Het bericht ‘European Commission defends priviledged access for ‘big business’’ |
|
Jan Vos (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «European Commission defends privileged access for “big business”»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk zou zijn wanneer de Europese Commissie (een aantal) grote bedrijven informatie geeft die zij niet met andere belangenorganisaties deelt, waardoor het bedrijfsleven meer invloed op de inhoud van handelsakkoorden kan uitoefenen dan andere belanghebbenden?
Ik herken mij niet in de suggestie die in de vraag wordt gewekt, dat grote bedrijven een disproportionele invloed uitoefenen op de onderhandelingen over handelsakkoorden. De taak van de Europese Commissie is het uitonderhandelen van een vrijhandelsakkoord dat zoveel mogelijk tegemoet komt aan de Europese belangen op basis van een door de Raad aan de Commissie verstrekt onderhandelingsmandaat. Hiertoe heeft de Europese Commissie begrijpelijkerwijs behoefte aan informatie-uitwisseling met belanghebbende partijen. Het kan hierdoor voorkomen dat partijen – bedrijven, maatschappelijke organisaties, lidstaten of andere partijen – specifieke informatie ontvangen van de Europese Commissie die niet gelijktijdig is gedeeld met andere betrokken partijen
Bent u van mening dat maatschappelijke organisaties, zoals mensenrechtenorganisaties en vakbonden, die geconsulteerd worden over te sluiten handelsakkoorden tussen de EU en derde landen, gelijktijdig toegang zouden moeten hebben tot dezelfde informatie als het bedrijfsleven?
Als het gaat om informatie-uitwisselingen met specifieke belanghebbende partijen ten behoeve van een effectieve standpunt bepaling van de EU in de onderhandelingen over een vrijhandelsakkoord dan kan het in het belang van het onderhandelingsproces zijn om deze informatie niet ook (gelijktijdig) te delen met andere bij het proces betrokken partijen. Ik vind het van belang dat de Europese Commissie zo transparant mogelijk is zonder haar onderhandelingspositie te schaden. De Europese Commissie dient in de onderhandelingen alle zienswijzen mee te nemen in de afwegingen die leiden tot de uiteindelijke onderhandelingsinzet.
Bent u van mening dat het wenselijk is om informatie over te sluiten handelsakkoorden tussen de EU en derde landen gedurende het gehele proces van totstandkoming zo veel mogelijk openbaar te maken? Waarom wel/niet?
Nee, die mening deel ik niet. Het is voor een succesvolle uitkomst van het onderhandelingsproces van wezenlijk belang te voorkomen dat bepaalde gevoelige of nieuwe informatie over een specifieke EU positie bij de andere partij terecht komt op een ongewenst moment in de onderhandelingen. Het is daarom in het belang van de Europese Unie om specifieke belangen van specifieke spelers (bedrijven, maatschappelijke organisaties of andere betrokkenen) zoveel mogelijk in vertrouwelijkheid te behartigen. Bovendien is de Europese Commissie nog voorzichtiger geworden met het delen van informatie over lopende onderhandelingen doordat al een aantal keer gevoelige en vertrouwelijke informatie ongewild is verschenen in de pers. Hierdoor wordt informatie in toenemende mate niet meer schriftelijk maar alleen nog mondeling gedeeld met specifieke spelers. Hiervoor vindt regulier overleg plaats over lopende onderhandelingen met het maatschappelijk middenveld.
Bent u van mening dat nationale regeringen en parlementen tijdig en op voldoende wijze door de Europese Commissie worden geïnformeerd over de totstandkoming van handelsakkoorden tussen de EU en derde landen?
Ja, ik wil daaraan zelf ook graag bijdragen door het parlement regelmatig en zo goed mogelijk te blijven informeren over lopende handelspolitieke zaken inclusief over de totstandkoming van handelsakkoorden en mogelijke implicaties van handelsakkoorden.
Welke mogelijkheden ziet u om de informatievoorziening over te sluiten handelsakkoorden en hun mogelijke implicaties te verbeteren?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Steekpenningen bij een fregattendeal met Chili |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Steekpenningen betaald bij fregattendeal met Chili»?1
In 2004 heeft de Staat met Chili een overeenkomst gesloten over de verkoop van de vier fregatten van de Koninklijke marine. Het betreft twee luchtverdegingsfregatten (L-fregatten) en twee multipurpose-fregatten (M-fregatten). Hierover is de Kamer op 17 maart 2004 commercieel vertrouwelijk geïnformeerd (kenmerk M2004000542).
