Het Haarlemse alternatief voor de wietpas |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de gemeente Haarlem door invoering van het Keurmerk Coffeeshops een alternatief voor de landelijke invoering van de wietpas heeft ontwikkeld?1
Wat vindt u ervan dat gemeentes eigen alternatieven voor de wietpas ontwikkelen? Deelt u de mening dat dit, gezien de contraproductieve gevolgen van de invoering van de wietpas, moet worden toegejuicht?
Het is te prijzen dat de gemeente Haarlem expliciet aandacht heeft voor preventie en voorlichting. Het keurmerk in Haarlem betreft een verzameling van bestaand beleid (zoals dat gold voor 1 januari 2012) van de ministeries van Veiligheid en Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en bestaande instrumenten (BiBOB, «goed gastheerschap» zoals beschreven in de brief aan uw Kamer van 27 mei 2011 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 24 077, 259)).
Bent u bereid om te onderzoeken in hoeverre de afspraken tussen de gemeente Haarlem en de plaatselijke coffeeshops zich lenen voor een landelijke uitrol ter vervanging van de landelijke invoering van de wietpas? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat studenten worden geremd in hun ambitie |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat een student voor het afronden van zijn studie geneeskunde 60 000 euro instellingscollegegeld moet betalen? Zijn er meerdere gevallen waar door een gelijksoortige samenloop dergelijke bedragen kunnen optellen?1
Voor een tweede studie in de sector gezondheidszorg en in de sector onderwijs is vanwege maatschappelijke arbeidsmarkttekorten een uitzondering gemaakt, waardoor een tweede studie tegen wettelijk collegegeld gevolgd kan worden. Alleen wanneer er al eerder eerste studie in deze sector is afgerond, geldt het instellingscollegegeld. De betreffende student heeft dus blijkbaar al een bachelor en/of master in deze sector afgerond.
Indien studenten aan wie al een graad in één van beide sectoren is verleend alsnog een tweede studie in die sector volgt, draagt dit niet bij aan het oplossen van bedoelde maatschappelijke arbeidsmarkttekorten, maar leidt dat tot een verschuiving van problemen binnen de sector.
Het is aan elke instelling om gemotiveerd te bepalen welk instellingscollegegeld zij studenten in rekening brengt. De instelling kan daarbij differentiëren naar groepen van opleidingen en studenten. De medezeggenschap bij een instelling heeft adviesrecht inzake het instellingsbeleid op dit punt. Het instellingscollegegeld kan een bedrag zijn ter hoogte van het wettelijk collegegeld. Voor het instellingscollegegeld kan hij/zij een beroep doen op fiscale voorzieningen zoals de scholingsaftrek en het collegegeldkrediet.
Acht u het rechtvaardig dat door de wetswijziging «de regels tijdens het spel zijn veranderd», zodat studenten niet op de nieuwe situatie konden inspelen?
Deze bepalingen zijn niet nieuw; ze gelden sinds september 2010 en zijn toen integraal ingevoerd. Onderdeel van de vormgeving is dat de instelling, gegeven de mogelijkheid tot differentiatie, in haar tariefstelling kan differentiëren tussen studenten die al aan de opleiding waren begonnen (of aan de bacheloropleiding met het oog op doorstroming naar de masteropleiding) en studenten waarvoor dat niet geldt. Bij de behandeling van het wetsvoorstel Versterking besturing in de Eerste Kamer is toegezegd de invoering van de collegegeldsystematiek jaarlijks te monitoren en na 3 jaar te evalueren. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het een «weeffout» is dat een student die als eerste studie biomedische wetenschappen heeft gedaan een heel hoog instellingscollegegeld moet betalen voor een studie geneeskunde, omdat die onder «dezelfde richting» valt? Hoe wilt u deze fout herstellen?
Ik deel die mening niet. Er is geen sprake van een weeffout die hersteld moet worden. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Vindt u het niet ongewenst dat ambitieuze studenten die zich verder willen scholen tot arts of leraar, functies waaraan grote maatschappelijke behoefte is, ontmoedigd worden door een hoog collegegeld? Hoe denkt u dit te kunnen veranderen?
Mijn beleid is er juist op gericht studenten aan te moedigen, die zich in de sector zorg of in de sector onderwijs willen laten scholen. Daarom is juist voor deze sectoren een uitzondering gemaakt voor het hoog collegegeld. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Mogelijke invloed van de Turkse overheid op uitzendingen van de Stichting Zendtijd Moslims |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Twijfels over rol Turkije bij moslim-tv»?1
Ja.
Is het waar dat de voorzitter van de Stichting Zendtijd Moslims (SZM) zitting neemt in het bestuur van de Islamitische Stichting Nederland, een stichting waarvan het salaris van het bestuur door de Turkse overheid wordt betaald en de voorzitter als Turks ambtenaar wordt beschouwd? Zo ja, deelt u de mening dat een dergelijke inmenging van de Turkse staat in Nederlandse omroepen onwenselijk is?
In het bericht in Trouw gaat het om de heer Köktas, die volgens de site van de Islamitische Stichting Nederland (ISN) penningmeester is van ISN. De heer Köktas is op dit moment waarnemend voorzitter van SZM, in afwachting van de benoeming van een onafhankelijk voorzitter. Volgens het Commissariaat is andere informatie over het bestuur toegezegd, maar die informatie heeft het Commissariaat nog niet ontvangen. Of er uiteindelijk sprake is van overheidsinmenging in de omroep moet het Commissariaat beoordelen. Het principiële uitgangspunt is dat de programma’s van publieke media-instellingen, waaronder de kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag die publieke zendtijd hebben gekregen, vrij zijn van overheidsinvloeden en dat publieke media-instellingen zelf vorm en inhoud van hun programma’s bepalen en daar verantwoordelijk voor zijn. Dat is vastgelegd in de Mediawet 2008 (artikel 2.1, tweede lid, onderdeel d, en artikel 2.88).
Gaat een mogelijke connectie tussen de Turkse overheid en de SZM tegen de beoordelingscriteria van het Commissariaat voor de Media in? Zo ja, welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat Turkse overheidsinmenging binnen een Nederlandse omroep plaatsvindt?
Het Commissariaat kan de aanwijzing van de moslimomroep weigeren als aannemelijk is dat men zich niet aan de wet zal houden. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, regelt de wet dat publiek aanbod vrij hoort te zijn overheidsinvloeden. Het Commissariaat voor de Media zal de vraag moeten beantwoorden of banden met de Turkse overheid leiden tot overheidsbeïnvloeding en of daarmee aannemelijk is dat de moslimomroep zich niet aan de wet zal houden.
Het bericht dat Slot Loevestein mogelijk wordt gesloten voor publiek in 2013 |
|
Carla Dik-Faber (CU), Carola Schouten (CU) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Slot Loevestein van Bredaas koppel mogelijk dicht in 2013»?1
Ja
Deelt u de mening dat Slot Loevestein een belangrijke regionale en landelijke uitstraling heeft, goede bezoekersaantallen heeft en een goede balans heeft tussen museale inkomsten en inkomsten uit cultureel ondernemerschap?
Ik deel uw mening dat Loevestein een regionale en landelijke uitstraling heeft en een aanzienlijk deel aan eigen inkomsten weet te generen.
Hoe is de geplande bezuiniging op de subsidie aan Slot Loevestein te rijmen met uw uitspraken bij uw bezoek aan het slot in augustus 2011, waarbij u hebt gezegd dat u de werkwijze van een goede exploitatie en een levend cultureel erfgoed toejuicht, dat Loevestein niet met bezuinigingen te maken zou krijgen en u zich afvroeg hoe Slot Loevestein als voorbeeld gesteld kan worden voor andere culturele instellingen?2
De subsidie aan Loevestein is gebaseerd op mijn beleidsprioriteiten en het advies van de Raad voor Cultuur over de subsidieaanvraag van Slot Loevestein binnen het door mij gestelde financieel kader. Ik onderstreep dat Slot Loevestein zich voorbeeldig inzet op het terrein van cultureel ondernemerschap en dat ik daarvoor mijn waardering heb uitgesproken. Dat is echter geen reden om Slot Loevestein een uitzonderingspositie te geven in de beoordeling en toelating tot de culturele basisinfrastructuur 2013–2016.
Waarom wordt cultureel ondernemerschap niet beloond, maar bestraft?
Ik bestrijd dat de lagere subsidie voor Slot Loevestein moet worden opgevat als een straf voor cultureel ondernemerschap. Cultureel ondernemerschap is slechts een van mijn prioriteiten die van belang waren bij de beoordeling van de subsidieaanvraag door de Raad voor Cultuur. Andere prioriteiten zijn kwaliteit, publieksbereik, educatie- en participatiebeleid en een aanbod of collectie van nationaal of internationaal belang.
Acht u het wenselijk dat er wel overheidssubsidie naar beheer en behoud van de collectie gaat, maar dat de collectie en het monument niet meer voor publiek toegankelijk zullen zijn?
Ik volg het inhoudelijk advies van de Raad voor Cultuur en wil het behoud en beheer van de rijkscollectie zeker stellen door middel van subsidie. Vervolgens is het aan de directie van Slot Loevestein om te bepalen of en op welke wijze het monument en de collectie ook publiek toegankelijk kunnen blijven.
Waarom zet u met een subsidiekorting de toegankelijkheid van Slot Loevestein onder druk, terwijl ook 8 miljoen euro geïnvesteerd wordt in een grootschalige verbouwing, waarvan 5 miljoen euro private investeringen betreft?
Het slot is eigendom van het Rijk en in beheer bij de Rijksgebouwendienst. Op basis daarvan zijn onderhouds-, veiligheid- en investeringsverplichtingen aangegaan die nu worden uitgevoerd. De subsidie aan Slot Loevestein voor het beheer en behoud van de rijkscollectie is verleend in het kader van nieuw beleid, de culturele basisinfrastructuur 2013–2016.
Weegt u het criterium van regionale spreiding zwaar mee? Zo ja, op welke manier neemt u in het subsidiebesluit het feit dat Slot Loevestein het enige Rijksmuseum onder de grote rivieren is?
Nee, het criterium voor regionale spreiding woog niet mee bij de beoordeling van de subsidieaanvragen van de musea. Zoals omschreven staat in mijn brief Meer dan kwaliteit van 10 juni 2011 aan de Tweede Kamer: «Voor het erfgoed speelt de spreiding in kernpunten geen rol. Bij musea gaat het om eigendom van de collectie en de (inter)nationale betekenis ervan».
De mogelijke toekenning van zendtijd aan de Stichting Zendtijd Moslims |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Twijfels over rol Turkije bij moslim-tv»?1 Kunt u bevestigen dat er een aanvraag voor zendtijd van de Stichting Zendtijd Moslims (SZM) loopt? Zo ja, kunt u aangeven wanneer het Commissariaat voor de Media besluit over de aanvraag?
Ja. Op 19 juni 2012 is door de Stichting Zendtijd Moslims (SZM) een nieuwe zendtijdaanvraag ingediend. Deze is op dit moment bij het Commissariaat voor de Media in behandeling. Het Commissariaat heeft nog geen besluit kunnen nemen omdat de aanvraag daarvoor onvoldoende informatie bevatte en de SZM nog onvoldoende tegemoet is gekomen aan informatieverzoeken van het Commissariaat. Het Commissariaat heeft van de SZM recent aanvullende informatie ontvangen. Deze vereist nog nadere bestudering en zal mogelijkerwijs tot nieuwe vragen van het Commissariaat aan de SZM leiden. Het Commissariaat wil optimale zorgvuldigheid betrachten en bovendien ook de recente berichtgeving betrekken bij de besluitvorming.
