Uitzettingen van vreemdelingen naar Guinee |
|
Linda Voortman (GL), Sharon Gesthuizen (SP), Gerard Schouw (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen?1
Ja.
Wat is uw reactie op het interview met de Guineese ambassadeur te Brussel waarin hij stelt dat hij geen laissez-passers heeft afgegeven?2
Volgens de weergave van het interview op de website GuineeNews.org heeft de ambassadeur gesteld dat hij geen reisdocumenten heeft ondertekend ten behoeve van de uitzetting van een Guineese vreemdeling. Ik constateer evenwel dat de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) in 2013 van de Guineese autoriteiten circa 20 laissez-passers heeft verkregen, afgegeven door de Guineese diplomatieke vertegenwoordiging in Brussel. In 2013 zijn tot nu toe 2 Guineese vreemdelingen uitgezet naar Guinee. Deze uitzettingen vonden plaats op basis van een laissez-passer afgegeven door de Guineese ambassade.
Hoe komt het dan dat er in weerwil van de uitspraken van de betreffende ambassadeur dit jaar alsnog Guineese vreemdelingen zijn uitgezet naar Guinee op basis van door deze Guineese ambassade te Brussel verstrekte laissez-passers?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er een aantal vreemdelingen begin juni 2013 is uitgezet naar Guinee? Zo ja, wie heeft hun laissez-passers afgegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat laissez-passers in beginsel moeten worden ondertekend door de consul? Zo ja, hoe komt het dat er volgens meldingen van advocaten, vreemdelingen en de website van de rijksoverheid zelf geen consul (meer) werkzaam is op de ambassade?3
De procedure voor de afgifte van een (vervangend) reisdocument is een verantwoordelijkheid van de autoriteiten van het betreffende land. In het geval van Guinee zijn de in 2013 verkregen reisdocumenten ondertekend door de consul van de Republiek Guinee te Brussel.
Waarom is door de Guineese diplomatieke vertegenwoordiging te Brussel in 2012 niet deelgenomen aan de taskforce?
De Guineese diplomatieke vertegenwoordiging te Brussel is over elke taskforce die in 2012 heeft plaatsgevonden van tevoren geïnformeerd en is de mogelijkheid geboden deel te nemen aan de taskforce. Hiervan heeft de diplomatieke vertegenwoordiging in 2012 geen gebruik gemaakt. De reden is mij niet bekend.
Wat waren in mei 2013 de moverende redenen van de Guineese autoriteiten om de taskforce niet door te laten gaan?
Dit is mij niet bekend.
Hoe vaak zijn Guineese vreemdelingen in 2013 gepresenteerd aan ofwel de Guineese ambassade te Brussel ofwel de taskforce? Wanneer staan nieuwe presentaties gepland?
In 2013 zijn circa 15 vreemdelingen gepresenteerd aan de Guineese ambassade te Brussel. Er hebben geen presentaties aan een taskforce plaatsgevonden.
Bent u bereid deze vragen voor het algemeen overleg vreemdelingen- en asielbeleid op19 juni 2013 te beantwoorden en tot die tijd geen vreemdelingen naar Guinee uit te zetten, totdat duidelijkheid is over de reisdocumenten voor Guinee?
Ik heb u deze beantwoording zo spoedig als mogelijk doen toekomen. Er is op dit moment voor mij geen aanleiding om uitzettingen naar Guinee op te schorten.
Voorgestelde wetgeving in Litouwen en Macedonië die de toegang tot abortus zal beperken |
|
Marit Maij (PvdA), Désirée Bonis (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat er in Litouwen en Macedonië wetgeving wordt voorgesteld om de toegang van vrouwen tot abortus te beperken?1 2
Ja.
Deelt u de opvatting dat het zorgelijk is wanneer de toegang tot abortus wordt beperkt, omdat hierdoor de gezondheid en rechten van vrouwen in het geding komen? Zo nee, waarom niet?
Het recht om zelf invulling te geven aan seksualiteit en het recht om zelf – vrij van druk of geweld – keuzes te maken over het krijgen van kinderen zijn, naast een kwestie van gezondheid van vrouwen en meisjes, fundamentele mensenrechten. Het kabinet betreurt iedere beperking van dit recht.
Bent u bereid om bij de autoriteiten van Litouwen en Macedonië uw zorgen te uiten en te pleiten de toegang van vrouwen tot legale abortus niet te beperken? Zo ja, op welke wijze en wanneer? Zo nee, waarom niet?
In Litouwen heeft een minderheidspartij onlangs een wetsvoorstel bij het parlement ingediend waarmee abortus zou worden verboden, met uitzondering van gevallen waarbij de zwangerschap het gevolg is van verkrachting of waarbij de gezondheid van de vrouw in gevaar is. Het initiatief zal door een parlementaire commissie worden behandeld. Naar verwachting volgt een plenaire behandeling van het voorstel in het najaar.
In Macedonië is bij parlementaire meerderheid een nieuwe wet aangenomen die volgens de Macedonische regering niet restrictiever is dan de vorige wet die uit 1972 stamt. De Macedonische minister van Gezondheid heeft verklaard dat er van een beperking van het recht op abortus geen sprake is.
Nederland zal bij de behandeling van mensenrechtenrapportages het beleid omrent Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten, inclusief abortuswetgeving en de uitvoering daarvan aan de orde stellen in de daarvoor geëigende gremia.
Het beschadigen en weghalen van een beverburcht door het waterschap |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat aangifte is gedaan tegen waterschap Peel en Maasvallei op 25-04-2012 wegens het vernietigen van een beverdam en op 22-04-2013 wegens het beschadigen van een beverdam?
Ja.
Het verstoren van inheemse soorten en zeker beschermde soorten, zoals de bever, is in strijd met de Flora- en faunawet; wat zijn de voorwaarden waaronder ontheffing gevraagd kan worden van deze wet? Wat is de procedure in dezen, hoe vaak wordt hier gebruik van gemaakt en in hoeveel gevallen wordt zo’n verzoek gehonoreerd en op welke basis?
Het opzettelijk verontrusten van beschermde inheemse diersoorten alsmede het aantasten of verontrusten van hun nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen is verboden op grond van de Flora- en faunawet. Het belangrijkste criterium om hiervan ontheffing te kunnen verlenen, is dat de gunstige staat van instandhouding van de soort niet aangetast mag worden. Indien dieren of planten tevens beschermd worden op grond van de Vogel- of Habitatrichtlijn (respectievelijk de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG), gelden als aanvullende eisen dat er geen alternatief is voor de aantasting en dat de reden voor de aantasting een bij wet genoemd belang dient. Deze belangen zijn afkomstig uit de beide Richtlijnen en opgenomen in de Flora- en faunawet.
Dienst Regelingen is gemandateerd om namens mij ontheffing van de Flora- en faunawet te verlenen. Dienst Regelingen ontvangt hiertoe jaarlijks zo’n 450 aanvragen. Aanvragers moeten in hun aanvraag duidelijk maken om welke soorten het gaat, om welke verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet en op welke wijze voldaan wordt aan de hierboven vermelde criteria. Dienst Regelingen wordt wat betreft de ecologische aspecten van de aanvraag geadviseerd door de Dienst Landelijk Gebied.
Het merendeel van de ontheffingsaanvragen kan gehonoreerd worden, ofwel omdat voldaan wordt aan genoemde criteria, ofwel omdat blijkt dat de werkzaamheden zodanig uitgevoerd kunnen worden, dat er geen verbodsbepalingen overtreden worden.
Klopt het dat in bovengenoemde gevallen geen ontheffing is aangevraagd? Indien deze niet is aangevraagd, welke kans had een aanvraag op goedkeuring? Indien deze wel is aangevraagd, wanneer was dit en om welke redenen?
In bovengenoemde gevallen is geen ontheffing aangevraagd omdat het (deels) wegnemen van een dam niet leidt tot het aantasten of vernietigen van een voortplantings-, vaste rust- of verblijfplaats zoals bedoeld in de Flora- en faunawet.
In het 2012 was de ontwatering van een afslag van Rijksweg A73 in het geding en in 2013 liep 10 hectare landbouwgrond onder water. Beide gevallen hebben een voorgeschiedenis van jaren waarin geprobeerd is met zo min mogelijk ingrijpende middelen de problemen weg te nemen. Het verlagen van de dammen en uiteindelijk het geheel wegnemen van één van de dammen bleek onontkoombaar. Hieruit volgt dat het waterschap naar mijn mening zorgvuldig en in de geest van de Flora- en faunawet heeft gehandeld.
Welke consequenties verbindt u eraan als het waterschap niet conform de Flora- en faunawet heeft gehandeld en welke consequenties verbindt u aan het niet aanvragen van een ontheffing? Bent u bereid het waterschap in dezen een berisping te geven, indien het geen ontheffing heeft gekregen van de Flora- en faunawet? Welke stappen gaat u nemen om te voorkomen dat dit in de toekomst gebeurt?
Het waterschap Peel en Maasvallei heeft conform de Flora- en faunawet gehandeld. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Zijn er andere waterschappen waar verstoring van bevers en andere overtredingen van de Flora- en faunawet plaatsvinden? Wat is het beleid hieromtrent en hoe wordt hierop toegezien?
Omdat de bever het thans goed doet in Nederland (circa 1.000 dieren in Nederland, waarvan zo’n 200–250 in Limburg), zullen waterschappen in toenemende mate te maken krijgen met effecten van het bouwen van beverdammen op de waterhuishouding. De waterschappen hebben daarom een beverprotocol opgesteld aan de hand waarvan op zo zorgvuldig mogelijke wijze met bevers en hun bouwwerken kan worden omgegaan. Veelal zal overtreding van de Flora- en faunawet daarmee voorkomen kunnen worden. Waar dat niet mogelijk is, is ontheffing van de Flora- en faunawet nodig.
Ingrepen ten aanzien van bevers en hun bouwwerken worden uitgevoerd in overleg met de provincie, Rijkswaterstaat, natuurterreinbeheerders als Staatsbosbeheer en waar relevant Dienst Regelingen.
Wat kunnen burgers doen indien zij verstoringen van flora en fauna door het waterschap vaststellen?
Het heeft de voorkeur dat burgers zich dan eerst tot het betreffende waterschap wenden. De waterschappen zijn zich bewust van het belang van goede communicatie en ik heb er vertrouwen in dat zij bereid zijn zaken nader toe te lichten.
Indien bij burgers toch de indruk blijft bestaan dat de Flora- en faunawet overtreden wordt, kunnen zij zich wenden tot de provincie of tot Dienst Regelingen.
Zijn de waterschappen afdoende op de hoogte van de Flora- en faunawetgeving omtrent beschermde soorten en hun plicht deze niet te verstoren en de plicht tot ontheffingsaanvraag? Wat gaat u doen om de communicatie richting waterschappen in dezen te verbeteren?
De waterschappen zijn goed op de hoogte van de Flora- en faunawetgeving. De Unie van Waterschappen was één van de eersten met een gedragscode Flora- en faunawet, die voor een groot deel in de plaats komt van ontheffingen ten behoeve van beheer- en onderhoudswerkzaamheden. Deze gedragscode is in februari 2012 voor de duur van vijf jaar verlengd. In 2012 hebben de Unie van Waterschappen in samenwerking met het kenniscentrum van de regionale waterbeheerders, de Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer, ten behoeve van de waterschappen een themadag georganiseerd, waarbij uitvoerig aandacht is besteed aan de Flora- en faunawet, en in het bijzonder aan de gedragscode. Ook mijn ministerie heeft daar een actieve rol in gespeeld.
Thuisonderwijs via geheime constructies |
|
Eric Smaling (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht «Thuisonderwijs via geheime constructies»?1
Het bericht in de NRC roept het beeld op van thuisonderwijs via geheime constructies. Mijn oordeel is dat dit beeld niet klopt.
Is het waar dat enkele tientallen kinderen thuisonderwijs volgen met medeweten van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Inspectie van het Onderwijs, terwijl dit in strijd is met de Leerplichtwet?
Er zijn kinderen die ingeschreven staan op een school, maar het onderwijs thuis volgen met medeweten van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Onderwijs.
Dit is noch in strijd met de Leerplichtwet, noch met de sectorwetten (zie ook mijn antwoord op vraag2.
Is het waar dat dit wordt betaald door scholen waar de kinderen niet naartoe gaan?
