Het openblijven van de kerncentrale Borssele |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de ontwerpbeschikking ten aanzien van de bedrijfsduurverlenging van de kerncentrale Borssele?1
Is het waar dat de eis, dat de kerncentrale Borssele (EPZ) moet kunnen aantonen dat de kerncentrale tot de 25% meest veilige ter wereld hoort, nog steeds van kracht is?
Welke methode zal moeten worden toegepast om dit aan te tonen?
Is het waar dat het onderzoek naar (haar-)scheurtjes in het reactorvat van Borssele uitgevoerd en beoordeeld moet zijn voordat levensduurverlenging daadwerkelijk plaats kan vinden? Zo nee, waarom niet?
Wordt ook het grote 10-jaarlijkse onderzoek naar de status van (de veiligheid van) de reactor in Borssele in de besluitvorming meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Op welke manier worden de stresstests van de Europese Commissie in de besluitvorming meegenomen?
Kunt u een schets geven van het tijdspad van de verdere besluitvorming in combinatie met de resultaten van de diverse onderzoeken?
Kan een Doel-3 Inspectie worden opgelegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
De mogelijke ondergang van het Veteranenhuis in Veendam |
|
Jasper van Dijk |
|
Hans Hillen (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat een huis voor Veteranen in Veendam per 1 januari 2013 mogelijk ten onder gaat door een gebrek aan structurele financiering?1
Ja.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden dit Veteranenhuis in Veendam heeft om via het V-fonds in aanmerking te komen voor een vergoeding voor een Veteranen Ontmoetingscentrum, waarvan er in Nederland al 14 zijn?
In de brief van 4 juli jl. (Kamerstuk 30 139, nr. 98) is uiteengezet dat naast de reguliere eerste- en tweedelijnszorg de nuldelijnszorg belangrijk is voor een toereikende hulpverlening aan veteranen. De nuldelijn, dat wil zeggen het netwerk van relaties, vrienden en lotgenoten van de veteraan, is van belang voor het vroegtijdig signaleren van problemen. Ook de ontmoetingscentra voor veteranen, zoals het Veteranenhuis in Veendam spelen een belangrijke rol hierbij. Deze zorg wordt gefinancierd door het Veteranenfonds. Deze zelfstandige stichting hanteert criteria voor de beoordeling van subsidieverzoeken. Het is aan het Veteranenfonds te beoordelen of het Veteranenhuis in Veendam in aanmerking komt voor een vergoeding. Omdat de nuldelijnszorg wordt gefinancierd door het Veteranenfonds is ondersteuning door Defensie niet aan de orde.
Bent u van mening dat Veteranen in de provincies Groningen en Friesland voldoende bediend worden met maar één ontmoetingscentrum in Smilde? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ontmoetingscentra voor veteranen vervullen evenals het netwerk van relaties, vrienden en lotgenoten een belangrijke functie in de nuldelijngszorg. Het Veteraneninstituut, het Veteranenfonds en het Veteranen Platform streven naar een landelijk dekkend en financieel zelfstandig opererend samenwerkingsverband van veteranenontmoetingscentra.
Erkent u dat het Veteranenhuis in Veendam een functie vervult voor veteranen in Groningen? Zo ja, waarom is het onmogelijk om tot een structurele financiering te komen? Zo neen, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u tevens dat het Veteranenhuis in Veendam een adviesfunctie vervult voor veteranen die tekenen van een posttraumatische stress-stoornis (PTSS) vertonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Evenals de lotgenoten en de directe omgeving van de veteraan vervult een ontmoetingscentrum een belangrijke functie bij het vroegtijdig onderkennen van signalen van een posttraumatische stress-stoornis.
Bent u bereid te bezien welke mogelijkheden er zijn om het Veteranenhuis in Veendam structureel te financieren? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden van de voortgang?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat er jaarlijkse voor ongeveer 1 miljard euro faillissementsfraude wordt gepleegd |
|
Jeroen Recourt (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het tv-programma «Opgelicht» over faillissementsfraude?1
Ja.
Herkent u zich in het door deskundigen (faillissementsexperts, curatoren, de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD)) in bedoelde uitzending geschetste beeld dat jaarlijks in ruim 2000 gevallen sprake is van faillissementsfraude waarmee schuldeisers voor een bedrag van ongeveer 1 miljard euro worden benadeeld? Zo nee, wat is dan uw inschatting van het aantal «faillissementen met een luchtje» respectievelijk het daarmee gepaard gaande bedrag?
De meest recente cijfers van het CBS (over 2010) laten zien dat in faillissementen van ondernemingen in totaal een bedrag van bijna 4 miljard euro aan ongedekte schulden overblijft. Daarvan komt bijna 700 miljoen euro, ofwel ca. 18% voort uit faillissementen waarin sprake is van strafbare benadeling2.
Bij beroepsfraudeurs is sprake van opzettelijke wanbetaling en van, soms zeer omvangrijke, recidive. Deze factoren samen zorgen dat een relatief klein aantal fraudeurs in de genoemde mate kan bijdragen aan de totale schade.
Dit soort faillissementsfraudezaken wordt door de FIOD behandeld. Blijkens het jaarverslag van de FIOD behandelt die dienst, onder leiding van het Functioneel Parket, jaarlijks ongeveer 40 zaken op het gebied van faillissementsfraude. De zaken zijn complex en bevatten meestal meerdere faillissementen, tot soms honderden faillissementen per zaak. In deze zaken worden personen vervolgd die ervan worden verdacht stelselmatig via ingewikkelde financiële constructies faillissementsfraude te hebben gepleegd. Gelet op de disproportionele schade die veroorzaakt wordt door beroepsfraudeurs, is de focus van de FIOD op dit segment gerechtvaardigd. Naast de FIOD, die de meer complexe gevallen voor zijn rekening neemt, behandelt ook de politie relatief eenvoudige faillissementsfraudezaken.
Het is duidelijk dat het jaarlijks om forse bedragen gaat, waardoor schuldeisers benadeeld worden. Mede daarom ben ik van mening dat de pakkans verder omhoog moet en wordt daar ook volop aan gewerkt. Voor de concrete maatregelen die ik hiertoe neem, verwijs ik naar de brief over de aanpak van faillissementsfraude, die ik uw Kamer op 27 november 2012 heb gestuurd.
Klopt de in bedoelde uitzending gedane bewering dat blijkens opgave van het ministerie van Justitie ingeval van faillissementsfraude sprake is van een pakkans van 2,5%? Zo ja, vindt u een dergelijke pakkans groot genoeg, bijvoorbeeld in de zin dat daar een voldoende afschrikwekkende werking van uit gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Wat heeft u ondernomen sinds uw toezeggingen tijdens het laatste algemeen overleg over faillissementsfraude? Wat zijn daarvan tot nu toe de resultaten? Gaat u naar aanleiding van de in bedoelde uitzending geschetste situatie over tot een verdere intensivering van de opsporing van faillissementsfraude? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hiervoor naar de hiervoor genoemde brief over de aanpak van faillissementsfraude.
Gaat u naar aanleiding van de in bedoelde uitzending geschetste situatie trachten de faillissementswetgeving aan te passen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
WOTS-verzoeken uit Panama |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de e-mail van gedetineerden uit Panama over verzoeken op grond van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) ?1
Ja.
Is het waar dat Nederland verzoeken van Nederlandse gedetineerden in Panama om hun straf in Nederland uit te mogen zitten (WOTS-verzoeken) afwijst? Zo ja, op welke gronden worden die verzoeken afgewezen? Zo ja, wat is er dan niet waar?
WOTS-verzoeken van Nederlandse gedetineerden in Panama worden niet categorisch afgewezen. Iedere aanvraag wordt individueel beoordeeld. Leidend bij die beoordeling is het doel van de WOTS: het vanuit detentie voorbereiden op resocialisatie in eigen land. Daarvoor is nodig dat betrokkene geworteld is in Nederland en dat er na de eventuele overbrenging nog voldoende strafrestant is om een resocialisatieprogramma in detentie uit te voeren. Concreet betekent dit laatste vereiste dat op het moment van overbrenging naar Nederland nog minimaal vier maanden te executeren moeten zijn. Indien aan één of beide voorwaarden niet voldaan is kan het doel van de WOTS niet worden gerealiseerd en werkt Nederland niet mee aan een overbrenging. Dit is in lijn met het toepasselijk Verdrag inzake de Overbrenging van Gevonniste Personen (VOGP) van de Raad van Europa en het beleidskader zoals dat met uw Kamer is besproken (Kamerstukken II, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 VI, nr. 30). Alle aanvragen die in 2011, te weten één, en tot op heden in 2012, te weten zes, vanuit Panama zijn gedaan zijn door Nederland afgewezen omdat er een onvoldoende strafrestant was.
Heeft Nederland afspraken gemaakt met Panama over terugkeer van gedetineerden naar Nederland? Zo nee, waarom zijn er geen afspraken gemaakt met Panama? Zo ja, zijn die afspraken conform andere WOTS-verdragen?
Panama is partij bij het VOGP. Dit verdrag bevat het juridisch kader voor overbrenging. Daarbij geldt voor WOTS-verzoeken uit Panama de omzettingsprocedure. Er zijn geen andere afspraken met Panama gemaakt dan het VOGP, en daarvoor bestaat ook geen noodzaak.
Als er wel afspraken zijn gemaakt met Panama, hoe luiden die?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de ambassade in Panama gedetineerden vertelt dat veel WOTS-verzoeken worden afgewezen? Zo ja, waarom is dat? Hoeveel verzoeken worden er jaarlijks gedaan en hoeveel worden er gehonoreerd? In hoeverre wijkt Nederland af van andere landen als het gaat om het terugkeren van gedetineerden naar hun eigen land?
De Nederlandse ambassade in Panama bezoekt regelmatig alle gedetineerden die hebben aangegeven consulaire bijstand te wensen. De ambassade informeert hen onder andere over de bedoeling, voorwaarden en mogelijkheden van de WOTS. De ambassade zal hen er ook op wijzen dat overbrenging niet aan de orde kan zijn wanneer het strafrestant te klein is.
Het juridisch kader en de doelstelling van het VOGP, inclusief het vereiste dat er bij overbrenging een voldoende strafrestant is, gelden voor alle bij dat verdrag aangesloten landen. In die zin is Nederland dus niet meer of minder ruimhartig. Zie verder het antwoord op vragen 2 en 7.
Gaan andere Europese landen inderdaad ruimhartiger om met het terughalen van gedetineerden dan Nederland? Zo ja, waarom is Nederland terughoudender?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat de reststraf vaak de reden is dat de verzoeken van gedetineerden worden afgewezen? Hoe hoog moet de reststraf zijn wil de gedetineerde aanspraak kunnen maken op omzetting van de straf? Is dit gelijk aan de afspraken die gemaakt zijn met andere landen? Zo nee, waarin verschillen ze met afspraken met andere landen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er andere landen waarvan de verzoeken tot het overnemen van de straf zeer regelmatig leiden tot een afwijzing? Welke landen zijn dat?
Voor alle WOTS-verzoeken geldt dat deze worden afgewezen wanneer er onvoldoende strafrestant is. Afwijzing blijft derhalve niet beperkt tot specifieke landen. In de praktijk zijn het op dit moment vooral verzoeken uit Venezuela, Ecuador en Panama die niet worden ingewilligd, waarbij de voornaamste reden is dat de WOTS-procedure in de staat van veroordeling meer tijd in beslag neemt dan er nog aan straf ten uitvoer te leggen valt. Ik verwijs naar mijn antwoorden op eerdere vragen van het lid Gesthuizen (SP) d.d. 19 augustus en 3 oktober 2011.2 Sinds 2010 zijn op jaarbasis vanuit de drie voornoemde landen in totaal zes tot twaalf verzoeken om overbrenging ingediend.
Als er geen afspraken zijn met Panama over het overnemen van de straf, bent u dan bereid hierover contact op te nemen met de autoriteiten van Panama om te komen tot afspraken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat regelen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bewind in Egypte onder president Morsi |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Uri Rosenthal (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten betreffende de bedreiging van de persvrijheid1, het aanhoudende politiegeweld2 en de deelname aan het gebed waarbij er gebeden werd voor de vernietiging van joden3, dit alles onder president Morsi?
Deelt u de mening dat er in tegenstelling tot uw eerdere verklaringen4 nog altijd een structurele praktijk bestaat van het doden van demonstranten, het martelen van gevangenen en het intimideren van critici, zoals ook blijkt uit de rapporten aangaande het politiegeweld?
