaarschap in de generalistische basis GGZ en de gespecialiseerde GGZ. Ik hoop dat de NVVP die gelegenheid ten volle aangrijpt.
Is het waar dat in het laatste advies over het vraagstuk van het hoofdbehandelaarschap in de GGZ van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) wordt voorgeteld om per 2014 psychotherapeuten geen hoofdbehandelaar meer te laten zijn? Wat is uw mening hierover?
De IGZ heeft op 28 maart een conceptadvies uitgebracht. In dat conceptadvies schrijft de IGZ dat de psychotherapeut geen hoofdbehandelaar kan zijn in de gespecialiseerde GGZ. De IGZ geeft als reden dat de behandeling van de hoogcomplexe patiënten in de gespecialiseerde GGZ een brede, multidisciplinaire (biospychosociale) blik en aansturing vereist waar de psychotherapeut onvoldoende aan voldoet. De psychotherapeut kan naar de mening van de IGZ wel hoofdbehandelaar zijn in de generalistische basis GGZ. Ik wacht nu eerst af of de veldpartijen van het bestuurlijk akkoord op 30 mei een door alle partijen gedragen voorstel overleggen voor het hoofdbehandelaarschap in de generalistische basis GGZ en de gespecialiseerde GGZ. Na 30 mei zal ik een standpunt innemen. Zoals ik eerder heb aangegeven in antwoorden op vragen van het lid Wolbert (2013Z01332) zal ik u vóór de zomer hierover informeren.
Klopt het tevens dat er in het eerdere advies van de IGZ – dat medio december 2012 ter consultatie aan veldpartijen is voorgelegd – geen sprake was van het laten vervallen van het hoofdbehandelaarschap voor psychotherapeuten?
Op 15 november 2012 heeft de IGZ een consultatiedocument verspreid onder de partijen van het Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ 2013–2014. In dit document vroeg de inspectie partijen te reageren op de opsomming van de IGZ van GGZ-zorgverleners die als hoofdbehandelaar in de tweedelijns GGZ aangemerkt zouden kunnen worden. De psychotherapeut maakte deel uit van deze opsomming. Hierbij ging het om de hoofdbehandelaar in de tweedelijns GGZ, het huidige advies richt zich op hoofdbehandelaars in de – toekomstige – gespecialiseerde GGZ.
Vindt u het vreemd dat het advies op zo een wezenlijk punt is gewijzigd? Welke veldpartij heeft hierom verzocht? Bent u bereid de geleverde inbreng van veldpartijen openbaar te maken?
Als een organisatie een consultatiedocument uitbrengt met het oog op reacties van partijen, dan is het uiteraard mogelijk dat na weging van de inbreng van partijen een ander standpunt wordt ingenomen. Hierbij speelt een rol dat het consultatiedocument betrekking heeft op de tweedelijns GGZ en het conceptadvies nader is toegespitst op de gespecialiseerde GGZ, het deel van de GGZ waarin de meest complexe zorg wordt geleverd. Het consultatiedocument van de IGZ, de reacties daarop van partijen, het conceptadvies van de IGZ en enkele brieven van organisaties over het hoofdbehandelaarschap die tot en met 22 april zijn binnengekomen, zijn als bijlage bij deze antwoorden gevoegd2.
Bent u het eens met de IGZ dat vrijgevestigde psychotherapeuten basis-GGZ dienen te verzorgen of bent u van mening dat ook vrijgevestigde gespecialiseerde GGZ kunnen verlenen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Erkent u dat voor het behouden van de BIG-registratie het noodzakelijk is een aantal uren per jaar gespecialiseerde GGZ te bieden? Zo ja, wat is volgens u de toekomst van de vrijgevestigde psychotherapeut als die geen hoofdbehandelaar mag zijn? Zo neen, kunt u dit uitleggen?
Sinds 1 januari 2012 geldt voor psychotherapeuten de plicht tot herregistratie in het BIG-register. Om ingeschreven te blijven in het BIG-register dient een psychotherapeut gedurende een periode van vijf jaar 3.120 uur werkzaam te zijn als psychotherapeut. Werkzaamheden kunnen meetellen indien ze uitgevoerd worden binnen de individuele gezondheidszorg en binnen het deskundigheidsgebied van de psychotherapeut. Er worden geen specifieke eisen gesteld aan de mate van specialisatie van de geleverde zorg of het zijn van hoofdbehandelaar.
Deelt u de mening, die in het advies van de IGZ te lezen is, dat een psychotherapeut monodisciplinair is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een beroep kan op zichzelf niet mono- of multidisciplinair zijn. Of zorg monodisciplinair of multidisciplinair is, wordt bepaald door het aantal disciplines dat bij een behandeling betrokken is.
De IGZ stelt dat een psychotherapeut meestal opgeleid is in één erkende psychotherapeutische richting en dat zijn kennis en ervaring specifiek gericht is op het geven van psychotherapie. De eisen waaraan de opleiding tot psychotherapeut moet voldoen zijn vastgelegd in het Besluit psychotherapeut. Het is inderdaad zo dat de opleiding tot psychotherapeut primair gericht is op het geven van psychotherapie.
