De vangst van 900 kilo qat tijdens een grenscontrole op de A16 |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de vangst van 900 kilo qat tijdens een grenscontrole op de A16?1
Ja.
Zijn er aanwijzingen dat sinds de invoering van het qatverbod begin januari 2013 de handel in qat is toegenomen?
Nee.
Is er voldoende zicht op de herkomst van de in Nederland aangetroffen qat? Wat wordt ondernomen om de handel in qat aan te pakken en het qatverbod te handhaven?
Binnen de opsporingsdiensten is sinds 5 januari 2013 extra aandacht gegeven aan de strafbaarstelling van het bezit van qat, onder andere door bekendmakingen van het Nationaal Netwerk Drugsexpertise. De inbeslagnames waarover nu in de media wordt bericht zijn eerste indicaties dat deze bewustwording succesvol is en dat het de opsporingsdiensten lukt om transporten van qat te onderscheppen. Deze transporten lijken nu vaker afkomstig te zijn uit Engeland.
Klopt het dat de qatgebruikers, met name in de Somalische gemeenschap in Nederland, niet of onvoldoende bekend zijn met het qatverbod en de gevolgen van overtreding ervan?
Een goede bekendheid van het qatverbod is zeker van belang. Om hieraan bij te dragen is de informatie over het qatverbod na publicatie in het Staatsblad op 4 januari 2013 ook verzonden naar een breed netwerk van gemeenten, algemene instellingen, professionals van Somalische afkomst en zelforganisaties van Somalische Nederlanders. Dit netwerk is voorafgaand aan de strafbaarstelling in de Opiumwet ook geconsulteerd over het qatverbod. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal met organisaties van de Somalische gemeenschap binnenkort een vervolggesprek houden over ontwikkelingen binnen de Somalische gemeenschap. Het qatverbod zal daarbij ook aan de orde komen. Daarnaast wordt dit najaar een leer- en netwerkbijeenkomst georganiseerd met gemeenten, algemene instellingen, professionals van Somalische afkomst en zelforganisaties van Somalische Nederlanders over het bevorderen van ouderbetrokkenheid in Somalische gezinnen in Nederland.
Deelt u de mening dat betere bekendheid met het verbod kan bijdragen aan afname van het qatgebruik en daarmee van de handel in qat?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om, in overleg met de Somalische organisaties in ons land, te bezien hoe de voorlichting over het qatverbod ter hand kan worden genomen?
Zie antwoord vraag 4.
Het onderzoek van Foodwatch |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het recente onderzoek van Foodwatch waaruit lijkt dat meer dan 80% van het eten dat speciaal voor kinderen aangeprezen wordt niet gezond is?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat zelfregulatie keer op keer ter discussie staat, omdat de voedingsindustrie zich steeds bedient van nieuwe vormen van het opzoeken van de randen van de afspraken? Vindt u dat dit vertrouwen in de uitkomsten van zelfregulatie biedt? Wat vindt u van de bewering in het onderzoek van Foodwatch, dat zelfregulering tot dusver in geen enkel land heeft geleid tot verbeteringen?
De verantwoordelijkheid voor verstandig omgaan met voedingsreclame gericht op kinderen ligt zowel bij ouders in het kader van opvoeding als bij de industrie en mediapartijen, in het kader van zelfregulering. Deze verantwoordelijkheid van de industrie en mediapartijen brengt met zich mee dat dit kritisch bediscussieerd wordt en de stappen terecht nauwlettend gevolgd worden. De afgelopen jaren heeft de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie een aantal maatregelen genomen, hetgeen heeft geleid tot verbetering van de situatie. In 2010 is de reclamecode aangescherpt met de leeftijdsgrens van 7 jaar.
Tevens heeft de FNLI haar leden opgeroepen om geen reclame te richten op kinderen van 7 tot 12 jaar, tenzij zij hun reclamebeleid toelichten op www.zorgvuldigereclame.nl. In de praktijk blijkt dat de industrie ten aanzien van de invulling en reikwijdte van deze oproep hier verschillend mee omgaat. Momenteel ben ik hierover in overleg met de FNLI en ik verwacht dat zij haar verantwoordelijkheid pakt. Ik vertrouw er op dat de industrie hierop stappen blijft zetten en zal de ontwikkelingen daarin vanzelfsprekend nauwlettend blijven volgen.
Zou het helpen, als de meldingen van het overtreden van de afspraken, zoals deze op de site van de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) staan, bij een breder en groter publiek dan enkel voor een beperkte groep van vakspecialisten en politici bekend werden gemaakt? Hoe zou u daar een rol in kunnen spelen?
Ten aanzien van de doelgroep kinderen is door de partijen die gezamenlijk het adverterend bedrijfsleven vormen in de Reclamecode geregeld dat reclame voor voedingsmiddelen gericht op kinderen onder de 7 jaar niet is toegestaan. Partijen die zich niet aan de afspraak houden voor deze doelgroep, kunnen via de Reclame Code Commissie ter verantwoording worden geroepen. De Reclame Code Commissie is in dit proces transparant: de uitspraken zijn openbaar en voor iedereen te raadplegen. Daarnaast spreek ik de FNLI actief aan op haar verantwoordelijkheid om te komen tot heldere, zorgvuldige afspraken voor reclame gericht op kinderen en naleving hiervan door de partijen.
Bent u ervan op de hoogte dat Foodwatch pleit voor een zichtbaar stoplichtmodel op verpakkingen voor vet, suiker en zout? In welk opzicht vindt u die visualisatie beter of slechter dan de huidige en oude groene en blauwe vinkjes? Waarom is er in Nederland voor de «vinkjes» als productinformatie gekozen, en niet voor meer beeldende en voor het grote publiek wellicht meer herkenbare stoplichtinformatie? Klopt het dat het stoplichtenmodel het enige systeem is waarvan de werking wetenschappelijk is bewezen? Zo nee, welke andere onderzoeken kent u?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat foodwatch pleit voor een zichtbaar stoplicht-model op verpakkingen voor vet, suiker en zout, in plaats van het huidige Vinkje. Er is veel onderzoek gedaan naar zowel de werking van het Vinkje als die van het stoplichtensysteem. Hieruit blijkt niet dat het ene systeem beter of slechter zou zijn dan het andere. Zo laat het «Flabel-project» (www.flabel.org/en/) zien dat een goede werking van een logo mede afhangt van de begeleidende communicatie.
Mijn beleid is gericht op het op positieve wijze stimuleren van gezonde voeding bij een zo groot mogelijk deel van de Nederlandse bevolking. Breed gebruik van en communiceren over het logo «Vinkje», dat het kiezen van gezondere levensmiddelen eenvoudiger maakt, past binnen dit beleid. Onderzoek naar het begrip van het Vinkje laat zien dat rond de 90% van de consumenten het Vinkje herkent. Het is dus een zeer bekend logo.
Een nadeel van het door foodwatch voorgestelde stoplichtenmodel, ten opzichte van het Vinkje, is dat het voor consumenten niet eenvoudig is om binnen een productgroep een gezondere variant te kiezen. Het is immers lastig om bijvoorbeeld een oranje kleur voor verzadigd vet af te wegen tegen een oranje kleur voor zout/natrium. Met het Vinkje kan de consument snel een beter product kiezen binnen een productcategorie.
De toename van de kantorenleegstand en de voortgang van de uitvoering van het convenant Actieprogramma Aanpak Leegstand Kantoren |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel »16 procent van de kantoren staat leeg» waarin wordt gewezen op de toenemende leegstand van kantoorruimte; een toename die nog nooit zo groot is geweest als in 2012?1
Ja, het artikel is mij bekend.
Deelt u de mening dat de fors toenemende (structurele) leegstand op de kantorenmarkt ervoor zorgt dat snelle uitvoering noodzakelijk is van het convenant dat met de kantorentop is gesloten in het kader van het Actieprogramma Aanpak Leegstand Kantoren?
Ja, die mening deel ik.
Wat is uw visie op de voortgang van de uitvoering van het convenant dat in het kader van het Actieprogramma Aanpak Leegstand Kantoren in juni 2012 is gesloten en op de inzet van en samenwerking tussen de partijen in de kantorentop?
Op 1 februari jongstleden zijn de betrokken convenantspartijen bijeen geweest om de voortgang van de in het convenant afgesproken acties te bespreken. Geconstateerd is dat de aanpak van de leegstand van kantoren urgent blijft en tegelijkertijd een lastig vraagstuk is dat blijvende inzet vergt van alle partijen.
Zij hebben alle bevestigd dat ze zich zullen blijven inspannen om de afgesproken acties te realiseren. Door middel van mijn brief van 13 maart 2013 (TK 33 400XII, nr 57) aangaande de voortgang van de uitvoering van het convenant bent u hier nader over geïnformeerd.
In welke kantorenregio’s zijn reeds «een visie en doelstellingen geformuleerd op de bestaande kantorenvoorraad, op nieuwe ontwikkelingen en op de inzet van regionale herprogrammering»?
Tijdens de genoemde bijeenkomst van 1 februari 2013 heeft het IPO de voortgang weergegeven van de provinciale acties met betrekking tot de uitvoering van het convenant: daar waar het van toepassing is, is in een aantal provincies regionale afspraken gemaakt en zijn deze regionale afspraken in een aantal andere provincies in voorbereiding.
Acht van de twaalf provincies hebben de (beperking op) ruimte voor nieuwe ontwikkelingen vastgelegd in hun verordening en/of daarin de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking (of vergelijkbare bepalingen) als verplichting opgenomen.
Zijn er al gebieden waar «stevige ruimtelijke beleidskaders op regionaal niveau» zijn geformuleerd en worden gehanteerd? Zo nee, waarom niet?
Zie voor het antwoord op deze vraag het antwoord op vraag 4.
Zijn er al regionale kantorenfondsen gevormd en zijn hier al concrete resultaten mee geboekt? Zo ja, wordt hierin enkel door marktpartijen of ook overheden geïnvesteerd? Zo nee, bent u bereid erop te blijven aandringen dat in alle relevante regio's alsnog kantorenfondsen worden gevormd?
Er zijn nog geen regionale kantorenfondsen ingesteld. Zoals het convenant beschrijft, hebben marktpartijen en overheden de mogelijkheid een kantorenfonds in te stellen. Hierbij is geen sprake van een verplichting. Het fonds is een onderdeel uit een heel pakket aan maatregelen uit het convenant leegstand kantoren. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat de wens om te komen tot een kantorenfonds «van onderop komt» en er in een regio voldoende draagvlak bij de betrokken eigenaren is om een heffing aan een eventueel kantorenfonds mee te betalen. In de praktijk blijkt er meer vertrouwen te zijn in regionale afstemming en marktwerking. De gemeente Amsterdam heeft met betrokken marktpartijen een pilot opgezet, maar voor een fonds bleek te weinig draagvlak.
Is het door u in het kader van het convenant aangekondigde onderzoek naar wettelijke mogelijkheden voor een verplichte afdracht aan regionale kantorenfondsen al afgerond? Zo ja, wat zijn de bevindingen van het onderzoek? Zo nee, wanneer verwacht u de resultaten van het onderzoek te presenteren?
Het betreffende onderzoek is inmiddels afgerond en door de minister van
Infrastructuur en Milieu op 22 april 2013 naar uw Kamer gestuurd. Momenteel wordt een beleidsreactie opgesteld. Het streven is -zoals aangegeven door de minister van Infrastructuur en Milieu – deze vóór de zomer naar de Kamer te sturen.
Het H-team2 veronderstelt dat het verlaagde btw-tarief uit het woonakkoord ook van toepassing is op transformaties van leegstaande kantoren; kunt u bevestigen dat dit inderdaad het geval zal zijn?
De specifieke maatregel uit het woonakkoord waarbij een tijdelijke verlaging van de BTW voor renovatie en herstel gerealiseerd wordt, is niet van toepassing op transformaties van leegstaande kantoren. In overleg met de staatssecretaris van Financiën wordt bezien of er mogelijkheden zijn om iets te doen voor de ombouw van kantoorpanden.
Het samenplaatsen van (levens)langgestraften |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is de stand van zaken met betrekking tot uw voornemen om tot levenslang en tot zeer lange gevangenisstraf veroordeelden samen te plaatsen op speciaal daarvoor bestemde afdelingen in het gevangeniswezen?1
Op dit moment wordt de samenplaatsing van levenslang gestraften met zeer lang gestraften voorbereid. Dit is een proces dat de nodige zorgvuldigheid vraagt. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat de plaatsing per 1 januari 2013 zou zijn gerealiseerd. Dit proces is vertraagd omdat het uit oogpunt van veiligheid noodzakelijk is om eerst bij elke gedetineerde die in beginsel in aanmerking komt voor samenplaatsing een risicotaxatie af te nemen. In de afgelopen periode is gebleken dat niet alle gedetineerden hieraan medewerking verlenen. Zoals ik in mijn brief van 16 april 2012 (Kamerstukken II 24 587, nr. 464) al aangaf, worden (levens)langgestraften samengeplaatst op basis van vrijwilligheid.