Nederland verkoopt overtollig defensiematerieel in beginsel rechtstreeks aan andere overheden, zonder de inschakeling van tussenpersonen. Het betreft de verkoop van materieel van government to government.Bij de verkoop van de vier fregatten aan Chili heeft Defensie geen tussenpersoon ingeschakeld.
Nadat de fregatten aan Chili waren verkocht heeft Defensie op verzoek van het land een aanvullend contract gesloten met Koninklijke Schelde. Dit contract had betrekking op de modificatie van de twee M-fregatten. Bij het sluiten van dit contract is door Defensie ook geen tussenpersoon ingeschakeld.
De berichten in de Volkskrant van zaterdag 19 januari 2013 betreffen een interne Chileense aangelegenheid. Het zou gaan om de betaling van steekpenningen door een Chileense tussenpersoon aan Chileense overheidsfunctionarissen. Defensie is hier op geen enkele wijze bij betrokken.
Wat is uw oordeel over het bericht dat marinewerf De Schelde 1,2 miljoen dollar commissie betaalde aan zijn vertegenwoordiger in Chili, die vervolgens circa acht ton smeergeld betaalde aan Chileense officieren, wat resulteerde in een order voor De Schelde om vier verkochte fregatten aan te passen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de Chileense officier van justitie dat De Schelde «heeft geprofiteerd» van het werk van Schelde-vertegenwoordiger Ibieta?
Dat De Schelde profijt zou hebben gehad van de inschakeling van Schelde-vertegenwoordiger Ibieta en zo ja, in welke mate, is mij niet bekend.
Bent u op de hoogte van de rechtszaken die hierover in Chili worden gevoerd? Is hierover contact geweest tussen de Nederlandse justitiële autoriteiten en de Chileense? Zo ja, is daarbij informatie uitgewisseld? Wilt u de Kamer op de hoogte stellen van deze informatie?
Door de Rijksrecherche is uitvoering gegeven aan een rechtshulpverzoek van Chili ten behoeve van een Chileens strafrechtelijk onderzoek naar onder meer corruptie en witwassen. In het kader van de uitvoering van dit rechtshulpverzoek zijn op verzoek van de Chileense autoriteiten twee personen in Nederland als getuige gehoord, in aanwezigheid van Chileense opsporingsambtenaren. De resultaten van de uitvoering van dit rechtshulpverzoek zijn verzonden naar de verzoekende Chileense autoriteit. Het is niet mogelijk om deze informatie aan de Tweede Kamer te verstrekken aangezien het een individuele zaak betreft.
Is het waar dat de aanschaf van de vier Nederlandse fregatten in 2004 werd beklonken in aanwezigheid van Schelde-vertegenwoordiger Ibieta en de toenmalige directeur materieel van de Koninklijke Marine?
Zie antwoord vraag 1.
Is uw ministerie op enige wijze betrokken bij de steekpenningen die zijn betaald in verband met verkoop en/of aanpassing van de vier fregatten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat uw relatie met De Schelde door deze zaak wordt beschadigd? Wat voor gevolgen heeft dit voor de toekomstige samenwerking met De Schelde?
Nee, de relatie tussen Damen Schelde Naval Shipbuilding, de rechtsopvolger van De Schelde, en Defensie is sinds de berichtgeving in de Volkskrant niet gewijzigd.
Bent u bereid om (strafrechtelijk) onderzoek te laten doen naar de mogelijke betrokkenheid van De Schelde bij deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Het Landelijk Parket kan in deze fase geen uitspraak doen of er een zelfstandig strafrechtelijk onderzoek gaande is of zal worden ingesteld naar de mogelijke betrokkenheid van De Schelde.
Het bericht dat het aantal lesuren techniek op 40% van de scholen daalt |
|
Paulus Jansen (SP), Manja Smits (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Onderschrijft u de conclusie van de Vereniging Docenten Techniek dat het aantal lesuren techniek op 40% van de scholen daalt?1 Zo nee, waarom niet?