Hoe verhouden uw uitspraken zich tevens tot de uitspraken van president Morsi tijdens de Algemene Vergadering van de VN over de beperking van de vrijheid van meningsuiting?
Deelt u de mening dat het deelnemen van president Morsi aan een gebed waarin wordt opgeroepen tot vernietiging van de joden, onacceptabel is en leidt tot het verder aanwakkeren van antisemitisme? Bent u van mening dat hiermee het vredesverdrag met Israël verder onder druk is komen te staan? Bent u bereid dit te veroordelen en u tevens in te zetten voor een EU-veroordeling? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel geld is met de nauwere economische samenwerking gemoeid waar in het persbericht op de website van uw ministerie over wordt bericht?5 Wanneer wordt de Kamer over deze samenwerking geïnformeerd? Hoe verhouden deze berichten van verdere samenwerking zich tot de verslechtering van de positie van mensenrechten in Egypte? Hoe verhoudt dit zich verder tot het principe van «more for more, less for less» wat u hanteert?
Deelt u de mening dat de hervatting van de wapenexport naar Egypte vanwege vermeende verbetering van de mensenrechten onder president Morsi gezien het bovenstaande voortijdig is geweest? Zo nee, waarom niet?
Het blokkeren van gestolen mobiele telefoons |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat mede door uw ministerie gesprekken worden gevoerd met telecomproviders om gestolen mobiele telefoons op afstand te kunnen blokkeren? Zo ja, in welke fase bevinden deze gesprekken zich?1
Ja. Deze gesprekken hebben ertoe geleid dat ik samen met mijn ambtgenoot van EZ en vertegenwoordigers van de telecomproviders een werkgroep heb geformeerd die het mogelijk maken van het op afstand blokkeren van mobiele telefoons tot doel heeft. De werkgroep bespreekt de invulling van de noodzakelijke randvoorwaarden en verwacht nog dit jaar met een resultaat te komen.
Zijn vanuit opsporingsbelang ook politie en Openbaar Ministerie betrokken bij deze gesprekken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De politie neemt deel aan de werkgroep die het blokkeren van een mobiele telefoon mogelijk moet maken. Het OM wordt daar waar nodig betrokken bij de gesprekken in de werkgroep. Doel van de werkgroep is te komen tot een systeem dat naadloos aansluit op de opsporingspraktijk en de administratieve lasten voor alle betrokken partijen tot een minimum beperkt.
Hoe verhoudt het voornemen om gestolen mobiele telefoons op afstand te blokkeren zich tot de opsporingspraktijk waarbij in geval van straatroof soms weinig aanknopingspunten bestaan om daders te pakken en een actieve mobiele telefoon daarvoor van belang kan zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat niet alleen het stelen van mobiele telefoons ontmoedigd moet worden, maar tegelijkertijd de pakkans van deze criminelen omhoog moet? Zo ja, hoe verhoudt het voornemen om gestolen mobiele telefoons te blokkeren zich tot de ambitie de pakkans te verhogen?
Ja, deze mening deel ik. Ik heb hier de afgelopen jaren zwaar op ingezet. Dit heeft ertoe geleid dat er in 2012 totnogtoe ruim 50% meer verdachten voor het plegen van staatroven zijn opgepakt dan in 2009.
Zoals ik hiervoor reeds heb aangegeven, zal bij het inrichten van het proces om te komen tot de blokkering van een gestolen mobiele telefoon rekening worden gehouden met de wensen vanuit de opsporingspraktijk, waaronder ook de wens om de pakkans te verhogen. Daarbij komt dat de IMEI blokkade ontmoedigend zal werken op dieven en straatrovers. De opsporingscapaciteit die hierdoor vrijkomt, kan gerichter worden ingezet.
De invoering van een no-claim door Bewuzt/VGZ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar Bewuzt/VGZ een no-claim invoert voor de aanvullende verzekering?1
Het staat een zorgverzekeraar vrij om een no-claim in te voeren bij de aanvullende verzekering. Pakketsamenstelling, acceptatiebeleid en premiestelling van een aanvullende verzekering behoren tot de eigen bevoegdheden van de verzekeraar die de aanvullende verzekering aanbiedt.
De Europese richtlijnen schadeverzekering verbieden het om verzekeringsondernemingen te onderwerpen aan wettelijke voorschriften over acceptatie, verzekeringsdekking en premiestelling. Voor de zorgverzekering is afwijking van dit verbod, voor zover dat noodzakelijk is ter bescherming van het algemeen belang toegestaan. Voor de aanvullende verzekering geldt dit echter niet. In een aanvullende verzekering zit alleen die zorg waarvan de regering vindt dat die voor rekening en verantwoordelijkheid van de verzekerde zelf kunnen komen. Of dergelijke zorg vervolgens via een afzonderlijke aanvullende verzekering verzekerd wordt en tegen welke premie met of zonder no-claim, rekent de regering niet tot haar verantwoordelijkheid.
Kunt u verklaren waarom Bewuzt/VGZ juist voor de aanvullende verzekering een no-claim invoert, terwijl juist in 2006 gesteld werd dat de no-claim voor de basisverzekering moest worden afgeschaft?2
De no-claim die VGZ invoert heeft betrekking op de aanvullende verzekering. Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 1 ligt de aanvullende verzekering buiten mijn verantwoordelijkheid.
Erkent u dat de no-claim destijds werd bestreden (ook door zorgverzekeraars), omdat het juist ten koste ging van chronisch zieken en ouderen? Is dit niet meer zo?
Er lagen verschillende redenen ten grondslag aan het afschaffen van de no-claim.
Het principe van de no claim komt echter op het zelfde neer als die van het eigen risico. Bij het eigen risico betaalt de gebruiker een deel van de kosten direct en bij geen gebruik betaalt de verzekerde geen eigen risico. Bij de no claim ontvangt de verzekerde die geen zorg gebruikt de in rekening gebrachte no claim-premie terug.
Wat vindt u ervan dat een verzekeraar mensen aanspoort zich bij te verzekeren, om hen vervolgens te stimuleren er geen gebruik van te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
VGZ geeft aan dat het idee achter de no-claimkorting is dat verzekerden steeds bewuster nadenken over aanvullende pakketten. Daarom biedt Bewuzt drie aanvullende modules (fysiotherapie, tandarts, buitenland) met een no claim-korting indien geen beroep wordt gedaan op de aanvullende verzekering. De klant kan zelf de bewuste afweging maken: een beroep doen op de aanvullende verzekering of zelf betalen. VGZ geeft aan «dat het soms niet nodig is een beroep te doen op de aanvullende verzekering en de klant de behandeling beter zelf kan betalen, zodat hij recht houdt op de no-claim korting. De klant krijgt op deze wijze veel meer regie op z’n verzekering en het verhoogt het kostenbewustzijn».
Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Erkent u dat Bewuzt/VGZ met deze nieuwe verzekering doet alsof ziek worden een keuze is? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u dat met deze verzekeraar eens?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze beoordeelt u de no-claim korting voor mensen die geen declaratie hebben gedaan in het jaar daarvoor? Benadeelt dit niet de chronische patiënt die deze verzekering afsluit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 1 ligt de aanvullende verzekering buiten mijn verantwoordelijkheid. Elke verzekerde kan voor zichzelf kiezen of hij deel wil nemen aan deze zorgverzekering en aanvullende verzekering. Er bestaat voldoende keuzemogelijkheid voor verzekerden, ook voor chronische patiënten.
Op welke wijze houdt u toezicht op deze aanvullende verzekering en de mogelijkheid van chronische patiënten om over te stappen? Hoe oordeelt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) over dit nieuwe product?3
Het toezicht door de NZa op de aanvullende verzekeringen beperkt zich tot de activiteiten die zijn geregeld in de Wmg. Deze betreffen hoofdzakelijk het marktgedrag van de zorgverzekeraar en de transparantie, zoals het verbod op misleiding. Op grond van de Wmg kan de NZa dus maatregelen nemen indien de overeenkomst bijvoorbeeld op een niet toelaatbare wijze tot stand is gekomen of wanneer verzekerden door de ziektekostenverzekeraar niet goed worden voorgelicht. Inhoudelijk heeft de NZa echter geen wettelijke taak of bevoegdheid wanneer het gaat om de aanvullende verzekering. Dit betekent dat de NZa geen inhoudelijk oordeel heeft over de Bewuzt aanvullende verzekering van VGZ, waarbij een no claim wordt toegepast.
Echter gelet op mogelijke risico’s die een doelgroepenbeleid (bijvoorbeeld door het aantrekken van bepaalde groepen verzekerden via een aanvullende verzekering) met zich mee kan brengen voor de betaalbaarheid en toegankelijkheid van de zorgverzekering, houdt de NZa de ontwikkelingen rondom doelgroepenbeleid nauwgezet in de gaten. Ook monitort de NZa de ontwikkelingen rondom de aanvullende verzekering via de «Marktscan Zorgverzekeringsmarkt».
De NZa heeft geoordeeld in haar rapport «Rechtmatigheid uitvoering Zvw 2011» dat er op dit moment geen aanwijzingen zijn dat een doelgroepenbenadering vanuit het perspectief van de consument gezien substantiële risico’s heeft voor de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorgverzekering. Er zijn voldoende voldoende keuzemogelijkheden, ook voor chronische patiënten. Uit de «Marktscan Zorgverzekeringsmarkt 2012» blijkt dat voor meer dan de helft van de aanvullende verzekeringen geen acceptatievoorwaarden worden gehanteerd. Hieruit constateert de NZa dat de aanvullende verzekeringen op dit moment geen generieke overstapbelemmering vormen voor de basisverzekering.
Is het zo dat het voor Bewuzt/VGZ toch mogelijk is mensen met te verwachten hoge kosten in de aanvullende verzekering te weigeren? Waarom zou zij dan een no-claim aanbieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de basisverzekering geldt een acceptatieplicht, een verzekeraar dient alle verzekerden te accepteren ongeacht leeftijd, geslacht, gezondheidskenmerken en overige kenmerken. Voor de aanvullende verzekering geldt inderdaad geen acceptatieplicht, zorgverzekeraars mogen toelatingscriteria toepassen.
Het staat zorgverzekeraars vrij om een doelgroepenbeleid te voeren via de aanvullende verzekering. Voor mij staat voorop dat zorgverzekeraars binnen de basisverzekering de acceptatieplicht, verbod op premiedifferentiatie en zorgplicht nakomen. Zie verder mijn reactie op vraag 7.
Erkent u dat het wederom zorgverzekeraar VGZ is die met een verzekering komt om gezonde mensen te binden aan hun verzekering?4 Hoe verhoudt dit zich tot de solidariteitsgedachte?
Zie antwoord vraag 8.
Is het niet ten principale zo dat een zorgverzekering, ook al is deze aanvullend, echt iets anders is dan een autoverzekering, te meer daar steeds meer medisch noodzakelijke zorg via aanvullende pakketten moet worden verzekerd? Zo ja, is dit dan geen reden om de no-claim polis niet toe te staan voor medisch noodzakelijke zorg? Zo neen, waarom niet?
De zorg waarvan de regering vindt dat die niet voor rekening en verantwoordelijkheid van de verzekerde zelf kunnen komen vallen binnen de basisverzekering . Of overige zorg via een afzonderlijke aanvullende verzekering verzekerd worden en tegen welke premie met of zonder no-claim, rekent de regering niet tot haar verantwoordelijkheid. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Het preferentiebeleid van zorgverzekeraars |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de conclusie, getrokken door apothekers dat het preferentiebeleid van zorgverzekeraars te ver is doorgeschoten, en dat zorgverzekeraars te veel macht hebben gekregen inzake het geneesmiddelenbeleid?1 Zo neen, waarom niet?
Het preferentiebeleid heeft grote voordelen en kostenbesparingen opgeleverd. Daarnaast worden nu ook bijwerkingen in de vorm van een aantal minpunten en schaduwzijden zichtbaar. Daar moet en wordt serieus aandacht aan besteed door zorgverzekeraars. Een aantal zorgverzekeraars zal het preferentiebeleid niet meer toepassen op geneesmiddelen met een structureel lage prijs. Bij nieuwe preferente geneesmiddelen wordt nu zichtbaar dat sommige zorgverzekeraars van fabrikanten verlangen dat zij een adequate distributievergoeding voor de farmaceutische groothandel in hun prijs opnemen. Zorgverzekeraars hebben door de bevoegdheid tot het voeren van preferentiebeleid naar mijn mening niet teveel macht gekregen bij het vormgeven van de verzekerde aanspraak op geneesmiddelen. Het is immers altijd de voorschrijvende arts die vanuit zijn verantwoordelijkheid bepaalt of en zo ja, welk geneesmiddel een patiënt nodig heeft. De zorgverzekeraar kan de aanspraak op het geneesmiddel en dus de vergoeding daarvan, per werkzame stof, nader preciseren tot een aangewezen preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof. Als behandeling met een preferent geneesmiddel medisch niet verantwoord is, dan heeft de verzekerde ook aanspraak, als de arts dit noodzakelijk vindt, op een niet-preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof.