Deelt u de mening dat de publieke omroep onafhankelijk en pluriform dient te zijn en dat er binnen het bestel in principe ruimte zou kunnen zijn voor een Moslimomroep, mits voldaan aan alle voorwaarden? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik volledig. De onafhankelijkheid en pluriformiteit zijn grondslagen van ons publieke omroepbestel. Deze grondslagen zijn ook in de wet vastgelegd. Ik vind het waardevol dat binnen het publieke bestel ruimte is voor specifieke programmering die verzorgd wordt door genootschappen die representatief geacht worden voor kerkelijke en geestelijke hoofdstromingen in Nederland. De islam is een van die hoofdstromingen en er is dus in principe zeker ruimte voor een moslimomroep. De toewijzing van zendtijd dient inderdaad plaats te vinden op basis van het voldoen aan alle wettelijke voorwaarden, zoals representativiteit, deugdelijke organisatie en de verwachting dat men zich aan de wet zal houden. Dat wordt beoordeeld en beslist door het Commissariaat.
Kunt u aangeven of er banden zijn tussen de SZM en het Turkse Diyanet? Zo ja, hoe oordeelt u over deze banden? Zo nee, wordt er bij de procedure van een aanvraag voor toekenning van zendtijd überhaupt naar het bestaan van dergelijke banden gekeken?
Of en zo ja welke banden er zijn en welke gevolgen daaraan verbonden moeten worden voor de zendtijdtoewijzing moet het Commissariaat beoordelen. Het Commissariaat kan de aanwijzing van de moslimomroep weigeren als aannemelijk is dat men zich niet aan de wet zal houden. De wet regelt dat publiek aanbod vrij hoort te zijn overheidsinvloeden. Wanneer banden met de Turkse overheid leiden tot overheidsbeïnvloeding, moet het Commissariaat beoordelen of daarmee aannemelijk is dat de moslimomroep zich niet aan de wet zal houden.
Deelt u de mening dat de staat geen directe invloed op de programmering van publieke omroepen behoort te hebben en dat het daarom ook ongewenst is dat een buitenlandse mogendheid rechtstreekse invloed heeft op een Nederlandse publieke omroep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beïnvloedt dat de afweging om de SZM eventueel zendtijd te vergunnen?
Ik deel de mening dat overheidsbeïnvloeding onwenselijk is. Het principiële uitgangspunt is dat de programma’s van publieke media-instellingen, waaronder de kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag die publieke zendtijd hebben gekregen, vrij zijn van overheidsinvloeden en dat publieke media-instellingen zelf vorm en inhoud van hun programma’s bepalen en daar verantwoordelijk voor zijn. Dat is vastgelegd in de Mediawet 2008 (artikel 2.1, tweede lid, onderdeel d, en artikel 2.88). Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat de SZM geen representatieve stichting voor de Islam is, nu de islamitische organisaties Milli Görüs, de alevitische federatie Hak Der en de Raad voor Marokkaanse Moskeeën Nederland uit de organisatie zijn gestapt?
Ik heb kennis genomen van de berichten in de media dat deze organisaties uit de SZM zouden zijn gestapt. Het is echter niet aan mij om dat te beoordelen, maar aan het Commissariaat.
Kunt u aangeven wat de mogelijkheden en de voor- en nadelen zijn om in de Mediawet een verbod op banden met overheden op te nemen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven staat al in de wet dat het programma-aanbod onafhankelijk van overheidsinvloeden moet zijn. Ik zie op dit moment geen aanleiding om specifiekere verbodsregels daarvoor in de wet op te nemen. Het bestaan van banden hoeft niet per definitie altijd te leiden tot beïnvloeden. Wanneer die banden zodanig zijn en er zodanig invulling aan gegeven wordt dat een publieke omroepinstelling niet meer onafhankelijk en zelfstandig de vorm en inhoud van de programma’s bepaalt, kan dat reden zijn om de aanvraag van zendtijd te weigeren.
Het verzekeren van de leveringszekerheid van elektriciteit bij een groeiend aandeel duurzaam productievermogen |
|
Paulus Jansen |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Zijn de afspraken in Europees1 en nationaal2 verband met betrekking tot de frequentiestabiliteit van het elektriciteitsnetwerk naar uw mening nog toereikend in relatie tot de leveringszekerheid bij een oplopend aandeel duurzame productie?
Het Europese elektriciteitsysteem is ingericht op wisselspanning met een frequentie van 50 Herz. Elektrische apparaten en installaties zijn met deze frequentie van 50 Herz in staat om elektriciteit uit het netwerk te ontrekken en erop in te voeden. Het handhaven van deze frequentie is dus van belang om de elektriciteitsvoorziening in stand te houden. TenneT heeft als systeembeheerder van het Nederlandse elektriciteitsnetwerk de verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de frequentiestabiliteit in Nederland. Op nationaal en Europees niveau besteedt TenneT daarom veel aandacht aan het beheersen van deze frequentiekwaliteit. In het meest recente Kwaliteits- en Capaciteitsdocument (deel 2, 2011) gaat TenneT ondermeer in op frequentiestabiliteit en gerelateerde vraagstukken. TenneT geeft tevens aan dat de bestaande afspraken voor het beheren van de frequentiestabiliteit met de andere systeem netbeheerders in Europa op dit moment toereikend zijn. Binnen deze afspraken is al invulling gegeven aan een aanscherping van het handelen van de systeembeheerders als de frequentiekwaliteit afneemt. Frequentie afwijkingen komen de laatste jaren vaker voor. Dit geldt zowel voor het aantal afwijkingen van de 50 Herz richtfrequentie, als voor de duur en de hoogte van de afwijkingen. De door Kamerlid Jansen genoemde studie3 van ENTSO-E en Eurelectric illustreert de afwijkingen onder andere op pagina 15. De ontwikkeling van het aandeel duurzame elektriciteit is niet de enige factor die van invloed is op de frequentiestabiliteit. Soms veroorzaakt de invoeding van duurzame elektriciteit frequentieslingeringen, terwijl in andere gevallen er juist een dempende invloed is. Marktkoppeling is een ontwikkeling die naast evidente voordelen ook de beheersing van frequentiewisselingen extra van belang maakt. Deze factoren en hun invloed op de frequentiestabiliteit worden door de systeembeheerders in Europa permanent gemonitord. Dit stelt de systeembeheerders in staat om op het moment dat daar aanleiding toe is de noodzakelijke maatregelen te kunnen nemen. In dit verband is door de systeembeheerders een werkprogramma opgezet om de frequentiekwaliteit te verbeteren. Op basis van dit werkprogramma wordt ondermeer de monitoring verder geïntensiveerd. Voor de langere termijn zijn de systeembeheerders (in ENTSO-E verband) op dit moment bezig met de formulering van Europese netwerkcodes en operationele richtsnoeren. Ook ACER (het agentschap voor de samenwerking van energietoezichthouders, met vanuit Nederland de NMa daarbij aangesloten) en marktpartijen zijn betrokken bij dit proces. De bovengenoemde studie van Eurelectric en ENTSO-E doet in dat licht voorstellen en deelt technische observaties. De Europese netwerkcodes worden uiteindelijk door de lidstaten middels een comitologie procedure bekrachtigd.
Is het waar dat de frequentieslingeringen steeds vaker richting de grenzen van de afgesproken bandbreedte van 200mHz gaan, waardoor het risico op onbeheersbare frequentieslingeringen toeneemt, dat uiteindelijk kan resulteren in het geheel of gedeeltelijk uitvallen van het elektriciteitsnet? Kunt u dit illustreren aan de hand van statistieken van TenneT en de Europese organisatie van TSO’s (netwerkbeheerders)?
Zie antwoord vraag 1.
Welke relatie ziet u tussen de groei van het aandeel duurzame elektriciteit en de problematiek van de grotere frequentieslingeringen?
Zie antwoord vraag 1.
Lopen er acties in Europees en nationaal verband voor het oplossen van deze problematiek? Welke en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat ten gevolge van de relatief lage kolen- en relatief hoge gasprijs voor het opvangen van frequentieslingeringen vooral (oudere en traag regelbare) kolencentrales worden ingezet, terwijl de meest efficiënte en snel regelbare gascentrales stilstaan? Zo ja, onderschrijft u dat deze uit het oogpunt van regelstrategie, energieverbruik en klimaateffecten uiterst ongewenste brandstofmix het gevolg is van onbedoelde effecten van marktmechanismen?
De inzet van centrales voor de productie van elektriciteit is gebaseerd op vrije prijsvorming met onder andere als factoren daarbij de brandstofprijzen en de prijs voor emissierechten. Maar ook de technische capaciteit van de installatie om snel op te regelen, zoals veelal bij gasgestookte elektriciteitscentrales, speelt bijvoorbeeld een rol. De vrije markt zorgt er binnen de technische grenzen van centrales voor dat de benodigde elektriciteit wordt geproduceerd door de meest kostenefficiënte centrales en dat afregelen in principe gebeurt door de op dat moment duurste draaiende centrale. Het is juist dat door ondermeer de relatief lage prijzen voor kolen en CO2 op dit moment relatief veel elektriciteit wordt opgewekt door kolengestookte centrales. Kolenprijzen zijn wereldhandelsprijzen, de CO2 certificatenprijs hangt samen met de werking van het Europese emissiehandelssysteem (ETS). Ik streef ernaar om de werking van het ETS structureel te versterken om daarmee op een efficiënte en effectieve wijze prikkels aan de elektriciteitsmarkt te geven voor de beperking van CO2 emissie.
Het opvangen van frequentieslingeringen is in Nederland in beginsel georganiseerd middels de zogenoemde primaire reserve. Deze is gebaseerd op een verplichte deelname van alle productie-eenheden boven 5 MW. De gezamenlijke netbeheerders zijn bezig met de voorbereiding van een voorstel tot wijziging van de code op het gebied van de primaire reserve. Hierbij wordt vermoedelijk uitgegaan van contractering van de primaire reserve aan de hand van biedingen. Nadat dit voorstel is ingediend bij de NMa zal de Raad van Bestuur van de NMa hierover een besluit nemen. Voor de regeling van de frequentie via de primaire reserve speelt indirect de merit-order (die in het algemeen bepaalt welke centrales draaien bij een bepaalde omvang van de elektriciteitsvraag) een rol, aangezien alleen reeds draaiende centrales kunnen voorzien in deze primaire reserve voor het oplossen van de frequentieafwijking. Daarnaast spelen de technische mogelijkheden van een centrale zoals regelsnelheid een rol.
Onderschrijft u de conclusie van een recente Eurelectric studie3 dat de problematiek van de frequentieslingeringen verder zal verergeren wanneer een groter deel van Europa overstapt op het open markt systeem?
Het genoemde rapport van Eurelectric en ENTSO-E geeft juist aan dat verdere Europese integratie en harmonisatie van marktregels nodig is en voordelen biedt. Dit biedt de netbeheerders namelijk beter de mogelijkheden om het elektriciteitsnetwerk betrouwbaar te houden en geeft de markt de ruimte om de meest efficiënte centrales elektriciteit te laten produceren.
Kunt u ingaan op de potentie van de volgende strategieën om perverse effecten van marktmechanismen op frequentieslingeringen te elimineren:
Ik ben niet van mening dat er sprake is van perverse effecten van het marktmechanisme op de frequentiestabiliteit. Wel kunnen verschillende van de genoemde strategieën een bijdrage leveren aan het beheersen van de frequentiestabiliteit. Zoals hierboven al genoemd, werkt de Europese organisatie van transmissiesysteembeheerders (ENTSO-E) aan de verdere uitwerking van dit vraagstuk in een Europese netwerkcode. Gelet op het feit dat het waarborgen van de frequentiestabiliteit primair een vraagstuk is dat in Europees verband moet worden bezien, wacht ik de resultaten en aanbevelingen van deze uitwerking af.