Het is positief dat de Vereniging Docenten Techniek een enquête heeft uitgevoerd naar de aandacht voor techniek in het onderwijs. Hoewel het onderzoek is gebaseerd op de respons van slechts 115 leraren en dus niet representatief is, neem ik het signaal serieus. In mijn eerdere antwoorden op de vragen van het lid Jadnanansing van 29 januari jl. heb ik aangegeven dat ik niet beschik over gegevens over het aantal uren dat scholen in het voortgezet onderwijs besteden aan techniek. Ik weet dus niet of het aantal lesuren techniek daadwerkelijk daalt. Zie ook mijn antwoord op vraag 5. Het signaal van de Vereniging Docenten Techniek zal ik wel betrekken in mijn analyse van de problematiek en bij de afspraken die worden gemaakt in het kader van het Techniekpact.
Wordt systematisch onderzoek gedaan naar de oorzaken van (verschillen in) belangstelling voor het vak techniek in het voortgezet onderwijs? Zo ja, wat zijn de belangrijkste bevindingen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Speelt de participatie van basisscholen in het voedingsgebied van scholen voor voortgezet onderwijs een belangrijke rol in de interesse voor techniek in deze onderwijssector?
Er zijn afgezien van voorbeelden van «best practices» geen systematische gegevens bekend van het effect van aandacht voor techniek op de basisschool op de keuze van kinderen voor hun studierichting. Wel is bekend dat kinderen die niet op jonge leeftijd op een positieve manier met techniek in aanraking komen in veel geringere mate voor een technisch beroep kiezen dan kinderen waar dat wel voor geldt.2 Ik vind het dan ook belangrijk dat in het primair onderwijs de aandacht voor techniek wordt gestimuleerd. Weliswaar wordt via het Stimuleringsprogramma van het Platform Bèta Techniek (PBT) ook een aantal projecten in het primair onderwijs uitgevoerd, zoals Techkidz (JetNet junior) waarmee de aandacht voor techniek in het primair onderwijs wordt vergroot, maar op dit moment is de aanpak nog te versnipperd. In het voorjaar ontvangt uw Kamer een uitwerking van het amendement dat de leden Lucas (VVD) en Jadnanansing (PvdA) tijdens de begrotingsbehandeling 20133 hebben ingediend. Dit amendement richt zich onder andere op meer structurele focus voor techniek in het primair onderwijs.
Wordt systematisch onderzoek gedaan naar de (verschillen in) uitstroom vanuit het voortgezet onderwijs naar technische vervolgopleidingen, afhankelijk van de participatiegraad van de scholieren in het vak techniek? Zo ja, wat zijn de belangrijkste bevindingen? Zo nee, waarom niet?
Er wordt geen systematisch onderzoek gedaan naar de verschillen in belangstelling voor techniek en naar de uitstroom vanuit het voortgezet onderwijs naar de technische vervolgopleidingen. Toch is er over de belangstelling voor techniek en de uitstroom naar technische vervolgopleidingen het één en ander bekend, vooral via het Stimuleringsprogramma van PBT dat sinds 2004 door het ministerie van OCW wordt gesubsidieerd. Het programma zet vooral in op het vergroten van de aandacht voor techniek in het onderwijs en op het vergroten van de in- en doorstroom in technisch vervolgonderwijs.
De aanpak heeft er mede toe geleid dat zowel in havo als vwo de keuze voor de natuurprofielen4 is gestegen. De toegenomen populariteit van de bètaprofielen is het sterkst bij meisjes. In het vmbo is er echter sprake van een lichte daling van het aandeel leerlingen dat voor techniek kiest. Voor een overzicht van de cijfers verwijs ik u naar de bijlage5.
Uit de doorstroomatlas vmbo die u in juni 20126 voor het eerst heeft ontvangen, blijkt dat leerlingen die in het vmbo voor techniek hebben gekozen, wel vaker voor dezelfde sector op het mbo (ongeveer driekwart) kiezen dan leerlingen uit andere sectoren en dat dit aandeel de afgelopen jaren is gestegen.7 De doorstroomatlas geeft inzicht in de doorstroom van vmbo-leerlingen naar het vervolgonderwijs en is hiermee een mooi instrument bij het monitoren van beleidsdoelstellingen, zoals het bevorderen van de in- en doorstroom van leerlingen in het technisch beroepsonderwijs. Ik ben dan ook voornemens de doorstroomatlas als instrument te continueren.
De instroom van eerstejaars studenten vanuit het voortgezet onderwijs in het hoger (bèta)technisch onderwijs was in 2012 ongeveer 18%. In 2004/2005 was die 17%.8
Welke redenen ziet u voor het afnemen van het aantal lesuren techniek? Ziet u hier verband met de toegenomen nadruk op rekenen en taal in het onderwijs?
