Export elektronica naar China en Afrika |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Joop Atsma (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Afval illegaal «gedumpt» door overheid»?1
Ja, dat is mij bekend.
Is het waar dat een tiental gemeenten elektronische apparatuur vanuit het oogpunt van financieel voordeel buiten WeCycle om aan handelaren verkoopt? Zijn gemeenten verplicht al het elektronisch afval door WeCycle te laten verwerken?
Ja, dit is waar.
De producentenstichting Wecycle, die verantwoordelijk is voor het ophalen, sorteren en recyclen van elektronisch afval door gecertificeerde bedrijven, heeft onderzoek laten uitvoeren naar de mate waarin gemeenten hun afspraken met Wecycle nakomen. Deze afspraken houden in dat gemeenten alle elektronica-afval dat zij inzamelen, afgeven aan Wecycle, in ruil voor een kostendekkende vergoeding. Geconstateerd is door Wecycle dat 60 gemeenten een deel van het elektronica-afval met restwaarde verhandelt aan andere partijen, om een zo hoog mogelijke opbrengst te realiseren. Dit is, volgens Wecycle, in strijd met hun overeenkomst, wat een privaatrechterlijke zaak is.
Gemeenten zijn niet verplicht om met Wecycle een overeenkomst af te sluiten.
Zij mogen het ingezameld afval ook afgeven aan individuele inzamelaars en verwerkers die een vergunning hebben of op de lijst van inzamelaars (VIHB lijst) staan.
Klopt het dat deze stroom elektronisch afval door deze handelaren op illegale wijze wordt verwerkt op dubieuze sloopplaatsen in China en Afrika? Hoe groot is deze stroom afval? Is dit tien tot twintig procent van al het elektronisch afval?
Indien gemeenten zelf een deel van hun elektronisch afval verhandelen, is er geen zicht op wat er met dit afval gebeurt, omdat het niet geregistreerd wordt. Recent onderzoek van Wecycle (www.wecycle.nl/futureflows) stelt dat ongeveer 3% van het afgedankte afval in de illegale export terecht zou kunnen komen. Dit is veel lager dan de 10–20% die in het artikel wordt genoemd.
Jaarlijks worden in Europa honderden illegale afvaltransporten tegengehouden,
waarvan een deel betrekking heeft op elektronisch afval 2. Hoe groot de stroom illegaal afval is, is niet aan te geven. Het gaat immers om een illegale stroom die zich onttrekt aan het zicht.
Hoe komt het dat deze handelaren een vergunning krijgen voor het exporteren van dit afval?
De export van afvalstoffen is gereguleerd in de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). Er wordt op grond van de EVOA geen toestemming verleend voor de export van afgedankte apparatuur die als afval is aan te merken, naar derde wereld landen.
Bij de export van tweedehands apparaten gaat het niet om afval, maar om hergebruik van een product. Dan is de EVOA niet van toepassing.
Is dit bericht, in combinatie met de berichten over illegaal afvaltransport naar China en Indonesië en de verontrustende conclusies van het recente rapport van de Algemene Rekenkamer over afvaltransport2, voor u voldoende reden om op korte termijn actie te ondernemen om illegaal transport van afval terug te dringen?
Mijn ministerie spant zich al jaren in om illegaal afvaltransport terug te dringen. De handhaving van de EVOA regelgeving is en blijft een belangrijke taak binnen het afvalveld.
De (voorloper van de) Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft de afgelopen tien jaren een groot aantal acties en interventies uitgevoerd in de inzamel- en verwerkingsketen van afgedankte elektrische en elektronische apparaten. De aanpak en resultaten staan beschreven in het rapport «Evaluatie en vooruitblik ketenproject elektrische en elektronische apparaten 2010 – VROM-Inspectie». Dit rapport geeft een compleet overzicht van alle activiteiten en de resultaten van de afgelopen jaren.
De inspanningen richtten zich op meerdere schakels in de keten, zoals milieustraten, kringloopwinkels, elektronica-winkels, handelaren, locaties waar containers worden geladen en exporteurs. Het evaluatierapport geeft aan «dat het Nederlandse aandeel in de hoeveelheid illegale geëxporteerde elektronica afval sinds 2008 afneemt. Aangezien de intensiteit van de handhaving in de havens in die jaren niet wezenlijk is veranderd, is dit een indicatie dat de handhavings-inspanningen gericht op het indammen van de stroom afgedankte elektronica uit Nederland vruchten beginnen af te werpen».
Elektronisch afval blijft ook de komende jaren een belangrijke prioriteit in het handhavingswerk van de ILT.
Deelt u de conclusie dat de export van afval op papier goed geregeld is, maar in de praktijk veel te wensen over laat? Wat gaat u doen met het rapport van de Algemene Rekenkamer waarin geconcludeerd wordt dat het zicht op de effecten van de handhavingsactiviteiten van de handhavingspartners beperkt is, het zicht op het functioneren van de gehele keten beperkt is en er een onverklaarbaar hoog sepotpercentage van EVOA-zaken optreedt?3
In zijn reactie op de aanbevelingen uit het rapport van de Algemene Rekenkamer, die in het betreffende Rekenkamer rapport is opgenomen, heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven op welke wijze hij het toezicht op het transport van afval verder verbetert. In het kort komt dat neer op een aantal activiteiten gericht op verbetering van de samenwerking en afstemming tussen verschillende betrokken instanties binnen en buiten Nederland door middel van verdere uitwisseling van informatie. Daarmee wordt bewerkstelligd dat het risicogerichte toezicht steeds effectiever zal zijn.
Voor een compleet overzicht van deze activiteiten verwijs ik graag naar de reactie van mijn voorganger op het rapport en naar de binnenkort door u te ontvangen antwoorden op de feitelijke vragen die naar aanleiding van het rapport door uw kamer aan mij zijn gesteld.
De minister van Veiligheid en Justitie heeft in zijn reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer reeds aangegeven de zorg over het hoge sepotpercentage inzake EVOA te delen. Daarbij wijst hij op een lopend onderzoek van het OM naar de achtergrond hiervan en geeft aan dat de uitkomsten van dat onderzoek zullen worden gebruikt voor het verbeteren van de strafrechtelijke handhaving.
Beschouwt u het probleem van illegale export van afval als supranationaal probleem? Op welke manier zou u dit probleem kunnen aanpakken? Zouden daarvoor op internationaal niveau afspraken moeten worden gemaakt?
Ja, illegale export betreft een supranationaal probleem. Daarom werkt de ILT ook samen met andere toezichthouders wat betreft de handhaving. Daarnaast onderhoudt de ILT contacten met de autoriteiten van de belangrijke bestemmingslanden in Azië en Afrika.
Verder beschik ik, vanuit de Europese regelgeving, over twee manieren om dit probleem aan te pakken.
Samen met stakeholders (gemeenten, producenten,verwerkers en detaillisten) bekijk ik de komende periode hoe de richtlijn zodanig geïmplementeerd kan worden dat de keten verder gesloten kan worden en (illegale) lekken verder teruggedrongen kunnen worden.
Ik verwacht dat over circa een half jaar de ontwerpregelgeving de vaststellingsprocedure in gaat, waarbij is voorzien in een voorhangprocedure voor het Parlement.
Het medicijntekort |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Medicijntekort was nog nooit zo groot»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stijging van het medicijntekort, namelijk 174 onverkrijgbare medicijnen in 2010 tegen 242 onverkrijgbare medicijnen in 2011?
Ik volg al geruime tijd met bezorgdheid de toenemende tekorten van geneesmiddelen. Om die reden heb ik begin dit jaar een project gestart «Borging continuïteit geneesmiddelenvoorziening». In dit project wordt samen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en het Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bekeken wat mogelijke oorzaken van tekorten zijn en welke oplossingen kunnen worden ingezet. In opdracht van VWS werkt het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik (IVM) aan een studie die de oorzaken in beeld moet brengen en ontwikkelt het RIVM een risicomodel voor de volksgezondheids-aspecten van mogelijke geneesmiddelentekorten. Dit risicomodel heeft tot doel de ernst van de impact van een geneesmiddelentekort in te schatten voor een concreet dreigend tekort. Eind dit jaar worden beide producten opgeleverd, waarna de Tweede Kamer zal worden geïnformeerd.
Wat is volgens u de oorzaak van het medicijntekort? Is dit een gevolg van de crisis of ligt het aan het preferentiebeleid?
Oorzaken/risicofactoren van (tijdelijke) geneesmiddelentekorten kunnen van velerlei aard zijn. In de bijlage van mijn brief van 10 januari 2012 (TK 2011–2012, 29 477, nr. 181) treft u een overzicht aan van denkbare factoren2 die kunnen leiden tot (tijdelijke) geneesmiddeltekorten. Voor zover nu bekend kunnen tekorten inderdaad ontstaan als gevolg van onder andere het preferentiebeleid. Bij het preferentiebeleid gaat het echter om tekorten van als preferent aangewezen geneesmiddelen. Dat wil zeggen dat er wel geneesmiddelen beschikbaar zijn met dezelfde werkzame stof als de tijdelijk niet voorradige preferente variant. De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht en is daarmee de verantwoordelijke partij die voor een oplossing moet zorgen. Of de economische crisis tot medicijntekorten leidt, is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat medicijntekorten voorkomen moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u er aan doen?
Ja, ik deel de mening dat geneesmiddelentekorten niet wenselijk zijn. Daarom heb ik begin dit jaar een project gestart «borging continuïteit geneesmiddelenvoorziening». Zie ook het antwoord op vraag 2.
Verwacht u een stijging van medicijntekorten in de toekomst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
In hoeverre in de toekomst vaker leveringsproblemen zullen optreden kan ik op dit moment niet voorzien. De volgend jaar te implementeren Europese richtlijn vervalsingen zou wellicht tot tekorten kunnen leiden. Die richtlijn stelt eisen aan de import van actieve werkzame stoffen (API’s) om vervalsingen tegen te gaan. Dit kan er mogelijk toe leiden dat de Europese markt voor fabrikanten uit bijvoorbeeld China en India minder interessant kan worden om te beleveren met mogelijke tekorten als gevolg. Gezocht moet worden naar een stelsel van regelingen en afspraken die recht doen aan beide aspecten: het belang van het tegengaan van vervalsingen en het belang van het toegankelijk houden van de markt van geneesmiddelen om tekorten te voorkomen.
Mijn streven is er in ieder geval op gericht om waarborgen tot stand te brengen tegen risicovolle leveringsproblemen. Om die reden heb ik het hiervoor genoemde project «Borging Continuïteit Geneesmiddelenvoorziening» in het leven geroepen.
Ook zal ik in de EU mijn zorgen uiten ten aanzien van de import van API's uit India en China waardoor mogelijk geneesmiddelentekorten kunnen ontstaan.
De tegemoetkoming van adoptiekosten |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw brief van 22 december 20111? Zo ja, klopt het dat de daarin genoemde tegemoetkoming in de adoptiekosten geldt voor de periode van 1 januari 2009 tot 1 januari 2013?
Ja. Het klopt dat de daarin genoemde tegemoetkoming in de adoptiekosten geldt voor de periode van 1 januari 2009 tot 1 januari 2013.
Bent u bereid om ook vanaf 1 januari 2013 de tegemoetkoming in de adoptiekosten te effectueren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, onder welke voorwaarden wordt deze tegemoetkoming voortgezet? Wat vindt u er bijvoorbeeld van om deze tegemoetkoming afhankelijk te stellen van het genoten inkomen?
In mijn brief van 4 oktober 20122 ben ik ingegaan op de toezegging die ik tijdens het overleg van 19 april 2012 met uw Kamer heb gedaan. In aanloop naar het overleg van 19 april 2012 heb ik bij brief van 13 maart 20123 aangegeven dat ik oog heb voor de kosten die interlandelijke adoptie met zich mee brengen. Echter, gezien de huidige economische situatie en de daarbij behorende bezuinigingsopdracht, vind ik het niet verantwoord om met een alternatief te komen voor adoptieouders voor de periode na 1 januari 2013.
De mogelijke executie van elf Iranese mannen |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht van Amnesty International «Iran: Eleven men face imminent execution»?
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat de Iranese autoriteiten elf mannen, waaronder winkelier Saeed Sedeghi, zonder enige vorm van eerlijk proces vasthouden in de Evin Prison in Teheran?
Wat is uw oordeel over het feit dat de Iranese autoriteiten de zogeheten «Anti-Narcotics Law» gebruiken om de doodstraf op te leggen aan gevangenen?
Deelt u de mening dat deze situatie aanleiding moet zijn voor een intensiveren van de EU-inspanningen om het Iraanse regime onder druk te zetten vanwege de slechte mensenrechtensituatie in het land? Indien nee, waarom niet?
Bent u bereid, gezien de ernst van deze situatie, tijdens de eerstvolgende Raad Buitenlandse Zaken van 15 oktober a.s. dit onderwerp en in het bijzonder het lot van deze elf gevangenen te bespreken met uw collega’s en bent u bereid de Kamer op korte termijn te informeren over uw inspanningen? Zo nee, waarom niet?