Hoe komt het dat een beroepsgroep, die is opgeleid in meerdere therapieën, monodisciplinair genoemd wordt door de IGZ? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 7.
Vindt u het advies in lijn met de afspraken die gemaakt zijn in het Bestuurlijk Akkoord GGZ, waarin is afgesproken dat zowel instellingen als vrijgevestigden hoofdbehandelaar kunnen zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ 2013–2014 staan onder andere de volgende passages:
«De gespecialiseerde GGZ kent een sterke diagnostische functie onder verantwoordelijkheid van een klinisch psycholoog, psychotherapeut of psychiater.» (p. 6)
«Vanuit kwaliteitsoverwegingen spreken zorgverzekeraars en zorgaanbieders landelijk in 2012 criteria af waaronder taakherschikking en taakdelegatie plaatsvindt en wat de rol van de hoofdbehandelaar is (mede in het licht van de verlengde-arm-constructie).» (p. 12)
In het Bestuurlijk Akkoord is niet afgesproken wie hoofdbehandelaar mag zijn en wie niet.
Leidt het intrekken van de positie als hoofdbehandelaar van psychotherapeuten tot problemen in de continuïteit van zorg? Bent u bereid dit aspect grondig uit te zoeken?
Zie het antwoord op vraag 2.
Vindt u het advies in lijn met de uitdrukkelijke wens om ook specialistische GGZ ambulant te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Ziet u het gevaar van nieuwe situaties van een verlengde armconstructie – vergelijkbaar met Europsyche – op de loer liggen door het advies van de IGZ? Zo neen, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de verschillende adviezen van de IGZ en de inbreng van de veldpartijen naar de Kamer te sturen? Zo neen, waarom niet?
Ja, zie bijlage.
Harde eisen van de Arbeidsinspectie aan Odfjell na ernstige overtredingen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat de Arbeidsinspectie op 7 augustus 2007 een brief (kenmerk 38070051/04) schreef aan Odfjell met elf harde eisen na ernstige overtredingen?
Ja
Kunt u aangeven op welke wijze en wanneer deze eisen zijn opgevolgd door Odfjell en kunt u per eis aangeven op welk tijdstip Odfjell voldeed aan de eis?
De Arbeidsinspectie heeft op 24 oktober 2007, 31 januari 2008, 3 april 2008, 11 november 2008, 17 februari 2009 en 9 april 2009 controlebezoeken gebracht aan Odfjell om de naleving van de eisen uit de brief van vraag 1 te controleren.
Op 17 februari 2009 werd geconstateerd dat overtreding 1 was opgeheven. Op 9 april 2009 werd geconstateerd dat overtreding 2 was opgeheven. Op 3 april 2008 werd geconstateerd dat overtredingen 3 en 4 waren opgeheven. Op 31 januari 2008 werd geconstateerd dat overtredingen 5, 7 en 9 waren opgeheven. Op 24 oktober 2007 werd geconstateerd dat overtredingen 8 en 10 waren opgeheven. Op 11 november 2008 werd geconstateerd overtreding 11 was opgeheven. Deze overtredingen waren opgeheven doordat Odfjell gevolg had gegeven aan de in de brief van de Arbeidsinspectie van 7 augustus 2007 geformuleerde eisen. Odfjell bleek overtreding 6 – die betrekking had op de explosieveiligheid (ATEX) – niet te hebben opgeheven. Hiervan is op 25 maart 2009 proces verbaal opgemaakt op basis waarvan de rechtbank te Rotterdam op 22 november 2010 uitspraak heeft gedaan.
Kunt u het hele dossier 38070051 openbaar maken en aan de Kamer doen toekomen?
Ja. U treft het hierachter aan. Gelet op het bedrijfsbelang van Odfjell stel ik u deze gegevens vertrouwelijk, alleen ter inzage aan uw Kamer, ter beschikking.
Kunt u alle brieven die de Inspectie SZW en de Arbeidsinspectie de afgelopen tien jaar aan Odfjell geschreven hebben, openbaar maken?
Ja. U treft ze hierachter aan. Gelet op het bedrijfsbelang van Odfjell stel ik u deze gegevens vertrouwelijk, alleen ter inzage aan uw Kamer, ter beschikking.1
De onkostenvergoeding voor gemeenteraadsleden en de gevolgen hiervan voor mensen met een wajong-uitkering |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat de onkostenvergoeding die gemeenteraadsleden krijgen net als hun raadsvergoeding door de belastingdienst gezien wordt als inkomen?
Raadsleden ontvangen op grond van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden naast de vergoeding voor de werkzaamheden een onkostenvergoeding voor aan de uitoefening van het raadslidmaatschap verbonden kosten. Vaste forfaitaire vergoedingen als de onderhavige voldoen niet aan een wettelijke vrijstellingsbepaling en moeten daarom in de heffing van de loon- en/of inkomstenbelasting worden betrokken. Daartoe zijn (vanaf 2001) de bedragen van de onkostenvergoedingen van raadsleden die zich bij de Belastingdienst hebben aangemeld als «fictief werknemer1» gebruteerd vastgesteld. Het merendeel (circa 95%) van de raadsleden heeft zich als fictief werknemer aangemeld. De onkostenvergoeding van raadsleden die als fictief werknemer zijn aangemeld, valt dus inderdaad onder het belastbaar loon. Voor niet fictief werknemers onder de raadsleden valt de netto onkostenvergoeding onder het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden.