Is het waar dat door het preferentiebeleid de geneesmiddelenvoorziening ten behoeve van patiënten in gevaar is, nu bijvoorbeeld Brocacef heeft aangekondigd 1000 geneesmiddelen niet meer te kunnen of willen leveren?2
Dit ligt niet voor de hand, omdat de andere farmaceutische groothandels niet hebben aangekondigd preferente geneesmiddelen niet meer te zullen distribueren en omdat van deze geneesmiddelen ook niet-preferente varianten op de markt zijn. Overigens heeft Brocacef op 31 oktober 2012 in een persbericht aangegeven het voornemen om de leveringen stop te zetten op te schorten, omdat de gesprekken met zorgverzekeraars om tot een oplossing te komen, constructief verlopen. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat bij de verzekeraars de plicht rust op een adequate wijze de geneesmiddelenvoorziening voor elke patiënt te borgen, zodat elke patiënt het medicijn kan krijgen dat hij of zij nodig heeft?
Ja, zorgverzekeraars hebben een zorgplicht en zijn ten opzichte van hun verzekerden gehouden aan de bepalingen en verplichtingen zoals die zijn opgenomen in de zorgpolissen.
Voldoen zorgverzekeraars thans aan deze plicht? Gaat u stappen ondernemen als zorgverzekeraars hun plichten in deze verzaken? Zo neen, wanneer acht het moment dan voor u daar om wel in actie te komen?
Of zorgverzekeraars voldoen aan hun zorgplicht, staat ter beoordeling van de daarvoor aangestelde toezichthouder. In dit geval de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De NZa kan zo nodig sancties opleggen. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Vindt u het acceptabel dat zorgverzekeraars op de stoel van de arts gaan zitten door bepaalde sterktes van voorgeschreven medicijnen, zoals codeïne 15 mg, niet meer te vergoeden?
Voor zover een arts op het recept aangeeft dat behandeling met een niet als preferent aangewezen geneesmiddel medisch noodzakelijk is (zoals codeïne 15 mg), dan wordt dit niet-preferente geneesmiddel (de desbetreffende sterkte) vergoed.
Wat is uw oordeel over het memo van verzekeraar Achmea over het preferentiebeleid? Gaat de verzekeraar hiermee niet op de stoel van de arts zitten, waarmee ook een principiële grens wordt overschreden?3
Het memo geeft een praktische invulling aan de wettelijke verplichting van zorgverzekeraars (in dit geval Achmea) om te bepalen of is voldaan aan de voorwaarde waaronder ook aanspraak op niet-preferente geneesmiddelen bestaat. Achmea gaat hiermee noch op de stoel van de voorschrijvende arts noch op de stoel van de wetgever zitten.
Is het niet zo dat verzekeraar en apotheker in alle gevallen het voorgeschreven medicijn – indien de dokter aangeeft dat dit medisch noodzakelijk is – dienen af te leveren? Gebeurt dit ook in alle gevallen? Zo neen, waarom niet?
De beoordeling of behandeling met een (als preferent) aangewezen geneesmiddel medisch niet verantwoord is, is mede afhankelijk van de voorschrijf- en behandelrichtlijnen van de beroepsgroepen. Het zal niet snel zo zijn dat behandeling met een door de zorgverzekeraar aangewezen geneesmiddel medisch gezien niet verantwoord is omdat de patiënt immers altijd een geneesmiddel krijgt met de werkzame stof die door de arts is voorgeschreven. Alle betrokken partijen zijn zich er echter van bewust dat er ook uitzonderingen bestaan.
Voorschrijvers en zorgverzekeraars enerzijds en apotheekhoudenden en zorgverzekeraars anderzijds kunnen afspraken met elkaar maken over de wijze waarop hiermee wordt omgegaan. Ik beschik niet over de gevraagde informatie met betrekking tot het aantal gevallen waarin niet het geneesmiddel wordt verstrekt dat de dokter met «MN» (medische noodzaak) op het recept heeft aangegeven.
Ik merk ook nog graag het volgende op. Er zijn specifieke toezichthouders ingesteld die toezicht houden op de uitvoering van de Zorgverzekeringswet door zorgverzekeraars en waar patiënten met hun klachten terecht kunnen, zoals de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ). Van de 1188 klachten over verzekerde prestaties die in 2011 bij de SKGZ zijn ingediend hadden 70 klachten betrekking op geneesmiddelen. Van de 271 geschillen over de verzekerde prestaties in 2011 gingen 17 geschillen over geneesmiddelen (zie het Jaarverslag 2011 van de SKGZ). In totaal zijn er in 2011 60 geschillen gegrond verklaard.
Het preferentiebeleid van de verzekeraar vormde in de bemiddelingsfase een aantal malen aanleiding tot een klacht. Geschillen over dit onderwerp waren er echter niet of nauwelijks.
In recente jaren zijn hierover slechts twee bindende adviezen uitgebracht (2010.00540 en 2008.01217). In beide gevallen werd het verzoek afgewezen.
Is het waar dat apothekers gemiddeld wel 20 uur per week bezig zijn om het preferentiebeleid uit te leggen aan patiënten? Wat vindt u daarvan?
Ik kan dit niet beoordelen. Nu het preferentiebeleid al meer dan 5 jaar wordt gevoerd, is het merendeel van de patiënten inmiddels hiervan op de hoogte en hoeft het steeds minder te worden uitgelegd. Temeer omdat er veel chronische gebruikers zijn die niet elke keer opnieuw uitleg nodig hebben. Daarnaast halen zorgverzekeraars een aantal geneesmiddelen uit het preferentiebeleid en loopt de duur van de preferente periodes inmiddels in sommige gevallen op tot 2 jaar.
Is het niet beter te komen tot één landelijk uniform beleid van alle zorgverzekeraars inzake het preferentiebeleid om de belasting die patiënten en apothekers ondervinden tegen te gaan? Zo ja, welke stappen gaat u hierin ondernemen? Zo neen, waarom niet?
Met beide voorstellen ben ik het niet eens, enerzijds omdat de huidige belasting voor patiënten en apothekers zal afnemen en anderzijds omdat de voorstellen zullen leiden tot minder dynamiek en lagere opbrengsten. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Wat vindt u van het idee om de vergoeding van alle geneesmiddelen, waarvan het patent verlopen is, bijvoorbeeld met een vast percentage te verlagen, zodat het preferentiebeleid overbodig wordt, en tot een uniform systeem wordt gekomen, waarbij voor generieke medicijnen een redelijke prijs wordt betaald?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid in het kader van de transparantie het nog steeds bestaande systeem van kortingen en bonussen bij apothekers af te schaffen, zodat volstrekt duidelijk wordt welke inkomsten apothekers genieten? Zo neen, waarom niet?
Nee, enerzijds omdat in artikel 94, vierde lid, van de (gewijzigde) Europese richtlijn 2001/83/EG is bepaald dat lidstaten geen afbreuk mogen doen aan bestaande maatregelen of handelspraktijken inzake prijzen, marges en kortingen (zie hiervoor ook de nota naar aanleiding van het verslag Vaststelling Geneesmiddelenwet, Kamerstukken, 2005–2006, 29 359, nr.12). Anderzijds omdat het afschaffen van alle kortingen en bonussen er toe zou leiden dat apotheekhoudenden geen prikkel meer zouden hebben om doelmatig in te kopen en zorgverzekeraars deze inkoopvoordelen niet meer zouden kunnen afromen om deze ten gunste te laten komen aan hun verzekerden. De wettelijke clawback (het afromen van kortingen en bonussen) is met de invoering van vrije tarieven voor apothekers per 1-1-2012 komen te vervallen. In contracten tussen zorgverzekeraars en apotheekhoudenden komen clawback-bepalingen nog wel voor. De dynamiek van de onderhandelingen tussen apotheekhoudenden en zorgverzekeraars moet in de toekomst uitwijzen of en in welke mate dit instrument zal worden toegepast.
Een nieuwe, eenvoudige Cito-toets voor leerlingen met taal- een rekenproblemen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er eenvoudigere Cito-toetsen worden gemaakt voor potentiële vmbo-ers?1
Ja.
Welke precieze analyse ligt er onder de beschreven aanname dat het noodzakelijk is om een aparte, eenvoudigere Cito-eindtoets basisonderwijs aan te gaan bieden vanaf 2013 voor een grotere groep leerlingen met leerproblemen?
De Eindtoets Basisonderwijs is een product van Cito. Veel scholen kiezen ervoor om deze eindtoets af te nemen bij de leerlingen van groep 8. De keuze om de Eindtoets aan te passen is dus aan Cito en het is niet aan mij om daar een oordeel over te vellen. Wel is er een wetsvoorstel in behandeling bij de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2011–12, 33 157) dat onder meer beoogt de invoering van een centrale eindtoets voor taal en rekenen te regelen. Die toets zal, als het wetsvoorstel wordt aanvaard, geconstrueerd worden door Cito onder de verantwoordelijkheid van het College voor examens en zal sterk geënt zijn op de bestaande Eindtoets Basisonderwijs. De beantwoording van de gestelde vragen vindt plaats tegen deze achtergrond.
Al geruime tijd (sinds 2004) bestaat de Eindtoets Basisonderwijs uit twee versies: de reguliere toets (vanaf volgend jaar de Eindtoets Basis) en de zogeheten Niveautoets (vanaf volgend jaar de Eindtoets Niveau). Deze laatste toets maakt maatwerk mogelijk, omdat hij aansluit bij de kennis en vaardigheden van leerlingen die volgens het advies van de basisschool zullen uitstromen naar de meer praktisch georiënteerde leerwegen van het vmbo. De vragen van de Niveautoets overlappen deels (ongeveer 25%) met de vragen van reguliere toets, maar zijn voor een belangrijk deel ook eenvoudiger. Daardoor houden de leerlingen tijdens het maken van de toets hun zelfvertrouwen vast en blijven ze gemotiveerd. Zodoende wordt het uiteindelijke toetsresultaat betrouwbaarder.
Er zijn twee wijzigingen die Cito nu doorvoert. De eerste is dat de Eindtoets Niveau op papier beschikbaar komt, terwijl deze eerst alleen digitaal kon worden afgenomen. Daarnaast geeft Cito specifieker aan voor welke leerlingen deze Eindtoets Niveau geschikt is.
Overigens is ook in het bovengenoemde wetsvoorstel ruimte gemaakt voor toetsen op verschillende niveaus. De aanpassingen die Cito nu doet zijn in lijn met dit wetsvoorstel.
Hoe kijkt u aan tegen de zorg dat deze preselectie over het niveau van de af te nemen toets ook kan bijdragen aan onderadvisering van leerlingen die wellicht een hoger niveau aankunnen?
De Eindtoets Basisonderwijs en Eindtoets Niveau worden, ook nu al, zo geconstrueerd dat kennis en vaardigheden van leerlingen op dezelfde schaal worden gescoord. Dat betekent dat de resultaten van dezelfde leerling op beide toetsen dezelfde score en dus hetzelfde schooladvies opleveren. Dit met dien verstande dat de score van een leerling die een veel te moeilijke of een veel te makkelijke versie van de toets maakt, niet betrouwbaar is.
Vanwege deze toetsconstructie is er geen sprake van preselectie of mogelijke onderadvisering, maar van toetsing op maat, waarbij de school en de groepsleraar op basis van hun kennis en inzicht over de leerling een keuze kunnen maken welke toets het beste bij de leerling en zijn of haar verwachte uitstroomperspectief past. Dat uitstroomperspectief, waarin het advies van de basisschool een belangrijke rol speelt, is gebaseerd op (toets)gegevens en observaties van de leerlingen gedurende de hele basisschoolperiode en wordt in verreweg de meeste de gevallen bevestigd door de Eindtoets. Als dat niet zo is en de score wijkt sterk af van de verwachting van de school en de leerling, is er de mogelijkheid dat de leerlingen de toets herkanst. De belangrijkste afwegingen bij de advisering ligt dus bij de basisschool, die de leerling kent en een professionele inschatting maakt van zijn of haar niveau en welk vervolgonderwijs daarbij past. De resultaten op een eindtoets vormen het tweede, objectieve gegeven dat het basisschooladvies ondersteunt.