De constatering dat hulpclubs overbodig werk verrichten |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Knapen (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ontwikkelingshulp kan zonder Cordaid of Novib»?1
Ja.
Wat is uw visie op de constatering van experts als Dambisa Moyo, William Easterly en Simeon Djankov dat ontwikkelingshulp zorgt voor corruptie, het in het zadel houden van ondemocratische regimes en een enorme verspilling van belastinggeld?
De ideeën van bovengenoemde auteurs tonen een grote diversiteit en besteden vooral aandacht aan macro-economische vormen van hulpverlening. Ik verwelkom deze ideeën als bijdrage aan een kritisch debat over de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking, maar vind ze wel wat eenzijdig. Het door u genoemde artikel betreft vooral gerichte en kleinschalige inspanningen via het particuliere kanaal. Met behulp van o.a. Cordaid, Oxfam Novib en ICCO worden Nederlandse ODA gelden geïnvesteerd in versterking van het maatschappelijk middenveld.
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 22 oktober jl (DSO/MO-213/12) geef ik aan dat een sterke en diverse burgersamenleving bijdraagt aan het kritisch volgen en voeden van o.a. het beleid en de budgetbestedingen van overheden en bedrijven. Hierdoor verbetert de samenwerking tussen burgers, overheid en private sector wat leidt tot inclusieve economische groei, betere sociale voorzieningen en een veiliger en stabielere samenleving. IOB verwijst in het rapport Facilitating resourcefulness (IOB rapport nr. 336 van 4 augustus 2011) naar de conclusies van een studie van Gaventa en Barrett daarover.
Hoeveel subsidie van Nederlandse overheden hebben de hulpclubs Cordaid, Oxfam Novib en ICCO de afgelopen 20 jaar ontvangen?
Van de Nederlandse ontwikkelingsfondsen is de afgelopen 20 jaren gemiddeld EUR 245 miljoen per jaar via deze drie organisaties in ontwikkelingslanden besteed.
In hoeverre bent u bereid alles in het werk te stellen om de stroom belastinggeld die richting de bovengenoemde (overigens vaak anti-Israëlische) hulpclubs gaat, zo spoedig mogelijk stop te zetten?
De genoemde gelden worden in ontwikkelingslanden besteed via de genoemde Nederlandse ontwikkelingsorganisaties. Bewijs, zoals bij voorbeeld recent door Charles Kenny van het gerenommeerde Center for Global Development in zijn publicatie «Getting Better» lezenswaard uiteengezet, toont aan dat (ook) fondsen die via het particuliere kanaal geïnvesteerd worden, bewezen bijdragen aan de kwaliteit van leven in ontwikkelingslanden. Uit recente gesprekken die in mijn naam werden gevoerd met vertegenwoordigers van burgerorganisaties in Burundi, Uganda en Bangladesh bleek dat de bijdrage van Nederlandse en internationale NGO’s aan het ontwikkelingsproces in die landen effectieve, toegevoegde waarde heeft.
Daarmee zie ik geen aanleiding het huidige beleid te wijzigen.
Marokkaanse gevangenen naar eigen land |
|
Joram van Klaveren (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Marokkaanse gevangenen naar eigen land»?1
Ja.
Deelt u de mening dat ook in Nederland een (te) groot deel van de gevangenen de Marokkaanse nationaliteit heeft?
Het percentage gedetineerden met de Marokkaanse nationaliteit bedroeg in 2011 en 2012 (tot 30 september jl.) ca. 5% van de totale instroom. Van de groep gedetineerden met de Marokkaanse nationaliteit die in 2012 is ingestroomd heeft 36% eveneens de Nederlandse nationaliteit, beschikt 1% naast de Marokkaanse nationaliteit tevens over een andere nationaliteit en heeft 63% alleen de Marokkaanse nationaliteit. Voor de totale instroom gedetineerden geldt aldus dat 3,15% alleen over de Marokkaanse nationaliteit beschikt.
Deelt u de mening dat gevangeniskosten hoog zijn en dat hierop bezuinigd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt een zogeheten Interdepartementaal Beleidsonderzoek bij DJI uitgevoerd waarin de mogelijkheden worden onderzocht voor een hogere efficiency, met name op het gebied van huisvesting en personeel.
Deelt u de mening dat het goedkoper is voor de Nederlandse staat als mensen met een andere nationaliteit hun straf in eigen land uitzitten, zodat de Nederlandse belastingbetaler hier niet voor op hoeft te draaien? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen geldt dat het overdragen van de tenuitvoerlegging van straffen van gedetineerden met een andere nationaliteit aan een ander land goedkoper is dan tenuitvoerlegging van de straf in Nederland. Voor zover mogelijk gebeurt dit ook, bijvoorbeeld in het kader van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) naar landen waarmee Nederland een zogenoemde WOTS-relatie heeft. De betrokken gedetineerde dient dan in te stemmen met de overdracht van de strafuitvoering naar het land van herkomst.
Naast de WOTS is op 1 november jl. de Wet Wederzijdse Erkenning en Tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke Sancties (WETS) in werking getreden. Op grond hiervan kunnen EU-onderdanen verplicht worden overgedragen aan hun land van herkomst.
Deelt u de mening dat gevangenen met de Marokkaanse nationaliteit verplicht zouden moeten worden hun straf in Marokko uit te zitten?
Veroordeelden behoren hun straf in beginsel uit te zitten in het land van veroordeling, ongeacht hun nationaliteit. Daarop zijn twee uitzonderingen gemaakt: binnen de Europese Unie geldt op steeds meer terreinen het principe van wederzijdse erkenning, waarbij de EU als één rechtsruimte wordt beschouwd. Sinds 1 november 2012 is dit ook van toepassing op het uitvoeren van gerechtelijke vonnissen: de veroordeelde dient, op grond van de hierboven genoemde WETS, zijn vonnis onverkort uit te zitten in het EU-land van herkomst. De tweede uitzondering betreft de vrijwillige overbrenging naar het land van herkomst ten behoeve van de resocialisatie, wanneer met dat land een WOTS-relatie bestaat. Een dergelijke overbrenging behoeft niet alleen de instemming van de betrokken gedetineerde, maar ook van het ontvangende land. Dat ontvangende land kan niet gedwongen worden tot overneming.
Nederland en Marokko hebben al een bilateraal WOTS-verdrag gesloten. Op basis daarvan is vrijwillige overbrenging mogelijk voor Marokkaanse gedetineerden die niet tevens de Nederlandse nationaliteit hebben en niet in Nederland geworteld zijn.
Vanuit het ministerie van Veiligheid en Justitie zal worden geïnformeerd of er in hoeverre er mogelijkheden zijn om een bilaterale (aanvullende) overeenkomst te sluiten tussen Nederland en Marokko.
Bent u bereid om net als de Belgische minister van Justitie zo snel mogelijk een overeenkomst te sluiten met de Marokkaanse overheid, waardoor Marokkaanse gevangen hun straf in eigen land kunnen uitzitten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de (dubbele) nationaliteit van gevangenen te registreren? Zo nee, waarom niet?
Binnen het gevangeniswezen wordt de nationaliteit (ook de dubbele) van een gedetineerde standaard vastgelegd in het bronsysteem.
Het bericht dat een de reclassering de huisvesting van een zwervende pedofiel zou blokkeren |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de reclassering de huisvesting van een zwervende pedofiel zou blokkeren?1
Ja.
Is het waar dat S. van der V. in augustus dit jaar een woning heeft gevonden in een plaats in Gelderland, maar dat de reclassering informatie hierover heeft gedeeld met de betreffende gemeente en met de verhuurder?
Dit is niet waar. In juni 2012 kwam betrokkene, na de partiële tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde voorwaardelijke vrijheidsstraf, vrij en werd het reclasseringstoezicht hervat. Nog tijdens maar ook na detentie is door de reclassering gepoogd met betrokkene te overleggen over een hem aangeboden woning in de provincie Gelderland. Deze gesprekken zijn door betrokkene alle geweigerd. Bovendien heeft betrokkene de woonplaats in de media kenbaar gemaakt, waarna het woningaanbod werd ingetrokken.
Is het waar dat de reclassering het adres van S. van der V. geheim had moeten houden, omdat hem anders het risico van een gebiedsverbod boven het hoofd hing?
Het hof heeft op 15 maart 2012 de partiële tenuitvoerlegging gelast van de aan betrokkene opgelegde voorwaardelijke vrijheidsstraf. Hierbij overwoog het hof: «In het concrete geval van veroordeelde, die reeds bij herhaling met gebiedsverboden is geconfronteerd vanwege zijn strafrechtelijk verleden, kan de situatie zich voordoen dat de taak om hulp en steun aan de veroordeelde te bieden met zich brengt dat de Reclassering het adres van de veroordeelde niet aan de ketenpartners doorgeeft. Dit zal in ieder geval aan de orde zijn indien er aanwijzingen zijn dat veroordeelde in een bepaalde gemeente opnieuw op grond van zijn verleden met een gebiedsverbod zal worden geconfronteerd. Dan dient de wettelijke en door de rechter opgelegde taak zwaarder te wegen dan de door de Reclassering met ketenpartners gemaakte afspraken.»
Is het waar dat S. van der V. vervolgens zelf woonruimte heeft geregeld in een woongroep voor ouderen, maar dat deze informatie opnieuw is doorgespeeld aan de betreffende verhuurder? Zo ja, kunt u duidelijk maken wie er voor het uitlekken van deze informatie verantwoordelijk is?
Betrokkene heeft in eerste instantie zelfstandig gereageerd op vacante woonruimte in een woongroep voor senioren. Het Openbaar Ministerie heeft deze kennis, uit hoofde van haar verantwoordelijkheid om melding te doen van potentieel dreigende maatschappelijke onrust, in het driehoeksoverleg met de burgemeester van beoogde woonplaats gedeeld. De desbetreffende burgemeester voorzag in deze fase geen noodzaak zich in de zaak te mengen. Om de beoogde huisvesting van betrokkene op een zo goed mogelijke wijze te begeleiden hebben de ketenpartners, nadat de burgemeester was ingelicht, hierover direct overleg gehad. Helaas is het uiteindelijk niet gekomen tot een huurovereenkomst. Betrokkene heeft uit onvrede over de door de wooncorporatie gestelde eisen wederom media-aandacht gezocht, waarbij hij de woonplaats en het adres van de beoogde woning bekend heeft gemaakt. Hierop heeft de wooncorporatie het woonaanbod ingetrokken, omdat zij toen het risico voor de leefomgeving te groot achtte.
Wat vindt u ervan dat S. van der V. thans weer over straat lijkt te zwerven, buiten het vizier van reclassering, met alle mogelijke gevolgen van dien?
Betrokkene heeft inmiddels een nieuwe tijdelijke huisvesting gevonden. Het vinden van huisvesting is in eerste instantie zijn eigen verantwoordelijkheid. Zijn adres is bekend bij de reclassering. Na het intrekken van het woningaanbod waaraan wordt gerefereerd in het antwoord op vraag 4, heeft de reclassering betrokkene aangeboden in samenwerking met IrisZorg te willen zoeken naar permanente woonruimte voor hem. Betrokkene heeft hierop aangegeven liever in een andere regio woonruimte te willen zoeken, waarop de reclassering heeft aangeboden hem hierbij te ondersteunen. Betrokkene houdt zich sinds zijn vrijlating in juni 2012 aan de voorwaarden van de reclassering.
Kunt u zicht bieden op een spoedige oplossing die voor alle betrokkenen veilig en aanvaardbaar is? Kunt u de Kamer daarover informeren?
Zie antwoord vraag 5.
Ict-onderwijs in het hoger beroepsonderwijs en op de universiteit |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duizenden it-banen in Nederland gaan verloren»?1
Is het waar dat tekortschietend ict-onderwijs banen zal kosten? Zo ja, welke problemen in het onderwijs zijn daarvan de reden?
Bent u bereid om in overleg te treden met de aanbieders van ict-opleidingen en de in het bericht vermelde bedrijven om eventuele problemen met de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt op te lossen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de Kamer voor het kerstreces schriftelijk te informeren over de eventueel geconstateerde problemen en de voorgestelde oplossingsrichting?
Baby Donna |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel over baby Donna en de op handen zijnde uitspraak van de Belgische rechter?1
Is een dergelijk drama, zoals rond baby Donna in 2005, op dit moment nog mogelijk in Nederland? Zo ja, welke beleidsregels zouden een dergelijke zaak tegenwoordig onmogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat dit drama voor baby Donna hopelijk vandaag tot een eind zal komen? Zal de uitspraak van de Belgische rechter consequenties hebben voor baby Donna, ervan uitgaande dat u op de hoogte bent van de uitspraak? Zo ja, welke?
Hoe vaak is er de afgelopen tien jaar gebruik gemaakt van het draagmoederschap? Hoe vaak heeft dat geleid tot problemen vergelijkbaar met het drama rond baby Donna? Hebt u inzicht in hoe draagmoederschap in andere Europese landen is geregeld? Zo ja, is de regelgeving wezenlijk anders met de regelgeving in Nederland?