Met ingang van 1 januari 2011 is in de Wet op de loonbelasting 1964 de werkkostenregeling ingevoerd. Dat geeft de inhoudingsplichtige (de gemeente) de mogelijkheid onkostenvergoedingen vrij van inhouding van belasting aan raadsleden te verstrekken. Daartoe is de onkostenvergoeding in het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden aangewezen als een zogenoemd eindheffingsbestanddeel. De inhoudingsplichtige (de gemeente) moet dan de verschuldigde belasting (eindheffing) afdragen.
Onder de werkkostenregeling hoeft er dus geen belasting meer te worden afgedragen over de onkostenvergoeding door die raadsleden die onder de loonbelasting vallen (fictief werknemers). De vergoeding door de gemeente van de verschuldigde belasting aan het raadslid kan dus ook komen te vervallen. De onkostenvergoedingen van raadsleden die onder de loonbelasting vallen (fictief werknemers) zijn verlaagd door deze weer op het netto bedrag vast te stellen («gedebruteerd»). Bij de toepassing van de werkkostenregeling maakt de onkostenvergoeding van de fictief werknemers onder de raadsleden dus geen onderdeel meer uit van het individuele belastbaar loon.
Nog niet alle gemeenten zijn overgegaan naar de werkkostenregeling. Er geldt een overgangsperiode. Voor raadsleden van gemeenten die al gebruik maken van de werkkostenregeling behoren onkostenvergoedingen dus al niet meer tot het belastbaar loon. Met ingang van 1 januari 2015 moeten alle gemeenten de overstap hebben gemaakt.
Klopt het dat waar de raadsvergoeding verlaagd kan worden de onkostenvergoeding niet op verzoek van het raadslid verlaagd kan worden?
Dat is correct. In het derde lid van artikel 12 van het Rechtspositiebesluit raads- en
commissieleden is vastgelegd dat de gemeenteraad bij verordening kan bepalen dat in het geval een lid van de gemeenteraad een uitkering in verband met geheel of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid ontvangt, de vergoeding voor de werkzaamheden op verzoek van het desbetreffende raadslid wordt verlaagd. Gezien de formulering kan op grond van deze bepaling de onkostenvergoeding dus niet worden verlaagd.
Kan dit tot gevolg hebben dat mensen als gevolg van het raadslidmaatschap gekort worden op huurtoeslag, langdurigheidstoeslag en zorgtoeslag?
In het geval de gemeente nog niet is overgegaan op de werkkostenregeling, maakt de onkostenvergoeding nog onderdeel uit van het belastbaar loon van het raadslid die als fictief werknemer is aangemeld. Daarmee heeft deze vergoeding invloed op de hoogte van het belastbare inkomen en daarvan afgeleid op inkomensafhankelijke regelingen.
Deelt u de mening dat dit voor mensen met bijvoorbeeld een wajong-uitkering de keuze voor het gemeenteraadslidmaatschap onmogelijk maakt, daar zij immers als gevolg van hun raadslidmaatschap onkosten maken waarvoor de onkostenvergoeding bedoeld is, maar worden vervolgens gekort op toeslagen als gevolg van een inkomen dat niet gestegen is?
Voor mensen met recht op Wajong of een andere uitkering geldt hetzelfde als voor mensen zonder uitkering. Wanneer het inkomen stijgt, kan ook de hoogte van de toeslagen afnemen. Wanneer gemeenten overstappen op de werkkostenregeling wordt de onkostenvergoeding niet meegerekend in het belastbaar inkomen, ook niet voor de Wajong-uitkering.
Bent u bereid om de onkostenvergoeding voor het raadslidmaatschap voortaan niet mee te tellen als inkomen, zodat mensen met een beperking geen financiële belemmeringen ervaren om lid van een gemeenteraad te worden?
Met de invoering van de werkkostenregeling kan de onkostenvergoeding van raadsleden die als fictief werknemer worden aangemerkt buiten het individuele belastbaar loon van een raadslid worden gehouden. Daarmee zijn de bedoelde financiële belemmeringen feitelijk weggenomen.
De berichten ‘Commission to test the efficiency of national courts’ en ‘Ook in uw stad een EU rechter’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten en is het waar wat hierin gesuggereerd wordt?1
Ik ben op de hoogte van het bericht «Commission to test the efficiency of national courts» en het artikel «Ook in uw stad een EU rechter», waarin een verband wordt gelegd met de recente publicatie van de Europese Commissie van een EU Justitie Scorebord. In tegenstelling tot hetgeen met name in het artikel «Ook in uw stad een EU rechter» wordt gesuggereerd, betreft het een initiatief van de Commissie om op systematische wijze gegevens te verzamelen over het functioneren van de nationale rechtssystemen, waarbij het de lidstaten vrij staat om deze gegevens te benutten teneinde de nationale systemen van rechtspraak te verbeteren. Van een ontwikkeling van een Europese rechterlijke unie is naar mijn oordeel dan ook geen sprake.