Zijn er nationale en Europese studies gedaan naar de kosteneffectiviteit van de verschillende strategieën om de groei van het aandeel duurzame energie in te passen bij een optimale leveringszekerheid? Welke? Hoe denkt u te bevorderen dat de feitelijke ontwikkeling van de elektriciteitsvoorziening zo goed mogelijk aansluit bij het optimaal scenario?
Er zijn binnen Europa verschillende systemen om de vergroting van het aandeel duurzame energie te realiseren. In Nederland hebben we zoals bekend gekozen om de vergroting van het aandeel duurzaam te simuleren via de SDE+. Naar mijn mening is dit de meest kosteneffectieve manier om de doelstellingen op het gebied van duurzame energie te bereiken. Daarnaast wordt er binnen mijn ministerie nagedacht over een leveranciersverplichting ten aanzien van duurzame energie. Tevens is zowel nationaal als internationaal aandacht voor de mogelijke effecten van inpassing van grote hoeveelheden duurzame energie op de stabiliteit van het netwerk en daarmee op de leveringszekerheid. De in dit kader uitgevoerde studies wijzen uit dat de stabiliteit van het netwerk en de leveringszekerheid op dit moment en ook in de nabije toekomst niet in gevaar is. Frequentiestabiliteit is daarbij overigens één van de vele factoren die daarbij wordt bezien. Een voorbeeld van een onderzoek naar onder andere de leveringszekerheid aspecten bij de inpassing van duurzame elektriciteit is het onderzoek van KEMA van 2010 in opdracht van het voormalige Ministerie van Economische Zaken (Kamerstukken: TK, vergaderjaar 2010–2011, 31 209, nr. 143).
Zoals eerder genoemd maakt frequentiestabiliteit onder andere onderdeel uit van het Kwaliteit en Capaciteitsdocument van TenneT TSO en wordt in Europees verband (ENTSO-E en Europese codes) gewerkt aan het omgaan met dit vraagstuk. De genoemde studie van Eurelectric en ENTSO-E is een voorbeeld waarbij zowel productie als netbeheer gezamenlijk een onderzoek uitvoeren. Ik ben van mening dat een dialoog tussen de verschillende actoren, ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, met nadien de noodzakelijke vervolgstappen de beste weg is om met dit vraagstuk om te gaan. In het Europese codeproces vindt dit op dit moment plaats.
Het artikel “Vegabal inzet strijd vleessector” |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «vegabal inzet strijd vleessector»?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) geen prioriteit aan handhaving, zoals boetes, geeft als de voedselveiligheid niet in het geding is?
Nee. De NVWA stelt prioriteiten in de zaken die ze aanpakt binnen de capaciteit die zij voor het toezicht beschikbaar heeft. De handhaving van de NVWA is risico gebaseerd: hoe meer risico, hoe meer prioriteit. Daarom heeft voedselveiligheid de hoogste prioriteit, maar ook bij vormen van (ernstige) misleiding treedt de NVWA op.
Deelt u de mening dat spies van kip een kipspies moet heten en een spies van soja een sojaspies?
Er zijn geen specifieke regels zijn waar deze benamingen aan moeten voldoen. Dat betekent dat ze getoetst moeten worden aan de artikelen 4, eerste lid, onder c, en 29 van het Warenwetbesluit Etikettering van levensmiddelen: algemene vereisten voor de benaming van een levensmiddel en het algemene verbod om te misleiden. Of er sprake is van misleiding, zal van geval tot geval beoordeeld moeten worden.
Deelt u de mening dat, hoewel het een groot compliment is voor kip om een sojaspies een kipspies te noemen, het feitelijk een misleiding van de consument en onderwaardering van plantaardige vleesvervangers is?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 3 al heb aangegeven, dient van geval tot geval beoordeeld te worden of er sprake is van misleiding. Daarbij spelen naast de benaming ook andere factoren een rol, bijvoorbeeld de wijze van presentatie.
De beoordeling of er in een specifieke situatie sprake is van misleiding is voorbehouden aan de NVWA.
Kan of wil de NVWA, als overheidsdienst, niet verder ingrijpen dan enkel de opmerking «het is niet netjes» en «de benaming moet worden aangepast»?
De mogelijkheden van de NVWA om op te treden tegen een overtreding van de Warenwet, variëren tussen zware sancties (sluiten van een bedrijf), het opleggen van een boete, en het geven van een waarschuwing. Welke sanctie wordt opgelegd is – afhankelijk van de specifieke omstandigheden – aan de NVWA. De NVWA heeft in dit geval de Vegetarische Slager schriftelijk gevraagd de benamingen aan te passen. In reactie daarop heeft de Vegetarische Slager per brief laten weten de etikettering aan te passen om nog duidelijker te maken dat het product geen vlees bevat.
Is het waar dat de NWA wel claims en etiketten beoordeelt? Onder welke categorie claims zou de kipspies van soja kunnen vallen? Op welke wijze vinden controle en handhaving plaats ten aanzien van benamingen op etiketten?
De NVWA beoordeelt claims en etiketten. De benaming «kipspies van soja» is geen claim zoals gedefinieerd in de Europese Verordening inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (verordening (EG) 1924/2006).
Zie verder de beantwoording van de vragen 3 en 5 voor de controle en handhaving van benamingen op etiketten.
Deelt u de mening dat, gezien het feit dat de NVWA geen prioriteit legt bij het aanpakken van misleidende zaken, de ondernemers dat zelf moeten oppakken en zo ja, op welke wijze? Acht u hierbij een rol voor productschappen weggelegd? Deelt u de mening dat zij op efficiënte en effectieve wijze de belangen van meerdere sectoren en ondernemers kunnen behartigen?
Ik deel uw mening niet dat de NVWA geen prioriteit stelt bij het aanpakken van misleidende zaken. Zie verder de beantwoording van vraag 2.
In geval van misleiding kunnen ondernemers elkaar altijd – indien nodig – voor de civiele rechter dagen of een klacht indienen bij de NVWA. Ik heb geen oordeel over het feit of hier een rol voor de productschappen is weggelegd. Het is aan de productschappen zelf of zij het nodig achten het handelen van ondernemers voor wat betreft mogelijke misleidende informatievoorziening over producten aan te pakken.
Het polsen van Australië over het weren van een Nederlandse megatrawler uit hun wateren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de uitspraken van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (EL&I) toen de megatrawler Margiris van plan was af te reizen naar Australische wateren: «Het betreft dus een niet-Nederlands gevlagd vaartuig. Ik zie dan ook voor de Nederlandse overheid geen reden hier een rol in te spelen, tenzij de openbare orde in IJmuiden in het geding is» en «Ik ga echt niet bellen met mijn Australische collega met de mededeling dat er wel eens een schip in zijn richting kan komen dat dingen doet die wij niet zo nuttig vinden in Nederland»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat toen bekend werd dat megatrawler Margiris geen toestemming kreeg van Australië om te vissen in hun wateren u onmiddellijk contact heeft gezocht met uw Australische collega om de belangen van de Nederlandse vissersvloot te verdedigen? Zo ja, kunt u uiteenzetten waar uw contact uit bestond en hoe dit precies verlopen is? Welke reactie kreeg u van de Australische regering?
Toen bleek dat er in Australië nieuwe wetgeving op komst was, heb ik de Australische minister van Landbouw, Visserij en Bosbouw om een appreciatie gevraagd van het wetsvoorstel van de Australische regering. Dit wetsvoorstel hield in dat de Margiris het uitvaren kon worden belet tot nader onderzoek zou hebben plaatsgehad. Minister Ludwig vertelde mij dat het wetsvoorstel strekte tot nader onderzoek naar mogelijke effecten van de Margiris op het ecosysteem.
Welke verklaring heeft u voor het feit dat u wel contact hebt gezocht met uw Australische collega terwijl de staatssecretaris van EL&I de Kamer eerder had laten weten dat de Nederlandse regering zich niet zou gaan bemoeien met de vangstplannen van de Margiris en de afspraken tussen de reder en de Australische regering?
Voor het kabinet was er geen reden om begin juli te interveniëren. Het ging niet om een Nederlands gevlagd vaartuig en er was en is geen enkele aanwijzing dat het vaartuig zich niet aan de Australische wet zou houden. Bovendien heeft Australië een uitstekende reputatie op het gebied van visserijbeheer.
Begin september ontstond er een nieuwe situatie. Er bleek sprake van nieuwe wetgeving die gevolgen kon hebben voor een miljoeneninvestering van een Nederlands bedrijf. Ik vond het gepast mij hierover door mijn Australische collega te laten informeren. Vanzelfsprekend heeft het kabinet zich niet bemoeid met de vangstplannen of afspraken tussen de reder en de Australische regering.
Bent u zich ervan bewust dat de Nederlandse regering de verdenking op zich heeft geladen dat het alleen in actie wil komen als de belangen van de Nederlandse vissersvloot in het geding zijn, en niet wanneer er zorgen bestaan over overbevissing en (vergaande) aantasting van mariene ecosystemen door diezelfde vissersvloot? Denkt u dat dit bijdraagt aan het internationale aanzien van Nederland?
Uw veronderstelling deel ik niet.
Heeft de Pelagic Freezer-trawler Association (PFA), de overkoepelende organisatie waar de rederij van de Margiris lid van is, contact met u gezocht alvorens u de Australische minister van visserij polste over de megatrawler Margiris? Zo ja, kunt u gedetailleerd en concreet uiteenzetten wat er precies is overlegd? Zo nee, wat is dan de reden geweest dat u contact heeft opgenomen met uw Australische collega?
Nee, de PFA heeft geen contact gezocht.
Heeft de staatssecretaris van EL&I de Kamer tijdens het algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad op 4 juli jl. onjuist geïnformeerd door te stellen dat Nederland niets met dit vaartuig te maken had, terwijl uit uw handelen het tegenovergestelde blijkt? Zo nee, hoe zit het dan?
Nee. Zie mijn antwoord op vraag 3.
Had het schip voordat het naar Australië vertrok al garantie en/of een vergunning dat het er mocht gaan vissen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom is het schip dan toch vertrokken? Deelt u de mening dat het bedrijf hiermee een aanzienlijk risico heeft genomen dat geheel voor eigen rekening van het bedrijf zou moeten komen?
Nee. Het schip is vertrokken omdat het verwachtte een vergunning te zullen krijgen. Dit was op eigen risico van het bedrijf.
Welke andere inzet levert u voor Nederlandse visserijbelangen, binnen of buiten de internationale visserijorganisaties, waar de Kamer van op de hoogte zou moeten zijn gelet op de gevolgen voor lokale belangen of het milieu?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, was mijn inzet gericht op investeringen gedaan door een Nederlands bedrijf.
Wat heeft u tot nu toe gedaan met oproepen aan de Europese Unie, zoals die van Wilson Tuckey, om haar eigen visserijproblemen op te lossen?2
Ik verwijs u hierbij naar de inzet van het kabinet in de discussie over het nieuwe Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Zo is uw Kamer op 29 maart jl. geïnformeerd over de Raadsconclusies met betrekking tot de externe dimensie van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (TK 21 501-32, nr. 580).
Kunt u bevestigen dat de Australische overheid heeft onderkend dat visvangst middels enorme schepen als de Margiris de visserij en het ecosysteem ernstige schade toe kan brengen? Zo ja, vindt u het gepast om op uw Australische collega druk uit te oefenen om alsnog deze vorm van Europese overcapaciteit in haar wateren toe te laten ten koste van het milieu? Waarom respecteert u de autonomie van Australië en haar visie hierop niet?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. De Australische overheid heeft nu juist besloten nader onderzoek te doen naar mogelijke effecten op het ecosysteem. De uitkomsten van dit onderzoek staan nog niet vast. Het is aan Australië om de uitkomsten daarvan te wegen.