De kinderen staan ingeschreven op een school. Een school is verantwoordelijk voor het onderwijs voor alle bij de school ingeschreven leerlingen, dus ook voor leerlingen die door (psychische) ziekte tijdelijk de school niet kunnen bezoeken. Die verantwoordelijkheid kan met zich meebrengen dat een school voor een individuele (psychisch) zieke leerling speciaal lesmateriaal inkoopt of zelf ontwikkelt.
Hebben de ouders in kwestie hierover een contract moeten ondertekenen en is mondeling verzocht om een geheimhoudingsplicht?
Met betrekking tot tijdelijk onderwijs thuis in verband met (psychische) ziekte, maken school en ouders met elkaar afspraken. De afspraken over onder andere de verantwoordelijkheden, de eventuele kosten voor speciaal te ontwikkelen of aan te schaffen lesmateriaal en de duur van het traject, leggen zij schriftelijk vast in een handelingsplan soms ook contract genaamd. De vastgelegde afspraken worden door beide partijen ondertekend. De inspecteur van het onderwijs, die het proces volgt en begeleidt, ondertekent de afspraken voor gezien omdat scholen de zekerheid willen hebben dat gemaakte afspraken binnen de wettelijke kaders passen.
Gemaakte afspraken zijn maatwerk en geen blauwdruk voor andere leerlingen. Om die reden worden ouders gevraagd zorgvuldig om te gaan met de specifiek voor hun kind gemaakte afspraken en deze niet te verspreiden.
Zijn de zogenaamde «Miep Ziek Contracten» in strijd met de wet? Hoeveel van deze contracten zijn in omloop?
Zoals in antwoord op vraag 2 aangegeven, zijn de bedoelde handelingsplannen/contracten niet in strijd met de wet. Zo regelen de sectorwetten dat het onderwijs zodanig wordt ingericht dat leerlingen die in verband met ziekte thuis verblijven of zijn opgenomen in een ziekenhuis, op adequate wijze voldoende onderwijs kunnen genieten (WPO: artikel 6.6, WVO: artikel 8b en WEC: artikel 11.6). Daarnaast biedt de leerplichtwet de mogelijkheid om op grond van ziekte (artikel 11.d) of op grond van gewichtige omstandigheden (artikel 11.g) tijdelijke vrijstelling te krijgen van geregeld schoolbezoek.
Door de Inspectie van het Onderwijs zijn 49 afspraken tussen school en ouders getekend voor gezien.
Worden de contracten opgesteld door de «inspecteur bijzondere opdrachten» en door u goedgekeurd? Staat in de contracten dat ouders de thuisstudie voor hun kind kunnen declareren bij de school?
Een handelingsplan/contract wordt opgesteld door de betrokken school en de ouders. De inspecteur bijzondere opdrachten kan hierbij ondersteuning geven en een voorbeeld handelingsplan/contract bieden.
In de afspraken staat niet dat ouders de «thuisstudie» bij de school kunnen declareren. De school draagt de kosten voor aangepast lesmateriaal en extra begeleiding, zolang dit past binnen de rijksbekostiging voor de leerling.
Wie komt voor een speciaal contract in aanmerking? Wat zijn de criteria?
Zoals in de voorgaande antwoorden aangegeven, gaat het om maatwerk voor een individuele leerling in een heel specifieke situatie. De leerling is aantoonbaar door (psychische) ziekte niet in staat een school te bezoeken. Alle opties ten aanzien van schoolbezoek zijn onderzocht door in eerste instantie de leerplichtambtenaar en vervolgens de onderwijsconsulent. Als de onderwijsconsulent tot de conclusie komt dat schoolbezoek voor een leerling op dat moment niet mogelijk, en ook niet in zijn/of haar belang is kan hij de casus voorleggen aan de inspecteur bijzondere opdrachten. Als deze na eigen onderzoek de bevindingen van de onderwijsconsulent onderschrijft, verleent de inspecteur medewerking aan school en ouders bij het maken van afspraken over tijdelijk onderwijs thuis.
Is het waar dat de inspecteur bijzondere opdrachten «honderden mails in de mailbak» heeft staan van ouders met een verzoek tot thuisonderwijs en dat hij er «af en toe eentje uitplukte»? Hoe oordeelt u over deze willekeur?
Nee, dat is niet waar. Van willekeur is geen sprake. Leerplichtambtenaren en vervolgens onderwijsconsulenten zoeken oplossingen voor leerlingen die niet naar school gaan. De onderwijsconsulenten zijn hierin zeer succesvol. Jaarlijks zoeken en vinden zij oplossingen voor zo’n 1.200 leerlingen. Als de onderwijsconsulent voor een casus geen oplossing vindt, kan deze worden voorgelegd aan de inspecteur bijzondere opdrachten (zie mijn antwoord op vraag3.
Hoe oordeelt u over de leerplichtwet in relatie tot de circa 5.000 thuiszitters? Deelt u de mening dat een debat hierover op zijn plaats is, waarbij ook het rapport «Van leerplicht naar leerrecht» van de Kinderombudsman betrokken kan worden?
De Leerplichtwet is een belangrijk instrument om te voorkomen dat leerlingen niet naar school gaan en thuis komen te zitten.
Er staat een algemeen overleg in de Tweede Kamer gepland op 3 juli a.s. waar de thuiszittersproblematiek aan de orde komt, inclusief het rapport van de Kinderombudsman.
Het verstrekken van een internationale huwelijksakte aan partners van hetzelfde geslacht |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich eerdere de vragen over het verstrekken van een internationale huwelijksakte aan partners van hetzelfde geslacht?1
Ja.
Is het bestaande model van het internationale uittreksel uit de huwelijksakte, dat gebaseerd is op de Overeenkomst van Wenen zoals dat is vastgesteld door de Internationale Commissie voor de Burgerlijke Stand (ICBS), inmiddels wel geschikt om te kunnen gebruiken voor huwelijken van personen van gelijk geslacht? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om dit alsnog mogelijk te maken?
De huidige Conventie nr. 16 van de Internationale Commissie voor de Burgerlijke Stand over de afgifte van meertalige internationale uittreksels van akten van de burgerlijke stand, gesloten op 8 september 1976 in Wenen en voor Nederland in werking sinds 26 april 1987, kent geen modelformulier voor de afgifte van een uittreksel van de huwelijksakte bij een huwelijk tussen personen van gelijk geslacht. Dat wordt verklaard door het feit dat de conventie nog dateert uit een tijd waarin huwelijken tussen personen van gelijk geslacht niet voorkwamen.
Er zijn inmiddels echter twee hoopvolle ontwikkelingen zowel binnen de ICBS als in EU-kader, waarop Nederland nadrukkelijk heeft aangedrongen. In het kader van de ICBS wordt al enige tijd gewerkt aan een revisie van Conventie nr. 16. Dat gaat Conventie nr. 34 worden, waarin geactualiseerde modelformulieren zijn opgenomen. Modelformulier nr. 3 maakt het uitdrukkelijk mogelijk om een internationaal meertalig huwelijksuittreksel ook af te kunnen geven in geval van een huwelijk tussen personen van gelijk geslacht. Het voornemen is om deze herziene conventie het komend najaar vast te stellen op de Algemene Vergadering van de ICBS. Verder is er inmiddels in EU-kader een Commissievoorstel gepresenteerd over, kort gezegd, de bevordering van een vrij verkeer van bepaalde openbare akten, waarover de Kamer onlangs via het reguliere BNC-fiche is geïnformeerd (COM 213(228) van 24 april 2013, Kamerstukken II 2012/2013, 22 112, nr. 1628). Bijlage III daarvan bevat eveneens een modelformulier voor een internationaal meertalig huwelijksuittreksel dat straks binnen de hele Unie ook bij een huwelijk tussen partners van gelijk geslacht kan worden gebruikt. De onderhandelingen over dit instrument verkeren echter, in tegenstelling tot het ICBS-overleg, nog in een zeer pril stadium.
Heeft de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVvB) inmiddels een voor alle gemeenten uniform model ontwikkeld waarmee de burger in de gelegenheid is om het bestaan van zijn huwelijk in internationaal verband aan te tonen?
Ja, de Nederlandse Vereniging van Burgerzaken heeft inmiddels een voor alle gemeenten uniform model ontwikkeld, dat kan dienen als meertalig internationaal uittreksel waarmee partners van gelijk geslacht het bestaan van hun huwelijk kunnen aantonen. Het betreft hier een aanpassing van het huidige door de Internationale Commissie voor de Burgerlijke Stand ontwikkelde meertalige modelformulier. Bijgevolg mogen autoriteiten van derde landen daaraan bewijskracht toekennen, maar zijn zij daartoe rechtens niet verplicht. De NVvB streeft naar een landelijk gebruik van het modelformulier per 1 oktober as. De Commissie voor advies inzake aangelegenheden betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit heeft daarop omwille van de uniformiteit, laatstelijk in haar vergadering van 4 juni jl., aangedrongen. De ICBS is, conform de suggestie van de adviescommissie, inmiddels geïnformeerd over de ingebruikname van voornoemd modelformulier.
Bestaan er nog verschillen tussen paren van ongelijk en paren van gelijk geslacht als het gaat om het aantonen van hun huwelijk in internationaal verband? Zo ja, waar bestaan die verschillen uit en hoe kunt u die weg nemen?
Het belangrijkste verschil is dat er momenteel op grond van de ICBS Conventie nr. 16 uit 1976 een internationaal aanvaard meertalig modeluittreksel bestaat om huwelijken tussen personen van verschillend geslacht aan te tonen. Voor een huwelijk tussen personen van gelijk geslacht bestaat een dergelijk modelformulier momenteel echter nog niet, zij het dat daaraan zowel binnen de ICBS als in de EU hard wordt gewerkt. In afwachting daarvan moet in deze gevallen vooralsnog worden volstaan met de afgifte van het door de NVvB ontwikkelde modelformulier.
Het bericht: ‘Chaos bij OM leidt tot vertragingen in rechtbanken’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Chaos bij OM leidt tot vertragingen in rechtbanken»?1
Ja.
Klopt het dat er tientallen rechtszaken forse vertraging oplopen door organisatorische chaos bij het Openbaar Ministerie (OM)? Bent u bekend met deze aantallen?
Zoals uiteengezet in mijn brief aan uw Kamer van 7 juni 20132 ligt het OM op koers met het behalen van resultaten. Er is geen sprake van chaos bij het OM en het aantal zaken waarin zich daadwerkelijk problemen voordoen is beperkt.
De invoering van de Nationale Politie en de herziening van de gerechtelijke kaart betekenen voor de politieregio’s, parketten en rechtbanken die zijn samengevoegd dat verschillende manieren van werken, processen of producten moeten worden aangepast om te komen tot een eenvormige en efficiëntere manier van werken. Dat proces verschilt in tempo tussen de verschillende partners. Het OM neemt maatregelen om de werkprocessen in eigen huis te versterken en werkt samen met de ketenpartners aan versterking van de werkprocessen in de keten. Om de efficiency en effectiviteit te vergroten heeft het OM een aantal grote programma’s lopen:
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat criminelen hierdoor met lagere straffen dreigen weg te komen en de kosten van rechtszaken aanzienlijk stijgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd is het aantal zaken waarin zich problemen voordoen beperkt. Uiteraard dienen problemen zoveel mogelijk voorkomen te worden. Daarom wordt gewerkt aan het terugdringen van uitval van zaken en het versnellen van doorlooptijden (zie ook het antwoord op vraag 2).
Bent u bereid, nu voor de zoveelste keer blijkt dat criminelen lagere straffen krijgen door overschrijding van de redelijke termijn, te registreren hoe vaak dit voorkomt en wat de reden daarvan is? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik heb geen reden te veronderstellen dat dit regelmatig aan de orde is. De kosten van het opzetten en bijhouden van een dergelijke registratie wegen dan ook niet op tegen de baten ervan. Daar waar er afstemmingsproblemen zijn tussen OM en rechtbank wordt gezamenlijk gewerkt aan een spoedige oplossing daarvan.
Deelt u de mening dat de aangekondigde bezuinigingen op het OM niet bevorderlijk zullen zijn voor de situatie? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb beschreven in mijn voornoemde brief van 7 juni acht ik de ingezette bezuinigingen verantwoord en worden deze gefaseerd en gedoseerd ingevoerd. Daarnaast heb ik met het OM afspraken gemaakt over randvoorwaarden.