Hoe beoordeelt u deze zorg met betrekking tot de risico’s voor leerlingen en scholen als op grond van een eenvoudige toets sprake is van mogelijk te hoog eindadvies voor het voortgezet onderwijs?
Het antwoord op de voorgaande vraagt geldt eveneens voor mogelijke overadvisering: deelname aan de Eindtoets Niveau leidt tot hetzelfde advies als deelname aan de Eindtoets Basis. Bovendien bevestigt in de meeste gevallen het resultaat op de Eindtoets het advies van de basisschool.
Op welke wijze is de manier van begeleiding van leerlingen met leerproblemen onderdeel geweest van de zoektocht naar verbeterpunten voor het afnemen van een Cito-eindtoets?
Ik begrijp van Cito dat dit geen overweging is geweest bij de toetsconstructie. Een toets als de Eindtoets Basisonderwijs brengt de leervorderingen van leerlingen in beeld en doet dat los van het onderwijsleerproces dat een individuele leerling heeft gevolgd. Binnen dat proces is er natuurlijk aandacht voor verschillende onderwijsbehoeften van leerlingen (bijvoorbeeld in de vorm van verlengde instructie, of meer uitleg of juist een extra, uitdagende opdracht), maar de eindtoets is niet geconstrueerd om de effectiviteit van die aandacht vast te stellen.
Deelt u de mening dat het nadrukkelijk onderscheid tussen de Eindtoets Basis en de Eindtoets Niveau mogelijk een stigmatiserend effect kan hebben op leerlingen?
Aanvullend op het antwoord op vraag 2 hierboven, ben ik van mening dat eerder het omgekeerde het geval is. Waar in het verleden sommige leerlingen werden uitgesloten van de Eindtoets, doen ze nu mee met hun klasgenoten. In dezelfde periode en gewoon in het klaslokaal maken ze de voor hen meest geschikte versie van de toets.
Worden leraren extra geïnstrueerd of begeleid rondom het werken met twee niveaus voor de Cito-eindtoets en de beoordeling van de resultaten, zeker gezien hun selecterende rol richting de leerlingen over het niveau van de toets die zij kunnen maken?
Zoals hiervoor is aangegeven is een belangrijke functie van de Eindtoets Basisonderwijs dat het resultaat op de toets leidt tot een advies voor het vervolgonderwijs, dat de groepsleraar en de school benutten als het tweede gegeven naast het basisschooladvies. Scholen hebben daar al jarenlange professionele ervaring mee, ook in het werken met een eindtoets met twee niveaus. Daardoor is extra instructie of begeleiding niet nodig: leraren zijn gewend om de resultaten van de toets te interpreteren en ze worden daarbij ondersteund door materiaal van Cito.
Kunt u aangeven hoe het overleg over deze nieuwe werkwijze rond de Cito-toets vooraf vorm heeft gekregen tussen Cito, uw ministerie en de betrokken onderwijskoepels?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is de Eindtoets Basisonderwijs een product van Cito en is Cito daarvoor ook verantwoordelijk. Tussen Cito en het departement is regelmatig overleg, ook in het perspectief van het hiervoor genoemde wetsvoorstel. Wel constateer ik dat de PO-Raad positief is over het feit dat er voor specifieke groepen leerlingen toetsen op maat beschikbaar zijn.
De gevolgen van het preferentiebeleid medicatie |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de TV-uitzending over het preferentiebeleid geneesmiddelen?1
Ja, ik heb kennis genomen van de TV-uitzending.
Deelt u de mening dat het preferentiebeleid aanwijsbare voordelen heeft voor de consument/patiënt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke? Kunt u aangeven tot welke besparingen het preferentiebeleid heeft geleid in de afgelopen jaren, en hoeveel dat omgerekend betekent voor de premie ziektekostenverzekering per persoon per jaar?
Ja, het preferentiebeleid heeft aanwijsbare voordelen voor de consument/patiënt. De lagere prijzen hebben geleid tot substantieel lagere zorgpremies. Daarnaast belasten niet alle zorgverzekeraars het eigen risico van de patiënt met de uitgaven voor preferente geneesmiddelen, waardoor de betreffende verzekerden een direct voordeel hebben.
Door de aangepaste duur van de preferente periode (tot 2 jaar) hoeven patiënten in beginsel tegenwoordig minder van geneesmiddel te wisselen.
Tot welke besparingen het preferentiebeleid precies heeft geleid is lastig aan te geven omdat de (bruto-)prijzen voor geneesmiddelen ook door andere beleidsmaatregelen worden beïnvloed. Volgens Zorgverzekeraars Nederland (met als bron Informatiecentrum Vektis) hebben de zorgverzekeraars door het toepassen van preferentiebeleid voor genees-middelen in de periode van 2008 tot en met 2010 de maatschappij € 1,115 miljard bespaard. De opbrengst van het preferentiebeleid loopt op. Enerzijds omdat er in de loop der jaren meer geneesmiddelen onder het preferentiebeleid zijn gebracht en anderzijds omdat de afzet van die geneesmiddelen (het volume) is toegenomen, nam ook het effect van het preferentiebeleid toe. Vektis verwacht dat de totale besparing van het preferentiebeleid oploopt tot jaarlijks € 600 miljoen vanaf 2012. Uitgaande van 7 miljoen huishoudens zou dit een € 85,- minder hoge zorgpremie betekenen per huishouden, voor zover de lagere kosten niet zijn aangewend om het eigen risico van de gebruikers van preferente geneesmiddelen te ontlasten. Per persoon komt dit neer op een bedrag van circa € 35,- per jaar.
Bent u van mening dat het preferentiebeleid leidt tot «grote risico’s voor de volksgezondheid», zoals in de uitzending wordt gesuggereerd? Zo ja, welke?
Omdat het preferentiebeleid slechts is toegestaan voor geneesmiddelen met dezelfde werkzame stof, ligt het niet voor de hand dat het preferentiebeleid leidt tot grote risico’s voor de volksgezondheid. De patiënt krijgt immers altijd een geneesmiddel met de werkzame stof die is voorgeschreven. Daarnaast geldt dat als de behandelend arts van oordeel is dat behandeling met een preferent geneesmiddel medisch gezien niet verantwoord is, dat dan ook een door hem voorgeschreven, niet preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof wordt vergoed.
Bent u van mening dat het preferentiebeleid betekent dat «patiënten worden gekleineerd door verzekeraars», zoals in de uitzending wordt aangegeven?
De verzekeraar heeft de taak om de beste zorg te leveren tegen de scherpste prijs. Het preferentiebeleid is een middel daartoe en in het belang van een betaalbare zorg van goede kwaliteit. Er zijn specifieke toezichthouders zijn ingesteld die toezicht houden op de uitvoering van de Zorgverzekeringswet door zorgverzekeraars en waar patiënten met hun klachten terecht kunnen, zoals de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ).
Met klachten over medicatie en bijwerkingen kunnen patiënten terecht bij hun behandelend arts en bij hun apotheekhoudenden. Daarnaast kunnen meldingen over bijwerkingen worden gedaan bij de Stichting Lareb door artsen, apotheekhoudenden en sinds enige tijd ook door geneesmiddelen-gebruikers via internet op www.meldpuntbijwerkingen.nl. In 2011 zijn er 11 420 meldingen over bijwerkingen (inclusief meldingen over vaccins) binnengekomen bij Lareb. Dit betreffen dus geen klachten over het preferentiebeleid maar over bijwerkingen van geneesmiddelen.
Van de 1 188 klachten over verzekerde prestaties die in 2011 bij de SKGZ zijn ingediend hadden 70 klachten betrekking op geneesmiddelen. Van de 271 geschillen over de verzekerden prestaties in 2011 gingen 17 geschillen over geneesmiddelen (zie het Jaarverslag 2011 van de SKGZ). In totaal zijn er in 2011 60 geschillen gegrond verklaard.
Vindt u de manier waarop patiënten nu worden geïnformeerd over medicatie door de apotheker en zorgverzekeraar patiëntvriendelijk? Zo nee, hoe kan dit beter?
Zie antwoord vraag 4.
Waar kan een patiënt met klachten over een medicatie en bijwerkingen momenteel terecht? Wilt u tevens aangeven hoeveel officiële klachten er zijn binnengekomen, en hoeveel hiervan gegrond zijn verklaard?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat de verzekeraar bepaalt welk geneesmiddel een patiënt krijgt, of deelt u de mening dat de arts bepaalt welk geneesmiddel iemand krijgt, en de verzekeraar er via het preferentiebeleid alleen voor zorgt dat het goedkoopste middel uit een groep van exact dezelfde geneesmiddelen wordt gegeven?
Ik deel de mening dat de behandelende arts vanuit zijn verantwoordelijk-heid bepaalt welk geneesmiddelen iemand nodig heeft en krijgt. De zorgverzekeraar kan de aanspraak op het geneesmiddel en dus de vergoeding daarvan, per werkzame stof, nader preciseren tot een aangewezen preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof. Als behandeling met een preferent geneesmiddel medisch niet verantwoord is dan heeft de verzekerde ook aanspraak, als de arts dit noodzakelijk vindt, op een niet preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof.
Bent u van mening dat het vertellen dat bijvoorbeeld Atorvastatine en Lipitor precies dezelfde stoffen bevatten, maar dat gekozen wordt voor het goedkoopste middel om kosten in de zorg te besparen, dermate ingewikkeld is dat een apotheker daar een zware extra taak aan heeft?
De apotheker zal in dialoog met de patiënt moeten toelichten dat dit een maatregel is waarbij deze medicijnen dezelfde werkzame stoffen bevatten, maar in het kader van de kostenbeheersing mensen een ander middel naar huis kunnen krijgen. Dit kan enige tijd vergen. Nu het preferentiebeleid al meer dan 5 jaar wordt gevoerd, is het merendeel van de patiënten inmiddels hiervan op de hoogte en hoeft het steeds minder te worden uitgelegd. Temeer omdat er veel chronische gebruikers zijn die niet elke keer opnieuw uitleg nodig hebben.
Welke alternatieven zijn er voor het preferentiebeleid, waarbij eenzelfde besparing wordt bereikt?
Zoals in antwoord 2 al is aangegeven zijn de opbrengsten van beleids-maatregelen die tegelijkertijd van kracht zijn, lastig te onderscheiden. Daarbij komt dat beleidsmaatregelen elkaar kunnen versterken of verzwakken en dat deze afhankelijk zijn van moeilijk in te schatten gedragseffecten. Wel kunnen we constateren dat het preferentiebeleid een ongekend bedrag heeft bespaard op de farmaceutische zorg zonder de kwaliteit aan te tasten. Ik kan geen andere maatregel bedenken met dezelfde financiële opbrengsten, met behoud van de kwaliteit en toegankelijkheid.
Welke andere mogelijkheden zijn er om te besparen op de kosten van geneesmiddelen, zonder dat er sprake is van een verschuiving van de kosten naar de patiënten /consumenten?
Mogelijkheden om te besparen vallen globaal uiteen in maatregelen, afspraken en beleid die zijn gericht op:
In Nederland is er sprake van een combinatie van maatregelen en beleid ten aanzien van al deze punten. Of er sprake is van een verschuiving van de kosten naar de patiënten is afhankelijk van de maatregel die je kiest. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Is het waar dat het Centraal Planbureau (CPB) voor herberekening van het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) kiest voor een opbrengst van € 0,03 miljard, en dat dit het bedrag is dat het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) heeft berekend als meest negatieve uitkomst? Is het waar dat het CPB daarbij ook geen rekening heeft gehouden met de verschuiving van de dure reumageneesmiddelen naar het ziekenhuis? Is het waar dat het CVZ uitsluitend de opbrengst van de eigen betaling berekend heeft, en niet heeft berekend wat de minderkosten zijn bij een veranderd voorschrijf- en gebruiksgedrag? Kan een schatting worden gegeven van de besparing als daarmee wel rekening wordt gehouden?
Nee. Het CPB heeft aangeven zich te vinden in de berekening van het CVZ en hanteert eenzelfde opbrengst als het CVZ in Keuzes in Kaart (KIK) 2013–2017. Daar staat aangegeven: «Het CVZ heeft een opbrengstberekening gemaakt van een eventuele herberekening van het geneesmiddelen vergoeding systeem (GVS). In de brief van 6 september 2010 gaat de minister daar op in. Zij concludeert dat de opbrengst van een herberekening van het GVS per saldo ten hoogste € 28 miljoen zou bedragen en dat, afhankelijk van het prijsgedrag van fabrikanten, er een risico is dat herberekening zelfs tot hogere uitgaven leidt. Het CPB rekent met eenzelfde opbrengst». In de bijlage van de brief aan de Tweede Kamer van 6 september 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 XVI, nr. 164) is precies aangegeven hoe de berekening is gemaakt en welke uitgangspunten daarbij zijn gebruikt. Daaruit blijkt dat het CVZ rekening heeft gehouden met de overheveling van dure reumageneesmiddelen.