Er is geen sprake van een heroverweging van het besluit. Ik verwacht dat de samenplaatsing van (levens)langgestraften die hiervoor in aanmerking willen komen voor 1 juli a.s. kan worden gerealiseerd.
Is het door u genoemde voornemen om per februari 2013 deze samenplaatsing van (levens)langgestraften een feit te laten zijn gerealiseerd?2 Zo nee, waar ligt dit aan?
Zie antwoord vraag 1.
Per wanneer zal deze samenplaatsing van (levens)langgestraften gerealiseerd zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Is er slechts sprake van vertraging bij de invoering of wordt dit besluit opnieuw overwogen? Indien dit laatste het geval is, kunt u hiervoor dan de redenen toelichten? Welke argumenten spelen er?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de in uw brief van 16 april 20123 genoemde inventarisatie onder gedetineerden niet openbaar wordt gemaakt en dat dit eveneens geldt voor het advies hierover van deskundigen? Waarom is dit niet openbaar?
De inventarisatie en het deskundigenadvies worden niet openbaar gemaakt vanwege privacy redenen. Iedere levenslanggestrafte is immers herkenbaar.
Indien er goede redenen zijn de hiervoor genoemde inventarisatie en het advies niet openbaar te maken, kan dan tenminste de strekking van het advies en de conclusie van de inventarisatie worden weergegeven? Zo nee, waarom niet?
Om dezelfde privacy redenen ook kunnen de strekking en de conclusie van de inventarisatie niet worden gedeeld.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg gevangeniswezen op 14 maart 2013?
Ja.
Het bericht dat Irak niets doet voor teruggekeerde landgenoten |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat Irak niets doet voor landgenoten die naar het buitenland zijn gevlucht en weer zijn teruggekeerd?1
De Irakese minister voor Migratie heeft tijdens een bezoek aan Nederland in juni 2012 toegelicht dat Irak nog volop in een proces van wederopbouw verkeert en daarbij onder meer te kampen heeft met grote aantallen ontheemde onderdanen. Het gaat om enkele honderdduizenden ontheemden in eigen land en om tienduizenden Irakezen die in vaak slechte omstandigheden verkeren in buurlanden als Syrië, Jordanië en Jemen. De Irakese regering geeft veel aandacht aan de opvang en herhuisvesting van deze mensen en ik ben het dan ook niet eens met het bericht dat Irak niets voor hen doet.
Maar Irak kan daarbij wel hulp gebruiken en dat is precies de reden waarom mijn ambtsvoorganger de Irakese minister voor migratie aanbood Irak hierbij te ondersteunen in ruil voor medewerking van Irak aan de gedwongen terugkeer van onderdanen die niet in Nederland mogen blijven. De toenmalige staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking had daarvoor een bedrag van 5,5 miljoen euro beschikbaar gesteld. De gesprekken met Irak over gedwongen terugkeer zijn nog niet afgerond, maar het aanbod van 5,5 miljoen euro geldt nog steeds.
De situatie van Irakese vreemdelingen die vrijwillig vanuit Nederland terugkeren naar Irak is niet te vergelijken met die van de binnenlands ontheemden en de vluchtelingen in de buurlanden, omdat zij van Nederland een ruimhartig pakket ondersteuningsmiddelen meekrijgen. Irakezen die vrijwillig terugkeren kunnen gebruikmaken van de verschillende vertrekregelingen. Zo is een ondersteuningsbijdrage beschikbaar om de eerste periode na vertrek uit Nederland te overbruggen en daarnaast kunnen ex-asielzoekers in aanmerking komen voor een financiële herintegratiebijdrage. Naast de financiële regelingen kunnen terugkerende ex-asielzoekers ondersteuning in natura ontvangen in de vorm van een opleiding, arbeidsbemiddeling of medische ondersteuning. Bovenop deze algemene regelingen heeft Nederland samen met Frankrijk, België, Zweden en Duitsland geïnvesteerd in een herintegratieproject in Irak voor vrijwillig terugkerende Irakezen.
Deelt u de mening dat onder andere hierdoor vrijwillige terugkeer ook geen optie is voor Irakese vreemdelingen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat er is gebeurd na het aanbod van uw ambtsvoorganger aan Irak om, in ruil voor 5,5 miljoen euro aan ontwikkelingsgeld, te werken aan herintegratie van uitgeprocedeerde Iraakse asielzoekers die vanuit Nederland terugkeren naar hun land?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het bericht dat er gesprekken gaan plaatsvinden tussen de Nederlandse en Irakese regering over deze problematiek, omdat Nederland 15.000 Irakezen zou weigeren? Zo ja, kunt u dit toelichten?3
Neen, dit bericht klopt niet. Het gaat hier om een onjuiste weergave van een gesprek dat de secretaris-generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken recentelijk in Bagdad had met de voorzitter van de commissie voor ontheemden van het Irakese parlement. De secretaris-generaal legde tijdens dat gesprek uit dat het voor de geloofwaardigheid van het Nederlandse migratiebeleid belangrijk is dat vreemdelingen die niet in Nederland mogen blijven, daadwerkelijk terugkeren naar hun land van herkomst. Nederland kent een Irakese diaspora van circa 50.000 personen en heeft in de afgelopen decennia duizenden Irakezen een verblijfsvergunning verstrekt. Maar er zijn ook Irakezen die geen verblijfsvergunning hebben ontvangen en die moeten terugkeren naar Irak. Het gaat daarbij om circa 1000 à 1500 personen per jaar, van wie een deel vrijwillig vertrekt. In 2011 en 2012 zijn in totaal ruim 1300 Irakezen met hulp van IOM vrijwillig teruggekeerd naar Irak. De website waarnaar in de vraag wordt verwezen heeft deze aantallen kennelijk niet goed begrepen, hetgeen inmiddels door de Nederlandse ambassade in Bagdad is rechtgezet.
Aanvaringen met illegale walvisvaarders |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schepen Sea Shepherd geramd door walvisvaarders»?1
Bent u bereid de Japanse ambassadeur om opheldering te vragen over de gang van zaken rond deze aanvaring(en), gelet op het feit dat de aangevallen schepen onder Nederlandse vlag varen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid uw Australische ambtsgenoot te vragen zo nodig hulp en bijstand te verlenen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat indien er sprake is van eigenrichting door Japanse walvisvaarders, hiertegen opgetreden dient te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze, en welke taak ziet u daarin weggelegd voor de Nederlandse regering?
Bent u bekend met de uitspraak d.d. 20 februari 2013 van de Rechtbank Noord-Nederland in de zaak met als rolnummer C/18/128340/HA ZA 11–589?
Ja.
Bent u eveneens bekend met de oproep op de website van VNO-NCW van heden met als kop «politiek aan zet na uitspraak rechter acquisitiefraude»?
Ja.
Onderschrijft u de stelling, zoals gepubliceerd op de website van VNO-NCW, dat acquisitiefraude een ernstig probleem is dat ondernemers grote schade toebrengt en dus hard moet worden aangepakt? Wat is de omvang van de schade die jaarlijks wordt geleden als gevolg van acquisitiefraude?
De maatschappelijke schade als gevolg van misleidende handelspraktijken en acquisitiefraude is niet eenduidig vast te stellen. Per ondernemer gaat het doorgaans om bedragen van enkele tientjes tot een paar duizend euro, maar als een groot aantal ondernemers wordt getroffen kan de totale schade flink oplopen. De schade die wordt gemeld bij het Steunpunt Acquisitiefraude bedraagt gemiddeld 9,8 miljoen euro per jaar in de periode 2009–2012 (exclusief incasso- en procedurekosten). Acquisitiefraude en misleidende handelspraktijken ondermijnen het vertrouwen tussen deelnemers aan het handelsverkeer en dienen daarom stevig aangepakt te worden met een combinatie van preventieve maatregelen, toezicht en handhaving (bestuurlijk, civielrechtelijk dan wel strafrechtelijk). De Fraudehelpdesk heeft diverse acties uitgevoerd om ondernemers bewust te maken van deze praktijken, zoals het plaatsen van billboards langs de snelwegen en radiospotjes over de toegepaste technieken van de acquisitiefraudeur. Ook worden barrières opgeworpen om het werk van de fraudeur onmogelijk te maken. Hiertoe is een onderzoek in gang gezet onder leiding van MKB-Nederland naar de mogelijkheden van bijvoorbeeld banken en telecombedrijven om diensten te weigeren aan fraudeurs.
Wacht u de uitkomst van bovenvermelde rechtszaak af alvorens tot een besluit over mogelijke uitbreiding van rechtsbescherming tegen acquisitiefraude voor ondernemers te komen?
Aangezien de termijn voor hoger beroep in deze rechtszaak nog loopt, onthoud ik mij van inhoudelijk commentaar op deze uitspraak.
Om op korte termijn acquisitiefraude aan te pakken zijn hands-on maatregelen zoals ik beschreef in mijn antwoord op vraag 3 van belang. Wetgeving kan een oplossing zijn voor de langere termijn. Daarbij heeft een EU-brede aanpak mijn voorkeur boven een wetgevende aanpak op nationaal niveau, omdat de laatste zich niet kan richten tot bedrijven die zich net over de grens gevestigd hebben. De ervaringen in België leert dat nationale wetgeving uitwijkgedrag in de hand werkt. De Europese Commissie heeft aangekondigd om de EU-Richtlijn tegen misleidende marketingpraktijken aan te gaan scherpen. Ik zal mij in dat verband sterk maken voor een goede bescherming van de ondernemer tegen misleidende acquisitiepraktijken.
Zoals aangegeven in de reactie1 van de toenmalige Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en mijzelf op de initiatiefnota van het lid Koppejan van uw Kamer over acquisitiefraude en spooknota’s, kan de Wet Oneerlijke Handelspraktijken als geheel geen oplossing bieden aan ondernemers voor deze problematiek. Nadere alternatieven worden momenteel verkend in goed overleg met VNO-NCW en MKB-Nederland. De uitkomsten van deze verkenningen zal ik betrekken bij mijn inzet op Europees niveau. Uw Kamer zal over de voortgang van dit traject op de gebruikelijke wijze worden geïnformeerd.
Geeft de uitspraak van de rechter (rechtsoverweging 4.3.6), waarin met zoveel woorden wordt aangegeven dat het aan de wetgever is om regels te formuleren die kleinere ondernemers of ondernemingen dezelfde bescherming zou kunnen bieden als consumenten genieten tegen oneerlijke handelspraktijken, u aanleiding ook tot dergelijke regelgeving te komen? Kan de Wet Oneerlijke Handelspraktijken daarbij tot inspiratie dienen? Zo ja, op welke termijn mag de Kamer daartoe concrete voorstellen van uw zijde tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het mogelijk stellen van natuur boven mensen in Flevoland |
|
Pieter Litjens (VVD), Ton Elias (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Voorstudie operationeel concept Lelystad Airport» van 20 december 2012?1
Ja. De rapportage waar u aan refereert, is een gezamenlijk werkdocument opgesteld door mijn ministerie, het ministerie van Defensie, de Luchtverkeerleiding Nederland (LVNL), de Schiphol Group en Lelystad Airport. Het werkdocument bevat een beschrijving van de inzichten uit de «Voorstudie operationeel concept Lelystad» die betrokken partijen hebben uitgevoerd in navolging van de openstaande vragen in het Aldersadvies Lelystad. De Tweede Kamer is begin september 2012 geïnformeerd over de inzichten uit de Voorstudie operationeel concept Lelystad, met het toezenden van de Luchtruimvisie en de kabinetsreactie op het Aldersadvies Lelystad. Hierna heeft een technische briefing plaatsgevonden op 15 november 2012 waar u nader bent geinformeerd over de Luchtruimvisie en de Voorstudie operationeel concept Lelystad. Het werkdocument is besproken en toegelicht aan de Alderstafel Lelystad en in het het Bestuurlijk Overleg Lelystad Airport (BOLA).
Klopt het dat wetgeving het overvliegen van natuurgebieden op minder dan 900 meter hoogte verbiedt, terwijl bij bewoonde gebieden veel lager mag worden overgevlogen? Zo nee, waarom niet?
