De vrijheid van telecombedrijven bij het aanbieden en in rekening brengen van mobiel dataverkeer |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van het VARA-programma Kanniewaarzijn waarin wordt bericht dat door het ontbreken van wetgeving telecomaanbieders van mobiel dataverkeer consumenten op onevenredig hoge kosten kunnen jagen?1
Ik vind het erg vervelend als een consument wordt geconfronteerd met zulke onverwachte, hoge rekeningen, ondanks dat maatregelen zijn en worden getroffen door aanbieders.
Bent u van mening dat het zeer onwenselijk is dat consumenten geen enkele bescherming genieten tegen ongemerkt internetgebruik met torenhoge rekeningen tot gevolg?
Ja, het zou onwenselijk zijn als de consument geen enkele bescherming geniet tegen ongemerkt internetgebruik met torenhoge rekeningen tot gevolg, maar dat is niet het geval. Er zijn beschermingsmaatregelen die vooral gericht zijn op het voorkomen van zulke hoge rekeningen door de consument goed te informeren over de aangeboden diensten en de kosten daarvan en door de consument meer inzicht in en grip te geven op zijn verbruik.
Zo dient de consument op grond van grond van de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen (Rude)2 geïnformeerd te worden over de tarieven, zoals het buitenbundeltarief. Daarnaast hebben aanbieders medio 2012 de gedragscode «Transparantie Mobiel Datagebruik» afgesloten. De gedragscode heeft betrekking op transparantie en voorlichting zodat de consument een abonnement kan kiezen die het beste aansluit op zijn datagebruik. Zo is in de gedragscode opgenomen dat aanbieders aan de consument de mogelijkheid bieden om tussentijds de kosten te monitoren, bijvoorbeeld om via een «mijn klantomgeving» of via een door de aanbieder aangeboden applicatie na te gaan hoeveel data is verbruikt of hoeveel tegoed er nog over is. Ook worden consumenten actief door de aanbieder geïnformeerd bij het bereiken van een bepaald verbruik (bijvoorbeeld wanneer 80% van de databundel is verbruikt) via een waarschuwings-sms.
Daarnaast kan de consument kiezen voor uiteenlopende abonnementen die extra waarborgen bieden:
Mochten zich onverhoopt toch hoge rekeningen voordoen, zoals het tv-programma «Kanniewaarzijn» heeft laten zien, dan zal in het concrete geval moeten worden bekeken waar het fout is gegaan. Aanbieders hebben vaak een coulancebeleid bij hele hoge rekeningen. Indien de aanbieder en de consument er samen niet uitkomen, kan de consument bij een meningsverschil over de factuur naar de Geschillencommissie (Elektronische Communicatiediensten) stappen die dan daar een uitspraak over doet. De betrokken partijen moeten zich dan houden aan die uitspraak.
Vindt u het fatsoenlijk en gewenst dat telecombedrijven het mobiel dataverkeer, dat buiten de bundel van het abonnement valt, 8600% duurder in rekening brengt bij de consument, zoals het voorbeeld in de televisie-uitzending laat zien?
Ik heb hier geen oordeel over. Bij veel abonnementen is het buitenbundeltarief hoger dan het binnenbundeltarief en het verschil kan inderdaad een veelvoud zijn. Er zijn ook abonnementen verkrijgbaar waarbij het verschil tussen binnen- en buitenbundeltarieven kleiner is of geen enkel verschil kent. Ik heb echter geen oordeel over wat het maximale verschil tussen binnen- en buitenbundeltarieven zou mogen zijn. Indien er sprake is van een hoog tarief per MB kan bij een excessief dataverbruik de rekening snel oplopen.
Daar moet de consument voor gewaarschuwd worden en dat vereist transparantie richting de consument, waarvoor het nodige is geregeld en afgesproken. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2.
Hoe kan het dat mensen die de provider hebben gevraagd data te blokkeren toch geconfronteerd worden met kosten?
Dat zal per concreet geval bekeken moeten worden. In algemene zin kan ik hierover niets zeggen.
Wat vindt u ervan dat klanten zelfs in dit soort uitzonderlijke gevallen, vanwege het door hun providers opgevoerde «recht op privacy», geen inzage kunnen krijgen in hun dataverkeer?
Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken – of diensten mogen op grond van de Telecommunicatiewet (en Europese privacyrichtlijnen) verkeersgegevens in beginsel uitsluitend verwerken voor zover dat nodig is om communicatie over te brengen. Daarnaast mogen zij deze gegevens slechts verwerken voor zover dat nodig is voor een aantal in de wet omschreven doelen, zoals facturering. Voor de facturering van consumenten is slechts noodzakelijk dat het volume van het datagebruik wordt bijgehouden. Het is voor de facturering niet nodig dat er bijvoorbeeld is bijgehouden welke website of applicatie een consument gebruikt op welk tijdstip en hoe lang. Aanbieders mogen dergelijke gegevens dan ook niet verwerken en moeten die gegevens vernietigen of anonimiseren zodra de betrokken communicatie stopt. Ik vind het belangrijk dat de persoonsgegevens en privacy van consumenten goed worden beschermd.
Als een consument op een gedetailleerder niveau een beeld wil krijgen van het dataverbruik van de door hem gebruikte internettoepassingen, zou hij een datateller op zijn mobiele telefoon kunnen installeren. Daarop kan worden bijgehouden hoeveel data diverse toepassingen hebben verbruikt, zoals e-mail of geïnstalleerde applicaties.
Bent u bekend met de reactie van uw voorganger, de toenmalige minister Verhagen, op de uitzending van Tros Radar2 waarin hij verklaart dat de verantwoordelijkheid bij de aanbieders ligt en dat deze aanbieders bezig zijn met verschillende initiatieven om consumenten beter te informeren? Deelt u deze mening en vindt u dat de initiatieven van de aanbieders geleid hebben tot het gewenste resultaat?
Ja, ik ben bekend met de reactie van mijn voorganger. Ik vind het allereerst de verantwoordelijkheid van de aanbieders om consumenten goed te informeren over hun producten en diensten. Dat vinden de aanbieders ook en zij hebben hiertoe medio 2012 de gedragscode «Transparantie Mobiel Datagebruik» gesloten. Daarin zijn afspraken gemaakt om de consument beter te informeren over kosten mobiel datagebruik bij het afsluiten van een abonnement en om de consument meer grip te laten krijgen op het verbruik, zoals het sturen van een waarschuwings-sms bij het bereiken van een bepaald verbruik. Hierover is de Kamer bij brief4 van 16 juli 2012 over geïnformeerd. In de tegelijkertijd met deze beantwoording meegestuurde kamerbrief over consumentenonderwerpen in de telecommarkt heb ik gemeld dat de aanbieders nog met aanvullende maatregelen zullen komen. Tevens heb ik hierbij aangegeven dat de aanbieders en mijn Ministerie de gedragscode deze zomer zullen evalueren. Dan zullen we opnieuw bekijken hoe het gaat met het voorkomen van deze zogeheten «bill shocks».
Deelt u de mening dat er behoefte is aan ten eerste een verplichting voor telecombedrijven om klanten te waarschuwen als er teveel dataverbruik is en ten tweede aan een optie voor consumenten om bij het afsluiten van contracten de mogelijkheid te hebben om bij overschrijding van de bundel het dataverbruik te laten blokkeren zoals de Europese regelgeving omtrent roaming? Zo ja, op welke wijze gaat u deze oplossingen in wet- en regelgeving verwerken?
Nee, de aanbieders hebben afgesproken de consument in een vroegtijdig stadium actief te waarschuwen per sms, bijvoorbeeld wanneer de consument 75% of 90% van zijn bundel heeft verbruikt. Daarnaast zijn er allerlei toepassingen voor consumenten beschikbaar om hun verbruik continue bij te houden. Als de consument het laten blokkeren van de mobiele internetdienst bij het overschrijden van de databundel, een bepaald bedrag of datavolume erg belangrijk vindt, dan kan hij een abonnement kiezen waarbij deze dienst wordt aangeboden. Als een consument een abonnement wil zonder buitenbundelkosten, dan zijn hiervoor ook alternatieven beschikbaar. Consumenten hebben niet dezelfde behoeften. Niet alle consumenten willen van mobiel internet worden afgesloten zodra zij hun bundel hebben overschreden.
Een belastingaanslag over wateronttrekking ten behoeve van een installatie voor warmte-koudeopslag |
|
Paulus Jansen , Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Was een installatie voor warmte-koudeopslag (WKO), waarbij ten behoeve van gebouwverwarming en -koeling water aan de ondergrond onttrokken wordt, terwijl tegelijkertijd op korte afstand een gelijke hoeveelheid water geïnjecteerd wordt, belastingplichtig op grond van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm)?
Op grond van de tot 1 januari 2012 geldende tekst van de Wet belastingen op milieugrondslag werd grondwaterbelasting geheven ter zake van het onttrekken van grondwater. Daarbij was het onttrekken ten behoeve van koude- en warmteopslag vrijgesteld, mits voldaan was aan drie voorwaarden. Ten eerste moest voor het onttrekken en terugvoeren van het water een vergunning zijn verleend ingevolge de (Grond)waterwet. Ten tweede moest het water worden onttrokken en teruggevoerd in overeenstemming met de in die vergunning gestelde voorwaarden. Ten derde moest het water na de onttrekking in een gesloten systeem volledig worden teruggevoerd in hetzelfde watervoerende pakket als waaraan het was onttrokken.
De genoemde beperkingen van de vrijstelling waren destijds uitdrukkelijk in de wet opgenomen. De voorwaarde dat het water in een gesloten systeem volledig teruggevoerd moest worden in hetzelfde watervoerende pakket als waaraan het was onttrokken, diende om te voorkomen dat de onttrekking zou leiden tot vermindering of kwaliteitsverlies van het grondwater in dat watervoerende pakket. De koppeling van de vrijstelling aan een vergunning ingevolge de (Grond)waterwet en aan de daarin gestelde voorwaarden diende om het provinciale toezicht in het kader van het grondwaterbeheer te ondersteunen. Ingeval de vergunning slechts was verleend tot een bepaalde maximum hoeveelheid, vonden onttrekkingen boven dat maximum niet plaats in overeenstemming met de in de vergunning gestelde voorwaarden. Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 30 september 2011 (BNB 2011/268) heeft beslist, was in dat geval over de hoeveelheid waarmee het maximum overschreden werd, grondwaterbelasting verschuldigd.
Het is mede gelet op het gelijkheidsbeginsel vast beleid, dat de inspecteur in alle gevallen waarin blijkt dat de vrijstelling is toegepast zonder dat aan de voorwaarden ervoor was voldaan, de verschuldigde grondwaterbelasting naheft. In verband met de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik over concrete gevallen geen mededelingen doen. Het is mij echter niet gebleken, dat de inspecteur de wettelijke bepalingen ter zake van de vrijstelling en de daarop betrekking hebbende jurisprudentie onjuist heeft geïnterpreteerd.
Zo ja, was dit expliciet de bedoeling van de wetgever of is het een interpretatie van de belastinginspecteur? Wat is de ratio om een belasting op te leggen voor grondwateronttrekking terwijl er feitelijk sprake is van een gesloten grondwaterbalans?
Zie antwoord vraag 1.
Zo nee, hoe is het mogelijk dat nietsvermoedende bewoners van 21 ecowoningen met WKO-installatie in Etten-Leur, 9 jaar na oplevering van hun woning, een aanslag op grond van de Wbm ontvangen? Bent u bereid om een instructie te doen uitgaan dat deze interpretatie van de wet niet juist is?
Zie antwoord vraag 1.
Kan een overzicht worden gegeven van de benodigde vergunningen en de fiscale aspecten van een WKO-installatie met ingang van 1 januari 2013?
Voor onttrekking van grondwater door middel van een inrichting voor warmte-koudeopslag is ingevolge de Waterwet een vergunning van de Provincie vereist. De onttrekking is sinds 1 januari 2012 niet meer belast met grondwaterbelasting, aangezien de grondwaterbelasting met ingang van die datum is afgeschaft. Vereenvoudiging of verduidelijking van de fiscale regelgeving is dan ook niet meer aan de orde.
Is de casus Etten-Leur aanleiding voor vereenvoudiging c.q. verduidelijking van de regelgeving? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 17 april 2013?
De antwoorden op de vragen treft u bij dezen aan.
Het bericht dat een Syrische familie wordt uitgezet naar Polen |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending over de voorgenomen uitzetting van een Syrische familie naar Polen?1
Zoals uw Kamer bekend is, vind ik het niet wenselijk om in de beantwoording van Kamervragen in te gaan op individuele aspecten van een zaak. Dit geldt ook voor een deel van de hier gestelde vragen die een individueel karakter hebben. Wel licht ik graag het relevante beleid toe en beantwoord ik de gestelde beleidsmatige vragen.
Wat is de status van de Nederlandse asielaanvraag van deze Syrische familie?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de klachten die er zijn over het opvangregime in Polen en de onmenselijke en vernederende manier waarop vreemdelingen daar worden behandeld?2 Wat is uw reactie op deze uitspraken en bevindingen? Wordt deze informatie betrokken bij het besluit of een Dublinclaim zal worden ingediend bij Polen? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoorden van heden op de schriftelijke vragen van het lid Maij (PvdA), waarin ik inga op het rapport en de wijze waarop de Dublin Verordening wordt toegepast.
