De AWBZ tariefskorting in de vier grote steden |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat er AWBZ tariefkortingen worden opgelegd in de vier grote steden?1 Wilt u uw antwoord toelichten?
Er is geen sprake van een tariefskorting, specifiek gericht op de grote steden.
Net als andere zorgaanbieders in Nederland sluiten de zorgaanbieders in de grote steden een contract met het zorgkantoor. In deze contracten kunnen lagere vergoedingen afgesproken worden dan de maximale tarieven van de NZa.
Wanneer is tot de tariefkorting besloten, en hoe is de informatievoorziening daarover geweest? Waarom is de Kamer niet geïnformeerd?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 is er geen sprake van een specifieke tariefskorting (gericht) op de grote steden.
Voor elke prestatie heeft de Nederlandse Zorgautoriteit een maximum tarief vastgesteld. De zorgkantoren en zorgaanbieders mogen geen vergoeding afspreken die deze maximum tarieven te boven gaan. In de inkoopkaders die de zorgkantoren vooraf hebben vastgesteld, is neergelegd op welke wijze de vergoeding aan de zorgaanbieders is opgebouwd. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een kwalitatief betere zorgaanbieder een hogere vergoeding kan ontvangen.
De Tweede Kamer is in het verleden regelmatig geïnformeerd over de werking van de contractering in de AWBZ.
Wat is de reden van de tariefkorting? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 is er geen sprake van een specifieke tariefskorting (gericht) op de grote steden.
Hoe verhoudt de korting zich tot de noodzakelijke kwaliteitsverbetering die – voornamelijk in de ouderenzorg – moet plaatsvinden bij zorginstellingen in de vier grote steden?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 is er geen sprake van een specifieke tariefskorting (gericht) op de grote steden.
Het systeem van tariefopslagen en kortingen geeft zorgkantoren de mogelijkheid om de kwaliteit van de zorg te honoreren. Indien de kwaliteit van de zorgverlening toeneemt, kan de zorgaanbieder immers een hogere vergoeding ontvangen.
Hoeveel zorgorganisaties hebben te maken met deze tariefkorting en hoeveel geld hebben zij minder te besteden aan zorg?
Alle zorgaanbieders in Nederland hebben te maken met het systeem van contractering. Er is niet minder geld beschikbaar voor de zorg. Vooraf wordt immers bepaald hoe hoog de contacteerruimte is. Dit bedrag kan volledig worden besteed aan AWBZ-zorgverlening. De aanwijzing aan de NZa over de contracteerruimte hangt altijd voor bij het parlement.
Waar worden nog meer tariefkortingen in de zorg opgelegd? Kunt u een overzicht naar de Kamer sturen?
Binnen de ZVW-zorg kennen verschillende zorgsoorten de mogelijkheid om te differentiëren in prijs. (bijvoorbeeld bij de fysiotherapeuten). In de medisch specialistische zorg is per 1 januari 2012 de budgetsystematiek volledig afgeschaft en bestaat er voor alle geleverde zorg, behoudens enkele zorgvormen in het vaste segment, de mogelijk om te differentiëren in prijs (al dan niet onder een maximum). Dit geldt voor de curatieve GGZ in de tweede lijn vanaf 1 januari 2013. In de eerstelijns GGZ gelden reeds vrije prijzen. De huisartsenzorg kent zowel maximum prijzen (bijvoorbeeld de abonnementstarieven) als vrije prijzen (bijvoorbeeld voor de modules modernisering & innovatie).
Wilt u de vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Contracteerruimte AWBZ?
Ja.
De acties in de verpleeghuiszorg van 3 november jl. |
|
Tunahan Kuzu (PvdA), Linda Voortman (GL), Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Is het waar dat zorgaanbieder Amsta, waar onder meer het Sarphatihuis deel van uitmaakt, per 1 januari 2012 4,1 miljoen euro heeft gekregen uit de intensiveringsmiddelen langdurige zorg om extra handen aan het bed aan te nemen?
Desgevraagd laat Amsta weten uit hoofde van de intensiveringsmiddelen voor de sector V&V € 3 426 134,– en voor de sector VG € 695 619,– te hebben ontvangen. Bij elkaar gaat het om een bedrag van ruim € 4.1 miljoen euro.
Is het waar dat de extra medewerkers nog steeds niet zijn aangenomen, terwijl de werkdruk onverminderd hoog is? Wat vindt u hiervan? Waar zijn de intensiveringsmiddelen wel aan besteed?
Om in aanmerking te komen voor de extra middelen dienen zorginstellingen een plan te overleggen aan het zorgkantoor waarin zij aangeven hoe zij, in lijn met de doelstellingen van het convenant, de middelen gaan besteden. Navraag bij Amsta leert dat Amsta eind 2011 een plan heeft ingediend, met positief advies van haar eigen Centrale Cliëntenraad en de Ondernemingsraad. Over de voortgang van het project heeft Amsta in juli 2012 een voortgangsrapportage opgesteld. Hieruit blijkt dat er onder andere structureel wordt geïnvesteerd in de uitbreiding van het aantal opleidingsplaatsen en het werven van extra personeel. Amsta geeft aan de middelen te hebben aangewend in lijn met de doelstellingen van het convenant.
Wat vindt u ervan dat er mensen met een flex-contract bij Amsta werken, die graag een vast contract willen en hiervoor gesolliciteerd hebben, maar niet zijn aangenomen, terwijl ze hard nodig zijn en het geld om ze aan te nemen op de plank ligt?
Het is aan individuele instellingen zelf om te bepalen welk type medewerkers zij aannemen en welk soort contract zij aanbieden. De ondernemingsraad kan met de werkgever bespreken wat – gegeven de specifieke (markt)omstandigheden van de werkgever – een aanvaardbare omvang is van de flexibele schil in de personeelsformatie. In de cao wordt ook aandacht aan dit punt besteed. Hiermee is de (wettelijke) basis gevormd voor een goede afweging van de werkgevers- en de werknemersbelangen. Desgevraagd geeft Amsta aan dat de verhouding vast- flexibel personeel bij hun ongeveer 85% – 15% is en dat alle medewerkers, dus ook flexwerkers, kunnen reageren op interne vacatures, indien er vacatures zijn. Mede gezien het antwoord op vraag 2 is er geen sprake van geld dat «op de plank ligt».
Wat vindt u ervan dat Amsta wel de middelen heeft om haar raad van bestuur 1,2 miljoen euro te betalen terwijl de gevolgen bij Amsta merkbaar zijn op het gebied van continuïteit en kwaliteit van zorg door de enorm hoge werkdruk en tekort aan personeel?
Desgevraagd geeft Amsta aan haar bestuurders geen € 1,2 miljoen salaris te betalen. Dit bedrag staat op de begroting onder de noemer van Raad van Bestuur maar het is een optelsom van diverse kosten die geboekt worden op die specifieke «kostenplaats». De post bevat naast de salarissen van de beide bestuurders ook de salarissen van enkele andere medewerkers, de kosten van lidmaatschappen van verenigingen als Actiz, VGN en Sigra en de vergoedingen voor toezichthouders e.d. Het zijn kosten die elke organisatie heeft en vaak op een andere kostenplaats worden geboekt, maar bij Amsta onder Raad van Bestuur zijn opgenomen. De salarissen van de Raad van Bestuur van Amsta zijn openbaar. Uit het jaarverslag over 2011 blijkt dat het salaris lager is dan de norm van 130% van het huidige ministersalaris. Overigens wijs ik op de kabinetsaanpak van een normering van de topinkomens tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau die is neergelegd in de Wet normering topinkomens (WNT). De Eerste Kamer heeft dit voorstel op 13 november 2012 aanvaard.
Wat vindt u ervan dat Amsta blijkbaar wel geld heeft om 5 beveiligingsmedewerkers tijdens de staking van 3 november jl. In te huren? Deelt u de mening dat dit geld beter aan zorgmedewerkers besteed kan worden?
Deze afweging is zo specifiek en afhankelijk van factoren die op dat moment spelen, dat die alleen op het niveau van de instelling kan worden gemaakt. Ik kan daar vanuit mijn positie geen onderbouwd oordeel over geven.
Deelt u de mening dat elke euro van de intensiveringsmiddelen besteed moet worden aan handen aan het bed? Bent u bereid Amsta en andere verpleeghuizen te vragen een overzicht aan te leveren van de manier waarop zij de middelen tot nu toe besteed hebben? Zo nee, waarom niet? Als blijkt dat dit geld niet aan zorg is besteed, welke gevolgen zijn daar dan aan verbonden en op welke wijze kan ervoor gezorgd worden dat dit geld alsnog besteed wordt aan zorg?
De intensiveringsmiddelen dienen te worden besteed aan het extra aannemen en opleiden van zorgpersoneel. De zorgkantoren zien toe op de doelmatige aanwending hiervan. Zorgkantoren zijn ook in staat, indien de middelen niet doelmatig worden aangewend, om maatregelen te nemen zoals het korten van het budget en het herverdelen van de middelen. Amsta heeft aangegeven de middelen te hebben aangewend in lijn met de doelstelling van het convenant. Door een voortgangsrapportage aan het zorgkantoor heeft Amsta inzicht gegeven in de voortgang van de besteding van de middelen. Deze voortgangsrapportage is ook aangeboden aan de Ondernemingsraad en de Cliëntenraad en is op het intranet van Amsta inzichtelijk voor alle medewerkers. Naast het toezicht van het zorgkantoor monitor ik op macroniveau de voortgang van de realisatie van de extra middelen. Er zijn mij geen signalen bekend dat de middelen niet doelmatig worden aangewend. Uit de overleggen die op ambtelijk niveau worden gevoerd met de branchepartijen en individuele instellingen komt een beeld naar voren dat er voortvarend wordt gewerkt aan het extra opleiden en aannemen van personeel. Gezien deze manier van monitoren en de signalen die ik ontvang uit het veld ben ik niet voornemens om elke individuele zorginstelling te vragen naar een overzicht.
Wat vindt u ervan dat medewerkers van Amsta mails van hun leidinggevende toegestuurd krijgen dat ze niet mogen staken. Hoe verhoudt dit zich tot het recht om te staken? Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat zorgmedewerkers in de toekomst belemmerd worden in de uitoefening van het recht om te staken?
Desgevraagd laat Amsta weten dat zij op het moment dat er geruchten waren van acties en voordat de actie aangemeld was door de Abvakabo, het personeel hebben geïnformeerd over de acties met daarin aandachtspunten om de continuïteit en kwaliteit van de zorg niet in gevaar te brengen. Het recht op staken staat wat ons betreft niet ter discussie, ook bij Amsta niet. Daarom hoeven er ook geen aanvullende maatregelen te worden genomen over de uitoefening van het recht om te staken. In het Europees Sociaal Handvest (ESH) en in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is immers een recht op staken geregeld. Het stakingsrecht kan door een rechter worden beperkt, onder andere als de rechten en vrijheden van anderen in het geding zijn of voor bescherming van de openbare orde, de nationale veiligheid, de volksgezondheid en de goede zeden. Het stakingsrecht in Nederland ligt dus vast in de jurisprudentie. Op die wijze is geregeld dat de rechter van geval tot geval de belangen kan afwegen van de bij het conflict betrokken partijen en van derden.
Maatregelen die moeten voorkomen dat mensen gaan roken |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Minister moet niets hebben van strenge tabaksregels»1?
Ja.
Is het waar dat u de Europese Commissie heeft laten weten dat u geen voorstander bent van vergaande rookbeperkende maatregelen, zoals het verplicht stellen van foto’s op verpakkingen, het inperken van het aantal sigarettenautomaten en strengere regels ten aanzien van additieven? Op welke gronden bent u tot deze mening gekomen?