Is het waar dat het veel verder gaat dan alleen lagere straffen en dat ook onder andere niet om opsluiting kan worden gevraagd van een voor moord veroordeelde tbs-er, omdat het OM het dossier niet kan aanleveren, waardoor een gevaarlijk persoon nog in een begeleid-wonenproject zit?
Als de behandeling van een zaak niet plaatsvindt binnen een redelijke termijn, kan de rechter een strafkorting geven. In bepaalde gevallen kan termijnoverschrijding ook leiden tot een sepotbeslissing van het OM of tot het afdoen van een zaak met een OM-strafbeschikking.
In de onderhavige zaak van de TBS’er werd een vordering tot voorlopige verpleging gevorderd, omdat deze persoon zich niet had gehouden aan de voorwaarden die waren gesteld bij de voorwaardelijk beëindigde TBS. Omdat het TBS-dossier niet tijdig kon worden aangeleverd bij de rechter-commissaris heeft deze de vordering afgewezen. Het OM is tegen deze beslissing in hoger beroep gegaan. De rechtbank die oordeelde in hoger beroep beschikte over het volledige dossier, maar wees de vordering op inhoudelijke gronden af, omdat zij van oordeel was dat de betreffende persoon door het overtreden van de voorwaarden niet een zodanig gevaar voor de samenleving opleverde dat direct opsluiting in een Huis van Bewaring geboden was. De betrokken persoon kan nu het traject van voorwaardelijke beëindiging voortzetten. Overigens zal de rechtbank op een later moment nog een oordeel geven over de vordering van het OM om de verpleging (in een kliniek) van de betrokken persoon te doen hervatten.
Welke maatregelen gaat u nemen om lagere straffen en gevaarlijke situaties door de chaos bij het OM een halt toe te roepen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het uw taak is de samenleving te beschermen tegen dit soort veroordeelden en dat u die taak, zeker gezien de bezuinigingen op het OM en het gevangeniswezen, slecht uitvoert, waardoor de samenleving onnodig gevaar loopt en het vertrouwen in justitie nog verder daalt? Zo nee, waarom niet?
Een mogelijke privatisering van de luchtverkeersleiding |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over uitspraken van de CEO van de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) over een mogelijke gedeeltelijke privatisering van de LVNL?1
Ja.
Sprak de CEO van de overheidsorganisatie LVNL daarbij namens het kabinet?
De CEO sprak op eigen titel. Het (gedeeltelijk) privatiseren van de Luchtverkeersleiding Nederland is op dit moment geen Kabinetsbeleid.
Deelt u de mening dat privatisering van een monopolistische organisatie met een zware verantwoordelijkheid voor de luchtvaartveiligheid niet voor de hand ligt?
Intensieve samenwerking tussen de Europese luchtverkeersdienstverlenende organisaties, in bijzonder in FABEC verband, is van groot belang om tot een gezamenlijk Europees luchtruim te komen, maar ook om de doelstellingen uit de Luchtvaartnota te realiseren. In de Luchtvaartnota heeft het Kabinet aangegeven dat herziening van de huidige juridische positionering/rechtsvorm van de LVNL aan de orde kan zijn als die internationale samenwerking daar daadwerkelijk aanleiding toe geeft. De internationale ontwikkelingen geven op dit moment echter mijn inziens absoluut geen aanleiding om privatisering van de LVNL te overwegen. Op het moment dat dit wel aan de orde zou zijn, is een goede analyse nodig in hoeverre privatisering bijdraagt aan die internationale samenwerking; welk probleem dit zou oplossen en binnen welke kaders dit, gelet op de publieke belangen, waaronder de door het lid Kuiken genoemde luchtvaartveiligheid maar ook continuïteit van de dienstverlening, zou kunnen plaatsvinden.
Welk verband kan er zijn tussen privatisering en een open luchtruim boven Europa?
Het Europese luchtruim wordt momenteel gecontroleerd door 27 nationale organisaties. Er zijn meer dan 60 luchtverkeersleidingcentra in Europa. Het luchtruim is gestructureerd langs nationale grenzen omdat veel landen de soevereiniteit boven hun luchtruim niet willen opgeven. De fragmentatie van het luchtruim kost de luchtvaartmaatschappijen en hun klanten jaarlijks bijna 5 miljard euro en dient te worden verminderd2. Er is mijns inziens geen direct verband tussen privatisering en een open luchtruim boven Europa.
Wat vindt de luchtvaartsector van een mogelijke gedeeltelijke privatisering van de LVNL?
Het gaat KLM om netwerkbelang, performance, capaciteit en kosten alsmede het feit dat een Single European Sky nu echt dient te worden gerealiseerd. De vorm van eigenaarschap van de LVNL is geen doel op zich. Het gaat om de organisatievorm die de beste kansen biedt inzake de totstandkoming van een Single European Sky. Privatisering is hierbij één van de mogelijke vormen. Vanwege het belang van de totstandkoming van een Single European Sky dienen alle opties inzake de toekomstige organisatievorm van de LVNL nu open gehouden te worden. Het is van belang om geen keuzes te maken los van de afwegingen inzake Single European Sky.
Schiphol kan zich vinden in het standpunt van KLM en is van mening dat LVNL zich, met als basisvoorwaarde veiligheid, zou moeten richten op efficiency voor de gebruikers en continue innovatie ten behoeve van performance en milieu zou moeten nastreven.
Ik constateer dat de Nederlandse luchtvaartpartijen eensgezind zijn in hun waardering van de belangrijke nationale en internationale thema’s en blijf met hen in gesprek over de realisatie hiervan.
De vraag waarom rechters geen grondig feitenonderzoek zouden mogen plegen in asielzaken |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het promotie onderzoek van dr. mr. H.J.M. Baldinger «Rigorous Scrutiny versus marginal review, Standards on judicial scrutiny and evidence in international and European asylum law»?
Ja.
Bent u van mening dat het van groot belang is dat de rechter een onafhankelijk en grondig onderzoek moet kunnen verrichten bij de beoordeling van besluiten waarbij asiel is geweigerd? Zo ja, wat verstaat u hier precies onder?
Ja. Voor wat betreft de staatrechtelijke verdeling van verantwoordelijkheid tussen bestuursorganen en de met de toetsing van de rechtmatigheid belaste rechtscolleges, ligt de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielverhaal bij de Minister c.q. Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Daar hoort deze ook thuis.
In het asielrecht doet zich de bijzondere omstandigheid voor dat het meestal niet gaat om de vraag, of en in hoeverre de verklaringen over de feiten die de asielzoeker aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd als vaststaand moeten worden aangenomen. De asielzoeker is immers veelal niet in staat en van hem kan ook redelijkerwijs niet worden gevergd zijn relaas overtuigend met bewijsmateriaal te staven. Om de vreemdeling, waar dat probleem zich voordoet, tegemoet te komen en toch een adequate beoordeling van de aanvraag in het licht van de toepasselijke wettelijke voorschriften te kunnen verrichten, geldt ingevolge artikel 3.35, derde lid, Voorschrift Vreemdelingen 2000 dat de verklaringen van de vreemdeling en de daarin gestelde feiten geloofwaardig worden geacht, indien de vreemdeling aan de in de genoemde bepaling vermelde voorwaarden heeft voldaan. De overheid is in staat die beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas vergelijkenderwijs en aldus geobjectiveerd te verrichten. De overheid verricht deze beoordeling onder andere op basis van uitvoerige asielgehoren en ziet – anders dan de rechter – alle zaken, waaronder die van andere vreemdelingen in een vergelijkbare situatie. De rechter kan de rechtmatigheid van deze beoordeling toetsen en doet dat ook, maar hij kan haar niet van het bestuur overnemen. Of er een grond voor toelating is (de kwalificatie van de feiten in het licht van het Vluchtelingenverdrag en het EVRM) wordt door de rechter zonder beperking getoetst. Deze toetsing heeft betrekking op de kernvraag of (dreigende) schending van het beginsel van non-refoulement aan de orde is. De toetsing aan dat beginsel is op deze wijze gewaarborgd.
Onderschrijft u de conclusie van Baldinger dat de marginale toetsing van de geloofwaardigheid van het asielrelaas in strijd is met het internationale en Europese recht? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van Baldinger geeft een gevarieerd beeld. Zij wijst erop dat het Mensenrechtencomité (in het kader van het Internationaal Verdrag voor de Burgerlijke en Politieke Rechten) en het Comité tegen Foltering (in het kader van het Anti Folterverdrag) de vaststelling van de feiten, daarbij inbegrepen de beoordeling van de geloofwaardigheid van de asielzoeker, primair als een verantwoordelijkheid zien van de autoriteiten van de staat en zij zelf – met name het Mensenrechtencomité – slechts beperkte onderzoeksbevoegdheden hebben ten aanzien van de feiten.
Zij constateert dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in een aanzienlijk aantal zaken over de uitzetting van asielzoekers zeer actief was in het verzamelen en verifiëren van feiten en omstandigheden en ook een eigen zelfstandige beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen van de asielzoeker maakte. Tegelijkertijd merkt zij op dat het Mensenrechtencomité, het Comité tegen Foltering en het EHRM tot nu toe geen uitgebreide en coherente doctrinaire standpunten hebben ontwikkeld over de intensiteit van het rechterlijk onderzoek waarmee zij zelf de feiten vaststellen in zaken over de uitzetting van asielzoekers. Wel beargumenteert zij om een aantal redenen dat het logisch zou zijn om artikel 3 EVRM-zaken betreffende de uitzetting van asielzoekers in de categorie zaken te plaatsen die volledig rechterlijk onderzoek op nationaal niveau behoeven.
Ten aanzien van het asielrecht van de Europese Unie geeft zij aan dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) in de zaak Samba Diouf (2011) oordeelde dat de finale beslissing op een asielverzoek onderworpen moet kunnen worden aan een grondige inhoudelijke beoordeling door de nationale rechter en dat we vooralsnog niet weten welke standaard voor de intensiteit van rechterlijk onderzoek het HvJEU zal hanteren ten aanzien van asielzaken. Zij schat in dat het Hof de meest indringende standaard voor rechterlijk onderzoek van toepassing zal achten op asielzaken.
Bent u genoodzaakt op basis van de in het onderzoek aangehaalde internationale en Europese bepalingen en jurisprudentie de Nederlandse praktijk aan te pakken, eventueel met een wetswijziging? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. Mede gelet op het bovenstaande en de verbeteringen in de asielprocedure, die per 1 juli 2010 zijn gerealiseerd, waaronder de verruiming van het toetsingskader van artikel 83 van de Vreemdelingwet 2000 (Stb. 2010, 202), bestaat er mijns inziens thans geen aanleiding om wijzigingen aan te brengen in de wettelijke bepalingen inzake de wijze waarop de rechter de beslissing in asielzaken dient te toetsen.
Daarbij komt nog dat volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State1 de jurisprudentie van het EHRM geen grond geeft voor het oordeel dat een – onder omstandigheden op bepaalde punten terughoudende – toetsing door de rechter op rechtmatigheid van het oordeel van de Minister over de geloofwaardigheid van het asielrelaas, waar dat niet met bewijsmiddelen is gestaafd, zich niet met artikel 13, gelezen in samenhang met artikel 3 van het EVRM, verdraagt. In het bijzonder heeft de Afdeling bestuursrechtspraak overwogen dat volgens vaste jurisprudentie van het EHRM de lidstaten er ingevolge artikel 13 EVRM zorg voor moeten dragen dat het ter beschikking staande rechtsmiddel effectief is, maar wordt deze staten een «margin of appreciation» gelaten ten aanzien van de wijze waarop de rechterlijke toetsing van bestuursbesluiten wordt ingericht en uitgevoerd.
Is de marginale toetsing zoals die in Nederland wordt toegepast uniek in de Europese Unie? In welke landen is er wel sprake van een volle toetsing?
De mij op dit punt ter beschikking staande actuele informatie van de landen zelf is beperkt. Bovendien lopen de bestuurlijke en rechterlijke stelsels in de lidstaten, daaronder begrepen de asielstelsels, uiteen, zodat een vergelijking moeilijk te maken is.
Uit de landeninformatie komt naar voren dat in België, Duitsland, Finland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Zweden de rechter de geloofwaardigheid beoordeelt, maar blijkt niet de intensiteit van het rechterlijk onderzoek. In België heeft de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen niet de bevoegdheid om zelf onderzoek naar de feiten te verrichten en om de geloofwaardigheid te beoordelen los van de argumenten in de bestreden beslissing. In Finland zijn de bestuursrechters niet gespecialiseerd in asielzaken. In Ierland beoordeelt de rechter niet de geloofwaardigheid. De rol van het High Court (judicial review) is niet zozeer om de inhoud van de zaak te beschouwen als wel de onpartijdigheid van het besluitvormingsproces.