De heer Alders heeft in zijn advies voor de ontwikkeling van Lelystad Airport de vigerende nationale eisen en normen vanuit bestaande wet- en regelgeving voor zowel natuur en milieu als voor de bescherming van de leefomgeving toegepast zoals dit ook gebeurt voor andere (regionale) luchthavens in Nederland.
De gebiedsbescherming uit de Habitat- en de Vogelrichtlijn is geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998. De verordening van de Europese Commissie inzake de Vogel en Habitatrichtlijn kent een directe doorwerking in de Nederlandse wet- en regelgeving. Als gevolg hiervan zijn er in Nederland gebieden aangewezen als Natura2000 gebieden. Deze gebieden en de daarin aanwezige flora en fauna kennen hierdoor een beschermde status. Indien een initiatiefnemer een activiteit voornemens is die mer-plichtig is op basis van de Wet Milieubeheer, dient er door middel van een milieueffectrapportage een beoordeling te worden gemaakt naar de effecten op flora en fauna. Dit geldt voor alle planvorming-initiatieven in Nederland en gelden niet uitsluitend voor luchthavenontwikkeling.
In de totstandkoming van het Aldersadvies Lelystad heeft de heer Alders uitvoerig onderzoek gedaan naar de effecten van vliegverkeer op de aanwezige flora en fauna in de specifieke Natura2000 gebieden nabij Flevoland2. Er is in nauwe samenwerking met diverse experts onderzoek verricht en de effecten zijn bepaald op de vogelpopulaties van de ontwikkeling van de grote burgerluchtvaart in de Natura2000 gebieden. In algemene zin kan daarbij gesteld worden dat bij de gehanteerde norm voor de geluidsbelasting van 46 dB(A) Lden geen significant effect op vogelpopulaties is te verwachten. Naast het auditieve aspect van verstoring van de vogelpopulaties door vliegtuigen, wordt door de deskundigen ook het visuele aspect als relevant genoemd. Op basis van eerder onderzoek wordt hierbij een minimum ondergrens van 3000 voet gehanteerd, die ook in eerdere onderzoeken en de jurisprudentie is erkend dat boven de 3000 ft nauwelijks of geen effecten te verwachten zijn. De heer Alders heeft gezamenlijk met partijen geconcludeerd dat, indien voor deze gebieden een minimale vlieghoogte van 3000 voet en een beschermingsniveau van 46 dB(A)Lden wordt gerespecteerd nabij Natura2000 gebieden, negatieve significante effecten op de aanwezige vogelsoorten zijn uit te sluiten.
In de wet- en regelgeving zijn ook normen vastgelegd voor de bescherming van omwonenden. Deze niveau’s zijn vastgesteld op 56 dB(A) Lden en 48 dB(A) Lden. Daarnaast worden er met omwonenden en regionale bestuurders afspraken gemaakt om de hinder van het luchtverkeer en de luchthaven zoveel mogelijk te beperken. Dit gebeurt in nauw overleg met alle betrokken partijen aan de Alderstafel Lelystad.
Bent u bekend met de situatie in Flevoland, waar door de huidige regelgeving bijvoorbeeld het dorp Zeewolde veel overlast van vliegtuigen te dulden heeft, terwijl de Oostvaardersplassen juist worden ontzien?
Binnen de huidige vergunning en bestaande infrastructuur op Lelystad Airport is het niet mogelijk om groot commercieel luchtverkeer te accommoderen conform de uitgangspunten van het Aldersadvies Lelystad. In de huidige situatie geldt dat het gaat om overlast van BKL verkeer3, daarvoor zijn geen routes vastgelegd, zoals dat voor groot commercieel verkeer het geval is.
Voor de toekomst geldt, zoals ik in mijn kabinetsreactie heb aangegeven, dat in de Provincie Flevoland effecten als gevolg van vliegverkeer niet uit te sluiten zijn. Op basis van de indicatieve routestructuur heb ik aangegeven waar er effecten zullen optreden. Voor de Oostvaarderplassen is een vertrekroute ontworpen die een minimale vlieghoogte van 3000 voet respecteert. Voor de vertrek- en naderingsroutes wordt er niet over de kern van Zeewolde gevlogen teneinde de geluidshinder zoveel als mogelijk te beperken. Vanuit beide belangen bestaat de wens en is het mijn streven om de effecten van vliegverkeer te minimaliseren binnen de daarvoor aanwezige mogelijkheden. Daarbij gaan het optimaliseren vanuit de natuur of hinderbeperking hand in hand, aangezien er een wens is om het gebied zoveel als mogelijk te ontzien en het verkeer op zo groot mogelijke hoogte te laten passeren.
Bent u van mening dat de natuur niet belangrijker zou moeten zijn dan mensen? Zo nee, waarom niet?
Voor zowel de bescherming van mens als van natuur wordt de geldende nationale wet- en regelgeving toegepast die bij de uitbreiding van luchthavens van kracht is.
Bent u bereid om samen met de gemeente Zeewolde en andere getroffen woongebieden in de regio naar een redelijke oplossing te zoeken, waarbij de natuur niet automatisch boven de leefbaarheid in bewoonde gebieden wordt gesteld? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Zeewolde is één van de partijen die deelnemen aan de Alderstafel Lelystad en is in die hoedanigheid betrokken geweest bij de totstandkoming van het advies. De gemeente Zeewolde heeft destijds bij het opstellen van het advies geen afwijkend standpunt ingenomen hierover.
Ik heb eind vorig jaar de heer Alders de opdracht gegeven om een uitvoeringsprogramma op te stellen voor de uitwerking van het Aldersadvies Lelystad en dat gezamenlijk met de partijen aan tafel te doen. Ik hecht eraan dat aan die tafel ook de verdere uitwerking van de indicatieve routestructuur plaatsvindt en het pakket aan hinderbeperkende maatregelen, waarbij dit in het geheel geplaatst dient te worden van de afspraken aan de Alderstafel Lelystad en binnen de juridische kaders die gelden. Bij deze uitwerking is de gemeente Zeewolde ook een van de betrokken partijen. Ik heb er vertrouwen in dat daar in goed overleg gezocht wordt naar de mogelijkheden om de hinder zoveel mogelijk te beperken, daar waar dat kan.
Het bericht dat mensen geen tegemoetkoming vanuit de wtcg hebben ontvangen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het verantwoord dat mensen die een tegemoetkoming vanuit de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) ontvangen, deze nog steeds niet hebben ontvangen? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Het streven is om rechthebbenden zo snel mogelijk hun tegemoetkoming te verstrekken. Onvolledige of incorrecte klantgegevens zijn de belangrijkste oorzaak van het niet (tijdig) uitbetalen van de tegemoetkoming Wtcg. Zo vereist (tijdige) uitbetaling van de tegemoetkoming de nodige informatie en correcte gegevens van de rechthebbende. Als het CAK niet beschikt over het rekeningnummer van een klant, dan kan het CAK niet overgaan tot uitbetaling. Soms wordt wel overgegaan tot uitbetaling, maar mislukt deze uitbetaling door foutieve (of opgeheven) rekeningnummers of tenaamstellingen. Het CAK vraagt de klant bij het ontvangen van de beschikking de (bank)rekening gegevens te controleren en waar nodig te completeren. Klanten kunnen hiervoor een antwoordkaart terugsturen. Daarnaast liggen technische redenen ten grondslag aan het later dan beoogd uitbetalen van de Wtcg-tegemoetkoming.
Het CAK betaalt overigens inmiddels in december een veel groter percentage van de tegemoetkomingen uit dan bijvoorbeeld in het eerste jaar. Zo is in december 2010 87% van de in oktober 2010 verstuurde beschikkingen voor de tegemoetkoming 2009 uitbetaald. In 2011 en 2012 is dit percentage gestegen naar 96% uitbetaalde beschikkingen van respectievelijk de tegemoetkoming over 2010 en 2011.
Hoeveel mensen hebben geen tegemoetkoming ontvangen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover spoedig te informeren?
Het is vervelend dat sommige personen hun tegemoetkoming nog niet hebben ontvangen, maar zoals u kunt lezen bij het antwoord op vraag 1 en 3 ligt de oorzaak niet in alle gevallen bij het CAK.
In oktober hebben bijna 2,2 miljoen personen een beschikking ontvangen, omdat zij recht hebben op de Wtcg-tegemoetkoming over 2011. Begin dit jaar resteerden er nog circa 85.000 tegemoetkomingen die uitbetaald moesten worden. Het CAK heeft er alles aan gedaan om zoveel mogelijk van deze tegemoetkomingen voor 1 maart uit te betalen. Zo zijn in januari en februari circa 53.000 tegemoetkomingen uitbetaald. Met de betalingen in januari en februari zijn alle in 2012 beschikte rechthebbenden uitbetaald, uitgezonderd rechthebbenden waarvan het CAK nog niet beschikt over correcte (bank)rekeningnummers. Binnen een maand nadat het juiste of ontbrekende (bank)rekeningnummer van de overige rechthebbenden alsnog bij het CAK bekend wordt, volgt uitbetaling.
Welke oorzaken zijn er voor het niet uitbetalen van de tegemoetkoming? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover spoedig te informeren?
Zie antwoord vraag 1.
Krijgt u ook signalen dat mensen niet geïnformeerd zijn door het Centraal Administratiekantoor (CAK) over het niet uitbetalen van de tegemoetkoming in januari jl.? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat het CAK te allen tijde mensen tijdig informeert per brief?
Het CAK heeft de rechthebbenden geïnformeerd op de beschikking over het moment van uitbetaling van de tegemoetkoming. Het CAK informeert klanten op de website en bij vragen via bijvoorbeeld de telefoon over de oorzaken die ten grondslag (kunnen) liggen aan het feit dat deze klanten al wel een beschikking maar nog geen tegemoetkoming hebben ontvangen.
Het CAK zet zich in om de gegevens van alle rechthebbenden op orde te krijgen zodat tot uitbetaling kan worden overgegaan. In april zal de rappelronde plaatsvinden, waarbij de rechthebbenden waarvan de betaling nog niet heeft plaatsgevonden, een brief zal ontvangen met het verzoek om alsnog de juiste (bank)rekeninggegevens aan te leveren. Het (bank)rekeningnummer kan ook altijd via de website van het CAK worden doorgegeven.
Vindt u het ook niet laat dat mensen uiterlijk eind februari hun tegemoetkoming ontvangen? Gaat u erop toezien dat het CAK daadwerkelijk de tegemoetkoming voor 1 maart uitbetaalt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat het in de toekomst niet meer voor kan komen dat het CAK geen vergoeding uitbetaalt? Zo nee, waarom niet?
De oorzaak van het niet uitbetalen van tegemoetkomingen ligt zoals hierboven aangegeven niet uitsluitend bij het CAK. Het CAK kan slechts tot uitbetaling overgaan bij (juiste en) complete gegevens. Het CAK doet er alles aan om zo snel mogelijk de tegemoetkomingen uit te (kunnen) betalen en zal eenzelfde inspanning blijven leveren bij volgende betalingsrondes. Maatregelen acht ik daarom niet nodig.
Hoeveel mensen hebben een tegemoetkoming uit de Wtcg opnieuw moeten aanvragen, terwijl zij deze vorig jaar ook al kregen, en hoeveel mensen hebben dit niet hoeven aanvragen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De Wtcg is een tegemoetkoming die ambtshalve wordt toegekend op basis van het zorggebruik van een persoon. De uitvoering van de Wtcg-tegemoetkoming is zo ingericht dat een burger niet zelf een tegemoetkoming hoeft aan te vragen om recht te krijgen op een tegemoetkoming. Indien een persoon recht heeft op een tegemoetkoming, dan ontvangt deze persoon een beschikking.
Doordat het recht op een tegemoetkoming is gebaseerd op zorggebruik (dat een indicatie vormt voor een chronische ziekte of handicap), kan het voorkomen dat een persoon met wisselend zorggebruik het ene jaar wel en het andere jaar geen recht heeft op een tegemoetkoming. Bij twijfel kan de burger een aanvraag doen bij het CAK. Zelf «aanvragen» is dus in principe niet aan de orde waardoor verreweg de meeste burgers de tegemoetkoming automatisch krijgen.
Bent u bereid deze kwestie zo spoedig mogelijk uit te zoeken en de vragen op korte termijn te beantwoorden, zodat mensen niet langer in onzekerheid hoeven te verkeren? Zo nee, waarom niet?
Ik voorzie in het antwoorden op uw vragen bij vraag 1 t/m 7.