De Europese Commissie (EC) bereidt een wijziging voor van de Tabaksproductrichtlijn en heeft een consultatie uitgezet over de voorgestelde aanpassingen. Nederland heeft in deze consultatieronde input geleverd over bijvoorbeeld consumenteninformatie, ingrediëntenregulering, rapportage en registratie van ingrediënten en de toegang tot tabaksproducten. De EC heeft nog geen definitief voorstel gedaan voor de herziening. Ik heb daarom ook nog geen standpunt hierover ingenomen. Als het voorstel er ligt, zal ik, op basis van het RIVM-advies en eigen afwegingen, een standpunt bepalen. Dit zal met uw Kamer worden besproken (conform het behandelvoorbehoud dat de Kamer heeft gemaakt bij de selectie van Europese prioriteiten).
Waarom bent u van mening dat het verplicht stellen van afschrikwekkende foto’s op verpakkingen in Nederland niet nodig is?
Volgens het RIVM zijn er aanwijzingen dat generieke verpakkingen («plain packaging») het product minder aantrekkelijk maken. Dit lijkt versterkt te worden door het gebruik van grote fotowaarschuwingen. Over het langetermijneffecten van afschrikwekkende plaatjes is nog veel discussie gaande. Zo is bijvoorbeeld nog niet aangetoond dat fotowaarschuwingen de rookprevalentie daadwerkelijk gunstig beïnvloeden. Het is volgens het RIVM mogelijk dat men gaat wennen aan fotowaarschuwingen en dat gunstige effecten daarmee (deels) verdwijnen.
Het verplicht stellen van foto’s op pakjes is wellicht een van de maatregelen in het voorstel voor de herziening van de richtlijn (zie ook het antwoord op vraag4.
Bent u bekend met de situatie in België, waar direct een effect zichtbaar was nadat afschrikwekkende foto’s op pakjes werden geplaatst? Vindt u dat Nederland het voorbeeld van België zou moeten volgen? Zo nee, wat maakt de situatie in Nederland anders dan in België?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt uw uitspraak dat het «nog onvoldoende wetenschappelijk is bewezen dat foto’s op pakjes ook daadwerkelijk effect hebben op rokers»2 zich tot de conclusie van het RIVM dat fotowaarschuwingen «vaker worden opgemerkt, de gezondheidsrisico's beter communiceren, een grotere emotionele reactie oproepen en de motivatie vergroten van tabaksgebruikers om te stoppen of te minderen»?3 Wat is uw oordeel over het RIVM-rapport?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten waarom u vindt dat het verbieden van de verkoop via sigarettenautomaten een te grote belasting voor het bedrijfsleven is? Kunt u toelichten waarom u het niet nodig vindt deze maatregel in Nederland in te voeren? Wat is volgens u het verschil tussen Nederland en andere lidstaten op dit punt?
Dit is mogelijk een van maatregelen in het komende voorstel voor de herziening van de Tabaksproductrichtlijn waarop het kabinet in dat geval te zijner tijd nog een standpunt moet innemen (zie het antwoord op vraag5.
Kunt u toelichten waarom u vindt dat het verkopen van sigaretten aan minderjarigen in Nederland niet verboden hoeft te worden? Wat is volgens u het verschil tussen Nederland en andere lidstaten op dit punt?
De minimumleeftijd voor het kopen van tabak is in Nederland 16 jaar. Ik ben voornemens om deze leeftijd te verhogen naar 18 jaar, net als in de meeste EU-lidstaten al het geval is. Het beleid ten aanzien van middelengebruik wordt daarmee consistent voor alcohol en tabak: het tegengaan van schadelijk middelengebruik bij volwassenen en het voorkomen van middelengebruik bij minderjarigen. De meeste jongeren die gaan roken, beginnen rond 15–16 jaar. Wie op zijn 18e nog niet rookt, gaat daarna zelden nog beginnen. Ik verwacht daarom dat deze maatregel zal bijdragen aan het tegengaan van (jeugd)roken. Bovendien ondersteunt een eenduidige norm voor middelengebruik ouders bij de opvoeding van hun kinderen op dit punt.
Kunt u toelichten waarom u vindt dat er geen strengere regels ten aanzien van additieven hoeven te komen? Wat is volgens u het verschil tussen Nederland en andere lidstaten op dit punt?
Verschillende landen binnen en buiten de EU nemen uiteenlopende maatregelen ten aanzien van het reguleren van ingrediënten. Veel landen kiezen er voor om (nog) niet aan tabaksproductregelgeving te doen omdat er nog onvoldoende wetenschappelijk bewezen effect is. Bijvoorbeeld in België en VK is er wel sprake van een vorm van ingrediënten regulering. Ook dit onderwerp zal betrokken worden bij de besluitvorming over het komende voorstel voor de herziening van de Tabaksproductenrichtlijn.
Overigens wordt in Nederland al wel een stap gemaakt met het verbeteren van consumenteninformatie over de schadelijke effecten van tabak en tabaksingrediënten. Nog deze maand worden de gegevens over ingrediënten in tabak actief openbaar gemaakt op www.tabakinfo.nl.
Wat is volgens u de reden dat Nederland in zijn advies aan de Europese Commissie veel minder ver gaat dan andere Europese lidstaten, waaronder België, Groot-Brittannië, Frankrijk, Spanje, Duitsland en Oost-Europese lidstaten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat is de reden dat Nederland op de Tobacco Control Scale van nummer 7 in 2004 naar nummer 13 in 2010 is gezakt? Welke concrete maatregelen moeten er toe leiden dat Nederland weer stijgt op deze lijst? Kunt u dit toelichten?
Het schrappen van de vergoeding van medicatie bij stoppen met roken in 2012 en de uitzondering op het rookverbod voor kleine eenmanskroegen, heeft waarschijnlijk geleid tot de daling van de 7e naar de 13e plaats. Hoewel Nederland gelukkig wereldwijd nog steeds hoog staat op de ranglijst vind ik een daling niet goed. Overigens scoort Nederland op de Eurobarometer 2012 (jaarlijks rapport van de Europese Commissie) een vierde plaats op basis van de lage rookprevalentie en samen met Denemarken een eerste plaats op basis van het hoge percentage stoppers.
Wat vindt u van het feit dat het aantal rokers in Nederland met 170 000 is toegenomen? Is u bekend wat de oorzaak van deze toename is? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Er zijn nog geen definitieve cijfers zijn over 2012. Ik vind het op dit moment nog voorbarig om te spreken over een verhoging.
Hoe verhoudt de toename van het aantal rokers zich tot uw uitspraken dat u afgerekend kunt worden op het resultaat van uw beleid ten aanzien van tabaksgebruik?4 Is de toename van het aantal rokers voor u aanleiding het beleid te herzien? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
De aanhoudende misstanden bij HWW Zorg |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de erkenning van de top van HWW Zorg dat het door verkeerde indicaties veel geld is misgelopen? Bent u van mening dat dit mismanagement is? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik heb bij de zorginstelling nagevraagd in hoeverre er cliënten wonen met een te laag Zorg-Zwaarte-Pakket (ZZP).
De zorginstelling heeft aangegeven dat er deze zomer op één van de locaties – bij een gebruikelijke controle van de zorgzwaarte van haar cliënten – is geconstateerd dat bij een aantal cliënten een hogere ZZP indicatie aangevraagd moest worden. Dit is vervolgens direct gebeurd. Het hanteren van dergelijke controle en daarmee het vroegtijdig opsporen van eventueel «achterhaalde» indicaties (opdat er direct nieuwe en adequate indicaties kunnen worden aangevraagd) vind ik geen mismanagement.
Erkent u dat door het mislopen van het geld, door de te lage indicaties, ook de personeelsbezetting navenant lager is geweest? Kunt u uw antwoord toelichten?
Soms is een ZZP-profiel voor wat betreft de bekostiging wat ruimer dan een cliënt precies nodig heeft, soms wat krapper. Voor een instelling « middelt dat uit». De
Instelling kan zo flexibel inspelen op de behoefte aan zorg van haar cliënten en op de inzet van personeel. Bij een aantal achterhaalde ZZP’s behoefter niet direct sprake van te lage inzet van personeel.
Wat is uw reactie op het «dagboek van de zorg. HWW Zorg. Getuigenissen van medewerkers en familie van bewoners HWW Zorg, najaar 2012» leest?2
Ik heb kennis genomen van het document.
Ik vind het belangrijk dat de bestuurder van HWW de klachten serieus neemt. Als bestuurder is zij primair verantwoordelijk voor de inzet en kwaliteit van het personeel en de geleverde zorg. De zorginstelling heeft ook een klachtenregeling en een klachtencommissie met een onafhankelijke voorzitter. Om de klachten zorgvuldig te onderzoeken en te behandelen is het van belang dat de klachten bij de zorginstelling neergelegd worden.
Bent u ook geschrokken van de mate van intimidatie van personeel bij HWW Zorg dat praat met de pers over de erbarmelijke kwaliteit of de intimidatie van medewerkers die betrokken zijn bij de vakbond? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan niet beoordelen of en zo ja in hoeverre personeel wordt geïntimideerd. In haar volgende bezoeken zal IGZ gaan praten met medewerkers en cliëntenraad.
Erkent u dat naar zorgpersoneel dat al een lange tijd en in grote getale – zij het soms anoniem – aangeeft dat de kwaliteit onder de maat is geluisterd moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het in algemene zin belangrijk dat het management en de bestuurder luisteren naar de medewerkers. Zeker vanuit het oogpunt van kwaliteitsverbetering is het belangrijk om het oordeel van medewerkers ter harte te nemen. De medewerkers weten namelijk doorgaans heel goed wat er niet goed gaat op de werkvloer en wat hieraan veranderd moet worden.
Erkent u tevens dat voor personeel dat werkt in de zorg vakbondsrechten onverkort van kracht zijn? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid zorgwerkgevers dit te laten weten?
Voor ieder personeel zijn de vakbondsrechten van kracht. Dit is bekend bij werkgevers, ook degenen die in de zorg actief zijn.
Vindt u het passend dat zorgpersoneel cursussen krijgt over hoe het om moet gaan met onderbezetting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat niet passend wanneer een organisatie zich erbij neerlegt dat er te weinig personeel is. Ik vind het verantwoord wanneer een zorginstelling inziet waar problemen liggen en het personeel zo goed mogelijk voorbereidt op het – tijdelijk – moeten stellen van prioriteiten tijdens een periode van onderbezetting. Deze periode moet natuurlijk zo kort mogelijk zijn.
Welke keuze zou u maken wanneer u alleen in de huiskamer staat met een groep van 13 geriatrische bewoners die permanent toezicht nodig hebben, terwijl één bewoner is uitgegleden op de gang en om hulp roept? Erkent u dat dit een ondragelijk dilemma is?
Dit is inderdaad een moeilijk dilemma.
Wat is uw reactie op de steunverklaring van een familielid waaruit blijkt dat de moeder als bewoner van HWW Zorg een dagenlange hartaanval had, zonder dat dit opgemerkt werd?3
Bent u van mening dat dit een incident is? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo neen, wat gaat u doen om toekomstig leed door onopgemerkte ziekte of aandoening te voorkomen?
Is er melding gedaan bij de Inspectie van dit incident? Kunt u de Kamer informeren of er in die melding sprake is van een oorzaak, gelegen in onderbezetting?
Erkent u dat het onopgemerkt blijven van ernstig lijden van een bewoner, in dit geval iemand met een vijf dagen durende hartaanval, en tegelijkertijd een te lage personeelsbezetting, een oorzakelijk verband kunnen hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid uit te zoeken of het juridisch mogelijk is dat de bestuurders van HWW Zorg aansprakelijk gesteld kunnen worden voor de slechte kwaliteit van zorg die deze bewoner heeft gehad, met als oorzaak te weinig personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
De instelling is verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg. Zoals ik ook recent op Kamervragen van het lid Agema heb geantwoord, is het op dit moment al mogelijk om bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor schade die door hun handelen is veroorzaakt, mocht een instelling daar aanleiding toe zien. Een rechtspersoon (in dit geval dus de zorginstelling) kan een (voormalig) bestuurder hoofdelijk aansprakelijk stellen. De overheid heeft deze mogelijkheid niet. De rechter beoordeelt of een bestuurder tegenover de rechtspersoon aansprakelijk is voor de schade en of hij hiervoor hoofdelijk aansprakelijk is. De rechter doet dit door te onderzoeken of de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Op 5 juni 2012 is de motie Gerbrands (PVV)[1] aangenomen waarin de regering wordt verzocht de corporate governance regelgeving dusdanig aan te passen dat het mogelijk wordt om bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor het leveren van slechte kwaliteit van zorg.
