Het niet stopzetten van bijstandsuitkering bij voortvluchtige criminelen |
|
Pieter Heerma , Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Criminelen krijgen vaak gewoon uitkering»?1
Ik heb kennis genomen van de uitzending van RTL Nieuws op 23 december 2012 over veroordeelde criminelen die een bijstandsuitkering ontvangen.
Deelt u de mening dat de bijstandsuitkering van voortvluchtige veroordeelden direct moet worden stopgezet, conform de wet?
Ja.
Is het waar dat 80 gemeenten zich nog niet hebben aangesloten op het «signaal voortvluchtige veroordeelden» van het Inlichtingenbureau?
Gemeenten zijn niet verplicht om gebruik te maken van de maandelijkse rapportage van het Inlichtingenbureau. Gemeenten kunnen er ook voor kiezen deze samenloopsignalen op ad-hoc-vraag af te nemen van het Inlichtingenbureau. De gemeenten die de maandelijkse rapportage niet automatisch ontvangen zijn door het Inlichtingenbureau hierover benaderd. Zij hebben desgevraagd aangegeven de maandelijkse rapportage alsnog af te nemen. Een viertal gemeenten zal de signalen op ad-hoc basis blijven afnemen vanwege hun werkproces en hun systemen.
Is het waar dat het aantal voortvluchtige veroordeelden, dat een uitkering ontvangt, dit jaar is gestegen ten opzichte van 2011?
Sinds 1 januari 2011 is in de wet vastgelegd dat mensen hun sociale zekerheidsrechten verliezen als zij zich onttrekken aan een aan hen opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. In de wet is voorzien in een overgangstermijn van 6 maanden. Dat betekent dat lopende uitkeringen vanaf 1 juli 2011 in geval van samenloop beëindigd kunnen worden. Uit gegevens van het Inlichtingenbureau is gebleken dat in het aanloopjaar 2011 er sprake was van 472 samenloopsignalen en in 2012 van 766 samenloopsignalen.
In welke gemeenten is het aantal voortvluchtige veroordeelden, dat een uitkering ontvangt, dit jaar gestegen ten opzichte van 2011?
Deze gegevens zijn mij niet bekend.
Bent u voornemens om gemeenten daadwerkelijk te verplichten om deel te nemen aan het «signaal voortvluchtige veroordeelden» ? Zo nee, waarom niet en zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit doen?
Verplichting is niet aan de orde. Alle gemeenten nemen deel aan het signaal voortvluchtige veroordeelden. Ik heb met de Verzamelbrief SZW van 21 december 2012 gemeenten erop gewezen dat de maandelijkse rapportage van het Inlichtingenbureau een efficiënt hulpmiddel is gebleken. Daarbij heb ik het belang benadrukt van een goed en efficiënt gebruik van de samenloopsignalen van het Inlichtingenbureau. Ik heb gemeenten erop gewezen dat zij verantwoordelijk zijn voor een correcte uitvoering van de wet en daartoe alle beschikbare gegevens dienen te gebruiken.
Deelt u de mening dat ten onrechte verkregen bijstandsuitkeringen van voortvluchtige veroordeelden alsnog moeten worden teruggevorderd? Zo ja, kunt u toelichten of, en zo ja op welke wijze, dit gebeurt?
Met de inwerkingtreding per 1 januari 2013 van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving zijn gemeenten verplicht om de uitkering die als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenplicht ten onrechte is verstrekt, terug te vorderen (dit geldt voor vorderingen die vanaf 2013 zijn ontstaan. Voor 2013 was het terugvorderen een bevoegdheid van gemeenten).
De ontwikkelingen bij het Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ) en het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het ontslag van de directeur van het Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ) door de Raad van Toezicht in relatie tot de kamerdebatten, die de afgelopen dagen hebben plaatsgevonden, waarbij unaniem door de Kamer en door u is uitgesproken dat de-escalatie van het conflict inzake de fusie met het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) wenselijk is?
Het ontslag van de directeur van het IKZ is een interne aangelegenheid, ik ga daar niet over. De-escalatie van het conflict vind ik nog steeds noodzakelijk. Om die reden heeft er op het departement een gesprek plaatsgevonden met de door het personeel voorgedragen en inmiddels benoemde bestuurder van het IKZ.
Is het waar dat één van de leden van de Raad van Toezicht tot interim-bestuurder is benoemd? Zo ja, hoe beoordeelt u dit in relatie tot de vigerende Zorgbrede Governancecode?
Op 21 december 2012 is de bestuurder van het IKZ ontslagen. De Raad van Toezicht meldt mij dat omdat niet direct in de vacature kon worden voorzien, in afwachting van de benoeming van een interim-bestuurder, een lid van de Raad van Toezicht tijdelijk tot gedelegeerd bestuurder is benoemd. Na het kerstreces zijn gesprekken gevoerd met kandidaten voor de functie van interim- bestuurder en begin januari is de door de personeelsvertegenwoordiging voorgedragen kandidaat benoemd. Hierop is de gedelegeerd bestuurder afgetreden. De benoeming betreft de heer W. van der Ham. Hij is geen lid geweest van de Raad van Toezicht van het IKZ.
Als blijkt dat bestuurders of leden van de Raad van Toezicht kennis hebben van het overtreden van de Zorgbrede Governancecode voor toezichthouders in de zorg, welke sancties zijn er dan, en welke inspanningen getroost u zich in dat geval om ervoor te zorgen dat deze code geen «dode code» is?
Zie het antwoord op vraag 2. De Governancecommissie van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg buigt zich over mogelijke schendingen van de Zorgbrede Governancecode. Belanghebbenden kunnen zich in specifieke casussen tot de Governancecommissie wenden. De betrokken brancheverenigingen kunnen naar aanleiding van de uitspraak van de Governancecommissie sancties opleggen bij overtredingen van de Zorgbrede Governancecode. In het uiterste geval kan de zorgaanbieder het lidmaatschap van de brancheorganisatie worden ontnomen.
In hoeverre handelt de Raad van Toezicht van het IKZ in strijd met de Zorgbrede Governancecode en in strijd met de statuten van het IKZ? Indien dit het geval is, op welke punten? Indien dit niet het geval is, waaruit blijkt dat dit niet zo is?
Het is aan de Governancecommissie Gezondheidszorg om te beoordelen of al dan niet in strijd is gehandeld met de Zorgbrede Governancecode. Volgens mijn informatie is deze vraag inmiddels aan deze commissie voorgelegd.
Is het waar dat het IKNL op 20 december 2012 de door de heer E. voorgelegde letter of intent heeft getekend? Zo ja, wat is de waarde daarvan sinds u zich op 19 december 2012 hiervan distantieerde en met de IKZ-medewerkers, inclusief de Raad van Bestuur is afgesproken dat over de fusievoorwaarden en de borging van de expertise en de regionale verankering van het IKZ nog verder gesproken gaat worden?1
De letter of intent is op 28 januari 2013 door beide partijen ondertekend. Hierbij is ook afgesproken dat er voor de periode 2014–2018 een gezamenlijk meerjarenbeleidsplan wordt gemaakt. Ik heb mij op 19 december niet gedistantieerd van het ondertekenen van de letter of intent, wel heb ik aangegeven dat ik bereid was in januari een de-escalerend gesprek te voeren waarbij gesproken zou worden over de subsidievoorwaarden voor 2013 en de borging van de expertise van het IKZ. In januari heeft een gesprek op mijn departement plaatsgevonden met de door het personeel naar voren geschoven bestuurder, de heer Van der Ham die aangaf ook namens het personeel te spreken. De personeelsvertegenwoordiging heeft mij per brief van 7 februari laten weten geen behoefte te hebben aan een gesprek met een de-escalerend karakter, maar wel graag met mij in gesprek te gaan over de toekomst van de kankerzorg in Nederland en de rol van integrale kankercentra hierbij. Uiteraard zal ik graag zo’n gesprek voeren.
Wordt de directeur van het IKNL ook ontslagen zoals «bemiddelaar» E. heeft bepleit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Net zomin als ik over het ontslag van de directeur van het IKZ ga, ga ik over een mogelijk ontslag van de directeur van het IKNL. Volgens mijn informatie is de leiding van de fusieorganisatie ook een onderwerp in de letter of intent.
Is de heer E. de beoogde directeur voor beide organisaties in de toekomst?
Ik ga als minister van VWS niet over de benoeming van de directeur van deze organisatie(s), noch nu noch in de toekomst. Voor uw informatie wil ik er wel aan toevoegen dat er geen sprake van is dat dhr. E. in beeld was, is of wilde zijn voor deze functie.
Wat is de inhoud en de stand van zaken van het nieuwe wetsvoorstel (wetsvoorstel overtreding governancecode) om het mogelijk te maken om niet-functionerende Raden van Toezicht uit hun functie te ontheffen?
Ik heb geen wetsvoorstel overtreding governancecode in voorbereiding. Wel ben ik aan het onderzoeken of aanvullende maatregelen op het gebied van governance wenselijk zijn. U ontvangt hierover in het voorjaar een brief. Overigens heb ik in het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg2 al de mogelijkheid gecreëerd om toezichthouders die hun taak verwaarlozen via de rechter te ontslaan.
Denkt u dat het langer aanblijven van de heer H. als bestuurder van het IKNL, in weerwil van de door het IKNL reeds getekende letter of intent het de-escalerende gesprek op uw ministerie gaat bemoeilijken?
Op mijn departement heeft op 23 januari het bedoelde gesprek plaatsgevonden met de door het personeel voorgedragen en inmiddels benoemde bestuurder van het IKZ. Het gesprek is in goede verstandhouding verlopen en werd niet bemoeilijkt.
Helpt het de toenadering tussen IKZ en IKNL als de heer H. benoemd wordt tot interimmanager van het IKZ of van de hele organisatie? Zo ja, kunt u dit toelichten?
De heer Van der Ham is benoemd als interim--bestuurder van het IKZ. De Raden van Toezicht van IKZ en IKNL, respectievelijk de Raad van toezicht van de gefuseerde organisatie, gaat over de benoeming van de directeur de nieuwe organisatie.
Hoe verhoudt zich de financiële situatie bij het IKNL tot die van het IKZ? Is deze slechter dan bij het IKZ?
Voor zover mij bekend is de financiële situatie van zowel het IKNL als het IKZ toereikend.
Hoe beoordeelt u de volgende analyse van de heer Chavannes over de ontwikkelingen bij het IKZ: «De VVD heeft nu lokaal en landelijk op zo veel plaatsen de macht dat ze in staat is haar wil op te leggen met complete minachting voor echte deskundigheid. Voorbeeld van gisteren: het ontslag van de alom geprezen bestuurder van het Integraal Kankercentrum Zuid in Eindhoven. Haar enige fout was dat ze niet klakkeloos meewerkte aan het door minister Schippers, haar ambtenaren en twee, niet wegens deskundigheid, erbij betrokken VVD-burgemeesters doorgedramde samengaan met het Integraal Kankercentrum Nederland. Dat IKNL is een management- en IT-droom waar geld zoek is, en niet-artsen iets medisch willen uitvinden dat al bestaat. Het IKZ is een fijnmazig netwerk van medische beroepsbeoefenaars dat een Europese reputatie heeft op het gebied van zorgvuldig registreren van kankerbehandelingen en het snel zichtbaar maken van de beste methodes. Dat moet kapot vanwege de dwangdroom van landelijke unificatie.» Herkent u zich in deze analyse? Zo nee, wat is dan uw oordeel over de analyse?2
Voor zover ik van mening zou zijn dat in bovenstaande sprake is van een analyse, herken ik mij er niet in. Mijn oordeel is dat de heer Chavannes zich voor zijn column gebaseerd moet hebben op onvolledige en (deels) onjuiste informatie.
Het bericht dat twee Brabantse ziekenhuizen een fusie melden bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Brabantse ziekenhuizen melden fusie bij Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)»?1
Ik heb hier kennis van genomen.
Wat zijn de uitkomsten van de onderzoeken naar de mogelijke concentratie van afdelingen en de voorwaarden waaraan daarbij moet worden voldaan , waarnaar u in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Kooiman (SP) verwijst2, en kunt u deze aan de Kamer doen toekomen?