De contracteerruimte in de AWBZ, wachtlijsten en leegstand |
|
Renske Leijten , Emile Roemer |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe reageert u op het verbijsterende bericht dat er kamers in verzorgingshuizen leegstaan, terwijl er mensen op de wachtlijst staan voor zorg in een zorginstelling?1
Er kunnen verschillende oorzaken zijn dat er kamers leegstaan in verzorgingshuizen, terwijl er mensen op de wachtlijst staan voor zorg in een zorginstelling. Er kan bijvoorbeeld een zorgzwaarte gevraagd worden die het verzorgingshuis niet kan leveren, waardoor de cliënt moet wachten op opname in een verpleeghuis. Voor zover het capaciteitstekort veroorzaakt wordt door een gebrek aan productieafspraken voor de betreffende instelling dient beseft te worden dat de zorgkantoren een zorgplicht hebben voor alle cliënten met een AWBZ-indicatie.
Het kan niet zo zijn dat een zorgkantoor zonder geldige redenen niet meer productieafspraken wil maken als er wel aantoonbare vraag naar die zorg is. Ik heb uw signaal in mijn regulier overleg met de zorgkantoren besproken. Inzet van de zorgkantoren is om, gegeven de budgettaire kaders, de wachtlijsten te minimaliseren.
Erkent u dat deze problematiek komt door te starre inkoop van zorgkantoren, waardoor zorginstellingen de leeggekomen woonruimten niet kunnen inzetten voor mensen met een indicatie hoger dan 1 of 2? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen hebben over 2010, 2011 en 2012 een zorgzwaartepakket aangevraagd en gekregen? Kunt u dit uitsplitsen over de verschillende zorgzwaartepakketten?
In het aantal afgegeven indicaties in een jaar zitten naast indicaties voor nieuwe cliënten ook herindicaties en veranderingen in indicaties van bestaande cliënten.
Van belang is het uitstaand recht op een bepaalde datum.
Het uitstaand recht in de V&V sector wordt in onderstaande tabel per 1 juli van elk jaar weergegeven (bron CIZ 6 mei 2013).
1 juli 2010
1 juli 2011
1 juli 2012
ZZP 1
9.865
7.860
6.295
ZZP 2
27.445
26.245
22.530
ZZP 3
19.110
22.450
25.875
ZZP 4
25.485
29.385
32.000
ZZP 5
43.225
50.740
55.555
ZZP 6
17.045
18.545
22.105
ZZP 7
7.855
9.920
12.590
ZZP 8
1.525
1.780
2.330
ZZP 9
14.615
19.995
21.320
ZZP 10
890
1.035
1.075
Verblijf V&V*
22.420
7.520
165
Totaal
189.375
194.475
201.840
* Betreft indicaties die nog niet zijn omgezet in zzp’s
Hoeveel mensen hebben over 2010, 2011 en 2012 in een zorginstelling zorg gehad? Kunt het verloop in kaart brengen (wat is de netto groei of krimp)?
Volgens de NZa gegevens waren er in 2010 158.138 plaatsen in de verpleeg- en verzorgingshuizen die het hele jaar bezet waren, in 2011 waren dat er 157.253 en in 2012 158.312 plaatsen.
Het gaat om een redelijk stabiel aantal waarbij geconstateerd kan worden dat er steeds meer verpleeghuiszorg geleverd wordt en minder verzorgingshuiszorg. Dit is overeenkomstig de ontwikkeling van de vraag.
Klopt de berekening van Meldpunt Max dat er in de AWBZ contracteerruimte 2013 voor intramurale zorg onvoldoende groeiruimte is gereserveerd, en dat dit bedrag tot in de honderden miljoenen loopt?2
De conclusie van Meldpunt Max dat er onvoldoende groeiruimte zou zijn in 2013 voor de intramurale zorg is onjuist. Meldpunt Max heeft een berekening gemaakt van de kosten van de hoge zzp’s (4–8). Deze berekening is niet bruikbaar om een beeld te geven van de toename van de intramurale zorg. In de berekening is niet opgenomen dat de kosten van de lagere intramurale zorg sterk afnemen (zzp’s 1–3). Ook is geen rekening gehouden met de geleidelijke instroom van hogere zpp’s en het feit dat cliënten met een intramurale indicatie de zorg ook thuis kunnen afnemen (persoonsgebonden budget of volledig pakket thuis). Het leveren van meer verpleeghuiszorg en minder verzorgingshuiszorg zorgt er voor dat de kosten van de V&V intramurale zorg jaarlijks met ruim € 100 mln extra stijgen. Dit effect is opgenomen in de groeiruimte die jaarlijks beschikbaar komt.
Is het waar dat de AWBZ contracteerruimte 2013 ten opzichte van 2012 is gedaald? Hoe moeten zorgkantoren de groei van het aantal mensen met een (intramurale) indicatie opvangen en contracteren?3
Ja, de contracteerruimte 2013 is met € 0,3 mld. gedaald, omdat per 1 januari 2013 de geriatrische revalidatiezorg en de tijdelijke uitleen van hulpmiddelen naar de Zorgverzekeringswet zijn overgeheveld. Indien met deze effecten rekening wordt gehouden dan is er € 0,5 mld. meer beschikbaar gesteld in 2013. Met deze extra middelen kunnen zorgkantoren de demografisch bepaalde groei van de zorgvraag opvangen.
Kunt u per ommegaande het overzicht geven van alle mensen die een indicatie hebben voor intramurale zorg (een zorgzwaartepakket), maar die wachten op een woonplaats in een zorginstelling? Zo neen, waarom niet?
Op dit moment zijn de zorgkantoren en de zorgaanbieders druk bezig met het opschonen van de wachtlijstregistraties. Deze acties vergen de nodige tijd, omdat er voldaan moet worden aan de eisen van betrouwbaarheid. Rond 1 juni kan het CVZ de wachtlijstgegevens verzamelen en een landelijk beeld opstellen. Begin juni kan uw Kamer informatie tegemoet zien over de omvang en samenstelling van de wachtlijst in de langdurige zorg.
Kunt in dit overzicht aangeven hoe lang mensen al op de wachtlijst, ook buiten de treeknorm, staan?
De informatie die uw Kamer binnenkort van mij krijgt, behelst tevens de duur van de wachttijd.
Erkent u dat het zorgkantoor zorgplicht heeft, en wachtlijsten daarom niet zouden mogen bestaan? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om de wachtlijsten weg te werken?
Wachtlijsten als zodanig zullen altijd bestaan, omdat er nu eenmaal tijd nodig is om de zorg te regelen. Er zijn allerlei factoren die van invloed zijn op de doorlooptijd tussen het moment van indicatiestelling en de levering van zorg. Denk aan de persoonlijke voorkeur van de cliënt, de mate van urgentie en planbaarheid, de privésituatie voor wat betreft de mantelzorg en dergelijke.
Waar ik mij primair op richt is de kern van de wachtlijst. Deze bestaat uit cliënten die langer dan de Treeknorm wachten en voor wie (nog) geen overbruggingszorg beschikbaar is. Inzet is om de omvang van deze kernwachtlijst zoveel mogelijk te beperken.
Ik zal de zorgkantoren er op aanspreken om de kern van de wachtlijst te reduceren. Ik denk aan maatregelen op het vlak van de zorgbemiddeling, het publiek toegankelijk maken van wachtlijstinformatie en gerichte inkoop van zorg voor de specifieke doelgroepen op de wachtlijst.
Zijn er zorgkantoren met significant langere wachtlijsten dan anderen? Wat is daarvan de reden?
Zodra ik hierover informatie heb, zal ik die met uw Kamer delen.
Waarom is het al twee jaar onmogelijk deze cijfers naar de Kamer te sturen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een uitgebreide toelichting treft u aan in mijn brief van 4 december 2012 (TK 2012–2013, 30 597, nr. 277). Het was mijn intentie om in 2012 een wachtlijstrapportage te genereren, puur op basis van de AZR. Dus zonder inschakeling van een extern onderzoeksbureau. Echter, bij nadere bestudering bleken de cijfers in het najaar van 2012 niet geschikt voor publicatie. Zorgvuldigheid staat bij mij voorop en ik stel hoge eisen aan de betrouwbaarheid. Daarom heb ik uw Kamer alleen globale wachtlijstcijfers verstrekt. De zorgkantoren zijn momenteel bezig met het opschonen van de basisgegevens. Begin juni kan ik u de gevraagde informatie verstrekken.
Waarom is het onmogelijk voor een redacteur van een programma om alle cijfers van groei of krimp van mensen die zorg krijgen in een zorginstelling of die wachten op een woonplaats in een zorginstelling boven tafel te krijgen? Deelt u de mening dat dit zorgelijk is?
Wachtlijstinformatie op het niveau van de zorgaanbieder of locatie was voorheen niet voor een ieder beschikbaar. Het CVZ werkt aan een webportal waarmee belanghebbenden wachtlijstinformatie op het niveau van de zorgaanbieder en/of de locatie kunnen raadplegen.
Informatie over indicaties is via het CIZ beschikbaar. De NZa heeft informatie over de omvang en kosten van zorggebruik. Gezien het feit dat deze informatie publiek toegankelijk is, vind ik niet dat er sprake is van een zorgelijk situatie.
Erkent u dat het onmogelijk is om allerlei bezuinigingssommen over het extramuraliseren van zorgzwaartepakketten 1,2,3 en 4 te hanteren, als de onderliggende cijfers onvindbaar zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is goed mogelijk om ramingen te maken van het aantal indicaties voor intramurale zorg en de feitelijk geleverde intramurale zorg. Omdat hierover gedetailleerde gegevens voorhanden zijn kunnen er ook adequate ramingen worden gemaakt voor het extramuraliseren van de lage zorgzwaartepakketten.
Hoe reageert u op de uitspraak van de bestuurder van Haagse Wijk en Woonzorg dat zij uitgaat van een rendement van 2,5% over 2013? Waar zit de winstmarge in de zorgzwaartepakketten? Bent u bereid dit uit te splitsen?4
De maximum beleidsregelwaarde (de maximale vergoeding per zzp) wordt bepaald door de NZa. Vervolgens wordt in het onderhandelingsproces tussen zorgkantoor en zorginstelling de overeengekomen vergoeding vastgesteld per zorgzwaartepakket. Een instelling kan uiteraard minder kosten maken dan de beschikbare middelen door efficiënter dan gemiddeld te werken zonder dat dit ten koste van de kwaliteit gaat. Dit kan zowel gaan om de loonkosten, de materiële kosten als de kapitaallasten van het gebouw. Het verschilt per aanbieder op welke post het efficiencyvoordeel wordt gehaald.
Vindt u het terecht dat zorgbestuurders in hun beleid het halen van rendement als speerpunt nemen? Hoe verhoudt dit zich tot de roep dat er te weinig middelen zijn voor het aannemen van extra personeel?
Het leveren van kwalitatief goede zorg dient centraal te staan in iedere zorginstelling. Daarbij geldt dat een gezonde financiële huishouding de continuïteit van de zorg bevordert. Zorginstellingen die efficiënter werken hebben meer ruimte om extra personeel aan te nemen.
Het Mandiant Intelligence Center-rapport over massale cyber-spionage in de Verenigde Staten door een groep hackers (APT1) in Shanghai |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Désirée Bonis (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het rapport van het Amerikaanse computerbeveiligingsbedrijf Mandiant «APT1: Exposing One of China’s Cyber Espionage Units» van 19 februari 2013?
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het rapport dat een groep hackers in Shanghai – naar Mandiant’s overtuiging aantoonbaar in dienst van de Chinese krijgsmacht als Unit 61398 – zes jaar lang systematisch honderden terabytes aan data heeft gestolen van tenminste 141 bedrijven, organisaties en overheidsinstanties, voornamelijk, doch niet uitsluitend in de Verenigde Staten?
Wij beschikken voor deze conclusie niet over sluitend bewijs. Wel past het rapport in het beeld dat wij hebben van de aard en omvang van digitale spionage.
Welke gevolgtrekkingen verbindt u aan de conclusie van het rapport dat de APT1-groep zich speciaal richt op het compromitteren van bedrijven en organisaties in allerlei takken van nijverheid in Engelssprekende landen, waaronder qua bedrijvigheid in principe ook Nederland gerekend kan worden?