Verder wijs ik u in dit verband op het rapport2 van de UNHCR «Beyond Proof. Credibility Assessment in EU Asylum Systems» van mei 2013. Dit rapport betreft niet de vaststelling van de geloofwaardigheid in de beroepsfase, maar vermeldt wel (blz. 29) dat «... the appellate bodies in some states do not undertake their own investigation into the facts of the appeal. Instead, they rely on the evidence the appellant submits and on the first instance determining authority’s fact findings.»
Tot slot verwijs ik u naar het rapport3 van de International Association of Refugee Law Judges «Assessment of Credibility in Refugee and Subsidiairy Protection claims under the EU Qualification Directive» (2013). Dit rapport focust weliswaar op een «full protection hearing» maar vermeldt (blz. 25) dat «many national judges will be operating within limited jurisdictions (confined to judicial review, or «decisions at the margin»).
Uit de aangehaalde tekst kan worden afgeleid dat het voorkomt dat in andere EU-lidstaten de rechter niet zelf onderzoek naar de feiten mag doen of een marginale toetsing verricht.
Heeft u kennisgenomen van artikel 46, derde lid,van de binnenkort aan te nemen Procedurerichtlijn luidende: «Member States shall ensure that an effective remedy provides for a full and ex nunc examination of both facts and points of law»? Welke implicaties heeft dit voor de Nederlandse asielprocedure? Op welke wijze en op welke termijn gaat u uitvoering geven aan deze bepaling?
Ja. De richtlijn is op 29 juni 2013 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan. Artikel 46, derde lid, van genoemde Procedurerichtlijn moet uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn zijn omgezet. De implicaties die de richtlijn, waaronder artikel 46, derde lid, heeft voor de Nederlandse asielprocedure worden momenteel verder in kaart gebracht. De behandeling van het wetsvoorstel strekkende tot implementatie van de richtlijn dat ik te zijner tijd zal indienen, biedt een geschikte gelegenheid om dieper op deze materie in te gaan.
Het bericht dat een tandarts die in Duitsland uit zijn ambt is gezet in Den Haag een spoor van vernieling achterlaat |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een tandarts, die in Duitsland uit zijn ambt is gezet, in Den Haag een spoor van vernieling achterlaat?1 Klopt het dat deze man in de jaren negentig uit zijn ambt is gezet in Duitsland, en bij verstek tot negen maanden is veroordeeld?
Ik vind de berichtgeving over de praktijken van deze tandarts zorgelijk. Het klopt dat deze tandarts in de jaren negentig, voordat hij naar Nederland kwam, in Duitsland gedurende een aantal jaren zijn bevoegdheid is ontnomen en bij verstek tot negen maanden is veroordeeld.
Alleen buitenlandse bevoegdheidsbeperkende maatregelen die van kracht zijn kunnen worden overgenomen in het BIG-register. Wanneer een buitenlandse zorgverlener in Nederland een aanvraag indient voor inschrijving in het BIG-register moet hij daarbij een verklaring overleggen van de bevoegde autoriteiten in het land van herkomst dat tegen hem geen bevoegdheidsbeperking van kracht is.
Toen de tandarts in 2003 werd ingeschreven in het BIG-register was er geen bevoegdheidsbeperking (meer) tegen hem van kracht in Duitsland. Daardoor kon deze tandarts in het BIG-register worden ingeschreven.
Hoeveel mensen zijn gedupeerd door onverantwoord medisch handelen van deze tandarts? Hoeveel meldingen zijn bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) binnengekomen? Hoe heeft de IGZ op deze meldingen gereageerd? Hoe lang is de IGZ van deze casus op de hoogte?
Het is niet bekend hoeveel mensen gedupeerd zijn door onverantwoord medisch handelen van deze tandarts. De IGZ heeft aangegeven tot juni 2013 in totaal 36 meldingen over de tandarts te hebben ontvangen. De eerste melding is in 2006 ontvangen. In de laatste twee maanden werden 18 meldingen ontvangen. Dit is een sterke toename. Ook constateert de IGZ dit jaar een toename van de ernst van de meldingen.
Gelet op de aard van de ontvangen signalen en meldingen en de door de IGZ geconstateerde tekortkomingen heeft de IGZ eind 2012 verbetermaatregelen aan de tandarts opgelegd. Toen bleek dat hij hier onvoldoende gevolg aan gaf heeft de IGZ bij brief van 10 juni 2013 een bevel opgelegd dat de tandarts geen tandheelkundige zorg mag verlenen, totdat hij aantoont dat hij, naar het oordeel van de IGZ, verantwoorde zorg kan aanbieden. Ik ben van mening dat de IGZ er goed aan heeft gedaan deze maatregel op te leggen om zo de veiligheid van patiënten te beschermen. Dit is in lijn met de scherpere koers die de IGZ begin 2013 heeft ingezet waarbij meer nadruk wordt gelegd op handhaving.
Hoe is het mogelijk dat deze tandarts in het BIG-register vermeld staat en dus ongehinderd aan het werk kan, als het klopt dat hij in Duitsland uit zijn ambt is gezet?2
Zie het antwoord op vraag 1.
Was de IGZ op de hoogte, als het klopt dat de desbetreffende tandarts in Duitsland uit zijn ambt is gezet? Zo ja, waarom heeft deze tandarts toch zijn werk in Nederland kunnen voortzetten? Zo nee, hoe is het mogelijk dat de IGZ niet op de hoogte was van de achtergrond van deze tandarts?
Zie het antwoord op vraag 1. Het BIG-register stelt de IGZ op de hoogte van de overname van buitenlandse bevoegdheidsbeperkende maatregelen. Daarvan was hier op het moment van inschrijving in het BIG-register geen sprake waardoor zowel het BIG-register als de IGZ niet op de hoogte was van de achtergrond van deze tandarts.
Hoe lang heeft deze tandarts ongestoord zijn werk kunnen doen in Nederland? Hoe kan het dat de IGZ al die tijd niet heeft ingegrepen?
Zie de antwoorden op vraag 1 en 2.
Kunt u garanderen dat de betreffende tandarts zijn werkzaamheden niet elders kan voortzetten en ook in Nederland wordt geroyeerd zodat hij het vak van tandarts of arts niet meer kan uitoefenen, als de berichten uit Duitsland op waarheid berusten? Kunt u die garantie afgeven voor Nederland en de rest van Europa? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Momenteel mag de tandarts in Nederland geen tandheelkundige zorg verrichten vanwege het bevel dat de IGZ heeft opgelegd (zie het antwoord op vraag 2). Het bevel is inmiddels aangetekend in het BIG-register en openbaar gemaakt op de online lijst «Maatregelen Wet BIG» op www.bigregister.nl. Het BIG-register stuurt die lijst periodiek aan de andere lidstaten van de Europese Unie. De Duitse autoriteiten zijn daarnaast per brief over het bevel geïnformeerd.
Of de tandarts in een ander land het beroep mag uitoefenen wordt bepaald door de nationale regelgeving van ieder land. Binnen Europa kennen slechts enkele landen een systeem zoals Nederland dat buitenlandse bevoegdheidsbeperkende maatregelen automatisch worden overgenomen. De meeste landen maken een afweging of ze die maatregelen overnemen. Op Europees niveau bepleit ik dat lidstaten elkaars bevoegdheidsbeperkende maatregelen overnemen.
Hoeveel mensen zijn financieel gedupeerd door de oplichtingspraktijken van deze tandarts? Gaat u de betreffende tandarts opsporen en vervolgen voor het oplichten van patiënten? Wordt/is het Openbaar Ministerie hierbij ingeschakeld?
Naar aanleiding van klachten heeft de Klachtencommissie van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (NMT) geconstateerd dat er sprake was van onjuiste declaraties. Het is niet bekend hoeveel mensen hierdoor zijn gedupeerd. Het Openbaar Ministerie heeft in overleg met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) besloten om geen strafrechtelijk onderzoek te starten naar mogelijke fraude met declaraties door de tandarts. Zij geven hiervoor als reden aan dat het in dit specifieke geval zeer moeilijk, zo niet onmogelijk zal zijn om de mogelijke fraude aan te tonen omdat dan achteraf zal moeten worden vastgesteld welke behandelingen precies hebben plaatsgevonden. Zij wijzen daarbij ook op het medisch beroepsgeheim. Daarnaast is van belang dat de tandartspraktijk inmiddels is gesloten. De NZa zal patiënten met foutieve declaraties doorverwijzen naar de curator van de failliet verklaarde praktijk in Den Haag waar de tandarts praktijkeigenaar van was.
In een komende wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) worden de mogelijkheden voor zorgverzekeraars verruimd om bij vermoedens van onjuiste declaraties formele en materiële controles uit te voeren, waaronder het inzien van individuele cliëntendossiers als dat noodzakelijk is om vast te stellen of de declaratie terecht is. Daarmee ontstaat een afdoende wettelijke regeling om praktijken van onjuiste declaraties aan te pakken.
Hoe beoordeelt u het handelen van de IGZ in deze kwestie? Heeft zij voldoende adequaat en doortastend gehandeld om zoveel mogelijk gezondheidsschade, toegebracht door deze tandarts, te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Een eventuele bijdrage van Nederland aan de EU trainingsmissie in Mali |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over een eventuele bijdrage van Nederland aan de EU trainingsmissie in Mali (EUTM)?1 2
Ja.
Klopt het dat Nederland een concreet aanbod gedaan heeft voor een bijdrage aan EUTM op een «force generation» conferentie op 21 mei jl.?
Op 18 januari 2013 heeft de regering, overeenkomstig het Toetsingskader 2009, de Kamer gemeld de mogelijkheid en de wenselijkheid van een bijdrage aan de EU trainingsmissie in Mali (EUTM Mali) te zullen bezien (Kamerstuk 29 521, nr. 202). Dit betekende de aanvang van een onderzoek waarbij factoren zoals inhoudelijke gronden, politieke wenselijkheid, toegevoegde waarde, behoeften en beschikbare capaciteiten in beschouwing zijn genomen.
Het force generation proces maakt hiervan deel uit. Force generation is een dynamisch proces waarin duidelijk wordt welke behoeften er bestaan in een missie. Landen doen aanbiedingen onder politiek voorbehoud. In dit proces wordt bezien waar de ruimte ligt voor een Nederlandse bijdrage en hoe die zich verhoudt tot bijdragen van andere lidstaten. Het is een onderdeel van de interne plannings- en besluitvormingsprocedure van de EU, waarover in het algemeen geen inhoudelijke mededelingen worden gedaan. Een van de onderdelen van het force generation proces is de force generation conference. Tijdens deze conferentie melden de verschillende landen welke capaciteiten ze, onder politiek voorbehoud, kunnen aanbieden. De missiecommandant kan op basis hiervan de samenstelling en de vulling van zijn missie bepalen. Of een Nederlandse bijdrage kan worden geleverd en, zo ja in welke vorm, is afhankelijk van zijn afwegingen. Het force generation proces maakte derhalve deel uit van het onderzoek naar de wenselijkheid en de mogelijkheid van een Nederlandse bijdrage aan EUTM Mali, dat zijn beslag kreeg in een besluit van de Ministerraad.
Op de force generation conference van 21 mei heeft Nederland – onder politiek voorbehoud – een aantal trainers, staffunctionarissen, een beveiligingseenheid (force protection) en ondersteunend personeel aangeboden. Tijdens de force generation hebben de lidstaten in ruime mate capaciteiten aangeboden. Als gevolg daarvan was in een aantal gevallen sprake van een overaanbod. Dit gold ook voor de bijdrage die Nederland wilde leveren. Binnen de missie bleek momenteel geen behoefte te bestaan aan de bijdrage die Nederland onder politiek voorbehoud had aangeboden. Wel zal Nederland, net als Luxemburg, een functionaris plaatsen in de staf van het Belgische detachement. Deze informatie heeft de regering op 24 juni jl. in vervolg op de brief van 18 januari 2013 met de Kamer gedeeld.