Deelt u de mening dat nationale lidstaten binnen de EU zelf verantwoordelijk zijn voor het functioneren van hun rechtspraak? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat het ronduit belachelijk is als via een Europees scoreboard gecontroleerd wordt hoe nationale rechters omgaan met EU wetgeving voor economische groei? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit systeem een halt toe te roepen?
Daar waar het gaat om een goed functionerende economische interne markt is het van belang dat elke lidstaat hoge kwaliteitseisen stelt aan de kwaliteit van rechterlijke procedures en de inrichting en werking van de rechtspraak op nationaal niveau.
Als gevolg van verschillen in de kwaliteit, efficiëntie en effectiviteit van de nationale rechtssystemen kan het wederzijdse vertrouwen in rechterlijke uitspraken onder druk komen te staan. Het EU Justitie Scorebord kan eraan bijdragen deze verschillen te identificeren en lidstaten aan te moedigen om verbeteringen aan te brengen in de nationale systemen van rechtspraak.
Het EU Justitie Scorebord beoogt niet dat wordt gecontroleerd hoe nationale rechters omgaan met EU wetgeving voor economische groei.
Deelt u de mening dat de rechten van burgers in lidstaten geenszins ondermijnd worden wanneer nationale lidstaten Europese wetgeving niet op tijd geïmplementeerd hebben? Zo nee, waarom niet?
Nee. De implementatie van Europese wetgeving is gestoeld op de gedachte dat deze maatregelen bijdragen aan het vergroten van het wederzijdse vertrouwen van de EU lidstaten en het principe van de wederzijdse erkenning. Teneinde rechtsongelijkheid tussen de EU lidstaten te voorkomen en de Europese rechten van burgers in alle lidstaten voldoende te waarborgen, is het van belang dat alle lidstaten Europese wetgeving tijdig implementeren.
Deelt u de mening dat door een dergelijk systeem de nationale onafhankelijke rechtspraak uitgehold wordt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Met de Europese wetgeving wordt onder meer beoogd de werking van de interne markt van de Europese Unie te verbeteren door het bijvoorbeeld voor burgers en bedrijven eenvoudiger te maken om hun recht te halen in een andere lidstaat in het geval van een grensoverschrijdend conflict. Bij dit uitgangspunt wordt het nationale systeem van rechtspraak ongemoeid gelaten.
Deelt u de mening dat dit systeem, waarbij wordt gekeken hoe «EU-proof» rechters zijn, wéér een stapje in de richting van één Europees rechtssysteem is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het systeem biedt lidstaten een instrument aan waarmee deze – op vrijwillige basis – de nationale rechtssystemen kunnen verbeteren door bijvoorbeeld efficiëntere civiele rechterlijke procedures te introduceren en te investeren in de kwaliteit en de effectiviteit van de rechtspraak. Het gaat hierbij niet om toetsing van rechters.
Bent u bereid maatregelen te treffen, of in ieder geval bij uw collega-ministers aan te kaarten dat Nederland afstand neemt van dit belachelijke systeem? Zo nee, waarom niet?
Nee, aangezien ik het nut en de noodzaak van een dergelijk instrument onderschrijf.
De impasse in de zaak tegen WikiLeaks oprichter Julian Assange |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich het antwoord van uw voorganger op eerdere vragen over WikiLeaks oprichter Julian Assange, dat de Zweedse wet niet in de mogelijkheid van een vooraf af te geven garantie tegen uitlevering voorziet?1
Ja.
Bent u bekend met de opvatting van de Zweedse opperrechter Stefan Lindskog dat de Zweedse regering Assange, in ruil voor diens komst naar Zweden, wel degelijk een garantie kan geven niet uitgeleverd te worden aan een derde land, zoals de Verenigde Staten?2 Kunt u aangeven of u dit nieuwe inzicht deelt? Indien u dit niet deelt, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van de opvattingen van de heer Lindskog. De heer Lindskog spreekt nergens in zijn artikel van een garantie, maar over mogelijkheden die de Zweedse wet en de toepasselijke verdragen bieden om uitlevering aan de Verenigde Staten al-dan-niet te weigeren. Het artikel biedt dus geen nieuw inzicht als in de vraag bedoeld.
Ik memoreer voor de goede orde dat er momenteel geen sprake is van een uitleveringsverzoek van de VS aan Zweden.
Bent u bekend met de opvatting van Amnesty International dat Zweden, indien Assange naar dat land zou gaan voor verhoor vanwege verdenking van seksuele delicten, de verzekering zou moeten geven dat hij niet aan de Verenigde Staten uitgeleverd zou worden met betrekking tot activiteiten voor WikiLeaks?3
Ja.
Deelt u de opvatting dat een garantie tegen uitlevering de huidige impasse met betrekking tot deze zaak mogelijk kan doorbreken en dat het wenselijk is dat deze impasse wordt doorbroken? Indien neen, waarom niet?