Deelt u de mening dat de inbewaringstelling van een gezin met minderjarige kinderen dat een asielaanvraag heeft ingediend in strijd is met in ieder geval de artikelen 15 tot en met 17 van de Terugkeerrichtlijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt dit meegenomen in het oordeel of deze familie wordt teruggestuurd naar Polen? Gaat u hierover in gesprek met Polen?
Het is niet aan de Nederlandse regering om te controleren of een stelsel in een andere lidstaat strijdig is met het EU-recht. Ieder EU-land is verantwoordelijk voor de uitvoering van de EU-wetgeving in zijn interne rechtsorde (tijdige omzetting, overeenstemming en correcte toepassing). De Europese Verdragen bepalen dat de Europese Commissie over de correcte toepassing van het EU-recht waakt. Als een EU-land het EU-recht niet eerbiedigt, kan de Europese Commissie op grond van artikel 258 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie tegen die inbreuk optreden en zo nodig een zaak aanhangig maken bij het Hof van Justitie.
Meer in het algemeen kan ik u wel antwoorden dat sec een verblijf in bewaring tijdens de behandeling van het asielverzoek niet in strijd is met het EU-asielrecht.
Bent u bekend met de uitspraak van het Hof van Justitie dat overdrachten op grond van Verordening Dublin II niet mogen plaatsvinden wanneer (in dit geval) Nederland niet onkundig is van het feit dat door fundamentele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen asielzoekers in (in dit geval) Polen een reëel risico lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen? Hoe wordt dit uitgangspunt meegenomen in het Nederlandse asielbeleid en dan vooral bij de beoordeling of sprake is van Dublin II-situatie?3
Ja, ik ben bekend met dit arrest. Het vertrouwensbeginsel tussen de EU-lidstaten vormt de kern van het Dublinsysteem. Dit betekent dat de Nederlandse regering er, behoudens tegenbewijs, op mag vertrouwen dat de andere lidstaat, in dit concrete geval Polen, zijn internationale verplichtingen jegens asielzoekers nakomt. Door zowel het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (M.S.S. tegen België en Griekenland, no. 30696/09) als het Hof van Justitie (N.S. tegen VK, no. C- 411/10) zijn in 2011 arresten gewezen over de grenzen waarbinnen uitvoering kan worden gegeven aan het interstatelijke vertrouwensbeginsel. Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen van het lid Maij heb aangegeven, mag een overdracht naar een lidstaat niet plaatsvinden indien de vreemdeling in die lidstaat onmenselijk of vernederend wordt behandeld in de zin van artikel 3 EVRM of artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de EU. Voorafgaande aan de overdracht van een asielzoeker wordt door de IND, en indien beroep is ingesteld door de rechtbank, getoetst of de overdracht niet in strijd is met deze bepalingen. De verklaringen van de betrokken vreemdeling en de rapporten van ngo’s worden hierbij betrokken. Zoals ik in mijn antwoorden aan het lid Maij ook heb aangegeven betekent een niet-naleving van een afzonderlijke bepaling uit (bijvoorbeeld) de EU-Opvangrichtlijn niet per definitie dat de asielzoeker in die lidstaat daarmee ook onmenselijk of vernederend wordt behandeld in de zin van artikel 3 EVRM of artikel 4 van het Handvest. Daarbij geldt dat indien de vreemdeling van mening is dat een lidstaat bijvoorbeeld de bepalingen uit de Opvangrichtlijn niet ten volle naleeft, dit in beginsel door hem moet worden opgebracht in de desbetreffende lidstaat.
Op welke wijze is onderzocht of de familie een zorgvuldige asielprocedure heeft kunnen starten in Polen? In hoeverre worden klachten van asielzoekers over mensenrechtenschendingen en slechte medische zorg in het eerste land van binnenkomst meegenomen in de afweging om hen daarnaar terug te sturen?
Zoals ik heb aangegeven acht ik het in beginsel onwenselijk inhoudelijke informatie te verstrekken over individuele gevallen. Meer in het algemeen kan ik antwoorden dat de verklaringen van een asielzoeker worden betrokken bij de toets of hij bij terugkeer in het eerste land van binnenkomst een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van de meergenoemde bepalingen. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn antwoorden op de vragen van het lid Maij kan uit de mij bekende rapporten niet worden opgemaakt dat asielzoekers in Polen structureel toegang tot de asielprocedure, opvang of medische zorg wordt onthouden.
Erkent u dat de verschillen tussen landen en hun asielprocedures en opvangvoorzieningen nu niet opgelost kunnen worden door het Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel? Erkent u dat hierdoor vluchtelingen de kans lopen de dupe te worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat zij nog steeds het risico lopen om alsnog blootgesteld te worden aan onmenselijke of vernederende behandelingen? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Door de beide EU-wetgevers, Raad en Europees Parlement, is recent een politiek akkoord bereikt over de herschikte asielverordeningen en richtlijnen die de wettelijke grondslag vormen van de tweede fase van het GEAS. Medio 2013 wordt deze wetgeving formeel aangenomen. Met de herschikte verordeningen en richtlijnen, waaronder de Opvangrichtlijn, worden de asielstelsels in de lidstaten in verdergaande mate geharmoniseerd. Echter ook in deze tweede fase van het GEAS zullen er verschillen blijven bestaan in asielprocedures en medische- en opvangvoorzieningen. Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 5 zijn aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel grenzen gesteld en mag een overdracht in kader van de Dublin Verordening niet plaatsvinden indien deze in strijd is met artikel 3 EVRM of artikel 4 van het Handvest. Deze toets zal ook centraal staan bij de toepassing van de Dublin Verordening in de tweede fase van het GEAS.
Bent u tot slot bereid de zaak van deze Syrische familie te herzien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De aanwezigheid van huisdieren in voedsel en veevoer |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat er in Spanje straathonden, aangereden wild en huisdieren worden verwerkt in producten die onder meer verkocht werden als grondstof voor voer en de mogelijkheid bestaat dat dit voer ook aan Nederlandse bedrijven is geleverd?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
De Spaanse autoriteiten zijn in januari 2013 een onderzoek gestart naar aanleiding van een verdenking dat dode gezelschapsdieren verwerkt werden tot diermeel en dat deze verwerkte dierlijke eiwitten gebruikt zouden worden in de productie van voeder voor gezelschapsdieren. Uit het Spaanse onderzoek blijkt dat het diermeel (verwerkte dierlijke eiwitten) van het verwerkingsbedrijf geen honden DNA bevat. Daarmee is voor de Spaanse autoriteiten dit spoor gesloten.
Is het waar dat Spaanse bedrijven honden- en kattenvlees in gehakt hebben verwerkt en een Nederlands bedrijf hier ook van wordt verdacht?2 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 bleken alle monsters negatief te zijn op honden DNA. Ook over de link naar een Nederlands bedrijf is vanuit de contacten met de Spaanse autoriteiten geen aanwijzing gekomen. Op 5 april jl. is door de Spaanse autoriteiten gemeld dat er geen RASFF-melding (Rapid Alert System for Food and Feed) valt te verwachten omdat daar geen aanleiding toe is.
Hoe verhouden de berichten over de aanwezigheid van straathonden, gezelschapsdieren en aangereden dieren in voer en de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven zich tot uw antwoorden op eerdere vragen3 waarin u aangeeft dat er in Nederland geen sprake is van dit soort frauduleuze praktijken, die bovendien de voedselveiligheid in gevaar brengen?
Zie antwoord op vraag 1 en 2. Spaans onderzoek heeft opgeleverd dat er geen honden DNA in de producten is aangetroffen. Omdat er geen bewijs is dat illegale materialen zijn verhandeld heeft Spanje geen meldingen gedaan.
Acht u de controle van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op (gezelschaps) diervoeding van voldoende kwaliteit? Zo ja, hoe verklaart u dat de aanwezigheid van onder andere straathonden en gezelschapsdieren in de voeding niet is opgemerkt? Zo, nee wat gaat u doen om de controle aan te scherpen en op welke termijn gebeurt dat?
Ja. Bij de petfoodbedrijven controleert de NVWA op de aanvoer van dierlijk materiaal en op de etikettering van het petfood (risicogebaseerd). Deze controles acht ik voldoende. In Nederland zijn er geen aanwijzingen voor aanwezigheid van huisdieren in voeding of veevoer.
Kunt u bevestigen dat het in de Betuwe gevestigde bedrijf dat gespecialiseerd is in het vervoer van verwerkte dierlijke eiwitten een vergunning van de NVWA heeft voor het handelen in dierlijke bijproducten?4 Zo ja, bent u bereid om deze vergunning in te trekken als blijkt dat het bedrijf bewust ook handelde in producten afkomstig van zwerfdieren, aangereden wild en gezelschapsdieren en waarom wel of niet?
Het bedrijf in de Betuwe heeft een registratie als handelaar van verwerkte dierlijke eiwitten (diermeel). Als een bedrijf betrokken is bij handel in illegale producten zal de NVWA optreden. De bestraffing kan bestaan uit boetes, strafrechtelijke vervolging en/of intrekken van de registratie. Dit laatste betekent dat het bedrijf niet meer mag handelen. De vorm van bestraffing is afhankelijk van de ernst van de overtreding.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de eigenaar van de in Zaltbommel gevestigde groothandel in kracht- en mengvoer dat het niet erg is als honden hondenvlees te eten krijgen omdat ze elkaar in de natuur immers ook opeten?5
Vanuit biologisch oogpunt bezien klopt het dat honden of hondachtigen in de natuur elkaar kunnen opeten. In Europa is echter het gebruik van honden (gezelschapsdieren) voor menselijke en dierlijke consumptie wettelijk niet toegestaan.
Deelt u, onder andere met het oog op voedselveiligheid en ziektebeperking, de mening van de eigenaar van het in Zaltbommel gevestigde Cagemax? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u voorkomen dat er producten van honden of katten worden verwerkt in gezelschapsdiervoeding?
In de Europese regelgeving, in Nederland via de Wet dieren geïmplementeerd, is het gebruik van gezelschapsdieren voor de productie van verwerkte dierlijke eiwitten ten behoeve van gebruik als diervoedergrondstof, verboden. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat in Nederland dit verbod wordt overtreden.
Kunt u uitleggen waarom de NVWA vooralsnog geen alarm slaat naar aanleiding van deze vormen van voedselfraude?
De Spaanse autoriteiten hebben geen melding gemaakt van betrokkenheid van Nederlandse bedrijven. Bovendien is er geen honden DNA aangetroffen in diermeel. Dit is voor de NVWA reden om geen alarm te slaan.
Hoe beoordeelt u het feit dat Spanje nog geen melding heeft gemaakt van deze fraudepraktijken via het Europese alarmeringssysteem RASFF en kunt u aangeven hoe hier vanuit de EU naar wordt gekeken?
Zie antwoord op vraag 2.
Bent u bereid in Europa aan te geven dat het onacceptabel is dat Spanje haar verantwoordelijkheid niet neemt door geen melding te maken van deze praktijken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het RASFF-systeem is een systeem waarmee lidstaten elkaar informeren als er een gezondheidsrisico wordt geconstateerd.
Een lidstaat die informatie heeft over levensmiddelen of diervoeders die een ernstig risico voor de gezondheid vormen moet onmiddellijk de Europese Commissie op de hoogte stellen met behulp van het RASFF-systeem. Zoals eerder vermeld ziet Spanje geen reden voor een RASFF melding, omdat er geen bewijs is dat illegale materialen zijn verhandeld.
Kunt u bevestigen dat er stukjes dolfijn zijn aangetroffen in blikjes tonijn?6 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Nee. Over de berichtgeving n.a.v. het onderzoek heeft IMARES zelf op 19 maart onderstaand bericht op haar website heeft geplaatst:
«De aanwezigheid van dolfijn in blikken tonijn is….nooit onderwerp van onderzoek geweest. In 2010 is wel een kleinschalig onderzoek uitgevoerd waaruit bleek dat erfelijk materiaal (DNA) van dolfijn kon worden aangetoond in de onderzochte ingevroren pakken tonijn. Dat heeft waarschijnlijk voor de verwarring gezorgd. Uit deze resultaten kunnen echter geen conclusies worden getrokken over andere dan de onderzochte tonijnproducten en ook niet over het voorkomen van soortvreemd DNA in blikproducten.»Imares en producenten werken momenteel aan het ontwikkelen van een keurmerk dat garandeert dat visproducten geen sporen van andere soorten bevatten.»
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van dolfijn in tonijnproducten is veroorzaakt door de methode van tonijnvangst en dat deze huidige methoden onverantwoord zijn met het oog op de bijvangst die ze veroorzaken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid er in Europa voor te pleiten dat vangstmethoden die dergelijke bijvangst tot gevolg hebben verboden moeten worden en waarom wel of niet?