Ik kan geen goede schatting geven van een besparing van een veranderd voorschrijf- en gebruiksgedrag gezien de, ook door het CPB gecon-stateerde, onzekerheid ten aanzien van de gedragseffecten en de samenhang met reeds ingezet beleid ten aanzien van doelmatig voorschrijven.
Nieuwe regels voor orgaandonatie in Denemarken |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Deense minister: strengere regels orgaandonatie nodig»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de gebeurtenis in Denemarken?
Het lijkt erop dat er een verkeerde diagnose is gesteld door de behandelend arts, waardoor de familie onnodig is benaderd met het verzoek om toestemming te geven voor orgaandonatie.
Kunt u aangeven wat op dit moment de verschillen zijn tussen het Deense en het Nederlandse systeem van orgaandonatie?
In Denemarken mag al toestemming worden gevraagd voordat de dood is vastgesteld, in Nederland mag pas om toestemming worden gevraagd nadat de dood is vastgesteld.
Kunt u aangeven welke verschillen er nog overblijven tussen beide systemen, indien het voorstel tot wijziging van de Wet op de orgaandonatie (32 711), dat binnenkort door de Kamer wordt behandeld, wordt doorgevoerd?
Het hierboven genoemde verschil blijft bestaan, toestemming mag pas worden gevraagd als de dood is vastgesteld. In het algemeen kun je zeggen dat het wetsvoorstel beoogt om, nadat door de behandelend arts de diagnose is gesteld dat de patiënt binnen afzienbare tijd zal overlijden, de mogelijkheid tot orgaandonatie ook open te houden in die gevallen dat door de betrokkene niet zelf toestemming is gegeven voor orgaandonatie.
Zou een casus – zoals beschreven in het artikel – in Nederland kunnen voorkomen onder het huidige systeem dan wel onder het systeem dat beoogd wordt met de wetswijziging? Overweegt u het wetsvoorstel hierop aan te passen? Zo ja, welke wijzigingen overweegt u? Zo nee, waarom niet?
Antwoord Het stellen van een onjuiste diagnose is met geen enkele wet te voorkomen, geneeskunde blijft mensenwerk. Zowel onder de huidige wet als onder de voorgestelde wijziging is het vragen van toestemming voor orgaandonatie pas toegestaan na overlijden.
Vindt u dat in de huidige Nederlandse Wet op de orgaandonatie de procedure rondom het gesprek met de familie over orgaandonatie zorgvuldig genoeg is omschreven? Wanneer dient dit gesprek met de familie volgens u plaats te vinden?
Ik vind het belangrijk dat pas met de familie over orgaandonatie gesproken wordt als vaststaat dat de patiënt binnen afzienbare tijd zal komen te overlijden en dat pas toestemming wordt gevraagd nadat de dood is vastgesteld. De voorgestelde wetswijziging geeft, beter dan in de huidige wet het geval is, duidelijk de bevoegdheden aan die horen bij de verschillende momenten die voorafgaan aan een eventuele donatieprocedure.
Is het in het huidige Nederlandse systeem van orgaandonatie mogelijk al op zoek te gaan naar de juiste orgaanontvanger, voordat een patiënt hersendood is? Is hierbij een verschil tussen patiënten die zich hebben laten registreren als orgaandonor, patiënten die de keuze overlaten aan nabestaanden, patiënten die zich niet hebben laten registreren en patiënten die hebben aangegeven geen orgaandonor te willen zijn?
Ja, dat is mogelijk, de arts is op grond van artikel 18, eerste lid van de Wet op de orgaandonatie verplicht om het vermoedelijk beschikbaar komen van organen onmiddellijk te melden bij het orgaancentrum. Hij doet dat nadat hij heeft vastgesteld dat de patiënt binnen afzienbare tijd zal overlijden. Het orgaancentrum kan op basis van de melding gaan bepalen aan welke patiënten op de wachtlijst de organen, die mogelijk beschikbaar komen, moeten worden toegewezen. Van patiënten die hebben aangegeven geen orgaandonor te willen zijn wordt natuurlijk geen melding bij het orgaancentrum gedaan. Zij hebben immers vastgelegd geen donor te willen zijn.
Verandert het antwoord op vraag 7 wanneer de beoogde wijziging van de Wet op orgaandonatie doorgang vindt?
Nee.
Welke nieuwe regels wil de Deense minister van Gezondheid exact nemen om het Deense systeem van orgaandonatie aan te passen?
De Deense minister van Gezondheid is van plan om een protocol te laten opstellen over het moment waarop wordt gestopt met machinale ondersteuning van de vitale lichaamsfuncties.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Deense collega om informatie in te winnen over deze casus, ten behoeve van het beantwoorden van voorgaande vragen en het informeren van de Kamer over deze relevante gebeurtenis?
Ja, voor de beantwoording van de vragen heb ik contact gezocht met het Deense ministerie van Gezondheid. Bovenstaande antwoorden zijn opgesteld aan de hand van de informatie die ik uit Denemarken ontving.
De olieramp op Sint Eustatius |
|
Henk van Gerven |
|
Joop Atsma (CDA) |
|
Welke milieu- en veiligheidsvoorschriften gelden voor de inrichting van NuStar Statia Terminals Docking facilities, die tonnen olie lekte die nu in de Oranjebaai van Sint Eustatius voor een milieu- en natuurramp zorgen? Hoe gaat u voorkomen dat unieke en kwetsbare natuur wordt bedreigd en vernietigd? Bent u bereid alles in het werk te stellen om vernietiging van koraalriffen te voorkomen?1
Tijdens het incident is een beperkte hoeveelheid olie in het mariene milieu terechtgekomen. NuStar is direkt begonnen de olie op te ruimen. Een groot deel van de olie is verdampt en opgelost. Op de kust van Saba zijn verspreid kleine deeltjes olierestanten aangespoeld. De verwachting is dat dit geen negatieve gevolgen heeft voor het ecosysteem. Op dit moment wordt er onderzoek gedaan naar de oorzaak van het incident.
De gevolgen van de maritieme operaties van NuStar worden gereguleerd op grond van de Wet maritiem beheer BES (Wmb BES) en de eilandelijke hinderverordening Sint Eustatius 1993. De Wmb BES valt onder mijn bevoegdheid. Bij het eilandbestuur is een vergunning op grond van de hinderverordening aangevraagd. Naar verwachting wordt deze vergunning in het voorjaar van 2013 afgegeven, mits aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan. Ik ondersteun het eilandbestuur bij het tot stand komen van deze vergunning.
I&M investeert in de uitbreiding van oliebestrijdingsmateriaal in de regio.
Wie draait op voor de kosten van schoonmaak en herstel van natuur en culturele waarde van het gebied? Wie draait op voor de kosten van extra inzet van personeel van Rijkswaterstaat? Hoeveel gaat NuStar daaraan bijdragen?
De veroorzaker van de olieverontreiniging (NuStar) is aansprakelijk gesteld voor alle gemaakte kosten alsmede voor het herstel van de opgetreden schade.
Deelt u de mening dat het heel onlogisch is om een dergelijke faciliteit voor olieopslag in een zo unieke en kwetsbare natuurlijke omgeving in te richten? Zou dit bedrijf op basis van de huidige regels een vergunning hebben gekregen?
De bestaande inrichting is sinds 1975 in het gebied gevestigd. Sinds de onderneming is overgenomen door NuStar, heeft het bedrijf geïnvesteerd in diverse milieuvoorzieningen. Op basis van vigerend beleid en richtlijnen is een maritieme vergunning verleend (zie vraag 1). Verder is het mijn verwachting dat de aangevraagde activiteiten op grond van de hinderverordening eveneens vergunbaar zullen zijn.
Wie verzorgt toezicht en handhaving op de inrichting en hoe vaak heeft die dit afgelopen twee jaar plaatsgevonden?
Ik verzorg toezicht en handhaving op de regels van de Wmb BES. Het eilandbestuur is verantwoordelijk voor het toezicht op de vergunning op grond van de hinderverordening. Vanaf 10-10-2010 zijn er door Rijkswaterstaat meerdere controles uitgevoerd op grond van de Wmb BES, waaronder twee inspecties op locatie. Hierdoor is er zicht op de bedrijfsvoering van NuStar en de bijbehorende risico’s. De resultaten van de controles en inspectie hebben bijgedragen aan de totstandkoming van de vergunning.
Welke middelen staan u ter beschikking om de olieopslag van NuStar te verplaatsen?
Deze vraag valt buiten de reikwijdte van mijn bevoegdheid en is een autonome bevoegdheid van het bestuurscollege van Sint Eustatius.
Aanhoudende problemen met de opslag en opvang van (in beslaggenomen) dieren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat 2100 dieren dreigen te verhongeren omdat de noodlijdende Stichting Nederlandse Opvang voor Papegaaien (NOP) geen geld meer heeft om de dieren te voeden?1
Ik vind het spijtig dat dit opvangcentrum in deze problemen terecht is gekomen. Ik hoop in het belang van de dieren en de medewerkers en vrijwilligers van de NOP dat het lukt de problemen op een goede manier op te lossen.
Hoe beoordeelt u de nieuwe ophef over de NOP in het licht van eerdere misstanden, waaronder illegale handel, verduistering van geld, en verwaarlozing van dieren?2 3 4 5 6
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven waarom u voor de opvang van inbeslaggenomen dieren een contract bent aangegaan met deze klaarblijkelijk al langer noodlijdende organisatie, terwijl u heeft aangegeven dat alle contractpartners op financiële en economische draagkracht worden getoetst?7 8
In het kader van de aanbesteding wordt ook gekeken naar de financiële en economische draagkracht van de opslaghouder. Bij de beoordeling van de inschrijving van de NOP zijn destijds geen feiten aan het licht gekomen op grond waarvan had moeten worden getwijfeld aan de financiële draagkracht van de NOP.
Is het waar dat het u het contract met de NOP inmiddels heeft opgezegd? Zo ja, kunt u aangeven wat de specifieke aanleiding was om dit contract op te zeggen, gezien het feit dat u de eerdere, aanhoudende kritiek op de NOP hierover in de wind heeft geslagen? Zo nee, bent u bereid dit contract alsnog op te zeggen?
Het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) heeft deze zomer alle contracten met de NOP beëindigd. Er werd niet meer voldaan aan de administratieve eisen, die gesteld worden aan opslaghouders. Bovendien was er gerede twijfel of deze opslaghouder kon blijven voldoen aan de gestelde welzijnseisen. Omdat er bovendien geen zekerheid was of de vastgestelde omissies op korte termijn konden worden opgelost is besloten de contracten op te zeggen.
Kunt u aangeven hoeveel van de dieren die momenteel in de NOP opgevangen worden daar geplaatst zijn door Dienst Regelingen?
Er zijn op dit moment geen dieren meer in opdracht van Dienst Regelingen bij de NOP geplaatst.
Krijgt de NOP nog steeds geld voor deze geplaatste dieren, aangezien in het contract was afgesproken dat de opvang per dier en per dag betaald zou worden? Zo ja, hoe is het mogelijk dat de NOP geen geld heeft om de dieren in het park te voeden, terwijl de directie inkomsten ontvangt voor de opvang van (een deel van) de dieren? Zo nee, deelt u de mening dat u verantwoordelijk bent voor het welzijn van deze dieren en dat u – door het opheffen van het contract zonder een passende oplossing te bieden – 2100 vogels aan hun lot overlaat?8
De dieren die nu nog verblijven bij de NOP zijn niet in opdracht van EL&I bij de NOP geplaatst en derhalve de verantwoordelijkheid van de NOP zelf. Dierentuinen, opvangcentra en asielen worden, behoudens afspraken met de overheid in het kader van de opslag of de bewaarplicht voor gevonden dieren, niet gefinancierd door de overheid. Mocht het welzijn van dieren in het geding komen dan kan ik hiertegen optreden.