Aanleiding voor de concentratie is volgens de raden van bestuur van de betreffende ziekenhuizen het advies «Een goed begin» van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte geweest. Door de bevallingen te concentreren op één locatie zijn de ziekenhuizen in staat om 24 uur per dag een deskundig team paraat te hebben in een setting die is uitgerust om deze specifieke zorg te verlenen. Al sinds vorig jaar hebben de ziekenhuizen en verloskundigen in de regio afspraken gemaakt om tot één verloskundig samenwerkingsverband (VSV) te komen. Concentratie is volgens de besturen nodig om aan de kwaliteitseisen te voldoen.
Voor mij is in het bijzonder van belang of de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten is geborgd. Het RIVM heeft in 2011 onderzocht welke ziekenhuizen gevoelig zijn voor de 45-minutennorm. Hieruit blijkt dat het Lievensberg ziekenhuis in Bergen op Zoom gevoelig is voor de 45 minutennorm en het Sint Fransiscus ziekenhuis niet. Op verzoek van de ziekenhuizen heeft Kiwa Prismant aanvullend onderzoek gedaan naar de bereikbaarheid. Deze onderzoeken leidden tot de conclusie dat de locatie Lievensberg het meest gunstig voor concentratie is. De specifieke onderzoeken heb ik niet laten uitvoeren en kan ik u dus niet doen toekomen.
Wat is de uitkomst van beide onderzoeken wat betreft de bereikbaarheid van acute verloskunde in de desbetreffende regio en kunnen ook deze uitkomsten worden gedeeld met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de redenen om de klinische verloskunde en zuigelingenzorg niet vervroegd te concentreren?
De ziekenhuizen geven mij aan dat in de afgelopen maanden verdere planvorming heeft plaatsgevonden voor de bouw van een gezamenlijk moeder-kind centrum voor de klinische verloskunde en zuigelingenzorg. In dezelfde periode is ook de melding bij de NMa voor een algehele concentratie van de twee ziekenhuizen verder uitgewerkt en per december 2012 ingediend bij de NMa. Omdat de ziekenhuizen onzeker waren over de vraag of concentratie van klinische verloskunde en zuigelingenzorg voorafgaand aan een algehele fusie volgens de NMa zou zijn toegestaan, is besloten concentratie hiervan uit te stellen totdat een uitspraak van de NMa is verkregen.
Bent u met de leden van de SP-fractie van mening dat beter helemaal afgezien kan worden van concentratie?
Soms is concentratie van zorg nodig omwille van de kwaliteit van de zorgverlening. Dat betekent overigens niet dat daar altijd een fusie voor nodig is. Fusies kunnen leiden tot beperking van de keuzevrijheid van de patiënt. Het is aan de NMa om over de mededingingsrechtelijke aspecten een oordeel te vellen.
Welke financiële gevolgen heeft de voorgenomen fusie van Brabantse ziekenhuizen, gelet op het antwoord op schriftelijke vragen van de leden Kooiman en Van Gerven (beiden SP) dat de financiële positie van beide ziekenhuizen solide is?3
Beide besturen geven aan dat zij verwachten dat door de fusie de solide financiële positie van de ziekenhuizen wordt bestendigd en mogelijk verbeterd.
Kunt u nog steeds garanderen dat de poliklinische spreekuren gehandhaafd blijven op beide locaties, zoals eerder door u vermeld in antwoord op schriftelijke vragen? Zo nee, waarom niet?3
Het is niet aan mij om te beslissen welke functie waar wordt aangeboden. Ik sta wel voor de borging van de 45-minuten norm bij de acute zorg. De ziekenhuizen geven zelf aan dat alleen de klinische bevallingen worden geconcentreerd in het Lievensberg ziekenhuis en dat alle overige zorg voor en na de bevalling gewoon op beide locaties zal worden blijven aangeboden.
Kunt u garanderen dat de acute zorg en de intensive care niet worden geconcentreerd in Bergen op Zoom en dat beide ziekenhuislocaties blijven beschikken over een spoedeisende hulp/operatiekamer/intensive care (SEH/OK/IC)-functie? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 7. De ziekenhuizen geven zelf aan dat deze zorg op beide locaties zal worden blijven aangeboden zolang kan worden voldaan aan vigerende richtlijnen en kwaliteitseisen.
Wat is het oordeel van het College Perinatale Zorg (CPZ) en het Regionale Overleg Acute Zorg (ROAZ) over het voornemen tot fusie van de ziekenhuizen?
Voor het CPZ is concentratie niet een doel op zich, maar staat goede zorg voor moeder en kind centraal. De wijze waarop de bestuurders van de ziekenhuizen en de specialisten in samenspraak met de eerstelijns professionals kiezen voor optimalisering van de inzet van mensen en middelen is aan henzelf.
Het regionale samenwerkingsverband geboortezorg in Roosendaal/Bergen op Zoom is volgens het CPZ een van de best practices als het gaat om de vernieuwende aanpak van de geboortezorg in de regio. Alle betrokkenen in deze regio zijn al jaren in goede samenwerking bezig de aanbevelingen van het Stuurgroepadvies en daarmee de uitgangspunten van het CPZ uit te voeren. Er wordt in beide ziekenhuizen gewerkt volgens een door alle partijen vastgesteld zorgpad: daarmee weet elke zwangere en elke professional waar men op welk tijdstip aan toe is. Die beleidslijn is in beide ziekenhuizen hetzelfde. Voor het geval er behoefte of noodzaak is voor klinische zorg en acute zorg van moeder en kind wordt aan de landelijke 45 minutennorm voldaan. De afspraken over de zogenaamde parallelle acties zijn geïmplementeerd in het samenwerkingsverband.
Het ROAZ heeft in de vergadering van 22 november 2012 de plannen besproken. Die bespreking is naar verluid positief verlopen. Er volgt nog een officieel advies van het ROAZ.
Hoe is het mogelijk dat u keer op keer stelt «geen fan van fusies» te zijn, maar dat fusies telkens niet worden tegengehouden?
Zie ook mijn eerdere antwoorden. In aanvulling hierop het volgende. Met het wetsvoorstel waarmee de regels voor zorgspecifieke fusietoetsing worden aangescherpt faciliteer en stimuleer ik bestuurders met een fusievoornemen om hun plannen goed te doordenken. Zo kunnen slecht doordachte fusies naar mijn mening beter worden voorkomen. Tevens wordt met dit wetsvoorstel de betrokkenheid van cliënten en personeel extra kracht bij gezet door dit onderdeel te laten zijn van het procedurele gedeelte van de toets door de NZa. Bestuurders van ziekenhuizen zijn en blijven eindverantwoordelijk met betrekking tot de keuze om wel of niet te gaan fuseren en de NMa toetst een en ander aan de Mededingingswet. Het is van groot belang om rollen en verantwoordelijkheden in deze niet door elkaar te halen.
Waarom wordt, in het kader van het wetsvoorstel om te komen tot een fusietoets in de zorg, niet geanticipeerd op de fusietoets en worden besluiten van de NMa over het al dan niet fuseren op pauze gezet in afwachting van de besluitvorming van de Kamer?
De NMa-toets betreft een mededingingstoets en heeft een andere invalshoek dan de aanscherping van de regels uit het wetsvoorstel dat in uw Kamer ligt. Daarbij is het, totdat het wetsvoorstel van kracht is, uitsluitend aan de NMa om fusies al dan niet tegen te houden. De NMa volgt bij de beoordeling van concentraties de Mededingingswet en de daarin vastgelegde procedure. Een pauze maakt daar geen onderdeel van uit. Ik kan ook geen pauze afkondigen, daar heb ik simpelweg de bevoegdheden niet voor.
Bent u bereid om met de NMa de afspraak te maken om geen fusies meer te accorderen tot de Kamer zich heeft uitgesproken over de fusietoets? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Nee. Ondernemingen, zoals ziekenhuizen, hebben de vrijheid en bevoegdheid om zelfstandig te beslissen om wel of niet te willen fuseren. Totdat het wetsvoorstel om te komen tot een fusietoets in de zorg in werking is getreden, is alleen de NMa bevoegd om deze fusies te beoordelen en dient zij dat op grond van haar wettelijke taken ook te doen. Het is van groot belang om rollen en verantwoordelijkheden in het oog te houden.
Het bericht dat het CBG is gezwicht om een vaginaal antischimmelmiddel op de vrije markt te brengen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Vrije markt voor vaginaal antischimmelmiddel»?1
In dit artikel uit het «Pharmaceutisch Weekblad», wordt aan de hand van cijfers over gebruik en verkoop van vaginale antischimmelmiddelen de verhouding getoond in de verstrekking van middelen die mét en zonder recept verkrijgbaar zijn.
Ik heb over dit artikel navraag gedaan bij het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG). Het CBG is de instantie die beslist over de toelating tot de markt en over de afleverstatus van geneesmiddelen. De antwoorden op deze Kamervragen berusten daarom in belangrijke mate op informatie die ik van het CBG heb gekregen.
Door de beslissing van het CBG is dit antischimmelmiddel verkrijgbaar bij apotheek en drogist (afgekort UAD). Het artikel meldt dat niet alle bekende «alarmsymptomen» in de bijsluiter van deze antischimmelmiddelen zouden staan. Dit is volgens het CBG niet het geval; de bijsluiter bevat alle alarmsymptomen omdat dit bij uitstek nuttig is om vrouwen aan te sporen alsnog hun huisarts te raadplegen. Daarnaast wordt volgens het CBG in het artikel de dosering van deze geneesmiddelen, als een van de bepalende factoren voor de behandelduur, onvoldoende benadrukt.
Welke studie(s) lag(en) ten grondslag aan het besluit in 2010 van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) om de uitsluitend-recept-status te handhaven?
Het CBG vindt een laagdrempelige beschikbaarheid van antischimmelmiddelen van belang voor vrouwen, dus zonder dat tussenkomst van een huisarts noodzakelijk is.
Echter in 2010 besloot het CBG toch de uitsluitend-recept-status (UR) te handhaven, omdat er een risico is dat vrouwen zelf een verkeerde diagnose zouden stellen en daarmee de juiste behandeling zouden uitstellen. Uit een kleine studie bleek dat zelfdiagnose vaak incorrect was, zelfs bij vrouwen bij wie een eerdere infectie is vastgesteld. (zie openbaar Collegeverslag 3 juni 2010). Bij de totstandkoming van dit besluit zijn verschillende publicaties meegenomen:
Welke studie lag ten grondslag aan het besluit van het CBG om de afleverstatus te wijzigen naar uitsluitend-Apotheek-en-Drogist (UAD), zoals beschreven in het artikel?
Nadat het CBG in 2010 de UR-status had vastgesteld vanwege verkeerde zelfdiagnose, bleek uit onderzoek dat het stellen van een verkeerde zelfdiagnose bij de eerste symptomen – en daarmee een vertraging in het verkrijgen van de juiste behandeling – hoe dan ook voorkomt, of het geneesmiddel nu wel of niet UR is.
Ook bleek dat de risico’s op complicaties niet vergroot worden door de UAD-afleverstatus van Canesten gyno (studie van Becker NH, Gessner U. «Canesten® in vaginal mycosis: Therapeutic experience with 3784 patients.» Maternal & Child Health, 1996: Special Edition Canesten: 18–23).
Daarnaast bleek uit onderzoek van Becker en Gessner dat er bij vrouwen terughoudendheid bestaat om advies te vragen aan een arts bij het optreden van symptomen van vaginale infectie. De studie liet zien dat vrouwen gemiddeld vijf dagen wachtten, voordat zij contact opnamen met een arts. In deze tijd werden verschillende andere middelen uitgeprobeerd. Het verdient dan volgens het CBG de voorkeur om in de periode vóór raadpleging van een arts, gebruik te maken van een geregistreerd zelfzorggeneesmiddel met deze indicatie, ten opzichte van niet geregistreerde middelen.
Het CBG heeft vervolgens op basis hiervan in 2011 de afleverstatus van antischimmelmiddelen gewijzigd van UR naar UAD. In de overweging nam het CBG mee dat in de bijsluiter duidelijk wordt gewaarschuwd de huisarts te raadplegen wanneer de klachten niet overgaan.
Overigens wijst het CBG er op dat in de desbetreffende Nederlandse behandelrichtlijn Fluor vaginalis (NHG standaard M38) ruimte wordt gegeven voor zelfdiagnose, en voorts dat dit geneesmiddel in veel andere lidstaten van de EU ook zonder recept verkrijgbaar is.
Waarom zouden vrouwen juist eerder naar een arts gaan bij klachten als vaginale antischimmelmiddelen zonder recept verkrijgbaar zijn, en welke risico's zijn hieraan verbonden?