Wat vindt u ervan dat uw Australische collega de gevolgen voor het milieu en de visstand door de komst van deze megatrawler mogelijk zo ernstig inschat dat hij genoodzaakt is de wetten aan te passen om het schip te weren? Waarom worden de problemen rondom de excessen van de Europese overcapaciteit door andere landen aanzienlijk groter ingeschat dan door uzelf?
Ik respecteer de wens van de Australische regering om nader onderzoek te doen. Uw mening dat hier sprake is van een exces door Europese overcapaciteit deel ik niet. Zolang de vaartuigen daar worden ingezet waar nog quota van duurzaam beheerde bestanden beschikbaar zijn, dragen ze niet bij aan overbevissing.
Deelt u de mening dat na de ineenstorting van horsmakreelbestanden in de Pacific en het leegvissen van de wateren voor West-Afrika deze enorme politieke ophef in een bevriende natie als Australië opnieuw een duidelijk bewijs vormt voor de problemen die de overcapaciteit in de Europese visserijvloot veroorzaken? Zo ja, op welke termijn en wijze bent u bereid in Brussel concrete voorstellen te doen om de overcapaciteit van de visserijvloot aan te pakken binnen de hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid? Zo nee, waarom niet?
Nee.
De EU zet zich zowel in de Stille Oceaan als in de wateren van West-Afrika in voor een duurzaam beheer van de visserijbestanden. In de wateren van Mauritanië vissen de EU-vaartuigen binnen de voorwaarden van het visserijpartnerschapsovereenkomst. Onderdeel van deze overeenkomst is een vastgesteld jaarlijks quotum. Indien dit quotum is opgevist, moeten de EU-vaartuigen uit de wateren vertrekken. Ik verwijs hierbij tevens naar de brief van de staatssecretaris van EL&I van 10 februari 2012 over het beheer van het visbestand in de Stille Oceaan (TK 29 675 nr. 142) en de Raadsconclusies met betrekking tot de externe dimensie van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (TK 21 501-23, nr. 580).
Spoedwerkzaamheden om de Lauwersmeerdijk te verstevigen |
|
Sander de Rouwe (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de spoedwerkzaamheden die Rijkswaterstaat en waterschap Noorderzijlvest uit gaan voeren om de Lauwersmeerdijk te verstevigen?
Ja.
Met de spoedwerkzaamheden aan de Lauwersmeerdijk wordt een acuut veiligheidsprobleem, doordat de geul zich landwaarts heeft verplaatst, voorkomen. Dankzij reguliere monitoring en inspectie door de waterkering- en waterbeheerder is deze ontwikkeling geconstateerd.
Het waterschap Noorderzijlvest en Rijkswaterstaat hebben gezamenlijk de noodzakelijke maatregelen getroffen.
Is het waar dat uit een eerdere toetsing in 2010 al bleek dat de Lauwersmeerdijk over een lengte van 7,5 kilometer in aanmerking kwam voor versterking? Zo ja, wat heeft u met dit advies gedaan? Wanneer wordt de resterende 7,3 kilometer aangepakt?
Ja, in de derde ronde toetsen op veiligheid van de primaire waterkeringen is de Lauwersmeerdijk afgekeurd. Ik heb uw Kamer bij brief van 29 november 20111 over het resultaat hiervan geïnformeerd. Deze toetsing betreft de reguliere cyclus van toetsen (aan de wettelijke norm). Keringen die niet aan de wettelijke norm voldoen, worden opgenomen in het versterkingsprogramma nHWBP, indien aan de betreffende criteria wordt voldaan. Op dit moment wordt samen met de waterschappen gewerkt aan de opbouw van het nieuwe uitvoeringsprogramma nHWBP. Het nieuwe programma wordt in 2014 vastgesteld. Dan zal ook meer duidelijkheid kunnen worden gegeven over onder andere de prioritering van de werkzaamheden.
Kunt u aangeven of meerdere dijken verzwakt zijn? Zo ja, om hoeveel dijken gaat het en wat zijn de risico’s?
In de rapportage over de derde toetsronde is aangegeven dat 1 225 km niet aan de wettelijke norm voldoet. Er is echter geen sprake van acuut zwakke dijkvakken. Circa de helft van de afgekeurde dijken wordt al binnen de bestaande versterkingsprogramma’s aangepakt. De andere helft wordt momenteel in het kader van het opstellen van het uitvoeringsprogramma nHWBP nader beoordeeld. Binnen dit programma zullen de benodigde versterkingsmaatregelen geprioriteerd worden, o.a. op basis van het risicoprofiel van afgekeurde keringen.
Bent u voornemens om net als bij de Lauwersmeerdijk andere risicovolle dijken versneld te voorzien van innovatieve technieken waarmee de dijk van binnenuit in de gaten gehouden kan worden?
Op dit moment wordt al een aantal pilots uitgevoerd met diverse type sensoren. Afhankelijk van de resultaten van deze pilots wordt bezien of een vervolg zinvol is.
Bij de uitvoering van het hoogwaterbeschermingsprogramma zullen waar nodig en doelmatig innovatieve technieken worden toegepast.
Welke gevolgen heeft de bezuiniging van ruim 9 miljoen euro op waterveiligheid in 2013 op de aanpak van verzwakte dijkvakken?
Geen, in 2013 zijn voldoende middelen gereserveerd om de geplande werkzaamheden aan het HWBP-2 te kunnen uitvoeren. Daarnaast is het nHWBP in ontwikkeling. De omvang van het maatregelenpakket wordt op basis van het resultaat van de derde ronde toetsen op veiligheid nader in beeld gebracht. Met het bestuursakkoord Water is een aanzienlijke hoeveelheid financiële middelen voor de uitvoering hiervan gereserveerd.
De import van mengsels kunststoffen met PVC |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Indekken op zijn Europees»?1
Ja.
Is het waar dat PVC en kunststoffen in het algemeen op de groene lijst van EVOA (Europese Verordening overbrenging afvalstoffen) staan, maar dat een mengsel kunststof met meer dan 2% PVC in Nederland als rode lijst stof wordt beschouwd?
Voor de overbrenging van afvalstoffen over de grens kent de EVOA in beginsel twee afvalstoffenlijsten. De groene lijst of niet-gevaarlijke afvalstoffen (Bijlage III) en de oranje lijst of gevaarlijke afvalstoffen (Bijlage IV). PVC en kunststoffen staan beide , met een eigen code, op de groene lijst. Verder geeft de EVOA aan dat mengsels van groene lijst afvalstoffen moeten worden aangemerkt als «niet ingedeeld». Wanneer een afvalstof niet is ingedeeld dan is het regime voor de oranjelijst afvalstoffen (Bijlage IV) van toepassing. Dat betekent dat bij de overbrenging de procedures moeten worden gevolgd die horen bij een gevaarlijke afvalstof. Het is echter niet zo dat een niet ingedeelde afvalstof als gevaarlijk afval wordt gekwalificeerd.
Een uitzondering wordt gemaakt voor mengsels die zijn opgenomen in Bijlage IIIA van de EVOA. Mengsels van PVC en andere kunststoffen komen echter niet voor in Bijlage IIIA, dus vallen onder het regime van Bijlage IV.
Zie verder het antwoord op vraag 6.
Is het waar dat wanneer PVC gemengd met kunststoffen als rode lijst stof wordt beschouwd, bij import en export een kennisgevingsprocedure nodig is, van elk individueel transport uiterlijk drie dagen van tevoren een melding moet worden gedaan en een financiële zekerheid (bankgarantie) moet worden afgegeven? Is het waar dat wanneer deze materialen onder de groene lijst vallen, deze administratieve lasten niet nodig zijn?
Omdat het hier een mengsel betreft geldt inderdaad het regime voor oranjelijst afvalstoffen (Bijlage IV). Om de overbrenging van afvalstoffen te kunnen controleren, ter bescherming van het milieu, zijn deze procedures en verplichtingen vastgelegd in de EVOA. Bij groene lijst afvalstoffen bestemd voor nuttige toepassing geldt dat gebruik moet worden gemaakt van een zogenaamd Bijlage VII document en moet de opdrachtgever voor de overbrenging een contract met de importeur van de groene lijst afvalstoffen sluiten.
Waarom wordt PVC als een verontreinigende stof gezien, als het wordt vervoerd in een mengsel van andere kunststoffen terwijl het bij gescheiden transport een groene lijststof is? Deelt u de mening dat dit niet bijdraagt aan het bereiken van de minimumstandaard voor de verwerking van kunststofafval, waarmee gestreefd wordt naar het nuttig toepassen van afvalstoffen op een zo hoogwaardig mogelijke wijze doordat recyclebaar kunststof nu in het buitenland wordt verbrand of gestort omdat het overbrengen naar Nederland voor recycling te veel administratieve lasten oplevert?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, is het niet ingedeeld zijn op de groene lijst de reden dat het regime voor Bijlage IV afvalstoffen van toepassing is.
Verder deel ik uw conclusie niet. Het feit dat een Nederlands bedrijf dit kunststofmengsel niet kan of niet wil verwerven vanwege de administratieve verplichtingen die de EVOA stelt, betekent niet dat er in het buitenland geen recycling zal plaatsvinden.
Op basis van de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen (2008/98/EG) en de daarin vastgelegde afvalhiërarchie geldt dat recycling van afvalstoffen de voorkeur heeft boven verbranden en storten.
Ziet u mogelijkheden om te voorkomen dat dit soort mengsels worden geïmporteerd met het doel ze te verbranden, maar die wel import ten behoeve van hoogwaardige recycling stimuleren? Ziet u mogelijkheden om daarbij de administratieve lasten van het bedrijfsleven te verlichten? Zou u in kunnen gaan op het voorstel om de codes waaronder kunststoffen worden geïmporteerd samen te voegen zodat PVC net als andere kunststoffen wordt beschouwd als onderdeel van een mix kunststoffen? Bent u bereid binnen Europa te pleiten voor aanpassing van de EVOA-verordening op dit punt?
Bij overbrenging van afvalstoffen wordt getoetst aan het LAP. Voor kunststof (sectorplan 11) is de minimumstandaard materiaalhergebruik/recycling. Er zal dan ook bezwaar worden gemaakt tegen de invoer voor verbranden.
De procedures en verplichtingen die met de EVOA samenhangen, moeten zowel in Nederland als in andere lidstaten worden uitgevoerd zoals in de EVOA beschreven. Op dit punt zie ik geen mogelijkheid de administratieve verplichtingen te verlichten. Wel ben ik in het kader van een motie van lid Van Veldhoven (32852 nr.9) aan het bekijken of, samen met België en Duitsland, de regeldruk en de vereiste vergunningen voor grensoverschrijdend afvaltransport kunnen worden beperkt om recycling van grondstoffen te stimuleren.
Ik zal in het Correspondentenoverleg (overleg tussen lidstaten en Europese Commissie over de toepassing van de EVOA) laten nagaan in hoeverre deze vraag voor het toevoegen van een dergelijk mengsel aan Bijlage IIIA ook bij andere lidstaten of de Commissie speelt.
Wat is de reden voor het feit dat Nederland een kop heeft gezet op de EVOA-regel voor de in- en uitvoer van een mix van kunststoffen met PVC door al te spreken van een mengsel bij een aandeel van meer dan 2% PVC in plaats van 10%?
De EVOA kent geen grenswaarden voor de verontreiniging van afvalstoffen. Dit geeft in de praktijk onduidelijkheid. Daarom heeft de ILT handhavingbeleidsregels opgesteld om de door het bedrijfsleven gewenste duidelijkheid te geven over de vraag waar de grens ligt tussen een groene lijst afvalstof en een mengsel van afvalstoffen. Hiermee wordt aangesloten op bestaande productnormen voor het internationale handelsverkeer van de recyclingbranche.