Het is bekend dat dolfijnen in sommige visserijen worden bijgevangen, maar het is de vraag of dat ook automatisch de oorzaak is. Als er sprake is van dolfijn DNA in tonijn producten, zullen de betreffende controle agentschappen alle mogelijke oorzaken moeten onderzoeken. De EU heeft reeds in 2004 maatregelen genomen om de bijvangst van dolfijn- en walvisachtigen in kaart te brengen en te voorkomen. Deze verordening is niet voldoende effectief gebleken. Uw Kamer is geïnformeerd over de evaluatie van de Europese Commissie hierover (31 oktober 2011).
Ik pleit er in Brussel dan ook voor dat onder de nieuwe technische maatregelen (in het kader van het nieuwe Gemeenschappelijke Visserij Beleid) wél effectieve voorwaarden worden gesteld. Mijn inzet is dat visserij mogelijk blijft met een minimum aan bijvangsten van kwetsbare diersoorten.
Trauma's in de schoolbank |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de radio-uitzending «Trauma’s in de schoolbank»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze kinderen – die veelal getraumatiseerd zijn door hun ervaringen gecombineerd met de onzekerheid over een eventuele uitzetting – meer ondersteuning behoeven dan normale kinderen? Zo nee, waarom niet? Bent u van mening dat zolang deze kinderen in Nederland verblijven zij recht hebben op goed onderwijs dat is aangepast aan hun specifieke behoeftes?
Ik zou me kunnen voorstellen dat deze kinderen andere ondersteuning behoeven dan normale kinderen. Er wordt momenteel geïnventariseerd welke kosten de leerlingpopulatie van een AZC-school die is verbonden aan een Gezinsopvang locatie met zich meebrengt. Als er blijkt dat er sprake is van meer kosten dan waar in de bekostiging rekening mee is gehouden, ligt een oplossing in de financiële sfeer voor de hand. De concrete uitwerking hiervan vindt zo spoedig mogelijk plaats, zodat deze met ingang van het nieuwe schooljaar geïmplementeerd zou kunnen worden. Alle kinderen in Nederland hebben recht op goed onderwijs, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met hun behoeftes.
Deelt u de mening dat het vanwege de bijzondere omstandigheden van deze kinderen en de niveauverschillen tussen de kinderen niet mogelijk is om deze kinderen te plaatsen in een gemiddelde groepsgrootte van 24 kinderen, maar dat zij in een veel kleinere groep van 10–12 leerlingen zouden moeten zitten? Zo ja, waarom worden deze scholen dan toch bekostigd als waren het normale scholen met een normale leerlingenpopulatie? Zo nee, waarom niet?
AZC-scholen worden niet bekostigd voor een gemiddelde groepsgrootte van 24 kinderen. AZC-scholen hebben veel gewichtenleerlingen en ontvangen voor deze leerlingen gewichtenmiddelen. Deze middelen worden onder andere ingezet om extra leerkrachten aan te trekken, waardoor er kleinere groepen samengesteld kunnen worden.
In het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat er momenteel een inventarisatie plaats vindt welke extra kosten de opvang van deze asielzoekerskinderen met zich mee brengen. Die extra kosten zouden wellicht veroorzaakt kunnen worden doordat de AZC-school te werk gaat met (nog) kleinere groepen vanwege specifieke problemen waar deze kinderen mee te maken hebben. Als blijkt dat dit het geval is zal dat worden meegenomen in de hiervoor genoemde concrete uitwerking.
Wat is de reden dat noodzakelijke ondersteuning voor deze scholen en kinderen, zoals bijvoorbeeld speltherapeuten en schoolmaatschappelijk werk, niet structureel worden bekostigd door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of de desbetreffende gemeenten?
Scholen voor primair onderwijs ontvangen een lumpsum bekostiging. Scholen kunnen zelf de afweging maken of ze hieruit een speltherapeut en/of een schoolmaatschappelijk werker willen bekostigen. AZC- scholen kunnen ook aanspraak maken op extra bekostiging op grond van de gewichtenregeling en op bijzondere en aanvullende bekostiging op grond van artikel 31 en 32 van de Regeling bekostiging personeel PO 2012–2013 (Staatsblad 6657, d.d. 5 april 2012) voor respectievelijk toename van het aantal asielzoekersleerlingen en voor de eerste opvang van vreemdelingen die korter dan een jaar in Nederland zijn. De extra (bijzondere) bekostiging kunnen scholen ook inzetten voor de inzet van extra personeel zoals een schoolmaatschappelijk werker of een speltherapeut.
Is het mogelijk om deze scholen een cluster 4 bekostiging te geven, ook al hebben deze kinderen geen gedragsstoornis maar een trauma dat bepaald gedrag veroorzaakt?
Nee. De AZC-scholen zijn reguliere scholen voor primair onderwijs. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Indien een cluster 4 bekostiging niet mogelijk is, is het dan mogelijk deze scholen expertisebekostiging toe te kennen op basis van de door hun opgedane kennis en ervaring, zoals sommige scholen in cluster 3, bijvoorbeeld de epilepsiescholen, expertisebekostiging krijgen?
De privacyvoorwaarden bij apps en ander mobiel telefoongebruik |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aflevering van Nieuwsuur op donderdag 14 maart 2013 over de privacyvoorwaarden bij apps?1
Ja.
Deelt u de conclusie van dit item dat bedrijven hun voorwaarden bewust zo gecompliceerd maken dat gebruikers ze nooit zullen lezen?
Deze vragen betreffen de relatie tussen specifieke producenten en consumenten. Het is niet aan mij om een oordeel uit te spreken over de invulling van die relatie.
Ik kan wel aangeven dat de privacywetgeving, opgenomen in de Wet bescherming persoonsgegevens en de Telecommunicatiewet, vereist dat de privacy voorwaarden bij apps beknopt en voor iedereen leesbaar en begrijpelijk zijn. De eindgebruiker die een app afneemt waarmee persoonsgegevens worden verwerkt, moet duidelijk en volledig worden geïnformeerd over de identiteit van de partij die deze gegevens verwerkt en de doeleinden van de verwerking. Daarnaast is toestemming van de eindgebruiker vereist. Zonder duidelijke informatie kan geen sprake zijn van toestemming, aangezien die moet bestaan uit een «vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting» van de eindgebruiker.
Organisaties en bedrijven dienen bij het aanbieden van een dienst, zoals een app, dan ook transparant te zijn over de verwerking van persoonsgegevens van gebruikers van die dienst.
Bij eventuele klachten over de naleving van de wettelijke (informatie)verplichtingen kunnen de consumenten zich wenden tot de Autoriteit Consument & Markt en het College Bescherming Persoonsgegevens.
Wat betekent dit volgens u voor de gemaakte keuze van de consument die met deze voorwaarden instemt? Is hier sprake van een vrije keuze zoals gesteld in privacywetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u specifiek ingaan op de gebruiksvoorwaarden van Apple waarmee je per definitie moet instemmen na aankoop van een iPhone om van relevante applicaties gebruik te kunnen maken? Is hier sprake van vrije keuze zoals gesteld in privacywetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u tevens kennisgenomen van het artikel Unique in the Crowd: The privacy bounds of human mobility?2
Ja.
Wat betekent de conclusie dat zeer ruwe locatiegegevens, namelijk viermaal een meting elk uur gemeten via mobiele zendmasten, in 95% van de gevallen zijn te herleiden tot personen en daarmee persoonsgegevens zijn voor het verzamelen van locatiegegevens door bijvoorbeeld apps of andere telefoondiensten? Wat betekent dit voor dienstverleners die gebruikmaken van locatiegegevens, de gegevens die zij hiermee verzamelen en de toestemming die zij hiervoor vragen?
In het artikel wordt verwoord dat uit grote hoeveelheden geanonimiseerde data patronen te ontdekken zijn die in combinatie met andere datasets, bijvoorbeeld apps, te herleiden zijn tot groepen of personen. Deze ontwikkeling is interessant voor het voorspellen voor de inzet van bijvoorbeeld het OV, kans op file, capaciteit op mobiele netwerken, inzet van personeel in winkels, horeca en in het verlengde daarmee de logistiek en de bevoorrading.
Ik onderken het economisch belang van de ontwikkeling van de online-diensten, waaronder apps, en het belang van het bieden van ruimte voor innovatie. Als het daarbij gaat om bijvoorbeeld het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens, dient dat wel binnen de wettelijke kaders te gebeuren, zodat de privacy van de eindgebruiker gewaarborgd blijft (ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 2 en 3).
Een goede bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer draagt immers bij aan het digitale vertrouwen van betrokkenen en daarmee aan de groei van digitale diensten en de economie.
Het bericht dat Sint Maarten haar deel van de rekening voor de kustwacht weigert te betalen |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat Sint Maarten haar deel van de kustwachtkosten van 1,6 miljoen euro grotendeels weigert te betalen?1
Er is geen sprake van een weigering tot betaling door Sint Maarten. Wel is de betalingstermijn overschreden sinds de factuur is verzonden in januari 2013. Inmiddels heeft Sint Maarten aan de betalingsverplichting voldaan. Het aandeel van Sint Maarten over 2012 is overigens ca. € 680.000, en niet € 1,6 miljoen.
Wat onderneemt u tegen deze wanbetaling? Kunt u garanderen dat de Nederlandse belastingbetaler niet opdraait voor deze nieuwe belediging vanuit het Caribisch deel van het Koninkrijk?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u er zorg voor dragen dat Nederland zo spoedig mogelijk afscheid neemt van Sint Maarten (en de andere voormalige Nederlandse Antillen)? Zo neen, waarom niet?
Er van uitgaande dat u doelt op uittreding van Sint Maarten uit het Koninkrijk: deze beslissing is voorbehouden aan het land Sint Maarten.
Het feit dat een huishouden in Cyprus gemiddeld 4x meer vermogen heeft dan een Nederlands huishouden |
|
Teun van Dijck (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «The Eurosystem Household Finance & Consumption Survey» van de ECB?1
Ja.
Is het u bekend dat een Cypriotisch huishouden een gemiddeld vermogen heeft van maar liefst 670.000 euro, bijna vier keer meer dan een Nederlands huishouden?
Vindt u het niet volslagen idioot dat Nederland bijna 600 miljoen euro gaat bijdragen aan noodsteun aan Cyprus, terwijl een Cypriotisch huishouden gemiddeld een half miljoen euro meer bezit dan een Nederlands huishouden? Zo neen, waarom niet?
Bent u bereid de toezegging om Cyprus noodhulp te geven ongedaan te maken aangezien de Nederlandse huishoudens het geld harder nodig hebben? Zo neen, waarom niet?
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór dinsdag 16 april 2013 te 12:00 uur?
Ja.
De coöperatie Laatste Wil |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het initiatief «coöperatie Laatste Wil»?1
Ja.
Welke partijen zijn betrokken bij de oprichting van de coöperatie Laatste Wil?
Volgens de informatie op de website www.laatstewil.nu d.d. 1 mei 2013 zijn dhr. Van Wijk en dhr. Rebergen de oprichters van «Coöperatie Laatste Wil» en vormen zij tevens het bestuur.
Welke status heeft de coöperatie Laatste Wil? Kan de juridische rechtsvorm van een coöperatie wel gebruikt worden voor het ontwikkelen van een distributiesysteem van dodelijke middelen nu dit in feite geen behoefte in het economisch vlak betreft, maar de realisatie van de wens om te sterven?
De Coöperatie Laatste Wil is in oprichting, zo blijkt uit het Handelsregister op 1 mei 2013.
In het algemeen gesproken is een coöperatie een bij notariële akte als coöperatie opgerichte vereniging. Deze rechtspersoon moet zich blijkens de statuten ten doel stellen in bepaalde stoffelijke behoeften van haar leden te voorzien. Dit doet de coöperatie door het sluiten van overeenkomsten (anders dan van verzekering) met haar leden (art. 2:53 BW). Het is aan de rechter om in een concreet geval te beoordelen of een doelomschrijving van een coöperatie in overeenstemming is met de wet. Pas als dit niet het geval blijkt, is er de mogelijkheid om de coöperatie te laten ontbinden.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat er in coöperatief verband een distributiesysteem van dodelijke middelen wordt opgezet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe rijmt dit initiatief zich met artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht? Deelt u de mening, gezien deze bepaling, dat de beoogde doelstelling van de coöperatie, namelijk het realiseren van «laatstewilmiddelen», valt onder het bestanddeel «het verschaffen van middelen daartoe» in de zin van voornoemd artikel en dat dit te beschouwen is als een strafbare handeling?
Ik deel die zorg niet, aangezien de coöperatie expliciet aangeeft binnen de kaders van de wet te willen werken. De activiteiten van de coöperatie richten zich blijkens het persbericht op het mogelijk maken van hulp bij zelfdoding binnen de wettelijke kaders. Dergelijke activiteiten vallen niet binnen de delictsomschrijving van artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht. Op dit moment is er geen sprake van een strafbaar feit.
Deelt u de zorg dat deze vereniging langs en waarschijnlijk over de rand van het strafrecht gaat? Zo ja, welke conclusies verbindt u daaraan?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de positie straks van de gemeentelijk lijkschouwer? Hoe gaat dit verwerkt worden in regelgeving? Moet er een aanpassing komen van de «Aanwijzing vervolgingsbeslissing inzake levensbeëindiging op verzoek» van het Openbaar Ministerie?