In de opeenvolgende Cyber Security Beelden, die mede zijn gebaseerd op informatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) is aangegeven dat digitale spionage en cybercriminaliteit de grootste dreigingen voor overheid en bedrijfsleven vormen. Ook in de jaarverslagen van 2011 van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten is vermeld dat spionage zich in toenemende mate in het digitale domein afspeelt. Daarbij is bekend dat statelijke actoren, waaronder China,proberen gevoelige politieke, militaire, technisch-wetenschappelijke en economische informatie te verkrijgen. Naar aanleiding van het AIVD-jaarverslag van 2011, waarin melding wordt gemaakt van spionage-activiteiten door de Chinese inlichtingendienst in Nederland, is er ambtelijk contact geweest met de Chinese overheid.
Gelet op de geavanceerde ICT-infrastructuur en de aard van de Nederlandse economie is het waarschijnlijk dat de digitale cyberactiviteiten in aard en omvang zullen toenemen en, zoals in de Nationale Risico Beoordeling is vermeld, in potentie een aanzienlijke dreiging vormen voor de Nederlandse economie en de nationale veiligheid. De AIVD en MIVD bundelen daarom hun krachten in de gezamenlijke sigint-cyber eenheid en investeren in digitale onderzoekscapaciteit en -expertise. Het betreft hier ondermeer uitbreiding van de detectiecapaciteit teneinde het zicht op cyberspionage in Nederland te vergroten. Daarnaast investeert Defensie in cybercapaciteiten. Bij al deze activiteiten wordt nauw samengewerkt met het NCSC, waarbij het NCSC zijn achterban actief waarschuwt voor kwetsbaarheden en adviseert over te nemen maatregelen. Door de snelle technologische ontwikkelingen binnen het cyberdomein, wordt thans door de Evaluatiecommissie Wiv 2002 onderzocht of het wettelijke instrumentarium van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten toereikend is om de huidige dreigingen effectief het hoofd te bieden.
In april 2010 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de Kwetsbaarheidsanalyse Spionage (KWAS) aangeboden aan de Tweede Kamer. Uw Kamer is per brief d.d. 22 februari 2011 (Kamerstuk 30 821, nr 13) op de hoogte gebracht van de aanpak naar aanleiding van dit onderzoeksrapport. Dat betreft onder andere voorlichting aan bedrijfsleven en overheden over de risico’s van spionage en de mogelijkheden om de weerbaarheid daartegen te vergroten. Daarvoor is de Handleiding KWAS ontwikkeld en eind 2012 een e-learning module beschikbaar gesteld.
Concrete gevallen van spionage kunnen schadelijk zijn voor de nationale veiligheid en de nationale belangen aantasten. Het kabinet vindt dit soort activiteiten ontoelaatbaar. Wanneer dergelijke activiteiten geconstateerd worden, zullen passende maatregelen genomen worden.
Acht u het aannemelijk dat de onderhavige groep dan wel andere Chinese hackers op grote schaal informatie ontfutselen aan bedrijven en instellingen in Nederland? Zo ja, welke maatregelen staan u voor ogen om deze dreiging het hoofd te bieden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) op te dragen in contact te treden met Mandiant om additionele inlichtingen te verkrijgen ten bate van de nationale veiligheid?
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten staan in contact met internationale collega-diensten i.v.m. het Mandiant-rapport. Het NCSC heeft contact met de Amerikaanse CERT, die onder het Department of Homeland Security ressorteert en nader onderzoek doet naar het rapport. Op basis van de verstrekte gegevens worden zowel de Rijksoverheid, de defensie-industrie als de vitale sectoren actief geïnformeerd.
Zijn er bij het NCSC concrete gevallen bekend van computerspionage-activiteiten van Chinese hackers in Nederland? Zo ja, zijn er aanwijzingen dat deze opereren in opdracht van de Chinese overheid?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er contacten met de Chinese autoriteiten over hackers-activiteiten vanuit China? Zo ja, hoe verlopen die?
In EU-verband zijn er contacten met China over cyberveiligheid. Tijdens de 14e EU-China Top van februari 2012 is besloten tot de oprichting van een EU-China Cyber werkgroep. In september 2012 vond het eerste overleg van deze EU-China werkgroep plaats, die vooral oriënterend van aard was en in het teken stond van mogelijke aandachtsgebieden, zoals de aanpak van cybercriminaliteit, bestaande internationale regelgeving en economische aspecten van cyberspace en mogelijke samenwerking. Dit jaar zal een tweede overleg in Brussel plaatsvinden.
Daarnaast is naar aanleiding van het AIVD-jaarverslag van 2011, waarin melding wordt gemaakt van spionage-activiteiten door de Chinese inlichtingendienst in Nederland, ambtelijk contact geweest met de Chinese overheid.
Bent u bereid om internationaal aandacht te vragen voor de problematiek rondom cyber-spionage?
Nederland vraagt internationaal reeds actief aandacht voor de problematiek van cyberdreigingen, waaronder cyberspionage, zowel in bilaterale contacten als in EU- en NAVO-verband. Daartoe worden de Nederlandse cybersecurity strategie en het jaarlijkse Cyber Security Beeld Nederland gedeeld met andere landen. In Europees verband zet het kabinet zich onder meer in om een gedeeld dreigingsbeeld te realiseren.
Hoe beoordeelt u de beginnende inspanningen in VN-verband om tot een multilateraal cyber-wapenbeheersingsregime te komen en, meer specifiek, de rol van China daarin? Is er sprake van Nederlandse betrokkenheid bij deze inspanningen?
Enkele landen, waaronder China, hebben in 2011 een aanzet gegeven tot het formuleren van een multilateraal cyberverdrag, wat onder andere in VN- en OVSE-verband naar voren is gebracht. Er is echter geen internationale overeenstemming over de noodzaak van een dergelijk verdrag en de eventuele invulling daarvan.Nederland is van mening dat bestaande regels van internationaal en Europees recht ten aanzien van het gebruik van digitaal geweld en criminaliteit voldoen. Hiertoe dient onder andere het Boedapest Verdrag over cybercrime. Nederland ondersteunt wel de ontwikkeling van gedragsnormen om uitwerking te geven aan de toepassing van internationaalrechtelijke bepalingen in het digitale domein. Nederland neemt daartoe actief deel aan de discussie over gedragsnormen in het digitale domein, allereerst om een open en vrij internet te behouden en tegenwicht te bieden aan landen die het vrije gebruik van internet en media aan banden willen leggen in naam van veiligheid en bestrijden van cybercriminaliteit. Tegelijkertijd onderkent het kabinet het belang om potentiële conflicten tussen landen als gevolg van cyberincidenten te voorkomen.
Bent u bereid om in EU-verband te pleiten voor een gemeenschappelijke aanpak van hackers-activiteiten afkomstig van buiten de EU?
De EU heeft recentelijk een integrale cybersecurity strategie gelanceerd waarin onder meer aandacht wordt geschonken aan het weerbaar maken van cyberspace, de risico’s en dreigingen die uitgaan van het digitale domein en de adequate reactie op die dreigingen. De strategie gaat ook in op het externe beleid van de EU ten aanzien van cyberdreigingen. Nederland zal de geïntegreerde benadering blijven bewaken bij de uitvoering van de strategie, en een voortrekkersrol blijven spelen in de implementatie van deze strategie, onder andere via de Friends of the Presidency groep over cyberzaken.
Het achterhouden van informatie over de nettobetalingen van Nederland aan de Europese Unie over de periode 2014-2020 |
|
Barry Madlener (PVV), Gert-Jan Segers (CU), Pieter Omtzigt (CDA), Henk Krol (50PLUS), Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich dat u in de brief van 11 februari1 over het akkoord over de begroting in Europa schreef dat een van de zeven doelstelling van Nederland was «Aandacht voor de Nederlandse netto-positie (het resultaat van afdrachten en ontvangsten).» en dat u in dezelfde brief schrijft dat «Op basis van informele cijfers van de Commissie over de te verwachten nettoposities over de volgende periode – in een groepje van vergelijkbare landen zitten. Uiteraard hangen de werkelijke netto-positiecijfers af van de werkelijke ontvangsten uit het EU-budget, die per jaar fluctueren.» en dat u verder geen enkele berekeningen over de uitgaven of ontvangsten toevoegde aan die brief?
Herinnert u zich dat bij de regeling van werkzaamheden van 12 februari: het lid Omtzigt vroeg om een «brief van de regering krijgen, waarin precies staat wat die deal van 960 miljard voor Nederland betekent, zowel wat betreft de uitgavenkant als wat betreft de inkomstenkant.»? het lid Madlener vroeg om «informatie in een brief, ook over de nettobetalingspositie van Nederland»? het lid Van Bommel vroeg om «exacte helderheid [te] krijgen over de Nederlandse positie, met alle variabelen, zoals de btw, de importheffingen en andere zaken, om tot een wezenlijk oordeel over de Nederlandse positie te kunnen komen. Wij moeten die kunnen vergelijken met de positie van andere landen. Dus ja, ook een vergelijking met nettobijdragen van andere landen»?
Herinnert u zich dat u daarop op 13 februari een nadere brief schreef aan de Tweede Kamer waarin u stelde dat «De precieze nettopositie nu nog niet aan te geven is» en dat u wederom geen enkele berekening bijvoegde?
Herinnert u zich dat bij de regeling van werkzaamheden een groot aantal Kamerleden zeer teleurgesteld was over het totale gebrek aan informatie over deze brief en een nieuwe brief vroeg?
Herinnert u zich dat u vervolgens een nieuwe brief geschreven heeft, waarin wel schattingen opgenomen zijn, voor het eerst, van de ontvangsten uit Brussel en van de kortingen op de afdracht, maar geen enkele schatting van de afdracht?
Deelt u de mening dat het een beetje onvolledig is dat u na boodschappen gedaan te hebben, thuis komt met de mededeling dat u een hoge korting gehad heeft maar weigert te vertellen hoeveel u heeft uitgegeven?
Bent u ervan op de hoogte dat de Zweedse parlementariërs nog tijdens de onderhandelingen middels meerdere telefonische conferenties op de hoogte gehouden zijn van de positie van Zweden en dus volledig geïnformeerd waren toen er een deal lag?
Bent u ervan op de hoogte dat de Finse regering onder andere de volgende tabel aan het Finse parlement gestuurd heeft, waarin zij zowel de netto berekening volgens de eigen berekeningen geeft als die van de commissie?: 1a Kilpailukyky 1.322 1.740 1b Koheesio 1.726 1.260 josta maatalouden suorat tuet 3.990 3.340 maaseudun kehittäminen 2.074 2.114 muut 75 150 – 0,22% – 0,27% – 0,26% – 0,31%
Bent u ervan op de hoogte dat de regering van Malta (waar het parlement met verkiezingsreces is en dus ook ontbonden is), de resultaten voor Malta gewoon op het internet gezet heeft (bron: http://gov.mt/en/Government/Press%20Releases/Documents/pr0190a.pdf ) en daarmee ook gewoon helderheid verschaft heeft over geschatte inkomsten, geschatte uitgaven en de netto positie van het land? Hypothetical – Cohesion Policy 602 551 776 791 776 – Agriculture 113 105 103 101 138 – Own Resources (515) (480) (480) (474) (474) – Rebates (26) (35) (35) (27) (27) 1.045.284 973.234 971.929 959.988 as a % of GNI 1.09% 1.01% 1.01% 1% This column represents the situation with respect to allocations to and payments to be made by Malta, had the country remained within the less developed (objective category. This includes the Education Programme Erasmus for all. Includes an indicative € 63 million to support projects in the energy sector such as connection to the European gas network
Kunt u de netto berekening voor Nederland van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) voor woensdag 27 februari 12 uur aan de Kamer doen toekomen, het liefst in de vorm waarin de Finse regering hem aan haar parlement heeft doen toekomen?
Dodelijke aanvallen op Hazara’s in Pakistan |
|
Désirée Bonis (PvdA), Bram van Ojik (GL), Henk Krol (50PLUS), Harry van Bommel , Kees van der Staaij (SGP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Pakistan: Authorities must do more to protect Hazara community from deadly attacks», waarin wordt verwezen naar de aanslag op een groentemarkt op 17 februari waarbij ten minste 84 mensen, in meerderheid sjiitische Hazara’s, werden gedood?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat sinds januari 2012 91 aanvallen op sjiieten in Pakistan hebben plaatsgevonden, waaronder relatief veel Hazara’s waren, waarbij ongeveer vijfhonderd doden vielen? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Sinds januari 2012 heeft een groot aantal aanvallen plaatsgevonden op sjiieten waarbij inderdaad veel Hazara’s zijn omgekomen. Geconfirmeerde informatie die nodig is om de genoemde totaal cijfers te kunnen bevestigen, is niet beschikbaar.
Kunt u aangeven wie verantwoordelijk zijn voor deze aanvallen?