Het kabinet zal komen met een visie op governance in de zorg. Hierbij zal aansprakelijkheid van bestuurders ook worden meegenomen.
[1] Kamerstukken II 2011/12, 31 016, nr. 27
De pilot tot legaliseren van recreatiepark Patersven in Zundert |
|
Henk van Gerven |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u de status aangeven van de pilot die mede door u is ingezet ter legalisering van recratiepark Patersven in Zundert?1
Op 15 december 2011 heeft de gemeenteraad te Zundert het raadsvoorstel met de titel «Parc Patersven einde project legalisatie» aangenomen. Het traject tot onderzoek naar de mogelijkheden tot omvorming van het recreatiepark Patersven tot een woonwijk is daarmee tot een einde gekomen.
De Vereniging van Eigenaren van Patersven (hierna: VEP) en de Belangenvereniging Bewoners en Eigenaren Patersven (BBEEP) heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verzocht dat besluit aan de Kroon voor te dragen ter vernietiging. Dit verzoek is doorgestuurd aan de Minister van Infrastructuur en Milieu en door deze afgewezen op 4 juli 2012. Onder andere vanwege het terugtrekken van projectontwikkelaar Volkert Wessels, uit het transformatieproject – i.c. ten gevolge van twijfels over kostenverhaal en gewijzigde marktomstandigheden – heeft de gemeente Zundert aanleiding mogen zien tot heroverweging van het beleid. Daarnaast waren er wijzigingen in (gemeentelijke) politieke verhoudingen die tot situaties kunnen leiden waarin eerdere beleidsvoorkeuren niet meer vanzelfsprekend zijn.
Overigens was een van de voorwaarden voor de omvorming tot woonkern dat zowel de Provincie als het Rijk daar niet op tegen waren. Het Rijk heeft verder geen actieve rol gespeeld bij de uitvoering van de pilot.
Is de pilot inmiddels geëvalueerd? Zo ja, wat zijn de belangrijkste conclusies en leerpunten uit de pilot? Zo nee, wanneer wordt de pilot dan geëvalueerd?
De onderzoekspilot tot legaliseren van Parc Patersven is door de gemeente geïnitieerd. Op basis van deze pilot is als vervolgpilot een overeenkomst opgesteld tussen de gemeente, VEP en een projectontwikkelaar tot het nemen van nadere stappen. De gemeente Zundert is verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van recreatiewoningen. Het is derhalve aan de gemeente om te bepalen of het pilotproject al dan niet wordt geëvalueerd.
Zijn/ worden bij die evaluatie ook de eigenaren van het park betrokken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Onder welke voorwaarden bestaat er nog kans op legalisatie van het park en hoe verhoudt zich dat tot de gewekte verwachtingen bij eigenaren op Patersven, die op de belofte van legalisatie hebben voorgesorteerd? Kunt u daarbij ook expliciet aangeven welke consequenties dat heeft voor claims van planschade van hun zijde en voor de juridische status van de eigenaren als het gaat om hun woonsituatie?
Het is aan de gemeente om te bepalen of, in welke gevallen en onder welke voorwaarden situaties van onrechtmatige bewoning op het park gelegaliseerd worden. De desbetreffende eigenaren van recreatiewoningen op Parc Patersven hebben volgens de gemeenteraad op eigen risico voorgesorteerd op legalisatie.
Aan de voorwaarden die aan dit legalisatieproces zijn gesteld werd, mede door het wegvallen van de projectontwikkelaar, volgens de gemeente niet voldaan. Daarmee kon de gemeente Zundert het proces tot wijziging van de bestemming van de recreatiewoningen beëindigen.
Het leerstuk van planschade geldt alleen voor schade als gevolg van de wijziging van een bestemmingsplan. De pilot zou eventueel hebben kunnen leiden tot wijziging van de bestemming. Met het beëindigen van die pilot kan er derhalve geen sprake van planschade zijn.
De eigenaren van recreatiewoningen behouden dezelfde status als die welke zij al hadden: eigenaar van een recreatiewoning in Parc Patersven. Aan de juridische status verandert niets.
Zijn er in het land nog andere processen van legalisatie van recreatieparken bekend? Zo ja, waar zijn deze succesvol gebleken, waar niet en wat zijn daar de succes- en faalfactoren gebleken?
Het Rijk verzamelt hierover geen gegevens.
Het al dan niet legaliseren van recreatiewoningen door aanpassing van het geldende bestemmingsplan is een bevoegdheid van de gemeente. Het Rijk is ter zake niet bevoegd.
Het bericht dat Nederland het Internationaal Strafhof in een moeilijke positie brengt |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Nederland brengt Strafhof in moeilijke positie», waaruit blijkt dat er onder buitenlandse diplomaten «bezorgdheid» en «ongenoegen» heerst over de manier waarop Nederland zich opstelt als gastland van het Internationaal Strafhof?1
Nederland heeft zich in 1998 gecommitteerd om gedurende 10 jaar, tot 1 juli 2012, de kosten van de (tijdelijke) huisvesting van het Strafhof voor 100% te bekostigen (momenteel ongeveer 6 miljoen euro per jaar). Deze kosten zijn formeel sinds 1 juli van dit jaar een verantwoordelijkheid van alle lidstaten gezamenlijk. Niettemin heeft Nederland de andere lidstaten aangeboden ook de kosten van de tijdelijke huisvesting van de tweede helft van 2012 voor zijn rekening te nemen. Bovendien heeft Nederland onlangs toegezegd ook de helft van de kosten van de tijdelijke huisvesting in de periode van 2013 tot en met 2015 (gereedkomen nieuwbouw) aan het Strafhof te vergoeden tot een bedrag van maximaal 9 miljoen euro. De totale kosten van deze extra bijdragen bedragen ongeveer 12 miljoen euro.
Is het waar dat het «steeds gebruikelijker» wordt dat gastlanden de huur betalen van internationale organisaties die in particulier gehuurde gebouwen gehuisvest zijn?
Het beleid t.a.v. de huisvestingskosten van Internationale Organisaties verschilt, zover bekend, sterk van land tot land en van organisatie tot organisatie. Daarover kan ik geen trendmatige uitspraak doen.
Is het waar dat de Nederlandse economie in 2011 voor meer dan 66 miljoen euro profiteerde van de aanwezigheid van het Strafhof in Den Haag?
Het is niet bekend waar deze schatting op gebaseerd is. De totale begroting van het Strafhof bedraagt ongeveer 109 miljoen euro. Gezien de werkzaamheden van het Strafhof en de internationale samenstelling van de staf wordt een deel hiervan direct besteed in het buitenland.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk zou zijn wanneer het Strafhof jarenlang wordt opgezadeld met extra kosten, terwijl het hof door de toenemende werkdruk al in geldnood zit?
Het gaat niet om onverwachte uitgaven. Al sinds 1998 is het duidelijk dat na 1 juli 2012 de huisvestingskosten een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van alle lidstaten zijn, waarmee het Internationaal Strafhof op de begroting rekening dient te houden. Tegelijkertijd erkent Nederland dat het een bijzondere verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van het Strafhof. Om deze reden heeft Nederland een substantiële extra bijdrage geleverd van ongeveer 12 miljoen euro in de periode 1-7-2012 tot eind 2015.
Op welke manier zult u naar een oplossing zoeken voor dit probleem, mede in het licht van de motie Pechtold c.s., waarin de regering wordt verzocht zich maximaal in te spannen om aan de behoeften van het Internationaal Strafhof tegemoet te komen en in het kader van goed gastheerschap een substantiële extra bijdrage van Nederland niet uit te sluiten?2
Zie antwoord op vraag 1.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór 14 november, wanneer de jaarlijkse vergadering van Staten Partijen bij het Internationaal Strafhof en de herdenking van tien jaar Statuut van Rome plaatsvindt? Zo neen, waarom niet?
Ja.
De toename van het aantal rokers |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van TNS Nipo, waaruit blijkt dat het aantal rokende Nederlanders voor het eerst sinds lange tijd weer toeneemt en dat er dit jaar naar schatting zo’n 170 000 rokers bijkomen?1
Zie het antwoord op vraag 11 van Kamerlid Hilkens (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 983).
Deelt u de analyse dat deze stijging komt door de uitzondering van het rookverbod voor kleine café»s, doordat de «stoppen-met-rokenprogramma’s» in 2012 niet werden vergoed en doordat er geen anti-rookcampagnes meer zijn? Indien nee, wat is uw alternatieve verklaring?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u voornemens de maatregel uit het Begrotingsakkoord 2013 om de «stoppen-met-rokenprogramma’s» weer te vergoeden de komende kabinetsperiode van 2013–2017 structureel voort te zetten?
Vanaf 2013 is financiële dekking geregeld binnen het Budgettair Kader Zorg. De omvang van de aanspraken in het basispakket van de Zorgverzekeringswet kunnen wel periodiek worden herzien in het kader van de betaalbaarheid van de zorg.
Klopt het bericht dat u geen voorstander bent van nieuwe tabaksmaatregelen zoals voorzien in de herziening van de «EU-Tabaksproductierichtlijn 2001/37/EG» waaronder het plaatsen van afschrikkende foto’s op verpakkingen en het beperken van het aantal verkooppunten?2 Zo ja, waarom slaat u het advies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) ten aanzien van deze maatregelen in de wind?
Zie het antwoord op vraag 2 van Kamerlid Hilkens (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 983).
Op welke wijze gaat u in de nieuwe kabinetsperiode van 2013–2017 het aantal rokers en de schade door tabaksgebruik terugdringen?
Het tabaksontmoedigingsbeleid bestaat uit effectieve beperkende maatregelen zoals een algeheel reclameverbod, prijsbeleid via accijnsheffing en een rookverbod voor openbare ruimten. Deze maatregelen blijven van kracht. Op het gebied van leefstijl zal ik net als mijn voorganger prioriteit geven aan de jeugd. Ik investeer de komende jaren extra in voorlichting en preventie via schoolpreventieprogramma’s, zowel gericht op jongeren als hun ouders en via digitale platforms die jongeren veel bezoeken, zoals chat en social media. Het Trimbos-instituut voert als kenniscentrum op het gebied van verslaving en middelengebruik de meeste van deze programma’s uit, en doet dat vanaf 2013 ook voor roken.
Verder vind ik het belangrijk dat voor consumenten objectieve en gedegen voorlichting beschikbaar is, zodat zij een weloverwogen keuze kunnen maken om wel of niet te roken.
Daar hoort bijvoorbeeld ook bij dat de consument goed geïnformeerd wordt over de samenstelling van tabaksproducten, of hulp bij stoppen met roken. Nog dit jaar worden de gegevens over ingrediënten in tabak actief openbaar gemaakt op www.tabakinfo.nl.
Op twee punten zal een wijziging in het beleid plaatsvinden:
Zorg bij stoppen met roken (inclusief de medicatie) wordt vanaf volgend jaar onderdeel van de basisverzekering. Daarnaast ben ik voornemens de minimumleeftijd voor het kopen van tabak te verhogen naar 18 jaar.
De inperking van internetvrijheid in Rusland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat op 1 november in Rusland een wet in werking is getreden die de digitale vrijheid van de bevolking inperkt, door systematische surveillance met DPI technologie?1
Ja.
Wat is de reactie van de Nederlandse regering hierop? Welke gevolgen verwacht u dat deze wet zal hebben voor de mensenrechtensituatie in Rusland en voor de Nederlandse bedrijven die daar opereren?