Tijdens het force generation proces hebben de lidstaten onderzocht hoe de gestelde behoeften konden worden ingevuld. Iedere lidstaat onderzoekt de mogelijkheden tot het kunnen leveren van een bijdrage aan de missie en biedt deze ook zelfstandig aan. Hierbij bezien de lidstaten ook eventuele samenwerkingsvormen. België, Nederland en Luxemburg hebben de mogelijke samenwerkingsvormen onderzocht. Tijdens het AO RBZ op 23 mei was het force generation proces nog gaande en refereerde de minister van Buitenlandse Zaken aan het onderzoeken van de behoefte binnen de missie gedurende dit proces.
Naar verwachting beschikt de missie tot het einde van haar mandaat, 19 mei 2014, over voldoende trainers en force protection. In de EU wordt gesproken over een mogelijke verlenging van het mandaat van EUTM Mali. Als het kabinet in de toekomst opnieuw een Nederlandse bijdrage overweegt, wordt de Kamer hierover geïnformeerd.
Zo ja, waaruit bestond deze bijdrage? Klopt het dat het gaat om eenheden voor «force protection», alsmede trainers?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft de minister van Buitenlandse Zaken in het algemeen overleg over de Raad Buitenlandse Zaken op 23 mei jl. gesteld dat de regering bereid is om een bijdrage te onderzoeken, terwijl er kennelijk daags daarvoor al een concreet aanbod door Nederland gedaan was?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is de Kamer over dit aanbod niet geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de EU graag zou zien dat Nederland samen met België en Luxemburg tot een inzet komt, maar dat het daar niet van gekomen is? Waarom niet, als dit idee bij het Belgische ministerie van Defensie bekend was?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft Nederland desondanks zelf een aanbod richting de EU gedaan, kennelijk niet overlegd met België, dat nu zonder Nederland force protection zal leveren?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u de kans ook groot dat het aanbod van Nederland nu afgeslagen wordt door de EU, onder meer door gebrekkige beheersing van de Franse taal door Nederlandse militairen? Is Frans de nieuwe voertaal van militaire missies van de EU?
Wij achten die kans niet groot. Frans is niet de nieuwe voertaal van militaire missies van de EU. De beheersing van de Franse taal staat los van het feit dat er momenteel geen behoefte is aan een Nederlandse bijdrage.
Dreigt Nederland, na eerder dit jaar al geen uitsluitsel te geven over een deelname aan EUTM door verdeeldheid tussen de VVD en de PvdA, nu opnieuw de boot te missen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er een plan was binnen het Commando Luchtstrijdkrachten om aan de missie bij te dragen met een medische evacuatie eenheid, maar dat deze helikoptercapaciteit niet in Brussel aangeboden is, terwijl daar juist behoefte aan is?
Bij de besluitvorming over de deelneming aan missies wordt een zorgvuldige afweging gemaakt tussen enerzijds de gevraagde capaciteiten en anderzijds de beschikbare capaciteiten en de consequenties van mogelijke inzet. Op basis van deze afweging worden al dan niet Nederlandse capaciteiten aangeboden. Omdat geen enkele lidstaat helikopters heeft aangeboden voor medische evacuatie, zal deze capaciteit na 31 juli waarschijnlijk particulier worden ingehuurd.
Waarom is dit voorstel kennelijk niet verder gekomen dan het Nederlandse ministerie van Defensie? Heeft de minister van Defensie dit aanbod tegengehouden?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe verhoudt zich dit tot het verzoek van de PvdA-fractie in het algemeen overleg Raad Buitenlandse Zaken van 23 mei jl. om juist de medische evacuatiecapaciteit als bijdrage aan EUTM te overwegen? Waarom is hiermee kennelijk niets gedaan?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat de EUTM de medische evacuatie capaciteit nu mogelijk aan een particulier bedrijf moet uitbesteden, omdat geen van de landen heeft aangeboden het te doen?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat de VVD mee wil doen in Mali, omdat anders de kans toeneemt van extra bezuinigingen op Defensie? Klopt het dat de minister van Defensie deze bezuinigingen niet wil?
Een besluit tot deelneming aan een missie berust op inhoudelijke gronden, zoals politieke wenselijkheid, toegevoegde waarde, behoeften en beschikbare capaciteiten. De minister van Buitenlandse Zaken deed zijn uitspraak in het licht van het feit dat veel EU-lidstaten een bijdrage willen leveren aan EUTM Mali. Er is geen verband tussen de deelneming aan missies en bezuinigingen.
Hoe verhoudt zich dat tot de uitspraak van de minister van Buitenlandse Zaken in het eerder genoemde algemeen overleg: «Het moet wel nuttig en nodig zijn. We moeten dit niet doen omdat we per se ook mee willen doen.»?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat deelname aan een missie om zo bezuinigingen op Defensie te voorkomen een verkeerde drijfveer is en dat extra bezuinigingen op Defensie sowieso onverantwoord zijn, ongedacht de deelname aan welke missie dan ook?
Zie antwoord vraag 14.
Dreigt Nederland nu opnieuw een diplomatieke zeperd op te lopen?
Nederland is en blijft een betrouwbare partner in het EU veiligheidsbeleid. Nederland draagt bij aan diverse GVDB-missies en is een belangrijke donor in Afrika op het gebied van ontwikkelingshulp en training en capaciteitsopbouw.
De toepassing van artikel 6 van de Habitatrichtlijn |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Een ruimere jas voor Natura 2000?»?1
Ja.
Deelt u de mening van de auteurs omtrent de beoordelingsruimte van het bevoegd gezag bij de passende beoordeling en de speelruimte die het bevoegd gezag daarbij heeft (p. 3)? Zo ja, bent u bereid de betrokken overheden te wijzen op deze speelruimte?
Zie antwoord bij vraag 5.
Deelt u de mening van de auteurs dat het onlogisch is dat de term «natuurlijke kenmerken» uit artikel 6, lid 3, van de Habitatrichtlijn gelijk wordt gesteld aan de voor een gebied geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen (p.3)?
Zie antwoord bij vraag 5.
Is de veronderstelling juist dat in Nederland bij de toepassing van artikel 6, lid 3, het begrip «natuurlijke kenmerken» gelijk gesteld wordt aan de voor een gebied geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen?
Zie antwoord bij vraag 5.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat bij de toepassing van artikel 6, lid 3, meer recht gedaan wordt aan het begrip «natuurlijke kenmerken» en minder gewicht gegeven wordt aan individuele instandhoudingsdoelstellingen?
De veronderstelling dat de «natuurlijke kenmerken» van een gebied en de voor dat gebied geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen in Nederland aan elkaar gelijk worden gesteld is niet juist. De effecten van een plan of project op de voor het gebied geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen vormen wel een belangrijke indicator voor de vraag of de natuurlijke kenmerken van het gebied worden aangetast. Hierbij moet worden opgemerkt dat bij een slechte staat van instandhouding een activiteit al snel leidt tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. Tegelijkertijd geldt dat de exacte uitleg van de term «aantasting van de natuurlijke kenmerken» zich in de jurisprudentie nog niet heeft uitgekristalliseerd. In zijn uitspraak van 7 november 2012 heeft de Raad van State in het kader van het Tracébesluit A2 ’s-Hertogenbosch – Eindhoven hier ook prejudiciële vragen over gesteld aan het Europese Hof.
Onderstaand enkele uitspraken betreffende deze problematiek. In het Kokkelvisserij-arrest (C-127/02) heeft het Hof bepaald dat de bevoegde nationale autoriteiten slechts toestemming mogen verlenen voor de betreffende activiteit wanneer zij op basis van een passende beoordeling van de gevolgen voor het betrokken gebied, in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen daarvan, de zekerheid hebben verkregen dat de activiteit geen schadelijke gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van het gebied. In de zaak Sweetman (C-258/11) concludeert de Advocaat-Generaal in haar conclusie dat «om te kunnen vaststellen of een plan of project waarop artikel 6, lid 3, van de Habitatrichtlijn van toepassing is, de natuurlijke kenmerken van een gebied zal aantasten, moet worden onderzocht of dat plan of project negatieve gevolgen heeft voor de bepalende kenmerken voor het betrokken gebied, gelet op de redenen waarom het gebied werd aangewezen en de daarmee verband houdende instandhoudingsdoelstellingen. Van «aantasting» is sprake, wanneer de gevolgen blijvend of van lange duur zijn.»
Relevante ontwikkelingen in de jurisprudentie worden o.a. via de Regiegroep Natura 2000, waarin de rijksoverheid en provincies zitting hebben, gevolgd en gedeeld.
Hoe weegt u het feit dat in een passende beoordeling voor onder meer de Voordelta (Passende Beoordeling Landaanwinning; Deelrapport Speciale Beschermingszones Voordelta, Voornes Duin, Duinen van Goeree/Kwade Hoek; juni 2006) de beoordeling schijnbaar beperkt is tot de kwalificerende habitattypen, waarbij kwalificerend is getypeerd als kwalificerend voor de aanmelding van een gebied onder de Habitatrichtlijn, en dat de Europese Commissie (EC) deze passende beoordeling goedgekeurd heeft?
De passende beoordeling in voornoemde gevallen spreekt van een beperking tot de kwalificerende habitattypen. Onder kwalificerende habitattypen worden hier alle habitattypen van bijlage I van de Habitatrichtlijn die in het gebied voorkomen verstaan. Dit is in lijn met de vereisten van de Habitatrichtlijn.
Is – gelet op de genoemde passende beoordeling, gelet op de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie (EHvJ) inzake de toepassing van artikel 6, de leden 2 t/m 4, van de Habitatrichtlijn (C-117/00; C-209/04; C-418/04; waarin het EHvJ vooral kijkt naar effecten op habitattypen en soorten die ertoe doen cq. de habitattypen en soorten die de reden vormden voor aanmelding van een gebied), gelet op de beperking die de EC geeft wat betreft de betrokken habitats en soorten bij artikel 6, lid 2, ten opzichte van artikel 6, lid 1, van de Habitatrichtlijn2 en gelet op de brief van de EC aan Nederland3 waarin de EC de toepassing van artikel 6, lid 2 en 3, ten opzichte van artikel 6, lid 1, beperkt tot de habitattypen en soorten met een significante representativiteit en aanwezigheid – de veronderstelling juist dat bij de toepassing van artikel 6, lid 2 en 3, in een bepaald gebied het accent gelegd moet worden op die soorten en habitattypen die de reden vormden voor selectie en aanmelding van het gebied dan wel die een belangrijke bijdrage leveren aan het voorkomen van de betreffende soort of habitattype in zijn/haar natuurlijke verspreidingsgebied? Zo ja, op welke wijze blijkt dat uit de aanwijzingsbesluiten en beheerplannen? Zo nee, waarom niet?
Ongeacht het feit of soorten en habitattypen de reden vormden voor selectie en aanmelding van het gebied dan wel een belangrijke bijdrage leveren aan het voorkomen van de betreffende soort of habitattype in zijn/haar natuurlijke verspreidingsgebied geldt voor alle voorkomende waarden de toepassing van artikel 6, lid 2 en 3, van de Habitatrichtlijn. Bij de formulering van instandhoudingsdoelstellingen kunnen wel accenten worden gelegd en wordt ook rekening gehouden met de bijdrage die het gebied aan de landelijke staat van instandhouding kan leveren. Er kunnen verschillende prioriteiten worden gesteld met de keuze voor behoud danwel uitbreiding- en verbeterdoelstellingen.
Dit wordt in het aanwijzingsbesluit vastgelegd. In het beheerplan kunnen deze instandhoudingsdoelstelling nog verder uitgewerkt worden door te prioriteren in de tijd, ruimte en omvang. Het is dus correct dat er accenten kunnen worden gelegd en dat gebeurt op de hiervoor geschetste wijze.
Is de veronderstelling juist dat de formulering van artikel 4 van de Vogelrichtlijn en de daaraan gekoppelde formulering van artikel 6 en 7 van de Habitatrichtlijn aangeeft dat de bescherming van artikel 6, lid 2 en 3, van de Habitatrichtlijn zich wat betreft de Vogelrichtlijnsoorten richt op de voor de Vogelrichtlijn kwalificerende vogelsoorten waarvoor de speciale beschermingszones zijn aangewezen?
Zie antwoord bij vraag 9.
Kunt u op grond van jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie laten zien of artikel 6, lid 2 en 3, van de Habitatrichtlijn al dan niet van toepassing is op voor de Vogelrichtlijn niet-kwalificerende vogelsoorten, dus op alle vogelsoorten die in het Standaardgegevensformulier voor een bepaald Vogelrichtlijngebied genoemd worden?