De meeste aanslagen tegen Hazara’s worden opgeëist door de verboden extremistische/militante soennitische groep Lashkar-e-Jhangvi (LeJ).
Kunt u bevestigen dat de laatste jaren niemand is vervolgd voor aanslagen tegen Hazara’s? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
De Pakistaanse regering heeft aangegeven al het mogelijke te zullen doen om de verantwoordelijken voor deze aanvallen op te sporen en aan te klagen. Naar aanleiding van de recente aanslagen ontbond de federale overheid de regering en parlement van Baluchistan en nam de gouverneur het dagelijks bestuur van de provincie over. De week daarop werden enkele kopstukken van Lashkar-e-Jhangvi gearresteerd.
Deelt u de opvatting dat Pakistan een onafhankelijk onderzoek naar deze dodelijke aanvallen tegen Hazara’s zou moeten starten? Indien neen, waarom niet?
Ja. De Pakistaanse regering heeft aangegeven al het mogelijke te zullen doen om de verantwoordelijken voor deze aanvallen op te sporen en aan te klagen waarbij onafhankelijk onderzoek niet wordt uitgesloten. Ook vanuit lokale mensenrechtenorganisaties wordt hier op aangedrongen.
Bent u bereid in uw bilaterale contacten met Pakistan en in EU-verband deze gewelddadige aanvallen op Hazara’s aan de orde te stellen en Pakistan op te roepen een einde te maken aan de voortdurende straffeloosheid met betrekking tot deze aanvallen?
Nederland stelt de kwestie rondom de positie van (religieuze) minderheden in Pakistan geregeld in bilaterale en multilaterale contacten aan de orde. Daarbij wordt ook gesproken over Hazara’s. Meest recent gebeurde dit tijdens de ambtelijke bilaterale consultaties met Pakistan op 11 februari jl. te Den Haag en het bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan Pakistan van 4 tot 7 maart jl.
Op 11 maart jl. heeft de EU raadsconclusies over Pakistan aangenomen met specifieke verwijzingen naar de situatie van religieuze minderheden in Pakistan. De EU vertegenwoordiging in Islamabad is zeer actief en voert geregeld overleg met de Pakistaanse autoriteiten over mensenrechtenkwesties, waaronder de positie van Hazara’s. Ook staan mensenrechten centraal in het onlangs vastgestelde 5-Year Engagement Plan van de EU. Dit plan voorziet in een jaarlijkse mensenrechtendialoog met de Pakistaanse autoriteiten.
Is het waar dat de mensenrechtenambassadeur overweegt later dit jaar Pakistan te bezoeken? Indien ja, bent u bereid de mensenrechtenambassadeur te vragen specifiek aandacht aan deze kwestie te besteden? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse Mensenrechtenambassadeur heeft tijdens recente zijn bezoek aan Pakistan in diverse gesprekken de zorg van de Nederlandse regering over de situatie in Baluchistan en in het bijzonder de positie van Hazara’s naar voren gebracht.
De grondverliezen van gemeenten |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Echte problemen grondverliezen komen pas na de verkiezingen»?1
Het is mij bekend dat gemeenten de negatieve financiële gevolgen merken van de financiële- en bouwcrisis in hun grondexploitatie. De minister van I&M heeft mede namens mijn ambtsvoorganger in oktober 2012 uw Kamer de derde vervolgrapportage naar de financiële effecten van de crisis bij gemeentelijke grondbedrijven toegestuurd (TK 27 581, nr 43).
Eén van de belangrijkste conclusies van de onderzoekers van Deloitte was dat het cumulatief genomen verlies van gemeenten tot en met 2011 was opgelopen tot ca. € 2,9 miljard en dat nog een verwacht verlies te nemen valt van ca € 1 tot € 1, 5 miljard. Van dat totaal hebben gemeenten in 2011 voor € 2 miljard aan verliezen genomen. Dat is een flinke toename ten opzichte van de
€ 900 miljoen over 2010. De minister van I&M en ik gaan ervan uit dat gemeenten, ondersteund door de VNG de komende jaren hun verantwoordelijkheid zullen blijven nemen en door gaan met afwaarderen, voorzieningen treffen, de grondprijs aanpassen aan de residuele waarde en plannen te herprioriteren.
In de rapportage werd – in tegenstelling tot de voorgaande rapportages – geen uitspraak meer gedaan over het aantal gemeenten dat mogelijkerwijs als gevolg van deze ontwikkelingen een beroep gaat doen op artikel 12 van de Financiële verhoudingswet. Deloitte heeft geconstateerd dat gemeenten in de praktijk op tijd reageren en – al dan niet met ondersteuning van de provinciaal toezichthouder – zelf oplossingen vinden ter voorkoming van preventief toezicht en een mogelijk daarop volgend beroep op artikel 12.
Dit laatste komt overeen met het beeld dat ik heb, mede gebaseerd op het feitelijk – geringe – beroep op artikel 12 en de informatie van de provinciale toezichthouders.
Net als vorige jaren let ook de accountant er op dat de boekwaarde van gronden tegen een reële waarde door de gemeente in de jaarrekening wordt verantwoord. Accountants houden daarbij geen rekening met gemeenteraadsverkiezingen.
De informatie dat het rijk en de provincies de voorwaarden voor artikel 12 hebben aangescherpt, en dat gemeenten (genoemde voorbeeld Apeldoorn) er daardoor geen beroep op hebben kunnen doen, klopt niet.
In 2011 heeft BZK, in overleg en overeenstemming met de VNG, IPO en de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv), de norm om toegelaten te worden tot artikel 12, v.w.b. het OZB tarief weer hersteld op minimaal 120% van het feitelijk landelijk gemiddelde. Door rekentechnische redenen was die al jaren geldende drempel, lager komen te liggen. Daardoor konden gemeenten al een beroep doen op artikel 12, terwijl hun eigen aandeel in het oplossen van het probleem middels bijvoorbeeld een hogere OZB dan gemiddeld, niet nodig was.
Vorig jaar is eveneens in overeenstemming met de koepels en de Rfv, de handleiding artikel 12 vervolgens verduidelijkt op het punt van hoe om te gaan met de negatieve algemene reserve veroorzaakt door grondexploitatietekorten.
Overigens wordt van de zijde van beide Ministeries ook al enige jaren bepleit dat gemeenten de afweging tussen het voeren van een actief grondbeleid (met de nodige risico’s) en faciliterend grondbeleid bewuster moeten maken. De handreiking voor raadsleden wordt geactualiseerd om gemeenteraden meer inzicht te geven in het grondbeleid, zodat ze beter kunnen sturen op prestaties en risico’s daarbij.
Deelt u de zorgen dat de uitvoeringskracht van gemeenten verder in het geding komt als gevolg van mogelijke grondverliezen – bovenop de door u geconstateerde «forse eisen» die de komende decentralisaties reeds aan de uitvoeringskracht stellen?2 Zo ja, ziet u aanleiding om maatregelen te treffen? Zo ja, welke maatregelen betreft het? Zo nee, waarom niet?
De decentralisaties stellen forse eisen aan de uitvoeringskracht van gemeenten. Zoals ik u reeds berichte in mijn brief van 19 februari jl. over aanpak decentralisaties, is het kabinet van mening dat de uitvoeringskracht van gemeenten op korte termijn moet worden versterkt via het aangaan van samenwerkingsverbanden tussen gemeenten. In genoemde brief heb ik u ook geschreven dat het Rijk na de decentralisaties verantwoordelijk blijft voor de werking van het stelsel. Hiertoe zal het Rijk met gemeenten afspraken maken over een intensieve monitoring van de bereikte resultaten en de gemeentelijke uitgaven over het geheel van het brede sociaal domein door te meten en te benchmarken.
Ook de ontwikkelingen op het gebied van de financiële gevolgen van de vastgoedcrisis voor gemeenten blijf ik nauwlettend volgen. Het voornemen bestaat om ook dit jaar en in overleg met de provinciale toezichthouders, weer een vervolgonderzoek te laten plaatsvinden.
Hoe beoordeelt u de relatie van deze problematiek tot de huidige marginale toetsing van de provincie op de gemeentefinanciën en de beperkte invulling van de RO-taak van de provincies? Ziet u aanleiding maatregelen te treffen? Zo ja, welke maatregelen betreft het? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn mening is er geen sprake van een marginale toetsing door de provincie van de gemeentefinanciën, noch van een beperkte invulling van de RO taak.
De provincie beoordeelt de mate waarin de begroting van de gemeenten sluitend is. Een en ander is vastgelegd in wet- en nadere regelgeving. Bovendien hebben de provincies als toezichthouders op de gemeenten – en ik als toezichthouder op de provincie – in de afgelopen twee jaar volgens afspraak in de toezichtcyclus extra aandacht besteed aan de beoordeling van de resultaten van grondexploitaties.
Uitgangspunt van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is dat samenwerkende gemeenten verantwoordelijk zijn voor de regionale verdeling van woningen, bedrijfsruimte en andere ruimtelijke functies. Dat is ook de basis van de ladder duurzame verstedelijking. De provincie kan echter vanuit provinciale belangen een actieve rol vervullen. Provincies stellen integrale ontwikkelingsvisies op waarmee gemeenten rekening houden bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. Provincies kunnen ook een stimulerende rol vervullen bij de totstandkoming van regionale samenwerking tussen gemeenten. Het is van belang dat alle betrokken partijen deze opgave rondom regionale samenwerking en programmering oppakken. Zo vinden op dit moment al in de regio’s Amersfoort en Arnhem-Nijmegen pilots plaats met regionale programmering. Het Ministerie van BZK ondersteunt deze pilots. Voor zover nodig, sturen provincies tot slot via de provinciale verordening. De provincies hebben daarmee een sterke positie doordat zij niet alleen verantwoordelijk zijn voor het financieel toezicht op gemeenten, maar ook fungeren als gebiedsregisseur.
Ziet u aanleiding om in het licht van de grondverliezen en het effect hiervan op de uitvoeringskracht van gemeenten vooruit te lopen op het aangekondigde nieuwe Beleidskader gemeentelijke herindelingen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening, gezien de terugkerende problematiek rondom negatieve grondexploitaties, dat het geheel aan plannen en grondexploitaties al geruime tijd niet op realistische aannames gestoeld is? Zo nee, waarom niet?
Ziet u in het voorgaande aanleiding om nadere aanwijzingen aan gemeentelijke accountants te geven, aanvullend op het bet Besluit accountantscontrole decentrale overheden? Zo ja, op welke wijze gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Daar is op dit moment geen aanleiding voor. De ontwikkelingen op het gebied van grondexploitatie heeft in februari 2012 geleid tot bijstelling van de notitie grondexploitatie van de commissie Besluit Begroting en Verantwoording (BBV). De taak van deze commissie is om een eenduidige toepassing van het BBV te bevorderen. De commissie heeft door middel van deze aangepaste notitie een nadere verduidelijking gegeven op het verwerken van de financiële consequenties in begroting en jaarrekening. Ten opzichte van de vorige versie van deze notitie van januari 2008 zijn een aantal verduidelijkingen / aanscherpingen doorgevoerd. De commissie BBV schrijft onder meer voor dat bij een geprognosticeerd verlies op een grondexploitatie direct een afboeking plaats vindt of een voorziening wordt getroffen ter grootte van dit volledige verlies.
Mede op basis van deze uitspraken van de cie BBV is vorig jaar ook de handleiding artikel 12 van de Financiële verhoudingswet verduidelijkt op het punt hoe om gegaan dient te worden met het wegwerken van een negatieve algemene reserve in geval dit veroorzaakt wordt door grondexploitatieproblematiek (zie ook mijn antwoord bij vraag 1).
Hoogopgeleide arbeidsgehandicapten die noodgedwongen in de Wajong terecht komen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat een blinde jurist na drieënhalf jaar topadvocatuur weer thuis en in de Wajong zit?1
Ik heb het artikel gelezen en betreur het dat betrokkene tot dusver geen nieuwe baan heeft kunnen vinden.
Deelt u de mening dat het een gemiste kans is wanneer getalenteerde mensen door hun arbeidshandicap gedwongen zijn om thuis te blijven, omdat werkgevers het uiteindelijk toch niet aandurven om hen een baan aan te bieden?
Ja.
Wat is uw reactie op de ervaringen, die in het in vraag 1 vermelde artikel naar voren worden gebracht, waarbij de kans om met een arbeidshandicap bij de overheid te worden aangenomen niet veel groter is dan bij reguliere werkgevers?
Het artikel illustreert dat er nog veel werk aan de winkel is, ook bij de overheid. Het beleid is daarop ook gericht, zie ook antwoord 5 en 7.