Is er op Europees niveau de afgelopen jaren gesproken over draagmoederschap? Zo ja, wat is er besproken en afgesproken in Europees verband over draagmoederschap?
Als dit onderwerp niet op de Europese agenda heeft gestaan, bent u van mening dat dit, gezien het grensoverschrijdend karakter, op de Europese of internationale agenda geplaatst moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bereiken?
Het onderwerp draagmoederschap heeft internationaal de aandacht. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 16 december 2011, beraadt de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht zich op de mogelijkheid en wenselijkheid van een mondiaal verdrag op het terrein van draagmoederschap. In dit kader heeft het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie in april 2012 het mandaat gekregen om informatie over de aard en omvang van internationaal draagmoederschap en de problemen die hieruit voortkomen te verzamelen.
De eventuele totstandkoming van een verdrag op het terrein van draagmoederschap zal veel tijd in beslag nemen. Ik acht het wenselijk en noodzakelijk om eerder maatregelen te treffen om de praktische knelpunten op het gebied van interlandelijk commercieel draagmoederschap zoveel mogelijk op te lossen. Voor de voorgestelde maatregelen verwijs ik u naar mijn brief van 16 december 2011.
Is (aanvullende) nationale of Europese regelgeving nodig om draagmoederschap beter te stroomlijnen en kinderhandel te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat moet er veranderen en hoe gaat dat ze beslag krijgen?
Zie antwoord vraag 6.
Adoptie in Afrikaanse landen |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Argos van maandag 6 oktober 2012 over adoptie uit Afrikaanse landen?1
Ja.
Deelt u de mening dat adoptieorganisaties niet altijd professioneel te werk gaan? Zo nee, wat is uw mening dan over vergunninghouders? Zo ja, hoe komt dat volgens u en wat kunt en wilt u hieraan doen?
In mijn brief van 13 maart 20122 aan uw Kamer en tijdens het algemeen overleg van 19 april 20123 heb ik aangegeven dat er sprake is van een doelmatig systeem van organisaties die ieder hun eigen rol in het adoptieproces spelen. Wel vereist publiek-private samenwerking tussen de Nederlandse overheid en particuliere adoptieorganisaties meer kwaliteit en professionaliteit van alle ketenpartners. Dit is, gezien de geconstateerde moeilijkheid om de betrouwbaarheid van de informatie over het kind uit landen van herkomst te kunnen verifiëren, mede van belang in verband met de noodzaak om beter in te kunnen spelen op het veranderende profiel van adoptiekinderen en hetgeen dit van de aspirant-adoptiefouders vraagt. Daarnaast zal ik de controlemogelijkheden voor de adoptieorganisaties en de Centrale autoriteit versterken en zo nodig aanscherpen.
Wat heeft u gedaan toen u constateerde dat vergunninghouders niet altijd weten wat er precies in de adoptielanden speelt? Zouden vergunninghouders betere controle moeten uitoefenen in de adoptielanden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat Wereldkinderen de waarheid niet heeft willen delen met de adoptiefmoeder van I.? Zo ja, waarom heeft Wereldkinderen dit opzettelijk verzwegen? Heeft u Wereldkinderen hierop aangesproken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is er gewisseld tussen Wereldkinderen en het ministerie?
Kent u het rapport «Fruits of Ethiopia»? Kunt u het rapport met uw visie hierop naar de Kamer sturen? Is het waar dat Wereldkinderen het rapport «Fruits of Ethiopia» niet naar buiten heeft willen brengen?
Ja, het rapport is bekend. Het rapport dateert van 2009 en zag op een onderzoek naar negentien willekeurige adoptiedossiers. Uw Kamer is al in algemene zin over de resultaten van het onderzoek geïnformeerd tijdens een Algemeen Overleg van 6 oktober 20094 met de toenmalige minister van Justitie. Tevens is naar aanleiding hiervan uw Kamer per brief van 16 februari 20105 geïnformeerd over de adoptiesituatie in Ethiopië en de maatregelen die zijn genomen om de zorgvuldigheid en zuiverheid van adopties uit Ethiopië te versterken.
De reden dat het rapport niet naar buiten is gebracht is vanwege de privacygevoeligheid van de informatie en de geconstateerde onjuistheden die in het rapport stonden.
Is het waar dat u met Wereldkinderen een gesprek zou hebben of heeft gehad over de geheimhouding van het rapport? Heeft het gesprek tussen u en Wereldkinderen reeds plaats gevonden zoals gesuggereerd werd in de uitzending? Zo ja, wat heeft het gesprek opgeleverd? Zo nee, wanneer zal het gesprek plaatsvinden en kunt u de Kamer informeren over de inhoud van dit gesprek?
Ja, er is in 2009 gesproken met Wereldkinderen over het rapport naar aanleiding van de beslissing van Wereldkinderen om de adoptieprocedures uit Ethiopië tijdelijk stil te leggen op basis van de conclusies uit het rapport. Gesproken is over de inhoud van het rapport en de te nemen maatregelen zoals opgenomen in de brief aan uw Kamer van 16 februari 2010. Ten aanzien van de vraag of er over geheimhouding van het rapport is gesproken, wijs ik op de beantwoording van vraag 5 over de privacygevoeligheid.
Is het waar dat voormalig directeur van Wereldkinderen geen onderzoek mocht doen naar niet goed verlopende adopties en corruptieve adoptie? Is het waar dat ambtenaren van het ministerie haar dat hebben verboden? Zo ja, waarom vindt het ministerie dat transparantie niet hoort binnen de adoptiewereld? Zo nee, wat is niet waar aan de uitspraken van de voormalig directeur? Wat is uw mening over de suggestie dat de geheimhouding van het rapport een puur economisch motief moet zijn geweest? Kunt u met zekerheid zeggen dat economische motieven nooit een rol hebben gespeeld binnen de adoptiewereld in zowel Nederland als de landen van waaruit Nederland adopteert? Zo nee, waarom niet?
De situatie waar aan wordt gerefereerd dat de voormalig directeur van Wereldkinderen geen onderzoek mocht doen, ziet op adopties uit China en niet op het genoemde rapport dat ziet op adopties uit Ethiopië. Voor de inhoudelijke beantwoording verwijs ik naar de beantwoording van Kamervragen6 en de bespreking hierover tijdens het algemeen overleg met uw Kamer van 6 oktober 2009
Hoeveel kinderen zijn de afgelopen tien jaar uit Ethiopië geadopteerd en van hoeveel van die adopties is niet duidelijk of het om een discutabele adoptie gaat? Zijn de signalen uit Ethiopië dusdanig dat de adoptie (tijdelijk) stopgezet moet worden? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen tien jaar zijn er gemiddeld per jaar 48 kinderen uit Ethiopië geadopteerd. Naar aanleiding van het genoemde rapport zijn adoptiedossiers nader onderzocht en zijn aanvullende maatregelen genomen om de zorgvuldigheid van de procedure te versterken.
Sinds de conclusies zoals neergelegd in de brief van 16 februari 2010 aan uw Kamer, zijn de ontwikkelingen in Ethiopië zodanig dat ik geen aanleiding zie om de beslissing van de toenmalige minister van Justitie te herzien. De Ethiopische autoriteiten werken sinds 2009 hard aan de versterking van hun adoptieprocedures. De Ethiopische autoriteiten hebben het voornemen om begin 2013 een bezoek te brengen aan Nederland en zal overleg plaats vinden met onder andere de Nederlandse autoriteiten.
Deelt u de mening van voormalig directeur van Wereldkinderen Ina Hut dat de adoptiewereld een gesloten wereld is? Zo ja, wat zou er moeten veranderen?
Bij interlandelijke adoptie is het van belang dat de zorgvuldigheid en de zuiverheid van de adoptieprocedure zo veel mogelijk geborgd is, waarbij het belang van het kind voorop staat. Transparantie van de adoptieprocedures zowel in het land van herkomst als in het land van ontvangst is daarom van groot belang. Dit komt de betrouwbaarheid en kwaliteit van de adoptieprocedure ten goede. Met de maatregelen die ik in mijn brief van 13 maart 2012 met uw Kamer heb besproken en waar uw Kamer mee heeft ingestemd, wil ik daar ook uitvoering aan geven.
Hoe worden de adopties die nog in de pijplijn zitten vanuit Oeganda afgerond? Om hoeveel adopties gaat het? Deelt u de mening dat alleen adopties die zorgvuldig zijn onderzocht doorgang mogen vinden? Hoe gaat u er voor zorgen dat adopties in het algemeen zorgvuldiger worden voorbereid? Hoe gaat u dat doen ten aanzien van de adopties die in de eindfase van de procedure zitten?
Voor het antwoord op de vragen over adopties uit Oeganda wijs ik op de brief van 4 oktober 20127 die aan uw Kamer is gestuurd.
Deelt u de mening dat de toezicht op adoptieprocedures, vergunninghouders en de contacten in het adoptieland beter moet? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Wanneer begint u hier mee?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er andere landen in Afrika waarbij vraagtekens bij de adoptie gezet kunnen worden? Zo nee, hoe zeker bent u hiervan? Zo ja, uit welke landen en wat is er misgegaan?
Er zijn geen signalen dat er misstanden zijn of hebben plaatsgevonden in andere Afrikaanse landen dan die landen waar ik, of mijn voorgangers, uw Kamer over hebben geïnformeerd.
Zijn de belangen van kinderen die ter adoptie worden aangeboden op dit moment voldoende gewaarborgd?
Ja.
Worden (negatieve) ervaringen met adoptielanden gedeeld met andere Europese landen? Zo ja, heeft u onlangs contact gehad met uw Europese collega's ten aanzien van uw ervaring met Oeganda? Zo nee, waarom worden ervaring die de Europese landen opdoen ten aanzien van adoptielanden niet met elkaar gedeeld?
Ja, er is vier maal per jaar overleg met andere Europese Centrale autoriteiten waar informatie wordt uitgewisseld over de landen van waaruit geadopteerd wordt, waaronder Oeganda. De laatste bijeenkomst heeft in september 2012 plaatsgevonden.
Het bericht dat de hypotheekrentes in Nederland in internationaal perspectief zeer hoog zijn |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Hollands hoge hypotheekrentes»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de suggestie in het artikel dat de Nederlandse hypotheekmarges vanuit internationaal perspectief (te) hoog lijken?
Deelt u de waarneming dat de Nederlandse hypotheekmarkt weinig concurrerend is?
Deelt u de suggestie van de auteurs dat de genoemde argumenten van de Nederlandsche Bank (DNB) en de grootbanken geen volledige verklaring zijn voor de in internationaal perspectief hoge hypotheekrentes?
Welke rol speelt het prijsleiderschapsverbod in de concurrentiebeperkende werking op de hypotheekmarkt?
Ziet u redenen om naast de al in gang gezette plannen aanvullende actie te ondernemen?
Ziet u redenen, ook gezien de concurrerende markten waar de Europese Commissie zo sterk op toeziet, in overleg te treden met de Europese Commissie om de concurrentiebeperkende maatregelen af te bouwen?
Welke mogelijkheden ziet u om concurrentie op de Nederlandse hypotheekmarkt te vergroten? Is er sprake van toetredingsdrempels en zo ja, welke? Zo nee, waarom treden buitenlandse partijen zo beperkt toe als de tarieven vanuit internationaal perspectief zo hoog zijn?
Het uithuwelijken van jonge meisjes en vrouwenrechten |
|
Marit Maij (PvdA), Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Knapen (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meisjes moeten jong worden uitgehuwelijkt om verkrachting te voorkomen»?1
Ja.
Bent u bereid uw Indiase ambtsgenoot te vragen de uithuwelijking van jonge meisjes zo veel als mogelijk tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
In mei 2012 heeft Nederland tijdens de Universal Periodic Review van India in de VN mensenrechtenraad de aanbeveling gedaan dat India alle wetsvoorstellen aanneemt die gericht zijn op «empowering women», inclusief de «Women’s reservation Bill and the amendments to Panchayati Raj Act».
Daarnaast staan de onderwerpen vrouwenrechten en de rechten van het kind op de agenda van de jaarlijkse EU-India mensenrechtendialoog. Tijdens dat overleg wordt in dialoog met de Indiase overheid gekeken hoe verbetering kan worden bereikt.
Bent u bereid er bij uw Indiase ambtsgenoot op aan te dringen de rechten van meisjes en vrouwen te beschermen en promoten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het uithuwelijken van jonge meisjes indruist tegen de doelstellingen van uw beleid gericht op het versterken van vrouwenrechten en de positie van vrouwen en meisjes in ontwikkelingslanden? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Dit is juist. Uitgangspunt van het beleid gericht op versterking van vrouwenrechten en de positie van vrouwen en meisjes is dat zij gelijke aanspraak kunnen maken op, en toegang hebben tot voorzieningen. Voor meisjes die op jonge leeftijd uitgehuwelijkt worden, wordt de weg naar voorzieningen, zoals onderwijs, afgesneden. Zij raken gevangen in een vicieuze cirkel van vroege en frequente zwangerschappen, hoge kindersterfte, chronische ondervoeding en het onvermogen om zich aan armoede te ontworstelen. Met onderzoek is aangetoond dat meisjes die (voortgezet) onderwijs hebben genoten later trouwen, minder kinderen krijgen en dat deze kinderen gezonder zijn.