De wet is primair gericht op bescherming van kinderen tegen schadelijke informatie als ook op het beperken van toegang tot in Rusland wettelijk verboden informatie. De wet zou ook gebruikt kunnen worden om de autoriteiten onwelgevallige informatie af te schermen en om het gedrag van internetgebruikers te monitoren. De Nederlandse regering koestert de vrijheid op het internet en de bescherming van de privacy van gebruikers. De vertrouwelijkheid van de bedrijfscommunicatie is bovendien in het geding. Daarom maakt de regering zich zorgen over eventueel misbruik van de op 28 juli 2012 door president Poetin bekrachtigde wet.
Kan de regering uitsluiten dat er vanuit Nederland of andere EU-lidstaten technologie aan Rusland geleverd wordt die gebruikt wordt voor massasurveillance, DPI, massacensuur of andere maatregelen die mensenrechten inperken?
Nee. Veel goederen kunnen naast gebruik voor wetmatige interceptie ook voor mensenrechtenschendingen worden ingezet. Het exacte eindgebruik is niet altijd bekend.
Ziet u mogelijkheden om bij te dragen aan digitale vrijheid in Rusland, bijvoorbeeld door het beschikbaar stellen van de Nederlandse ambassade voor veilig, ongecensureerd en niet gemonitord internetgebruik?
De Nederlandse regering heeft internetvrijheid hoog in het vaandel staan. Zowel in Europees kader als in de bilaterale contacten met de Russische overheid worden de ontwikkelingen van het afgelopen halve jaar in Rusland ten aanzien van de vrijheid van meningsuiting, vrijheid van informatievergaring en andere vrijheden aan de orde gesteld. Tijdens het bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan Rusland van 15 tot 19 oktober 2012 is dit in gesprekken met overheden en met non-gouvernementele overheden aan de orde geweest. In het verleden heeft Nederland via het Matra-programma verschillende internetinitiatieven ondersteund, zoals het verbeteren van de internet-nieuwsvoorziening van «Novaya Gazeta». Daarnaast heeft Nederland bij de Freedom Online conferenties in zowel Den Haag (2011) als Nairobi (2012) Russische bloggers (respectievelijk Gregory Shevdov en Damir Gainutdinov) de mogelijkheid geboden hun ervaringen te delen ten aanzien van de situatie van digitale rechten in Rusland.
Op welke wijze zult u zich inzetten voor digitale vrijheid van mensen in Rusland?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om u op Europees niveau in te zetten voor de digitale vrijheid in Rusland? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
De EU heeft deze en andere vrijheden tijdens de EU-RF Mensenrechtendialoog in juli 2012 reeds aan de orde gesteld. De Nederlandse regering zal er voor blijven pleiten dat dit onderwerp hoog op de agenda staat.
Bent u bereid om u op Europees niveau in te zetten voor een verbod op de export van technologie vanuit de EU wanneer die gebruikt wordt of kan worden voor het schenden van mensenrechten, zoals nu gebeurt in Rusland?
Nederland zet zich reeds geruime tijd in om de EU-dual useverordening uit te breiden, zodat bedrijven een ad-hoc vergunningplicht kan worden opgelegd indien er aanwijzingen zijn dat technologie (gedeeltelijk) kan worden gebruikt voor mensenrechtenschendingen. Het Europees Parlement heeft onlangs een voorstel gedaan langs deze lijnen. Nederland zal er bij andere lidstaten op aandringen dit voorstel te omarmen.
De economische kosten van mislukte bedrijfsoverdrachten |
|
Erik Ziengs (VVD), Michiel van Veen (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Miljardenstrop mislukte bedrijfsoverdrachten»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusies van het in dit artikel genoemde rapport dat mislukte bedrijfsoverdrachten en de opheffing van gezonde bedrijven de Nederlandse economie op jaarbasis een omzetderving tot € 4 miljard kost en zo’n 80 000 banen?
Nee, ik kan deze conclusies niet onderschrijven, doordat in het onderzoek is uitgegaan van de hypothetische situatie dat alle mislukte bedrijfsoverdrachten en opheffingen van gezonde bedrijven leiden tot totale inactiviteit. In werkelijkheid leiden niet alle opheffingen tot inactiviteit, maar maken ondernemers na opheffing een doorstart en richten ze een nieuwe onderneming op of gaan ze in loondienst werken. Hun personeel blijft bij opheffing veelal ook niet langdurig werkloos, maar vindt een nieuwe betrekking bij een andere werkgever of start zelf een onderneming. Dit proces wordt ook wel «creatieve destructie» genoemd en dit geeft een sterke impuls aan de vitaliteit van de economie.
Ziet u hier voor u een rol weggelegd, bijvoorbeeld door uw beleid meer te richten op het laten slagen van bedrijfsoverdrachten en het voorkomen van opheffingen? In hoeverre is uw beleid daar nu al op gericht?
Het huidige beleid is gericht op het laten slagen van bedrijfsoverdrachten en het voorkomen van opheffingen van gezonde bedrijven door bedrijven van algemene informatie te voorzien en door de financiering voor ondernemers met een gezond toekomstperspectief toegankelijk te houden. De inzet van het beleid is om ondernemers bewust te maken van het belang van bedrijfsoverdracht en bedrijfsovername. De Kamer van Koophandel (KvK) helpt hun hier bij, door voorlichting te geven over het verkopen van een bedrijf en kopen van een bedrijf. Dit doet de KvK door jaarlijks de Overnamedagen te organiseren, en daarnaast seminars, adviesgesprekken aan te bieden en tevens informatie via de website te geven over bedrijfsoverdracht en bedrijfsovername. Het in het artikel genoemde rapport leidt ertoe dat de KvK haar producten- en dienstenaanbod wat bedrijfsoverdracht en bedrijfsovername betreft opnieuw zal beoordelen. Ook is in de voorlichtingscampagne «1e hulp bij financiering», die mijn ministerie dit jaar heeft georganiseerd in samenwerking met MKB Nederland en de Nederlandse Vereniging van Banken, aandacht gegeven aan bedrijfsoverdracht.
Daarnaast is het beleid erop gericht om de financiering voor ondernemers met een gezond toekomstperspectief toegankelijk te houden. Een regeling als de borgstelling MKB-kredieten (BMKB) wordt vaak ingezet om een bedrijfsovername te financieren: in de periode 2005 tot heden is ca. € 1,5 mrd. aan verstrekt borgstellingskrediet gebruikt voor overnames, ofwel 30% van het totaal verstrekte borgstellingskrediet in deze periode. Voor ondernemers die gebruik hebben gemaakt van de startersfaciliteit binnen de regeling is dit zelfs meer dan 42%.
Ook de Groeifaciliteit voor risicokapitaal en de Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) voor grotere kredieten worden veelvuldig ingezet om overnames te financieren. Zo heeft de Groeifaciliteit sinds 2007 ruim € 44 mln. aan financiering voor overnames mogelijk gemaakt (ca. 23% van de totale financiering die via de regeling mogelijk is gemaakt), en de GO ca. € 414 mln. (ca. 19% van de totale financiering dankzij de regeling).
Indien u mogelijkheden ziet om deze problematiek aan te pakken, aan welke mogelijkheden denkt u dan? Zo nee, waarom denkt u dat uw ingrijpen niet gewenst of nodig is?
Aanvullende faciliteiten voor bedrijfsovernames zijn niet nodig, gezien de ondersteuning die reeds geboden wordt.
Onderdrukking in China |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «China: Crackdown escalates ahead of leadership change»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat, aan de vooravond van het achttiende partijcongres in China ten minste 130 activisten zijn opgepakt dan wel dat hun beperkingen zijn opgelegd en dat organisaties die campagne voeren voor de bescherming van rechten, door de Chinese autoriteiten zijn gedwongen te sluiten? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Er zijn gevallen bekend van personen en organisaties die beperkingen zijn opgelegd vanwege het achttiende Partijcongres. Zo is een aantal mensenrechtenverdedigers onder verscherpt toezicht geplaatst, is verhinderd dat zij deel nemen aan bepaalde evenementen of zijn zij gesommeerd Peking te verlaten. Exacte aantallen zijn nog niet bekend.
Is het waar dat activisten momenteel gevangen worden gehouden in onwettige detentiecentra, zogenaamde «black jails»? Komt deze praktijk vaker voor in China? Acht u, net als Amnesty International, dergelijke «black jails» onwettig? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Willekeurige arrestatie en gevangenhouding maken inbreuk op universele mensenrechten en zijn in strijd met internationale verdragen. Berichten over het bestaan van «black jails», die in China zouden worden gebruikt om «petitioners» in verzekerde bewaring te stellen, geven dan ook aanleiding tot zorg. Deze zorg is in EU-verband overgebracht tijdens de meest recente EU-China mensenrechtendialoog, die eind mei 2012 in Brussel werd gehouden.
Is het waar dat ook het internet verder aan banden is gelegd in China? Indien neen, wat zijn hierover dan de feiten? Indien ja, kunt u aangeven op welke manieren het internetgebruikers moeilijk gemaakt wordt om informatie online te raadplegen?
Bepaalde buitenlandse websites, waaronder social media websites en overzeese Chineestalige media, zijn in China sinds geruime tijd geblokkeerd. Recentelijk zijn nog enkele additionele, Engelstalige nieuwswebsites, bijvoorbeeld New York Times en Bloomberg geblokkeerd naar aanleiding van kritische berichtgeving over China. Verbindingen met buitenlandse websites vanuit China zijn doorgaans aanzienlijk trager dan verbindingen met binnenlandse websites. Binnen China dienen internetbeheerders er zelf op toe te zien dat de inhoud van hun websites niet in strijd is met relevante regelgeving, en de autoriteiten voeren bovendien controle uit op naleving van deze regels.
Kunt u verder bevestigen dat ook het transport naar onder andere Tibet en Xinjiang verder wordt bemoeilijkt? Indien neen, wat zijn hier dan de feiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor zover bekend zijn er in verband met het partijcongres geen nieuwe regels voor binnenlandse reizen van kracht. Grote delen van Tibet waren en zijn nog steeds niet toegankelijk voor Westerse media en diplomaten. In heel China zijn in aanloop naar het partijcongres de veiligheidsmaatregelen aangescherpt, wat zich onder andere uit in het strikter naleven van bestaande regels. Zo zijn de regels dat treintickets in heel China uitsluitend op naam kunnen worden gekocht reeds sinds 1 januari 2012 van kracht.
Deelt u de opvatting dat China deze campagne om activisten te vervolgen dient te staken en dat alle activisten die voor het uiten van hun mening zijn opgepakt dienen te worden vrijgelaten? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord 3 en 7
Bent u bereid bij uw Chinese collega’s aan te dringen op directe vrijlating van alle activisten die enkel voor het uiten van hun mening zijn opgepakt? Indien neen, waarom niet?
Vrijheid van meningsuiting, inclusief internetvrijheid, is onderdeel van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Vervolging van personen vanwege hun mening maakt inbreuk op universele mensenrechten en is in strijd met internationale verdragen. Individuele gevallen waarbij (mogelijk) sprake is van vervolging wegens het uiten van een mening worden onder de aandacht van de Chinese autoriteiten gebracht, bijvoorbeeld tijdens de meest recente EU-China mensenrechtendialoog in mei jl. en de EU-Chinatop in september jl. In voorkomende gevallen wordt aangedrongen op directe vrijlating. Eerder zijn individuele gevallen ook tijdens bilaterale mensenrechtenconsultaties met China aan de orde gesteld. Het voornemen is dit wederom te doen tijdens de eerstvolgende bilaterale mensenrechtenconsultaties met China.
Het artikel “ECB onderzoekt of het te goedkoop geld leende aan banken” |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het NRC-artikel «ECB onderzoekt of het te goedkoop geld leende aan banken»?1
Ja, het bericht waar u naar verwijst is mij bekend.