Wat is op dit moment het percentage arbeidsgehandicapten van het totaal aantal werknemers bij de overheid?
De telling voor 2012 loopt op dit moment nog. De resultaten worden gemeld in het Jaarverslag Bedrijfsvoering Rijk 2012 dat u in mei zult ontvangen.
In 2011 werkten 994 mensen met een WSW-, Wajong- of WIA-indicatie bij het Rijk. Hiermee voldeed het Rijk nog niet aan de 1% norm (110.006 FTE in 2011), zoals bij brief van 28 april 2011 met de Tweede Kamer is afgesproken (TK, 2010–2011, 32 501, nr.13).
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in wiens portefeuille dit toen viel, heeft hierover in de aanbiedingsbrief van het Jaarverslag Bedrijfsvoering 2011 gerapporteerd (TK, 2011–2012, 31 490, nr. 88).
Deelt u de mening dat uiterlijk bij de invoering van het quotum, dat u voornemens bent op vanaf 2015 stapsgewijs te introduceren, de overheid het goede voorbeeld dient te hebben gegeven en minimaal 5% van het werknemersbestand bij de overheid zou moeten bestaan uit arbeidsgehandicapten? Zo ja, wat bent u van plan daartoe te ondernemen? Welke maatregelen gaat u specifiek inzetten op het creëren van banen voor hogeropgeleide arbeidsgehandicapten? Zo nee, waarom niet?
Vanzelfsprekend geldt het kabinetsbeleid ook voor de werkgever Rijk. Binnenkort ontvangt u van de minister voor Wonen & Rijksdienst een brief over het strategisch personeelsbeleid van het Rijk.
Daaruit zal blijken dat de rijksoverheid nu reeds initiatieven onderneemt om het aantal arbeidsgehandicapten te verhogen.
Hierbij past niet één type maatregel, maar een scala aan maatregelen. Nu en straks wordt er ook gekeken naar de mogelijkheden voor hogeropgeleide arbeidsgehandicapten.
Herkent u het beeld dat het voor hoogopgeleiden moeilijker is om met een arbeidsgehandicapte samen te werken?
Nee, dat beeld herken ik niet. Voor zover mij bekend is er geen onderzoek waaruit zou blijken dat het voor hoogopgeleiden moeilijker is om samen te werken met een arbeidsgehandicapte dan voor laagopgeleiden.
Welke maatregelen kunt en wilt u nemen om werkgevers te stimuleren hun werkprocessen meer aan te passen op arbeidsgehandicapten?
Het kabinet wil er met de Participatiewet, een uitgebreid ondersteuningsinstrumentarium en de voorgenomen quotumregeling voor zorgen dat de kansen en prikkels, zowel voor mensen met een uitkering, als voor werkgevers, maximaal zijn om aan de slag te gaan.
Deelt u de mening dat het beleid van de overheid en de werkwijze van het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) nu vooral gericht is op een arbeidsgehandicapte in zijn algemeenheid en weinig is gericht op specifieke doelgroepen?
Het beleid en de uitvoering is niet gericht op «one size fits all», noch op doelgroepen. Het beleid is gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot arbeidsdeelname van mensen met een handicap. Daarbij wordt aan de uitvoerders maximale ruimte geboden om maatwerk te leveren, dus op de persoon toegesneden. In de nieuwe wajong is dat verankerd doordat met betrokkene een participatieplan wordt opgesteld. Dit is nodig om de ondersteuning optimaal af te stemmen op de mogelijkheden en beperkingen van het individu. In de praktijk wordt door het UWV en, waar van toepassing, het betreffende re-integratiebedrijf maatwerk verricht, waarbij aandacht uitgaat naar de specifieke kenmerken van betrokken cliënt. Naast de inkoop van dienstverlening van re-integratiebedrijven is het UWV ook zelf actief bezig met bemiddelen van met name de doelgroep Wajongers.
Deelt u de mening dat het voor het bepalen van de juiste aanpak voor het vinden van een passende functie niet beter zou zijn om een onderscheid te maken naar het soort handicap en het opleidingsniveau van de arbeidsgehandicapte?
Zie antwoord vraag 8.
Op dit moment worden door het UWV vaak re-integratiebureaus ingezet voor de begeleiding van arbeidsgehandicapte werkzoekenden; bent u van mening dat het inzetten van een re-integratiebureau het juiste middel is om hoog opgeleide arbeidsgehandicapte personen te begeleiden naar werk?
Het is primair aan de professionals van het UWV om binnen de grenzen van de wet te bepalen op welke wijze de dienstverlening het beste kan plaatsvinden. Wanneer iemand niet op eigen kracht aan het werk kan komen, kan het UWV ondersteuning bieden door basisdienstverlening, directe bemiddeling of door het inschakelen van een re-integratiebedrijf. Het UWV sluit contracten af met re-integratiebedrijven, waarbij het UWV expliciet rekening houdt met verschillende doelgroepen en de benodigde deskundigheid. Zo koopt het UWV zo nodig aparte trajecten in voor Wajongers met auditieve en/of visuele beperkingen.
Deelt u de mening dat re-integratiebureaus niet altijd de juiste organisaties zijn om hoog opgeleide arbeidsgehandicapten te begeleiden?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat het beter zou zijn om specialisten op het vakgebied van de desbetreffende arbeidsgehandicapten in te zetten?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat arbeidsgehandicapten zoveel mogelijk bij reguliere werkgevers aan het werk moeten komen op het niveau dat aansluit bij de eigen capaciteiten?
Het is zeer begrijpelijk dat mensen het liefst werken op een functie die het meest aansluit bij hun capaciteiten. Het algemeen belang is er ook mee gediend dat arbeid daar wordt ingezet waar deze het best past en rendeert. Werknemers zijn daardoor productiever en meer tevreden. Dit laat onverlet dat vraag en aanbod niet altijd goed aansluiten en dat, zeker in economisch zware tijden, lager geschoolden kunnen worden verdrongen. Voor evidente mismatches op de arbeidsmarkt wordt specifieke actie genomen (bijvoorbeeld techniekpact).
Wat is uw reactie op de angst van de blinde jurist dat hoog opgeleide arbeidsgehandicapten via sociale werkvoorzieningsprojecten op werk gezet zouden kunnen worden, dat niet aansluit bij hun capaciteiten?
Zie antwoord vraag 13.
Op welke manier gaat u zich ervoor inzetten dat hoger opgeleide arbeidsgehandicapten op een bij hen passend niveau bij reguliere werkgevers aan de slag kunnen, zodat er ook geen verdringing van lager geschoolde arbeidsgehandicapten plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 13.
Wat vindt u van de constatering in het genoemde artikel dat vanwege de lage inkomsten de blinde jurist uit noodzaak thuis bij zijn ouders inwoont?
De Wajong is gebaseerd op 75% van het minimumloon. De uitkering ligt daarmee iets boven het sociaal minimum. Mijn hoop is dat betrokkene snel passend werk zal vinden.
Bent u het eens met de constatering dat het voor groepen arbeidsgehandicapten, die (buiten hun eigen schuld) langdurig in de Wajong zitten, de beperkte inkomsten een te grote impact op de inrichting van hun (sociale) leven hebben? Zo ja, erkent u dat een verdere verlaging van de Wajong-uitkering in dit licht bezien onwenselijk zou zijn?
Een verlaging van de Wajong-uitkering is niet aan de orde.
De berichten ‘Goedkope Filippijnen op truck’ en Filippijn rijdt voor € 650,-' |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Goedkope Filippijnen op truck» en «Filippijn rijdt voor € 650,–?»1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederlandse truckers tot de best opgeleide truckers ter wereld behoren? Zo neen, waarom niet?
Nederlandse chauffeurs zijn inderdaad goed opgeleid. Zij voldoen aan de eisen van de Europese richtlijn 2003/59. Daarin zijn regels opgenomen met betrekking tot de eisen, die gesteld worden aan chauffeurs op het gebied van vakbekwaamheid.
Hoe beoordeelt u de constructie waarbij Filippijnse vrachtwagenchauffeurs als kenniswerkers worden binnengehaald en vervolgens de banen van Nederlandse truckers bedreigen?
In het bedoelde artikel in de Telegraaf gaat het om een in Letland gevestigd bedrijf, dat Filippijnse chauffeurs ingehuurd zou hebben. Het gaat hier dus niet om een in Nederland gevestigd bedrijf.
Om oneerlijke concurrentie te voorkomen zijn er regels die er voor zorgen dat, als chauffeurs voor een Nederlands bedrijf werken, er een minimumniveau van arbeidsvoorwaarden geldt.
Wat gaat u doen om de toevloed van Oost-Europese en Filippijnse truckers op de Nederlandse markt terug te dringen of te voorkomen? Wat gaat u doen om de Nederlandse trucker te beschermen tegen deze schandalige constructie?
Wanneer een werknemer in dienst treedt van een Nederlands bedrijf is de Nederlandse wet- en regelgeving van toepassing (zoals het wettelijk minimumloon) en de van toepassing zijnde cao. Een buitenlandse werknemer kan ook tijdelijk in Nederland werken. In dat geval gelden op basis van de Europese Detacheringsrichtlijn de wettelijke minimumbepalingen of de kernbepalingen van de algemeen verbindend verklaarde cao.
Zolang de chauffeurs werken volgens de Nederlandse wet- en regelgeving is er geen sprake van een probleem. Gaat het om constructies om regels te omzeilen dan is het van belang om te bekijken wat er aan kan worden gedaan. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal uw Kamer voor 1 mei per brief informeren over de aanpak van schijnconstructies.
Heeft u kennis genomen van de uitspraak van het Hof voor de Rechten van de Mensen van 3 juli 2012 (definitief geworden op 19 november 2012) in de zaak Lutsenko versus Oekraïne (zaak nummer. 6492/11)?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat het Hof oordeelt dat de Oekraïense autoriteiten de heer Lutsenko, voormalig minister van Binnenlandse Zaken en politiek tegenstander van de zittende regering, vanwege niet-juridische redenen hebben vastgezet (een overtreding van artikel 18 van de Conventie)?
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft in zijn uitspraak in de zaak Loetsenko v. Oekraïne (6492/11) een meervoudige schending vastgesteld van het recht op vrijheid als bedoeld in artikel 5 EVRM. Meer in het bijzonder heeft het Hof vastgesteld dat de aanhouding en voorlopige hechtenis van Loetsenko niet in overeenstemming met dat artikel waren. Opmerkelijk is vooral dat het Hof tevens een schending constateert van artikel 18 EVRM, in samenhang met artikel 5. Artikel 18 bepaalt dat de toegestane beperkingen op de rechten en vrijheden van het EVRM uitsluitend mogen worden gebruikt voor het doel waarvoor ze zijn bestemd. In casu concludeerde het Hof dat de beperking op Loetsenko’s recht op vrijheid kennelijk was ingegeven door de wens hem te straffen voor het feit dat hij publiekelijk de beschuldigingen aan zijn adres had ontkend. Dit is echter geen aanvaard doel voor een beperking op het recht op vrijheid. Een dergelijke schending wordt zelden door het EHRM vastgesteld. Misbruik van beperkingen op het recht op vrijheid door een instantie die verantwoordelijk is voor de vervolging van strafbare feiten keur ik ten strengste af.
Herinnert u zich nog de antwoorden van uw ambtsvoorganger dat de vervolgingen en veroordelingen van oud-premier Timosjenko en oud-minister van binnenlandse zaken Lutsenko politiek gemotiveerd zijn en dat de rechtsstaat in Oekraïne achteruit gaat?1
Ja.
Vindt u dat de regering van Oekraïne de uitspraak in de zaak Lutsenko op juiste wijze en volledig heeft uitgevoerd, zoals u toegezegd heeft aan de regering te vragen2, en dat de heer Lutsenko op dit moment terecht vastzit?
Oekraïne is op grond van artikel 46 eerste lid EVRM verplicht de Hofuitspraak in de zaak Loetsenko voortvarend en volledig uit te voeren. De keuze van de maatregelen om dat te bewerkstelligen is in beginsel aan Oekraïne zelf. Het Comité van Ministers van de Raad van Europa oefent op grond van artikel 46 tweede lid EVRM toezicht uit op de naleving door de lidstaten van Hofuitspraken. In dat kader heeft het Comité van Ministers bij besluit van 7 maart jl. Oekraïne verzocht snel duidelijk te maken welke consequenties het aan de uitspraak van het EHRM verbindt. Tot dusver is slechts bekend dat Oekraïne de door het Hof verplicht gestelde billijke genoegdoening aan Loetsenko heeft betaald. Zodra informatie over verdere tenuitvoerlegging door Oekraïne beschikbaar wordt gesteld zal ik mij daarover een oordeel vormen.