De mogelijke uitlevering aan Zweden op basis van verdenking van seksuele delicten staat los van de activiteiten van de heer Assange in het kader van Wikileaks. Ik heb geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de rechtsgang in Zweden, ook wat betreft de behandeling van uitleveringsverzoeken gericht aan Zweden.
Bent u bereid bij uw Zweedse collega’s te pleiten voor een garantie tegen uitlevering van Assange aan de Verenigde Staten? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich het antwoord van uw voorganger op eerdere vragen, dat de Zweedse wet waarborgen kent op het gebied van uitlevering aan landen waar de persoon in kwestie het risico loopt op schending van zijn of haar mensenrechten?4
Ja.
Bent u bekend met de opvatting van Amnesty International dat wanneer Assange in de huidige omstandigheden aan de Verenigde Staten zou worden uitgeleverd er een reëel risico bestaat dat dit hem zal blootstellen aan mensenrechtenschendingen, waaronder detentiecondities die neer kunnen komen op marteling?5 Deelt u deze zorgen van Amnesty International? Indien neen, waarom niet?
Ik ben bekend met de mening van Amnesty International. Er is momenteel geen sprake van een uitlevering van de heer Assange aan de VS. Ik vertrouw erop dat de Zweedse autoriteiten, indien zij zouden hebben te oordelen over een uitleveringsverzoek van de VS, deze overweging zorgvuldig zullen maken, en heb alle vertrouwen in de Zweedse rechtsstaat waar het gaat om toetsing van de genoemde overweging.
Deelt u de opvatting van de opperrechter Lindskog dat het openbaren van een misdaad begaan door een land nooit als een misdaad zou moeten worden gezien?6 Indien neen, waarom niet?
Ik onderschrijf dat misdaden begaan door een land niet verborgen mogen blijven. Maar dat betekent niet dat de wijze van openbaren van misdaden per definitie niet strafbaar kan zijn.
Deelt u de mening dat zolang de huidige impasse voortduurt en als de Zweedse regering niet bereid is tot concrete oplossingen, er een rol is weggelegd voor Nederland, als de bakermat van het internationaal recht, om een oplossing te bieden voor deze internationale impasse, bijvoorbeeld door Assange op Nederlands grondgebied te laten ondervragen? Indien neen, waarom niet?
Nee, dit betreft een zaak tussen het Verenigd Koninkrijk en Zweden. Er is geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de rechtsgang in deze landen.
Bent u bereid om Nederlandse hulp te bieden om naar deze of andere oplossingen te zoeken? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Problemen bij de VU |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Crisis VU is symptoom van doorgeslagen marktwerking»?1
Ik ben het niet eens met de bewering dat bij de VU of in het hoger onderwijs in het algemeen sprake is van doorgeslagen marktwerking.
In het hoger onderwijs bestaat een breed palet aan kwaliteitsprikkels. Het stimuleren en bewaken van de kwaliteit gebeurt op verschillende manieren, zoals de accreditatie van opleidingen en instellingen en prestatieafspraken met de hogescholen en universiteiten.
De afgelopen jaren zijn de kwaliteitsprikkels in het bestel nog eens versterkt. Belangrijke wijzigingen zijn de vernieuwing van het accreditatiestelsel en een nieuwe bekostigingssystematiek voor het hoger onderwijs.
In 2011 is een nieuwe bekostiging hoger onderwijs ingesteld. In de nieuwe bekostiging wordt het onderwijsdeel bekostigd op basis van graden (20%), een onderwijsgebonden deel (20%) en een studentgebonden deel (60%; de percentages zijn gemiddelden). Daarmee wordt een direct verband gelegd tussen de inspanningen die de instelling levert voor het onderwijs en het aantal ingeschreven studenten. Dit vermindert verkeerd strategisch gedrag.
De nieuwe bekostigingssystematiek, tezamen met het vernieuwde accreditatiestelsel en de prestatieafspraken die met de instellingen in 2012 zijn gesloten, bevorderen de kwaliteit van het hoger onderwijs en onderzoek.
Omdat de financiële middelen vanuit het Rijk afnemen, moeten universiteiten kritisch naar hun bedrijfsvoering kijken en bezien of die wel efficiënt genoeg is. Op deze wijze zouden meer middelen naar het primaire proces kunnen gaan en zou er minder behoeven te worden uitgegeven aan overheadskosten. Ik zie een dergelijke aanpak niet als een uitvloeisel van marktwerking, maar als een goede bedrijfsvoering, waarbij natuurlijk de kwaliteit van het primaire proces vooropstaat.
Deelt u de analyse dat de problemen niet alleen spelen aan de Vrije Universiteit (VU), maar ook elders, vanwege een «uit de hand gelopen vermarkting van het academisch onderwijs en onderzoek»?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoe oordeelt u over de drie pijlers waarop deze vermarkting rust: het bedrijfsmatig bestuursmodel, het perverse financieringssysteem en de zogenaamde «financialisering» van de universiteiten? Kunt u de drie pijlers afzonderlijk beoordelen?