De initiatieven die de coöperatie mogelijk gaat ontplooien brengen geen verandering in de positie van de gemeentelijk lijkschouwer.
Als een behandelend arts er niet van overtuigd is dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak, dan mag hij geen verklaring van natuurlijk overlijden afgeven en moet hij dit overlijden melden aan de lijkschouwer. Als ook de lijkschouwer meent om deze reden geen verklaring van natuurlijk overlijden te kunnen afgeven, brengt hij daarvan verslag uit aan de officier van justitie conform de bepalingen van de Wet op de lijkbezorging. De officier van justitie zal een beslissing nemen over de vrijgave van het lichaam en kan een onderzoek instellen indien het vermoeden bestaat dat sprake is van een strafbaar feit. Deze procedure geldt in alle gevallen waarin een arts er niet van overtuigd is dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijk oorzaak.
De mogelijke initiatieven van de coöperatie geven geen aanleiding voor aanpassing van regelgeving noch voor aanpassing van de Aanwijzing van het Openbaar Ministerie.
Wat vindt u van dit initiatief? Deelt u het standpunt dat laatstewilmiddelen niet het antwoord van de samenleving mogen zijn op bijvoorbeeld eenzaamheid, verveling en gevoelens van zinloosheid?
De vraag waarom personen suïcide plegen of hulp bij zelfdoding inroepen, ongeacht of dit door laatstewilmiddelen gebeurt, is niet eenvoudig te beantwoorden. Dit kan verschillende oorzaken hebben, die ik niet te snel in een bepaalde categorie zou willen plaatsen. Dit initiatief heeft geen gevolgen voor het suïcidepreventiebeleid, zoals dat sinds een aantal jaren door het ministerie van VWS wordt gevoerd.
Hoe gaat u om met dit initiatief in het kader van uw inzet op het suïcidepreventiedossier?
Zie antwoord vraag 8.
Het sociaal akkoord |
|
Emile Roemer (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kan de Kamer op basis van het gisteren gesloten sociaal akkoord een actualisatie krijgen van de planningsbrief 2013 van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (met daarbij overzicht van wijzigingen van de financiële gevolgen)?1
Ja, de Kamer ontvangt zo spoedig mogelijk een geactualiseerd planningsoverzicht.
Is de nullijn (in de zorg) nu definitief van tafel? Met andere woorden, wordt het regeerakkoord hierop aangepast?2
Een vrijwillige nullijn in de zorg maakt onderdeel uit van het aanvullende pakket van 1 maart van 4,3 miljard. De afspraak in het sociaal akkoord heeft daar betrekking op en niet op de genoemd maatregel uit het regeerakkoord.
In hoeverre zijn de posten die worden genoemd onder A t/m D in bijlage 2 Financieel Kader aanvullend op het regeerakkoord?3
Zie antwoord 4.
Kunt u het verschil tussen het sociaal akkoord en regeerakkoord, zoals weergegeven bij G in bijlage 2 Financieel Kader, uitsplitsen per maatregel (nummer)? Kan daarnaast worden aangegeven welke inhoudelijke verschillen er per maatregel zijn ten opzichte van de maatregelen in het regeerakkoord en andere relevante akkoorden?4
In onderstaande tabel is per maatregel aangegeven het verschil tussen het sociaal akkoord en het regeerakkoord (RA). De inhoudelijke verschillen zijn onder de tabel nader toegelicht.
Toelichting: Regels 4, 5 en 6 uit bovenstaande tabel zijn identiek aan regels G, H en I uit de bijlage bij de Kamerbrief over het sociaal akkoord.
1a. In het sociaal akkoord is het tweede jaar loongerelateerd (70% laatstverdiende loon) en in het Regeerakkoord 70% WML. Dat verklaart het structurele verschil van 335 mln euro. Omdat de WW-duurverkorting bovendien twee jaar later ingaat en gefaseerd wordt ingevoerd, is het besparingsverlies in de eerste jaren een stuk groter.
1b. In het RA werd de IOAW per 2014 afgeschaft en de IOW-leeftijd verlaagd naar 55 jaar. In het sociaal akkoord wordt de IOAW langzamer afgebouwd. Werknemers die 50 jaar en ouder zijn op 1 januari 2015 (werknemer geboren vóór 1 januari 1965) op de eerste dag van hun werkloosheid, kunnen nog gebruik maken van de IOAW na het doorlopen van de WW-uitkering. De IOW-leeftijd blijft daarentegen op 60, bovendien wordt uiterlijk 2020 bezien of de IOW structureel wordt gemaakt.
1c. Doordat de WW-maatregelen niet per 2014, maar per 2016 ingaan, geldt dat ook voor de aanscherping van de definitie van passende arbeid. Het besparingsverlies is het gevolg van de latere ingangsdatum.
1d. Calamiteitenregeling. De nieuwe calamiteitenregeling WW kent een uniforme eigen risicoperiode van 3 weken (in plaats van 4 weken).
1e Arbeidsverledeneis ZW. De arbeidsverledeneis die per 2014 zou worden ingevoerd in de Ziektewet wordt afgeschaft. Sociale partners blijven ervoor verantwoordelijk dat minder mensen een beroep doen op de WIA. In pilots gericht op re-integratie ontwikkelen sociale partners hiertoe innovatieve werkwijzen, die op termijn landelijk uitgerold worden. Hiervoor wordt taakstellend structureel € 15 miljoen euro ingeboekt. In de tabel is dit bedrag verrekend met de kosten voor het afschaffen van de arbeidsverledeneis.
1f. Aanpak schijnconstructies. Het kabinet heeft het Plan van Aanpak schijnconstructies aan de Tweede Kamer gestuurd. In dat kader zullen tijdelijk extra Inspecteurs, oplopend tot 35, worden aangesteld bij de Inspectie SZW.
2a. In het sociaal akkoord wordt met het Werkbedrijf het model van de participatiewet aangepast. Dat leidt tot een aantal verschillen. Bij de Wajong betreft het een jaar uitstel van de beperking van de toegang (2015 ipv 2014) en het herkeuren van het zittend bestand (wel in sociaal akkoord, niet in Regeerakkoord).
2b. Beschut werk. Vanaf 1 januari 2015 (i.p.v. 2014 in het Regeerakkoord) kan niet meer worden ingestroomd in de WSW.
2c. Binnen de participatiewet zal gebruik gemaakt van loonkostensubsidie i.p.v. loondispensatie. In regel 2c zijn de kosten van loonkostensubsidie opgenomen voor de gehele doelgroep. Mensen met productiviteit < 80% wml die niet in aanmerking komen voor bijstand, komen wel in aanmerking voor loonkostensubsidie waardoor dit instrument meerkosten heeft t.o.v. loondispensatie. Een grotere populatie dan nu bij de bijstand doet dan een beroep op de overheid voor ondersteuning (in de vorm van een loonkostensubsidie) bij een baan. Omdat met toepassing van loonkostensubsidies sprake is van een ruimhartiger beleid voor de groep die met loonkostensubsidie aan het werk gaat, is de mobiliteitsbonus niet van toepassing.
2d. De baangarantie gaat een jaar eerder van start dan het quotum uit het Regeerakkoord. Een ander verschil is dat de opbrengsten van het quotum voor een deel (de helft) afkomstig waren van geï
2e. WIA. Sociale partners nemen maatregelen die ervoor zorgen dat minder mensen een beroep hoeven te doen op een arbeidsongeschiktheidsuitkering uit de WIA. De maatregelen richten zich op verdere versterking van de inzet op preventie en re-integratie met name voor vangnetters en de groep WGA 80–100. Sociale partners komen in 2014 met concrete maatregelen die uiterlijk per 2015 kunnen worden ingevoerd. Er wordt hiervoor taakstellend 150 mln euro structureel ingeboekt. De effecten van de maatregelen worden gemonitord.
2f. Kostendelersnorm. Voor die mensen met een zorgbehoefte worden de gevolgen van de kostendelersnorm gecompenseerd. Basis hiervoor is de indicatie van CIZ/GGD. Hiervoor wordt structureel € 100 mln. beschikbaar gesteld voor het gemeentefonds.
3a. Alternatief Witteveen. Het kabinet geeft de sociale partners tot 1 juni 2013 de gelegenheid een alternatief voor of aanvulling op bovenstaande maatregelen uit te werken, met een maximaal budgettair beslag oplopend tot structureel 250 mln euro.
3b. De overbruggingsregeling AOW, die gaat gelden voor personen die op 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een VUT- en prepensioenregeling of een vergelijkbare regeling en zich niet hebben kunnen voorbereiden op de AOW-leeftijdsverhoging, wordt verruimd naar deelnemers met een inkomen tot 200% WML voor alleenstaanden en 300% WML voor paren. Deze inkomensgrens was 150% WML in het RA.
Zal, nu het zogeheten «1 maart pakket» dat zou moeten leiden in 2014 tot een begrotingsakkoord onder de 3% BBP, van tafel is dit dan ook geen onderdeel uitmaken van het stabiliteitsprogramma? Zo ja, zal het stabiliteitsprogramma dan ook geen tekort onder de 3% BBP tonen of bevat het alternatieve maatregelen die daartoe moeten leiden?
De uitkomsten van het sociaal akkoord zullen worden verwerkt in het Stabiliteitsprogramma. Het kabinet committeert zich in het Stabiliteitsprogramma aan de Europese afspraken, waarbij de besluitvorming over de invulling van dit commitment afhankelijk is van de MEV-raming van het CPB, zoals aangegeven in het sociaal akkoord. Het aanvullend pakket zoals gepresenteerd in de maartbrief wordt in het stabiliteitsprogramma aangeduid als invulling van de opgave bij de huidige ramingen. Het kabinet zal het stabiliteitsprogramma op korte termijn, voordat het wordt ingediend in Brussel, naar de Kamer sturen.
Bij welke hoogte van de economische groei is het sociaal akkoord afdoende om onder de drie procent begrotingstekort uit te komen in 2014?
Het regeerakkoord bevat belangrijke structurele hervormingen die het groeipotentieel verbeteren, en het sociaal akkoord kan een positieve bijdrage leveren aan het vertrouwen en de economische groei. Het kabinet hecht aan een sterke economie, maar stuurt niet op een bepaald groeipercentage. Wel committeert het kabinet zich aan de Europese afspraken ten aanzien van de overheidsfinanciën. Ter illustratie kan erop worden gewezen dat om in 2014 een EMU-tekort van 3 procent te hebben, de economie in 2013–2014 over beide jaren tezamen met circa 1 procent BBP harder moet groeien dan geraamd door het CPB in het CEP. Hierbij dient te worden opgemerkt dat ook de samenstelling en het kwartaalverloop van aantrekkende groei van invloed zijn, en dat budgettaire mee- of tegenvallers denkbaar zijn die losstaan van de ontwikkelingen in de economische groei. In aanloop naar de Miljoenennota zal het totaalbeeld duidelijk worden.
Welke betekenis heeft het sociaal akkoord voor de investeringen ter waarde van 500 miljoen euro en de koopkrachtcompensatie voor de laagste inkomens ter waarde van 300 miljoen euro, die het kabinet in het aanvullend pakket van 4,3 miljard aan besparingen heeft voorgesteld?
Zowel het investeringspakket van 500 miljoen als het koopkrachtpakket van 300 miljoen maken onderdeel uit van het aanvullende pakket maatregelen van 4,3 miljard, gericht op het realiseren van een begrotingstekort van maximaal 3% BBP (TK, 33 566, nr.1). Het koopkrachtpakket was bedoeld om negatieve effecten van de aanvullende maatregelen voor lage inkomens te beperken. Na overleg met sociale partners is besloten dat het kabinet afziet van het voorgestelde pakket. Wel zal het kabinet aanvullende maatregelen nemen indien de MEV-raming van het CPB gegeven het saldodoel 2014 daartoe aanleiding geeft.
In hoeverre bestaat de mogelijkheid dat bezuinigingsmaatregelen die in het aanvullend pakket van 4,3 miljard waren opgenomen, waaronder bijvoorbeeld de nullijn in de zorgsector, de nullijn voor overheidspersoneel en het niet indexeren van de belastingschijven, in een later stadium alsnog worden doorgevoerd?
Het kabinet zal aanvullende maatregelen nemen indien de MEV-raming van het CPB gegeven het saldodoel 2014 daartoe aanleiding geeft.
Waarom is er voor gekozen om de financiële onderbouwing niet te laten doorrekenen?
De budgettaire effecten van de voorgestelde maatregelen zijn door het kabinet berekend en met de voorstellen bekend gemaakt. Een CPB-doorrekening zou met name van toegevoegde waarde kunnen zijn om de effecten van het pakket aan maatregelen door te rekenen op de structurele economische effecten ervan. Voor het berekenen van de economische effecten is het wenselijk dat een aantal maatregelen, waarover op onderdelen ook nog met sociale partners wordt gesproken, nader wordt uitgewerkt. Net als bij het begrotingsakkoord uit het voorjaar van 2012 stelt het kabinet daarom voor om het CPB te verzoeken bij haar juniraming zoveel als mogelijk een beeld te geven van de structurele economische effecten van de maatregelen, naast een integraal nieuw economisch en budgettair beeld over 2014, dat al regulier onderdeel is van de juniraming. De juniraming van het CPB wordt medio juni openbaar.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over het sociaal akkoord, voorzien op 17 april?