Heeft u de autoriteiten van de Oekraïne al aangesproken op het feit dat het hoger beroep van de heer Lutsenko al 8,5 maanden niet behandeld wordt, terwijl de wettelijke termijn in dat land 4 maanden is, waardoor hij zich niet kan wenden tot het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op de inhoud van zijn zaak? Zo nee, zult u dat doen?
Zowel bilateraal als in EU-verband wordt Oekraïne regelmatig aangesproken op het belang van het beëindigen van selectieve rechtspraak in het land, waaronder de zaak van Loetsenko. Het is in de Raadsconclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 10 december opgenomen, en tijdens de EU-Oekraïne Top van 25 februari jl. opnieuw benadrukt. Ook in mijn gesprek met de Oekraïense minister van Buitenlandse Zaken Kozjara op 7 maart jl. heb ik de zaak van de heer Loetsenko bepleit.
Welke precieze voorwaarden heeft de EU gesteld voor een associatie-akkoord met de Oekraïne?
De ondertekening van het Associatie- en Vrijhandelsakkoord met Oekraïne hangt nauw samen met de door de EU gestelde voorwaarden op het gebied van de rechtsstaat, in het bijzonder het in lijn brengen van verkiezingsregelgeving en -organisatie met internationale standaarden, de aanpak van selectieve rechtspraak en het doorvoeren van de overeengekomen structurele hervormingen, te beginnen met de hervormingen in de justitiële sfeer. Indien Oekraïne vastbesloten actie en tastbare voortgang op deze punten laat zien, zou ondertekening van de akkoorden tijdens de Top te Vilnius in de rede kunnen liggen.
Deelt u de mening dat dit jaar van een partnerschap geen sprake kan zijn en dat er van enige vorm van toezegging aan Oekraïne geen sprake kan zijn bij de top tussen de EU en Oekraïne op 25 februari?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze zal de EU het vraagstuk van politieke gevangenen op de agenda zetten op 25 februari en is zij bereid de autoriteiten hier publiekelijk op aan te spreken?
De EU heeft zowel in de eind- als persverklaring na afloop van de EU-Oekraïne Top van 25 februari jl. publiekelijk zorg geuit over selectieve rechtspraak in Oekraïne. Tevens heeft de EU haar steun betuigd aan de missie van de oud-Voorzitter van het Europees Parlement, Cox, en de Poolse oud-President Kwaśniewski, en uitgesproken uit te kijken naar oplossingen voor de specifieke zaken in kwestie. De EU ziet hervormingen van het rechterlijke systeem als cruciaal om selectieve rechtspraak te voorkomen.
De veroordeling van Sahrawi’s in Marokko |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Morocco/Western Sahara: Convicted Sahrawis must receive fair trials in civilian courts», waarin wordt ingegaan op de veroordelingen van 25 Sahrawi’s door een militaire rechtbank in Rabat?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat beschuldigingen van marteling van veroordeelde Sahrawi’s niet zijn onderzocht? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
De woordvoerder van de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, dhr. Rupert Colville, sprak op 19 februari jongstleden zijn zorg uit over de berichten dat deze beschuldigingen niet zouden zijn onderzocht.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat burgers in een militaire rechtbank in Marokko geen eerlijk proces kunnen krijgen? Indien neen, waarom niet?
In zijn algemeenheid geldt dat het inzetten van militaire rechtbanken bij de berechting van burgers problematisch is. Nederland is van mening dat burgers dienen te worden berecht in een civiele rechtbank, zodat zij een eerlijk, onpartijdig en onafhankelijk proces kunnen krijgen.
Is het waar dat, ruim twee jaar na de gewelddadigheden van november 2010 waar de 25 veroordelingen aan gerelateerd zijn, nog steeds geen onafhankelijk onderzoek is uitgevoerd naar de toen gepleegde mensenrechtenschendingen? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Er is onderzoek uitgevoerd door het samenwerkingsverband van Marokkaanse mensenrechten-NGO’s, een onafhankelijke organisatie. Daarnaast hebben de Marokkaanse Nationale Raad voor de Mensenrechten en een parlementaire onderzoekscommissie onderzoek uitgevoerd.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat de beschuldigingen van marteling van de veroordeelden moeten worden onderzocht en dat bewijsmateriaal dat door middel van marteling is verkregen niet gebruikt mag worden door de rechtbank? Indien neen, waarom niet?
Marokko is partij bij het VN verdrag tegen marteling. Dit verdrag verbiedt dat bewijsmateriaal dat door middel van marteling is verkregen wordt gebruikt in de rechtbank. Nederland sluit zich dan ook aan bij de oproep die VN-woordvoerder Colville in dit verband deed voor een strikte naleving van de internationale standaarden voor een eerlijk proces. Onderdeel daarvan is dat beschuldigingen van marteling moeten worden onderzocht.
Deelt u verder de opvatting van Amnesty International dat de 25 veroordeelde Sahrawi’s recht hebben op een eerlijk proces en dat zij daarom door een civiele rechtbank opnieuw berecht dienen te worden? Indien neen, waarom niet?
De advocaten van de groep Sahrawi’s hebben beroep ingesteld tegen het vonnis bij de Marokkaanse Cour Suprème (Hoge Raad). Afhankelijk van de uitkomst hiervan zal in EU-verband besproken worden of er aanleiding is om de Marokkaanse autoriteiten hierop aan te spreken.
Bent u bereid bij Marokko aan te dringen op een nieuw en eerlijk civiel proces voor de 25 Sahrawi’s en op een onafhankelijk onderzoek naar de mensenrechtenschendingen die in november 2010 zijn gepleegd? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat een Afghaanse vreemdeling die in Nederland een 1F-status heeft toch een vergunning krijgt in België |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat een Afghaanse asielzoeker die verdacht wordt van oorlogsmisdaden na vijftien jaar een verblijfsvergunning in België heeft gekregen?2
Ik hanteer het uitgangspunt dat ik niet in ga op individuele zaken. Echter, omdat uw vragen betrekking hebben op een vreemdeling die eerder zelf de openbaarheid heeft gezocht, er een onjuist beeld is geschetst van zijn situatie en er rondom zijn persoon maatschappelijke onrust is onstaan, zal ik toch – zij het kort – ingaan op uw vragen over deze vreemdeling.
Ik heb kennis genomen dat betrokkene in België een verblijfskaart heeft gekregen. Betrokkene is vanwege zijn familiebanden met een in België verblijvende EU-burger, op grond van de richtlijn 2004/38/EG3 door de Belgische autoriteiten eind augustus 2011 in het bezit gesteld van deze verblijfskaart.
Hoe komt het dat deze asielzoeker wel een vergunning heeft gekregen in België, terwijl dit na jarenlang procederen in Nederland nog steeds niet is gelukt omdat hem artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag werd tegengeworpen?
Nederland heeft rechtmatig verblijf aan betrokkene onthouden vanwege het feit dat hij in verband wordt gebracht met het begaan van ernstige misdrijven in zijn land van herkomst. De afgifte van verblijfskaarten door België valt niet onder mijn verantwoordelijkheid. Ik kan u overigens melden dat mijn diensten inmiddels nauwe contacten onderhouden met de Belgische autoriteiten over deze zaak.
Deelt u de constatering dat het Nederlandse 1F-beleid ten aanzien van Afghaanse asielzoekers niet deugt als deze vluchtelingen wel een vergunning kunnen krijgen in andere lidstaten van de Europese Unie?
Nee.
Welke waarde hecht u nu nog aan het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 29 februari 2000 inzake veiligheidsdiensten in communistisch Afghanistan (KhAD/WAD)?
De verblijfsverlening door de Belgische autoriteiten houdt geen enkel verband met het Nederlandse 1F-beleid betreffende onderofficieren en officieren van de KhAD/WAD ten tijde van het communistische bewind in Afghanistan. Ik zie in de verblijfsverlening door België dan ook geen aanleiding om genoemd beleid aan te passen.
Welke conclusies trekt u voorts uit dit voorval? Gaat u het Nederlandse 1F-beleid ten aanzien van voormalige medewerkers van veiligheidsdiensten onder Afghaanse vluchtelingen herzien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoeveel Afghaanse vluchtelingen, aan wie in eerste instantie 1F van het Vluchtelingenverdrag werd tegengeworpen, de afgelopen dertien jaar toch hun onschuld hebben kunnen bewijzen en dus een vergunning hebben gekregen?
Vreemdelingen ten aanzien van wie er indicaties zijn dat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is, hebben meerdere mogelijkheden om die indicaties te weerleggen. De belangrijkste mogelijkheid is gedurende het 1F onderzoek dat door de IND wordt uitgevoerd. De vreemdeling heeft gedurende dit onderzoek de mogelijkheid om ontlastende informatie in te brengen. Om u een beeld te geven: in de Rapportagebrief Internationale Misdrijven 2011 die mijn voorganger aan u stuurde, staat vermeld dat in 2011 circa 125 1F onderzoeken werden uitgevoerd en dat dit tot 30 1F tegenwerpingen heeft geleid. Voorts, indien de IND voldoende aanleiding ziet om tot een tegenwerping van artikel 1F over te gaan, heeft de vreemdeling de mogelijkheid hiertegen beroep en eventueel hoger beroep aan te tekenen. Het niet stand houden van het 1F voornemen of de 1F beschikking, leidt niet per definitie tot vergunningverlening. De aanvraag zal vervolgens op inwilliginggronden worden beoordeeld en eveneens zal worden bezien of er geen andere afwijzingsgronden van toepassing zijn. Tot slot komt het sporadisch voor dat een 1F tegenwerping wordt teruggedraaid nadat deze in rechte vast is komen te staan. Dit kan komen door het achteraf bekend raken van belangrijke ontlastende informatie. Er zijn mij twee van dergelijke Afghaanse zaken bekend.
Bijdrage aan Culturele Hoofdstad 2018 |
|
Martin Bosma (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rijksgeld culturele hoofdstad komt er»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
In acht nemende de uitlatingen van de Eindhovense wethouder, welke toezeggingen heeft u aan de Eindhovense wethouder gedaan? Welke toezeggingen aangaande een rijksbijdrage aan de kandidatuur van Europese Cultuurhoofdstad 2018 heeft u aan andere kandidaten gedaan?
Er zijn geen toezeggingen aan de Eindhovense wethouder gedaan. In algemene zin is aan de drie overgebleven steden gemeld dat voordat men het definitieve bidbook moet indienen (12 juli 2013) er duidelijkheid zal zijn over de hoogte van een rijksbijdrage.
Is het waar dat, indien een Nederlandse stad als Culturele Hoofdstad wordt aangewezen, men in dat geval kan rekenen op 20 miljoen euro van het Rijk, zoals de Eindhovense cultuurwethouder beweert?
De hoogte van een mogelijke rijksbijdrage is op dit moment nog niet bekend.
Vindt u het verantwoord dat zoveel belastinggeld wordt verspild ter meerdere eer en glorie van de Europese Unie en bent u bereid de bedragen, die door provincies en gemeenten zijn uitgegeven aan de kandidatuur voor 2018, te korten op de bijdrage uit het provinciefonds en gemeentefonds? Zo nee, waarom niet?
Het doel van de Europese Culturele Hoofdstad is dat onder andere met een breed cultureel programma veranderingen tot stand worden gebracht in de stad en de omliggende regio. Daarbij valt te denken aan het betrekken van de gehele bevolking bij het culturele leven of herbestemming van industriële gebieden die in onbruik zijn geraakt. Dat daarbij de verbondenheid met andere culturen uit de Europese Unie (en daarbuiten) aan de orde komt acht ik positief.
Provincies en gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de keuze waarvoor zij de middelen uit de provincie- en gemeentefondsen aanwenden.
Deelt u de mening dat het kabinet zich onmiddellijk moet distantiëren van deze Europese zelfverheerlijking, dat het belastinggeld beter besteed kan worden en dat de kandidatuur vanuit Nederland dan ook onmiddellijk moet worden afgeblazen?
Nederland heeft in 1999 (en 2006 bij de herziening) met het besluit van de EU ingestemd. Daarbij is besloten dat in 2018 een Nederlandse stad zich Europese Culturele Hoofdstad mag noemen. Uiteindelijk hebben 5 steden zich kandidaat gesteld, waarvan 3 naar de tweede ronde door zijn. Deze steden streven naar de titel, met instemming van de gemeenteraden.