Ten aanzien van de drie pijlers van vermarkting het volgende.
Het vermelde in het NRC-artikel over het bedrijfsmatig bestuursmodel is geen beschrijving van de werkelijkheid.
Universiteiten hebben de taak om kwalitatief hoogwaardig onderwijs te verzorgen en onderzoek te doen en goede studenten en onderzoek af te leveren, en daarnaast de taak om een efficiënte bedrijfsvoering te voeren. Het gaat daarbij om een goed evenwicht tussen beide zaken.
Wat betreft het financieringssysteem verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Met betrekking tot de zogenaamde «financialisering» van de universiteiten is de situatie als volgt.
Sedert 1995 zijn de universiteiten juridisch en economisch eigenaar van hun panden. Zij kunnen hun eigen beleid maken op het gebied van hun huisvesting, en dat wil zeggen huren, kopen, leasen, etc. Dit leidt tot een betere afstemming tussen de benodigde huisvesting en de financiële middelen van de universiteit. Dat banken als gevolg van leningen belangrijke partners voor de universiteiten zijn geworden, zal ik zeker niet ontkennen. Maar het voert te ver om te suggereren dat banken daarmee het financiële beleid van de universiteit bepalen.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat personeel en universiteitsbestuur van elkaar vervreemd zijn geraakt? Wat zijn volgens u de oorzaken hiervan?
Vervreemding tussen personeel en bestuur is natuurlijk onwenselijk; het is de vraag of daar bij de VU sprake van is. Wel kan men spreken van een grote afstand tussen het College van Bestuur en de werkvloer. Het is niet aan mij om over de oorzaak van de bestuurlijke problemen te oordelen dan wel speculeren.
Legt u zich neer bij de opvatting dat een fundamentele omslag «uit Den Haag niet zal komen»? Zo nee, wat gaat u ondernemen?
Naar mijn mening is in het hoger onderwijs in het algemeen geen sprake van doorgeslagen marktwerking en is er dan ook geen fundamentele omslag nodig. Dat neemt niet weg dat de focus van het beleid voor het hoger onderwijs periodiek wordt aangepast. Het werken aan de kwaliteit van onderwijs en onderzoek is een continu proces, zowel voor overheid als instellingen. Met de Strategische Agenda’s van 2007 en 2011 en de uitwerking van de prestatieafspraken met de instellingen in 2012 is hiervoor een duidelijke koers uitgezet, die thans volop in uitvoering is.
Zie verder het antwoord op vraag 1.
Wat is uw oordeel over het bericht «Toezicht bij de VU, dat was volle agenda’s, weinig tijd»?2
Ik ben van mening dat toezichthouders over voldoende tijd moeten beschikken om hun taken naar behoren uit te voeren. Dat laatste wordt bevorderd door de beperking van het aantal commissariaten en toezichtfuncties voor toezichthouders, vastgelegd in de wijziging van het Burgerlijk Wetboek, die per 1 januari 2013 is ingegaan. Zie ook de brief Versterking bestuurskracht onderwijs van 19 april jl. waarin voorstellen zijn gedaan met betrekking tot de positionering van de interne toezichthouder.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Raad van Toezicht van de VU amper van zich liet horen, ook niet over de pijnpunten?
Dat feit heb ik niet als zodanig aangetroffen in de door de vragensteller aangehaalde krantenberichten. Als de vraagsteller van mening is dat de Raad van Toezicht actief intern of extern de publiciteit moet zoeken als het gaat om bestuurlijke «pijnpunten» dan ben ik het daarmee niet eens. Voor de Raad van Toezicht is het College van Bestuur het aanspreekpunt.
Deelt u de mening van toezichthouder C. Veerman, dat personeel met zorgen bij hem «aan het verkeerde adres» is? Vindt u dit een juiste opstelling van een toezichthouder?
Dit is geen precieze weergave van de uitspraak die heer Veerman vorig jaar in Ad Valvas heeft gedaan, blijkt uit de aangehaalde NRC-artikelen. De Raad van Toezicht is hoe dan ook niet altijd in eerste instantie het aanspreekpunt voor de medezeggenschap. Personeel en studenten kunnen via de daartoe geëigende kanalen gebruik maken van hun rechten en bevoegdheden om voorstellen en standpunten aan het instellingsbestuur kenbaar te maken. De Raad van Toezicht voert in ieder geval twee maal per jaar overleg met de medezeggenschap; hierin kan het personeel zijn eventuele zorgen met de Raad bespreken.
Bent u tevreden met het Raad van Toezicht-model of erkent u dat dit model voor verbetering vatbaar is? Deelt u de mening dat medewerkers van de instellingen meer inspraak moeten krijgen?
Het huidige besturingsmodel is het meest geschikt voor ons onderwijsstelsel, maar er zijn nog veel onbenutte mogelijkheden voor verbetering. De onderbouwing van die conclusie en de achterliggende analyse van het functioneren van het huidige model zijn – ter uitvoering van de motie Van Dijk (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 524, nr. 137) – opgenomen in de brief Versterking bestuurskracht onderwijs, die staatssecretaris Dekker en ik op 19 april jl. naar de Kamer hebben gestuurd. Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van die brief.