Ja.
De uitzetting van een ernstig zieke vreemdeling |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Gerard Schouw (D66), Linda Voortman (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de uitzetting van de ernstig zieke vreemdeling uit Togo, die al ruim elf jaar geleden als alleenstaande minderjarige asielzoeker naar Nederland kwam?1
Zoals uw Kamer bekend is, vind ik het niet wenselijk om in de beantwoording van kamervragen in te gaan op individuele aspecten van een zaak. Dit geldt ook voor een deel van de hier gestelde vragen die een individueel karakter hebben. Wel licht ik graag het relevante beleid toe en beantwoord ik graag de gestelde beleidsmatige vragen.
Wanneer een vreemdeling zich gemotiveerd beroept op medische gronden die terugkeer in de weg staan, zal de IND aan Bureau Medische Advisering (BMA) onder meer vragen of de vreemdeling in staat is om te reizen en of er bij terugkeer van betrokkene een medische noodsituatie dreigt bij uitblijven van een benodigde behandeling. Indien laatstgenoemde situatie zich voordoet, wordt BMA tevens verzocht de vraag te beantwoorden of er behandelmogelijkheden zijn in het land waarnaar terugkeer dient plaats te vinden. Indien de vreemdeling niet in staat is om te reizen, of indien er bij terugkeer geen of onvoldoende behandelmogelijkheden beschikbaar zijn, wordt door de IND op grond van artikel 64 Vw 2000 aan de betreffende vreemdeling rechtmatig verblijf gegeven.
Wanneer lokale bestuurders aandacht vragen voor een individuele zaak en mij verzoeken gebruik te maken van mijn discretionaire bevoegdheid, is dat voor de IND aanleiding het dossier van de betreffende vreemdeling te lichten, de aangedragen informatie te wegen en met advies voor te leggen. Op deze wijze is geborgd dat het (lokale) maatschappelijk belang kan worden meegewogen in het geheel van alle relevante factoren. Ik wil erop wijzen dat dit belang op zichzelf nooit tot verblijfsrecht kan leiden; het nemen van een beslissing plaats vindt tegen de achtergrond van het geldende beleid en het volledige dossier.
Ik heb in het debat over de regeling langdurig verblijvende kinderen aangegeven dat «worteling» niet het perspectief is van waaruit de regeling is vorm gegeven. «Worteling» is een begrip dat nauwelijks in objectieve criteria is te vatten en vormt als zodanig dan ook geen onderdeel van de beoordeling van een zaak. Daarnaast is in algemene zin de verblijfsduur nooit een zelfstandig criterium in de beoordeling van een aanvraag.
Hoe komt het dat de totale duur van de verblijfsprocedures van deze man ruim elf jaar lang kan duren? Waarom is de overheid in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank dat deze man mocht blijven?
Zie antwoord vraag 1.
Is onderzocht of in Togo de benodigde medische zorg aanwezig is voor getraumatiseerde jongeren met angsten en depressies? Is deze toegankelijk voor elke zorgbehoevende?
Zie antwoord vraag 1.
Welke waarde hecht u aan het standpunt van het College van Burgemeester & Wethouders en de meerderheid van de Zwolse gemeenteraad dat deze man goed is geïntegreerd, als kind geworteld is geraakt in deze maatschappij, wegens zijn gezondheidstoestand altijd uitstel heeft gekregen van vertrek en uitzetting wegens zijn posttraumatische stressstoornis deze gezondheidstoestand zal doen verslechteren? Waarom heeft u aan hun oproep geen gehoor gegeven?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat asielkinderen die vanaf hun 15e in Nederland wonen na ruim elf jaar verblijf net zo geworteld en geïntegreerd zijn als de kinderen die onder de regeling langdurig verblijf kinderen vallen en dat uitzetting van deze adolescenten, vooral als zij ernstig ziek zijn, ook ernstige schade kan opleveren? Zo ja, is hier in deze zaak rekening mee gehouden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om deze zaak nog eenmaal goed te herzien en gebruik te maken van uw discretionaire bevoegdheid?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de Verenigde Staten al langer zuchten onder cyberaanvallen |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «VS zuchten al langer onder cyberaanvallen»?1
Ja.
Is het waar dat een radicale hackactivistengroep genaamd «Cyber Fighters of Izz ad-Din al-Qassam» verantwoordelijk is voor cyberaanvallen op financiële instellingen in de VS?
Een groep die zichzelf Cyber Fighters of Izz ad-Din al-Qassam noemt, heeft de verantwoordelijkheid voor meerdere grootschalige aanvallen op de financiële sector in de Verenigde Staten opgeëist. Deze groepering staat niet op de EU- of een nationale terrorismelijst. In de media is gesuggereerd dat de Iraanse overheid een relatie heeft met de Cyber Fighters of Izz ad-Din al-Qassam. De Iraanse overheid heeft publiekelijk ontkend betrokken te zijn bij de cyberaanvallen op de Amerikaanse banken. Bij het Nationaal Cyber Security Centrum en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten is bekend dat statelijke actoren of aan staten gelieerde actoren zich in toenemende mate in het digitale domein begeven. De AIVD onderzoekt de herkomst van dergelijke cyberaanvallen, maar kan in het openbaar geen mededelingen doen over de uitkomst van deze onderzoeken.
Welke informatie is bekend over deze groepering? Staat deze groepering op een terreurlijst, bijvoorbeeld de terreurlijst van de EU?
Zie antwoord vraag 2.
Worden de banktegoeden van deze groepering of daaraan gelieerde personen bevroren? Zo nee, bent u bereid u (al dan niet in internationaal verband) ervoor in te zetten dat dit zal gaan gebeuren?
Aangezien de groepering niet op een sanctielijst voorkomt, zijn eventuele tegoeden niet bevroren. Nederland beschikt niet over informatie die als basis zou kunnen voor een voorstel tot het bevriezen van tegoeden. Ik zie voor nu dan ook geen aanknopingspunten om hier in internationaal verband voor te pleiten.
Kunt u aangeven of deze groepering feitelijk door een staat wordt aangestuurd, in die zin dat de staat verantwoordelijk is voor de cyberaanvallen? Zo ja, om welke staat gaat het?
Zie antwoord vraag 2.
Door wie of wat wordt deze groepering gefinancierd? Kunnen deze financiers strafrechtelijk worden vervolgd?
Informatie over de financieringsbronnen van de groep die de verantwoordelijkheid heeft opgeëist is niet beschikbaar. Generiek kan ik aangeven dat het financieren van cybercriminaliteit in de vorm van een DDos-aanval in Nederland, in voorkomende gevallen, strafbaar is als deelneming aan het misdrijf belemmeren van de toegang of het gebruik van geautomatiseerde werken (artikel 138b Sr).
Zijn de recente DDos-aanvallen op Nederlandse financiële instellingen ook afkomstig van deze groepering? Zo nee, kunt u aangeven welke groepering dan wel verantwoordelijk is voor deze aanvallen en of dit eveneens een groepering is met een ideologische inslag?
Op dit moment voert het Team High Tech Crime van de politie op last van het Openbaar Ministerie een onderzoek uit naar de DDos-aanvallen. Dit onderzoek is in volle gang, daarmee is het onmogelijk om nu al uitspraken te doen over mogelijke daders en/of motieven. Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat de genoemde groepering verantwoordelijk is voor de cyberaanvallen op de Nederlandse banken. Bij DDos-aanvallen is de website van een bank tijdelijk onbereikbaar doordat grote hoeveelheden verkeer worden verstuurd naar de website. Daardoor is het uitvoeren van transacties onmogelijk. Er is echter nadrukkelijk geen sprake van het ontvreemden van tegoeden van klanten. Daardoor wordt dus geen schade geleden. Wel is het mogelijk dat klanten tijdelijk geen transactie hebben kunnen uitvoeren. De schade van het niet op dat moment uit kunnen voeren van transacties valt moeilijk in te schatten.
Wat is de omvang van de schade van deze cyberaanvallen op Nederlandse banken? Vinden deze aanvallen plaats om financiële fraude te verhullen of wordt hiermee een ideologisch doel gediend?
Zie antwoord vraag 7.
Is er al contact geweest met de VS over de cyberaanvallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afspraken zijn er gemaakt?
Ondermeer het NCSC en de AIVD hebben regelmatig contact met enerzijds het onder het Department of Homeland Security ressorterende US-Cert (Computer Emergency Response Team), en anderzijds de Amerikaanse Inlichtingen en Veiligheidsdiensten. In deze contacten wisselen het centrum en de diensten onder meer kennis en informatie uit. Ook gerubriceerde informatie over digitale aanvallen kan daarbij worden gedeeld. Over internationale samenwerking met deze diensten in concrete gevallen doen wij in het openbaar geen uitspraken.
Is de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) in voldoende mate toegerust om met betrekking tot deze nieuwe vormen van terrorisme de veiligheid van Nederland te waarborgen en inlichtingen daaromtrent te vergaren?
Contraterrorisme en cyber security zijn, zowel afzonderlijk als in samenhang, prioriteiten van de AIVD. Om de technologische ontwikkelingen op dit gebied bij te houden zal daarin de komende jaren verder geïnvesteerd moeten worden.
Welke concrete acties gaat u naar aanleiding van deze aanvallen nemen dan wel heeft u reeds genomen?
In onze brief d.d. 16 april heb ik samen met de Minister van Financiën de Tweede Kamer ingelicht over de ondernomen acties. In het kader van de actieve informatie-uitwisseling met de banken is het belangrijk dat met hen is afgesproken dat een liaison in het NCSC wordt geplaatst om de intensieve samenwerking te bestendigen. Daarnaast heb ik de Kamer geïnformeerd over het nog dit jaar actualiseren van de Nationale Cyber Security Strategie met als belangrijk onderdeel het samen met de AIVD en de MIVD op- en uitbouwen van een Nationaal Detectie en Response Netwerk. Daarnaast zal de aanpak van «Botnets» (netwerken van geïnfecteerde computers die gebruikt kunnen worden bij een (DDos) aanval) worden geïntensiveerd en zal het juridisch instrumentarium worden aangepast aan de ontwikkelingen in het digitale domein.
De toename van betalingsachterstanden bij zorgverzekeraars |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Betalingsachterstand bij verzekeraars stijgt fors»1, waarin vermeld wordt dat het aantal betalingsregelingen dat verzekeraars sluit met hun klanten in drie jaar tijd met 63% gestegen is?
Ja.
Deelt u de mening dat het weliswaar positief is dat klanten die een betalingsregeling met hun verzekeraar treffen niet (direct) in de wanbetalersregeling CVZ (College voor zorgverzekeringen) terecht komen, maar dat de toename van 63% in drie jaar tijd wel heel zorgelijk is? Kunt u dit toelichten?
Dat meer mensen in de afgelopen jaren gebruik (kunnen) maken van betalingsregelingen is een positief gevolg van de wanbetalerswet. In de wet staat dat verzekeraars bij een achterstand van een zorgpremie van twee maanden de verzekeringnemer een betalingsregeling moeten aanbieden. Het voorkomen dat mensen in het bestuursrechtelijk premieregime terechtkomen is ook uitgangspunt van een breed convenant tussen de gemeenten, zorgverzekeraars en de schuldhulpverlening. Een betalingsregeling bevordert juist dat een wanbetaler zo snel mogelijk terugkeert naar een normaal betaalpatroon.
Dat ondanks het economische tij het aantal wanbetalers bij het CVZ niet toeneemt, is mede te danken aan de inspanningen die zorgverzekeraars thans al op dit gebied verrichten. Met het conceptwetsvoorstel «Wet verbetering wanbetalersmaatregelen» dat ik naar verwachting dit voorjaar aan uw Kamer zal aanbieden, wordt bovendien extra ingezet op een vermindering van de instroom in het bestuursrechtelijk premieregime en een vergroting van de uitstroom.
De bij het CVZ geregistreerde wanbetalers vormen geen constante groep. Naast een maandelijkse instroom van wanbetalers stromen er ook maandelijks duizenden mensen uit omdat zij kans zien hun schulden af te betalen. In 2011 waren dat er ruim 44.000, in 2012 ruim 48.000.
De wanbetalersregeling is eind 2009 in werking getreden en is gestart met het gefaseerd overdragen van het stuwmeer van bestaande wanbetalers door de zorgverzekeraars aan het CVZ. Die overdracht is eind 2010 afgerond. De ontwikkeling van de aan- en afmeldingen door de jaren heen is als volgt.
Aanmeldingen
305.000
123.000
117.000
Afmeldingen
38.000
85.000
122.000
Aantal wanbetalers per ultimo 2010, 2011, 2012
267.000
305.000
300.000
Een uitsplitsing van deze aantallen naar zorgverzekeraar kan ik u niet verstrekken, aangezien het hier gaat om voor de zorgverzekeraars gevoelige bedrijfsinformatie. Het betreft informatie die valt onder de uitzondering van artikel 10, eerste lid, onder d, van de Wet openbaarheid bestuur.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat het aantal mensen in de wanbetalersregeling constant blijft, te weten rond de 300.000? Deelt u de waarneming dat dit betekent dat voor iedere verzekerde die zijn of haar problemen oplost, er weer één met financiële problemen bijkomt? In hoeverre is sprake van recidiverende mensen bij het CVZ? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van het aantal mensen dat bij het CVZ is aangemeld voor de wanbetalersregeling, uitgesplitst naar zorgverzekeraar?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u ook signalen ontvangen dat het na het aflossen van de schulden soms nog lang duurt voor mensen door het CVZ uit de wanbetalersregeling worden overgeheveld? Wat gaat u hieraan doen?