In hoeverre is het volgens u, dan wel volgens de Nederlandsche Bank (DNB), juist dat Spanje over € 16,6 mld aan leningen slechts 0,5% rente hoefde te betalen terwijl dat eigenlijk veel meer had moeten zijn, gelet op de kwaliteit van het onderpand? Hoe is dat mogelijk?
Allereerst hecht ik er aan te benadrukken dat de ECB onafhankelijk is in de uitvoering van het monetair beleid. Het vaststellen van regels voor onderpand voor monetaire beleidstransacties valt daaronder.
De ECB heeft regels vastgesteld voor de risicowaardering van het onderpand waartegen de ECB met open marktoperaties leningen aan banken verstrekt tegen een beleidsrente die voor elke bank gelijk is (momenteel 0.75%). Op basis van deze risicowaardering van het onderpand wordt de afslag bepaald, oftewel, welk bedrag er maximaal geleend kan worden met het betreffende onderpand. ECB president Draghi heeft op 8 november jl. aangegeven dat er in dit geval een fout is gemaakt bij de risicobeoordeling van EUR 10 miljard aan onderpand.2 Tegelijk gaf Draghi aan dat deze fout niet heeft geleid tot een leenvolume dat hoger is dan toegestaan onder de onderpandvereisten. Dit is mogelijk doordat lenende partijen vaak een onderpandbuffer hebben. De beoordelingsfout heeft niet geleid tot een ontoereikende omvang van de onderpandbuffer van de lenende partij.
Op basis van welke methodiek beoordeelt de Europese Centrale Bank (ECB) het geboden onderpand? In hoeverre bestaat daarbij de ruimte om af te wijken van de oordelen door de drie «grote» kredietbeoordelaars als Fitch, Moody’s en S&P?
Bij de beoordeling van de kwaliteit van beleenbare activa houdt het Eurosysteem rekening met kredietbeoordelingsinformatie van kredietbeoordelingssystemen uit een van vier bronnen, namelijk externe kredietbeoordelingsinstellingen (zoals Fitch, Moody’s, S&P en DBRS), interne kredietbeoordelingssystemen van de aangesloten nationale centrale banken, op interne ratings gebaseerde systemen van tegenpartijen en ratinginstrumenten van derden. Daarnaast houdt het Eurosysteem bij de beoordeling van de kwaliteit rekening met institutionele criteria en eigenschappen die de houder van het instrument een vergelijkbare bescherming bieden, zoals garanties. De ECB heeft het recht te bepalen of een emissie, emittent, debiteur of garant aan de vereisten voor hoge kredietstandaards voldoet, zulks op basis van informatie die het relevant acht. Minimaal één kredietbeoordeling van een erkende kredietbeoordelinginstelling van een uitgifte (of in afwezigheid daarvan de emittent) dient aan de minimum kredietwaardigheiddrempel van het Eurosysteem te voldoen. Alle externe kredietbeoordelaars dienen te voldoen aan de algemene acceptatiecriteria. Het Eurosysteem behoudt het recht om een kredietbeoordelinginstelling niet te accepteren3.
In hoeverre zijn de eisen die de ECB stelt aan het onderpand gewijzigd sinds het uitbreken van de kredietcrisis in 2007–2008 en de schuldencrisis in 2010?
De ECB heeft sinds de kredietcrisis de onderpandeisen een aantal maal gewijzigd om de beschikbaarheid van onderpand en daarmee de toegankelijkheid van leeninstrumenten en de transmissie van ECB beleid te bevorderen. Zo is de ECB ertoe overgegaan om ook activa met een BBB- rating te gaan accepteren (tegen een hogere afslag), wordt momenteel tijdelijk schuldpapier in Amerikaanse dollars, Japanse Yen en Britse Pond geaccepteerd, zijn de onderpandeisen voor overheidsschuldpapier uit landen met een EU/IMF-programma gewijzigd en is tijdelijk de beleenbaarheid van asset backed securities verruimd. Tegelijkertijd zijn ook additionele risicobeheersingsmaatregelen geïmplementeerd, waaronder differentiatie in afslag op basis van liquiditeitsgraad, looptijdprofiel en kredietwaardigheid. Alle wijzigingen worden gepubliceerd in het publicatieblad van de Europese Unie en zijn terug te lezen op de website van de ECB4.
Op welke wijze bent u, dan wel DNB, betrokken bij het vaststellen van de onderpandeisen door de ECB?
Als gevolg van de onafhankelijkheid van de ECB in de uitvoering van het monetaire beleid zijn de nationale overheden niet betrokken bij het vaststellen van de onderpandeisen door de ECB. Het monetaire beleid van de ECB wordt vastgesteld door de Raad van bestuur van de ECB waar de president van DNB zitting in heeft. De presidenten van de nationale centrale banken hebben daar qualitate qua zitting (dwz uit hoofde van zijn/haar positie als president van de nationale centrale bank) en handelen vanuit het belang van de Eurozone als geheel.5 De president van DNB vertegenwoordigt in de ECB-raad dus niet Nederland of DNB.
Is er sprake van een eigen onderzoek door de ECB naar de gebeurtenissen op dit terrein?
ECB president Draghi heeft op 8 november jl. aangekondigd dat het Audit Committee van de ECB onder leiding van Erkki Liikanen, president van de Finse centrale bank, de implementatie van het onderpandsraamwerk in het Eurosysteem zal onderzoeken. Liikanen rapporteert zijn bevindingen bij de eerstvolgende vergadering van de Raad van Bestuur.
Indien dit het geval is, in hoeverre is overwogen om dit onderzoek niet door de ECB zelf, maar door een externe partij te laten uitvoeren?
Het is mij niet bekend in hoeverre de ECB een extern onderzoek overwogen heeft.
Wat zijn de mogelijke consequenties indien uit dit onderzoek (onverhoopt) blijkt dat de ECB tegen de eigen richtlijnen in heeft gehandeld?
Volgens die krant hoefden de banken slechts een half procent rente te betalen over 16,6 miljard euro aan leningen van de ECB, terwijl dat eigenlijk veel meer had moeten zijn. Sinds de crisis kunnen banken goedkoop geld lenen. Als onderpand moet de bank waardevolle effecten of kredietvorderingen geven. Maar de tachtig miljard euro aan staatsleningen die de Spaanse banken als onderpand gaven, voldeden niet aan de eisen van de ECB.
A-rating van onbekende kredietbeoordelaar
De ECB beoordeelde de staatsleningen als zeer betrouwbaar en gaf ze zelfs een «A-rating» op basis van een tamelijk onbekende Spaanse kredietbeoordelaar, terwijl grote kredietbeoordelaars als Fitch en Moody’s ze beoordeelden met een lagere B-rating. Het risico van zo’n onderpand met een hoge rating is slechts een half procent, waardoor een Spaanse bank die tien miljoen euro aan staatsleningen als onderpand geeft, daarvoor 9,95 miljoen euro van de ECB kan lenen.
Maar de regels van de ECB zijn dat onderpanden hoger dan 66,5 euro een veel groter risico vormen en daar geldt minstens een risocopercentage voor van 5,5 procent, wat 13,3 miljard minder aan lening oplevert dus. Een woordvoerder van de ECB zegt dat de bank gaat onderzoeken of de bank inderdaad handelde tegen de eigen richtlijnen in, wijst er op dat de meeste Europese banken onderpand leverden voor hun leningen, die ruimschoots de waarde overtroffen.
De inkomenseffecten van het Regeerakkoord |
|
Geert Wilders (PVV), Marianne Thieme (PvdD), Sybrand van Haersma Buma (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Alexander Pechtold (D66), Emile Roemer , Bram van Ojik (GL), Arie Slob (CU), Henk Krol (50PLUS) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u toelichten hoe de op 5 november jongstleden door u naar de Kamer gestuurde notitie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) zich verhoudt tot de doorrekening van het Centraal Planbureau (CPB)? Is het waar dat de koopkrachtcijfers, zoals opgenomen in de doorrekening van het CPB, de meest recente informatie bevatten? Is het waar dat ten opzichte van het beeld van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nog aanpassingen hebben plaatsgevonden in het Regeerakkoord waardoor het eindpakket meer nivellerend is geworden? Heeft er ook afstemming plaatsgevonden tussen de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volksgezondheid, Wetenschap en Sport?
Kunt u een gedetailleerder beeld geven van het koopkrachtbeeld nu blijkt dat dit Regeerakkoord zulke forse (herverdelings)effecten heeft? Kunt u een koopkrachtoverzicht leveren conform de presentatie bij de doorrekening van het Catshuispakket door het CPB (bladzijde 7)?1unt u daarbij onderscheiden de totale koopkrachtontwikkeling ten opzichte van 2012, de koopkrachtontwikkeling als gevolg van het Regeerakkoord en het koopkrachteffect van de invoering van de inkomensafhankelijke zorgpremie?
Kunt u aangeven of u onderzoek heeft gedaan naar het koopkrachtbeeld voor specifieke groepen voor wie het Regeerakkoord ingrijpende gevolgen heeft (bijvoorbeeld chronisch zieken en gehandicapten, huurders, eigen woningbezitters, gepensioneerden, alleenverdieners, alleenstaanden, alleenstaande ouders en mensen gezinnen met schoolgaande danwel studerende kinderen)? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Bent u alsnog bereid de koopkrachteffecten door het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) te laten doorrekenen, zoals gevraagd in de motie Van Haersma Buma c.s. (Kamerstuk 33 410 nr. 18)?
Welke maatregelen zijn bij het CPB meegenomen voor de koopkrachtberekeningen (bijvoorbeeld AWBZ-zorg en huishoudelijke zorg)?
Bent u bereid de dynamische koopkrachteffecten te laten doorrekenen die het gevolg zijn van het Regeerakkoord?
Kunt u toelichten welke beleidsmaatregelen ervoor zorgen dat mensen met een inkomen van meer dan € 100 000 er volgens de CPB-doorrekening meer dan drie keer zoveel op achteruit gaan dan mensen met een inkomen van 350 tot 500 procent van het wettelijk minimumloon?
Is het waar dat mensen er netto door de inkomensafhankelijke zorgpremie maximaal € 225 op achteruit gaan? Hoeveel mensen gaan er dit maximale bedrag op achteruit? Is de inkomensafhankelijke premie van 11,1 procent inclusief of exclusief het tarief voor de nu al bestaande inkomensafhankelijke bijdrage? Is het waar dat de constatering dat uit de memo koopkracht van het ministerie van SZW die op 5 november naar de Kamer is gestuurd blijkt dat de nominale premie voor de zorgverzekering oploopt van € 263 in 2014 naar € 400 in 2017? Kunt u toelichten waarom in het regeerakkoord gesproken wordt over een verlaging van de nominale premie naar € 255 per jaar? Geldt dit bedrag enkel voor 2014? Kunt u toelichten hoe de hoogte van de nominale premie zich ontwikkelt in de komende kabinetsperiode? Kunt u inzicht geven in de mogelijke bedragen per inkomenscategorie voor het eigen risico, aangezien deze bedragen in het regeerakkoord niet genoemd worden maar er in de media wel bedragen circuleren (€ 180, € 350, € 595)? Kunt u toelichten op welke wijze het eigen risico is meegewogen in de berekening van de koopkracht?
Klopt het artikel uit de Volkskrant, waarin wordt gesuggereerd dat huishoudens met een inkomen van vijf ton bruto erop vooruit gaan?2 Zo nee, waarom niet?
Kunt u uw volgende uitspraak nader toelichten: «De zorgen zitten vooral bij mensen zo tussen € 50 000 en € 70 000. Gemiddeld gaan die er ook iets op achteruit, maar geen vier procent.»?3 Kunt u ook ingaan op de uitspraak van de heer Samsom dat mensen met een inkomen tussen «€ 35 000 tot € 50 000 a € 60 000 erop vooruit gaan»?4 Hoe kan het dat de een zegt dat mensen tot € 50 000 a € 60 000 euro er op vooruit gaan, terwijl de ander zegt dat mensen er vanaf € 50 000 euro op achteruit gaan?