De studie van Becker & Gessner gaf inzicht in de handelwijze van vrouwen met vaginale klachten. Ook in Nederland worden producten gebruikt voor de zelfbehandeling van vaginale schimmelinfectie, onder andere «tea tree olie» en ook probiotica. Het is niet bekend hoeveel vrouwen in Nederland deze middelen gebruiken, maar het vormt wel een aanwijzing dat ook in Nederland vrouwen eerst overgaan tot zelfmedicatie voordat zij contact opnemen met een arts.
In de bijsluiter wordt verwezen naar alle symptomen en wordt erop gewezen wanneer de huisarts moet worden bezocht. Hierdoor is het mogelijk dat vrouwen eerder naar een arts gaan dan thans het geval is.
Waarom verplichtte het CBG de fabrikant alleen de belangrijkste alarmsymptomen op te nemen in de bijsluiter? Om welke alarmsymptomen gaat het? Welke (alarm)symptomen zijn niet opgenomen in de bijsluiter, en waarom niet?
Het CBG heeft de firma verplicht alle alarmsymptomen op te nemen in de bijsluiter. Deze bijsluiter maakt duidelijk in welke situaties er contact opgenomen moet worden met de huisarts: door meisjes jonger dan 16 jaar, door zwangere vrouwen, door vrouwen met een verhoogd risico op een seksueel overdraagbare aandoening, bij lichamelijke klachten die duiden op een ernstige aandoening (sterk ruikende afscheiding, koorts of koude rillingen, rugpijn, buikpijn, onregelmatige of abnormale bloedingen, zweren of blaren in het genitale gebied, misselijkheid of braken, diarree, pus), wanneer klachten vaker dan drie keer in het afgelopen jaar zijn waargenomen, of indien de symptomen verergeren dan wel zeven dagen na start van de behandeling aanblijven. Ook wordt er aangegeven dat het mogelijk is dat bij terugkerende klachten dat candida via een partner wordt overgedragen, en in dat geval de partner moet worden behandeld.
Acht u het opnemen van de belangrijkste alarmsymptomen in de bijsluiter een voldoende waarborg om vrouwen te waarschuwen voor mogelijke risico's?
Het CBG is van oordeel dat de informatie in de bijsluiter een voldoende waarborg is voor veilig gebruik. Het is echter ook de verantwoordelijkheid van vrouwen die dit middel gebruiken, om de bijsluiter goed te lezen en de instructies op te volgen.
Voor welke druk is het CBG gezwicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CBG beoordeelt een aanvraag tot wijziging van een afleverstatus – waarvan studies onderdeel kunnen zijn – in volstrekte onafhankelijkheid op grond van de Geneesmiddelenwet en op basis van wetenschappelijke deskundigheid. Het CBG heeft geen enkel belang bij de besluiten die het neemt, niet materieel noch immaterieel.
Deelt u de mening dat onafhankelijk onderzoek moet bepalen of geneesmiddelen al dan niet uitsluitend op recept verkrijgbaar moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb in het antwoord op vraag 7 aangegeven dat het CBG onafhankelijk oordeelt. Het CBG is uiteindelijk de instantie die hierover beslist.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het CBG mogelijk is gezwicht voor druk? Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat het niet meer voorkomt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen sprake van dat het CBG is gezwicht voor welke druk dan ook. Zie hiervoor het antwoord op vraag 1, 7 en 8.
Hoe worden de gevolgen van het vrijgeven van de vaginale antischimmelmiddelen gemonitord? Hoe wordt de Kamer hiervan op de hoogte gesteld?
Het CBG is belast met geneesmiddelenbewaking. Voor alle in Nederland geregistreerde geneesmiddelen, en dus ook antischimmelmiddelen, verzamelt en beheert het CBG systematisch gegevens over bijwerkingen en het gebruik en misbruik. Deze gegevens zijn onder meer afkomstig van houders van handelsvergunningen, van de stichting Lareb, van spontane meldingen (wereldwijd) en van alle relevante gepubliceerde studies uit de wetenschappelijke literatuur.
Het CBG kan nieuwe besluiten nemen, bijvoorbeeld over de verkrijgbaarheid, indien de gegevens uit de geneesmiddelenbewaking van vaginale antischimmelmiddelen daartoe aanleiding geven.
Het bericht dat de Nza zeer zwakke onderzoeksmethodes gebruikt |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht van de ledenorganisatie en dienstverlener voor zorgprofessionals (VvAA) en de Vereniging van Orthodontisten (VvO) dat zij de onderzoeksmethoden van de NZa hebben laten beoordelen door Prof. Dr. R.D. Gill van de Universiteit van Leiden?1
Ja.
Wat vindt u van het oordeel van deze hoogleraar over de betrouwbaarheid en validiteit van de onderzoeksmethoden van de NZa, in het bijzonder het onderzoek over de orthodontietarieven? Vindt u dat u, gezien het oordeel van deze hoogleraar, de onderzoeksgegevens van de NZa voortaan zonder meer kunt gebruiken?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de opvattingen van prof. dr. R.D. Gill. De NZa heeft ten aanzien van de orthodontietarieven uitgebreide en zorgvuldige onderzoeken (laten) verricht(en). In 2010/ 2011 heeft de NZa een gegevensonderzoek gedaan onder alle orthodontisten, hetgeen heeft geleid tot het Rapport «praktijkkosten,-opbrengsten en productie van orthodontisten 2006 en 2008», Conquaestor/ Significant, april 2010. Op basis hiervan heeft de NZa besloten de orthodontietarieven, met uitzondering van de tarieven voor de complexe orthodontie, te verlagen. Met het oog op de invoering van functionele tarieven, waarbij voor orthodontisten en tandartsen die orthodontische zorg leveren dezelfde tarieven gelden, zijn door of in opdracht van de NZa nog drie onderzoeken uitgevoerd. Ten eerste betreft dit een kwantitatief onderzoek waarbij kosten en omzetgegevens van tandartspraktijken die orthodontische zorg leveren door Onderzoeksbureau Significant zijn geanalyseerd met het oog op financiële- en toegankelijkheidseffecten. Dit heeft geleid tot twee rapporten: «Scenario analyse orthodontie d.d. 12 januari 2011» en «Analyse orthodontie d.d. 12 april 2011». In de tweede plaats betreft dit een kwalitatief onderzoek, waarbij Onderzoeksbureau RMI op basis van interviews met 21 experts, de effecten van de voorgenomen veranderingen in de orthodontietarieven voor tandartsen en orthodontisten heeft verzameld. Dit heeft geresulteerd in het rapport «Gevoeligheidsanalyse orthodontiemarkt d.d. 29 oktober 2010». Tot slot heeft de NZa in februari 2012 een derde onderzoek «Toegankelijkheidsonderzoek orthodontie» uitgebracht, waarbij de effecten op de toegankelijkheid van orthodontische zorg na invoering van functionele tarieven zijn beschreven.
De kritiek van prof. dr. R.D. Gill betreft uitsluitend het kwantitatieve onderzoek. Ondanks dat hij aangeeft dat dit onderzoek over het «algemeen vrij professioneel is uitgevoerd» en naar zijn mening «behoorlijk betrouwbare antwoorden op de vragen» geeft, zijn de conclusies volgens hem «op zijn best vrij irrelevant en op zijn slechts uiterst misleidend». Anders dan prof. Gill lijkt te suggereren, heeft de NZa de Significant rapportages niet gebruikt om de gevolgen voor (het aanbod van) complexe orthodontische behandelingen die worden geleverd door orthodontisten in kaart te brengen. Het oordeel van prof. Gill op dit punt zegt dan ook niets over de kwaliteit van het onderzoek dat de NZa heeft laten uitvoeren. Ik zie, mede in het licht van het geheel aan onderzoeken, in de kritiek van prof. Gill dan ook geen aanleiding om de gegevens van de NZa voortaan niet meer te gebruiken.
Op welke gegevens kan de Kamer zich eigenlijk nog baseren, nu die van de NZa niet zonder meer bruikbaar blijken te zijn vanwege gebrekkig en te «dun» onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Welke afspraken gaat u met de NZa maken om in de toekomst te garanderen dat de besluitvorming over bijvoorbeeld de tarieven in de zorg gebaseerd kan worden op deugdelijk onderzoek?
Gelet op het antwoord op de vragen 2 en 3 ben ik van mening dat nadere afspraken met de NZa op dit punt niet nodig zijn.
De inzet van werkloze leermeesters in opleidingsbedrijven in de bouwsector |
|
Pieter Heerma , Eddy van Hijum (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het pleidooi van de Stichting Samenwerkingsverband Praktijkopleiding Bouw Regio Twente (SSB Regio Twente) om werklozen in de bouw – met behoud van uitkering – te kunnen inzetten als leermeester?1
Ja.
Onderkent u dat als gevolg van de crisis er voor veel leerlingen in de bouw momenteel geen leerwerkplek is op een bouwplaats, waardoor grote groepen noodgedwongen praktijkinstructie krijgen in de werkplaatsen van opleidingsbedrijven?
Momenteel is er inderdaad een tekort aan stageplaatsen in de bouw waarvoor de economische crisis in grote mate verantwoordelijk is. Als gevolg van de economische crisis hebben bedrijven in deze sector minder nieuwe medewerkers nodig en zetten zij vooral in op het in dienst houden van eigen personeel.
Deelt u de zorgen van de leden van de CDA-fractie over de grote klappen die de goede opleidingsinfrastructuur van de bouwsector in deze crisistijd krijgt?
Ik maak me met u zorgen over de leerlingen die niet in de praktijk het vak kunnen leren. Voor veel werk in de bouw is het van groot belang dat leerlingen bij een bedrijf het vak leren. Zonder deze ervaring zijn de leerlingen minder geschikt voor het werk waarvoor ze worden opgeleid en zijn ze voor werkgevers minder aantrekkelijk. Om deze reden zijn ook werkgevers zelf gebaat bij het aanbieden van stageplaatsen.
Is het waar dat het opleidingsbedrijven op grond van de huidige regelgeving niet wordt toegestaan om werklozen met behoud van uitkering als leermeesters – naast reguliere instructeurs – in te zetten om het tijdelijke tekort in de begeleiding op te vangen? Bent u, indien dit het geval is, bereid om de desbetreffende regelgeving aan te passen?
Ik begrijp de zorgen die er leven. Beschikbaarheid van voldoende stage- en leerwerkplekken vormt daarom een belangrijk onderwerp in het overleg met sociale partners. Met sociale partners is afgesproken dat zij sectorplannen kunnen opstellen, waarin zij maatregelen opnemen gericht op het aanpakken van arbeidsmarktknelpunten in hun sector. In de brief van 19 december jl. over het overleg tussen het kabinet en de Stichting van de Arbeid is daarbij ook expliciet gewezen op de instroom van jongeren en de beschikbaarheid van voldoende stageplekken. Bij de toetsing van de sectorplannen bezie ik de mogelijkheden van cofinanciering. Het is in mijn ogen echter niet gewenst om hiervoor WW-geld in te zetten. Werkloze werknemers die een WW-uitkering ontvangen, kunnen niet met behoud van uitkering gaan werken als voor het werk dat zij gaan doen normaal gesproken een beloning zou worden betaald. Voor het werk van instructeurs wordt normaal gesproken loon betaald. Dat betekent dat de WW-uitkering van werkloze leermeesters gekort zal worden voor het aantal uren dat zij als instructeur aan de slag gaan. Dit is slechts anders als het werk met behoud van uitkering tijdelijk van karakter is en uitzicht biedt op een aansluitende dienstbetrekking. In een dergelijke situaties kan een proefplaatsing worden ingezet.
Overigens wordt ook – los van de genoemde sectorplannen – bezien of in het kader van het Techniekpact 2020 dat het kabinet met het bedrijfsleven wil afsluiten, afspraken gemaakt kunnen worden over de beschikbaarheid van voldoende stage- en leerwerkplaatsen.
Bent u eventueel bereid om – bijvoorbeeld in Overijssel – een pilot rond de inzet van werkloze leermeesters in opleidingsbedrijven toe te staan?
Zie het antwoord op de vorige vraag.
Welke mogelijkheden ziet u om ook in andere sectoren (zoals schilders, installatie- en elektrotechniek en metaal) werklozen in te zetten als leermeester, zodat kennis en vakmanschap in deze sectoren behouden blijft?
Zie het antwoord op de vraag 4.