Deelt u de constatering dat jong uitgehuwelijkte meisjes vaak korter naar school gaan en vaker jong zwanger worden met alle gezondheidsrisico’s van dien? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die constatering (zie ook het antwoord op vraag 4). In grote delen van Zuid-Azië en sub-Sahara Afrika wordt meer dan 40% van de huwelijken gesloten met een minderjarig meisje. Hoewel de ongelijkheid in onderwijsdeelname tussen meisjes en jongens het afgelopen decennium is afgenomen, schatten Unesco en Unicef dat van de ruim 115 miljoen 6–12 jarigen die niet naar school gaan, drie vijfde meisje is.
Uithuwelijking op jonge leeftijd en onthouding van onderwijs aan meisjes zijn maatschappelijke problemen die nauw samenhangen met armoede en genderongelijkheid. Onderwijs kan – als geen andere maatregelen – bijdragen aan de uitbanning van tradities die de onderdrukking en achterstelling van vrouwen van generatie op generatie in stand houden.
Bent u ook van oordeel dat het uithuwelijken van jonge meisjes zeer onwenselijk is? Zo ja, welke maatregelen heeft u genomen en/of gaat u nemen om uithuwelijking van jonge meisjes tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Uithuwelijking van minderjarige meisjes is in strijd met het Vrouwenverdrag en het Verdrag voor de Rechten van het Kind. Het verwezenlijken van het recht op vrije en goed geïnformeerde keuzes over zaken die seksualiteit en voortplanting betreffen is een doelstelling van mijn beleid. Ik voer dit uit door bijvoorbeeld seksuele voorlichting op scholen te steunen en samenwerking te zoeken met lokale organisaties om jongeren die niet naar school gaan te bereiken, bijvoorbeeld via radio, tv, internet of jongerenvertegenwoordigers. Ook steun ik de International Planned Parenthood Federation (IPPF) om jeugdvriendelijke dienstverlening te stimuleren. Verder bevorder ik dat jongerenvertegenwoordigers hun stem kunnen laten klinken op strategische internationale bijeenkomsten over dit onderwerp (zie ook mijn Kamerbrief Beleid voor Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten, inclusief hiv/aids van 7 mei 2012).
Vindt u het ook van groot belang dat meisjes ook in ontwikkelingslanden en landen als India, gehuwd en ongehuwd, zo lang en goed mogelijk onderwijs ontvangen? Zo ja, op welke wijze draagt u hieraan bij? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is van groot belang dat meisjes in ontwikkelingslanden hun achterstand op het gebied van onderwijs inhalen. Hoe armer meisjes zijn des te groter is het risico van vroege en/of gedwongen huwelijken. Er is vaak een direct verband tussen het wel of niet volgen van goed onderwijs enerzijds en de huwelijksleeftijd, vroege zwangerschappen, risicovolle bevallingen en onveilige abortussen anderzijds. Meisjes die beter zijn opgeleid hebben meer zeggenschap over hun eigen leven, vinden sneller werk en kunnen bewuster kiezen in zaken van huwelijk en zwangerschap.
In alle door Nederland gesteunde onderwijsprogramma’s wordt speciale aandacht besteed aan maatregelen ter bevordering van de deelname van meisjes en vrouwen. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de mondiale programma’s van het Global Partnership for Education (GPE), het programma Education and Peacebuilding van UNICEF en ook in de Hoger Onderwijsprogramma’s NICHE (capaciteitsopbouw onderwijsinstellingen) en NFP (beurzen). Meer specifiek wordt samengewerkt met het Forum of African Women Educationalists (FAWE) en het UN Girls» Education Initiative (UNGEI).
Nederland heeft sinds 2003 geen bilaterale ontwikkelingssamenwerkingsrelatie met India meer. Nederland draagt echter via multilaterale instellingen bij aan programma’s op het gebied van onderwijs in India. Zo steunt Unicef programma’s op het gebied van onderwijs, vooral gericht op de meest kwetsbare, achtergestelde kinderen inclusief meisjes. De Wereldbank financiert in de zeven armste deelstaten van India programma’s ter verhoging van de levensstandaard en het bereik van de Millennium Ontwikkelingsdoelen, inclusief die voor onderwijs en gendergelijkheid.
Het bericht dat prijzen van Nederlandse verblijfsvergunningen te hoog zijn |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Leers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat Nederland te hoge leges vraagt voor verblijfsvergunningen ten behoeve van gezinshereniging?1
Welke consequenties verbindt u aan deze rechterlijke uitspraak? Gaat u de leges verlagen van € 1250,00 naar de voorgestelde € 130,00?
Bent u bereid uw antwoord op deze vragen voor 30 oktober 2012 naar de Kamer te sturen?
Ouderbetrokkenheid bij passend onderwijs |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat ouders betrokken moeten zijn bij het onderwijs en vooral bij het passend onderwijs van hun kinderen en dat ouders als een volwaardige gesprekspartner moeten kunnen meedenken over de zorg en ondersteuning van hun kinderen op school?
Ja.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ouders vooraf betrokken worden bij het opstellen van een handelingsplan voor hun kind en dat ouders niet geconfronteerd worden met een opgesteld plan waar zij slechts hun instemming voor moeten geven?
Het handelingsplan wordt nu nog jaarlijks voor elke geïndiceerde leerling vastgesteld in overeenstemming met de ouders. Ook wordt het handelingsplan jaarlijks samen met de ouders geëvalueerd.
Vanaf 1 augustus 2013 wordt het handelingsplan in het (voortgezet) speciaal onderwijs vervangen door het ontwikkelingsperspectief. Voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben in het regulier onderwijs wordt in passend onderwijs ook een ontwikkelingsperspectief vastgesteld, met ingang van 1 augustus 2014. Het ontwikkelingsperspectief wordt door het bevoegd gezag van de school vastgesteld na op overeenstemming gericht overleg met de ouders. Tenminste één keer per jaar evalueren school en ouders het perspectief.
Een goede afstemming tussen school en ouders is van belang om eventuele problemen te voorkomen of vroegtijdig op te lossen. Zijn ouders het desondanks niet eens met het vastgestelde ontwikkelingsperspectief, dan kunnen zij hierover een oordeel vragen aan de landelijke geschillencommissie passend onderwijs.
Heeft u er zicht op in hoeverre ouders vanaf het eerste begin worden betrokken bij de inrichting, het beleid en de budgetverdeling binnen de samenwerkingsverbanden? Houdt de onderwijsinspectie toezicht op de invloed die ouders hierbij vroegtijdig wordt gegund?
De invoering van de wet passend onderwijs heeft een extra voorbereidingsjaar gekregen. De extra tijd biedt meer ruimte aan samenwerkingsverbanden in oprichting om passend onderwijs inhoudelijk verder vorm te geven. Eén van de aandachtspunten daarbij is de (tijdige) inrichting van de ondersteuningsplanraad. Ouders worden via deze medezeggenschap betrokken bij de invoering van passend onderwijs.
Ik heb daarom de VOO verzocht om in samenwerking met de denominatieve ouderorganisaties, Balans, CG-Raad, het LAKS en de vakbonden een plan op te stellen voor de invulling en uitvoering van de inspraak door ouders, leerlingen en leraren op het schoolondersteuningsprofiel en het ondersteuningsplan. Afgesproken is dat deze organisaties onder andere gezamenlijk een centraal steunpunt medezeggenschap gaan vormgeven om samenwerkingsverbanden en medezeggenschapsraden bij de invoering te ondersteunen. Ik heb toegezegd de inrichting van dit steunpunt te ondersteunen.
De rol van de inspectie krijgt invulling bij de beoordeling van de ondersteuningsplannen die uiterlijk 1 mei 2014 bij de inspectie moeten worden ingediend. Zij gaat daarbij onder andere na of ouders, leerlingen en personeel via de ondersteuningsplanraad met dit plan hebben ingestemd.
Graag verwijs ik u ook naar de antwoorden op de Kamervragen van het lid Dijsselbloem (Aanhangsel Handelingen II 2012/13, nr. 290).
Bent u bekend met de wens van veel ouders om onderwijsconsulenten ook voor kinderen zonder indicatie in te zetten, zodat ouders goed geïnformeerd worden over hun rechten en mogelijkheden binnen passend onderwijs? Welke maatregelen gaat u treffen om tegemoet te komen aan deze wens?
Ik vind het belangrijk om ouders, óók in passend onderwijs, goed te informeren over hun rechten en mogelijkheden. Deze taak is echter niet bij de onderwijsconsulenten belegd, maar is op andere manieren geborgd. Scholen informeren ouders via de schoolgids (en het schoolondersteuningsprofiel), via hun website en in persoonlijke gesprekken. Ouders kunnen met hun vragen ook terecht bij het ouderinformatiepunt 5 010 en op www.passendonderwijs.nl. Ook het Centrum voor jeugd en Gezin, en organisaties als bijvoorbeeld MEE, kunnen informatie en advies geven, vooral daar waar het de situatie betreft dat passend onderwijs gecombineerd wordt met ondersteuning in het gezin. In de wet passend onderwijs is verder geregeld dat elk samenwerkingsverband in het ondersteuningsplan moet aangeven op welke wijze ouders kunnen worden ondersteund en hoe ouders over die mogelijkheden worden geïnformeerd.
Als er desondanks een probleem ontstaat tussen ouders en school en betrokken partijen er samen niet uitkomen, dan kunnen ouders, school en/of leerling een beroep doen op ondersteuning door een onderwijsconsulent. Onderwijsconsulenten zijn onafhankelijke deskundigen waar ouders en scholen een beroep op kunnen doen als zij het niet eens worden over de plaatsing van een leerling die extra ondersteuning nodig heeft of over de ondersteuning die door de school wordt geboden. Op 8 maart 2012 heb ik in het debat met uw Kamer over het wetsvoorstel passend onderwijs toegezegd om bij de invoering van het nieuwe stelsel extra middelen beschikbaar te stellen voor ondersteuning aan ouders door de onderwijsconsulenten. De consulenten blijven dus bestaan in passend onderwijs, ook als de landelijke indicatiestelling vervalt.
Wat gaat u doen om de negatieve benadering van ouderbetrokkenheid binnen pabo’s, zoals het vak «hoe om te gaan met lastige ouders», te veranderen in een positieve benadering?
Juist omdat betrokken ouders de leerprestaties van kinderen verhogen en zij een nadrukkelijke rol spelen bij het voorkomen van schoolverzuim- en uitval, vind ik het zeer belangrijk dat (aankomende en zittende) leerkrachten weten hoe zij ouders op de juiste manier bij de ontwikkeling en het onderwijs van hun kind kunnen betrekken. En dat zij ouders met een open en positieve houding tegemoet treden.
Lerarenopleidingen en pabo’s moeten opleiden tot bekwaamheidseisen, die hiervoor een richtinggevend kader bieden. Zo moeten leraren bekwaam zijn om de omgeving bij het onderwijs te betrekken, in het belang van de leerlingen. Dat houdt in dat leraren goede contacten moeten kunnen onderhouden met de ouders en verzorgers in het belang van de leerlingen. Binnen het kader hebben lerarenopleidingen de ruimte om zelf invulling te geven aan dit thema dat van belang is voor de voorbereiding van leraren op hun beroep.
In een door pabo’s en lerarenopleidingen georganiseerde conferentie op mijn ministerie hebben lerarenopleiders, met input van hun studenten, van gedachten gewisseld over dit thema. Verschillende lerarenopleidingen maken zich hard voor een opleiding aan studenten waarin op een positieve manier aandacht wordt besteed aan het partnerschap met ouders. Zij organiseren hierover komend jaar een vervolgbijeenkomst, die voor alle lerarenopleidingen en pabo’s toegankelijk is.
Ik zal dit initiatief van harte ondersteunen door het belang van positief partnerschap met ouders te blijven benadrukken en geef hier een impuls aan door betrokken partijen te stimuleren, activeren en ondersteunen en hen met elkaar te verbinden opdat zij elkaar kunnen versterken.
Het bericht “Nederland is onvoldoende voorbereid op nieuwe uitbraak dier op mens overdraagbare ziektes |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Wat geld(t) in de zorg?» (One Health VvAA trendonderzoek onder zorgaanbieders over een duurzame en gezamenlijke aanpak van de gezondheidszorg voor mens, dier en milieu)?1 2
Ja.
Is het waar dat «Nederland onvoldoende voorbereid is op een nieuwe uitbraak van van dier op mens overdraagbare ziektes»? Zo nee, waaruit blijkt dat? Zo ja, hoe gaat u voor voldoende voorbereiding zorgen?