Voor de Vogelrichtlijn kwalificerende vogelsoorten zijn alle vogelsoorten van bijlage I van de Vogelrichtlijn en alle trekvogels die in het gebied voorkomen. Op al deze soorten is artikel 6, lid 2 en 3 van de Habitatrichtlijn van toepassing en worden instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd in de aanwijzingsbesluiten. Dit is conform de richtsnoeren van de Europese Commissie. De uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 14 oktober 2010 (C-535/07, Commissie/Oostenrijk). Deze uitspraak laat zien dat artikel 6, lid 2 en 3, van de Habitatrichtlijn van toepassing is op alle soorten waarvoor het gebied is aangewezen, en dat zijn onder andere alle vogelsoorten van bijlage I van de Vogelrichtlijn en alle trekvogels die in het gebied voorkomen.
Is, gelet op de gebiedsspecifieke invulling van Natura 2000 in de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie, de veronderstelling juist dat bij de toepassing van artikel 6, lid 2 en 3, de beschermingsstatus ofwel de staat van instandhouding van een habitattype of soort in een bepaald gebied het uitgangspunt moet zijn?
Ja, bij toepassing van artikel 6, lid 2 en 3, van de Habitatrichtlijn is de beschermingsstatus op gebiedsniveau uitgangspunt en moet getoetst worden aan de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied zoals die vermeld staan in het aanwijzingsbesluit.
Is de veronderstelling juist dat in Nederland bij de toepassing van artikel 6, lid 2 en 3, de landelijke staat van instandhouding van een soort of habitattype een belangrijke rol speelt, dat de lokale beschermingsstatus of staat van instandhouding van een habitattype of soort veel minder bepalend is en dat Nederland daarmee verder gaat dan Brussel vraagt?
Zie antwoord bij vraag 12.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de lokale beschermingsstatus of staat van instandhouding van een habitattype of soort bij de toepassing van artikel 6, lid 2 en 3, van de Habitatrichtlijn een belangrijke rol gaat spelen? Zo ja, hoe?
Ja, de lokale beschermingsstatus speelt een belangrijke rol, zoals vastgelegd in de instandhoudingsdoelstellingen in het aanwijzingsbesluit. Volgens de Habitatrichtlijn moet voor alle te beschermen soorten en habitattypen op landelijk niveau de gunstige staat van instandhouding worden bereikt. Dat is in Nederland vertaald naar instandhoudingsdoelstellingen per gebied; keuze voor behoud danwel uitbreiding/verbetering. Conform artikel 6 lid 2 mag er in ieder geval geen verslechtering van de te beschermen waarden in het gebied plaatsvinden. Hierbij speelt de landelijke staat van instandhouding geen rol. Dit geldt eveneens voor toetsing van vergunningplichtige activiteiten conform artikel 6 lid 3.
Schending van de gezinsherenigingsrichtlijnen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Klopt het dat u in mei 2013 eurocommissaris Reding hebt ontvangen?
Ja.
Wat was de status van het gesprek?
De minister van Veiligheid en Justitie en ik hebben de Vicevoorzitter van de Europese Commissie, mevrouw Viviane Reding, op 17 mei 2013 ontvangen voor een gesprek in het kader van de normale Europese beleidsvoorbereiding, op verzoek van Vicevoorzitter Reding. Tijdens dit gesprek zijn enkele onderwerpen besproken die tot haar portefeuille behoren en ook op de agenda van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken staan.
Heeft u met de eurocommissaris gesproken over de gezinsherenigingsrichtlijn? Heeft u over een specifieke uitspraak van de rechter over de implementatie van de gezinsherenigingsrichtlijn gesproken? Zo ja, welke uitspraak was dat?
Nee. Eurocommissaris Reding is niet verantwoordelijk voor de Richtlijn gezinshereniging (2003/86/EG).
Kunt u de correspondentie met de Europese Commissie over een mogelijke inbreukprocedure vanwege het onjuist of onvolledig implementeren van de gezinsherenigingsrichtlijn naar de Kamer sturen? Zo nee, kunt u dan in ieder geval de argumenten van de Europese Commissie geven en toelichten? Om welke onderdelen van de gezinsherengingsrichtlijn gaat het?
Ja. Zolang de correspondentie niet in het publieke domein komt heeft de Commissie geen bezwaar tegen (vertrouwelijke) inzage.1 De gevraagde informatie kan ik derhalve ter vertrouwelijke kennisneming aan de Kamer zenden.
Zult u de wijze van implementatie van de gezinsherenigingsrichtlijn herzien naar aanleiding van het commentaar van de Europese Commissie en meer recent van de Kinderombudsman? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 4. Zoals ik u al heb laten weten ontvangt u binnenkort een uitgebreidere reactie op de aanbevelingen van het rapport «Gezinshereniging, beleid en uitvoering 2008–2013» van de Kinderombudsman.
Heeft u ook gesproken met de eurocommissaris over uw ambities om de gezinsherengingsrichtlijnen verder aan te scherpen? Zo ja, wat was haar reactie hierop? Welke acties heeft u inmiddels namens Nederland genomen om dit onderdeel uit het regeerakkoord te realiseren?
Neen. Zie het antwoord op vraag 3. Over de acties op het gezinsherenigingsdossier in het licht van het regeerakkoord wordt uw Kamer separaat geïnformeerd.
Dode dieren in een Rotterdamse dierenwinkel |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat er ongeveer honderd dieren dood en uitgehongerd zijn gevonden in kooitjes in een dierenwinkel in Rotterdam?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het kan dat er maandenlang dieren dood in kooien hebben gelegen en niemand er van wist?
Het is onmogelijk om permanent toezicht te houden op elke locatie in Nederland waar dieren worden gehouden. Voor situaties als de onderhavige is het toezicht afhankelijk van meldingen van de omgeving. Dergelijke ernstige incidenten komen wel slechts zeer incidenteel voor.
Kunt u aangeven hoeveel en welke dieren zijn aangetroffen in de dierenwinkel en of er beschermde diersoorten tussen zaten?
In de winkel zijn ongeveer 120 dode dieren aangetroffen, waarvan dertig in een vrieskist. Het gaat om zo’n dertien verschillende diersoorten zoals schildpadden, muizen, slangen, hagedis, vogelspinnen en kleine roofdieren. Er zaten twee beschermde vogelspinnen tussen. Deze komen voor op bijlage B van de CITES regelgeving.
Beschikte de betreffende beheerder over een bewijs van vakbekwaamheid en de benodigde vergunningen en is er eerder sprake geweest van overtredingen van genoemde winkelier?
Er loopt momenteel een strafrechtelijk onderzoek, waarin deze vragen worden meegenomen. In verband met het opsporingsbelang kunnen over het strafrechtelijk onderzoek geen mededelingen worden gedaan.
Deelt u de mening dat de verkoop van dieren te allen tijde goed geregeld moet zijn en goed moet worden gecontroleerd? Zo ja, bent u van mening dat er sprake is van adequaat toezicht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) wanneer dode dieren maanden dood kunnen liggen in een dierenwinkel? Zo nee, welke stappen gaat u nemen om het toezicht te verscherpen zodat misstanden zoals deze niet meer voorkomen?
De verkoop van dieren dient mijns inziens met voldoende waarborgen voor dierenwelzijn te worden omkleed. Voor een goede borging zijn een aantal maatregelen in gang gezet. Voor de voorschriften die ik voornemens ben te stellen aan de verkoop van gezelschapsdieren verwijs ik u naar het ontwerpBesluit gezelschapsdieren (bijlage bij Kamerstuk II 2011–2012 28 286, nr. 539) en het verslag van het nota overleg van 25 maart 2013 waarin dit besluit is besproken (kamerstukken 2012–2013, 31 389, nr. 125). In het besluit Gezelschapsdieren worden onder andere eisen gesteld aan de vakbekwaamheid van de handelaar, is er sprake van verplichte registratie en huisvestingseisen. Ook is het mijn streven om per 1 januari 2014 de positieflijst in werking te laten treden waardoor alleen dieren mogen worden gehouden die hiervoor geschikt zijn. Tot slot is het per 1 januari 2014 ook mogelijk om dergelijke overtredingen bestuursrechtelijk te beboeten, naast de strafrechtelijke kant.
Het toezicht op de nieuwe eisen zal worden belegd bij de NVWA en de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID). De NVWA en de LID zullen jaarlijks een gezamenlijk handhavingsplan opstellen waarin afspraken worden gemaakt over risico gericht toezicht op het besluit gezelschapsdieren zodra dat van kracht is.
Deelt u de mening dat de handel in dieren geregistreerd moet worden zodat de overheid gegevens heeft over het aantal honden, katten, konijnen, knaagdieren, vogels, reptielen en andere dieren dat jaarlijks in Nederland verkocht wordt? Zo nee, waarom niet?
In het Besluit gezelschapsdieren is een registratieplicht voor inrichtingen opgenomen. Daarnaast dienen inrichtingen een deugdelijk administratie te voeren van de dieren die in de inrichting verblijven. Dit biedt mijns inziens voldoende mogelijkheden voor toezichthouders om adequate controles uit te voeren. De administratieve lasten de gepaard gaan met een identificatie en registratieplicht voor elk individueel dier acht ik onevenredig hoog.
Teneinde over een globaal beeld van de sector te beschikken laat ik om de paar jaar de omvang van de sector in beeld brengen. Een laatste voor beeld hiervan is het rapport Feiten & Cijfers Gezelschapsdierensector 2011, van Has Den Bosch (http://edepot.wur.nl/186586).
Bent u bereid tot aanscherping van de eisen voor de verkoop van levende dieren zodat misstanden zoals deze voorkomen zullen worden en tevens de malafide handel aangepakt wordt? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid het aantal verkooppunten voor gezelschapsdieren fors te beperken?
Nee. Indien de verkoper vakbekwaam is, de koper goede voorlichting krijgt en de inrichting voldoet aan alle eisen dan kan een huisdier mijns inziens verantwoord verkocht worden.
De berichten‘Luchtalarm niet afgegaan bij brand Oosterhout’ en ‘Technisch probleem met inzet NL-Alert bij brand’ |
|
Klaas Dijkhoff (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Luchtalarm niet afgegaan bij brand Oosterhout»1 en «Technisch probleem met inzet NL-Alert bij brand»?2
Ja, deze berichten zijn mij bekend.
Hoe is de burger ingelicht tijdens de brand bij chemiebedrijf ELD in Oosterhout?
De lokale autoriteiten hebben mij gemeld dat de burger is ingelicht via Twitter en de perswoordvoering.
Is het waar dat de lokale autoriteiten via social media of andere communicatiemiddelen het advies hebben gegeven ramen en deuren te sluiten?
Lokale autoriteiten hebben via pers en via Twitter gemeld: «zeer grote brand, veel rookontwikkeling, ramen en deuren sluiten is altijd verstandig». Vervolgens hebben zij gemeld dat bewoners uit voorzorg ramen en deuren gesloten moeten houden.
Is het waar dat het luchtalarm niet is ingezet in de betreffende regio ten tijde van de brand?
Ja het is waar dat de sirene (of WAS: Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) niet is ingezet.
Deelt u de mening dat dit tegenstrijdige informatievoorziening is en tot verwarring bij de burger kan leiden?
Communicatie bij dit soort incidenten is een verantwoordelijkheid van de lokale autoriteiten. De voor de directe incidentbestrijding verantwoordelijke officieren achtten het op grond van de bedrijfsinformatie (geen gevaarlijke stoffen in de loods) en de meetresultaten niet noodzakelijk sirenes te gebruiken.
Ten aanzien van de informatievoorziening heeft de burgemeester aangegeven dat de communicatie richting inwoners van het effectgebied met meer centrale regie en inhoudelijke duidelijkheid over de feitelijke situatie plaats had moeten vinden.
Hoe beoordeelt u het bericht dat het versturen van de melding via NL-Alert in eerste instantie niet lukte?
In eerste instantie is het versturen van de melding via NL-Alert niet gelukt door een storing van een computer in de meldkamer. Van de noodprocedure om in zo’n geval een bericht via een andere meldkamer te verzenden is geen gebruik gemaakt door de regio. Naar aanleiding van dit incident is de noodprocedure nogmaals bij de meldkamer onder de aandacht gebracht.