Het is aan de zorgverzekeraar om vast te stellen of is voldaan aan de voorwaarden voor afmelding bij het CVZ ingevolge artikel 18d van de Zorgverzekeringswet. Zodra een zorgverzekeraar concludeert dat de schulden zijn afgelost of dat een schuldregeling tot stand is gekomen meldt de zorgverzekeraar dit direct aan het CVZ. De afmelding gaat in per de eerste van de volgende maand. Fricties kunnen bijvoorbeeld ontstaan als de zorgverzekeraar aan het begin van een nieuwe maand kennis krijgt van de omstandigheden die kunnen leiden tot afmelding. In die situatie is er een risico dat de broninhouding in die maand nog plaatsvindt. Het CVZ corrigeert dit uiteraard in de uiteindelijke eindafrekening met de betrokkene, enkele weken na de nagekomen ontvangst van de broninhouder. In de periodieke overleggen met CVZ en ZN zal ik aandacht vragen voor een zorgvuldige uitvoering van dit onderdeel van de wanbetalersregeling.
Heeft u een overzicht hoeveel mensen een betalingsachterstand hebben voor het verplicht of vrijwillig eigen risico en eigen betalingen? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken? Kunt u dit toelichten?
Het aantal personen dat een betalingsachterstand heeft voor het verplicht of vrijwillig eigen risico en eigen betalingen betreft voor een deel wanbetalers die al in het bestuursrechtelijk premieregime zitten. Zorgverzekeraars geven aan dat in de uitvoeringspraktijk blijkt dat personen die een kleine betalingsachterstand van de nominale premie hebben, deze veelal inlopen. Dit is vaak ook het geval voor de openstaande vordering die de zorgverzekeraar heeft in verband met een eigen betaling van de verzekerde. Het aantal personen met betalingsachterstanden fluctueert derhalve en zegt dus niets over de omvang en ernst van de betalingsonmacht waarin deze personen verkeren.
Bent u bereid verder onderzoek te doen naar de achtergrond van mensen die problemen hebben met het betalen van hun zorgpremies, eigen risico en eigen betalingen, teneinde de preventie hier beter op te laten aansluiten? Zo nee, waarom niet?
In april 2010 is een reeds in 2008 gestart onderzoek afgerond naar de mogelijke redenen waarom verzekerden de premies van zorgverzekeringen niet betalen. Het onderzoek leverde slechts in beperkte mate inzichten op over attitude, gedrag en gedragsmotieven en kende daarnaast een zeer lage respons van de doelgroep.
De pilot die wordt uitgevoerd door zorgverzekeraar Menzis in samenwerking met de Stadsbank Oost Nederland en gemeente Enschede in het kader van de bestrijding van wanbetaling zorgkosten, bevestigt dat mensen met betalingsproblemen moeilijk benaderbaar zijn.
Gezien deze eerdere ervaringen acht ik (algemeen) onderzoek naar de achtergrond van mensen die problemen hebben met het betalen van hun zorgkosten weinig zinvol, mede doordat betalingsachterstand van nominale premie geen op zichzelf staand probleem is, maar meestal onderdeel uitmaakt van betalingsachterstanden die ook op andere gebieden bestaan. Zorgverzekeraars Nederland acht een onderzoek naar de achtergrond van mensen die betalingsachterstand hebben niet de primaire taak van zorgverzekeraars.
Ik sluit niet uit dat op individueel niveau in het kader van de schuldhulpverlening in bredere zin kennis omtrent de achtergrond en beweegredenen van mensen die in betalingsproblemen verkeren, een toegevoegde waarde heeft. Uit het onderzoek «Wanbetaling zorgkosten: voorkomen is beter dan genezen!»dat ik op 9 januari jl. aan uw Kamer heb aangeboden, is aangegeven dat de oplossing voor het tegengaan van wanbetaling van zorgkosten mede ligt in gedragsbeïnvloeding van de desbetreffende schuldenaar.
Voeren alle zorgverzekeraars preventiebeleid, en bieden alle zorgverzekeraars klanten die betalingsachterstanden hebben betalingsregelingen aan? Zo nee, welke doen dit niet?
Alle zorgverzekeraars, op twee na (ONVZ en ASR), voeren thans de wanbetalersregeling uit. Bij al deze zorgverzekeraars staat preventie van wanbetaling van de nominale premie doorlopend hoog op de prioriteitenlijst. Reeds in 2006 hebben de zorgverzekeraars zich gecommitteerd aan het zogenoemde Protocol Incassotraject Wanbetalers Zorgverzekeringswet. Het aanbieden van een betalingsregeling vormt hier onderdeel van en is op een later moment ook in de wetgeving opgenomen. De zorgverzekeraars hebben periodiek met elkaar overleg om ervaringen met preventiebeleid uit te wisselen en nieuwe ideeën nader uit te werken. Ook dit heeft nog steeds de aandacht van alle zorgverzekeraars. Voor het betalen van eigen risico biedt de zorgverzekeraar de mogelijkheid tot gespreide betaling aan.
In de wet is thans al opgenomen dat verzekeraars bij twee maanden premieachterstand een betalingsregeling moeten aanbieden. Het genoemde Incassoprotocol wordt -zo stelt Zorgverzekeraars Nederland- door alle verzekeraars toegepast. Uit het evaluatieonderzoek volgt dat ondanks het bestaan van convenanten en Incassoprotocol er geen sprake is van een eenduidige uitvoeringspraktijk. De onderzoekers hebben geconstateerd dat zorgverzekeraars hun proactieve rol wisselend invullen, mede afhankelijk van de gemeente of regio waarin men actief is. De ene verzekeraar betracht meer coulance dan de andere verzekeraar bij het bespreken van mogelijkheden voor een passende betalingsregeling. Sommige verzekeraars houden uitdrukkelijk rekening met de situatie waarin een verzekerde terecht is gekomen. Elke verzekeraar heeft beleidsvrijheid wat betreft het implementeren van gemaakte afspraken en heeft de mogelijkheid zelf verdergaande maatregelen te treffen.
Verzekeraars hebben er belang bij om de wet en het Incassoprotocol toe te passen, omdat het een voorwaarde is voor het ontvangen van de wanbetalersbijdrage (compensatie) die verzekeraars krijgen voor het verzekerd houden van wanbetalers. In het conceptwetsvoorstel «Wet verbetering wanbetalersmaatregelen» zullen de regels voor het verkrijgen van de compensatie worden aangescherpt. Ik verwacht dat daarmee de inzet van zorgverzekeraars voor het treffen van preventieve maatregelen verder wordt verbeterd.
Uit eerdere berichtgeving in onder meer Trouw (juni 2012) blijkt dat er ten minste één verzekeraar is die verzekerden de mogelijkheid biedt op vrijwillige basis een eventueel verschuldigd (verplicht) eigen risico vooraf te betalen. Een dergelijke werkwijze is niet wettelijk verplicht.
Betaling van verplicht eigen risico of het doen van eigen betalingen is feitelijk niet anders dan het betalen van een schuld en is al gereguleerd door het burgerlijk recht. De mogelijkheid tot het treffen van een betalingsregeling (waarvan gespreide betaling er één is) is in de rechtspraktijk dan ook een gebruikelijke optie. Daarnaast kunnen verzekerden rekening houden met de toekomstige uitgave van het eigen risico of eigen betalingen en daarvoor zelf sparen. Ik ben om deze redenen niet voornemens zorgverzekeraars te verplichten gespreide betaling actief aan te bieden.
Zijn zorgverzekeraars verplicht hun klanten de mogelijkheid te geven verplicht of vrijwillig eigen risico en eigen betalingen in termijnen te betalen? Zo nee, waarom niet? Bent u van plan zorgverzekeraars te verplichten gespreide betaling actief aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u van plan zorgverzekeraars te verplichten actief preventiebeleid te voeren, zoals snel contact bij schulden of openstaande rekeningen voor eigen risico en eigen betalingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bij hoeveel mensen wordt sinds 1 januari 2013 de zorgtoeslag direct aan het CVZ uitbetaald?
Vanaf de maand februari/maart 2013 is gestart met de omleiding van de zorgtoeslag. Dit doet het CVZ alleen bij de groep burgers waar geen broninhouding op inkomen of uitkering plaatsvindt. Voor deze groep wordt een acceptgiro gestuurd onder aftrek van de omgeleide zorgtoeslag. Het gaat om circa 115.000 personen. Voor 35.000 andere mensen wordt de zorgtoeslag niet uitbetaald door de Belastingdienst aan de betrokkene, maar (eerst) direct verrekend met openstaande belastingschulden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het overleg tussen verschillende partijen (waaronder verzekeraars en gemeenten) om tot preventie van financiële problemen te komen?
In mijn brieven van 9 januari en 5 maart 2013 (Kamerstukken II, 33 077, nr. 5 en 6) heb ik aangegeven dat ik dit voorjaar gesprekken laat organiseren tussen gemeenten en zorgverzekeraars met als doel te komen tot werkbare afspraken in de preventieve fase die wanbetaling van zorgkosten effectief bestrijden.
Bij dit vervolgtraject zijn naast mijn ministerie ook het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de betrokken koepelorganisaties (DIVOSA, VNG en ZN) betrokken. De opzet is dat zorgverzekeraars en gemeenten arrangementen uitwerken waarvoor geldt dat zij voldoende effectief zijn in het bestrijden en voorkomen van wanbetaling zorgkosten. De eerste gesprekken zijn inmiddels gepland.
In mijn brief van 5 maart 2013 heb ik u medegedeeld dat ik het parlement bij gelegenheid van de behandeling van het wetsvoorstel inzake de verbetering van de wanbetalersmaatregelen nader zal informeren over de voortgang en de bereikte resultaten. Dit wetsvoorstel («wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met verbetering van de maatregelen bij niet-betalen van de premie en de bestuursrechtelijke premie en enkele andere wijzigingen») ligt thans voor advies bij de Raad van State.
Wat is de stand van zaken van het wetsvoorstel inzake de verbetering van de wanbetalersregeling?
Zie antwoord vraag 12.
Op welke wijze gaat u goede voorbeelden van zorgverzekeraars met betrekking tot preventie en het vroegtijdig treffen van betalingsregelingen promoten en verspreiden?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat alle zorgverzekeraars zouden moeten participeren in een wanbetalersregeling, waarbij de focus vooral moet liggen op preventie? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Wordt door het CVZ bij de volledige broninhouding op uitkeringen, die per 1 januari 2013 wordt ingehouden, rekening gehouden met de beslagvrije voet? Zo ja, hoe groot is het verschil tussen een bijstandsuitkering en de beslagvrije voet?
Het CVZ is niet gehouden om bij het uitoefenen van de bevoegdheid tot inning van de bestuursrechtelijke premie door broninhouding de beslagvrije voet te betrekken. De wetgever heeft bepaald dat dit op andere wijze gebeurt. In het deurwaarderstraject wordt, bij de uitoefening van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voorzien in de waarborg dat iemand die een uitkering op minimumniveau krijgt waarop de bestuursrechtelijke premie wordt ingehouden, tenminste kan beschikken over de beslagvrije voet, verminderd met hetgeen reeds in de beslagvrije voet is verdisconteerd voor de kosten van de ziektekostenverzekering. De (her)berekening van de beslagvrije voet geschiedt dus exclusief door de deurwaarder en niet door inkomensverstrekkende of -vorderende overheden. Gelet op artikel 475d Rv zal de deurwaarder dit in ieder geval op verzoek van de wanbetaler moeten doen. De Centrale Raad van Beroep heeft deze werkwijze onlangs nogmaals bevestigd (LJN: BZ2471, 11/4719 ZVW).
Hoe lang duurt het gemiddeld voor mensen uit de wanbetalersregeling kunnen stappen? Hoeveel maanden gemiddeld betalen zij een premie van 130%?
Deze informatie is beschikbaar bij het CVZ, maar om deze informatie te kunnen verstrekken dient het CVZ een specifieke uitvraag in de geautomatiseerde systemen te ontwikkelen. Ik stel mij daarom voor uw Kamer bij gelegenheid van de behandeling van het wetsvoorstel deze gegevens te overleggen.
Is het waar dat zorgverzekeraars die niet participeren in de wanbetalersregeling klanten na een betalingsachterstand kunnen royeren? Hoeveel verzekerden zijn er afgelopen jaren door hun zorgverzekeraar geroyeerd? Kunt u dit uitsplitsen naar verzekeraar?