Reeds voor de Q-koorts uitbraak vanaf 2007 is een omvangrijk project uitgevoerd door een consortium van onderzoeksinstellingen onder leiding van het RIVM dat een blauwdruk heeft gemaakt voor signalering van nieuwe risico’s en de blinde vlekken in de surveillance van nieuwe bedreigingen in kaart heeft gebracht. Het resultaat van dit project, het zogenoemde EmZoo-rapport is, met de reactie van de toenmalige Minister van LNV, op 6 oktober 2010 (TK 29 683, nr. 60) aangeboden aan uw Kamer.
Daarna heeft de Commissie van Dijk, naar aanleiding van de Q-koorts uitbraak aanbevelingen gedaan ten aanzien van het risicomanagement. De uitwerking daarvan hebben wij uw Kamer op 18 mei 2011 (TK 28 286, nr. 505) doen toekomen.
Daarmee is in Nederland een nieuwe gezamenlijke humaan veterinaire structuur ingericht voor de risico-analyse van (nieuwe) besmettelijke ziekten die overdraagbaar zijn van mens op dier. Deze nieuwe structuur is een samenwerking van professionals uit het veterinaire en het medische domein.
Hoe beoordeelt u het dat, ondanks het feit dat alle nieuwe infecties van de afgelopen 25 jaar afkomstig zijn van dieren, de kennis van humane artsen beperkt is bij het herkennen, reageren en behandelen van ziekten die zijn overgedragen door dieren? Op welke wijze gaat u deze tekortkoming oplossen?
In het rapport wordt nergens melding gemaakt van beperkte kennis van humane artsen bij het herkennen, reageren en behandelen van ziekten die zijn overgedragen door dieren. Uit de antwoorden van de eerste- en tweedelijns zorgaanbieders kan wel geconcludeerd worden dat zij slechts beperkt geconfronteerd worden met zoönosen, meer dan de helft van de huisartsen is zelfs niet eenmalig met een zoönose geconfronteerd tegen slechts zo’n 20% bij dierenartsen. Dit doet vanzelfsprekend niets af aan het belang dat wij ook hechten aan kennis over zoönosen. De afgelopen jaren is er een groot aantal bijeenkomsten en congressen georganiseerd juist over dit onderwerp. Voor zoönosen is het OneHealth portal opgericht en is er een vademecum zoönosen, een praktische gids over de melding, signalering en bestrijding van zoönosen in de humane en veterinaire gezondheidszorg, opgesteld.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat 81 procent van de dierenartsen de samenwerking met humane artsen onvoldoende vindt?
Eén van de lessen naar aanleiding van de Q-koorts is dat samenwerking op de werkvloer tussen veterinairen en medici heel nuttig is. De afgelopen jaren zijn er tal van activiteiten ontplooid door overheden en instellingen in het veterinaire en medische domein om de veterinairen en medici bewust te maken van nut en noodzaak om beter samen te werken c.q. beter met elkaar te communiceren.
De nieuwe gezamenlijke humaan veterinaire structuur voor de risico-analyse van (nieuwe) besmettelijke ziekten die overdraagbaar zijn van mens op dier, gaat overigens uit van meldingen van artsen én dierenartsen aan hun reguliere partners, die vervolgens deze signalen gezamenlijk beoordelen.
Hoe beoordeelt u het feit dat 76 procent van de dierenartsen het oneens is met de stelling dat de kans dat in Nederland zoönose uitbreekt beperkt is? Wat is uw mening over deze stelling?
Ik deel de opvatting van de meerderheid van de geënquêteerde dierenartsen dat de kans op een uitbraak van een nieuwe zoönose in Nederland reëel is.
Op welke manier en met welke methodes acht u het mogelijk om meer samenwerking te bewerkstelligen tussen dierenartsen en humane artsen als het gaat om de relatie gezondheidszorg voor mens, dier en milieu?
De activiteiten genoemd bij vraag 4 bestaan uit het organiseren van conferenties, studiedagen, aandacht in vakbladen. Dit zijn geëigende methoden om aandacht te vragen van de professionals voor noodzakelijke samenwerking. Naast de samenwerking tussen de beide betrokken Ministeries, de samenwerking en gegevensuitwisseling tussen NVWA, GGD, RIVM en GD en de samenwerking tussen de humane en veterinaire onderzoeksinstituten komt er ook bij de medische en veterinaire opleidingen meer aandacht voor de aspecten van de veterinaire volksgezondheid.
Ten aanzien van het standpunt over «One Health» zie onder meer de brief aan uw Kamer van 6 oktober 2010 (TK 29 683, nr. 60) en die van 18 mei 2011 (TK 28 286, nr. 505).
Hoe staat u tegenover de «One Health» benadering? Op welke wijze is het mogelijk om samenwerking tussen humane artsen en dierenartsen te stimuleren? Welke verbeteringen en veranderingen zijn er nodig voor een gezamenlijke aanpak van de gezondheidszorg voor mens, dier en milieu?
Zie antwoord vraag 6.
De noodzaak om cookies te accepteren voor bezoekers van NPO websites |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (CDA), Maxime Verhagen (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat er afspraken zijn tussen de NPO1 en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap waaraan de NPO zich voor wat betreft zijn websites dient te houden en dat deze afspraken betekenen dat de NPO van bezoekers van de websites toestemming moet eisen om cookies te gebruiken? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover gedetailleerd in te lichten waarbij u ingaat op de functionaliteit waarvan de NPO meent dat deze niet te realiseren is zonder gebruik van cookies?2
Op 1 juli 2012 is artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet – de zogenoemde nieuwe cookiebepaling – van kracht geworden. De Nederlandse Publieke Omroep (NPO) vraagt alle gebruikers voorafgaand aan het bezoek van de websites (eenmalig) om toestemming voor het plaatsen van cookies.
Cookies zijn er in vele soorten en maten. De NPO maakt gebruik van vier verschillende soorten cookies voor verschillende doeleinden. Voor de zogenoemde functionele cookies is op grond van de nieuwe wetgeving geen toestemming vereist. Dit zijn cookies die noodzakelijk zijn voor de werking van de website. Daarnaast maakt de NPO gebruik van analytische cookies die worden gebruikt voor het verzamelen van webstatistieken. De analytische cookies geven de NPO inzicht in het gebruik van de website en de daarop aangeboden audio en video. Deze cookies worden niet gebruikt om het surfgedrag van bezoekers van andere websites te bekijken en zijn geen tracking cookies. Zoals bij het Algemeen Overleg Telecommunicatie van 21 november jongstleden is toegezegd wordt momenteel onderzocht of, en zo ja onder welke voorwaarden, analytische cookies kunnen worden beschouwd als noodzakelijk cookies, zodat ook voor deze cookies toestemming achterwege zou kunnen blijven.
Het verzamelen van gebruikersstatistieken, door middel van plaatsing van analytische cookies, vindt plaats op grond van generieke afspraken over het bereik van de landelijke publieke mediadienst. Deze afspraken zijn vastgelegd in het concessiebeleidsplan en de prestatieovereenkomst en vloeien voort uit art. 2.20 lid 2 a en art. 2.22 lid 2 a Mediawet. De NPO maakt sinds 2012 onderscheid tussen het bereik van audio- en videodiensten en niet langer afzonderlijk voor televisie, radio en internet. Om de bereikdoelstellingen te kunnen toetsen is bereikonderzoek op internet nodig. Hiervoor worden analytische cookies gebruikt. Er zijn op dit moment geen andere technieken die op het huidige detailniveau inzicht bieden in het gebruikersgedrag. Daarnaast maakt de NPO ook aanvullend gebruik van het Internet Bereikonderzoek van de STIR. De analytische cookies worden ook gebruikt voor de eigen bedrijfsvoering.
Er wordt verder gebruik gemaakt van reclamecookies voor de uitvoering van de mediawettelijke taak van de Ster en er zijn cookies voor het gebruik van invoegtoepassingen van sociale media (bijvoorbeeld Facebook en Google+).
De NPO vraagt, mede namens de Ster en eerdergenoemde sociale media, voor het gebruik van al deze cookies vooraf expliciet toestemming.
Ik hecht er tot slot veel waarde aan dat de publieke omroep voldoende inzicht heeft in het gebruik van zijn websites zodat het aanbod kan worden aangepast aan de wensen van de gebruikers.
Is er overleg geweest tussen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over de cookiewetgeving en de effecten daarvan op de bereikbaarheid van de websites van de NPO?
Er is hierover geen voorafgaand overleg geweest tussen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het ministerie van Economische Zaken.
Kunt u toelichten of de gegevens, die de NPO ontvangt dankzij de implementatie van cookies, inderdaad uitsluitend de veilige en stabiele werking van de websites zelf ten doel hebben, dan wel nodig zijn om te voldoen aan een eerder genoemde verplichting die is opgelegd door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of dat die gegevens tevens aan derde partijen worden verstrekt voor andere (commerciële) doeleinden?
Het is juist dat de NPO voor het uitoefenen van zijn mediawettelijke taak functionele en analytische cookies nodig acht. Daarnaast genereert de Ster inkomsten met internetreclame. Om hier in het veranderende medialandschap optimaal gebruik van te maken werkt de Ster met advertentiecookies. Deze cookies worden onder meer gebruikt om ervoor te zorgen dat iemand een reclame niet twee keer achter elkaar ziet. Daarnaast kan de reclame worden afgestemd op de bezoeker. Op grond van art. 2.99 Mediawet is de Ster verantwoordelijk voor de inhoud van de reclameblokken en reclame-uitingen voor de landelijke publieke mediadienst. Binnen de Mediawettelijke kaders heeft de Ster de zelfstandige bevoegdheid al datgene te doen dat zij noodzakelijk acht voor de invulling van dit media-aanbod. Zoals bekend vloeien de inkomsten van de Ster terug in de mediabegroting. Overigens zijn al deze gegevens volgens de NPO en de Ster niet herleidbaar tot identificeerbare natuurlijke personen, en wordt vooraf toestemming gevraagd van de gebruiker.
Naast de wettelijke verplichtingen en de toepassing van reclamecookies gebruikt de NPO ook cookies voor de eigen bedrijfsvoering. Trackingcookies zijn geen onderdeel van de analytische cookies die de NPO hanteert.
Voor het gebruik van social media worden door derden via de websites van de NPO op de computers van eindgebruikers cookies geplaatst. Deze cookies kunnen trackingcookies bevatten waarbij de gegevens die worden verzameld ook aan derden kunnen worden verstrekt. Het gebruik van deze gegevens komt voor rekening van de desbetreffende sociale media aanbieder. Gebruikers kunnen op de websites van deze desbetreffende sociale media aanbieders lezen waar de verzamelde gegevens voor worden gebruikt.
Bent u bereid de Kamer de parameters ofwel de datasets, die nu door de cookies op NPO websites worden geregistreerd, – over zowel de gebruikers van de sites als het gebruik zelf – te doen toekomen voor zover deze inderdaad onderdeel zijn van een verplichting opgelegd vanaf de zijde van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?
De NPO dient zich te houden aan de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en heeft zicht aangesloten bij de Gedragscode voor onderzoek en statistiek. Dit betekent dat de NPO wel geanonimiseerd gegevens verzamelt en kan verspreiden op geaggregeerd niveau ten behoeve van rapportages over de naleving van de prestatieovereenkomst, maar dat de NPO in geen enkel geval datasets kan, mag of zal afstaan aan derden.
Onnodig en te duur ‘rood staan’ op betaalrekeningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat rood staan op een rekening en tegelijkertijd over spaargeld beschikken vanuit financieel oogpunt onverstandig is?
Ja. Als de debetrente hoger is dan de rente op een tegoed op een spaarrekening, wat meestal het geval is, kan dit inderdaad onverstandig zijn.
Welke initiatieven heeft u genomen om onnodig rood staan tegen te gaan? Wat is het resultaat van deze initiatieven?
Ik deel uw mening dat onnodig rood staan zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Hiertoe zijn diverse wettelijke en toezichtsmaatregelen genomen. Wettelijke maatregelen hebben betrekking op de informatieverstrekking en de maximum kredietvergoeding. Kredieten met een looptijd korter dan drie maanden zijn op 25 mei 2011 onder de Wet op het financieel toezicht (Wft) gebracht (bij implementatie van de
Richtlijn Consumentenkrediet (2008/48/EG)). Dit betekent dat ook bij roodstand regels van toepassing zijn met betrekking tot de informatieverstrekking, kredietregistratie en het voorkomen overkreditering. De maximum kredietvergoeding is ook op roodstanden van toepassing. Door deze maatregelen wordt de consument beter geïnformeerd over de kosten van rood staan en beschermd tegen overkreditering.
Op het terrein van consumentenbescherming treedt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) op. Aangezien langdurige roodstand niet in het belang van de klant is, heeft de AFM in 2011 en 2012 aandacht besteed aan langdurige roodstand bij banken. De AFM heeft navraag gedaan naar hoe banken omgaan met langdurige roodstand van hun klanten. De AFM heeft daarbij aan de banken laten weten dat rood staan bedoeld is voor tijdelijke overbrugging. De AFM heeft de resultaten in 2011 aan de banken teruggekoppeld en in 2012 is dezelfde exercitie herhaald. De resultaten van de voortgang worden nu geanalyseerd en binnenkort teruggekoppeld aan de banken. De AFM gaat hierbij na of in het belang van de klant wordt gehandeld.