De inspraak van medewerkers van instellingen in het hoger onderwijs is met de wettelijk verankerde rechten en bevoegdheden van de medezeggenschap formeel voldoende gewaarborgd. Wel wil ik in overleg met de sector bespreken of de toegankelijkheid van informatie voor de medezeggenschap verbeterd kan worden; daarbij zal ik ook de evaluatie van de WHW (dit najaar) betrekken. In bovengenoemde brief hebben de staatssecretaris en ik aangekondigd dat we de mogelijkheden gaan uitbreiden voor personeel en studenten om zich te wenden tot andere partijen als zij geen gehoor vinden bij hun bestuur.
Hoe oordeelt u over de situatie op de VU na het vertrek van de rector? Denkt u dat de spanningen tussen personeel en bestuur nu zijn opgelost?3
Ik denk dat het vertrek van de rector een rol kan spelen in de ontwikkelingen bij de VU. Het is echter niet aan mij om daarover een oordeel te vellen dan wel te speculeren. Niettemin volg ik de ontwikkelingen op de voet, en laat ik mij daarbij informeren door de Inspectie van het Onderwijs, mede op basis van nadere informatie die door haar bij de VU wordt ingewonnen.
Is het waar dat de VU zou zakken voor de instellingstoets die nodig is voor de accreditatie? Hoe oordeelt u over het feit dat de VU zelf kan bepalen dat de accreditatietoets wordt uitgesteld?
Het is niet aan mij om een verwachting uit te spreken over de slagingskans van een instelling bij een instellingstoets kwaliteitszorg.
De aanname dat de VU kan bepalen dat de instellingstoets kwaliteitszorg wordt uitgesteld, berust op een misverstand. De NVAO bepaalt wanneer een instellingstoets wordt ingepland, niet de instelling.
Voor een goed begrip van de betekenis van de instellingstoetskwaliteitszorg (ITK) voeg ik daar het volgende aan toe.
Met het nieuwe accreditatiestelsel is de instellingstoets kwaliteitszorg geïntroduceerd. Doel van de instellingstoets kwaliteitszorg is om vast te stellen of de instelling haar interne kwaliteitsborging op orde heeft en er een goede kwaliteitscultuur bestaat. Na een positieve instellingstoets komt de accreditatie van alle opleidingen van de instelling in het beperkte regime. De NVAO stelt een commissie van deskundigen in, die adviseert over de aanvraag van een instelling om de instellingstoets kwaliteitszorg uit te voeren.
Ter voorbereiding op de instellingstoets kwaliteitszorg, waarbij een NVAO-commissie de interne kwaliteitszorg van de instelling beoordeelt, staat het de instelling vrij om een eigen intern proces te organiseren. De VU heeft ter voorbereiding op de instellingstoets door de NVAO, een proefaudit laten uitvoeren. Ik heb begrepen dat in die proefaudit is geconstateerd dat de onderwijsvisie «onvoldoende concreet» is. Het is niet aan mij daarover nu een oordeel te geven; wel wijs ik er op dat een proefaudit juridisch en qua procedure losstaat van het beoordelingsproces voor de instellingstoets kwaliteitszorg en kan de instelling helpen om verbeterpunten te signaleren, zodat zij hiermee haar voordeel kan doen ter voorbereiding op de beoordeling t.b.v. de «echte» instellingstoets kwaliteitszorg.
Bent u van mening dat de bestuursvoorzitter na alle ontwikkelingen zonder problemen zijn voorgenomen plannen kan doorzetten, inclusief de bezuiniging van 33 miljoen euro en het verlies van 350 arbeidsplaatsen?
Ik kan mij niet mengen in een interne discussie van de VU door een uitspraak te doen over de mate waarin het bestuur daarbij op problemen zou kunnen stuiten. Ik ga er niettemin vanuit dat hierover binnen de VU overleg plaats vindt
Wat gaat u ondernemen om de gesignaleerde spanningen tot een eind te brengen? Bent u bereid mee te denken over een omslag in het academisch onderwijs en onderzoek en daar voorstellen voor te doen?
Het is aan het Bestuur en de Raad van Toezicht van de VU om de gesignaleerde spanningen binnen de instelling tot een goed einde te brengen. Voorstellen voor de versterking van de bestuurskracht en de governance van instellingen zijn verwoord in de brief Versterking bestuurskracht onderwijs van 19 april jl. Zie verder mijn antwoord op vraag 9.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 10 heb aangegeven laat ik mij door de Inspectie van het Onderwijs informeren over de ontwikkelingen bij de VU. Ik heb begrepen dat de Inspectie op basis van nadere informatie opgevraagd bij de VU zal beoordelen of er verscherpt toezicht en eventuele vervolgactiviteiten nodig zijn. Naar verwachting komt de Inspectie medio juli tot een conclusie. Alsdan zal ik de Kamer daarover informeren.