De inzet van lokpubers bij de bestrijding van internetdating en kinderporno |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Pedozaak strandt op inzet van lokpuber»?1
Ja
Is de conclusie van het artikel juist dat de inzet van de «lokpuber» door de rechter niet werd geaccepteerd en dat een man die in het bezit was van kinderporno en probeerde een – naar hij dacht – 13-jarige jongen tot seksuele handelingen aan te zetten niet verder kan worden vervolgd?
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft op 14 september 2012 uitspraak gedaan2 in een zaak waarin een bezwaarschrift was ingediend tegen dagvaarding. In die zaak was inderdaad sprake van een verdachte die dacht te maken te hebben met een 13-jarige jongen en die deze jongen voorstelde om met hem seksuele handelingen te verrichten. In werkelijkheid had de verdachte via internet contact met een politieambtenaar. De rechtbank heeft overwogen dat, gelet op de geldende wettekst (van artikel 248e Wetboek van Strafrecht) en de daaraan voorafgaande parlementaire discussie, geen sprake kan zijn van een strafbare gedraging wanneer het beoogde slachtoffer in werkelijkheid 16 jaar of ouder is. De rechtbank heeft geoordeeld dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat bij een inhoudelijke behandeling tot een bewezenverklaring wordt gekomen. Het bezwaarschrift is dan ook gegrond verklaard en de verdachte is ter zake van de hem bij dagvaarding ten laste gelegde feiten buiten vervolging gesteld.
Wat is uw reactie op deze situatie?
Het OM ziet zich door deze beschikking van de rechtbank gesteld voor mogelijke problemen bij de opsporing van «grooming». Nochtans sluit het OM niet uit dat de huidige tekst van artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht tot een beslissing als de onderhavige noopt. Door het instellen van hoger beroep (hetgeen inmiddels is gebeurd) en eventueel cassatie kan hieromtrent meer zekerheid worden verkregen. Pas als het resultaat hiervan bekend is kan worden bezien of een wetswijziging geboden is. Mijn streven en dat van het OM blijft gericht op een zo effectief mogelijke aanpak van «grooming».
Deelt u de mening dat de inzet van namaak accounts door de politie op populaire sociale media sites mogelijk moet zijn om potentiële misbruikers te identificeren en gevaar voor gewone gebruikers te voorkomen?
Ja.
Welke aanpassingen van wet- en regelgeving zijn nodig om de hier bedoelde inzet mogelijk te maken? Wanneer komt u met voorstellen daartoe?
Zie antwoord vraag 3.
Zorgverzekeraars die prijsverschillen van geneesmiddelen ten laste brengen van het eigen risico |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar Agis verzekerden € 189,08 eigen risico in rekening brengt voor een doosje pillen dat in de apotheek € 48,15 kost? Wat is hiervoor uw verklaring?1
Sinds 1 januari 2012 zijn er geen vastgestelde vergoedingen voor geneesmiddelen. De Z-index taxe geeft wel een adviesprijs aan voor geneesmiddelen. Verzekeraars kunnen en hebben met apothekers andere verkoopprijzen afgesproken dan de adviesprijzen in de Z-index taxe. De verkoopprijzen die Achmea (Agis) afspreekt met apothekers worden tweemaal per jaar herzien en zijn terug te vinden op de website van de verschillende labels.
Het kan voorkomen dat een apotheker door goede/slechte inkoop of door verandering van de adviesprijzen een hogere of lagere inkoopprijs betaalt voor het medicijn dan de met Achmea afgesproken verkoopprijs. Als dat het geval is, wordt nog steeds de met Achmea afgesproken verkoopprijs gehanteerd, gedeclareerd en voor het eigen risico in rekening gebracht.
In casu was er sprake van een verandering van de adviesprijs waarbij de prijs in de Z-index taxe reeds was verlaagd. Echter, Achmea had de verkoopprijs nog niet herzien. De adviesprijs in de Z-index taxe was dus (tijdelijk) lager dan de verkoopprijs die Achmea had afgesproken met en betaald had aan de apotheker. Achmea overweegt voor de toekomst hun verkoopprijzen meer dan twee keer per jaar aan te passen, zodat de afgesproken prijzen meer in overeenstemming zijn met de adviesprijzen.
Kunt u zich voorstellen dat mensen zich bekocht voelen als zorgverzekeraars een kunstmatig prijsverschil in hun eigen zak steken? Zo nee, waarom niet?
Ik kan me voorstellen dat mensen zich op het eerste oog «bekocht» voelen als de prijs op het pakje niet overeen komt met de prijs die zij aan hun zorgverzekeraar betalen. Verdere verdieping wijst uit dat, zoals ik bij vraag 1 heb uitgelegd, Achmea op de inning van het eigen risico voor geneesmiddelen geen winst maakt. Achmea betaalt de apotheker voor het medicijn de afgesproken prijs en brengt dezelfde prijs in rekening voor het eigen risico van de verzekerde.
Ik zie dan ook geen reden om hier verder onderzoek naar te doen.
Op welke schaal gebruiken zorgverzekeraars het verplichte eigen risico om hun kas te spekken, zoals naar voren komt in het krantenbericht? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kunt u nog volhouden dat het eigen risico het kostenbewustzijn bevordert, nu mensen worden geconfronteerd met een totaal ondoorzichtig prijsbeleid van de zorgverzekeraar?
De door Achmea afgesproken prijzen per geneesmiddel zijn vooraf in te zien op de websites van de verschillende labels. Achteraf zijn de gedeclareerde kosten die ten laste van het eigen risico komen in te zien door de verzekerde. Bij geneesmiddelen is dus zowel vooraf als achteraf duidelijk wat de verzekerde zelf voor zijn geneesmiddel moet betalen. Het eigen risico draagt dus nog steeds bij aan het kostenbewustzijn van de verzekerde.
Is het waar dat verschillende verzekeraars voor hetzelfde middel een ander prijsbeleid hanteren? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke en voor patiënten onoverzichtelijke situatie is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zorgverzekeraars spreken prijzen af met apothekers die hun verzekerden moeten betalen. De afspraken zijn niet allemaal hetzelfde. Dat betekent inderdaad dat er verschillende prijzen gedeclareerd kunnen worden voor dezelfde geneesmiddelen. Dit is niet onwenselijk omdat hierdoor dynamiek in de prijsvorming ontstaat die leidt tot lagere prijzen ten behoeve van de patiënt en die het mogelijk maakt dat de zorgpremies minder stijgen. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Wat zijn de gevolgen voor apothekers van het zaken doen met verschillende verzekeraars die elk hun eigen geneesmiddelenbeleid voeren en leidt dit niet tot verspilling en inefficiëntie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Apotheker en zorgverzekeraars hebben willen en wetens afspraken gemaakt in de contracten die zij hebben gesloten. Of die afspraken tot verspilling en inefficiënties leiden kan ik niet overzien. Dat is aan partijen zelf.
Hoe frequent wijzigen verzekeraars gemiddeld de prijs van een geneesmiddel, en wat zijn de financiële gevolgen die apothekers hiervan ondervinden? Wilt u uw antwoord toelichten?
De meeste zorgverzekeraars wijzigen de met apothekers afgesproken prijzen in de contracten niet. Wel wordt uitgaan van de bruto-apotheekinkoopprijzen die eens per maand door de fabrikant kunnen worden gewijzigd. Een paar zorgverzekeraars hebben «historische» prijzen afgesproken die of per maand of 2 keer per jaar worden aangepast. Zie ook het antwoord op vraag 1. Wat de financiële gevolgen hiervan voor individuele apothekers zijn kan ik niet overzien en is afhankelijk van meerdere factoren zoals volumeontwikkelingen, prijsstijgingen en de compensatie in de overige contractsvoorwaarden.
Wat is uw oordeel over het in het artikel genoemde aanpassen van etiketten aan de kunstmatig verhoogde prijs, waardoor patiënten niet meer zien dat ze te veel betalen? Is hier geen sprake van bewuste misleiding? Wilt u uw antwoord toelichten?
In het onderhavige geval ging het niet om een kunstmatig verhoogde prijs maar om een apotheekinkoopprijs die inmiddels al was verlaagd. AGIS had die prijsverlaging nog niet meegenomen omdat AGIS de prijzen, conform de afspraken met de apothekers, tot nu toe 2 keer per jaar aanpast en niet iedere maand. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Klachten over het politie-uniform |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de klachten van agenten over de levering van nieuwe politie-uniformen? Komen hierover bij u ook veel klachten binnen?1
In september 2011 is het contract met de toenmalige leverancier verlengd. Helaas bleek de leveringsbetrouwbaarheid van de leverancier onvoldoende te zijn en is zodoende in het eerste kwartaal van 2012 een wachtlijst ontstaan. Dit kwam doordat de leverancier, ondanks intensief overleg dat vanaf de zomer 2011 gevoerd werd en de nodige sancties, ernstig in gebreke bleef. Ondanks diverse gesprekken, toezeggingen en door de vtsPN opgelegde contractuele (en door de leverancier betaalde) sancties, bleek dat de leverancier niet aan zijn contractuele verplichtingen kon voldoen. De leverancier is kort daarna failliet gegaan.
De vakbonden, de korpschefs en ik zijn begin 2012 door de vtsPN geïnformeerd over de leveringsproblemen voor de pantalon. In een brief aan de klanten d.d. 6 maart 2012 heeft de directeur vtsPN aangegeven dat de magazijnvoorraden een kritieke grens overschreden hadden en selectief geleverd zou worden.
De problemen zijn inmiddels opgelost door andere leveranciers te contracteren. Op dit moment bestaat er geen wachtlijst, de voorraad pantalons die door de vtsPN is aangelegd is afdoende van omvang. Ook bereiken de vtsPN en mijn Ministerie geen klachten meer ten aanzien van het probleem zoals in het artikel wordt beschreven.
Is het waar dat er een wachtlijst is voor belangrijke kledingstukken, zoals de pantalons, die soms wel op kan lopen tot tien maanden? Hoe heeft deze wachtlijst kunnen ontstaan?
Zie antwoord vraag 1.
Waardoor worden de problemen met de levering veroorzaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Spelen bezuinigingen een rol in de nu ontstane problemen?
Bezuinigingen spelen geen rol.
Deelt u mijn mening dat agenten te allen tijde moeten kunnen beschikken over voldoende en kwalitatief goede uniformen?
Ja.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de problemen snel opgelost zijn en agenten niet meer hun eigen uniformen hoeven te repareren of ze die met een gerust hart kunnen wassen?
De problemen hebben zich eind 2011 en in de eerste helft van 2012 voorgedaan. De voorraden zijn, door het afsluiten van nieuwe contracten met verschillende leveranciers, zowel voor de stoffen als de fabricage van de pantalons, op niveau gebracht. De voorraad die door de vtsPN is aangelegd is afdoende van omvang.
De reactie van de VN-mensenrechtenraad naar aanleiding van de film “Innocence of Muslims” |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de verklaring van Navi Pillay in haar hoedanigheid als VN Hoge Commissaris voor de rechten van de mens, «Pillay concerned by spreading violence in wake of «malicious and provocative» film»1, en met de verklaring van de Voorzitter van het Europees Parlement Martin Schulz?2
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat mevrouw Pillay de film «innocence of muslims» betitelt als «provocerend en kwaadaardig» en «meest recente in een serie opzettelijk provocerende daden gericht tegen religie» en dat de de heer Schulz stelt dat dergelijke «godslasterlijke films en verspreiding ervan veroordeeld moeten worden»? Deelt u de mening dat het hier niet gaat om wat iemand van de film vindt, maar om het recht om een dergelijke film te mogen maken in het kader van de vrijheid van meningsuiting, zelfs al zou deze van verwerpelijke aard zijn?