Een zorgverzekering mag worden opgezegd of ontbonden als gevolg van het niet nakomen van de premiebetaling. Dit vloeit voort uit het burgerlijk recht. Voor het verzekerd houden van de wanbetaler (en dus om te voorkomen dat zorgverzekeraars een wanbetaler royeren) ontvangen de zorgverzekeraars financiële compensatie. ONVZ en ASR zijn de enige zorgverzekeraars die niet participeren in de wanbetalersregeling. Het aantal geroyeerde verzekerden op grond van wanbetaling is mij niet bekend en de gegevens zijn ook niet verstrekt.
Het bericht ‘’ Medische gegevens via hoorwinkels op straat” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Medische gegevens via hoorwinkels op straat»1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat informatie van klanten die een gehoorapparaat laten aanmeten op straat ligt?
Volgens zorgverzekeraars en audiciens zijn er geen klantgegevens «op straat» gekomen zoals u suggereert. Zorgverzekeraars hebben samen met veldpartijen een digitaal hoorprotocol ontwikkeld dat bedoeld is om een adequaat hoortoestel te kunnen indiceren. Toen direct na de invoering van dit systeem bleek dat audiciens die werkzaam zijn bij hetzelfde bedrijf of bij dezelfde bedrijvengroep elkaars (klant)gegevens konden inzien, hebben zorgverzekeraars meteen gereageerd door het systeem uit de lucht te nemen. Overigens waren de gegevens nimmer toegankelijk voor niet audiciens.
Deelt u de mening dat het nieuwe systeem fraude in de hand kan werken? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat een protocol dat is afgestemd met het veld en bedoeld is om een adequaat hoortoestel te kunnen voorschijven, ten principale frauduleus handelen in de hand zou werken. Ik ga er vanuit dat alle betrokken partijen zorgvuldig en conform de regels van de Wet bescherming Persoonsgegevens met klantgegevens omgaan. Nu het systeem uit de lucht is gehaald, zie ik op dit moment geen reden tot ingrijpen.
Wat vindt u ervan dat hoorwinkels bij elkaar in de «keuken» (elkaar gegevens kunnen inzien) kunnen kijken?
Ook toen het systeem nog actief was, konden hoorwinkels niet in elkaars keuken kijken. Alleen audiciens die werkzaam zijn bij dezelfde hoorwinkel of bij dezelfde landelijke organisatie van hoorwinkels konden elkaars patiëntendossiers benaderen. Bij nader inzien blijkt de toegang tot deze dossiers te ruimhartig en niet proportioneel te zijn. Ook de sector acht het niet wenselijk dat zelfstandige ondernemers de klantgegevens van elkaar kunnen inzien. Ik deel deze mening. Door het uit de lucht halen van het systeem is aan deze situatie echter direct een einde gemaakt.
Welke maatregelen moeten de hoorwinkels nemen om een einde aan deze ongewenste situatie te maken?
In eerste instantie zijn organisaties zoals Hoorwinkels zelf verantwoordelijk dat er volgens de wet- en regelgeving – en conform de normen die de sector heeft vastgelegd – zorgvuldig wordt omgegaan met persoonsgegevens. Indien dat niet het geval is, verwacht ik dat de sector passende maatregelen neemt. Ik ben door audiciens en zorgverzekeraars tevens geïnformeerd dat er wijzigingen in het systeem zullen worden aangebracht waardoor een audicien alleen nog toegang krijgt tot de klantdossiers van een individuele winkel of vestiging. Bovendien dienen hoorwinkels te verklaren dat ze alle voorwaarden in acht zullen nemen om zorgvuldig om te gaan met klantgegevens. Pas nadat deze afspraken zijn gewaarborgd, zal het systeem weer operationeel worden.
De onafhankelijke beantwoording van vragen uit de Tweede Kamer (nieuwe versie) |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is het beleid op het moment dat personen in de naaste (persoonlijke) omgeving van een minister door hun werk of functie betrokken kunnen zijn bij, of onderwerp van, de beantwoording van Kamervragen?1
Deelt u de opvatting dat in zulke gevallen de schijn van belangenverstrengeling moet worden voorkomen?
Hoe gaat u verzekeren dat nog openstaande vragen uit de Kamer op een onafhankelijke wijze worden beantwoord?2
De arrestatie en vervolgens vrijlating van de Nederlandse journaliste Rena Netjes in Cairo |
|
Harry van Bommel (SP), Désirée Bonis (PvdA), Han ten Broeke (VVD), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend het met bericht «Journalist BNR opgepakt in Cairo», over de arrestatie van Rena Netjes1 en met het bericht dat ze weer is vrijgelaten?2
Ja.
Wat is precies de aanklacht geweest tegen Rena Netjes?
Er is voor zover door de ambassade in Cairo kon worden nagegaan geen officiële aanklacht tegen mevrouw Netjes geweest.
Is er contact geweest tussen de Nederlandse ambassade en Rena Netjes? Wat heeft de ambassade bijgedragen aan haar vrijlating?
Ja. Er is meerdere malen contact geweest tussen ambassademedewerkers en mevrouw Netjes vanaf 8 april, de dag van haar arrestatie. De Nederlandse ambassadeur in Cairo heeft dinsdagochtend 9 april telefonisch met mevrouw Netjes gesproken en later die dag met het hoofd van het Egyptische Openbaar Ministerie. In dat gesprek beloofde de Procureur Generaal de onmiddellijke vrijlating van mevrouw Netjes te gelasten, en nodigde hij de ambassadeur uit mevrouw Netjes direct op te halen van het kantoor van het Egyptische Openbaar Ministerie in Nieuw Cairo. Vervolgens heeft de ambassadeur inderdaad mevrouw Netjes opgehaald en in vrijheid gebracht.
Is er rechtstreeks contact geweest met de Egyptische autoriteiten?
Ja, zie antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat de manier waarop ze is gearresteerd, een zogenaamd burgerarrest, kan leiden tot een heksenjacht tegen Westerse journalisten?
Het gebruik van een burgerarrest is ook in Egypte gebonden aan wettelijke regels die door het OM en de rechter moeten worden getoetst. In het geval van mevrouw Netjes is bij deze toetsing door de Egyptische autoriteiten kennelijk geconstateerd dat haar burgerarrest ten onrechte was.
Bent u voorts van mening dat het feit dat de rechter van vervolging heeft afgezien, aantoont dat de rechterlijke macht in Egypte een force for good kan zijn?
Dat zowel rechter als het OM niet bereid zijn geweest verder gevolg te geven aan dit geval van burgerarrest geeft hoop dat herhaling van dergelijke voorvallen kan worden voorkomen of althans beperkt.
Het bericht ‘Actie ANWB tegen tolvignet België’ |
|
Attje Kuiken (PvdA), Albert de Vries (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Actie ANWB tegen tolvignet België»?
Ja.
Is het waar dat België voornemens is een tolvignet in te stellen voor de Belgische wegen? Zo ja, per wanneer zou dit tolvignet worden ingesteld?
Ja. De plannen zijn voorzien voor 2016.
Deelt u de mening van de ANWB dat «wildgroei van tolsystemen en stickers om door Europa te rijden» moet worden tegengegaan? Zo nee, waarom niet? Wat kunnen de gevolgen van deze «wildgroei» volgens u zijn?
Ik ben het met de ANWB eens, dat het onwenselijk is om in Europa veel verschillende tolsystemen en vignetten te hebben. Door te werken aan meer uniformiteit in Europa, zoals met de EETS-richtlijn (European Electronic Toll Service) en de Mededeling richtsnoeren lichte particuliere voertuigen wordt beoogd, kan een wildgroei worden tegengegaan. Ik ondersteun het voornemen van de Europese Commissie om de EETS een realiteit te laten worden, waarbij tolsystemen voor vrachtwagens boven de 3,5 ton en voertuigen voor het vervoer van 9 personen of meer interoperabel moeten zijn.
Invoering van een vignet moet passen binnen het kader zoals de Europese Commissie dit heeft uiteengezet in de genoemde mededeling van 14 mei 2012. Zoals in het BNC-fiche van deze mededeling (Kamerstuk 22 122, nr. 1432) is aangegeven, hecht Nederland eraan dat een keuze voor een dergelijk systeem ook in de toekomst niet door de Commissie kan worden voorgeschreven, maar dat dit tot de volledige vrijheid en bevoegdheid van de lidstaat blijft behoren (subsidiariteit). De gevolgen voor gebruikers van de verschillende vignetten zullen meevallen, nu met de mededeling een kader wordt gegeven om de non-discriminatie en evenredigheid van de vignetten voorop te stellen. Daarbij wordt in de mededeling onder andere ingegaan op de toegankelijkheid van (informatie over) de vignetten.
In hoeverre worden grenswerkers, die reeds hinder kunnen ondervinden van verschillen in regelgeving tussen Nederland en België op fiscaal gebied en ten aanzien van sociale zekerheid, verder belemmerd door het Belgisch voorstel een tolvignet in te voeren? Kunt u in uw antwoord ook ingaan op de situatie van de inwoners van Zeeuws-Vlaanderen, voor wie de enige verbindingsmogelijkheid met de rest van Nederland de toltunnel is?
Nieuw in de eerder bekend gemaakte plannen is dat iedereen die gebruik wil maken van de wegen in België, hiervoor zal moeten betalen. Dit zal leiden tot een lastenverzwaring. De praktische hinder zal beperkt blijven nu het aanschaffen van het vignet via internet kan en het vignet zelf elektronisch is. Vooralsnog is niet duidelijk welke wegen het betreft, aangezien de architectuur voor het wegenvignet nog niet definitief is vastgesteld.
De inwoners van grensgebieden en grenswerkers zullen meer dan de rest van Nederland met regelmaat de grens naar België oversteken. Verwacht wordt dat er een keuze aan vignetten komt, zoals een jaarvignet, een twee maandenvignet en een tien dagenvignet.
In hoeverre de inwoners van Zeeuws Vlaanderen een jaarvignet moeten kopen of beter een andere keus kunnen maken is afhankelijk van het individuele rijpatroon, de woonplaats en of er sprake is van woon-werkverkeer over de grens. Voor sommigen zal het lonen vaker gebruik te maken van de Westerscheldetunnel, terwijl anderen beter af zullen zijn met een vignet voor langere duur.
Heeft u contact gehad met uw Belgische collega over de gevolgen van deze maatregel voor de inwoners van de Nederlandse regio’s die grenzen aan België? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit overleg?
Ik heb contact gehad met mijn Vlaamse collega Hilde Crevits, de Minister van Mobiliteit en Openbare Werken. We hebben elkaar op 27 februari 2013 nog gesproken. Dit gesprek ging ook over de Belgische plannen voor de invoering van een kilometerheffing en een vignet. In het gesprek is nader ingegaan op de wens van Vlaanderen dat ook Nederland een kilometerheffing invoert, opdat Nederland en België hiermee gezamenlijk kunnen optrekken. Ik heb aangegeven dat Nederland niet voornemens is een kilometerheffing in te voeren en voorts wat onze zorgen zijn omtrent het Belgische voornemen.
De Belgische plannen komen daarnaast aan de orde in de werkgroep beprijzing van de Benelux Unie. Van Belgische zijde nemen hieraan naast de federale overheid ook de 3 gewesten deel. Nederland heeft onlangs gevraagd om het plannen van een volgende bijeenkomst, die naar verwachting voor de zomer zal plaatsvinden.
Mocht uit dit overleg blijken dat er nadere ontwikkelingen rond het vignet gemeld kunnen worden, dan zal ik u daarvan uiteraard op de hoogte stellen.
Zo nee, bent u voornemens deze kwestie alsnog te bespreken met uw Belgische collega? Tijdens welke gelegenheid gaat u dit doen en bent u bereid de Kamer op de hoogte te stellen van de uitkomsten van dit overleg?
Zie antwoord vraag 5.
Hulp van Nederland bij de herfinanciering van de staatsschuld van Aruba |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Nederland helpt Aruba bij herfinanciering staatsschuld»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse regering bereid is zich in te schrijven voor obligatieleningen ten behoeve van de Arubaanse staatschuld?
Het financiële protocol is een uitwerking van het overkoepelende samenwerkingsprotocol dat Nederland en Aruba in 2011 sloten met als doel om op basis van een gelijkwaardige relaties en onderling vertrouwen de samenwerking een nieuwe impuls te geven.
Zowel Curaçao als Sint Maarten kennen de mogelijkheid van een lopende inschrijving als daarvoor aan de voorwaarden uit de Rijkswet financieel toezicht is voldaan. Met Aruba is in 2011 afgesproken dat de mogelijkheden tot een lopende inschrijving zullen worden onderzocht. Nederland zal de mogelijkheden voor een door Aruba gevraagde inschrijving (laten) beoordelen op in het Koninkrijk en internationaal gehanteerde criteria van houdbare overheidsfinanciën en terugbetalingcapaciteit. Nederland behoudt zich bij het niet voldoen aan deze criteria het recht om niet in te schrijven.
Kent u de notitie «feestvierend ten onder gaan» uit 2012, afkomstig van de politieke partij MEP? Wat is uw conclusie naar aanleiding van deze notitie?
Ik heb kennis genomen van de inhoud van de notitie van de oppositiepartij over de financiële situatie van Aruba. Het is aan de regering van Aruba om hierop te reageren.