Deelt u de mening dat, hoewel het een aanvullend middel is, NL-Alert toegevoegde waarde heeft als alarmeringssysteem en vaker getest moet worden om (technische) problemen in noodsituaties te voorkomen?
Ja. Op dit moment onderzoek ik nader op welke wijze het testen het beste kan worden uitgevoerd.
Deelt u de mening dat het verzenden van Amber Alerts via NL-Alert een goede manier is om deze testen te doen en tegelijkertijd hieraan een zinnige invulling geeft?
Het zijn twee verschillende systemen. Op dit moment is het niet mogelijk deze systemen samen te voegen. NL-Alert heeft als doel mensen te alarmeren in geval van een levens- of gezondheidsbedreigende situatie, waarbij acuut handelen om zichzelf in veiligheid te brengen noodzakelijk is. NL-Alert maakt gebruik van cell-broadcasting. Deze techniek stuurt ongevraagd berichten naar alle mobiele telefoons in een bepaald gebied. AMBER Alert is een opsporingssysteem waarbij mensen zelf mogen kiezen (via abonneren) of ze de berichten willen ontvangen of niet. Ik ben er een voorstander van om de alerteringssystemen vooralsnog hun eigen signatuur te laten behouden.
Het bericht dat er hogere handdrukken worden uitgereikt dankzij sluiproutes |
|
Arnold Merkies (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Sluiproutes naar gouden handdrukken»?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel van 1 juni jongstleden over vertrekvergoedingen in het NRC Handelsblad. Best practice bepaling II.2.8 van de Nederlandse corporate governance code (hierna: de Code) bepaalt voor Nederlandse beursvennootschappen dat een vertrekvergoeding van een bestuurder in beginsel niet meer dan één jaarsalaris mag bedragen.
Daarbij heeft de Monitoring Commissie Corporate Governance Code (hierna: de Commissie) in haar rapport van 2011 aangegeven een vertrekvergoeding bij vrijwillig vertrek niet op zijn plaats is. Uit de rapportages van de Commissie blijkt al meerdere jaren dat ondernemingen relatief vaak uitleggen dat zij afwijken van de vergoeding van maximaal één jaarsalaris van bepaling II.2.8. Het geven van uitleg bij een afwijking is in lijn met het «pas toe of leg uit» principe van de Code. Daarbij onderschrijf ik de boodschap van de Commissie in haar laatste rapport; indien als reden voor afwijking wordt gegeven dat de afspraak voortvloeit uit een contract van voor de inwerkingtreding van de Code, wordt het onderhand tijd om deze contracten te herzien zodat de vertrekvergoeding in lijn wordt gebracht met de Code.
Uit de monitoringrapportages van 2011 en 2012 blijkt dat de Code bij daadwerkelijk uitgekeerde vertrekvergoedingen zoals bedoeld in bepaling II.2.8 in bijna alle gevallen wordt nageleefd. Hierbij is onderzoek gedaan naar de mededelingen die hierover in de jaarverslagen zijn opgenomen. In 2011 zijn vijftien vertrekvergoedingen uitgekeerd. Hierbij wordt in vijf gevallen uitleg gegeven bij afwijking van de vergoeding van één jaarsalaris. Al deze vijf gevallen betreffen de uitleg dat de vergoeding afwijkt wegens een arbeidsrelatie van de bestuurder die al voor de inwerkingtreding van de Code bestond. De Commissie merkt hierbij op dat het totaal aantal vertrokken bestuurders hoger kan zijn dan de genoemde vijftien wanneer in deze telling ook de bestuurders meegenomen zouden worden die zonder vergoeding vertrokken zijn. In 2010 zijn achttien vertrekvergoedingen uitgekeerd. Daarbij zaten vier gevallen waar meer dan één jaarsalaris werd uitgekeerd. Bij twee van deze vier gevallen was sprake van niet-naleving omdat een uitleg voor afwijking ontbrak.
Ik kan op basis van de rapportages van de Commissie niet concluderen dat hierbij gebruik gemaakt wordt van sluiproutes om de Code te omzeilen. Ondernemingen hebben een wettelijke verplichting om de Code na te leven. Het is aan de aandeelhouders om te beoordelen of een onderneming de code volgens hen op de juiste wijze naleeft en hierover zo nodig de dialoog aan te gaan. Ik zou het echter wel onwenselijk vinden als ondernemingen sluiproutes bedenken om zo de vertrekvergoeding van één jaarsalaris «ongezien» te kunnen verhogen. Ik vraag de Commissie daarom om, naast aandacht voor de naleving van bepaling II.2.8, specifiek aandacht te besteden aan transparantie in het jaarverslag bij vertrek van bestuurders.
Klopt het dat in de laatste drie jaar meer dan de helft van de 42 vertrokken bestuurders bij een beursgenoteerd bedrijf een bedrag heeft meegekregen van meer dan een jaarsalaris?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de conclusie van de Vereniging van Effectenbezitters (VEB) dat aanvullingen op een ontslagvergoeding kunnen worden gekwalificeerd als sluiproute om de Nederlandse Corporate Governance Code te omzeilen? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het «voorkomen van een lange en kostbare juridische procedure» als redengeving voor afwijking van de Code voldoende om als naleving hiervan te worden getypeerd?
U vraagt of ik de uitleg «voorkomen van een lange en kostbare juridische procedure» als naleving typeer. De Commissie vraagt in haar recente rapportages aandacht voor de kwaliteit van de uitleg.
In eerste instantie houdt dit in dat de uitleg voldoende specifiek is zodat duidelijk wordt op grond van welke omstandigheid de onderneming van de Code meent te moeten afwijken. Het is uiteindelijk aan de aandeelhouders van de onderneming om te bepalen of de gegeven uitleg volstaat. De wens om lange en kostbare juridische procedures te voorkomen kan in een concreet geval legitiem zijn en het belang van een onderneming en zijn aandeelhouders dienen. Een oordeel per concreet geval zal afhangen van alle specifieke omstandigheden en is aan de algemene vergadering van de betreffende vennootschap.
Kunt u aangeven in hoeverre de werkgeversheffing bij excessieve vertrekvergoedingen van toepassing is op de vertrekregelingen in het genoemde artikel?
De pseudo-eindheffing voor excessieve vertrekvergoedingen is van toepassing op de werkgever indien het jaarloon van een werknemer van die werkgever meer bedraagt dan € 531 000 (cijfers 2013) en die werknemer een vertrekvergoeding ontvangt welke meer bedraagt dan dat jaarloon. Het meerdere wordt belast bij de werkgever met een tarief van 75% (tot en met 2012 30%).
Op basis van de in het artikel opgenomen beperkte informatie is – mede gezien de complexiteit van de pseudo-eindheffing voor excessieve vertrekvergoedingen – niet te beoordelen of de pseudo-eindheffing voor de werkgevers van de genoemde personen van toepassing is.
Heeft de invoering van de belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen een daling laten zien in het aantal excessieve beloningen bij vertrek? Zo ja, kunt u dat onderbouwen met getallen?
Ter zake van de pseudo-eindheffing voor excessieve vertrekvergoedingen zijn de in de volgende tabel opgenomen gegevens beschikbaar:
Jaar
Aantal aanslagen
Geheven (x 1 miljoen)
2009
27
€ 8,3
2010
36
€ 11,5
2011
42
€ 12,7
2012
40
€ 12,9
Uit de hierboven opgenomen tabel blijkt nog geen daling van het aantal gemelde excessieve vertrekvergoedingen bij beëindiging van de dienstbetrekking. Bedacht moet echter worden dat in een deel van deze gevallen de excessieve vertrekvergoeding het gevolg kan zijn van afspraken die vóór invoering van de pseudo-eindheffing voor excessieve vertrekvergoedingen reeds waren gemaakt.
In hoeveel gevallen is er sinds de invoering van de werkgeversheffing bij excessieve vertrekvergoedingen ook daadwerkelijk een heffing geweest naar aanleiding van een excessieve vertrekvergoeding?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een overzicht geven van de opbrengst tot op heden van de werkgeversheffing bij excessieve vertrekvergoedingen?
Zie antwoord vraag 6.
Mantelzorgers die weinig steun hebben aan hun baas |
|
Carola Schouten (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Herkent u zich in de problematiek zoals deze in het bericht «mantelzorgers hebben weinig steun aan baas» naar voren wordt gebracht?
Ik herken de problematiek. Ik deel de mening dat het belangrijk is dat werkgevers meer aandacht krijgen voor de combinatie werk en zorgtaken.
Deelt u de mening dat het, gezien de omvangrijke hervormingen in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), noodzakelijk is dat werkgevers hun beleid verbeteren voor mantelzorgers die werk- en zorgtaken met elkaar willen combineren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid met de sociale partners om tafel te zitten om nadere afspraken te maken, waarbij mantelzorg beter bespreekbaar wordt gemaakt met de werkgever en de werkgever beter gaat kijken naar de mogelijkheden en oplossingen zoals tijd voor tijd, flexibele uren en thuiswerken?
In de brief aan de Tweede Kamer over arbeid en zorg van 2 juli jl. wordt aangegeven dat er een overleg met sociale partners zal plaatsvinden over een gezamenlijke inzet op het gebied van arbeid en zorg. De komende tijd werken wij samen met de minister en staatssecretaris van OCW een «arbeid-en-zorgtop» uit die naar verwachting in het najaar zal plaatsvinden. Door gezamenlijk op te trekken in een brede «arbeid-en-zorgtop» kan een agenda worden geformuleerd die aansluit bij de behoefte op de werkvloer. Daarbij gaat het om zaken als het stimuleren van een grotere betrokkenheid van mannen bij (mantel-)zorgtaken, het creëren van flexibiliteit in het arbeidspatroon, kinderopvang en de aansluiting daarvan met het onderwijs en om aandacht voor de psychosociale arbeidsbelasting.
Welke aanvullende maatregelen worden er door u voor mantelzorgers genomen die hun zorgtaken met werk willen combineren?
Mantelzorgers kunnen gebruik maken van de mogelijkheden die worden geboden door de Wet aanpassing arbeidsduur en het kort- en langdurend zorgverlof uit de Wet arbeid en zorg. In het wetsvoorstel Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden wordt voorgesteld de werkingssfeer van het kort- en langdurend zorgverlof uit te breiden naar werknemers die zorgen voor huisgenoten die geen partner, kind of ouder zijn. Voor mantelzorgers zijn daarnaast de voorgestelde wijzigingen in de Wet aanpassing arbeidsduur van belang. Daarnaast kunnen uit de eerdergenoemde «arbeid- en zorgtop» aanvullende maatregelen volgen.
Bent u van plan in de brief over mantelzorg specifiek in te gaan op de relatie arbeid-mantelzorg?
Uw Kamer heeft 2 juli 2013 een gezamenlijke brief van VWS, SZW en OCW over arbeid en zorg ontvangen waarin wordt ingegaan hoe wij de combinatie arbeid en mantelzorg willen faciliteren. In de genoemde arbeid-en-zorgtop zal onder meer gesproken worden over het stimuleren van een grotere betrokkenheid van mannen bij (mantel-)zorgtaken. In de brief over mantelzorg ga ik daarom slechts kort in op de relatie arbeid-mantelzorg.
Het artikel ‘meer kans op een baan met een Nederlandse naam’ |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Meer kans op een baan met een Nederlandse naam»?1
Ja.
Deelt u de mening, dat het ronduit teleurstellend is dat een niet- Nederlandse achternaam de kans aanzienlijk verkleint om uitgenodigd te worden voor een sollicitatiegesprek?
Ja, ik vind dit teleurstellend. Eerder bleek ook uit het rapport «liever Mark dan Mohammed?» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (2010) dat (fictieve) niet-westerse kandidaten die volledig gelijk zijn aan autochtone kandidaten, minder kans hebben om uitgenodigd te worden voor een sollicitatiegesprek. Uit het feit dat mensen met een Nederlandse naam vaker worden uitgenodigd voor een gesprek kan echter niet worden geconcludeerd dat er in alle gevallen sprake is van discriminatie. Als er sprake is van discriminatie is dit onacceptabel en dient dit krachtig te worden bestreden. Het is aan het College voor de Rechten van de Mens of de rechter om in ieder concreet geval te beoordelen of er sprake is van een verboden onderscheid.
Wat is de stand van zaken van het overleg met sociale partners om discriminatie op de arbeidsmarkt tegen te gaan?