Het verstrekken van biometrische gegevens aan de Verenigde Staten |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over het verstrekken van biometrische gegevens aan de Verenigde Staten waarin u stelt dat u een oplossing heeft zodat de Amerikaanse autoriteiten in geen geval toegang hebben tot de gegevens?1
Ja.
Kunt u aantonen, nu u in uw brief het gebruik van de extraterritorialiteit van de Amerikaanse wet «theoretisch» noemt, dat de Amerikaanse autoriteiten nog nooit op basis van de Patriot Act bij Morpho, of andere bedrijven op Nederlands grondgebied hebben opgevraagd?
In de brief van 4 juni 20122 is gesteld dat de Patriot Act in zijn toepassing extraterritoriale werking heeft. Dat is dus niet theoretisch. Echter, en dat is ook gesteld, betekent die extraterritoriale werking niet dat elke onderneming die niet in de Verenigde Staten is gevestigd, onderworpen is aan de jurisdictie van de Verenigde Staten. Daarvoor moet sprake zijn van de omstandigheden die in de hiervoor aangehaalde brief zijn beschreven.
Morpho BV (verder Morpho genoemd) heeft mij verzekerd dat er geen gegevens door de Amerikaanse autoriteiten zijn opgevraagd en ik heb geen aanwijzing om te denken dat die informatie onjuist zou zijn. Over vragen van de Amerikaanse autoriteiten bij andere bedrijven kan ik geen uitspraken doen.
Op welke wijze voorkomt de onderhandelde oplossing dat de autoriteiten van de Verenigde Staten toegang zouden kunnen krijgen tot de gegevens van Morpho? De Amerikaanse wet blijft toch onverkort van kracht, ongeacht wie er bij Morpho werken of in het bestuur zitten?
Het is juist dat de Amerikaanse wet niet buiten werking is gesteld met de afspraken die met Morpho zijn gemaakt. De betreffende Amerikaanse wetgeving en de werking daarvan bestaan nog steeds. Zoals in het antwoord op vraag 2 is gesteld betekent dit niet dat de Amerikaanse wetgeving, met de daarbij behorende extraterritorialiteit, zomaar aan Amerikaanse autoriteiten de bevoegdheid geeft tot het vorderen van gegevens die bij Morpho aanwezig zijn. De gemaakte afspraken met Morpho voorzien op een naar mijn mening proportionele wijze in het beheersen van de situatie die zich in theorie zou kunnen voordoen en waarin de Amerikaanse autoriteiten zouden kunnen nagaan of vanwege personele verbindingen tussen bestuurders of commissarissen van een in Amerika gevestigd Safran-bedrijf en het in Nederland gevestigde Morpho, een bevoegdheid bestaat om gegevens bij Morpho te vorderen.
De huidige Europese en daarop gebaseerde Nederlandse regels met betrekking tot gegevensbescherming zijn als kader meegenomen in het overleg dat met Morpho heeft plaatsgevonden. Voor wat betreft toekomstige regels met betrekking tot gegevens-bescherming ziet het kabinet, zoals eerder medegedeeld (BNC-fiche Algemene Verordening Gegevensbescherming, TK 2011–2012, 22 112, nr. 1372, p. 7), overigens de voorstellen over grensoverschrijdend gegevensverkeer al als een stap vooruit. De vraag is echter of de kwestie van conflicterende jurisdicties sluitend wordt opgelost. Het kabinet zal zich in dit licht in de onderhandelingen inzetten voor een zoveel mogelijk sluitende regeling.
Bent u van mening dat de gekozen oplossing voldoet aan de Nederlandse en Europese regels met betrekking tot gegevensbescherming?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u de oplossing laten toetsen door het College Bescherming Persoonsgegevens?
Neen.
Bent u, indien de situatie zich voordoet, bereid met andere bedrijven te onderhandelen over een oplossing? Zo ja, is het haalbaar om met talloze bedrijven in dezelfde situatie te onderhandelen over een oplossing?
Ik ben van mening dat, als dat nodig is, de minister die voor de betreffende opdracht cq contract verantwoordelijk is moet bezien of het nodig is met een bedrijf te overleggen cq te onderhandelen.
Kunt u verzekeren dat ook in de toekomst Amerikaanse autoriteiten, of autoriteiten uit andere landen, geen gebruik zullen maken van extraterritoriale wetgeving om toegang te krijgen tot persoonlijke gegevens die zijn opgeslagen op Nederlands grondgebied?
Die garantie kan ik niet geven.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken voorzien op woensdag 16 januari 2013?
Ja.
Het bericht '5,5% meer loon voor EU-ambtenaren' |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «5,5% meer loon voor EU-ambtenaren»?1
Ja.
Deelt het kabinet de mening dat het schandalig is dat 45 000 EU-ambtenaren ruim 5,5% meer salaris krijgen uitbetaald per volgend jaar?
Zie in dit kader ook het bovenstaand antwoord op de overeenkomende vragen van het lid Verheijen.
Wat gaat u doen om deze perverse salarisverhoging van de Brusselse ambtenaren tegen te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de kabinetsinzet ten aanzien van de hoogte van de solidariteitsbelasting en waarom zijn de onderhandelingen hierover mislukt? Welke lidstaten lagen dwars?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel belasting wordt er betaald door ambtenaren die voor de Europese Unie werkzaam zijn?
Eerder ging de Kamer een overzicht van de Europese salariëringsschalen toe (Kamerstuk 32 833 nr. 9), waaruit de interne communautaire belastingheffing blijkt. Hoewel een vergelijkbare progressie optreedt als in Nederland, zijn door diverse aftrekposten en heffingsvrijstellingen de gemiddelde tarieven lager dan bij de Nederlandse belastingheffing over inkomens en pensioenen.
De pensioenregeling van de EU betreft een eindloonstelsel met een vergelijkbare ambitie als het Nederlandse stelsel, echter door het verschil in netto beloning (de basis van het pensioen) zijn de uiteindelijke uitkeringen navenant hoger.
De pensioenleeftijd wordt verhoogd tot 67 voor nieuw intredend Europees personeel. Voor het zittende personeel stelt de Commissie overgangsbepalingen voor.
Er zijn, met instemming van de nationale parlementen, diverse immuniteiten en privileges vastgesteld voor het EU-personeel, waarvoor hier kortheidshalve verwezen wordt naar het huidige EU-ambtenarenstatuut (http://ec.europa.eu/civil_service/docs/toc100_en.pdf), waarin deze staan vermeld.
In de onderhandelingen van zowel het nieuwe Meerjarig Financieel Kader van de EU als over het EU-ambtenarenstatuut wordt door Nederland, samen met een grote groep gelijkgezinde landen, aangedrongen op vergaande modernisering en versobering van de vergoedingen, de bevorderingssystematiek en het pensioensysteem, om de arbeidsvoorwaarden voor EU-ambtenaren meer in lijn te brengen met die in de lidstaten. Meer informatie over de Nederlandse inzet op dit dossier en over de hoogte van vergoedingen, belastingen e.d. treft u aan in de MFK-kwartaalrapportage die op 2 november naar de Kamer is gestuurd. Voor de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen over het EU-ambtenarenstatuut wordt verwezen naar het BNC-fiche ter zake (Kamerstuk 22 112, nr. 1342), de kabinetsreactie Meerjarig Financieel Kader 2014–2020 (Kamerstuk 21 501-20 nr. 553, 2011–2012) en de beantwoording van de vragen van de heer Verheijen.
Hoe ziet de pensioenregeling eruit van ambtenaren die voor de Europese Unie werkzaam zijn? Wordt de pensioenleeftijd daar ook verhoogd tot 67?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er meer privileges of belastingvoordelen zoals verhuisvergoedingen, kindertoeslagen, belastingvrije auto’s etcetera voor ambtenaren die voor de Europese Unie werkzaam zijn? Zo ja welke?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat de gemeente Smallingerland in januari 2013 begint met noodopvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers |
|
Sietse Fritsma (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Omstreden noodopvang Drachten begint in januari»?1
Hoe is het mogelijk dat u in de beantwoording van onze eerdere vragen over dit onderwerp op 13 december 2012 heeft gesteld dat niet duidelijk is of en op welke wijze de gemeente Smallingerland noodopvang gaat verlenen, terwijl uit het bovengenoemde bericht blijkt dat één en ander reeds geconcretiseerd is en dat deze gemeente al per 1 januari 2013 met de opvang gaat beginnen? Heeft u hieromtrent daadwerkelijk navraag bij deze gemeente gedaan? Zo ja, heeft de gemeente Smallingerland u hierover onjuist of onvolledig geïnformeerd? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?
Deelt u de mening dat de gemeente Smallingerland met dit besluit de in 2007 gemaakte afspraak dat geen noodopvang meer zal worden geboden aan uitgeprocedeerde asielzoekers keihard aan haar laars lapt en dat dit onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de uitvoering van dit concrete voornemen van de gemeente Smallingerland tegen te houden? Bent u bereid om de Nederlandse gemeenten voor eens en altijd duidelijk te maken dat dergelijke schaamteloze ondermijning van het vreemdelingenbeleid en van gemaakte afspraken niet wordt getolereerd?
Bent u bereid om aan de gemeente Smallingerland duidelijk te maken dat het geld dat gemeenten krijgen voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning bedoeld is voor zorg, niet voor verblijf van mensen die niet eens in Nederland mogen zijn en dat ook huurhuizen bedoeld zijn voor mensen die verblijfsrecht in Nederland hebben?
Bent u tevens bereid om het deels met belastinggeld gefinancierde Vluchtelingenwerk Nederland duidelijk te maken dat medewerking aan deze plannen van de gemeente Smallingerland niet zal worden geaccepteerd? Zo nee, waarom niet?
De onzekerheid ten aanzien van wijkverpleegkundigen in de Zichtbare Schakel |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wijkzusters Den Bosch gestopt met hun werk?» over wijkverpleegkundigen van de Zichtbare Schakel die stoppen vanwege onduidelijkheid over de financiering?1
Wij hebben kennisgenomen van het bericht.
Deelt u de mening dat het positieve aspect van de Zichtbare Schakel is dat er meer ruimte is voor vroegsignalering en coördinatie, waardoor niet alleen de zorg verbetert, maar ook kosten bespaard worden?
Ja, wij delen de mening dat door de samenwerking tussen gemeenten en zorgverleners binnen de Zichtbare schakel-projecten een integrale aanpak gerealiseerd wordt.
In hoeverre sluit de opzet van de Zichtbare Schakel aan bij de plannen in het regeerakkoord voor het inzetten van meer wijkverpleegkundigen, om betere zorg dichtbij te kunnen leveren?
Wij nemen bij het verder uitwerken van de plannen uit het Regeerakkoord de ervaringen die zijn opgedaan in het project Zichtbare schakel mee. Deze ervaringen zijn belangrijk om tot een goed beleid te komen om de intensivering van wijkverpleegkundigen te realiseren.
Kunt u een reactie geven op signalen die ik ontvang van wijkverpleegkundigen dat sommige gemeenten slechts de helft van het daarvoor bestemde budget aan projecten van de Zichtbare Schakel besteden? Ontvangt u deze signalen ook? Vindt u het wenselijk dat projecten van de Zichtbare Schakel niet worden voortgezet? Welke vrijheden hebben gemeenten om het budget te verdelen? Waaraan wordt de rest van het budget besteed? Welke controle is er op de besteding van het budget?
In de tijd dat ZonMw begon met het programma (2009), waren nog niet alle projecten zover om direct van start te gaan. Veel projecten zijn pas in 2010 (of zelfs in 2011) gestart. Dit betekent dat de jaarlijkse financiering voor deze projecten in die periode ruimer was, omdat er in de voorgaande jaren nog geen gebruik van de middelen was gemaakt. De structurele middelen (ad € 10 miljoen) zijn echter evenredig over de projecten/gemeenten verdeeld.
Wij hebben navraag gedaan bij de projectleiders van de projecten Zichtbare schakel waarover wij hadden vernomen dat ze stopgezet zouden worden. Wij hebben van hen vernomen dat de desbetreffende projecten niet worden stopgezet en dat de gemeenten de middelen zoals in het gemeentefonds vermeld voor de verdere voortgang gebruiken. De gemeenten hebben geen vrijheden om de middelen die bestemd zijn voor de voortzetting van de Zichtbare schakel-projecten in te zetten voor andere zaken. Gemeenten zijn hierover geïnformeerd bij het uitkomen van de juni-circulaire 2012. Vooralsnog heb ik geen aanwijzingen dat gemeenten de middelen voor andere projecten inzetten. Er zal vanuit ZonMw een monitor worden opgezet waarbij de gemeenten gevraagd zal worden in hoeverre en op welke wijze zij de middelen hebben besteed aan de projecten. Ook zullen de projecten zelf hierover worden bevraagd. Over de precieze uitwerking worden nog afspraken gemaakt.