Als het tarief voor een geoorloofde debetstand (aanmerkelijk) hoger ligt dan een vergelijkbaar doorlopend krediet, is het in het belang van die klant dat de bank hem persoonlijk en actief wijst op dit prijsverschil en dat de bank een concreet aanbod doet om de roodstand om te zetten in een voordeliger doorlopend krediet (of bij voorkeur een aflopend krediet). Een relatief groot verschil in tarieven tussen de geoorloofde debetstand en het doorlopend krediet is niet in het belang van de klant.
In aanvulling op deze maatregelen zal ik een onderzoek starten naar de effecten van de maximum kredietvergoeding op roodstanden, naar de mogelijkheden om naar een lager plafond te gaan en naar de onderbouwing van dit plafond. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Naast het opleggen van eisen aan de aanbieders van krediet, onderneem ik acties om de vragers van krediet, de consument, financieel bewuster te maken zodat de consument zijn eigen verantwoordelijkheid kan waarmaken. Vanuit Wijzer in geldzaken wordt aandacht besteed aan verantwoord lenen en het op orde hebben van de financiële administratie. Aangemoedigd wordt dat consumenten om (onverwachte) aankopen te bekostigen sparen en niet lenen. Ook besteedt Wijzer in geldzaken veel aandacht aan jongeren. De Week van het geld is bijvoorbeeld een initiatief van Wijzer in geldzaken dat er op is gericht om kinderen in het basisonderwijs te leren omgaan met geld. Jong geleerd is immers oud gedaan.
Bent u bereid om met de sector te kijken hoe onnodig rood staan, bijvoorbeeld door tegelijkertijd geld op een spaarrekening te hebben, tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Aangezien ik het van belang vind dat consumenten niet onnodig rood staan, wil ik graag met de sector kijken welke maatregelen kunnen worden genomen om onnodig rood staan tegen te gaan. Overigens hebben banken daar inmiddels al initiatieven toe genomen. Zo bieden veel banken mogelijkheden tot «automatisch saldo aanvullen» en «saldo-waarschuwingen». Met de eerste functionaliteit kan de consument zelf instellen dat indien het saldo op zijn betaalrekening beneden een bepaald bedrag komt, het saldo automatisch wordt aangevuld vanaf zijn spaarrekening. In het tweede geval wordt de consument gewaarschuwd indien hij een negatief saldo heeft, zodat hij hier zelf op kan reageren. Het uitgangspunt bij deze initiatieven is dat de consument zelf grip op zijn eigen geld houdt en zelf kan bepalen of hij de beschikbare tools wil gebruiken of niet en in welke mate. Tevens hebben enkele banken onlangs een mobiel bankieren app geïntroduceerd waardoor consumenten beter grip op hun financiële positie hebben gekregen. Uit een recent onderzoek van ING blijkt dat 28% van de ondervraagde gebruikers van een mobiele app voor bankzaken minder vaak rood staan sinds zij bankzaken via hun mobiele telefoon kunnen regelen. Daarnaast worden rekeningen vaker op tijd betaald en zegt 20% van de gebruikers meer te sparen dan voor de introductie van de mobiel bankieren app.
Is het waar dat sommige banken een hoger percentage vragen dan het wettelijk toegestane «jaarlijkse kostenpercentage» van ongeveer 15%? Zo ja, bent u bereid om met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) in contact te treden om hiertegen op te treden?
De AFM heeft niet geconstateerd dat aanbieders van krediet een hoger percentage dan de maximum toegestane kredietvergoeding van 15% berekenen.
De berekening van de maximum toegestane kredietvergoeding moet in beginsel conform de berekening van het jaarlijks kostenpercentage geschieden omdat daarmee zoveel mogelijk aangesloten wordt bij de Europese transparantie-eis. Als het jaarlijks kostenpercentage boven de maximumkredietvergoeding (gedefinieerd als de wettelijke rente plus 12%, op dit moment 15%) uitkomt vanwege bijkomende kosten van de bankrekening, mogen aanbieders echter uitgaan van een alternatieve berekeningswijze, de zogeheten effectieve kredietvergoeding. Bij de berekening van de effectieve kredietvergoeding hoeven deze bijkomende kosten (zoals de kosten van een betaalrekening of betaalpakket) niet te worden meegenomen. Er staan immers andere diensten tegenover deze kosten dan (uitsluitend) rood staan. Voor de goede orde, de effectieve kredietvergoeding dient te allen tijde binnen het maximum van 15% te blijven.
Bent u van mening dat noodzakelijke kosten voor het verkrijgen van een krediet op de betaalrekening (zoals pakketvergoedingen) als kosten mee moeten worden genomen in het maximaal toegestane jaarlijkse kostenpercentage?
Voor het berekenen van de maximum kredietvergoeding wil ik zoveel mogelijk de methodiek van het jaarlijks kostenpercentage hanteren omdat daarmee aangesloten wordt bij de Europese norm en er eenduidigheid is in de communicatie richting de klant. Ik vind het echter niet wenselijk om de kosten van een betaalrekening en van betaaldiensten daarin door te laten werken en deze dus ook te maximeren. Deze vaste kosten leiden vooral bij een geringe kredietomvang tot hoge kostenpercentages maar bieden de consument geen goed inzicht in de kosten van «rood staan» zelf. Bovendien staan tegenover deze kosten primair andere diensten dan krediet, namelijk het mogelijk maken van het betalingsverkeer.
Heeft u (via de AFM) zicht op de kredietverstrekking via postorderkredieten? Voldoen dergelijke kredieten aan de wettelijke eisen van kostentransparantie en toegestane kostenpercentages?
De AFM houdt toezicht op alle aanbieders van consumptief krediet. Hieronder valt ook de kredietverstrekking door de thuiswinkelorganisaties. Deze partijen zijn ook gehouden aan de regels over de maximale kredietvergoeding. Bij de continue monitoring van risico’s en het mogelijk niet voldoen aan wet- en regelgeving heeft de AFM geen bijzonderheden geconstateerd bij de kredietverstrekking door thuiswinkelbedrijven.
Hoe vaak trad de AFM in de afgelopen jaren op tegen instellingen die de wet overtraden ten aanzien van de maximaal toegestane jaarlijkse kostenpercentage?
Kredieten met een looptijd van minder dan drie maanden vallen sinds 25 mei 2011 onder de Wft. Ondernemingen die kredieten aanbieden met een looptijd van minder dan drie maanden moeten daar een vergunning voor hebben. Deze kredieten werden voornamelijk aangeboden door partijen die hiervoor hoge kosten in rekening brachten, zogenaamde flitskredietaanbieders.
Vanaf 25 mei 2011 heeft de AFM 17 aanbieders van flitskrediet onderzocht. De AFM constateerde dat nog niet alle aanbieders van deze kortlopende kredieten zich aan de nieuwe regelgeving hielden. Een aantal aanbieders handelde zonder vergunning en rekende hele hoge tarieven. Deze kosten lagen boven de maximum toegestane kredietvergoeding of waren niet onbetekenend. Twaalf aanbieders van flitskrediet (van de 17 aanbieders) overtraden de Wft en zijn gestopt of hebben hun activiteiten aangepast. Van deze partijen hebben negen een waarschuwing van de AFM gekregen. Bij drie ondernemingen bekijkt de AFM nog welke maatregel passend is. In drie andere gevallen is geen overtreding geconstateerd. De AFM doet nog onderzoek naar twee aanbieders en zit hier dus ook in zijn algemeenheid bovenop.
Hoe beoordeelt u het huidige maximaal toegestane jaarlijkse kostenpercentage voor rood staan in het licht van de historisch lage financieringskosten?
Het huidige toegestane jaarlijkse kostenpercentage is op het eerste gezicht hoog in het licht van de historisch lage financieringskosten.
De Euribor tarieven zijn momenteel inderdaad laag. Dit is echter een basistarief dat tot stand komt wanneer banken aan elkaar geld uitlenen; in dit bedrag zijn geen risico-opslagen opgenomen die banken aan klanten doorberekenen als ze hen geld uitlenen. In deze economisch onzekere tijden zijn deze risico-opslagen flink toegenomen omdat ook de risico’s zijn toegenomen. In het Overzicht Financiële Stabiliteit (najaar 2012) wijst DNB bovendien op de nog altijd bestaande spanning op de financieringsmarkten: banken wantrouwen elkaar nog altijd en lenen daardoor niet veel aan elkaar uit. Hierdoor kunnen (Nederlandse) banken slechts in beperkte mate geld inlenen tegen de lage Euribor rente. Voor Nederlandse banken is dus geen sprake van historisch lage financieringskosten.
Hoe beoordeelt u het huidige maximaal toegestane jaarlijkse kostenpercentage voor rood staan in het licht van het onderzoek van het Zentrum für EuropäischeWirtschaftsforschung waaruit blijkt dat banken nog steeds profijtelijk kredietruimte kunnen bieden tegen een kredietvergoeding van 10%? Bent u bereid een vergelijkbare studie voor de Nederlandse situatie te laten uitvoeren?
De maximum kredietvergoeding is sinds 25 mei 2011 op roodstanden van toepassing. Aangezien ik het belangrijk vind dat onnodige roodstanden zoveel mogelijk worden voorkomen, wil ik in 2013 een onderzoek starten naar de effecten van de maximum kredietvergoeding op roodstanden, naar de mogelijkheden om naar een lager maximum te gaan en naar een goede onderbouwing van het meest geschikte plafond, rekening houdend met de kosten die voor banken gemoeid zijn met roodstand. Indien de uitkomsten van het onderzoek daar aanleiding toe geven, zal ik besluiten de maximum kredietvergoeding voor roodstanden te verlagen.
Hoe is het verschil te verklaren tussen de jaarlijkse kosten van ander consumptief krediet, zoals een persoonlijke lening en rood staan? Acht u een verschil van 7-procentpunt tussen beide vormen van consumptief krediet verklaarbaar en redelijk? Zo nee, bent u bereid de AFM onderzoek te laten doen naar het verschil in tariefstelling?
De mogelijkheid voor consumenten om rood te staan is een niet onbelangrijk smeermiddel in het betalingsverkeer en daarmee in de economie. Het verschil in debetrente voor roodstand, doorlopend krediet en een persoonlijke lening is onder meer te verklaren door de bedrijfskosten van deze producten en de acceptatiecriteria. Doordat het bij roodstanden om gemiddeld veel lagere debetstanden gaat dan bij een doorlopend krediet of een persoonlijke lening moeten de bedrijfskosten over een veel lager debetsaldo worden terugverdiend. Voor een doorlopend krediet en een persoonlijke lening gelden bovendien strengere acceptatievoorwaarden waardoor de kredietkosten significant lager zijn. Ik zal onderzoeken of dat voldoende het renteverschil rechtvaardigt.
De banken geven overigens aan de consument te adviseren om in het geval van een behoefte aan langdurige extra financiële ruimte te kiezen voor een doorlopend krediet of een persoonlijke lening.
Hoe beoordeelt u het huidig maximaal toegestane jaarlijkse kostenpercentage voor rood staan in het licht van de bankierseed en de zorgplicht, waarin is vastgelegd dat banken moeten handelen in het belang van de klant? Acht u rentes van ongeveer 15% voor rood staan in het belang van de klant?
Afgaande op de inhoud van de eed of belofte zullen werknemers van een bank een zorgvuldige afweging dienen te maken tussen alle belangen die bij de onderneming betrokken zijn, te weten die van de klanten, de aandeelhouders, de werknemers en de samenleving waarin de onderneming opereert. Bij die afweging dient een werknemer de klant centraal te stellen.
Langdurige roodstanden zijn naar mijn mening niet in het belang van de klant. Ik ben blij dat de AFM de banken nauwlettend volgt in de stappen die ze hierin zetten om het belang van de klant centraal te stellen. Verder zal ik ook in overleg met de sector bekijken hoe langdurige roodstanden verder kunnen worden voorkomen. Ik kom daar in 2013 bij de rapportage over het onderzoek naar roodstanden op terug.
Hoe beoordeelt u de maximum kredietruimte voor doorlopend krediet die soms oploopt tot enkele maandinkomens? Is dat nog in het klantbelang?
Een aanbieder van doorlopend krediet dient voor de totstandkoming van de overeenkomst te beoordelen of de kredietruimte verantwoord is voor de consument. Een aanbieder zal alleen een kredietruimte van enkele maandinkomens aanbieden indien dat verantwoord is. De aanbieder wint daartoe bij de consument informatie in over de financiële positie. Bovendien dient de aanbieder tevens bij het stelsel van kredietregistratie waaraan hij deelneemt geregistreerde gegevens over reeds aan die consument verleende kredieten te raadplegen. Op grond van artikel 4:34 van de Wft mag een aanbieder van krediet geen overeenkomst aangaan met een consument indien dit, met het oog op overkreditering van de consument, onverantwoord is.
Deelt u de mening, gezien het bovenstaande, dat het maximaal toegestane kostenpercentage op rood staan moet worden verlaagd met enkele procentpunten? Bent u bereid hiertoe over te gaan?