Op 18 februari 2013 heb ik aan de SER een advies gevraagd over discriminatie op de arbeidsmarkt. Dit wordt eind 2013 verwacht. Naar aanleiding van dit advies wil ik bezien of en zo ja welke vervolgacties op het gebied van arbeidsmarktdiscriminatie nodig zijn.
Deelt u de mening dat anoniem solliciteren breder zou moeten worden ingezet?
Uit praktijktesten met anoniem solliciteren bij verschillende gemeenten (Nijmegen 2007/2008 en Den Haag 2008) is niet naar voren gekomen dat de kans op een uitnodiging voor een sollicitant met een Nederlandse naam voor een sollicitatiegesprek groter is.
Het voorkomen en bestrijden van discriminatie op de arbeidsmarkt is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Het is de taak van de overheid om de (rand)voorwaarden te scheppen die noodzakelijk zijn om discriminatie tegen te gaan. Het is aan de werkgever om discriminatie in de werving- en selectiefase te voorkomen. Dit geldt zeker ook voor de overheid in haar rol als werkgever. Ik ben er niet voor om anoniem solliciteren te promoten.
Deelt u de mening dat de overheid daarbij een voortrekkersrol hoort te vervullen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Vanaf de gracht brallen over leiderschap in het onderwijs’ |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Paul van Meenen (D66) |
|
Suzanne Dekker (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vanaf de gracht brallen over leiderschap in het onderwijs»?1
Ja.
Herkent u het geschetste beeld van dergelijke consultancy bureaus die weinig op hebben met onderwijskwaliteit, veel invloed hebben en waarvan niet duidelijk is of zij resultaten boeken die bijdragen aan de onderwijskwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik heb geen signalen gekregen dat hiervan sprake is. Het artikel gaat voornamelijk over één adviesbureau dat door schoolbesturen is ingehuurd. Dit betreft een primaire verantwoordelijkheid van schoolbesturen. Op basis van dit artikel kan ik geen algemene uitspraak doen over het functioneren van consultancybureaus en tot de algemene conclusie komen dat «dergelijke consultancy bureaus» weinig op hebben met onderwijskwaliteit.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel opdrachten er uitstaan en hoeveel geld onderwijsinstellingen spenderen aan «Consultants for Business Excellence» (CBE) of vergelijkbare adviesbureaus?
Het departement heeft geen inzicht in dit soort specifieke uitgaven van onderwijsinstellingen.
De richtlijnen voor jaarverslaggeving vereisen dit niet.
Deelt u de mening dat onderwijsgeld zo veel mogelijk en zo effectief mogelijk aan onderwijs uitgegeven moet worden? Zo ja, welke middelen staan u ter beschikking om de uitgaven aan externe partijen in te perken wanneer nut, noodzaak en redelijkheid discutabel lijken?
Ja, het uitgangspunt is uiteraard dat onderwijsgeld zo effectief mogelijk uitgegeven moet worden. Schoolbesturen zijn binnen de kaders van wet- en regelgeving echter vrij om te bepalen op welke wijze de bekostiging naar hun mening het beste kan worden ingezet. Alleen uitgaven die niet in overeenstemming zijn met wet- en regelgeving kan ik terugvorderen. Het is aan het bestuur van de onderwijsinstelling om te bepalen of het doelmatig is om adviesbureaus al of niet in te huren en zo ja, welke dat zijn. De raad van toezicht speelt in ons systeem van checks and balances vervolgens een belangrijke rol om nut, noodzaak en redelijkheid van uitgaven aan externe partijen te toetsen.
Bent u bereid om een stevig appèl te doen op de sector, om uitgaven aan externen grondig te verantwoorden en zo veel mogelijk te beperken? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
In de Kamerbrief Versterking bestuurskracht in het onderwijs van 19 april 2013 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012/13, 33 495, nr. 10) hebben de minister en ik onze visie gegeven op professioneel bestuur en daarin ook een moreel appèl gedaan op besturen om ethisch verantwoord te handelen. Kwaliteit van onderwijs, doelmatigheid en rechtmatigheid dienen steeds centraal te staan. We hebben in die brief ook maatregelen aangekondigd om de focus daarop verder te versterken waarmee uw kamer heeft ingestemd. De brief impliceert dat bestuurders zich voortdurend moeten afvragen of het noodzakelijk is externe partijen in te schakelen om de kwaliteit van het onderwijs verder te verbeteren.
In hoeverre en op welke wijze is er sprake van samenwerking tussen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en CBE en hoe beoordeelt u dit vanuit de gewenste onafhankelijkheid van het ministerie?
De afgelopen drie jaren zijn de volgende opdrachten aan CBE verstrekt: in 2011 is een bedrag van € 505,– betaald voor deelname aan een internationaal onderwijscongres. In 2012 is € 3.130,– betaald, dit betrof een bijdrage aan een vierdaagse studiereis naar Noorwegen. In 2013 wordt een bedrag van € 484,– uitgegeven voor een bijdrage aan het onderwijscongres «Making Shift Happen».
Hoeveel geld is door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uitgegeven aan opdrachten en inhuur van CBE en vergelijkbare adviesbureaus? Kunt u dit per jaar uitsplitsen?
Over de inhuur van vergelijkbare adviesbureaus wordt jaarlijks aan de Tweede Kamer gerapporteerd in de bijlage externe inhuur bij het Jaarverslag. In 2011 is aan het type externe inhuur «organisatie- en formatieadvies» € 779.000,– uitgegeven, in 2012 waren de uitgaven € 461.000,–. De uitgaven aan vergelijkbare adviesbureaus maken hier onderdeel van uit.
Wapenleveranties aan Indonesië |
|
Harry van Bommel (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel « Italian Munition Gives Naval Gun Ground Attack Capability»? Klopt het dat het nieuwe type munitie «Vulcano 76» voor de boordkanonnen van fregatten speciaal ontwikkeld is voor gebruik tegen doelen op land?1
Het artikel is bekend. Gegeven het feit dat Nederland niet betrokken is bij de ontwikkeling van Vulcano 76mm munitie, kan niet met zekerheid worden gezegd wat het oogmerk van de ontwikkeling is.
Is het waar dat Nederland meebetaalt aan de ontwikkeling van dit type munitie? Zo ja, voor welk bedrag?
Nederland is niet betrokken bij de ontwikkeling van Vulcano 76 mm munitie. Wel neemt Nederland sinds 2003 deel aan de ontwikkeling van Vulcano 127 mm Extended Range munitie; daaraan is voor ongeveer € 6,2 miljoen meebetaald door het ministerie van Defensie.
Wordt dit type munitie (in de toekomst) gebruikt op de vier fregatten die geleverd worden aan Indonesië?
De schepen worden uitgerust met een 76 mm kanon van het in het artikel genoemde Italiaanse bedrijf. Het is niet bekend bij welk bedrijf Indonesië munitie zal aanschaffen voor dit kanon.
Deelt u de mening dat deze bewapening de fregatten geschikt maakt voor het bombarderen van landdoelen en dus ook eventueel van rebellen die het Indonesische leger bestrijden?
In theorie kan vanaf een fregat met een dergelijk kanon ook op landdoelen worden geschoten. Het is niet bekend dat dergelijke voorvallen in Indonesië hebben plaatsgevonden.
Is een dergelijke inzet niet strijdig met uw stelling: «Het ligt niet voor de hand dat onderhavige goederen zullen bijdragen aan het toenemen van interne spanningen, mede gelet op het feit dat materieel van de Indonesische marine hierbij niet wordt ingezet.»?2
De levering van fregatten aan Indonesië is zorgvuldig getoetst aan de acht criteria voor wapenexport. Sinds de democratisering van Indonesië vanaf 1998 is geen geval bekend van betrokkenheid van materieel van de Indonesische marine bij mensenrechtenschendingen of interne onderdrukking.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen Overleg over wapenexport op 3 juli?
Deze vragen worden op de kortst mogelijke termijn beantwoord.
Het afluisteren van internetverkeer |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is het project «Argo 2» en wie is de opdrachtgever van dit project? Wat is het project «Symbolon» en wat is de toekomst van dit project? Wat is «AMS-IX» (Amsterdam Information Exchange)?
Argo II is een project van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) om de bestaande systemen om informatie uit communicatiemiddelen te verwerken tot inlichtingen (Signal Intelligence of Sigint) te vernieuwen. De opdrachtgever is het Ministerie van Defensie. Inlichtingen afkomstig uit Sigint leveren een significante bijdrage aan de bescherming van de troepen in uitzendgebieden. De AIVD is naar aanleiding van de geïntensiveerde samenwerking met de MIVD gaan deelnemen aan het project als medebehoeftesteller.
Het project maakt deel uit van het ICT-Rijksdashboard. Zie ook: https://www.rijksictdashboard.nl/
Het project Symbolon heeft tot doel de sigint- en cyber-capaciteiten van de AIVD en de MIVD te bundelen in een gezamenlijke Sigint-Cyber-eenheid van en voor de beide diensten. Ook de Nationale Sigint Organisatie (NSO) gaat in deze eenheid op. Deze samenvoeging is de meest vergaande vorm van samenwerking tussen de beide diensten tot dusver. Zij is in het belang van de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de inspanningen van de inlichtingenen veiligheidsdiensten. Eind 2012 is een kwartiermakerorganisatie ingesteld, die is samengesteld uit AIVD- en MIVD-medewerkers. Een kwartiermaker van Defensie geeft leiding aan de oprichting van de nieuwe eenheid. U bent hierover geïnformeerd met het jaarverslag van de MIVD (Kamerstuk 29 924, nr. 96) en het jaarverslag van de AIVD (Kamerstuk 30 997 nr. 52).
De Amsterdam Information Exchange (AMS-IX) is het belangrijkste internetknooppunt van Nederland en het op één na grootste ter wereld. Een zeer groot deel van het internetverkeer met het buitenland en het dataverkeer tussen Nederlandse internetproviders wordt afgehandeld via het netwerk van de AMS-IX. De AMS-IX is een onafhankelijke organisatie zonder winstoogmerk. Zie ook: https://ams-ix.net
Waarom is het bedrijf NICE Systems, samen met het Amerikaanse Accenture, na een geheime aanbesteding aangesteld om – middels Nederlandse dochterondernemingen – het internetknooppunt AMS-IX af te tappen? Waarom is het afluisteren van gevoelige informatie uitbesteed aan een commercieel bedrijf, waarvan de aandelen vrij verhandelbaar zijn? Waarom is gekozen voor een bedrijf dat nauwe banden heeft met de Israëlisch geheime dienst?
De Wet in de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 staat het ongericht aftappen van de AMS-IX niet toe. Er is geen betrokkenheid van een leverancier, rechtstreeks of via dochterondernemingen, bij de verwerving van Sigint.
Het aantal potentiële leveranciers voor het Sigint-platform is beperkt. De functionele specificaties voor het nieuwe platform geven inzage in de modus operandi van de MIVD en zijn derhalve staatsgeheim gerubriceerd. Alle potentiële leveranciers werken gezien de aard van de gevraagde dienstverlening veel met overheden samen. De leverancier die het beste voldeed aan de voor de aanbesteding relevante criteria kreeg de opdracht gegund.
De aard van de gebruikte technieken, de relaties, de herkomst en de met het systeem te verwerken informatie maakt dat de omgang met deze bedrijven altijd terughoudend en waakzaam verloopt. In de implementatiefase zijn diverse maatregelen genomen om de veiligheid, vertrouwelijkheid en de integriteit van de informatie te waarborgen. Deze maatregelen gelden voor vele systemen waarmee inlichtingen worden verworven en verwerkt, alsmede voor de daarbij behorende leveranciers.
Over de modus operandi van de AIVD en de MIVD worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Klopt het dat bij het aftappen van het internetknooppunt AMS-IX gebruik wordt gemaakt van datamining, een middel waarvan u tot nu toe afstand heeft genomen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat deze geheime aanbesteding is uitgegaan van de Nationale Sigint Organisatie (NSO)? Hoeveel geld is met deze aanbesteding gemoeid?
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 1. De opdrachtgever is het Ministerie van Defensie. Met de aanbesteding is € 17 miljoen gemoeid.
Wat voor soort informatie stond in de aanvullende briefing die bedrijven kregen die serieuze interesse toonden voor deze aanbesteding? Bent u bereid de Kamer inzage te geven in deze aanvullende briefing?
Het betrof een toelichting en verdieping op de functionele specificaties waar het systeem aan dient te voldoen. De functionele specificaties zijn staatsgeheim.