De Garantie Scheepsnieuwbouwfinanciering |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven of de Garantie Scheepsnieuwbouwfinanciering (GSF) van het ministerie van Economische Zaken (EZ) ook beschikbaar is voor de nieuwbouw van binnenvaartschepen? Zo ja, hoe is dit te rijmen met de grote overcapaciteit in de binnenvaart?1
De Garantie Scheepsnieuwbouwfinanciering (GSF) is van toepassing op de nieuwbouw van zichzelf voortstuwende schepen met een minimaal vermogen van 365 kW of een minimaal tonnage van 500 bruto ton en een contractprijs van tussen de 3 miljoen en 100 miljoen euro.
In de praktijk zal derhalve een deel van de nieuwbouw van binnenvaartschepen hiervoor in aanmerking kunnen komen. De GSF is niet toepasbaar bij de nafinanciering van schepen.
De GSF betreft een aanpassing van het in 2005 gepubliceerde Besluit borgstelling scheepsnieuwbouw. Dit besluit was één van de maatregelen die voortkwamen uit de mededeling van de Europese Commissie (EC) in 2003 over het Leadership 2015 rapport. De EC constateerde dat scheepswerven problemen ondervinden bij het verkrijgen van financiering. Dit probleem werd in 2008 nog eens bevestigd door de EC. Door de crisis zijn de problemen die bedrijven hebben met het verkrijgen van financiering nog groter geworden. In de scheepsbouw speelt dit probleem nog sterker omdat deze sector omvangrijke en complexe projecten uitvoert.
Om te kunnen blijven concurreren met scheepsbouwondernemingen in Europa is het voor Nederlandse scheepswerven van belang dat ook zij gebruik kunnen maken van een dergelijke garantieregeling. De GSF is dus van groot belang voor het bereiken van een level playing field voor de Nederlandse scheepswerven.
Doel van de GSF is scheepswerven in staat te stellen de financiering van de bouw van een schip te realiseren en niet om de vergroting van de capaciteit in de binnenvaart te stimuleren. De GSF is niet gericht op de financiering van de afnemers van scheepswerven.
Het is aan de ondernemer om zijn plannen aan zijn bank voor te leggen. De bank zal de ingediende businesscase beoordelen en bezien of financiering tot de mogelijkheden behoort. Ook in de huidige marktomstandigheden zijn er reders die kansen zien voor nieuwe schepen, die innovatiever, veiliger en/of milieuvriendelijker zijn. Ik denk bijvoorbeeld aan de met LNG gestookte tanker Greenstream die begin april in gebruik is genomen (dit schip is gebouwd door een Nederlandse werf). Innovatie is van groot belang om te kunnen blijven concurreren. Ook in de binnenvaart moet innovatie kunnen doorgaan.
De aanpassing van het in 2005 gepubliceerde Besluit borgstelling scheepsnieuwbouw is een besluit dat het kabinet genomen heeft. Met de GSF streeft het kabinet naar een gelijk speelveld voor de Nederlandse scheepswerven.
Deelt u de mening dat er momenteel geen maatregelen genomen moeten worden om de capaciteit in de binnenvaart verder te stimuleren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat het ministerie van EZ heeft gekozen voor deze financieringsgarantie voor nieuwbouwschepen en in hoeverre is dit afgestemd met het ministerie van Infrastructuur en Milieu?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel budget er beschikbaar is binnen de financieringsgarantie en hoe groot de risico’s zijn van dit garantiestelsel?
Het jaarlijkse garantieplafond van de GSF bedraagt 1 miljard euro. Om redenen van rechtszekerheid heeft de Staat de wijziging van de regeling aangemeld bij de EC. Het oordeel van de EC luidde dat de regeling geen staatssteun vormt. In dat oordeel is betrokken dat de regeling kostendekkend dient te zijn. Dit betekent dat de omvang van de door de Staat te ontvangen provisies toereikend is om eventuele verliezen op te vangen. Op grond van het uitgangspunt dat de regeling kostendekkend is, is het risico dat de overheid loopt op deze regeling zo veel mogelijk beperkt.
Waarom is deze financieringsgarantie alleen beschikbaar voor nieuwbouwschepen maar niet voor het moderniseren van huidige schepen, zoals binnenvaartschepen?
Zoals hiervoor aangegeven is de GSF een level playing field regeling. Andere landen hebben al langer een dergelijke regeling. In deze regelingen komt voor zover het de scheepsbouw betreft alleen scheepsnieuwbouw in aanmerking voor het verstrekken van garanties. Als Nederland ook het moderniseren van bestaande schepen in de GSF zou opnemen, zou het level playing field worden verstoord en was het niet aannemelijk geweest dat de EC met de GSF zou hebben ingestemd.
«De Borgstellingsregeling Midden- en Kleinbedrijf (BMKB) biedt overigens wel de mogelijkheid aan banken om krediet te verlenen voor de financiering op de verbouw van bestaande schepen onder borgstelling van de Staat. In de praktijk wordt hier ook gebruik van gemaakt. Overigens laat het de laatste jaren sterk afgenomen gebruik van deze regeling door de binnenvaart zien dat de sector en de banken terughoudend zijn geworden met nieuwe projecten in deze periode van overcapaciteit.