Zijn de rekenvoorbeelden die de heer Blok per e-mail aan VVD-leden rondstuurde correct?4 Klopt de uitspraak van de heer Samsom dat de maatregelen rondom de inkomensafhankelijk zorgpremie kunnen oplopen tot maximaal € 450 voor een gezin met twee inkomens?5 Hoe verhoudt de € 450 maximale achteruitgang van de heer Samsom zich tot de € 480 achteruitgang voor tweeverdieners met een inkomen van € 70 000 uit het rekenvoorbeeld van de heer Blok?
Kunt u ingaan op uw uitspraak tijdens de bestuurdersbijeenkomst van de VVD op 2 november jongstleden dat maatvoering nog mogelijk is bij de invoering van de inkomensafhankelijke zorgpremie? Hoe zal deze maatvoering er uit zien? Welke «knoppen» zijn nu nog niet ingevuld waaraan dan gedraaid zou kunnen worden? Betekent dit dat het genoemde percentage voor de inkomensafhankelijke zorgpremie nog kan wijzigen ten opzichte van het Regeerakkoord?
Kunt u ingaan op het onderzoek van RTL waaruit blijkt dat grote groepen Nederlanders er de komende kabinetsperiode veel meer op achteruit gaan en sommige mensen de komende vijf jaar tot wel 20 procent minder te besteden hebben? Klopt het dat sommige uitkeringsgerechtigden de komende jaren tot wel 30 procent minder te besteden hebben?6 Kunt u daarbij een toelichting geven op de reactie van het CPB van 2 november jongstleden, waarin naar aanleiding van het onderzoek van RTL werd bevestigd dat «berekende koopkrachtcijfers inderdaad mogelijk (zijn)»?
Hoeveel mensen gaan er in de huidige koopkrachtplaatjes van het CPB meer dan 4 procent op achteruit? Kunt u bevestigen dat uit de koopkrachtplaatjes van de CPB-doorrekening blijkt dat het om omvangrijke groepen gaat? Hoe groot is de groep mensen waarvan u gezegd heeft dat zij er niet meer dan 4 procent op achteruit mogen gaan? Is dat gemiddeld of maximaal?3
Bent u van plan maatregelen te nemen om te voorkomen dat mensen of groepen mensen een koopkrachtverlies van meer dan 4 procent hebben?
Kunt u een door het CPB opgestelde vergelijking geven van de marginale druk in 2012 en de marginale druk die volgt uit het Regeerakkoord in de jaren 2014 en 2017? Is het mogelijk die vergelijking uit te splitsen naar1 inkomen van werknemers (waaronder de «herintredersval» en de «deeltijdval»),2 inkomen van mensen uit overige werkzaamheden en4 inkomen van zelfstandigen? Wat zijn de effecten hiervan op het arbeidsaanbod en de werkgelegenheid?
Wat betekent het door het CPB geschetste verlies aan structurele werkgelegenheid van 1 a 2 procent door de inkomensafhankelijke zorgpremie exact qua aantal arbeidsjaren? Klopt het dat de dalende werkgelegenheid vooral wordt veroorzaakt doordat mensen minder uur gaan werken? Zo ja, hoeveel uren gaat de gemiddelde werknemer minder werken? Wat zijn de gevolgen voor de overheidsfinanciën en de houdbaarheid daarvan?
Kunt u naar aanleiding van de op 5 november jongstleden naar de Kamer gestuurde notitie van het ministerie van SZW uitleggen hoe het kan dat het maximale koopkrachtverlies vanuit de CPB doorrekeningen kan oplopen tot 4%, terwijl in het plaatje in de SZW-memo van 5 november (tabel 4) jaarlijkse koopkrachtverliezen tot -1,5 procent zichtbaar zijn (5 x -1,5 procent = -7,5 procent)? Waarom is volgens tabel 3 in de SZW-memo van 5 november jongstleden, de vierde belastingschijf in 2017 slechts verlaagd van 52 procent naar 51,63 procent, aangezien de hypotheekrenteaftrek dan al met 4 x 0,5 procent is verlaagd? Dit zou toch gelijk oplopen? Klopt het dat als de gemiddelde koopkracht al een maximaal negatief resultaat laat zien van -1,5 procent per jaar x 5 = -7,5 procent, het maximale koopkrachtverlies in specifieke gevallen (waar 1 gezin door meerdere maatregelen wordt getroffen) automatisch een veelvoud hiervan is? Hoe kan de regering dan het genoemde maximum koopkrachtverlies van 4 procent voor alle Nederlanders waarmaken?
Kunt u ingaan op de stellingname van de MHP, de vakcentrale voor middengroepen en hoger personeel, dat door de verlaging van de maximale jaarlijkse pensioenopbouw (naar 1,75%) de pensioenuitkeringen voor de komende generatie met bijna een kwart zullen dalen door de maatregelen uit het Regeerakkoord? Wat zijn van deze maatregel de koopkrachteffecten op langere termijn?7
Kunt u ingaan op de gevolgen van de verhoogde AOW-leeftijd voor hen die op dit moment gebruik maken van een VUT of pre-pensioen? Hoe verhoudt de door uw kabinet voorgestane overbruggingsregeling zich tot het koopkrachtbehoud van deze groep en wat zijn de koopkrachtgevolgen voor hen die niet onder deze regeling vallen (deelnemers met een inkomen boven 150 procent van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag)?
Kunt u het algemene koopkrachtbeeld schetsen (inclusief het basispad) en afzonderlijk de effecten van de inkomensafhankelijke zorgpremie voor de volgende situaties:
Bent u bereid de koopkrachtcijfers te laten doorrekenen over een langere periode dan de komende vijf jaar, aangezien een aantal maatregelen effect heeft op de koopkracht na 2017?
De gebrekkige handhaving van de wet controle rechtspersonen en faillisementsfraude |
|
John Kerstens (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Toezicht Justitie op bedrijven werkt niet»?1
Ja.
Bent u van mening dat het een ernstige zaak is dat veroordeelde faillissementsfraudeurs opnieuw rechtspersonen zoals besloten vennootschappen (bv's), naamloze vennootschappen (nv's) en/of stichtingen op kunnen richten, ondanks het feit dat de op 1 juli 2011 in werking getreden Wet controle rechtspersonen en het daaraan gekoppelde computersysteem Radar zulks beogen uit te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Het toezicht op rechtspersonen is, in overleg met de toezichthoudende en opsporende instanties, beperkt en beheerst gestart en is zoveel mogelijk toegesneden op de behoefte van de afnemende partijen. Dit heeft gevolgen gehad voor de aard en omvang van het aantal meldingen dat aan de afnemende partijen is verzonden. Sinds de inwerkingtreding van de Wet controle op rechtspersonen is veel aan het systeem verbeterd. Vanaf 1 juli 2011 zijn er ca. 650 risicomeldingen op verzoek en informatieverzoeken aan partijen verzonden.
Het klopt niet dat alleen B.V.»s en N.V.»s worden gecontroleerd door het systeem Radar. Vooralsnog leiden alleen wijzigingen bij B.V.»s en N.V.»s tot een automatische analyse in Radar. Bij wijzigingen in B.V.»s en N.V.»s zijn vaak andere soorten rechtspersonen betrokken. Deze rechtspersonen worden vervolgens in de analyse betrokken. Radar heeft dus al wel de mogelijkheid om andere rechtspersonen te controleren. Mede in overleg met de afnemende partijen is vanuit een beperkte en beheerste start begonnen met de screening van B.V’s en N.V.»s. Over de vraag wanneer de wijzigingen bij andere rechtspersonen onderdeel van de automatische analyse worden is nog geen besluit genomen.
Is het waar dat voornoemd computersysteem momenteel alleen bv's en nv's controleert? Zo ja, wat is daar de reden voor en wanneer is de controle op andere rechtspersonen een feit?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren waarom met behulp van bedoeld toezichtsysteem tot op heden slechts een tiental meldingen aan instanties als De Nederlandse Bank, de Autoriteit Financiële Markten, de belastingdienst en/of de politie zijn doorgegeven (in plaats van de honderden waarvan u zelf destijds uitging)? Is dat omdat het systeem onvoldoende functioneert, omdat de pakkans bij faillissementsfraude te klein is of omdat faillissementsfraude volgens u veel minder voorkomt dan de media veronderstellen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het een slechte zaak is als computersysteem Radar (zoals in het artikel in kwestie wordt beweerd) in plaats van de ingeschatte 3,5 mln. euro inmiddels 18,7 mln. heeft gekost, terwijl het nu volgens het artikel onvoldoende en in ieder geval onvolledig functioneert?
De 18,7 miljoen betreft de totale kosten voor de herziening van het toezicht op rechtspersonen over de periode 2006 tot heden. De totale kosten zijn in de loop der jaren herijkt zoals ook is weergegeven in het Rijks ICT-dashboard. De kostenstijging is het gevolg van hoge complexiteit in de realisatie én aanvullingen op het programma van eisen voor het systeem Radar. Er is geen sprake van een onvolledig functioneren van het systeem Radar.
Erkent dan wel herkent u de in het aangehaalde artikel impliciet gedane bewering dat bedoelde wetgeving niet aan het beoogde doel bereikt en feitelijk een papieren tijger is? Zo nee, waarom niet?
Nee, het doel van de Wet controle op rechtspersonen is een bijdrage leveren aan de voorkoming en bestrijding van misbruik van rechtspersonen. Door middel van de zogenaamde risicomeldingen en het verstrekken van informatie op verzoek, worden toezichthoudende en opsporende instanties als het Openbaar Ministerie en de Belastingdienst in staat gesteld over te gaan tot opsporing en vervolging van (rechts)personen. Uit terugkoppeling van de afnemers blijkt dat de verstrekte risicomeldingen waardevol en bruikbaar zijn.
Kunt u aangeven op welke wijze een goede werking van computersysteem Radar thans wordt gewaarborgd? Op welke wijze wordt ervoor gezorgd dat in alle gevallen registratie plaatsvindt? Op welke wijze vindt vervolgens handhaving c.q. controle plaats?
Het succes van Radar staat of valt met goede, heldere en bruikbare risicomeldingen waarmee afnemende partijen onder meer faillissementsfraude kunnen opsporen en vervolgen. In overleg met de afnemende partijen worden gezamenlijk prioriteiten vastgesteld. In de Wet controle op rechtspersonen is bepaald dat de afnemende partijen registreren en terugkoppelen wat zij met de risicomeldingen hebben gedaan.
Bent u van mening dat uit de nieuwe voorbeelden van faillissementsfraude die steeds in de media naar voren komen, de noodzaak blijkt om de faillissementswetgeving en/of de handhaving ervan te herzien? Zo ja, welke stappen bent u voornemens daartoe te zetten? Zo nee, waarom niet, mede gelet op de zeer grote bedragen die met faillissementsfraude gemoeid zijn?
Ik verwijs hiervoor naar de brief over de aanpak van faillissementsfraude, die ik uw Kamer op 27 november 2012 heb gestuurd.
Geweld tegen NS-medewerkers |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de open brief van de directeur NS Reizigers van 3 november 2012?1 Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over agressie tegen NS-medewerkers?2
Ja.
Deelt u de mening dat de in de open brief genoemde ernstige voorvallen van geweld tegen NS-medewerkers niet alleen als incidenten kunnen worden beschouwd, maar dat deze voorvallen duiden op een structureel maatschappelijk probleem? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat daar voor zowel u als voor de NS een grote verantwoordelijkheid ligt ten opzichte van werknemers van de NS en de reizigers? Zo nee, waarom niet?
Agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak, waaronder NS-personeel, ziet dit kabinet als een maatschappelijk probleem, niet enkel als losse incidenten. Vandaar dat het programma Veilige Publieke Taak (VPT), ondergebracht bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), wordt gecontinueerd. Op dit terrein werk ik nauw samen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), omdat dit probleem alleen kan worden opgelost door politie, OM en werkgevers gezamenlijk.