Kunt u tevens aangeven of u Aruba op dit moment financieel stabiel acht? Ook in het licht van de zorgen van de MEP?
Zoals aangegeven ben ik bekend met de informatie van de oppositie. Aruba is zelf verantwoordelijk voor de financiële stabiliteit. De Arubaanse regering heeft richting Nederland aangegeven begrotingsregels in de Staatsregeling te verankeren en een College van Advies in te stellen dat zal toezien op de naleving van deze regels. Dit kan bijdragen aan beter begrotingsbeheer. Een eventuele inschrijving van Nederland op een obligatielening zal zoals gezegd te zijner tijd beoordeeld worden aan de hand van de criteria zoals ik heb genoemd bij vraag 2. De financiële stabiliteit en de terugbetalingcapaciteit van Aruba zal daar een belangrijk onderdeel van uitmaken.
Is de conclusie gerechtvaardigd dat Aruba bezig is om haar economische groei te creëren door het hebben van een begrotingstekort en het laten oplopen van de staatsschuld?
Aruba is een autonoom land in het Koninkrijk dat een eigen financieel en economisch beleid voert. Het is de verantwoordelijkheid van de regering van Aruba om toe te zien op houdbare overheidsfinanciën, met de staten als controlerend orgaan.
Kunt u garanderen dat de voorwaarden voor deugdelijk financieel beleid daadwerkelijk en kritisch getoetst zullen worden bij elke nieuwe obligatie-uitgifte?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven óf en zo ja, wanneer Aruba kan gaan beginnen met het aflossen van de staatschuld door deze constructie?
Op dit moment is nog niet bekend wanneer Aruba een verzoek gaat doen op Nederland voor inschrijving op een openbare obligatielening van Aruba. Aruba maakt daar zelf beleidsmatige financieringskeuzes in. De exacte uitwerking van dit protocol moet overigens nog plaatsvinden alvorens daadwerkelijk een eerste verzoek ter beoordeling kan worden aangenomen tot inschrijving op een openbare aanbieding van een obligatielening van het land Aruba.
Is er met deze financieringsconstructie geen risico dat Aruba juist meer schulden gaat maken, omdat de rentelast gaat afnemen?
Onderdeel van de afspraken met Aruba is dat Aruba de door een eventueel rentevoordeel vrijgekomen gelden inzet voor de nominale verlaging van de staatsschuld. Het is correct dat indien een land a priori voldoet aan de rentelastnorm zoals deze bijvoorbeeld geldt voor Curaçao en Sint Maarten, er in opzet meer geleend kan worden bij een lagere rentestand. Het eerdere antwoord op vraag 2 is hier eveneens van toepassing. In de verdere uitwerking zal dan ook moeten blijken in welke mate Aruba al dan niet voldoet aan de in het Koninkrijk en internationaal gehanteerde criteria van houdbare overheidsfinanciën.
Heeft u er vertrouwen in dat het nog op te richten College van Advies adequaat zal toezien op naleving van het begrotingsbeleid?
Aruba is zelf verantwoordelijk voor het inrichten van het horizontale toezicht op zijn begrotingsbeleid. Oprichting van instituties en organen in de horizontale keten van Aruba die kunnen bijdragen aan de versterking van een duurzaam begrotingsbeleid beschouw ik als een positieve ontwikkeling.
Waarom hoeft Aruba niet te vallen onder het toezicht van het College Financieel Toezicht?
Aruba is sinds het verwerven van de Status Aparte in 1986 een land binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Aruba is sindsdien financieel zelfstandig zonder een beroep te hebben gedaan op een traject tot schuldsanering, zoals het geval was bij het voormalige land Nederlandse Antillen teneinde voor de nieuwe landen een gezonde financiële startpositie te creëren. Het land Aruba kent daarmee geen toezichtarrangement zoals geldt voor Curaçao en Sint-Maarten. Ik wil de komende tijd samen met Aruba bekijken hoe we de beoordeling vanuit Nederland van een inschrijving op een openbare aanbieding precies gaan vormgeven.
Het meldpunt ontruimingen van kamers in verzorg- en verpleeghuizen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het meldpunt van de consumentenbond over ontruimingen van kamers in verzorg- en verpleeghuizen?1
Het staat de Consumentenbond vrij om een meldpunt op te zetten.
Deelt u de mening dat een meldpunt voor de ontruiming van kamers in de langdurige zorg eigenlijk overbodig moet zijn, omdat zorginstellingen nabestaanden meerdere dagen de tijd moeten geven voor de ontruiming van de kamer? Zo ja, welke analyse maakt u over wat er misgaat, waardoor een dergelijk meldpunt noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
De branchevereniging Actiz heeft algemene voorwaarden opgesteld, die veel zorginstellingen hanteren. Hierin is ook opgenomen dat cliënten bij het komen wonen in een zorginstelling geïnformeerd worden over het leegruimen van de kamer bij verhuizing of overlijden. Ik ga er vanuit dat de cliënten hierover dus geïnformeerd worden.
In de beleidsregels, opgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit, is voorts opgenomen dat het verpleeg- of verzorgingshuis bij het overlijden van een cliënt maximaal 13 «mutatiedagen» heeft. Dit betekent dat de familie enige dagen de tijd heeft om de kamer leeg te ruimen.
Het is mij niet bekend hoeveel zorginstellingen een onredelijke termijn voor de ontruiming hanteren. Ik zal hierover navraag doen bij Actiz. Het zorgkantoor en de NZa zien toe op de toepassing van de ter zake doende regelgeving door de zorgaanbieder.
Is u bekend hoeveel zorginstellingen zich niet houden aan de regelgeving dat nabestaanden een aantal dagen de tijd krijgen om een kamer te ontruimen na overlijden van een geliefde? Zo ja, hoeveel en welke zorginstellingen houden zich niet aan deze regelgeving? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt het voor dat nabestaanden op de dag van overlijden of vlak voor de uitvaart van de overledene de kamer moet ontruimen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat de situatie dat zorginstellingen dubbel geld vangen, doordat er binnen de 13 dagen iemand nieuw in een kamer gaat wonen? Zo ja, hoe vaak komt dit voor?
In principe zou dit niet kunnen gebeuren. De zorginstelling wordt bekostigd volgens het ZZP tarief van de cliënt die op de kamer woont. Bij overlijden van de cliënt ontvangt de zorginstelling een afwezigheidstarief voor maximaal 13 dagen, zolang de kamer leeg staat.
Deelt u de mening dat er onvoldoende toezicht gehouden wordt op zorginstellingen, omdat de problemen met de ontruiming van kamers in zorginstellingen weer via een meldpunt moet worden onderzocht? Zo nee, waarom niet?
De NZa heeft geen regels gesteld wat betreft minimale of maximale ontruimingstermijn. De eerder genoemde 13-dagen-termijn heeft betrekking op het maximale aantal dagen dat instellingen een leegstandsdag in rekening kunnen brengen. De NZa houdt toezicht op het naleven van de WMG door aanbieders. Of aanbieders te vroeg een kamer ontruimen, valt niet onder die wet. Als zij dubbel zouden declareren, kan dat in strijd zijn met artikel 35 en 36 van de WMG. Of de NZa dan optreedt, hangt af van de ernst en omvang van het probleem.
De NZa heeft ten aanzien van dit mogelijke probleem geen onderzoeken gedaan sinds haar oprichting in 2006. Reden daarvoor is dat het risico op dubbele declaraties redelijk beperkt is, gezien het feit dat zorgaanbieders maximaal 13 dagen een mutatiedag in rekening kunnen brengen en het gegeven dat in geval van overlijden de nabestaanden altijd een aantal dagen de tijd nodig hebben om de kamer te ontruimen.
Ik zal de NZa echter vragen een en ander te onderzoeken, zonodig actie te ondernemen en mij hierover terug te rapporteren.
Waarom houdt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geen actief toezicht op zorginstellingen of zij voldoen aan deze regelgeving? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Bij hoeveel en welke zorginstellingen heeft de NZa de afgelopen 10 jaar ingegrepen omdat zij niet voldeden aan deze regelgeving? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat de NZa actief toezicht houdt op zorginstellingen die zich niet aan de regelgeving houden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
De combinatie van bijstand en studiefinanciering |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat in sommige gemeenten – in situaties waarin twee personen samenwonen en één van de partners aanspraak moet maken op de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de andere partner studiefinanciering ontvangt – de studerende partner verplicht wordt de maximale aanvullende studiefinanciering te lenen naast de basisbeurs en deze lening door de sociale dienst als voorliggende voorziening van de bijstandsuitkering wordt gezien? Zo ja, op welke wetsartikelen stoelt deze gemeentelijke praktijk?1
Hoe gemeenten precies omgaan met het leendeel van de studiefinanciering van de partners van bijstandsgerechtigden kan ik u niet zeggen. Daarover worden geen gegevens bijgehouden.
Wel kan ik aangeven binnen welk wettelijk kader gemeenten opereren.
Artikel 15, eerste lid, van de WWB bepaalt dat er geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een toereikende en passende voorliggende voorziening. Studiefinanciering, inclusief de mogelijkheid om een rentedragende lening af te sluiten, geldt volgens constante jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep als een dergelijke voorziening. Deze passendheid wordt, aldus de jurisprudentie, niet aan die voorziening ontnomen door het feit dat de belanghebbende een aanzienlijke studieschuld opbouwt.2
In de situatie waar u op doelt (ene partner heeft bijstand, andere partner studiefinanciering) heeft de bijstandgerechtigde partner recht op algemene bijstand naar de norm voor een alleenstaande (artikel 24 WWB). Vervolgens dient de gemeente te bezien hoe zij de inkomsten uit studiefinanciering van de studerende partner in beschouwing neemt voor de gezamenlijke middelentoets. Dit inkomen wordt slechts in aanmerking genomen voor zover het gezamenlijk inkomen van beide partners (inclusief de bijstandsuitkering van de ene partner) meer zou bedragen dan de bijstandsnorm voor gehuwden (artikel 32, derde lid, van de WWB). Daarnaast regelt artikel 33, tweede lid, van de WWB, dat bij bedoelde situatie alleen het deel van de studiefinanciering dat is bedoeld voor levensonderhoud meetelt («normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000»). Dit normbedrag bestaat uit de basisbeurs, de maximale aanvullende beurs en de basislening. Dat een deel van dit normbedrag bestaat uit een – naar keus van belanghebbende al dan niet af te sluiten – lening doet daar niet aan af.3 Centraal staat of er een beroep op een voorliggende voorziening gedaan kan worden, niet of dat feitelijk ook wordt gedaan. Mogelijk ontstaat hierdoor bij belanghebbenden de indruk dat zij maximaal moeten lenen. Dat is niet het geval, maar anderzijds is het ook niet zo dat er door niet te lenen recht op meer bijstand ontstaat. Voor de volledigheid merk ik op dat ouders met inwonende studerende kinderen die enkel inkomsten hebben uit studiefinanciering recht hebben op de volledige bijstandsnorm; de beschreven casus richt zich op de situatie van twee partners.
Uiteraard is een opleiding de beste verzekering tegen toekomstige werkloosheid. Van mensen mag echter in redelijkheid wel het een en ander worden verwacht om ook tijdens een studie bijstandsafhankelijkheid te voorkomen. Ik kan dan ook niet meegaan in uw suggestie om geleende studiefinanciering als voorliggende voorziening voor de bijstandsuitkering te schrappen.
Acht u het wenselijk dat gemeenten de studiefinanciering als voorliggend voorziening gebruiken en hiermee gezinnen of partners stimuleren om zich in de schulden te steken? Zo nee, bent u bereid om deze praktijk te veranderen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een opleiding de beste verzekering is tegen toekomstige werkloosheid en opleidingstrajecten niet in de knop gebroken moeten worden omdat de partner van een student aanspraak moet maken op een bijstandsuitkering? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat er voor schoolverlaters – die de opleiding succesvol met een diploma hebben afgesloten – een schoolverlaterskorting in de Wet Werk en Bijstand is geïntroduceerd voor de duur van zes maanden?
Artikel 28 van de WWB geeft het college de mogelijkheid de norm lager vast te stellen als belanghebbende recent zijn scholing of beroepsopleiding heeft beëindigd. Reden hiervan is dat belanghebbende tijdens de studieperiode zijn bestedingen heeft afgestemd op het beperkte inkomen uit studiefinanciering en zijn noodzakelijke bestaanskosten niet onmiddellijk toenemen zodra er een beroep op bijstand wordt gedaan. Aangezien de bijstand is bedoeld als een voorziening in de noodzakelijke kosten van bestaan, en deze kosten bij schoolverlaters lager zijn, acht ik dit een realistische artikel. Ik ben dan ook niet voornemens dit artikel te schrappen.
Is het realistisch om – in tijden van hoge werkloosheid – bijstandsgerechtigden die succesvol een opleiding hebben afgesloten zes maanden een korting te geven op de bijstandsuitkering vanwege het feit dat de bijstandsuitkering hoger is dan de voormalige studiefinanciering en zij hierdoor financieel voordeel zouden hebben? Bent u voornemens om dit artikel uit de Wet Werk en Bijstand te schrappen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de geleende studiefinanciering als voorliggende voorziening voor de bijstandsuitkering te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.