Het is aan een onafhankelijke rechter om te oordelen of een film past binnen de grenzen van het recht en of een verbod op distributie in de rede ligt. Multilaterale organisaties en prominente functionarissen daarbinnen moeten zich onthouden van oordelen over religies en over kritiek daarop. De vrijheid van meningsuiting en de veroordeling van alle geweld dienen centraal te staan.
Deelt u de mening dat juist de Hoge Commissaris voor de rechten van de mens namens de VN primair dient op te komen voor de vrijheid van meningsuiting?
De Hoge Commissaris dient aandacht te vragen voor alle mensenrechten. In dit specifieke geval ben ik van mening dat zij dient op te komen voor de vrijheid van meningsuiting. De godsdienstvrijheid is hier niet in het geding.
Deelt u de mening dat de gewelddadigheden bij protesten tegen de film op zich niet als bewijs kunnen gelden van de bewering dat deze film onder «haatzaaierij» zou vallen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2, is het aan de rechter om over de kwalificatie «haatzaaien» te oordelen. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het, mede met het oog op de eerdere Deense cartoons en huidige Franse cartoons, primair aan de lidstaten gezamenlijk is zich namens de EU uit te spreken en niet aan de voorzitter van het Europees Parlement om zonder uitspraak van dat parlement persoonlijke opvattingen over films en cartoons te uiten?
Het is primair aan het Europees Parlement te oordelen over de uitlatingen van zijn voorzitter. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Heeft u ervan kennisgenomen dat de enige referentie die mevrouw Pillay in haar statement maakt aan vrijheid van meningsuiting is, wanneer zij landen op de mogelijkheid wijst deze te kunnen inperken omwille van «het respect, de rechten en de reputatie van anderen»? Deelt u de mening dat deze bewoordingen alsmede de gehele teneur van de verklaring onevenwichtig gericht zijn op verwerping van de film, begrip voor de protesten en inperking van de vrijheid van meningsuiting?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om bij de Verenigde Naties kenbaar te maken dat Nederland prijs stelt op een meer evenwichtige reactie ten aanzien van de recente onlusten waarbij de vrijheid van meningsuiting als uitgangspunt dient?
In een gesprek met mevrouw Pillay op 2 oktober jl. is dit aan de orde geweest en heb ik het belang van de vrijheid van meningsuiting onderstreept.
Bent u bereid om binnen de Europese Unie aan te dringen op een reactie op de Amerikaanse film en Franse cartoons waarbij de vrijheid van meningsuiting en verwerping van gewelddadig protest centraal staan, evenals de steun aan individuele EU-lidstaten waarvan burgers en diplomaten worden bedreigd?
Op dit moment is een nieuwe EU-verklaring niet aan de orde.
Het toegenomen aantal zelfdodingen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Renske Leijten , Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aantal zelfdodingen neemt toe»?1 Wat is uw reactie op dit bericht? Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat het aantal zelfdodingen opnieuw is toegenomen?
Ja. Alhoewel ook in andere Europese landen de laatste jaren een stijging is waar te nemen van het aantal suïcides, vind ik het zorgwekkend dat het absolute aantal suïcides in Nederland in 2011 ten opzichte van 2010 is gestegen. In dit verband verwijs ik tevens naar de antwoorden op Kamervragen van het lid Van Gerven (SP) van vorig jaar (Kamerstukken, Tweede Kamer, vergaderjaar 2011 – 2012, Aanhangsel 121).
Ook het gemiddeld aantal suïcides in 2011 (9, 9 per 100 000 inwoners) is gestegen ten opzichte van het gemiddeld aantal suïcides in 2010 (9, 6 per 100 000 inwoners). De stijging van het gemiddelde aantal over 2011 (met 0, 3 per 100 000 inwoners) is wel iets minder dan de stijging van het gemiddelde aantal over 2010 (met 0, 4 per 100 000 inwoners).
Welk effect hebben de beleidsmaatregelen gehad, nu het aantal mensen dat suïcide pleegt blijft stijgen? Wilt u zich alsnog committeren aan het streefgetal om het aantal zelfdodingen met 5% te verminderen?
Het plegen van een suïcide of het doen van een suïcidepoging is een complex fenomeen waarbij uiteenlopende factoren een rol kunnen spelen, zoals persoonlijke omstandigheden, de aanwezigheid van een psychische stoornis, genetische aanleg, kwetsbaarheid, culturele aspecten, etniciteit, geslacht en leeftijd. Het is dan ook heel lastig, zo niet onmogelijk, om de effecten van de maatregelen uit de Beleidsagenda suïcidepreventie (Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2007 – 2008, 22. 894, nr. 172) van de toenmalige Minister van Volkgezondheid, Welzijn en Sport, te meten.
In de Jaarrapportage Vermindering Suïcidaliteit 2011 (Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2011 – 2012, 22 894, nr. 309) heb ik aangekondigd dat ik een meer definitief streefcijfer zou bepalen zodra de multidisciplinaire richtlijn Diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag, is verschenen.
Mede gezien de omstandigheid dat het absolute aantal suïcides over het afgelopen jaar wederom is gestegen, heb ik overleg gevoerd met betrokken veldpartijen over de vraag of het mogelijk en – vanuit suïcidepreventie – wenselijk is om een streefcijfer te bepalen en wat de hoogte en de duur zou moeten zijn van een dergelijk streefcijfer.
Naar aanleiding van dit overleg heb ik besloten om hierover nader advies te vragen aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. De VU zal bij het opstellen van het advies relevante veldpartijen te betrekken. Mede op basis van dit advies zal ik u, bij gelegenheid van het toesturen van de Jaarrapportage Vermindering Suïcidaliteit 2012, informeren over de vraag of ik een meer definitief streefcijfer zal gaan vaststellen.
Heeft de nieuwe multidisciplinaire richtlijn diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag al effect? Zo ja, wat is dit effect? Zo nee, wanneer zal dit effect meetbaar zijn?
De multidisciplinaire richtlijn Diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag is deze zomer verschenen en het is op dit moment te vroeg om de effecten van deze richtlijn te kunnen waarnemen. Eerst na een periode van twee jaar, waarin behandelaren en andere professionals voor wie de richtlijn bedoeld is, met de richtlijn zijn gaan werken, zullen de effecten kunnen worden gemeten.
Kunt u maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat psychiatrische patiënten met hoge psychische nood ook in het weekend voldoende hulp krijgen?
Personen die in acute psychische nood verkeren kunnen 24 uur per dag en zeven dagen in de week terecht bij de crisisdienst van een psychiatrische instelling. Voor personen die kampen met acute suïcidale problemen bieden de Stichting Ex6 en de Stichting 113online via de telefoon en via internet anoniem crisiscounseling eveneens met een 24 uur bereikbaarheid.
Er wordt dus in voldoende mate voorzien in hulpverlening aan mensen met acute psychische problemen die in het weekend opspelen.
Wat vindt u van de reactie van hoogleraar klinische psychologie, de heer Kerkhof, dat suïcidepogingen, die mede door financiële problemen komen, gedeeltelijk te voorkomen zijn? Op welke wijze kunnen er meer preventietrainingen gegeven worden aan medewerkers in de financiële sector?
Het geven van specifieke trainingen aan medewerkers in de financiële sector om psychische problemen bij cliënten van de bank te herkennen kan mogelijk bijdragen aan het verminderen van het aantal suïcidepogingen. Het organiseren van trainingen zie ik als een verantwoordelijkheid van de financiële sector zelf.
De sterk gestegen criminaliteit in Noord-Holland |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aanpak misdaad in Noord-Holland mislukt»?1
Ja.
Is het waar dat in de nieuw te vormen politieregio Noord-Holland de afgelopen vier jaar het aantal woninginbraken met bijna vijftig procent is toegenomen en autodiefstal en openlijke geweldpleging met veertig procent? Zo ja, wat zijn de oorzaken van deze toenames? Zo nee, wat is er dan niet waar? Hoe ontwikkelden zich andere vormen van criminaliteit in de regio in die periode?
Op de genoemde delictsoorten is over de periode 2008 t/m 2011 binnen de te vormen regionale eenheid Noord-Holland genoemde stijging te zien. Ten aanzien van woninginbraken komt dit overeen met de landelijke ontwikkeling in die periode, maar de stijging van het aantal autodiefstallen en openlijke geweldplegingen wijkt af van het landelijk beeld. Een eenduidige verklaring voor deze afwijkingen is op dit moment niet voorhanden.
In 2012 is de stijging van het aantal woninginbraken echter omgebogen naar een daling van 12%. Een daling is ook zichtbaar bij de delictsoorten autodiefstallen en openlijke geweldpleging, respectievelijk met 21% en 10%.
Over de genoemde meetperiode (2008–2011) daalt het aantal mishandelingen (15%), de jeugdoverlast (15%), het aantal fietsendiefstallen (17%) en vernielingen (24%). Het aantal straatroven is met 8% gestegen, het aantal overvallen met 23%.
Ook bij het aantal straatroven en overvallen is echter een daling in het lopende jaar te zien van respectievelijk 18% en 21,5%.
Is bovengenoemde stijging symptomatisch voor de ontwikkeling van de criminaliteit in de rest van Nederland? Zo nee, hoe verklaart u de afwijking voor Noord-Holland?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het nog wachten is op een nieuw beleidsplan voordat er uitspraken kunnen worden gedaan over een geïntensiveerde aanpak van bovengenoemde problemen? Zo ja, waarom is dat zo en wanneer wordt de aanpak wel geïntensiveerd? Zo nee, wat wordt er dan concreet extra gedaan om het aantal woninginbraken, autodiefstallen en openlijke geweldplegingen terug te dringen?
Nee. Er is reeds sprake van een geïntensiveerde aanpak van onder meer de woninginbraken en de overvallen. Momenteel zijn diverse extra rechercheteams (zogenaamde woninginbrakenteams) actief om daders van woninginbraken op te sporen.
In de strijd tegen overvallen en straatroven is begin dit jaar een bestuurlijke Taskforce ingesteld. Onder leiding van deze Taskforce wordt de problematiek langs vier sporen aangepakt: dadergericht, gebiedsgericht, slachtoffergericht en opsporing & vervolging.
Duidt de door kwartiermaker van de politieregio Noord-Holland aangekondigde krachtiger inzet op overlast door criminele jeugdgroepen dat ook dit een probleem is dat de laatste jaren in omvang is toegenomen? Zo ja, hoeveel groter is dit probleem geworden en hoe verhoudt zich dat tot uw berichten over een succesvolle aanpak van criminele jeugdgroepen? Zo nee, waarom is dan extra aandacht nodig voor de aanpak van criminele jeugdgroepen?
Nee, de omvang van de problematiek van criminele jeugdgroepen is niet toegenomen. Aangezien er echter nog steeds criminele jeugdgroepen actief zijn, is het zaak deze met kracht te blijven aanpakken.
Wat gaat de komst van de nationale politie bijdragen aan het oplossen van de problemen in de nieuw te vormen politieregio Noord-Holland?
De korpsen zullen met de komst van de Nationale Politie hun krachten bundelen in het oplossen van problemen. Het afgelopen jaar zijn er al goede ervaringen opgedaan in de samenwerking tussen de drie korpsen in de bestuurlijke Taskforce overvallen en straatroven, die reeds op het niveau van de toekomstige eenheid opereert. Eén van de belangrijkste opbrengsten van deze samenwerking is de mogelijkheid om op dit niveau een eenduidige en samenhangende aanpak te ontwikkelen.
Het succes van deze gezamenlijke aanpak is zichtbaar, want sinds de bundeling van krachten in de Taskforce overvallen en straatroven begin 2012 is een daling in het aantal overvallen en straatroven te zien.
De structurele straatterreur in Hilversum |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Leers , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hilversum is Turks tuig zat»?1
Ja.