Wat is de stand van zaken van de evaluatie van de Zichtbare Schakel? Wordt er alleen inhoudelijk onderzoek uitgevoerd, of wordt er ook onderzocht hoe bestemde budgetten worden besteed? Voor hoeveel gemeenten geldt dat het budget niet geheel is besteed aan Zichtbare Schakel-projecten? Kunt u de Kamer een lijst doen toekomen van gemeenten die het budget (deels) anders besteed hebben? Hoeveel van het voor dit project bestemde geld is niet daadwerkelijk besteed aan Zichtbare Schakel-projecten? Wat is uw mening hierover?
Het staat nog niet vast hoe de monitor uitgevoerd zal worden. De gesprekken hierover worden nog met betreffende partijen gevoerd. Er zal in ieder geval gevraagd worden naar de inzet van het bestede bedrag.
Op uw vragen over het niet besteden van de middelen door gemeenten aan Zichtbare schakel projecten kunnen wij – gegeven de antwoorden op voorgaande vragen – geen antwoord geven. Wij hebben bij diverse gelegenheden aangegeven dat het belangrijk is dat projecten melden als zij problemen met de gemeente ondervinden met betrekking tot de voortgang van het Zichtbare schakel project.
Hoeveel thuisorganisaties en gemeenten zetten de manier van werken van de Zichtbare Schakel – die volgens eerste onderzoeken kostenbesparend is – voort na het wegvallen van de projectfinanciering? Hoeveel vallen terug in de oude manier van werken? Voor hoeveel wijkverpleegkundigen is dit een reden om niet meer te blijven werken? Wat is uw reactie daarop?
Zoals wij in de voorgaande antwoorden hebben aangegeven, worden de projecten waarover geruchten bestonden dat ze zouden stoppen of dat de middelen aan andere zaken worden besteed, voortgezet. Wij willen benadrukken dat gemeenten en zorgaanbieders ook zelf een verantwoordelijkheid hebben om te kijken op welke manier het werk van de wijkverpleegkundige voortgezet kan worden en op welke manier men elkaar dan nodig heeft. Dit betekent bijvoorbeeld dat de gemeente zelf ook kan investeren in de voortzetting van projecten, door bijvoorbeeld afspraken te maken met zorgverzekeraars. De € 10 miljoen per jaar die nu gebruikt wordt voor het financieren van de projecten hoeft niet het maximumbedrag te zijn. Het is dus aan de creativiteit en inventiviteit van gemeenten, zorgverzekeraars en zorgaanbieders om in hun stad/wijk te kijken wat er nodig is en hoe dit met elkaar gerealiseerd kan worden.
Het lekken van gevoelige informatie door 50.000 harddisks en scanners |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending «Zo lek als een mandje» van het programma Reporter waaruit blijkt dat door een gebrek aan beveiliging tienduizenden harddisks, scanners, netwerkschijven en printers toegankelijk zijn via het internet?1
Ik heb kennis genomen van de uitzending van het programma Reporter. In deze uitzending wordt ingegaan op het feit dat veel burgers en bedrijven naast computers ook andere apparaten aan hun eigen netwerk gekoppeld hebben. Het blijkt dat dergelijke apparatuur in een aantal gevallen vanaf het internet bereikbaar is. Deze apparatuur moet, net als computers, afdoende beveiligd worden tegen misbruik door kwaadwillenden. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) heeft op de eigen website een factsheet2 geplaatst waar de problematiek in wordt toegelicht. Ook wordt uitgelegd wat men kan doen om vast te stellen of eigen apparaten kwetsbaar zijn voor misbruik vanaf het internet en worden concrete stappen beschreven waarmee eventuele kwetsbaarheden weggenomen kunnen worden. Aangeraden wordt om ervoor te zorgen dat apparatuur niet vanaf het internet bereikbaar is. Indien de bereikbaarheid van apparaten vanaf internet noodzakelijk is, dan dienen er afdoende maatregelen om deze toegang te beveiligen getroffen te worden. Dat is en blijft primair een verantwoordelijkheid voor bedrijven en consumenten zelf.
Deelt u de mening van de diverse experts die in voornoemde uitzending verwoorden dat de producenten van deze apparaten de beveiliging op een juiste manier zouden moeten meeleveren of in ieder geval consumenten zouden moeten informeren over de noodzakelijkheid van beveiliging, in plaats van hopen dat alle consumenten voldoende kennis hebben van privacybeveiliging en hier ook nog de noodzaak van zien? Zo ja, ziet u mogelijkheden voor uzelf om hieraan uitvoering te geven en welke mogelijkheden zijn dat dan?
Zoals hierboven is vermeld, hebben bedrijven en consumenten als gebruikers een eigen verantwoordelijkheid om hun apparatuur en bijbehorende instellingen juist in te stellen door zichzelf goed in te laten lichten en de juiste vragen te stellen. Ik ben met u van mening dat leveranciers de verantwoordelijkheid hebben om hun klanten te wijzen op de noodzaak van adequate beveiligingsmaatregelen.
Branche organisatie ICT Nederland heeft in samenwerking met het privaat-publieke programma DigiVeilig/DigiBewust in november 2012 de website «bescherm je bedrijf» gelanceerd, waar bedrijven beveiligingsvragen kunnen doorlopen en praktische handreikingen krijgen. Dit geeft bedrijven een goed inzicht in hun beveiligingsbehoeften, en stelt hen in staat hun rol als opdrachtgever goed in te vullen. Via het programma DigiVeilig zal ook in 2013 voorlichting over veilige apparatuur worden gegeven en worden nieuwe tools en handreikingen voor het MKB en consumenten ontwikkeld.
Dit vrijwaart de leveranciers van de apparatuur echter niet om ook zelf verantwoordelijkheid op te pakken voor het ontwikkelen van intrinsiek veilige hardware en software ten behoeve van de eindgebruikers. Het Ministerie van Economische Zaken voert gesprekken in de sector om te zien of het ontwikkelen van een normenkader en certificering voor veilige software een haalbare kaart is, zodat leveranciers zich kunnen onderscheiden op dit vlak, en veilige software de aandacht krijgt die het verdient. Naar verwachting zal aan het belang van voorlichting en het gebruik van standaarden ook in de aankomende mededeling van de Europese Commissie over Cyber Security aandacht worden besteed.
Het incassobeleid van het Centraal Justitieel Incasso Bureau |
|
Jan de Wit (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat mensen die verkeersovertredingen per abuis gedeeltelijk betalen met enorme extra boetes worden geconfronteerd?1
De verhogingen in geval van niet betaalde verkeersboetes worden als gevolg van wettelijke bepalingen berekend over het oorspronkelijke sanctiebedrag, ook als wel een deel van het oorspronkelijk bedrag betaald is. Ik kan mij voorstellen dat mensen onaangenaam verrast zijn wanneer zij door een vergissing bij het betalen van een boete worden geconfronteerd met een dergelijke verhoging. Om dit zo veel mogelijk te voorkomen is eerder een aanbeveling van de Nationale ombudsman overgenomen om in de tekst van de beschikking een waarschuwing op te nemen voor de gevolgen van een deelbetaling, waarin wordt gewezen op de eigen verantwoordelijkheid voor het overnemen van de juiste gegevens wanneer men kiest voor betaling door middel van internetbankieren in plaats van de meegeleverde acceptgiro.
Hoe is het mogelijk dat iemand die zes euro te weinig heeft overgemaakt aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) uiteindelijk 620 euro moet betalen, nog bovenop het bedrag van 310 euro dat reeds was betaald?2
Ingevolge art. 23, lid 2 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) wordt een verkeersboete van rechtswege met 50% verhoogd indien deze niet tijdig geheel wordt voldaan. Als ook het inmiddels verschuldigde bedrag niet geheel binnen de termijn van vier weken wordt voldaan, wordt het op basis van art. 25, lid 1 Wahv van rechtswege verder verhoogd met honderd procent. Uit de berichtgeving maak ik op dat in het onderhavige geval beide verhogingen moesten worden toegepast.
Vindt u deze sanctie voor het niet betalen van een bedrag van zes euro proportioneel?
Het is van belang om de op grond van de Wahv onherroepelijk opgelegde sancties zo veel mogelijk binnen de betalingstermijn te innen. Op die manier wordt voorkomen dat de overheid kostbare capaciteit moet inzetten om ervoor te zorgen dat een overtreder zijn verkeersboete alsnog betaalt. De huidige verhogingssystematiek is bedoeld als betalingsprikkel en moet deelbetalingen en onbetaalde verkeersboetes tegengaan. Met het verhogen van de wettelijke aanmaningspercentages in 2011 werd beoogd deze prikkel verder te vergroten. Het CJIB zet zich ook op andere manieren in om een tijdige en volledige betaling te faciliteren. Zo is betaling door middel van de bijgeleverde acceptgiro mogelijk en bevat de beschikking instructies en waarschuwingen in geval van betaling via het internet. Een aantal regionale eenheden van de politie biedt daarnaast de mogelijkheid om de flitsfoto via mijnpolitie.nl op te vragen en direct via iDeal te betalen.
Naar aanleiding van het eerdergenoemde advies van de Nationale ombudsman is onderzoek gedaan naar de wenselijkheid en haalbaarheid van een alternatieve verhogingssystematiek, en heb ik met de Nationale ombudsman besproken dat ik onvoldoende aanleiding zie om over te gaan tot een wetswijziging die daartoe strekt. Uit cijfers van het CJIB blijkt kortheidshalve dat van alle personen die in 2011 een eerste aanmaning kregen omdat zij niet op tijd waren met het geheel voldoen van het sanctiebedrag, het in 0,25% van de gevallen ging om een deelbetaling die mogelijk door een vergissing werd begaan. Een onbekend gedeelte van voornoemde 0.25% betaalde bewust (uit protest of uit frustratie) niet het hele bedrag. Verwacht mag worden dat deze groep (fors) in omvang toeneemt als de aanmaningssystematiek wordt versoepeld en het net iets te weinig betalen nauwelijks tot sancties leidt, met een daling van het initiële betalingspercentage als gevolg. Dit moet worden afgewogen tegen de inspanningen van het CJIB om betalingen te faciliteren en de eigen verantwoordelijkheid van overtreders om zorgvuldig om te gaan met de afhandeling van een sanctie.
Om meer gericht tegemoet te komen aan de problematiek heb ik het CJIB gevraagd om binnen de kaders van het huidige uitvoeringsbeleid te komen tot vaste criteria om te bepalen in welke gevallen sprake is van een onredelijke situatie. Het gaat dan om gevallen waarin aantoonbaar sprake is van een niet verwijtbare verschrijving of waarin verhogingen leiden tot onredelijk verregaande consequenties voor betrokkene. In dergelijke zaken kan het CJIB dan afzien van het verhogen van het initiële sanctiebedrag. Voor 1 juli 2014 zal het CJIB haar processen hier op aanpassen.
In aanvulling daarop zal ook de tekst van de beschikking worden aangepast, zodat nog duidelijker blijkt dat men zelf verantwoordelijk is voor het overnemen van de juiste gegevens in het geval van betaling door middel van internetbankieren. Deze wijziging zal per augustus 2013 worden doorgevoerd.
Wat vindt u er van dat mensen die zich verschrijven bij het overmaken van het bedrag van de bekeuring geconfronteerd kunnen worden met een dergelijke sanctie? Waarom berekent het CJIB als sanctie een percentage over het oorspronkelijke verschuldigde boetebedrag en niet slechts over het bedrag dat nog verschuldigd is?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid er voor te zorgen dat de boetes op het niet (geheel) betalen van boetebedragen berekend worden over het bedrag dat nog verschuldigd is? Zo nee, bent u dan tenminste bereid deze disproportionele verhogingen bij verschrijvingen naar beneden bij te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De toenemende onrust binnen de rechterlijke macht |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat inmiddels honderden rechters het manifest tegen de uitholling van de rechtspraak steunen?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja. Dat rechters de zorgen die bij hen leven naar voren brengen om hierover het gesprek aan te gaan, zie ik als een teken van hun grote betrokkenheid bij het bijzondere werk dat zij doen. De Raad voor de rechtspraak gaat deze dialoog aan.