Deelt u de mening dat er inmiddels ruim voldoende bewijs is dat de NOP geen geschikte opvangplek is en dat er dus zo snel mogelijk een deugdelijke, alternatieve opvangplek moet komen voor alle dieren die in de NOP gehuisvest worden? Zo ja, op welke termijn en wijze gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
De NOP is vanwege de hiervoor genoemde tekortkomingen op dit moment geen geschikte locatie meer voor het onderbrengen van dieren die door de overheid in beslag of in bewaring zijn genomen. Er worden dan ook geen dieren meer ondergebracht bij de NOP door EL&I.
Indien het welzijn van dieren wordt geschaad dan kan ik via bestuursrechtelijke maatregelen optreden ter bescherming van deze dieren. Ik heb op dit moment geen aanleiding voor een dergelijk ingrijpen bij de NOP.
Hoe beoordeelt u de tragische gang van zaken aangaande uw samenwerking met de NOP in het licht van de bestaande aanbestedingsprocedure die er op gericht is zo goedkoop mogelijk opvang te kunnen aanbesteden, zonder een deugdelijk landelijk beleid voor de opvang van dieren?
Alleen die locaties die kunnen voldoen aan de door mij geëiste dierenwelzijnsvoorschriften kunnen meedoen aan de aanbesteding voor de opslag van dieren. Van deze vooraf gestelde minimale eisen wijk ik niet af ten behoeve van een goedkopere locatie.
Het feit dat dit opvangcentrum in opspraak is geraakt, is uiterst bedroevend. Er zijn echter een groot aantal opvangadressen in Nederland die wel voldoen aan de eisen en waarmee ik al jaren op een goede manier samenwerk in het kader van de opslag van dieren.
Kunt u bevestigen dat de (financiële) problemen waar dierenopvangcentra en -asielen mee kampen de afgelopen tijd niet zijn afgenomen en zelfs groter zijn geworden? Zo ja, wat gaat u hieraan doen en kunt u uitleggen hoe u het zover heeft laten komen terwijl de Kamer u via twee moties van het lid Ouwehand in de eerste helft van 2011 heeft verzocht om de problematiek van opvang voor gezelschapsdieren aan te pakken en de opslag van inbeslaggenomen dieren te verbeteren? Zo nee, hoe kan het dat u geen zicht heeft op het functioneren van de opvang en opslag van dieren in Nederland?9 10
Ik kan dit signaal niet bevestigen. Uit mijn contacten met opslaghouders blijkt een dergelijke trend niet. Zoals ik heb aangegeven in antwoord op uw vragen van 22 mei 2012 (TK, 2011–2012, Aanhangsel van de handelingen nr. 2997) heb ik geen zicht op de financiële situatie van alle asielen en opvangcentra. Zoals ik heb aangegeven in de reactie op uw motie (TK, 2011–2012, 28 286, nr. 540), zet ik mij vooral in voor het voorkomen van het ontstaan van zwerfdieren en dieren die opvang behoeven zoals bijvoorbeeld via de identificatie en registratieplicht voor honden en de verplichte voorlichting aan kopers, zoals opgenomen in het Ontwerpbesluit gezelschapsdieren teneinde het aantal ondoordachte aankopen te verminderen.
Het verdwijnen van de Beneluxtrein en het ontbreken van een alternatieve snelle verbinding voor West Brabant |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat de intercity Amsterdam–Brussel vanaf december wordt vervangen door de Fyra, deze trein fors duurder wordt, niet stopt in West-Brabant en dat deze Fyra bovendien in de eerste periode slechts 1x per 2 uur gaat rijden in plaats van elk uur zoals de huidige Beneluxtrein?1
Zoals mijn voorgangers aan de Kamer hebben gemeld is de Beneluxtrein met ingang van 9 december 2012 vervallen.2 Het klopt dat NS en NMBS per 9 december zijn gestart met een Fyra-dienst Amsterdam–Brussel die gemiddeld genomen duurder is, niet stopt in West-Brabant en gedurende de ingroeiperiode met een lagere frequentie zal gaan rijden. Daarom heb ik mij tot het uiterste ingespannen voor een directe en snelle treinverbinding tussen België en Noord-Brabant. Zoals gemeld in mijn brief van 3 december 2012 (Kamerstuk 22 026, nr. 371), ben ik er inmiddels in geslaagd om een zeer snelle treinverbinding Breda–Antwerpen af te spreken met NMBS en NS. Deze verbinding zal starten in april 2013 en zal geen toeslag en geen reserveringsplicht kennen.
Kunt u aangeven hoeveel zitplaatscapaciteit er per dag wordt geboden tussen Rotterdam en Antwerpen tot 9 december en vanaf 9 december?
NS Hispeed en NMBS hebben 9 december 2012 de Fyra-dienst Amsterdam–Brussel gestart met een frequentie van 10 treinen per dag. De V250-hogesnelheidstrein heeft 542 zitplekken en wanneer deze 10x per dag in beide richtingen rijdt, bedraagt de geboden zitplaatscapaciteit 10.840 plekken. De huidige Beneluxtrein heeft gemiddeld 512 zitplekken en indien deze trein in uurdienst rijdt, dan bedraagt de capaciteit 16.384 zitplekken per dag. Uiteindelijk zal ook de Fyra Amsterdam–Brussel in uurdienst in beide richtingen gaan rijden, waardoor er in totaal 17.344 zitplekken zullen zijn.
Waarom geldt uw toezegging niet meer dat de Beneluxtrein zou blijven rijden totdat de Fyra 16 keer per dag (elk uur) tussen Amsterdam en Brussel zou rijden?2
Zoals ook gemeld in de brief van 30 oktober 2012 (Kamerstuk 22 026, nr. 368) is het logistiek niet mogelijk om de Fyra Amsterdam–Brussel en de Beneluxtrein gelijktijdig naast elkaar uit te voeren.
Welke acties onderneemt u om ook vanaf 9 december een intercity West-Brabant–Antwerpen te behouden? Deelt u de mening dat het onacceptabel is wanneer de reizigers uit deze regio twee maanden of zelfs langer zijn aangewezen op de stoptrein Roosendaal–Antwerpen?
Zie mijn beantwoording van vraag 1.
Deelt u de mening dat voor de reizigers uit Zeeland en West-Brabant een intercity Antwerpen–Roosendaal–Breda inpasbaar is in de dienstregeling aangezien deze niet de drukke trajecten rond Amsterdam, Rotterdam en Brussel belast? Bent u bereid met spoed in overleg te gaan met NS, NMBS en uw Belgische ambtgenoot om dit alternatief voor de Beneluxtrein alsnog vanaf 9 december te realiseren?
Ik ben van mening dat, gezien de eindeloze onderhandeling NL-BE en gezien de beperkte marktvraag, er door de gemaakte afspraken ruim voldoende reizigersaanbod ontstaat.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is – in een Europa zonder grenzen – dat de reiziger voor exact dezelfde trein, voor de verbinding Amsterdam–Rotterdam niet en de verbinding Rotterdam–Antwerpen wel moet reserveren? Zo nee, kunt u uitleggen hoe dit past binnen uw motto de reiziger met een hoofdletter R te schrijven en waarom dit de drempel om de trein te nemen niet verhoogt?
De keuze is aan NS Hispeed én NMBS om wel of niet een reserveringsplicht te hanteren. De vervoerders hebben mij inmiddels laten weten dat zij er alles aan doen om eventuele drempels zoveel mogelijk weg te nemen. Op 14 december 2012 hebben NS Hispeed en NMBS medegedeeld dat zij als overgangsmaatregel tot april 2013 een «Jump on ticket» introduceren. Dit ticket is op de dag van vertrek te koop en dit ticket kent geen zitplaatsreservering. Daarnaast is er extra personeel op de perrons aanwezig en geven de vervoerders de mogelijkheid om via telefoon-apps nog op het perron zitplaatsen te reserveren.
Waarom wordt de keus voor het al dan niet reserveren niet gewoon bij de reiziger gelaten, die dan zelf het risico neemt of er een stoel beschikbaar is?
Bij de concessieverlening is de zitplaatsgarantie als eis gesteld. Hieraan geeft NS Hispeed invulling door middel van zitplaatsreserveringen. Tegelijkertijd toont klantonderzoek van de vervoerders aan dat klanten in het geval van internationale treinreizen graag vooraf de zekerheid willen hebben van een gereserveerde stoel. Juist een reserveringssysteem geeft invulling hieraan en biedt klanten de zekerheid van een zitplaats. Ook ziet NS Hispeed als voordeel van een reserveringssysteem dat het de vervoerders in staat stelt scherpe tarieven te bieden voor vroegboekers. Maar zoals gezegd, zijn de vervoerders ook druk bezig een systeem te bedenken waarbij de reiziger niet altijd hoeft te reserveren.
Het falen van de opsporing van georganiseerde misdaad door te veel prioriteiten en te weinig capaciteit |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat door bovenmatige prioriteitsstelling een gebrek aan capaciteit optreedt waardoor politie en Openbaar Ministerie (OM) niet opgewassen zijn tegen georganiseerde misdaad?1 Wat is uw reactie op deze berichtgeving?
Ja. Het beeld dat politie en OM niet zouden zijn opgewassen tegen de georganiseerde criminaliteit herken ik niet. Politie en OM liggen op koers bij de realisatie van de doelstelling die ik bij mijn aantreden in 2010 heb gesteld, namelijk dat eind 2014 het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden moet zijn verdubbeld. Het aantal aangepakte criminele groeperingen is inmiddels met 20% gestegen en ook het aantal straffen dat is opgelegd, is gestegen tot 450 in 2011. Dat is een krachtig signaal dat we de georganiseerde criminaliteit hard aanpakken. Daar komt bij dat de georganiseerde misdaad al lang niet meer alleen wordt aangepakt langs de strafrechtelijke weg. Met de geïntegreerde aanpak wordt deze problematiek over een veel breder front aangepakt: naast politie en OM maken ook de Belastingdienst, de Bijzondere Opsporingsdiensten en de gemeenten onderdeel uit van de aanpak. Gezamenlijk werken zij aan een algemene verslechtering van het criminele ondernemersklimaat in Nederland.
Is het waar dat u reeds in juni van dit jaar kennis heeft genomen van een rapportage van de politie en het OM waarin zij de aanpak van georganiseerde misdaad verantwoorden? Zo ja, waarom heeft de Kamer daar tot op heden formeel geen kennis van kunnen nemen en waarom heeft u de rapportage na openbaarmaking door RTL Nieuws niet alsnog per ommegaande aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, wanneer heeft u precies kennisgenomen van het rapport en waarom is de Kamer daar tot op heden nog niet door u over geïnformeerd?
In juni van dit jaar heb ik kennis genomen van de rapportage van het Openbaar Ministerie en politie over de aanpak van georganiseerde criminaliteit. De rapportage betreft een sinds 2007 jaarlijks terugkerende verantwoordingsrapportage, die fungeert als intern sturingsinstrument in de relatie tot politie en OM. Op basis van deze rapportages monitor ik of de door mij beoogde verdubbeling van het aantal aangepakte criminele groepen wordt gerealiseerd, en of zich ontwikkelingen voordoen die tot tussentijdse actie moeten leiden. Over deze realisatie informeer ik uw Kamer in het kader van de verantwoording over de begroting. De verantwoordingsrapportages over 2010 en 2011 zijn aan RTL Nieuws verstrekt, nadat de redactie hiertoe een verzoek had ingediend met een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur.
Wat is uw reactie op een van de conclusies in het rapport waarin wordt gesteld dat het plafond van wat mogelijk is met de gegeven capaciteit in beeld komt?
Het is eigen aan het domein waarbinnen politie en OM actief zijn, dat er op veel prioriteiten tegelijk moet worden ingezet. Beide organisaties zijn daar ook op ingericht. Bij het in samenspraak met de korpsbeheerders en het OM vaststellen van de prioriteiten in 2011 is rekening gehouden met de daarvoor benodigde capaciteit. Die prioriteiten komen terug in het beleidsprogramma bij de begroting van mijn ministerie, zo ook in de begroting voor 2013. De doelstelling om in 2014 te komen tot een verdubbeling van het aantal aangepakte criminele groeperingen, gaat gepaard met een investering in het kwaliteitsniveau van de recherche. Deze investering moet eveneens in 2014 gerealiseerd zijn.
Erkent u de waarschuwing van het College van procureurs-generaal en de Raad van Korpschefs dat zij te veel prioriteiten moeten uitvoeren waardoor de slagkracht van deze organisaties in het geding komt? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens dit probleem in overleg met politie en OM voor 2013 op te lossen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de rapportages, waar RTL Nieuws in haar berichtgeving naar verwijst, met uw reactie vóór 1 november aanstaande aan de Kamer te doen toekomen, zodat die betrokken kunnen worden bij de behandeling van de begroting 2013 van uw ministerie?