Is het waar dat het NS Service & Veiligheidsteam in omvang groter is dan de spoorwegpolitie van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD)? Zo ja, betekent dat dat u van mening bent dat er op de NS zelf een grotere verantwoordelijkheid drukt dan op de politie en waarom is dat zo? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zoals hierboven aangegeven hebben politie, OM en werkgevers allen een gedeelde verantwoordelijkheid. De verantwoordelijkheden van de NS liggen hoofdzakelijk op het terrein van goed werkgeverschap, zorg dragen voor een veilige werkomgeving voor hun personeel en erop toezien dat altijd aangifte wordt gedaan van incidenten. De verantwoordelijkheden van politie en OM liggen vooral op het goed oppakken van de aangiften door een lik-op-stukbeleid en een snelle en voortvarende opsporing en vervolging.
Bent u van mening dat de NS er voldoende aan doet om personeel en reizigers te beschermen tegen geweld en agressie? Zo nee, waar schiet de NS volgens u dan tekort?
De NS vindt het van belang de veiligheid voor zowel haar reizigers als haar personeel te garanderen. Als het gaat om agressie tegen treinpersoneel hanteert de NS een zero tolerance beleid. Met onder andere de inzet van de service- en veiligheidsteams doet de NS er alles aan om agressie terug te dringen en zoveel mogelijk te voorkomen.
Deelt u de mening van de NS directeur dat hoeveel de NS ook investeert in mensen en middelen, zij het nooit alleen kunnen? Zo ja, wat kunt en gaat u doen om de NS en zijn medewerkers extra te helpen en bent u van mening dat de hulp aan de NS ook van reizigers moet komen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven deel ik de mening van de directeur van de NS dat politie, OM en werkgevers allen een verantwoordelijkheid hebben. Om zogeheten burgermoed kracht bij te zetten, worden 2,5 keer zo zware straffen geëist tegen plegers van agressie en geweld jegens personen die burgermoed hebben betoond.
Wat mag een burger binnen de wettelijke kaders doen om in geval van een escalerend incident een helpende hand te bieden? Waar ligt de grens van optreden door een burger en hoe wordt deze grens bepaald?
Een burger heeft het recht zichzelf of een ander te verdedigen tegen een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. In de gevallen dat een burger van dit recht gebruik maakt, moet achteraf getoetst worden of hij dat heeft gedaan binnen de grenzen van de wet en de jurisprudentie. De grens van het optreden door een burger in het geval van een escalerend incident ligt in het wettelijk kader omtrent noodweer, vastgelegd in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht (WvS). Bij de beoordeling van de vraag of een geslaagd beroep kan worden gedaan op noodweer, wordt bezien of het strafbare feit is gepleegd ter verdediging van het eigen of andermans lichaam, eerbaarheid of goed. Deze verdediging dient noodzakelijk te zijn geweest en er moet sprake zijn geweest van een ogenblikkelijke (acute) en niet wettelijk toegestane aanval. De rechter dient daarbij te beoordelen of aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit is voldaan.
Het noodweerartikel kan ook bescherming bieden aan een helpende reiziger in die zin dat het strafbaarheid uitsluit indien de betrokkene heeft gehandeld om een ander te verdedigen. De te hulp schietende derde is in beginsel evengoed gerechtvaardigd in zijn handelen als de aangerande zelf. Voor de invulling in de jurisprudentie verwijs ik u in dit verband naar de uitspraken van de rechtbank Assen (LJN: BD7156) en de rechtbank Middelburg (LJN: BC9939).
In hoeverre biedt het noodweerartikel in het Wetboek van Strafrecht (WvS) en de jurisprudentie bescherming voor de reiziger die een conducteur te hulp schiet bij dreigend geweld? Hoe is in dit kader in de jurisprudentie de bepaling verdediging van «eens anders lijf» (artikel 41, eerste lid WvS) ingevuld?
Zie antwoord vraag 6.
Acht u de wettelijke bescherming op grond van noodweer in het geval van een geweldsincident tegen een NS-medewerker afdoende voor de treinreiziger die tussenbeide komt? Zo nee, waarom niet en welke mogelijkheden ziet u om die bescherming uit te breiden?
Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat artikel 41 WvS niet afdoende bescherming zou bieden.
De publieke functies van de heer Meijdam |
|
Farshad Bashir , Henk van Gerven |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de publieke functies van de voorzitter van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur, de heer Meijdam, tevens voorzitter van de commissie Meijdam, die onderzoek doet in verband met de permanente structuur voor de OV-chipkaart, nu zijn integriteit ter discussie staat en hij de schijn van belangenverstrengeling op zich heeft geladen?1
Ik acht de integriteit en het vermijden van belangenverstrengeling voor publieke ambtsdragers van het grootste belang. Ik ben het met u eens dat personen die een publieke functie uitoefenen van onbesproken gedrag dienen te zijn. In de evaluatie van de kaderwet adviescolleges is door het kabinet geconstateerd dat de transparantie over nevenfuncties en belangen van raadsleden bij de meeste adviescolleges verbetering behoeft. Daarbij teken ik aan dat vanwege de gewenste maatschappelijke ervaring en positie waarop raadsleden worden geselecteerd, het risico van belangenverstrengeling nooit helemaal kan worden uitgesloten.
Om de transparantie te borgen zijn ten aanzien van de Rli enkele zaken geregeld.
Ten eerste bestaan binnen de Rli heldere afspraken omtrent de samenstelling van commissies die de verantwoordelijkheid dragen voor het opstellen van adviezen. Zo nodig worden verschillende tegengestelde belangen in commissies vertegenwoordigd.
Ten tweede zal de Rli een code belangenverstrengeling opstellen en toepassen. Met de raad heb ik daarbij afgesproken dat de komende maanden een systeem zal worden opgezet dat inzicht moet bieden in de nevenfuncties en belangen van raadsleden.
Ten derde heb ik met de voorzitter van de Rli al ruim vóór zijn aantreden afspraken gemaakt dat hij zijn activiteiten als belangenbehartiger voor plots en posities van bouwbedrijven en ontwikkelaars zou staken, na afronding van lopende opdrachten. Deze activiteiten heeft hij versneld beëindigd, teneinde zelfs de kans op een schijn van belangenverstrengeling te vermijden.
Ik zie er op toe dat de genoemde afspraken nauwgezet worden nagekomen en ben van mening dat daarmee voldoende waarborgen zijn ingebouwd. Ik zie dan ook geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen, dat geldt tevens voor zijn functioneren als voorzitter van de commissie Meijdam.
Voor wat betreft de deskundigheid op het gebied van gevaarlijke stoffen binnen de RLI, verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen die het lid Paulus Jansen (SP) hierover heeft gesteld (Aanhangsel handelingen 2011–2012, nr. 3262).
Vindt u niet dat hij per direct moet terugtreden in het belang van de publieke zaak, omdat het, bij het dienen van deze zaak, belangrijk is dat personen van onbesproken gedrag dienen te zijn? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Welke stappen gaat u in deze ondernemen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht “Pensioengeld belegd in kernwapens” |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat Nederlandse pensioenfondsen minstens 830 miljoen euro geïnvesteerd hebben in bedrijven die kernwapens maken of daarbij betrokken zijn?1
Pensioenfondsen zijn primair zelf verantwoordelijk voor het beleggingsbeleid. De pensioensector geeft op verschillende manieren invulling aan deze verantwoordelijkheid. De fondsen zijn hier ten eerste zelf mee aan de slag. De Pensioenfederatie biedt in aanvulling hierop bovendien handreikingen aan individuele fondsen, waarmee zij hun maatschappelijke verantwoordelijkheid ten aanzien van het beleggingsbeleid kunnen realiseren. Wettelijk moeten pensioenfondsbesturen verantwoording afleggen over het beleggingsbeleid aan hun achterban, bijvoorbeeld via het verantwoordingsorgaan. Een en ander laat onverlet dat ik het onderwerp wanneer ik met fondsbestuurders spreek ter sprake kan brengen. Ik zal dat op de gepaste momenten ook zeker doen.
Hoe beoordeelt u het feit dat het ABP, het pensioenfonds voor overheid en onderwijs, zijn investeringen in de kernwapenindustrie binnen een half jaar met 50 procent heeft uitgebreid?
Ook voor het ABP geldt dat het fondsbestuur verantwoordelijk is voor het beleggingsbeleid. Het ABP heeft er voor gekozen om de nationale wetgeving en internationale gedragsverplichtingen van de Nederlandse overheid als norm te nemen om te beoordelen waar het fonds wel en niet in belegt. Mocht er een wijziging optreden in de Nederlandse opstelling of in de wetgeving dan is dat voor het ABP aanleiding om zijn beleid te heroverwegen.
Gaat u stappen ondernemen om pensioenfondsen die in kernwapens beleggen, te motiveren een uitsluitingsbeleid voor kernwapens te hanteren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Pensioenfondsen hebben in Nederland een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van hun beleggingsbeleid. Ze hebben derhalve de vrijheid te beleggen in bedrijven die direct of indirect betrokken zijn bij de productie van (onderdelen van) kernwapens.
Nu een aantal pensioenfondsen blijft of in strijd met hun eigen beleid- in kernwapenbedrijven is gaan investeren, gaat u deze, waarbij de beleggingen niet te rijmen zijn met het uitsluitingsbeleid voor kernwapens dat zij zeggen te hanteren, verplichten openbaar te maken dat zij niet langer een uitsluitingsbeleid voor kernwapens hanteren en over het niet naleven van het uitsluitingsbeleid te communiceren met de deelnemers?
De regering heeft in het wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen voorgesteld dat fondsen in hun jaarverslag moeten vermelden op welke wijze rekening wordt gehouden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen. De fondsen zullen hierdoor hun beleid ten aanzien van maatschappelijke aspecten van hun beleggingen, en de uitvoering daarvan, aan hun deelnemers kenbaar moeten maken. Dit wetsvoorstel ligt inmiddels voor bij uw Kamer.
De brief die ambassadeur Bekink op 17 augustus 2012 schreef aan de Amerikaanse afgevaardigde Joseph Pitts |
|
Peter Oskam (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met de brief die ambassadeur Bekink op 17 augustus 2012 schreef aan de Amerikaanse afgevaardigde Joseph Pitts? Is er overleg geweest over de inhoud van de brief met het ministerie van Buitenlandse Zaken en/of het ministerie van Veiligheid en Justitie?1
Kunt u een kopie van de voornoemde brief aan de Kamer doen toekomen?
Deelt u volledig de inhoud van de brief en bent u hiervoor ministerieel verantwoordelijk?
Kunt u de tekst van het statement dat de heer H.P. Schreienemacher op 4 oktober 2012 bij de hearing van de Amerikaanse Helsinki commissie in Washington maakte aan de Kamer doen toekomen?
Bent u het volledig eens met dat statement?
Kunt u de volledige brief- en mailwisseling tussen leden van het Amerikaanse congres en de Nederlandse ambassade in Washington inzake de beschuldigingen over pedofilie en de reactie van de Nederlandse overheid van de afgelopen maanden doen toekomen aan de Tweede Kamer?
Is het waar dat ambassadeur Bekink in zijn brief van 17 augustus schrijft: «The allegations against Mr. Demmink were thoroughly investigated by the Public Prosecution Service, in full accordance with the Dutch Criminal Code and Code of Criminal Procedure»?
Welk diepgaand onderzoek heeft het Openbaar Ministerie gedaan naar de beschuldigingen en wat was daar de uitkomst van? Kunt u de onderzoeken en de resultaten doen toekomen aan de Kamer?
Welke juridische vorm nam dat onderzoek aan? Welke bijzondere opsporingsmiddelen zijn gebruikt bij die onderzoeken?