Kunt u de Kamer voor 1 januari 2013 informeren over de uitkomsten van het gesprek tussen de raadsheren en de Raad voor de Rechtspraak en de maatregelen die worden genomen om de geuite zorgen van de raadsheren weg te nemen?
De Raad voor de rechtspraak heeft mij kort verslag gedaan van het gesprek dat op vrijdag 21 december 2012 heeft plaatsgevonden met de initiatiefnemers van het manifest. In het gesprek, dat in een goede, constructieve sfeer is verlopen, zijn de drie hoofdthema’s uit het manifest aan de orde geweest. Het gesprek had vooral een verkennend karakter en heeft daarom nog geen definitieve conclusies opgeleverd. De Raad wil de dialoog graag voortzetten, eerst met een oriënterende ronde langs alle gerechten in januari en vervolgens met een discussieronde in het voorjaar.
Herinnert u zich uw antwoord tijdens het mondelinge vragenuur van 18 december 2012 waarin u heeft aangegeven dat, indien daartoe aanleiding bestaat, u bereid bent tot een gesprek?
Ja.
Bent u nu, gezien de toenemende onrust bij rechters en tevens vanuit uw verantwoordelijkheid als minister, bereid om op korte termijn ook zelf met de rechters in gesprek te gaan over de kwaliteit van de rechtspraak? Zo ja, wanneer? Kunt u de Kamer daar binnen een week na uw gesprek met de raadsheren over informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het in de eerste plaats een taak voor de Raad voor de rechtspraak om het gesprek aan te gaan met de rechters en raadsheren die hun zorgen hebben geuit.
De Raad vult deze taak in met een oriënterende ronde en een discussieronde. Ik zal dat volgen en mij daarover laten informeren. Als er aanleiding toe is zal ik het gesprek hierover aangaan.
Overigens heb ik tijdens werkbezoeken in het land regelmatig contact met rechters en raadsheren van diverse gerechten. Tijdens deze werkbezoeken hoor ik wat er bij hen leeft en ga ik het gesprek aan.
Kunt u de Kamer voor 15 januari 2013 een brief doen toekomen waarin u uiteenzet op welke wijze u zult waarborgen dat de kwaliteit in de rechtspraak, zoals u dat ook zelf tijdens het mondelinge vragenuur heeft verwoord, maatgevend blijft en het niet aflegt tegen productie-eisen?
Gelet op het voornemen van de Raad een oriënterende ronde en een discussieronde te houden, wil ik eerst de resultaten van die rondes afwachten, waarna ik op zo kort mogelijke termijn uw Kamer zal informeren.
De kwaliteit van de rechtspraak in relatie tot de productie zal ook aan de orde komen in de brief over het programma Kwaliteit en Innovatie die ik in februari 2013 aan uw Kamer zal zenden en in de brief met scenario’s van de rechtspraak die ik heb toegezegd voorafgaande aan de Voorjaarsnota.
De stijging van het aantal dierproeven |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit over dierproeven en proefdieren genaamd «Zo doende 2011»?
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat het aantal dierproeven in één jaar met 14 575 (2,5%) gestegen is?
Het aantal dierproeven fluctueert de laatste jaren in meerdere of mindere mate. Uit een statische berekening is gebleken dat deze stijging van het aantal dierproeven past in een licht dalende trend die zich vanaf 2001 voordoet.
Deelt u de mening dat de stijging van het aantal dierproeven ongewenst is?
Het streven van de overheid is gericht op het bevorderen van de ontwikkeling, acceptatie en implementatie van alternatieven voor dierproeven (vervanging, vermindering dan wel verfijning van dierproeven; de 3 V’s). Dit laat onverlet dat een lichte stijging van het aantal dierproeven zich voor kan doen. Het is aan een dierexperimentencommissie om de afweging te maken of het in de proefopzet voorgenomen aantal dieren ook daadwerkelijk nodig is om het in de desbetreffende dierproef gewenste resultaat te krijgen. In die afweging kan en zal ik niet treden.
Ik deel de ambities van de Kamer op dit dossier om te komen tot het terugdringen van het aantal dierproeven. Ik zal u in de stand van zaken brief die ik voornemens ben medio maart aan u te doen toekomen nader ingaan op mijn ambitieniveau.
Kunt u uitleggen waarom extra dierproeven nodig zijn geweest ten behoeve van de intensieve veehouderij?
De dagelijkse praktijk in de veehouderij is dat mannelijke varkens worden gecastreerd om berengeur in het vlees te voorkomen. Het genoemde onderzoek had als doel na te gaan of er een manier is om te voorspellen bij welke en bij hoeveel varkens die berengeur gaat voorkomen. Dit om gemaakte afspraken over het niet meer castreren te kunnen realiseren.
Hoe bent u van plan de stijging van het aantal dierproeven tegen te gaan?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe kijkt u aan tegen de stijging van 7% van het aantal dieren, gedood in voorraad?
Zoals ook al in «Zo doende 2011» wordt beschreven, is een stijging van het aantal inherent aan het aantal genetisch gemodificeerde muizen en vissen die aangehouden moeten worden voor het in stand houden van genetisch gemodificeerde lijnen.
Hoe bent u van plan de stijging van gedode dieren in voorraad tegen te gaan?
In het actieplan Dierproeven en alternatieven 2011–2021 staat aangegeven dat de NVWA in 2012 specifiek inspecteerde op het aantal dieren in voorraad bij vergunninghouders en fokkers. Met behulp van dit onderzoek wordt inzicht verkregen in de reden van het aanhouden van deze dieren en hoe voorkomen kan worden dat er overtollige dieren worden gefokt. De NVWA zal waar mogelijk aanbevelingen voor specifiek beleid op dit gebied opstellen. Ik wacht deze inventarisatie af. De aanbevelingen zal ik meenemen in het te ontwikkelen beleid.
Kunt u de Kamer informeren over de hoeveelheid overtredingen die daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, en kunt u daarbij een oordeel geven?
Zoals u in «Zo doende 2011» kunt lezen, zijn er 11 overtredingen geconstateerd, waarvoor 10 schriftelijke waarschuwingen zijn verstuurd. Eén instelling kreeg
één schriftelijke waarschuwing voor twee overtredingen. In het algemeen is het nalevingniveau hoog in deze sector.
Deelt u de mening dat de onduidelijke informatie rondom dierproeven betreurenswaardig is, zeker gezien het gegeven dat de motie-Van Dekken (die de Code Openheid Dierproeven als noodzakelijk voorwaarde stelt) dus onvoldoende wordt nageleefd?
Met het jaarlijks rapporteren van de aantallen dierproeven en proefdieren en de inspectiebevindingen van de NVWA wordt open vanuit de Rijksoverheid gerapporteerd c.q. gecommuniceerd. De Code openheid Dierproeven gaat uit van vrijwillige medewerking van de vergunninghouders. Hierover zijn door de Rijksoverheid en vergunninghouders afspraken gemaakt.
Bent u van plan de informatievoorziening aan de Kamer in de toekomst te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Ik constateer dat Nederland in vergelijking met de meeste andere Europese landen een uitgebreid jaarverslag over dierproeven en proefdieren uitgeeft. Ik zal dit niveau ook na de implementatie van de Richtlijn nr. 2010/63/EU betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt, zoveel mogelijk in stand houden. Daarbij is het een gegeven dat de doorwerking van de Richtlijn voor Nederland beperkt is op dit punt, daar Nederland koploper is en mede als voorbeeld voor de inrichting van de Richtlijn heeft gediend. Incidenteel vraagt de Richtlijn nieuwe informatievoorziening, zoals de publicatie van een niet technische samenvatting van de verleende projectvergunningen. Op dit punt is dus wel sprake van uitbreiding van de informatievoorziening.
Tsjechische corruptie en de rol van de Europese Commissie |
|
Mark Verheijen (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brussel straft Tsjechische corruptie mild»?1
Ja.
Bent u bekend met de gang van zaken rondom het gebruik van de Tsjechische EU-subsidies en de openbare rapporten en het Europese Rekenkamerrapport daaromtrent?
Ik ben bekend met de openbare rapporten van de Europese Rekenkamer terzake, met de Annual Activity Reports van de Europese Commissie, met de vigerende EU-wetgeving en met de door u geciteerde berichtgeving omtrent Tsjechië in de media.
Is het waar dat de Commissie in openbare rapporten mildere conclusies weergeeft dan in geheime rapporten die nu boven tafel zijn gekomen?
Het onderzoek dat de Commissie opstelt over de besteding van middelen in een bepaalde lidstaat doorloopt een aantal stadia. De inhoud van de conceptversie van het rapport is altijd vertrouwelijk, waarna de lidstaat de mogelijkheid krijgt om te reageren en aanvullende informatie te leveren. De inhoud van het eindrapport kan door dit proces van hoor en wederhoor verschillen van de inhoud van de conceptversie. Het is voorbehouden aan de Commissie om binnen de grenzen van haar bevoegdheden een eindoordeel te vellen.
Zo ja, deelt u de mening dat het door de Europese Commissie niet open en eerlijk communiceren over fraude door lidstaten met Europees geld slecht is voor de geloofwaardigheid en het draagvlak voor de EU?
Het kabinet deelt de mening niet dat de Europese Commissie niet open en eerlijk zou communiceren over fraude door lidstaten. Het gaat hier overigens niet om fraude, dat wil zeggen strafbare feiten, maar om niet-naleving van EU-regels door de nationale controle-instantie van Tsjechië, waarbij onregelmatigheden en fouten zijn geconstateerd bij de besteding van EU-fondsen in Tsjechië.
Bent u van mening dat de controle op het gebruik van EU-middelen en de onafhankelijkheid van de Europese Commissie op dit punt voldoende is gewaarborgd?
Het feit dat dergelijke problemen aan het licht komen is een indicatie voor het goed functioneren van Europese controlesystemen door onafhankelijke controles van de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer. Dit neemt volgens het kabinet niet weg dat lidstaten zelf, inclusief Nederland, hun eigen verantwoordelijkheid dienen te nemen voor het goed functioneren van hun uitvoeringsorganen voor EU-subsidies.
Kunt u aangeven hoe in dit specifieke geval de sanctionering van Tsjechië tot stand is gekomen?
Het is van groot belang te onderkennen dat in het EU controlesysteem de nationale instanties verantwoordelijk zijn voor de controle op de besteding van EU-middelen. De Europese Commissie handhaaft door het uitvoeren van «reviews» en door zo nodig in te grijpen.2
In dit specifieke geval bewezen audits, uitgevoerd door de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer, dat het controlesysteem van Tsjechië grote gebreken in zich herbergde met betrekking tot de fondsen EFRO, Cohesie en ESF.
Daarop zijn alle EU-betalingen aan Tsjechië opgeschort en is van Tsjechië geëist de gebreken in het systeem weg te nemen. Op grond van de geconstateerde ernst van de situatie heeft de Europese Commissie een financiële correctie vastgesteld die zal worden toegepast op alle programma’s die zijn geraakt door de fouten in het nationale controlesysteem. Deze correctie betreft vermindering van 10% voor programma’s op gebied van infrastructuur, 5% voor programma’s op gebied van milieu en 22% voor een specifiek programma in de regio Noordwest.
Omdat Tsjechië zijn volledige medewerking heeft toegezegd wordt het in staat gesteld om de middelen, die niet worden uitgekeerd als gevolg van de financiële correctie, alsnog te besteden mits deze worden besteed aan programma’s die niet zijn geraakt door de gebreken in het nationale controlesysteem.
Kunnen dit soort problemen aangepakt worden met de nieuwe voorstellen voor cohesiebeleid in het komende MFK 2014–2020?
De gebeurtenissen in Tsjechië laten zien dat naast nationale rapportagesystemen onafhankelijke audits door de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer noodzakelijk zijn. De huidige regels voorzien hier in. Het kabinet is daarnaast van mening dat iedere lidstaat zijn verantwoordelijkheid dient te nemen om ervoor te zorgen dat EU-fondsen op hun grondgebied op de juiste manier worden besteed. In de nieuwe MFK-periode wordt de rapportage- en verantwoordingsketen verder verbeterd, waarbij uitvoerende instanties van lidstaten een beheersverklaring zullen moeten opstellen die gestaafd wordt door een onafhankelijke audit.