Bent u bereid om alles op alles te zetten om het tuig dat verantwoordelijk is voor deze structurele straatterreur zo snel mogelijk de wijk uit te zetten (onder andere op basis van de wetten Victor en Victoria)? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten hebben een breed scala aan maatregelen tot hun beschikking om overlast aan te pakken. Het is aan het Hilversumse gemeentebestuur om te bepalen welk instrument in de gegeven omstandigheden het best kan worden ingezet en welke verdere acties worden ondernomen bij het eventueel uitblijven van een oplossing. Naar aanleiding van uw vragen heb ik de burgemeester van Hilversum gevraagd wat hij onderneemt tegen de jeugdoverlast. De burgemeester heeft mij laten weten dat jeugd en veiligheid één van de vijf prioriteiten is in het Hilversums Integraal Veiligheidsplan 2011–2014. Naast het reguliere jeugd- en veiligheidsbeleid is in de afgelopen periode een extra pakket maatregelen getroffen voor een veilig uitgaansgebied. Als onderdeel hiervan is met spoed publiek cameratoezicht ingevoerd in het centrumgebied, worden er meer agenten en toezichthouders ingezet, en wordt de zogenaamde Boete of Kanskaart intensiever gebruikt. Horecaondernemers maken vaker gebruik van de collectieve horecaontzetting, er worden gebiedsverboden opgelegd en er gelden op diverse plekken alcohol- en drugsverboden.
Wanneer zult u nu eindelijk de aanbeveling (maximaal korten op uitkeringen bij structurele overlast) uit het VROM-rapport over woonoverlast (2010) omzetten in beleid en daar waar mogelijk daders (en eventueel ouders) ook pakken in hun portemonnee?
Het rapport van de VROM-Inspectie «Woonoverlast; analyse van de aanpak van woonoverlast en verloedering» van 12 mei 2010 adviseert om helderheid te verschaffen over welke sancties en preventieve maatregelen wel en niet toelaatbaar zijn bij woonoverlast. Hierop heeft de VROM-Inspectie in juni 2010 een handreiking gemaakt voor gemeenten met daarin alle onomstreden mogelijkheden die zij hebben om woonoverlast te bestrijden.
Wat is volgens u de reden dat Turken oververtegenwoordigd zijn als het gaat om het dwingen van anderen tot seksueel gedrag?2 Wat gaat u hiertegen doen?
In de studie uit 2006 waaraan wordt gerefereerd is een eerste verkenning gedaan naar het uitoefenen van seksuele dwang onder alle lagen van de volwassen Nederlandse bevolking. Uit het onderzoek blijkt dat bepaalde migrantengroepen eerder aangeven dat ze seksuele dwang niet uitsluiten. Dit effect moet mede worden toegeschreven aan een gemiddeld lagere leeftijd en opleidingsniveau van de (volwassen) respondenten in dit onderzoek.
Het spreekt voor zich dat wanneer bij normafwijkend seksueel gedrag strafbare feiten worden gepleegd politie en Openbaar Ministerie in actie komen. Daarnaast zet het kabinet in op preventie via bewustwording, het doorbreken van taboes en mentaliteitsverandering, omdat met name binnen gesloten gemeenschappen sprake kan zijn van een meer collectieve mentaliteit waarbij mensen niet worden gezien als individuen met zelfbeschikkingsrecht. Zoals uiteengezet in de brief van 3 juli 2012 aan uw Kamer over de preventie van huwelijksdwang (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 32 175, nr. 35), is het van belang om binnen de eigen gemeenschap onderwerpen zoals genderongelijkheid bespreekbaar te maken, gericht op het weerbaar maken van mensen en het bevorderen dat zelfbeschikking als een recht wordt beschouwd.
Deelt u de visie dat bij het uitblijven van een oplossing van het probleem van straatterreur de verantwoordelijk burgemeester zijn conclusies moet trekken en op dient te stappen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De toegenomen drugsoverlast en straathandel in Breda door de wietpas |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek naar de gevolgen van het invoeren van de wietpas in de gemeente Breda, waaruit onder meer blijkt dat de illegale straathandel in softdrugs is toegenomen, er meer overlast gemeld wordt, er een toename van drugsrunners wordt geconstateerd, het onveiligheidsgevoel toeneemt en de overlast zich nu heeft verspreid over de gehele stad?1
In aanloop naar de invoering op 1 mei 2012 is een aantal maatregelen genomen om eventuele neveneffecten tijdig te signaleren en aan te pakken. Daar waar straathandel zich voordoet pakt de politie deze aan.
Ik ben in continu en intensief overleg met de driehoeken in Limburg, Noord-Brabant en Zeeland ten einde een compleet en gedetailleerd beeld van hun ervaringen in de uitvoering van het aangescherpte coffeeshopbeleid op tekenen. Dit gebeurt onder meer in de vorm van gesprekken met de driehoeken en in de vorm van door mij opgevraagde rapportages. Hoewel mijn beeld nog niet compleet is, is mij reeds gebleken dat het aantal drugstoeristen in de gemeenten waar het aangescherpte coffeeshopbeleid wordt gehandhaafd, sterk is afgenomen. Ik volg de operationele handhaving continue en nauwgezet. Daar waar staathandel wordt geconstateerd en drugsrunners worden gesignaleerd, wordt direct door de politie opgetreden.
Zoals ik bij brief van 12 juli 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 24 077 nr. 289) heb toegezegd zal ik uw Kamer in oktober 2012 rapporteren over de ervaringen in de coffeeshopgemeenten in Limburg, Noord-Brabant en Zeeland. Daarbij zal ik ook ingaan op de recente signalen uit gemeenten, en op de landelijke handhaving van het aangescherpte beleid.
Bent u geschrokken van deze effecten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke conclusies verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gebeurt er met de extra politiecapaciteit voor de regio? Wordt die nu structureel vanwege de geconstateerde problemen? Zo nee, waarom niet?
De regio Midden-West Brabant heeft tijdelijk 16 fte mankracht gekregen in de vorm van 8 fte KLPD en 8 fte Kmar bovenop de huidige sterkte. Dit betreft tijdelijke extra capaciteit. Ik heb de regio’s gevraagd mij hierover te rapporteren en ik wacht deze rapportages af. De politie doet met de beschikbare capaciteit wat nodig is.
Waar komt deze extra capaciteit binnen de politieorganisatie vandaan? Welke politietaken krijgen als gevolg hiervan minder aandacht of blijven hierdoor mogelijk liggen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid af te zien van de landelijke invoering van de wietpas, in ieder geval totdat de gevolgen van het invoeren van de wietpas voor de verschillende regio’s in kaart zijn gebracht en er een debat met de Kamer heeft plaatsgevonden over het softdrugsbeleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De teelt van gansaanlokkende gewassen rondom Schiphol op staatsgronden |
|
Henk van Gerven |
|
Henk Bleker (CDA) |
|
Is het waar dat de percelen pal voor de noordelijke kop van de Polderbaan bij Boesingheliede tussen de Schipholweg en de Rijksweg A9, de grote akker direct ten westen van de Polderbaan onder Vijfhuizen (begrensd door de provinciale weg N205 en het fietspad langs de Polderbaan) in bezit van de Staat (Bureau Beheer Landbouwgronden-EL&I) zijn, evenals een groot perceel dat haaks ligt op de zuidelijke kop van de Polderbaan bij Hoofddorp?1
Het eerstgenoemde perceel is onlangs – op 4 hectare na – verkocht. Deze 4 ha plus het tweede perceel zijn in economisch eigendom van de Stichting Mainport en Groen. Juridisch staan ze op naam van Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL).
Is het waar dat er op die percelen suikerbieten en aardappels verbouwd worden en dat hiermee ganzen tot zeer nabij de luchthaven kunnen worden aangetrokken?
Het klopt dat op die percelen suikerbieten en aardappels kunnen worden verbouwd. De aantrekkende werking van suikerbieten en aardappelen op ganzen is niet zodanig evident dat dit het nemen van maatregelen voor deze gewassen op dit moment rechtvaardigt. Wel is duidelijk dat de oogstresten van graan aantrekkelijk kunnen zijn als voedselbron voor ganzen. Dat er suikerbieten, aardappelen en graan geteeld wordt in de omgeving van Schiphol is inherent aan de wisselteelt die in de akkerbouw in de Haarlemmermeer wordt toegepast.
Is het waar dat ten minste twee van de betreffende percelen te koop staan?
Ja.
Wordt als verkoopvoorwaarde gesteld dat er op die percelen geen gansaanlokkende gewassen geteeld mogen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, die voorwaarde wordt niet gesteld. Er is geen dusdanig evidente definitie van «gansaanlokkende» gewassen dat die voorwaarde in een overeenkomst kan worden opgenomen. Zoals blijkt bij de graanteelt is het ook mogelijk om bij de teelt en oogst zodanige maatregelen te nemen dat er nauwelijks meer sprake is van het aanlokken van ganzen.
Kunt u op de kaart een overzicht geven van de agrarische gronden die de Staat direct dan wel indirect (via aan de overheid gelieerde organisaties of banken in overheidshanden) in bezit heeft binnen 7 kilometer van de start- en landingsbanen van Schiphol? Welk percentage van de agrarische gronden betreft het staatseigendom?
In de als bijlage bijgevoegde kaart staan de agrarische gronden in direct overheidsbezit in de gemeente Haarlemmermeer ten noorden van Nieuw-Vennep aangegeven. Dit betreft een percentage van 19%.
Kunt u daarbij aangeven welk deel van deze gronden verpacht wordt en of dit langlopende of kortlopende contracten (al dan niet met stilzwijgende verlenging) betreft?
Wat BBL-gronden betreft wordt alles verpacht in éénjarige pacht. Ook andere overheden doen dit meestal.
Voor welk deel van de verpachte gronden wordt als voorwaarde gesteld dat er geen gansaanlokkende gewassen zoals granen, bieten, aardappelen en maïs mogen worden geteeld?
Bij verpachting worden geen voorwaarden gesteld met betrekking tot teelten die aantrekkelijk kunnen zijn voor ganzen. Nu er door boeren sinds juli 2012 een overeenkomst afgesloten kan worden om – tegen vergoeding – graanresten versneld onder te werken, wordt vanaf 1 januari 2013 door BBL als verplichting in het pachtcontract opgenomen dat gebruik gemaakt moet worden van deze regeling (voor het gehele bedrijf).
Bent u bereid een convenant aan te gaan met alle agrariërs in het gebied om geen gansaanlokkende gewassen te telen zoals granen, bieten, aardappelen en maïs, maar gewassen die ganzen onaantrekkelijk vinden zoals uien en prei? Zo nee, waarom niet?2
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu biedt alle agrariërs de mogelijkheid om een overeenkomst af te sluiten voor het versneld onderwerken van graanresten. Hiermee wordt een belangrijke reden voor kruising van de landingsbanen door ganzen aangepakt. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu biedt de sector de ruimte om te komen tot innovaties bij het weren van ganzen in de agrarische bedrijfsvoering.
Bent u bereid als pachtvoorwaarde te stellen dat er geen gansaanlokkende gewassen geteeld mogen worden zoals granen, bieten, aardappelen en maïs maar gewassen die ganzen onaantrekkelijk vinden zoals uien en prei? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven kan op basis van de huidige kennis niet zondermeer worden gesteld dat de genoemde gewassen als gansaanlokkend moeten worden beschouwd. De pachter bepaalt de wijze waarop de teelt plaatsvindt. De aangeboden overeenkomst met betrekking tot graanteelt gaat dan ook niet uit van een verbod maar stelt voorwaarden aan de bedrijfsvoering.
Bent u bereid als verkoopvoorwaarde te stellen dat er geen gansaanlokkende gewassen geteeld mogen worden zoals granen, bieten, aardappelen en maïs maar gewassen die ganzen onaantrekkelijk vinden zoals uien en prei? Zo nee: waarom niet?