Aan de hand van het onderzoek dat ik in 2013 wil uitvoeren zal ik bekijken of de maximum kredietvergoeding voor rood staan dient te worden verlaagd. Als daar aanleiding toe is zal ik dat doen.
Een schone sport |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van USADA naar de dopingpraktijken van US Postal, en de aantijgingen die daarin ook richting de Rabobankploeg worden gedaan1?
Ja.
Deelt u de mening dat de bestrijding van vals spel, zoals dopinggebruik in de topsport, niet alleen aan de sportsector overgelaten kan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier kan de overheid de sportsector hierin ondersteunen?
In het algemeen dient vals spel door de sportsector zelf bestreden te worden. Voor wat betreft het dopingprobleem is eind vorige eeuw door overheden in veel landen vastgesteld dat de sport daarin niet slaagde. Dat heeft geresulteerd in een nauwere betrokkenheid van overheden bij het anti doping beleid. Met name de oprichting van het World Anti Doping Agency (WADA) door het IOC en overheden wereldwijd was een concreet resultaat, evenals de totstandkoming van het «Verdrag ter bestrijding van dopinggebruik in de sport» van Unesco.
Deze ontwikkelingen hebben er op nationaal niveau toe bijgedragen dat de Rijksoverheid de sport op dit terrein meer is gaan ondersteunen. Dit geschiedt vooral door financiering van de nationale anti doping organisatie, tegenwoordig de Stichting Anti Dopingautoriteit Nederland (de Dopingautoriteit), en door bestuurlijke (via Europese vertegenwoordiging) en financiële deelname aan WADA. Ook heb ik steun toegezegd aan het onderzoek dat de KNWU zal instellen naar dopinggebruik. Met mijn anti doping beleid is jaarlijks ruim € 1,5 miljoen gemoeid.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de dopingwet, zoals die door uw voorganger in 2010 is aangekondigd?2 Wanneer bent u van plan het wetsvoorstel naar de Kamer te sturen?
Er vindt op dit moment op ambtelijk niveau afstemming plaats met het NOC*NSF en de Dopingautoriteit over een concept van een dopingwet. Naar verwachting zal het wetsvoorstel in de loop van 2013 naar de Kamer gezonden kunnen worden.
Het doel van het voorstel voor een dopingwet is het invoeren van een wettelijke grondslag voor de uitvoering van dopingcontroles (en daarmee de verwerking van persoonsgegevens van sporters).
Op welke wijze wordt in Nederland uitvoering gegeven aan de internationale afspraak dat de beschikbaarheid en handel van verboden middelen en methodes voor sporters beperkt wordt?3
Dat wordt gedaan door toepassing van de Wet op de Economische Delicten in combinatie met de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening, die in 2001 gewijzigd is door de illegale handel in geneesmiddelen voor dopingdoeleinden als economisch delict aan te merken. Bij deze wetswijziging werden de toen geldende maximumstrafmaten op ongeoorloofde handelingen met geneesmiddelen, waaronder dopinggeduide middelen, aanzienlijk verhoogd en werden de bevoegdheden ter zake van opsporing en vervolging verruimd.
Deelt u de mening dat de Dopingautoriteit haar taken onvoldoende kan uitvoeren, aangezien zij formeel geen toegang heeft tot informatie die bij justitie en douane beschikbaar is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid in de Dopingwet op te nemen dat relevante informatie van douane en justitie gedeeld worden met de Dopingautoriteit?
Er zijn momenteel geen concrete aanwijzingen dat de Dopingautoriteit haar taken onvoldoende kan uitvoeren. De beschikbare informatie bij justitie en douane heeft betrekking op de handel in dopinggeduide middelen die voornamelijk bestemd zijn voor de ongeorganiseerde sport. De taak van de Dopingautoriteit op dat terrein is er één van preventie, vooral door middel van voorlichtingsactiviteiten. Voor deze preventieve taak is de informatie bij douane en justitie uit lopende zaken daarom niet noodzakelijk.
Daarnaast heeft de Dopingautoriteit taken die voortvloeien uit de World Anti Doping Code en gericht zijn op het bestrijden van doping binnen de georganiseerde sport. Justitie en douane hebben geen gegevens over het gebruik van en de handel in doping op dit specifieke terrein, waardoor ik ook in dit kader geen aanleiding zie om bevoegdheden voor de Dopingautoriteit in het voorstel voor een dopingwet op te nemen.
Wel zal ik op ambtelijk niveau een overleg initiëren tussen mijn ministerie, het ministerie van Veiligheid en Justitie en de Dopingautoriteit om over de aanpak door douane en justitie (OM) van de handel in doping bestemd voor de topsport afspraken te maken.
Wanneer bent u van plan een beleidsreactie op het uit april 2010 daterende advies van de Gezondheidsraad over dopinggebruik in de ongeorganiseerde sport.4 naar de Kamer te sturen?
In mijn Beleidsbrief Sport («Sport en bewegen in Olympisch Perspectief») die ik op 19 mei 2011 aan uw Kamer heb gezonden, heb ik een beleidsreactie op het rapport van de Gezondheidsraad opgenomen. Belangrijk onderdeel daarbij was mijn oproep aan de betrokken organisaties in de sector (aanbieders van fitness en de Dopingautoriteit) om de aanbevelingen van de Gezondheidsraad in hun anti doping activiteiten mee te nemen. De Dopingautoriteit verwerkt de aanbevelingen met name in haar al langer lopende campagne («Eigen Kracht»), die VWS jaarlijks volledig financiert.
Over strengere eisen aan het midden- en kleinbedrijf (MKB) bij het verstrekken van kredieten |
|
Ronald Plasterk (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Waarom is het verlenen van kredieten aan het MKB nu riskanter dan kredietverlening aan het grootbedrijf (GB) dan vóór de kredietcrisis van 2008?1
De rente op kredieten wordt in de markt bepaald. Feit is dat het MKB, door de bank genomen en ongeacht de stand van de conjunctuur, een hogere rente betaalt dan het GB. Hiervoor is een aantal belangrijke oorzaken: de relatief hoge transactiekosten van kleine kredieten, de informatie asymmetrie (minder informatie beschikbaar) bij de financiering van kleine bedrijven, de grotere deskundigheid van grotere bedrijven op financieel gebied, de grotere kwetsbaarheid van MKB bedrijven voor de uitval van personeel en voor het wegvallen van klanten en de lagere solvabiliteit van het MKB in combinatie met een beperkte toegang tot extern eigen vermogen.
Structureel zijn de risicoverschillen tussen het MKB en het grootbedrijf (GB) als gevolg van de crisis niet toegenomen. Mogelijke verklaringen van het toenemende verschil zijn dat het risico van kredietverlening aan het MKB is toegenomen door de verslechterde economische vooruitzichten. Daar het MKB meer op de Nederlandse markt gericht is kan het verschil in ontwikkeling van de vraag op de binnenlandse markt en bij export, die zich beter ontwikkelt, een rol spelen.
Doordat het MKB sowieso al kwetsbaarder is voor vraagschommelingen kan dit de oploop van het renteverschil verklaren. Dit is op zich een reële ontwikkeling. Daarnaast is van belang dat de toezichtsregels banken stimuleren om risico’s op financieringen, en de verschillen daarin, sterker dan voorheen in de rente te verwerken. Indien dat in het verleden onvoldoende geschiedde, leidt dat tot een algehele stijging van de risico-opslag, dus ongeacht het type onderneming, en tot een relatief sterkere stijging van de oplag bij kredieten aan het MKB.
Overigens blijkt uit cijfers van DNB dat hoewel het renteverschil oploopt, het tarief voor MKB (leningen van maximaal € 1 mln.) in absolute zin lager is dan voor de crisis en lager is dan het Europese gemiddelde. Voor het MKB is het absolute niveau van de rente van belang, niet het renteverschil tussen grote en kleine leningen.
Van de borgstellingsregeling voor het MKB (BMKB) kan gebruik worden gemaakt als de onderneming een gezond toekomstperspectief heeft, maar onvoldoende zekerheden om voor krediet in aanmerking te komen. Voor het MKB speelt financiering op basis van zekerheden in het algemeen een grote rol. Het risico van de onderneming neemt door de borgstelling niet af, alleen de dekkingspositie voor de kredietverstrekker verbetert voor het moment dat niet langer aan de betalingsverplichtingen kan worden voldaan.
Wat is uw reactie op het bericht dat het MKB een hogere rente moet betalen dan het grootbedrijf (GB)?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u tevens reageren op het bericht de Rabobank constateert dat het totale kredietvolume van MKB-bedrijven het afgelopen kwartaal is gedaald?2
In mijn brief van 31 mei jl. heb ik u een aantal rapporten toegestuurd over de ontwikkeling van de kredietverlening. Diverse indicatoren wijzen op het achterblijven van de vraag in vergelijking met voorgaande perioden. Er is geconstateerd dat het niveau van kredietverlening in Nederland voor het bedrijfsleven als geheel, maar ook voor het grootste deel van het MKB, gemiddeld redelijk in stand is gebleven. Wel zijn leningen en rekening courant krediet van minder dan € 250 000 teruggelopen. Er is sprake van een dalende behoefte aan financiering en er is een oplopend percentage aan bedrijven dat in de monitor aangeeft de externe financiering niet te kunnen realiseren, met als belangrijkste reden een te hoog risicoprofiel in de ogen van banken. Het bericht van Rabobank lijkt te indiceren dat de hiervoor genoemde ontwikkelingen doorzetten.
Eind van dit jaar zal ik u een nieuwe financieringsmonitor aanbieden, welke verder licht zal werpen op de ontwikkelingen omtrent kredietverlening aan het bedrijfsleven.
In hoeverre is kredietverlening aan het MKB riskanter dan aan grote ondernemingen, gegeven het bestaan van garanties als de Borgstellingsregeling MKB?
Zie antwoord vraag 1.
Is het, volgens de banken, toegenomen risico om krediet te verstrekken aan het MKB reëel? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen van de president van de Nederlandse Bank (DNB) dat deze trend ongewenst is? Zo nee waarom niet?
In het Overzicht Financiële Stabiliteit van DNB wordt gesteld dat banken een prikkel kunnen hebben om de kredietvraag niet te accommoderen, om op die manier hun kapitaalratio te verbeteren. Wanneer de kredietvraag weer aantrekt, zou dit de economische groei kunnen remmen. Dat is ongewenst. Diverse indicatoren wijzen op dit moment echter op het achterblijven van de kredietvraag. Gezien de onzekere economische vooruitzichten is dat niet onlogisch.
Deelt u de mening dat het voornemen van de banken om de leencriteria aan het MKB flink te verscherpen op termijn funest is voor de innovatie en werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Aangescherpte leencriteria kunnen innovatiemogelijkheden remmen. Hierbij moet worden aangetekend dat de aangescherpte criteria deels een weergave zijn van de nieuwe economische realiteit: kredieten zullen minder makkelijk worden verstrekt dan in de periode voor 2008. Gegeven de risico’s die banken op deze «makkelijke» kredieten bleken te lopen tijdens de crisis is het economisch verstandig dat banken hier terughoudender in zijn geworden. Wel is het belangrijk ervoor te zorgen dat goede bedrijfsplannen nog steeds voldoende financiering krijgen. Uit diverse indicatoren blijkt gelukkig dat de kredietverlening aan het MKB tot nu toe gemiddeld redelijk op peil is gebleven en de rente lager ligt dan voor de crisis. Wel is het zo dat uit studies naar voren komt dat het MKB een minder breed palet aan financieringsopties heeft dan het grootbedrijf. Inmiddels is een groot aantal initiatieven in ontwikkeling of tot stand gekomen, die deze lacunes op de financieringsmarkt, met name voor het MKB, willen opvullen. Het financieringsinstrumentarium van mijn ministerie is daarnaast primair op het MKB gericht.
In hoeverre worden alternatieve manieren van financiering (Kredietunies, achtergestelde leningen voor het MKB (het Nederlandse MKB Fonds, NMF), crowdfunding, Nederlandse Participatie Exchange (NPEX) en Nationale Investeringsbank, regionale ontwikkelingsmaatschappijen, investeringsfondsen van pensioenfondsen) toegepast dan wel overwogen als instrument om de kredietverlening aan het MKB te versterken?
Sinds het advies van de expertgroep bedrijfsfinanciering (Cie. De Swaan) worden alternatieve vormen van financiering actief onderzocht en gestimuleerd. Zo heb ik een startkrediet verstrekt voor het opzetten van enkele pilots met Kredietunies, bezie ik samen met mijn ambtgenoot van Financiën, de toezichthouders en initiatiefnemers op welke wijze Kredietunies kunnen worden ingepast in het huidige toezichtskader, heb ik ronde tafelgesprekken tussen crowdfundingplatforms en toezichthouders georganiseerd en zal ik binnenkort op dit gebied een onderzoek starten naar ontwikkelingen en samenwerkingsmogelijkheden, en is sinds 19 oktober de borgstellingsregeling voor het MKB (BMKB) opengesteld voor niet-banken. Daarnaast overleggen mijn medewerkers regelmatig met nieuwe initiatieven, waarvan een aantal in uw vraag genoemd, waarbij deze geïnformeerd worden over de ontwikkelingen ten aanzien van MKB financiering, bestaande stimuleringsmaatregelen en samenwerkingsmogelijkheden.