Voorts dient een samenvatting van alle uitgevoerde audits aan de Europese Commissie gezonden te worden inclusief een analyse van de geconstateerde fouten en zwakheden in de nationale controlesystemen, alsmede correctieve acties die genomen zijn of zullen worden. Dit is een verbetering ten opzichte van de huidige nationale rapportagesystemen. De handhavende rol van de Europese Commissie blijft naar het oordeel van het kabinet echter onverkort essentieel.
Bent u van mening dat de nationale rapportagesystemen voor het gebruik van EU-middelen op dit moment toereikend zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Is er op dit moment een overzicht beschikbaar van de verkeerd gebruikte EU-middelen per lidstaat en zo nee, wilt u de Europese Commissie daarom verzoeken?
Nederland heeft de Europese Commissie verzocht om een dergelijk overzicht. De Commissie verwijst naar zijn Annual Activity Reports voor de gevraagde gegevens. In deze jaarverslagen is tot op heden geen volledig overzicht opgenomen van alle foutenpercentages per lidstaat per fonds. Het kabinet zou echter graag zien dat lidstaten die veel fouten maken daarop nadrukkelijker worden aangesproken.
De toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor studenten met een beperking |
|
Mohammed Mohandis , Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «Hoger onderwijs weinig handicap-vriendelijk»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van het hierin genoemde onderzoek «Gebruikerstoets studeren met een handicap 2012»?
Het rapport is opgesteld in opdracht van de Stichting Handicap en Studie. Het is gebaseerd op gegevens uit de jaarlijkse Nationale Studentenenquête (NSE). De resultaten van de NSE worden onder andere gebruikt voor de website studiekeuze123. In de NSE zit een aantal vragen die specifiek gesteld worden aan studenten met een functiebeperking. De resultaten van deze vragen zijn verwerkt in het rapport «Gebruikerstoets Studeren met een handicap 2012».
De studenten kunnen in de NSE hun tevredenheid aangeven op een schaal van 1 tot en met 5, waarbij 1 staat voor zeer ontevreden en 5 voor zeer tevreden. De algemene tevredenheid van studenten met een beperking in het hoger onderwijs over de voorzieningen die zij aangeboden krijgen, wordt in de NSE 2012 uitgedrukt met 3,3 op de 5-puntschaal. Dat is zeker een voldoende. Uiteraard is het goed als instellingen zich ervoor inzetten om deze score nog verder te verbeteren. Het rapport en de NSE laten zien dat er voor het hoger onderwijs nog steeds sprake is van een positieve trend en daar ben ik blij om.
Naast het door u aangehaalde onderzoek dat gebaseerd is op de NSE, zijn er ook andere rapporten uitgebracht over studeren met een functiebeperking. Zo heeft mijn ministerie vijf jaar geleden opdracht gegeven voor een longitudinaal onderzoek onder studenten met een beperking. Daarin wordt gekeken naar vertraging en uitval van studenten met een beperking, welke maatregelen de instellingen treffen om deze studenten te helpen en of die maatregelen volgens deze studenten ook helpen. Dit onderzoek bevat metingen in 2008, 2010 en 2012. Over de metingen van 2008 en 2010 is een rapport gepubliceerd in 20112. De laatste meting is in 2012 uitgevoerd. Het eindrapport van dit onderzoek wordt mij in het voorjaar van 2013 door ITS en ResearchNed aangeboden. Dit eindrapport zal ook worden gepubliceerd. Vooruitlopend op dit eindrapport hebben de onderzoekers mij laten weten dat ook uit dit onderzoek blijkt dat de tevredenheid van studenten met een beperking over de voorzieningen is gegroeid.
Deelt u de mening dat het positief is om te horen dat er vooruitgang is geboekt in het vergroten van de toegankelijkheid van het hbo, maar dat de gemiddelde beoordeling van de toegankelijkheid met een cijfer van 6,34 nog altijd te laag is?
Ja, het is zeker positief te noemen dat er vooruitgang is geboekt. Ik constateer dat de huidige score een voldoende is en hoop dat de positieve lijn de komende jaren zal doorzetten. Het is belangrijk dat de instellingen hun studenten zo goed mogelijk bedienen en zo bijdragen aan het studiesucces van de studenten. Het is goed als instellingen in dat opzicht ambitie laten zien.
De tevredenheidsscores zijn belangrijk, maar ik ben ook benieuwd naar gegevens over vertraging en uitval, want uiteindelijk gaat het om het studiesucces van deze studenten. Het eindrapport van het onderzoek dat in opdracht van mijn ministerie is uitgevoerd (zie ook mijn antwoord op vraag 2) zal ook op deze punten ingaan.
Kunt u verklaren waarom hbo-opleidingen nog altijd lager scoren dan universiteiten wanneer het gaat om toegankelijkheid voor studenten met een beperking?
Volgens de NSE zijn studenten met een functiebeperking in het hoger beroepsonderwijs in 2012 iets ontevredener (score 3,2) dan in het wetenschappelijk onderwijs (score 3,3), maar het verschil is klein.
Studenten in het hbo geven in de NSE in het algemeen minder hoge scores dan studenten in het wetenschappelijk onderwijs. Dat geldt ook voor studenten met een beperking.
Welk streefcijfer zouden onderwijsinstellingen volgens u minimaal moeten halen wat betreft toegankelijkheid voor studenten met een beperking?
Een algemeen (streef)cijfer voor tevredenheid doet onvoldoende recht aan de individuele situatie van de student. Die hangt onder andere af van de aard van de beperking en van de instelling en opleiding waarvoor de student is ingeschreven.
In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is bij de invoering van het nieuwe accreditatiestelsel een bepaling opgenomen over «voldoende studiebegeleiding en voorzieningen die de toegankelijkheid en studeerbaarheid van het onderwijs voor studenten met een functiebeperking bevorderen». Dit betekent dat het sinds 1 januari 2011 één van de elementen is waar de NVAO naar kijkt bij de instellingstoets of de opleidingsaccreditatie.
Ik verwacht dat deze wettelijke bepaling en de toetsing daarvan door de NVAO een positieve invloed zal hebben op de voorzieningen voor deze groep studenten.
Daarnaast blijven we deze groep studenten volgen, onder meer via de Studentenmonitor en bij onderzoek naar effecten van beleidsmaatregelen, zoals de Monitor beleidsmaatregelen ResearchNed3 die ik u op 31 januari 2013 heb aangeboden.
Deelt u de mening dat het zaak is om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor studenten met een beperking te vergroten? Zo ja, bent u bereid om in overleg met de onderwijsinstellingen en andere partners (zoals patiëntenverenigingen) de toegankelijkheid van het hoger onderwijs te verbeteren en hierover voor het einde van het collegejaar 2012/2013 de Kamer te informeren?
Ik vind de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor deze groep studenten heel belangrijk. Het is goed dat de tevredenheid groeit maar het kan altijd beter.
Mijn ambtsvoorganger heeft u op 25 oktober 20104 een brief gestuurd over studeren met een functiebeperking in het hoger onderwijs. Dit gebeurde bij de aanbieding van het advies van de Commissie Maatstaf en in reactie op de motie Harbers. Een deel van de in de brief opgenomen maatregelen is reeds uitgevoerd, zoals de eerder genoemde uitbreiding van het accreditatiestelsel en de instelling van een landelijk expertisecentrum voor studeren met een functiebeperking. De Stichting Handicap en Studie heeft de rol gekregen van landelijk expertisecentrum voor de ondersteuning van de hoger onderwijsinstellingen op dit gebied. De stichting zal haar kennis inzetten om de hoger onderwijsinstellingen te helpen hun beleid voor deze groep studenten te verbeteren.
Een ander deel van de maatregelen in de brief van mijn ambtsvoorganger zal in de komende jaren nog worden uitgevoerd.
Het is belangrijk de vinger aan de pols te blijven houden door deze groep studenten te blijven volgen. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 5.
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik een eindrapport aangekondigd van een onderzoek dat in het voorjaar van 2013 zal worden uitgebracht. Als de resultaten van dit onderzoek daartoe aanleiding geven, zal ik in overleg treden met de betrokken partijen over mogelijke verbeteringen van de toegankelijkheid. Uiteraard zal ik u informeren over de resultaten van dat overleg.
Het aftuigen van buurtbewoners door Marokkaanse leerlingen |
|
Lilian Helder (PVV), Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Amsterdams Huygens College weigert hulp politie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat politiehulp nooit geweigerd zou mogen worden door onderwijsorganisaties, die kampen met een geweldsprobleem?
Onderwijsinstellingen die kampen met een geweldsprobleem moeten de maatregelen nemen die zij noodzakelijk achten. Afhankelijk van de situatie kan dat een verzoek zijn aan de politie voor hulp. Indien de situatie daarom vraagt is het uiteindelijk aan de burgemeester om te bepalen of de openbare orde en veiligheid gevaar loopt. De uiteindelijke inzet van politie is afhankelijk van deze beoordeling.
Na een gesprek tussen het Huygens College, de politie en de gemeente is besloten om een permanent veiligheidsteam op te richten. Dat team bestaat onder andere uit een agent, een leerplichtambtenaar en een veiligheidscoördinator van de school.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om het schoolbestuur dat politiehulp weigert na geweld door hun leerlingen zo spoedig mogelijk te laten opstappen?
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag twee. Aangezien er inmiddels overeenstemming is bereikt tussen de onderwijsinstelling en de gemeente heeft het schoolbestuur invulling gegeven aan haar verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de eigen leerlingen en het herstel van de relatie met de buurt.
Kunt u toelichten waarom Marokkaanse meisjes steeds vaker verdachte zijn van crimineel gedrag, in sommige gemeenten inmiddels zelfs vaker dan autochtone mannen?
Er zijn mij geen cijfers bekend die de stelling ondersteunen dat Marokkaanse meisjes steeds vaker verdachte zijn van crimineel gedrag. Uit het Jaarrapport Integratie 2012 blijkt dat het aantal verdachte vrouwen van Marokkaanse herkomst rond de 1,6% ligt en dat dit percentage sinds 2006 stabiel is. Ook uit de monitor Marokkaanse Nederlanders 2012 (Aanhangsel Handelingen, Vergaderjaar 2011–2012, Kamerstuk 31 268 nr. 59) met gegevens van 21 gemeenten komt geen stijging van het percentage verdachte meisjes naar voren.
Deelt u de mening dat het Marokkanenprobleem structureel het beste is op te lossen door keiharde straffen en waar mogelijk denaturalisatie en uitzetting van het tuig? Zo nee, waarom niet?
Wanneer sprake is van het begaan van strafbare feiten dan is het aan de rechter om te beoordelen welke straf passend is, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed. De intrekking van de Nederlandse nationaliteit wegens een veroordeling voor commune misdrijven is niet mogelijk.
De ontslagen bij sociale werkplaatsen Emco en Wedeka |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het ontslag van tientallen werknemers van de sociale werkplaatsen Emco en Wedeka, vanwege de verminderde rijksbijdrage?1
Het gaat bij beide bedrijven om het niet verlengen van tijdelijke contracten. Het niet verlengen van tijdelijke contracten bij Emco en Wedeka betreft een beleidskeuze van de gemeenten. Een Wsw-dienstbetrekking is een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Een gemeente is niet verplicht om personen met een Wsw-indicatie een vaste dienstbetrekking aan te bieden of tijdelijke contracten om te zetten in een vast dienstverband.
Gemeenten zijn bij het aanbieden van tijdelijke contracten gehouden aan het respecteren van «de ketenbepaling». Indien oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de ketenbepaling, kan een Wsw-werknemer zich richten tot de rechter. Deze zal in een individueel geval uitspraak doen of de ketenbepaling juist is toegepast.
De Wsw is een gedecentraliseerde regeling, waarbij het Rijk middelen verstrekt voor het realiseren van een taakstellend aantal Wsw-plekken. Uit navraag blijkt dat de taakstelling door de betrokken gemeenten wordt gerealiseerd. Gemeenten worden uiteindelijk afgerekend op het realiseren van de taakstelling. Gemeenten kunnen zelf besluiten om meer plekken te realiseren dan de taakstelling. In de Tweede Kamer is ondermeer hierover informatie uitgewisseld, zoals in een dertig leden debat op 3 oktober 2012.
Sw-bedrijven streven ernaar budgetten zo goed mogelijk te besteden. Tijdelijke contracten worden gehanteerd om fluctuaties in het werkaanbod op te vangen en de taakstelling te realiseren. Net als in het bedrijfsleven wordt gewerkt met vaste en tijdelijke contracten.