De gevraagde rapportages komen uw Kamer per separate brief en – evenals deze antwoorden – voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van mijn departement, toe.
Het verzoek om overzicht van de derivatenposities van alle instellingen in de publieke en semipublieke sector te ontvangen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Paul de Krom (VVD), Marja van Bijsterveldt (CDA), Liesbeth Spies (CDA), Jan Kees de Jager (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich nog het verzoek bij de regeling van werkzaamheden van 27 september jl. van de fracties van CDA, PVV, SP, D66, CU, SGP, Partij voor de Dieren en 50plus om met spoed een overzicht te ontvangen van de derivatenposities van alle instellingen in de publieke en semipublieke sector?
Ja, het antwoord op dit verzoek treft u in bijlage 1 aan.1
Deelt u de mening dat dit overzicht nu wel erg lang op zich laat wachten, te meer daar hierom eerder gevraagd was?1
In antwoord op vragen van de leden Wolbert en Groot heeft de minister van VWS op 5 oktober 2012 aangegeven dat de resultaten van de uitvraag die het Waarborgfonds voor de Zorgsector eerder dit jaar onder haar aangesloten zorginstellingen hield, later dit jaar beschikbaar komen. Mede op basis daarvan zal bepaald worden of nadere regelgeving noodzakelijk is.
Zoals aangegeven in de beantwoording van het verzoek van 27 september geldt dat voor het toezicht op decentrale overheden de horizontale toezichtsketen van toepassing is. Dit betekent dat het Rijk geen informatie heeft over derivatenposities van decentrale overheden.
Overigens heeft het onderwerp derivaten de aandacht van de betrokken ministeries. Niet voor niets zijn er onderzoeken in gang gezet naar het gebruik van derivaten en de risico’s die daarmee gepaard gaan bij de ministeries van OCW en VWS. Op basis van de resultaten en hetgeen in het regeerakkoord is opgenomen, zullen de ministeries van OCW, VWS, SZW, BZK en FIN gezamenlijk bekijken op welke wijze de wet- en regelgeving en het toezicht aangescherpt kunnen worden. U wordt hier begin 2013 over geïnformeerd.
Is het rapport van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de derivatenpositie per instelling klaar – zeker nu ook Zadkine, een instelling met derivaten in zeer zwaar weer zit – en kunt u dit aan de Kamer doen toekomen?2
Het ministerie van OCW zal hierover binnen enkele weken separaat aan de Kamer berichten. De Onderwijsinspectie is het onderzoek momenteel aan het afronden. De eerste resultaten en inzichten, inclusief een reactie van de minister van OCW, zullen aan de Kamer worden toegezonden.
Welke gemeentes en provincies hebben een zodanige positie dat zij moeten bijstorten?3
Inzicht in derivatenposities van decentrale overheden is op Rijksniveau niet voorhanden. Het antwoord op vraag 5 gaat hier nader op in.
Heeft het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzicht in de derivatenpositie van gemeentes, provincies en daaraan gelieerde organisaties, zoals Seaports Groningen? Zo nee, wat heeft zij dan de afgelopen maanden gedaan, zo ja, kunt u dat aan de Kamer doen toekomen?
Inzicht in derivatenposities van decentrale overheden en daaraan gelieerde organisaties is op Rijksniveau niet voorhanden. Het zogenaamde verticale financiële toezicht (van Rijk op provincies en van provincies op gemeenten en waterschappen) is generiek, risicogericht en, daarmee verbonden, terughoudend en proportioneel. Het toezicht wordt uitgevoerd op begrotingen en jaarrekeningen met gebruik van de opmerkingen die de accountant maakt over de jaarrekeningen. Provincies en gemeenten hoeven – gelet op het kader waarbinnen zij zich moeten verantwoorden, het Besluit begroten en verantwoorden (Bbv) – zich niet te verantwoorden over derivatenposities in hun begroting en jaarrekening. Er vindt thans geen specifiek verticaal toezicht plaats op deze derivatenposities door de provincies of de Rijksoverheid. Bij het afsluiten van derivaten moet voldaan worden aan de bepalingen in de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo), waarvan artikel 4 bepaalt dat derivaten uitsluitend mogen worden gebruikt ter beperking van financiële risico’s. Tevens zijn open derivatenposities niet toegestaan. Het afsluiten van derivaten is een verantwoordelijkheid van de desbetreffende decentrale overheid zelf en het toezicht daarop ligt primair bij de gemeenteraad, de provinciale staten resp. het dagelijks bestuur van de waterschappen (het zogenaamde horizontale toezicht).
Voor aan decentrale overheden gelieerde organisaties geldt eveneens dat, voor zover er sprake is van verticaal toezicht, dit toezicht zich niet richt op derivaten. Hierdoor is er ook met betrekking tot deze organisaties geen inzicht in derivatenposities.
Heeft u kennisgenomen van de derivatenpositie van Groningen Seaports4 en de bijstortverplichting van meer 10 miljoen in 2011?5 Zo ja, wanneer heeft u hier kennis van genomen en welke acties zijn ondernomen?
Ja, de minister van BZK is vanuit zijn rol van toezichthouder op zogenaamde gemeenschappelijke regelingen waar provincies in participeren, op de hoogte van het feit dat Groningen Seaports derivaten in haar bezit heeft, die -zoals nu blijkt- tot zogenaamde bijstortverplichtingen kunnen leiden.
Tot afgelopen jaar was er, mede gebaseerd op het oordeel van de accountant bij de jaarstukken, geen aanleiding hier bijzondere aandacht aan te besteden.
Enerzijds naar aanleiding van de Vestia-affaire en de maatschappelijke discussie rondom derivaten en anderzijds naar aanleiding van de opmerking van de accountant inzake de derivaten bij Groningen Seaports in de jaarstukken over het jaar 2011, zijn thans door de minister van BZK wel stappen ondernomen om meer inzicht te krijgen in de specifieke casus.
Op dit moment wordt door de minister van BZK nog aanvullende informatie verzameld op basis waarvan de minister van BZK een definitief oordeel kan vormen over de derivatenpositie van Groningen Seaports.
Is de derivatenpositie van Groningen Seaports, dat wel derivaten heeft, maar geen leningen die eronder liggen, conform de vigerende wet- en regelgeving?
Op basis van de thans beschikbare informatie bij de minister van BZK kan hierover nog geen oordeel gevormd worden. Na beoordeling van de bij vraag 6 genoemde aanvullende informatie wordt de Kamer nader geïnformeerd.
Is de boekhoudkundige truc, waarmee de derivaten een paar dagen eerder betaald worden, dan als afkoopsom gelden, een geldige truc? Verbloemt deze de werkelijke positie van Groningen Seaports?
Op basis van de thans beschikbare informatie bij de minister van BZK kan hierover nog geen oordeel gevormd worden. Na beoordeling van de bij vraag 6 genoemde aanvullende informatie wordt de Kamer nader geïnformeerd.
Kunt u het nu twee keer eerder gevraagde overzicht van de derivatenposities van alle instellingen in de semipublieke en publieke sector, voor zover het nu bekend is, voor 31 oktober aan de Kamer doen toekomen?
Voor het antwoord op deze vraag wordt u verwezen naar bijlage 1.
In het ordedebat van 25 oktober jongstleden zijn door de heer Omtzigt ook problemen als gevolg van ongedekte derivatenposities van een slibverwerkingsbedrijf ter sprake gebracht.
Het gaat hier om Slibverwerking Noord-Brabant (SNB). In de media zijn berichten verschenen dat SNB in zware financiële problemen is gekomen als gevolg van derivaten. De werkelijkheid is echter anders dan in de media wordt geschetst.
SNB is een overheidsvennootschap waarvan zes waterschappen de aandelen houden. In 2007 heeft SNB een Switch Transaction (ST) afgesloten met Deutsche Bank (DB) met als voornaamste doel financiële risicovermindering door spreiding van bestaande leasedeposito’s voor een periode van 10 jaar. Daarnaast levert de ST een van tevoren bekende en vastgelegde financiële opbrengst.
SNB benadrukt dat deze financiële transactie géén rentederivaat betreft; het gaat hier zuiver om risicovermindering door tijdelijke herverzekering.
Het besluit om de ST aan te gaan is genomen in de Raad van Commissarissen van SNB en bekrachtigd door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. Hoewel SNB niet hoeft te voldoen aan de Wet Fido is de ST daaraan in 2007 wel getoetst. De ST voldoet aan alle bepalingen van de Wet Fido en de Ruddo.
De ST loopt tot 2017 zonder tussentijdse betalingsverplichting voor SNB en haar aandeelhouders. Enkel door exceptionele economische ontwikkelingen zou deze situatie kunnen veranderen.
Recente wijziging van de verslaggevingsregels door de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) maakt dat SNB genoodzaakt is om halverwege de looptijd de ST tegen reële waarde te waarderen in plaats van tegen kostprijs, zoals in voorgaande jaren. Hierdoor ontstaat boekhoudkundig een negatief eigen vermogen. Op papier lijkt SNB hierdoor failliet, terwijl de omzet en de kostenstructuur in orde zijn. Het negatieve eigen vermogen staat op gespannen voet met de contractuele afspraken met DB. SNB is daarom thans in gesprek met DB over hoe om te gaan met deze wijziging in de verslaggevingregels. Het is algemeen gebruikelijk en geaccepteerd dat banken en bedrijven bij wijziging van regelgeving met elkaar nieuwe afspraken maken.
Voor de volledigheid wordt nog vermeld dat de provincie de aangewezen toezichthouder is voor de waterschappen.
Het bericht “Cameron signals EU budget deal to Berlin” |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Knapen (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Cameron signals EU budget deal to Berlin»?1
Bent u bekend met het genoemde Duitse compromisvoorstel om voor de EU-begroting 2014–2020 een budgetplafond te hanteren van 1% van het Europese BNP? Zo ja, hoe beoordeelt u dat voorstel en welke consequenties zou een dergelijk compromis hebben voor de Nederlandse onderhandelingsinzet ten aanzien van de Nederlandse afdrachten aan de EU-begroting?
Deelt u de indruk dat de focus van discussie over de EU-begroting meer en meer komt te liggen op de hoogte van het EU-budget? Deelt u de zorg dat dit ten koste gaat van de discussie over de besteding van EU-fondsen en de modernisering van de EU-begroting waarbij middelen verschoven worden van met name landbouwsubsidies naar onderzoek, innovatie en duurzame groei? Deelt u de mening dat, juist binnen de context van de huidige economische crisis, deze modernisering wenselijk is en derhalve centraal zou moeten staan in het onderhandelingsproces?
Bent u bereid zich in de komende, beslissende onderhandelingsfase hard te maken voor een substantiële modernisering van de EU-begroting door de genoemde verschuiving van EU-fondsen? Zo ja, tijdens welke concrete gelegenheden (EU-overleggen, bilaterale gesprekken) in aanloop naar de Europese Raad van 22 november ziet u hier mogelijkheden toe? Met welke andere lidstaten denkt u hier gezamenlijk op te kunnen trekken?
Kunt u de antwoorden op deze vragen uiterlijk maandag 29 oktober naar de Kamer sturen?
De verplichte privatisering van waterbedrijven in ruil voor Europese steunleningen |
|
Harry van Bommel |
|
Knapen (CDA) , Jan Kees de Jager (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de publieke briefwisseling tussen de Europese Commissie en verschillende maatschappelijke organisaties over de verplichte privatisering van de collectieve watervoorziening?1
Ja.
Is het waar dat Griekenland en Portugal verplicht zijn hun waterbedrijven te privatiseren als voorwaarde voor financiële steun vanuit de EU? Indien ja, kunt u aangeven vanuit welke instantie(s) deze voorwaarde naar voren is gebracht en wie verantwoordelijk is voor het uiteindelijk vaststellen van deze voorwaarde?
De inzet van het kabinet, gesteund door de Tweede Kamer, is dat financiële steun aan landen in nood gepaard gaat met strikte conditionaliteit die leidt tot economisch herstel en aanpassing van de onevenwichtigheden. Onderdeel van de conditionaliteit bij de huidig afgesproken leningenprogramma’s vormen privatiseringen. Privatisering van overheidsbedrijven draagt bij aan de vermindering van de overheidsschuld, maar kan ook leiden tot vermindering van subsidies aan staatsbedrijven en daarmee bijdragen aan het verbeteren van de overheidsfinanciën. Privatiseringen kunnen het potentieel herbergen om de efficiëntie van bedrijven en in breder perspectief het concurrentievermogen van de economie als geheel vergroten. Op die manier kunnen de bestaande onevenwichtigheden worden aangepakt die ook een onderdeel vormen van de oorzaken van de huidige crisis. De gevraagde privatiseringen kunnen op deze manier bijdragen het concurrentievermogen en de concurrentiepositie van zowel Portugal als Griekenland versterken.