Zoals aangegeven kan niet gesproken worden van «gansaanlokkende gewassen» maar moet dat worden bezien in relatie tot de bedrijfsvoering. Ik acht het niet realistisch om voor tientallen jaren vast te leggen welke combinatie van gewassen en bedrijfsvoering acceptabel zouden zijn.
Wordt er gemonitord of de jacht op ganzen rond Schiphol de veiligheidssituatie verergerd in bepaalde situaties? Bijvoorbeeld wanneer aangeschoten ganzen tussen de jager(s) en de start- of landingsbaan terecht komen of op locaties waar vlakbij stijgende of dalende vliegtuigen ganzen geschoten en opgejaagd worden? Zo ja, hoe en door wie gebeurt deze monitoring? Zo nee, waarom niet?
In het Schiphol Ganzen Overleg wordt met de Faunabeheereenheden (FBE’s) afgestemd over de doelen en werkwijzen van de jagers. De medewerkers van Schiphol Birdcontrol zijn continu aanwezig op de luchthaven om vogelactiviteit te monitoren. Er is geen enkele aanwijzing dat de wijze waarop de jacht wordt uitgevoerd een negatief bijeffect heeft op het aantal vliegbewegingen door ganzen binnen het bereik van vliegtuigen. Desalniettemin wordt, vanwege dit potentiële effect, prioriteit gegeven aan nestbewerking (onklaar maken van eieren) en vangacties (gevolgd door doden) van ganzen in de ruiperiode.
Wat is de gedragsinstructie richting jagers rondom Schiphol om te voorkomen dat er door jacht c.q. afschotactiviteiten gevaarlijke situaties ontstaan en welke incidenten hebben er hieromtrent plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 11.
Is het u bekend dat er door ganzenjagers zeer veel dieren worden verwond en dat gewonde en/of verzwakte vogels een extra risicofactor kunnen vormen voor de vliegveiligheid en bent u van mening dat dit een aanvaardbaar risico is? Zo ja, op welke deskundige bronnen is deze mening gestoeld?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven hoe de aansprakelijkheid van particuliere jagers is geregeld bij het zich in de onmiddellijke omgeving van start- en landingsbanen bezig houden met het afschot van vliegende ganzen?
De gronden in de onmiddellijk nabijheid van de banen worden beheerd door de luchthaven. De door u geschetste situatie doet zich derhalve niet voor.
Is er deskundig en onafhankelijk toezicht bij de beoefening van de jacht c.q. afschot van ganzen in de nabijheid van start en landingsbanen door particuliere jagers? Zo nee, waarom niet ( N.B. met «onafhankelijk» wordt hier bedoeld: geen bij de hobbyjacht belanghebbende toezichthouder).
Aangezien deze situatie is uitgesloten, is er ook geen sprake van toezicht daarop.
Wat is de consequentie van het feit dat de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) besloten heeft om uit het ganzenconvenant te treden? Welke actie gaat u nu ondernemen? Betekent dit dat agrariërs in de omgeving van Schiphol nu niet hun oogstresten omploegen? Wat zijn de veiligheidsconsequenties hiervan en bent u bereid het onderploegen van oogstresten verplicht te stellen met het oog op de vliegveiligheid?
In het «Convenant reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol» is als voorwaarde voor deelname van LTO opgenomen dat er uiterlijk 1 juli 2012 overeenstemming zou moeten zijn bereikt over de financiële vergoeding voor het direct na de oogst onderwerken (door middel van ondiepe grondbewerking) van de graanresten. Medio juli 2012 kwam overeenstemming met LTO tot stand, waarmee LTO zich wederom bond aan de inhoud van het convenant. Voor het onderwerken van de graanresten is door de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu gekozen voor vrijwillige deelname aan een regeling die in overeenstemming met LTO tot stand is gekomen. Ondanks het tijdstip (namelijk zeer kort voor de oogstperiode) waarop de regeling tot stand is gekomen, blijkt deze vrijwilligheid een succesvolle keuze. Ruim 70% van het geteelde oppervlak graan binnen het gebied waar de regeling geldt, is versneld ondergewerkt.
Is het u bekend dat er in het, door u in het bijzijn van vertegenwoordigers van 8 maatschappelijke organisaties ondertekende convenant, uitsluitend sprake is van graanakkers, terwijl er rondom Schiphol ook op ruime schaal gansaanlokkende gewassen als aardappel, suikerbiet en maïs worden verbouwd? Zo ja, waarom ontbreken deze gewassen in het convenant? Zo nee, welke inhoudelijke verklaring kunt u geven voor het ontbreken van deze gewassen?
Uit onderzoek is gebleken dat de graankorrels die na de oogst op het land blijven liggen voor ganzen een bijzonder aantrekkelijke voedselbron zijn. Dit blijkt tevens uit waarnemingen van ganzenpassages op Schiphol. Een dit jaar uitgevoerd onderzoek naar ruimtelijke maatregelen om de aantrekkelijkheid van de omgeving van Schiphol voor vogels te beperken, bevestigt dit eveneens. Dit onderzoek beveelt aan met prioriteit maatregelen te nemen voor het onderwerken van de graanresten. Voor de graanresten is sinds juli jl. een vergoedingsregeling van kracht. Het gaat dus niet alleen om het gewas maar tevens om de bedrijfsvoering. De aantrekkende werking van bieten en aardappelen op ganzen is niet zodanig evident dat dit het nemen van maatregelen voor deze gewassen op dit moment rechtvaardigt.
Is het u bekend dat er in het convenant slechts sprake is van «het onderwerken van graanresten» en dat er een structureel verschil bestaat tussen oppervlakkige bodembewerking met behulp van gecombineerde hakfrees-, schijvenegge- en cultivatormachines en diepere bodembewerking door middel van ploegen? Zo ja, waarom wordt er dan in het convenant niet expliciet gesproken van (om)ploegen als enige methode van het voor ganzen onbereikbaar maken van oogstresten? Zo nee, acht u oppervlakkige bodembewerking gelijkwaardig aan ploegen en op welk onderzoek stoelt u dit?
Met beide methoden kunnen de achtergebleven graankorrels voor ganzen onbereikbaar gemaakt worden. Voor het te realiseren doel zijn beide methodes – mits goed uitgevoerd – dus volstrekt vergelijkbaar. Daarvoor zal de ondiepe grondbewerking veelal meer dan één keer moeten worden uitgevoerd.
Voor de inpasbaarheid in de bedrijfsvoering zijn de verschillen wel van belang. In dit geval is het mogelijk en is er ook gekozen voor een resultaatsverplichting. Dat laat ruimte aan de ondernemer om de meest passende methode te kiezen. Daarnaast gaat het voor de luchtvaartveiligheid niet om de methode die is toegepast maar om het te realiseren resultaat: «zwarte grond» in plaats van een «gedekte tafel».
Als alternatieve teelt voor granen wordt Olifantsgras genoemd, maar is het u bekend dat dit uitheemse rietachtige gewas een grote aantrekkingskracht uitoefent op spreeuwen en andere zangvogels en dat dit een potentieel gevaar is voor de vliegveiligheid? Wat gaat u doen met deze kennis?
Er is mij geen onderzoek bekend dat het beeld bevestigt dat Olifantsgras een grote aantrekkingskracht op spreeuwen of andere zangvogels uitoefent. Door het gebruik van een niet-zaadproducerende variëteit van Olifantsgras is er geen voedsel voor zaadetende vogels in het gewas. Wel is mij bekend dat genoemde kleinere vogels de vliegveiligheid slechts in gevaar brengen, indien ze zich in een grote zwerm verplaatsen.
Het bericht dat basisscholen meer zullen moeten snijden |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek waarin duidelijk wordt dat basisscholen fors moeten inkrimpen wat betreft personeelsbestand en tegelijkertijd nog steeds hoge tekorten hebben?1
Uit het onderzoek van Deloitte blijkt dat schoolbesturen in het PO in het jaar 2011 6000 fte (5%) minder hadden dan het jaar daarvoor. Dit aantal is gebaseerd op een steekproef van zo’n 300 besturen in het PO en VO. Een definitief beeld van de jaarrekeningen 2011 kan ik eind 2012 aan uw Kamer toesturen. Dan is ook pas duidelijk welk financieel resultaat schoolbesturen exact hebben behaald. Gezien de dalende leerlingaantallen is het niet vreemd dat schoolbesturen maatregelen treffen om hun uitgaven in balans te brengen met hun inkomsten.
Bent u nog steeds de mening toegedaan (zoals in februari jl.) dat het verlies aan banen niet het gevolg is van «de stille bezuinigingen», maar van het feit dat er te veel leraren in dienst zijn op het aantal leerlingen?
Ik constateer dat er tussen 2006 en 2009 sprake is geweest van een relatief sterke toename van personeel ten opzichte van het aantal leerlingen. Het aantal leerlingen daalde in deze periode met 2,3% en het aantal formatieplaatsen onderwijzend personeel steeg met 2,4%. Dat was zorgelijk mede in het licht van de dalende leerlingaantallen. Bezien vanaf 2006 tot en met 2011 is het aantal leerlingen in het basisonderwijs afgenomen met 4,2% en het aantal formatieplaatsen voor onderwijzend personeel met 4,4%. Door de daling van het aantal leerlingen de afgelopen jaren was deze daling van het aantal fte te verwachten.
Is het verantwoord dat het personeelsbestand veel sneller kromp (met 5 procent) dan het aantal leerlingen (met 1 procent)? Komt de kwaliteit van onderwijs in gevaar? Hoe stelt u dat vast?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb aangegeven loopt de daling van het aantal leerlingen over de afgelopen jaren bezien in de pas met de daling van het aantal formatieplaatsen. Dit is niet ten koste gegaan van de kwaliteit. De Inspectie van het Onderwijs geeft in het Onderwijsverslag 2010–2011 aan dat de kwaliteit een stijgende lijn vertoont: tussen 2008 en 2011 is de gemiddelde Cito-score toegenomen en het aandeel zwakke en zeer zwakke scholen gedaald.
Herkent u zich in het onderzoek van Deloitte, waarin wordt geconstateerd dat de oorzaak van de problemen is dat de overheidsbijdragen teruglopen, terwijl de overheid geen rekening houdt met de reële situatie? Welke beleidsmatige gevolgen geeft u hieraan?
Ik hecht aan goed onderwijs. Dat wordt onderstreept door het feit dat in het regeerakkoord onderwijs buiten de bezuinigingen is gehouden en dit kabinet door accentverschuivingen binnen het onderwijs zelfs extra inzet op de kwaliteit van het onderwijs. De rijksbijdragen dalen als gevolg van de daling van het aantal leerlingen. Weliswaar is in voorgaande jaren bezuinigd op bestuur en management en de groeiregeling, maar daar staan grotere investeringen tegenover. Per saldo is het bedrag per leerling in de vorige kabinetsperiode gestegen en zijn schoolbesturen in de afgelopen jaren gecompenseerd voor loon- en prijsontwikkelingen. Schoolbesturen komen voor scherpe keuzes te staan door onder meer demografische krimp, de omslag naar opbrengstgericht werken en de invoering van passend onderwijs. Deze keuzes moeten geen afbreuk doen aan de kwaliteit van het onderwijs en daarom ondersteun ik besturen bij het maken van deze keuzes. Ik heb naar aanleiding van de motie Linthorst c.s. de Algemene Rekenkamer verzocht onderzoek te doen naar de toereikendheid van de bekostiging, mede met het oog op de invoering van passend onderwijs. Voor het zomerreces 2013 worden de resultaten hiervan aan beide Kamers gerapporteerd. Tot slot is er een interdepartementaal beleidsonderzoek naar de krimp en de gevolgen voor het funderend onderwijs gestart. Uw Kamer wordt van de uitkomsten hiervan op de hoogte gesteld.