Hoeveel krediet is inmiddels verstrekt door het Innovatiefonds MKB+ sinds de start op 1 januari 2012?
Vanuit het InnovatiefondsMKB+ zijn sinds 1 januari vijf nieuwe investeringsfondsen gefinancierd met in totaal € 16 mln. en is € 24 mln. direct geïnvesteerd in innovatieve ondernemingen. Daar bovenop wordt verwacht dat dit jaar vanuit innovatieve ondernemingen ongeveer € 60 mln. aan financiering zal worden gevraagd, waarvan nu ongeveer € 40 mln. al in behandeling is bij het Agentschap NL.
Kunt u een overzicht geven van de verstrekte kredieten en projecten die worden ondersteund door het Innovatiefonds MKB+?
Ja, in onderstaande tabel staat een overzicht van de financieringen vanuit het InnovatiefondsMKB+ in 2012.
Naam fonds
Doelgroep van het investeringsfonds
5square Seed Fund I B.V.
Technologische, innovatieve of creatieve ondernemingen jonger dan vijf jaar. Focus op de sectoren: informatietechnologie, financiële dienstverlening, educatie, IT-portals, social media en entertainment.
Zeeuws Investeringsfonds B.V.
Er is geen specifieke sectorfocus, maar geografisch ligt de primaire focus op de regio Scheldemonde (Zeeland, Brabant, Zuid-Holland en Vlaanderen) met specifiek aandacht voor Zeeland.
Enabling Technology Fund BV i.o.
Vroege fase ondernemingen in de sectoren: mobiel, cloud/SaaS, convergentie en nieuwe media.
TIIN TechFund 3 BV
Vroege fase technologiebedrijven met als focus ICT (incl. nano/micro systeem technologie), medische technologie en innovatieve maakindustrie.
Holland Venture Zorg Innovaties I BV
Innovatieve MKB-ondernemingen die nog in de beginfase van ontwikkeling verkeren, actief zijn binnen de zorgsector (innovatieve behandelmethoden, – hulpmiddelen en -processen) en een aanzienlijke groeipotentie kennen.
Naam onderneming
Naam innovatieproject
Omschrijving innovatieproject
Aeon Astron Europe BV
Artificial biocornea
Biotech bedrijf dat nieuwe innovatieve producten ontwikkelt op het gebied van weefselregeneratie. Het gaat nu vooral om producten op het gebied van oogheelkunde, zoals een kunstmatig hoornvlies (biocornea) en een biolens.
Xenikos B.V.
T-Guard, resetting the immune system
Biotech bedrijf dat een experimenteel medicijn ontwikkelt gebaseerd op de werking van antilichamen. Het medicijn kan het immuunsysteem van patiënten «resetten» door snel en efficiënt ongewenste T-cellen te vernietigen.
To-BBB Technologies BV
Brain-targeted anti-inflammatory therapy for Multiple Sclerosis
To-BBB ontwikkelt innovatieve drug delivery technologie voor hersenaandoeningen.
Mapper Lithography Holding B.V.
Development of the Matrix 1.1: Imaging
Mapper ontwikkelt een volgende generatie lithografiemachine op basis van parallelle elektronenbundels voor het produceren van halfgeleiders zonder hulp van een masker.
AM- Pharma Holding B.V. verh.
Verhoging
AM-Pharma is een biofarmaceutisch bedrijf dat zich richt op de preklinische en klinische ontwikkeling van alkalische fosfatase voor de behandeling van ernstige aandoeningen waarbij ontsteking een belangrijke rol speelt.
Fysicon Groep B.V.
QynetiQ CompaQt
Fysicon ontwikkelt hard- en software voor medische apparatuur. QynetiQ is een hemodynamisch meetsysteem.
AlcmAir
A step beyond healing limits «VitaQ"
Het medische technologie bedrijf AlcmAir Partners ontwikkelt de VitaQ, een nieuwe generatie anesthesie en beademingsapparatuur. Deze ontwikkeling geeft de arts veel meer controle (zuurstofverbruik patiënt en onbloedige hartfunctiemeting) over de interacties tijdens operaties en op de intensive care afdeling, waardoor de patiënt veel nauwkeuriger beademd of onder narcose gebracht kan worden.
NDF Special Light Products Bv
Color conversion by remote phosphor
NDF ontwikkelt een backlicht voor LED beeldschermen voor mission-critial applicaties.
Innoluce B.V.
Engineering pilot voor de laserprintermarkt
Innoluce ontwikkelt MEMS voor toepassing in laserprinters.
OLED technologies and Solutions B.V.
The development of advanced materials: Making an Organic Light Emitting Diode Stack
OLED ontwikkelt een innovatief productieproces om met inktjetprinten OLED beeldschermen te maken.
Simax
LED Stepper
Simax levert een compleet pakket van ontwikkelings- en ondersteuningsdiensten aan gebruikers van machines voor het produceren van halfgeleiders en helpt klanten hun lithografische productie-uitrusting te optimaliseren.
NEO BV
Satsignals
NEO levert informatie op basis van satelliet- en luchtfoto's en ontwikkeld software voor het geautomatiseerd detecteren van wijzigingen.
Femtogrid Energy Solutions B.V.
Femtogrid Solar System
Femtogrid ontwikkelt energie-efficiënte beheersystemen.
ORCA Therapeutics
CLinical Development an effective oncolytic andenovirus
ORCA Therapeutics BV is een biofarmaceutisch bedrijf dat zich richt op de ontwikkeling van nieuwe anti-kanker behandelingen met oncolytische replicatiecompetente middelen.
Vijf ondernemingen
Informatie is binnenkort publiceerbaar.
Op welke manier kan het Innovatiefonds MKB+ volgens u worden omgevormd tot een Nationale Investeringsbank, zoals bedoeld in het verkiezingsprogramma van de PvdA?
Een besluit hiertoe is aan een volgend kabinet. Ik zal me beperken tot de technische mogelijkheden. Het oprichten van een nieuwe institutie is vanzelfsprekend mogelijk, maar zal wel tijd kosten om dit te implementeren. Wanneer gehecht wordt aan een snellere oplossing kan dit gevonden worden in het aanpassen van het bestaande instrumentarium. Het bestaande instrumentarium omvat reeds een garantieregeling (Groeifaciliteit), die hetzelfde doel heeft als de garantieregeling Bijzondere Financiering, op basis waarvan de NIB destijds risicokapitaal in de vorm van achtergestelde leningen verstrekte. Daarnaast is het Innovatiefonds MKB+ beschikbaar. Dit fonds richt zich nu op risicokapitaal voor innovatieve bedrijven. Het toevoegen van risicokapitaal voor niet innovatieve bedrijven is in technische zin mogelijk.
Kunt u een overzicht geven van alle bestaande instrumenten en alle instrumenten die worden overwogen of voorbereid?
In de benuttingsrapportage die ik halfjaarlijks de Tweede Kamer aanbied3 zijn de EL&I bedrijfsfinancieringsinstrumenten opgenomen. Dit zijn: Borgstelling MKB-kredieten (BMKB), Garantie Ondernemingsfinanciering (GO), Groeifaciliteit, SEED-faciliteit, Faciliteit Opkomende Markten (FOM) en Microkredieten. Verder zijn opgenomen de instrumenten die aan bedrijfsfinanciering verwant zijn: de Exportkredietverzekering (EKV) en de Innovatiekredieten. De rapportage bevat ook de benutting van de Garantstelling Landbouw en de Garantstelling Landbouw Plus.
Daarnaast is dit jaar Finance for International Business opengesteld voor Nederlandse mkb-ondernemingen met een Nederlandse vennootschap, die willen investeren in China, India, Vietnam, Colombia of Zuid-Afrika. Naar verwachting zal voor eind dit jaar de aangepaste Garantieregeling Scheepsnieuwbouw worden gepubliceerd. De introductie van het Fund-of-Fund als onderdeel van het Innovatiefonds MKB+ is voorzien voor eind van het jaar.
Op dit moment liggen de Garantstelling Zeevisserij en de Garantstelling Aquacultuur bij de Europese Commissie. Beide regelingen doorlopen een staatssteunprocedure. Ik ben voornemens deze regelingen na goedkeuring van de Europese Commissie open te stellen.
Welke rol kan de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG) spelen om het MKB het benodigde krediet te verschaffen?
Ik zie geen rol voor BNG weggelegd bij het direct verlenen van kredieten aan MKB bedrijven. De kerntaak van BNG is het verstrekken van lange termijnkredietverlening tegen lage tarieven aan decentrale overheden en aan door deze overheden gegarandeerde instellingen in de semipublieke sector. Deze taak is zo afgesproken tussen de bank en haar aandeelhouders en is ook statutair vastgelegd. Ik acht het onverstandig en onwenselijk als BNG buiten het terrein van haar kerncompetenties zou treden. Kredietverlening aan het MKB past niet in het bedrijfsmodel van de bank, dat gebaseerd is op zeer kredietwaardige klanten en mede daardoor op een hoge credit rating van BNG. Dit model vertaalt zich in lage inkooptarieven die de bank doorgeeft aan de decentrale overheden en woningcorporaties in Nederland. De BNG beschikt ook niet over de organisatie om kredieten aan grote aantallen MKB bedrijven te verstrekken.
Welke rol kunnen pensioenfondsen spelen? Op welke manier kunnen zij bewogen worden om meer in Nederland te investeren? Kunt u de sociale partners daarop aanspreken?
De primaire verantwoordelijkheid van pensioenfondsen is een optimaal rendement op hun beleggingen. Binnen die randvoorwaarde bekijken pensioenfondsen of en waar ze in Nederland kunnen investeren. Getuige hun recente betrokkenheid bij de aanleg van de N33 zien pensioenfondsen hiervoor nieuwe mogelijkheden.
Bent u van plan, gelet op de uitspraak van de bankpresident dat het MKB weinig alternatieven heeft voor bancaire kredietverlening, de alternatieve vormen van financiering actief in het beleid uit te dragen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van de bankpresident bevestigt het advies van de expertgroep bedrijfsfinanciering (Cie. De Swaan) uit 2011. Op basis van dit advies ben ik in 2011 gestart met het actief stimuleren van nieuwe vormen van kredietverlening. Zie het antwoord op vraag 8 voor een beschrijving van op dit gebied reeds ontplooide activiteiten.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 5 november 2012?
Middels toezending van deze antwoorden heb ik aan deze wens van u voldaan.
Diplomatieke betrekkingen met Iran |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Canada sluit ambassade in Iran en zet Iraanse diplomaten uit»?1
Ja.
Hoe kwalificeert u Canada’s besluit om Iran aan te merken als staatssponsor van terreur en grootste bedreiger van de wereldvrede op basis van de volgende feiten:
De zorgen van Canada over diverse aspecten van het Iraans buitenlands beleid, worden door het kabinet gedeeld.
Deelt u de mening dat het diplomatieke spoor met betrekking tot Iran een doodlopend spoor is gebleken en het nu meer dan ooit noodzakelijk is Iran te isoleren, daar zij het gewelddadige Syrische regime steunt, zelfs in VN-verband antisemitische toespraken houdt en haar nucleaire activiteiten ondanks alle diplomatieke druk een exorbitante vlucht hebben genomen?
Nederland maakt zich zorgen over Irans nucleaire programma, de mensenrechtensituatie en de negatieve rol van het land in de regio. Zo heb ik tijdens de AVVN in New York nog de Iraanse minister van Buitenlandse Zaken Salehi aangesproken op de steun die het land verleent aan het regime van Assad in Syrië en Hezbollah.
Het kabinet acht het belangrijk om een communicatiekanaal met de Iraanse regering open te houden. Via diplomatie en sancties oefent Nederland, bilateraal en als lid van de EU, maximale druk uit op het Iraanse regime om het beleid op bovenstaande gebieden te wijzigen. Het is nu niet het moment om te speculeren over andere opties, noch deze uit te sluiten. Diplomatieke betrekkingen stellen ons daarenboven in staat om de belangen van Nederlanders in Iran te behartigen.
Bent u bereid in navolging van Canada de diplomatieke betrekkingen met Iran op te schorten en hier ook in EU-verband voor te pleiten? Zo nee, hoe kunt u dit rijmen met uw pleidooi in de EU om Hezbollah, de proxy van Iran, als terroristische groepering aan te merken als u Iran zelf niet als staatssponsor van terreur beschouwt en daar naar handelt?
Zie antwoord vraag 3.
Mocht u onverhoopt niet bereid zijn tot het opschorten van de diplomatieke betrekkingen met Iran, bent u dan wel bereid de diplomatieke betrekkingen met Iran tot een absoluut minimum te reduceren? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3 en 4.
Wilt u deze vragen voor 23 oktober 2012 12.00 uur beantwoorden?
Ja.