Het is niet ongebruikelijk dat tijdelijke contracten niet worden verlengd. Uit de Wsw-statistiek blijkt dat in de afgelopen jaren circa 20% van de mensen uitstromen uit de Wsw, dit doen in verband met het niet verlengen van tijdelijke contracten. Als een tijdelijk contract niet wordt verlengd, keert de betrokkene terug op de wachtlijst. Op het moment dat een Wsw-plek vrijkomt wordt deze beschikbaar gesteld aan degene bovenaan de wachtlijst.
Acht u het wenselijk dat werknemers van sociale werkplaatsen worden ontslagen, omdat er na drie jaar een contract voor onbepaalde tijd moet worden verstrekt, maar sociale werkplaatsen tegelijkertijd alleen nog werknemers op tijdelijke basis willen aannemen? Waarom acht u dat wel of niet wenselijk?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het wenselijk dat in Nederland de wachtlijst voor de sociale werkplaats wordt misbruikt als draaideur voor personen met een beperking om hen geen vast contract te geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw mening over de situatie waarin werknemers met een beperking vanwege het regeringsbeleid geen enkele zekerheid krijgen op een vaste baan en een vast inkomen?
Voor mensen die nu al met een Wsw-indicatie werkzaam zijn in de Sw-sector verandert er als gevolg van het regeerakkoord niets. Zij houden dezelfde rechten en plichten. Als de Participatiewet van kracht wordt, dan wordt de Wsw afgesloten voor nieuwe werknemers. Het kabinet geeft gemeenten binnen de wettelijke kaders de ruimte om zelf beschut werk als een voorziening te organiseren voor mensen die enkel onder beschutte omstandigheden kunnen werken.
Het kabinet wil bevorderen dat mensen zoveel mogelijk in reguliere banen bij reguliere werkgevers aan de slag gaan. Reguliere werkgevers moeten hun deuren wijder open zetten voor mensen met een beperking. Daarom komt dit kabinet met een quotum. Gemeenten beschikken over een breed scala aan instrumenten om werkgevers en mensen met een arbeidsbeperking te ondersteunen.
Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u tevens naar de inhoud van de contourenbrief inzake de Participatiewet, die ik op 21 december 2012 aan de Kamer heb gezonden.
Welke maatregelen gaat u nemen om ook personen met een beperking zekerheid op een vast inkomen en werk te geven?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is er terecht gekomen van de belofte van PvdA-leider Diederik Samsom op het Malieveld op 22 maart 2012 dat hij «in ieder geval ging zorgen dat jullie (werknemers sociale werkplaatsen) je werk houden»?2
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er meer sociale werkplaatsen in Nederland, die van plan zijn om vanwege het ontbreken of verminderen van rijkssubsidie contracten van SW-geïndiceerden op korte termijn te beëindigen en deze mensen naar huis te sturen? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, kunt u dit uitsluiten?
Het kan niet worden uitgesloten dat tijdelijke contracten door gemeenten of sociale werkplaatsen niet worden verlengd.
Deelt u de mening dat vanwege de forse bezuinigingen van bijna 2 miljard euro op de sociale werkplaatsen, de bijstand en de jonggehandicapten, het aantal ontslagen in de sociale werkplaatsen en de wachtlijsten zullen groeien en deze bezuinigingen per direct van tafel moeten? Zo nee, vindt u het sociaal om te bezuinigen op personen met een beperking, die toch al geen of weinig perspectief hebben op een reguliere baan?
De regelingen aan de onderkant zijn niet afgestemd, werken tegen elkaar in en leiden te vaak tot inactiviteit in plaats van participatie. Eén regeling is beter en goedkoper. Het niet doorvoeren van de verbeteringen en de besparingen die mogelijk zijn, is een luxe die we ons niet kunnen en niet moeten willen veroorloven. Omdat de solidariteit met de meest kwetsbaren vereist dat we onze sociale zekerheid richten op hen die het meest ondersteuning nodig hebben. En omdat ons land zijn huishoudboekje op orde moet krijgen om straks sterker uit de crisis te komen.
Het kabinet maakt daarbij rechtvaardige keuzes. Voor de vereiste banen wordt een quotum uitgewerkt. Ten opzichte van de Wet werken naar vermogen is in de Participatiewet sprake van een duidelijke verzachting van de efficiencykorting. Deze wordt verspreid over zes jaar (in plaats van over drie jaar) en gaat een jaar later in. Gemeenten en sw-bedrijven krijgen daarmee aanzienlijk meer tijd voor de hervorming van de uitvoering van de Wsw.
Zie ook het antwoord op de vragen 4, 5 en 6.
Kunt u de ontslagen werknemers bij Emco en Wedeka aan een baan helpen?
Dit betreft een verantwoordelijkheid van de gemeenten, die daarvoor de instrumenten hebben.
Bent u op de hoogte van het feit dat in Oost-Groningen bijna vier keer zoveel personen werkzaam zijn in de sociale werkplaatsen dan in andere provincies? Zo ja, kunt u bevestigen dat het voorgestelde quotum zoals voorgesteld in het regeerakkoord in Oost-Groningen ook bijna vier keer zoveel werkplekken in het vrije bedrijf zal gaan opleveren? Zo nee, waarom niet?3 4
Ik ben op de hoogte van de afwijkende situatie in Oost-Groningen. Het voorgestelde quotum, waarvan de uitwerking nog plaatsvindt, is afhankelijk van de grootte van de werkgevers en zal dus niet per definitie bijna 4 keer zoveel werkplekken in het vrije bedrijf opleveren. Overigens maak ik u erop attent dat er in Oost-Groningen meer dan het landelijk gemiddelde aan Wsw’ers werken bij reguliere werkgevers.
Het stopzetten van de vervoersregeling voor gehandicapte teamsporters |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat het Fonds Gehandicaptensport wegens ontoereikende middelen genoodzaakt is per 31 december 2012 met de uitvoering en het beheer van de vervoersregeling voor gehandicapte teamsporters?
Ja.
Bent u zich bewust van de gevolgen en de impact wanneer dit vervoer komt te vervallen, namelijk het per direct genoodzaakt zijn te stoppen met de sportbeoefening?
Ja.
Deelt u de mening dat deze sporters hun sport moeten kunnen blijven beoefenen, en dit niet onmogelijk moet worden gemaakt door ontoereikend en ontoegankelijk vervoer?
Ja. Één van de speerpunten van het sportbeleid is dat het voor alle mensen makkelijk moet zijn om te kunnen sporten. Ook in het regeerakkoord staat dat sport van groot maatschappelijk belang is en dat het kabinet wil dat er meer mensen kunnen sporten en bewegen in hun eigen omgeving. Vervoer is daarbij een belangrijke randvoorwaarde.
Deelt u voorts de mening dat sporten voor mensen met een handicap ook een belangrijk onderdeel is van participatie in een inclusieve samenleving?
Ja. Sport is niet alleen leuk om te doen, het is ook gezond, het verlegt de grenzen en het zorgt ervoor dat mensen met een beperking beter participeren en integreren in de samenleving.
Bent u bereid, net als in oktober 2008, in overleg met Gehandicaptensport Nederland te gaan om tot een structurele oplossing te komen, opdat deze sporters hun sport kunnen blijven beoefenen?
Samen met betrokken partijen ben ik in overleg om de mogelijkheden te onderzoeken om tot een structurele oplossing te komen voor de vervoersregeling. Uiterlijk 15 maart 2013 zal ik u hier nader over informeren.
Het bericht dat de gemeente Hoorn de kosten die zijn gemaakt na een oproep tot een Project-X feest niet kan verhalen op de oproeper |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opruier Project X Hoorn gaat vrijuit»?1
Ja.
Deelt u de mening dat schade altijd zoveel mogelijk op de dader moet worden verhaald?
Ja, met dien verstande dat dit niet geldt voor het verhaal van kosten die de overheid maakt ter zake van activiteiten die tot de kerntaak van de overheid moeten worden gerekend.
Is het waar dat de gemeente Hoorn juridisch advies heeft ingewonnen en dat daaruit volgde dat de gemeente kansloos zou zijn in een schadevergoedingsprocedure?
Ik beschik inderdaad over dit advies. Daaruit blijkt niet dat een eventuele gerechtelijke procedure kansloos zou zijn. De kans van slagen wordt in deze zaak geschat op minder dan 35%.
Is het waar dat de gemeente Hoorn dit advies heeft voorgelegd aan uw ministerie?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft uw ministerie in reactie daarop inderdaad aan de gemeente Hoorn gemeld dat het de rechtszaak toch beter kan doorzetten teneinde duidelijkheid te verkrijgen omtrent het verhalen van schade in dit soort gevallen?
Ja, en wel omdat de burgemeester van Hoorn mij heeft opgeroepen om «deze juridische lacune recht te zetten». Het is echter prematuur om over een juridische lacune te spreken, zolang de rechter zich hier niet over heeft uitgelaten, en de vraag of er – in de woorden van de burgemeester van Hoorn – sprake is van een juridische lacune, kan alleen beantwoord worden door een zaak als deze aan de rechter voor te leggen. Te bedenken valt daarbij dat er reeds civiele procedures gevoerd zijn waarbij met succes de kosten van politie-inzet zijn verhaald. Zie bijvoorbeeld gerechtshof Amsterdam 26 juli 2011, LJN BR3958 en rechtbank Groningen 5 december 2012, LJN BY6881. Het betrof in beide gevallen ook onrechtmatige gedragingen die tot een politie-inzet hebben geleid.
Welke lacune in de wet, waarop het verschil in inzicht tussen de juridisch adviseurs en het ministerie berust, betreft het precies?
Er is geen sprake van een lacune in de wet, noch van een verschil van inzicht met de juridisch adviseurs van de gemeente Hoorn. In het advies wordt gewezen op de door de Hoge Raad ontwikkelde doorkruisingsleer, die er in geval van het kostenverhaal als gevolg van politieoptreden meebrengt dat als er niet een nadrukkelijke wettelijke grondslag is die dat verhaal mogelijk maakt, dat een aanwijzing is dat kostenverhaal via het civiele recht niet mogelijk is. Een dergelijke wettelijke grondslag ontbreekt voor de hier aan de orde zijnde kosten.
Met het oog daarop wordt in het advies de kans op succes voor het verhaal van de kosten door de gemeente Hoorn op minder dan 35% geschat. Zoals ik bij de beantwoording van vraag 5 heb opgemerkt heeft de rechter zich hierover nog niet uitgelaten en is er pas duidelijkheid te verkrijgen als een zaak als deze aan de rechter wordt voorgelegd.
Bent u bereid om de correspondentie met de gemeente Hoorn door te geleiden naar de Kamer, inclusief het juridische advies en de weging daarvan door uw ministerie?
Een aan mij gerichte brief van de burgemeester van Hoorn en het advies treft u bijgaand aan. De afwegingen die ik ter zake heb gemaakt, treft u in deze beantwoording aan.2
Deelt u de mening dat het verhalen van de schade in dit soort gevallen vergemakkelijkt dient te worden en dat dit een afschrikwekkend effect kan hebben voor toekomstige mogelijk opruiende oproepen?
De inzet van de politie vond in dit geval aanleiding in een oproep tot een «Project X-feest». Te bedenken valt dat de inzet van de politie in heel veel gevallen aanleiding vindt in andere al of niet onrechtmatige gedragingen. Denk bijvoorbeeld aan de inzet van de politie naar aanleiding van verkeersovertredingen, familie- en burenruzies, vechtpartijen etc. De vraag of het verhaal van de kosten van politie-inzet vergemakkelijkt moet kunnen worden, heeft derhalve een veel breder bereik dan alleen de oproep van een «Project X-feest». Die vraag is bij verschillende gelegenheden nadrukkelijk aan de orde geweest. De opvatting was toen steeds dat verhaal van dergelijke kosten niet mogelijk zou moeten zijn omdat het hier gaat om activiteiten die tot de kerntaak van de overheid moeten worden gerekend. Zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 1999/2000, 26 345, nr. 40, p. 3. Als uitgangspunt ben ik nog steeds van mening dat om die reden de kosten van handhaving van de openbare orde en veiligheid en de kosten van opsporing door de overheid worden gedragen. In bijzondere gevallen meen ik evenwel dat een uitzondering op dit uitgangspunt gerechtvaardigd is. De door de Hoge Raad ontwikkelde doorkruisingsleer staat ook uitzonderingen toe op dit uitgangspunt en – zoals in antwoord op vraag 5 is aangegeven – er worden in de rechtspraak ook uitzonderingen aangenomen.