Bij zowel Portugal als Griekenland maken privatiseringen onderdeel uit van de condities die gepaard gaan met de financiële steun aan die beide landen krijgen uit het EFSF. De precieze conditionaliteit die gepaard gaat met financiële steun is vastgelegd in de Memorandum of Understanding (MoU). De Tweede Kamer is over de inhoud hiervan reeds geïnformeerd in de Kamerbrief nieuw leningenprogramma Griekenland met kenmerk BFB2012–7398M, d.d. 20 maart 2012, en voor Portugal in het verslag Eurogroep en Ecofin Raad van 16 en 17 mei 2011 met kenmerk BFB2011–1103M, d.d. 18 mei 2011.
In het geval van Portugal zijn er afspraken in het MoU gemaakt tussen de Trojka (IMF, Commissie en ECB) en Portugal over de noodzaak van privatiseringen. De keuzes worden vervolgens op nationaal niveau geïnitieerd en de Trojka houdt nauw toezicht op de implementatie van de voorwaarden uit het gehele leningenprogramma.
In het geval van Griekenland zijn in het programma zoals overeengekomen in februari, concretere afspraken gemaakt over de privatiseringen en is er ook een lijst opgesteld met te privatiseren bedrijven, waaronder waterbedrijven. Deze lijst is te vinden in de MoU die aan de Tweede Kamer is verstuurd bij de Kamerbrief nieuw leningenprogramma Griekenland met kenmerk BFB2012–7398M, d.d. 20 maart 2012. De Trojka en de lidstaten achtten een verdere concretisering en invulling van het Griekse privatiseringenprogramma noodzakelijk vanwege de gebrekkige implementatie van de voorwaarden uit het oude leningenprogramma.
Samen met de Commissie is het kabinet van mening dat de privatisering van openbare nutsbedrijven, met inbegrip van bedrijven ten aanzien van de watervoorziening, voordelen kan opleveren voor de gehele samenleving. De privatisering moet plaatsvinden nadat een passend regelgevend kader is opgesteld om misbruik door (particuliere) monopolies te voorkomen. Tegelijkertijd moet toegang tot basisgoederen worden gewaarborgd. Het is zodoende belangrijk om zowel gelijke en eerlijke toegang tot openbare nutsvoorzieningen (zoals water, gas, elektriciteit), als een goede kwaliteit van de dienstverlening en een financieel duurzaam aanbod te waarborgen. Het kabinet heeft vertrouwen dat de Trojka, met daarin ook de Commissie, erop toeziet dat de privatisering van waterbedrijven volledige toegang tot water voor alle burgers garandeert.
Deelt u de mening dat de EU bij het verlenen van financiële steun geen voorwaarden zou moeten stellen die de beschikbaarheid en kwaliteit van bepaalde publieke voorzieningen, waaronder die van collectieve watervoorziening, in gevaar kunnen brengen? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat vanuit de Europese verdragen en geldende Europese wetgeving de Europese Commissie neutraal hoort te handelen ten aanzien van de mate waarin de collectieve watervoorziening in deze lidstaten behoort te worden geprivatiseerd?2 Indien neen, waarom niet? Indien ja, deelt u de mening dat het standpunt van de Commissie hier niet mee in overeenstemming is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog steeds tegen volledige privatisering van de drinkwatervoorziening en van mening dat landen vrij behoren te zijn in het maken van deze beslissing?3 Zo ja, op welke wijze heeft u dit standpunt tot uitdrukking laten komen bij de gesprekken over de voorwaarden die gesteld zijn aan programmalanden als Griekenland en Portugal?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat Griekenland op het punt staat meerderheidsbelangen in verschillende waterbedrijven te verkopen en Portugal plannen heeft om het publieke waterbedrijf te privatiseren?4 5 Indien ja, kunt u aangeven op welke wijze de Commissie garandeert en controleert dat de toegang tot de drinkwatervoorziening behouden blijft?
Zie antwoord vraag 2.
Stijgende kosten van medicijnverspilling |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de TV-uitzending1 over verspilling van zorggeld door verspilling van medicijnen?
Ja.
Deelt u de mening dat in het kader van gezondheid, financiën en milieu het van belang is verspilling van medicijnen tegen te gaan?
Ja die mening deel ik.
Bent u ook zo positief over het voorbeeld uit de uitzending waarbij medicijnverspilling wordt voorkomen en kosten worden bespaard? Zo ja, hoe kan dit actief bevorderd worden? Zo nee, waarom niet?
In de uitzending licht een apothekersassistente het Beste Zorgidee van 2011 toe. Dit idee betreft «Bij de apotheek geretourneerde medicijnen hergebruiken door middel van vacuüm sealen».
In de Nederlandse Apotheek Normen (NAN) is als norm vastgelegd dat genees-middelen die worden teruggebracht, dienen te worden vernietigd vanwege het kwaliteitsaspect. In het algemeen worden daarom teruggebrachte geneesmiddelen en vochtbevattende materialen, zoals injectiespuiten door apotheekhoudenden vernietigd. De apotheekhoudende moet namelijk kunnen garanderen dat het geneesmiddel veilig en werkzaam is en bij teruggebrachte medicijnen kan de apotheekhoudende hier niet voor in staan.
De gedachte om geneesmiddelen niet onnodig weg te gooien, ondersteun ik en als medicijnen verantwoord kunnen worden hergebruikt, ben ik daar ook voorstander van. Goede initiatieven terzake verdienen het om breed te worden opgepakt.
Herinnert u zich eerdere vragen over medicijnverspilling door verkeerd gebruik?2
Ja.
Herinnert u zich eerdere vragen over medicijntekort?3
Ja, de borging van de continuïteit van de geneesmiddelenvoorziening heeft volop mijn aandacht.
Wat is er inmiddels bekend over nieuwe regels over hergebruik van medicijnen na teruggave aan de apotheek?
Ik ben niet bekend met nieuwe regels. Wel weet ik dat in de Nederlandse Apotheek Normen (NAN) als norm is vastgelegd dat geneesmiddelen die worden teruggebracht, dienen te worden vernietigd vanwege het kwaliteitsaspect. Tevens heb ik al eerder aangegeven dat ieder idee dat deze verspilling terugdringt, serieus dient te worden opgepakt.
Deelt u de mening dat los van noodzakelijke Europese en internationale afspraken er binnen Nederland een begin worden gemaakt met het tegengaan van verspilling? Zo ja, vindt u het voorbeeld uit de uitzending goed en hoe kunnen dergelijke voorbeelden worden gestimuleerd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid afspraken te maken met farmaceuten, zorgverzekeraars, artsen, patiënten, apothekers en andere betrokken partijen om te komen tot nieuwe afspraken met een daarbij behorend tijdspad om verspilling tegen te gaan en dit te bespreken met Europese collegae?
Het is duidelijk dat er kostenbesparingen en gezondheidswinst te boeken zijn door minder verspillen van genees- en hulpmiddelen.
In het zorgsysteem zijn prikkels ingebouwd zodat zorgverzekeraars, gemeenten, zorgverleners, leveranciers en gebruikers zo doelmatig mogelijk zorg verlenen en gebruiken met als doel om verspilling in de ruimste zin van het woord, zoveel mogelijk te voorkomen. Zij hebben de sleutel in handen om verspilling tegen te gaan.
Veel van de oorzaken van verspilling blijken terug te voeren op het praktisch handelen van de zorgverleners zelf, met name bij voorschrijvers en afleveraars van de genees- en hulpmiddelen, maar ook therapietrouw van de patiënt speelt een belangrijke rol. Dit blijkt uit een enquête onder 5500 zorgverleners over de ervaren oorzaken van verspilling die ik in de zomer heb laten houden. Ik zal de Tweede Kamer zo snel mogelijk informeren over de resultaten van die enquête en de vervolgacties.
Wilt u hierin de suggesties tegen verspilling meenemen, zoals kleinere verpakkingen, uniforme barcode, regels over hergebruik, medicijncheck en tegengaan van verkeerd gebruik?
Zie antwoord vraag 8.
Over de toekomst van het Bethesda ziekenhuis in Hoogeveen |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op de meer dan 14 000 handtekeningen die zijn opgehaald onder de lokale bevolking van Hoogeveen voor behoud van het ziekenhuis?1
Ik begrijp dat de zorggroep Leveste Middenveld, bestaand uit de ziekenhuizen in Emmen en in Hoogeveen, aan het bekijken is hoe een bereikbaar en kwalitatief goed ziekenhuisaanbod voor de bewoners in Drenthe behouden kan blijven. Ik vind het een verstandig initiatief dat zij zich hierop beraden. Echter, ik kan de onrust onder de bevolking in Hoogeveen wel begrijpen.
Hoe oordeelt u over het feit dat KPMG/Plexus een ziekenhuisconcept vergelijkt met de IKEA en de Bijenkorf? Vindt u een ziekenhuis te vergelijken met een warenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Bij een ziekenhuis moet kwaliteit en bereikbaarheid voorop staan. KPMG/ Plexus heeft een scenarioanalyse uitgevoerd en is tot de conclusie gekomen dat het scenario waarbij een nieuw interventiecentrum wordt gebouwd voor operaties en opnames en waarbij de poliklinische zorg en dagbehandeling wordt behouden op de bestaande locaties nader uitgewerkt zou moeten worden. Dit scenario is door veel betrokkenen ook genoemd als voorkeursscenario. Ik concludeer dat sommige concepten die ook in andere sectoren zoals retail worden toegepast, ook succesvol in de zorgsector kunnen worden toegepast.
Bent u bereid er voor te zorgen dat het gehele rapport van KPMG/Plexus openbaar wordt? Zo neen, waarom niet?
Nee, het is aan KPMG/Plexus en de ziekenhuisgroep zelf om te besluiten of het rapport openbaar gemaakt wordt.
Hoe oordeelt u erover dat ook het Refajaziekenhuis aan tafel zit bij de besprekingen over de toekomstige ziekenhuiszorg in Drenthe? Hoe verhoudt dit zich tot de fusievoornemens3
Dit is aan de ziekenhuizen zelf. Zorggroep Leveste Middenveld en Ziekenhuis Refaja hebben hun voornemen om te fuseren kenbaar gemaakt bij de NMa. Het is aan de NMa om dat voornemen te toetsen.
Vindt u het zinvol dat drie ziekenhuizen in de regio zouden verdwijnen (Bethesda, Refaja en Schepener) ten faveure van een groot gemeenschappelijk ziekenhuis dat de concurrentie zou moeten aangaan met de Isalaklinieken in Zwolle en het UMCG in Groningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet mijn rol om te speculeren op alle mogelijke scenario’s. Zorg in de buurt is belangrijk, zowel voor de patiënt als voor de werkgelegenheid. Ook vindt ik het belangrijk dat er voldoende keuze mogelijkheden blijven. Goede zorg moet centraal staan. Het is de rol van de ziekenhuizen om de meest optimale situatie te realiseren. Randvoorwaarde is de bereikbaarheid van de spoedeisende hulp binnen de normtijd van 45 minuten.
Erkent u dat een ziekenhuis zeer belangrijk is voor een gemeenschap, omdat zij zorg dichtbij organiseert en werkgelegenheid schept? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u van mening dat het zinvol is om streekziekenhuizen te sluiten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Leveste zorggroep wel dure adviseurs aan tafel uitnodigt voor «strategische» besprekingen die de bevolking en haar behoeften niet representeert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga er niet over wie de Leveste Zorggroep aan tafel uitnodigt. Ik ben van mening dat bij de toekomstplannen ook de bevolking moet worden betrokken. Het is aan de Zorggroep zelf hoe en wanneer dat te doen.
Wat is de bemoeienis van de zorgverzekeraar met het plan voor de zorg in Drenthe? Bent u bereid de Kamer te informeren over zijn positie over één ziekenhuis in plaats van drie streekziekenhuizen?
Het is vanwege de zorgplicht van verzekeraars voor de hand liggend dat zij zich een oordeel vormen over het zorgaanbod in de regio en de organisatie daarvan. Omdat er verschillende verzekeraars actief zijn, betreft dat niet het oordeel van één afzonderlijke verzekeraar. Mij is niet bekend hoe zij hier in staan.