Is het waar dat ambassadeur Bekink schrijft: «The prosecution service ... established that Mr. Demmink was not in Turkey in the period in question»?
Kunt u aangeven welke periode bedoeld wordt met «period in question» en waar het Openbaar Ministerie die conclusie publiekelijk getrokken heeft?
Is het waar dat de heer Demmink in de eerste helft van 1997 voorzitter was van de zogenaamde K4 troika?2 Wanneer begon en eindigde zijn voorzitterschap?
Is het waar dat er in 1998 een bijeenkomst in Turkije was met K4 en EU Officials, op 9 en 10 maart in Istanbul en in Ankara? Wie waren daar vanuit de Nederlandse overheid uitgenodigd en wie waren aanwezig?
Kent u het bericht dat de Amerikaanse regering de Syrian National Council (SNC) niet langer ziet als belangrijkste representant van de Syrische oppositie?1
Hoe beoordeelt u de uitspraken van Amerikaans minister van Buitenlandse Zaken Hillary Clinton hierover? Ziet u de SNC, net als minister Clinton, niet langer als de legitieme vertegenwoordiger van het Syrische volk?
Deelt u de mening dat de Europese Unie en de Verenigde Staten waar mogelijk één lijn moeten trekken in hun benadering van de Syrische oppositie? Zo ja, welke stappen zet de Europese Unie naar aanleiding van deze uitspraken?
Deelt u de mening dat moet worden gezocht naar een zo breed mogelijke representatie van het Syrische volk binnen de Syrische oppositie? Zo ja, op welke manier wordt de betrokkenheid bevorderd van alle onderdelen van de Syrische samenleving, waaronder etnische en religieuze minderheden?
Beoordeelt u de situatie in Syrië als een humanitaire noodsituatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, leidt deze constatering tot een wijziging in het beleid ten aanzien van Syrië?
De studenten OV-chipkaart |
|
Carla Dik-Faber (CU), Carola Schouten (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Student ongelijk behandeld in openbaar vervoer»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat studenten in tegenstelling tot andere abonnementhouders geen gebruik kunnen maken van tijdelijke regelingen bij een defecte of verloren OV-chipkaart?
De situatie verschilt per soort abonnement én ook per vervoerder. Er zijn vervoerbedrijven die aan balies vervangende kaarten verstrekken wanneer een persoonlijke ov-chipkaart met een bepaald abonnement defect is. De reiziger moet dan een kopie van zijn ov-chipkaart (voor- en achterzijde), kopie van zijn identiteitsbewijs en een uitdraai van zijn «Mijn ov-chipkaart account» tonen. De vervoerder kan de gegevens controleren omdat er een directe relatie met de reizigers bestaat. Er zijn ook vervoerders die geen tijdelijke kaart verstrekken.
Voor studenten is deze service om privacyredenen bij geen enkele vervoerder mogelijk. Conform de Wet Bescherming Persoonsgegevens beschikken de vervoerders niet over persoonsgegevens van studenten en kunnen zij dan ook niet controleren of de reiziger die aan de balie komt daadwerkelijk een student is die over reisrecht van DUO beschikt.
Deelt u de mening dat de restitutieregeling voor de studenten OV-chipkaart momenteel te ingewikkeld is en onnodig veel werk oplevert voor studenten, maar ook de organisaties achter de OV-studentenchipkaart?
Restitutieregelingen verschillen eveneens per abonnement én per vervoerder. De regeling voor studenten is niet ingewikkelder dan die voor overige reizigers. Studenten sturen hun originele vervoerbewijzen en een formulier waarop hun persoonsgegevens zijn ingevuld aan de Klantenservice ov-chipkaart. Ik beoordeel deze regeling niet als té ingewikkeld en ik vind niet dat ze onnodig veel werk voor de studenten oplevert.
Deelt u de mening van het OV-loket dat studenten met vragen over de OV-chipkaart vaak «van het kastje naar de muur» worden gestuurd, doordat drie organisaties betrokken zijn bij de OV-studentenchipkaart? Bent u bereid deze drie organisaties, na toestemming van de student, meer persoonsgegevens te laten uitwisselen, zodat de klantenservice verbetert?
Deze drie organisaties hebben elk een eigen rol en verantwoordelijkheid. DUO is verantwoordelijk voor toekenning van het reisrecht als onderdeel van studiefinanciering. TLS is verantwoordelijk voor de productie en uitgifte van ov-chipkaarten voor alle reizigers. RSR is speciaal opgezet als organisatie tussen DUO en individuele vervoerders in om de privacy van studenten te beschermen («privacy by design»). Elke organisatie voert haar eigen taak goed uit en voorziet de andere organisaties tijdig van de juiste informatie. Helaas kunnen zij niet voorkomen dat er soms iets misgaat. Gezien de zeer grote aantallen reizigers, kaarten en transacties, beoordeel ik de situatie niet als structureel onvoldoende.
Hoe beoordeelt u de ongelijke behandeling van studenten in het openbaar vervoer in het licht van het regeerakkoord, waarin de studenten OV-chipkaart wordt omgezet naar een kortingsabonnement?
Bij het nieuw te ontwikkelen kortingsabonnement zal de situatie gelijk blijven. Het streven blijft erop gericht studenten zoveel als mogelijk gelijk aan overige reizigers te behandelen. Omdat het hierbij wederom zal gaan om een collectieve overeenkomst, zal om privacyredenen sprake blijven van verschillen.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat er één regeling komt voor de vervanging van defecte OV-chipkaarten en restitutie van gemaakte kosten die geldt voor alle houders van de OV-chipkaart (anonieme en persoonlijke kaarten) en bij alle vervoerders?
Om privacyredenen zullen individuele vervoerders nooit over de persoonsgegevens van studenten mogen beschikken. Het inrichten van één regeling is dus niet mogelijk.
Het bericht 'Banken actief in belastingparadijzen' |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat Nederlandse banken, inclusief de banken die staatssteun hebben ontvangen, via brievenbusmaatschappijen belasting ontwijken?1
Ik heb geen reden om te twijfelen aan de verklaring die de betrokken banken zelf geven voor de internationale structurering van hun onderneming. Zij zijn hierover transparant naar toezichthouders en fiscale autoriteiten. Overigens staat artikel 67 van de Algemene Wet inzake Rijksbelasting mij niet toe in te gaan op individuele gevallen.
Indien sprake is van belastingontduiking wordt dat door de Belastingdienst bestreden.
Indien u niet van mening bent dat Nederlandse banken via brievenbusmaatschappijen belasting ontwijken, kunt u dan een andere verklaring geven voor het feit dat ING, Rabobank en ABN Amro met tientallen vennootschappen zonder materiële waarde actief zijn in belastingparadijzen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven welke bedrijfseconomische voordelen vennootschappen zonder materiële waarde in het bijzonder op Bermuda, Mauritius of de Caymaneilanden bieden aan Nederlandse banken, naast een «voordelig» belastingregime?
Zie antwoord vraag 1.
Welke actie gaat u ondernemen om belastingontduiking via brievenbusmaatschappijen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u er werk van maken om het begrip «substance» een zelfstandige wettelijke betekenis te geven en het genereren van reële economische meerwaarde (zoals het scheppen van werkgelegenheid) onderdeel te maken van het begrip «substance»?
Op 25 juni 2012 heb ik uw kamer een brief gestuurd2 waarin ik u verslag doe van de uitvoering van de motie van de leden Braakhuis en Groot die de regering oproept de Nederlandse substance eisen tegen het licht te houden. Ik heb in die brief geconcludeerd dat de Nederlandse regelgeving internationaal niet uit de pas lopen. In die brief heb ik ook gerefereerd aan een door Holland Financial Centre uit te besteden onderzoek naar het belang van de non-bank financial sector voor de Nederlandse economie. Uw kamer heeft mij bij brief van 4 juli 2012 verzocht haar na publicatie van dit onderzoek onverwijld te informeren en een kabinetsreactie te sturen. Aan dat verzoek zal ik uiteraard gevolg geven.
Deelt u de mening dat banken, zeker indien zij staatssteun ontvangen hebben, maximale transparantie over hun bedrijfsvoering zouden moeten nastreven?
Het is belangrijk dat banken, evenals andere ondernemingen en ongeacht of zij staatssteun hebben ontvangen, transparant zijn over hun bedrijfsvoering. De jaarrekening en het jaarverslag zijn bij uitstek de middelen om als bedrijf verantwoording af te leggen over het gevoerde beleid. Naast financiële gegevens omtrent het vermogen, het resultaat, de solvabiliteit en de liquiditeit, dient de onderneming ook een evenwichtige analyse te maken van relevante (toekomstige) ontwikkelingen, de voornaamste risico’s en onzekerheden, de verwachte gang van zaken en, indien noodzakelijk, van milieu en personeelsaangelegenheden. Daarnaast geldt voor beursvennootschappen, banken en verzekeraars dat zij in het jaarverslag dienen toe te lichten op welke wijze zij de principes van de voor hen relevante gedragscode(s) hebben toegepast en dienen zij afwijking van die principes gemotiveerd toe te lichten. Voor beursvennootschappen gaat het om de Nederlandse corporate governance code; voor banken en verzekeraars gaat het (daarnaast) om de Code Banken respectievelijk de Code Verzekeraars. Deze wet- en regelgeving omtrent (financiële) verslaggeving biedt naar mijn mening voldoende transparantie.
Welke mogelijkheden ziet u om bedrijven te verplichten ook vennootschappen in belastingparadijzen (vennootschappen zonder «materiële» betekenis) op te nemen in hun jaarverslag ten behoeve van verbeterde transparantie?
De bepaling dat maatschappijen die een te verwaarlozen betekenis hebben op het geheel, niet meegenomen hoeven te worden in de consolidatie (artikel 2:407, eerste lid, onderdaal a, van het BW), is gebaseerd op artikel 13, eerste lid, van de Zevende richtlijn vennootschapsrecht.3 Deze richtlijn biedt op dit vlak geen mogelijkheid om nadere of afwijkende regels te stellen. Het is derhalve niet mogelijk om ondernemingen te verplichten om maatschappijen zonder materiële betekenis mee te nemen in de consolidatie.
Het Burgerlijk Wetboek biedt verder de mogelijkheid om de jaarrekening op te stellen op basis van de International Financial Reporting Standards (IFRS). Ook in IFRS speelt het begrip materialiteit een belangrijke rol. Aangezien IFRS een internationale standaard is die door de International Accounting Standards Board wordt opgesteld, is het niet mogelijk om als Nederland daar extra verplichtingen aan toe te voegen
Bent u bereid zich internationaal sterk te maken voor de inzet van openbare registers voor economische eigendom (beneficial ownership) van vennootschappen, trusts en stichtingen?
In reactie op exact dezelfde vraag van het lid Braakhuis heb ik in mijn brief aan uw kamer van 24 september 2012 geschreven dat inspanningen op dit gebied plaatsvinden in het zogenoemde Global Forum on Transparency and Exchange of Information.
In het Global Forum werken inmiddels al meer dan honderd landen samen. Het betreft zowel OESO-lidstaten als niet-lidstaten. Door middel van een systeem van «peer reviews» beoordelen landen elkaar onafhankelijk op het punt van de effectieve implementatie van de standaarden op het gebied van transparantie en uitwisseling van informatie.
Kern is dat beoordeeld wordt of in een land betrouwbare informatie voor belastingdoeleinden aanwezig is, en tijdig beschikbaar gemaakt kan worden, die voorzienbaar relevant is voor de belastingheffing van een andere (verzoekende) jurisdictie. Daaronder valt dus ook informatie over economische eigendom (beneficial ownership) van vennootschappen, trusts en stichtingen. Veel van deze informatie zal bijvoorbeeld in aangiften zijn opgenomen, die bij belastingdiensten aanwezig zijn.
Voor belastingheffing is het primair van belang dat deze informatie voor de belastingdienst raadpleegbaar is, en is minder relevant of dergelijke informatie in een openbaar register is terug te vinden.