Zoals ik al heb geantwoord op de vragen van het lid Jadnanansing d.d. 29 januari jl. beschik ik niet over gegevens over het aantal uren dat scholen in het voortgezet onderwijs besteden aan techniek. Ik weet dan ook niet of het aantal lesuren daalt en of er een verband is met de toegenomen druk op rekenen en taal in het onderwijs. De reden daarvoor is dat in het voortgezet onderwijs alleen het aantal uren onderwijstijd voor het totale onderwijsprogramma wettelijk is geregeld. Scholen hebben vrijheid in het programmeren van de lessen, zowel in uren als in de vormgeving van diverse vakken. Het onderwijs van aan techniek gerelateerde kerndoelen en eindexamenvakken kan dan ook op verschillende manieren worden vormgegeven. Dit gebeurt niet altijd in een vak genaamd techniek.
Hoe oordeelt u in het licht van dit afnemende aantal lesuren over de investeringen die de afgelopen jaren zijn gedaan in het techniekonderwijs? Zijn er mogelijkheden om het rendement van de gedane investeringen te verhogen, bijvoorbeeld door de aanpak van de meest succesvolle scholen ook elders in te voeren?
Zoals ik eerder heb opgemerkt, weet ik niet zeker of het aantal lesuren techniek daadwerkelijk afneemt. Momenteel investeer ik op verschillende manieren in het techniekonderwijs en een betere doorstroom naar de technische arbeidsmarkt. Allereerst werk ik samen met de stakeholders uit het beroepsonderwijs en de technische branches aan de ontwikkeling van nieuwe examenprogramma’s techniek in het vmbo. Dit zal leiden tot aantrekkelijkere technische programma’s voor leerlingen en betere doorstroom naar technisch vervolgonderwijs en beroepen. In augustus dit jaar gaat een eerste cohort leerlingen met deze examenprogramma’s proefdraaien. Verder investeer ik in het programma «Toptechniek in Bedrijf». Daarin ondersteun ik het regionale beroepsonderwijs en bedrijfsleven (financieel en inhoudelijk) bij het opzetten van samenwerking en sterke technische onderwijsroutes. Tot slot starten in augustus 2014 experimenten met een vakmanschap- en technologieroute. Op dit moment ben ik bezig met het opzetten van een wettelijk kader om deze doorlopende leerroutes tussen het vmbo en mbo mogelijk te maken. Vooral de technologieroute richt zich hierbij op een grotere instroom in de technische tekortsectoren.
Ik zie zeker mogelijkheden om het rendement van de investeringen te verhogen. We weten dat het belangrijk is om kinderen al in het primair onderwijs in aanraking te laten komen met techniek en hiermee interesse voor techniek te ontwikkelen. Zoals in mijn antwoord op vraag 3 al aangegeven, is de aanpak nu nog te gefragmenteerd. Het is verder van belang dat binnen de hele onderwijsloopbaan structureel aandacht is voor techniek ook bij de leraren. Hierbij is het cruciaal dat techniek met behulp van het lokale bedrijfsleven zo tastbaar en concreet mogelijk wordt gemaakt voor jongeren. Op scholen waar een blijvend of groeiend aantal jongeren voor techniek kiest, zien we een duidelijke verbinding met het vervolgonderwijs en het bedrijfsleven in de regio. Een regionale inkleuring en aanpak renderen. Deze potentiële verbeteringen pak ik in het Techniekpact op. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Welke acties gaat u ondernemen om de dalende trend van het vak techniek te keren? Wat vindt u van de suggestie, geopperd door de respondenten van het onderzoek, om het vak techniek verplicht te stellen?
Het kabinet heeft aangekondigd om via een Techniekpact samen met onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven de opdracht op te pakken om onder meer het technisch beroepsonderwijs in den brede te verbeteren. Het Techniekpact moet de huidige vaak versnipperde aanpak omzetten in structurele aandacht in het onderwijs voor techniek. Het streven is het Techniekpact in april 2013 te sluiten.
Best practices op het terrein van techniekonderwijs in het primair en voortgezet onderwijs laten zien dat verplichtstelling van het vak niet nodig is om goede resultaten te bereiken. Het huidige curriculum biedt voldoende mogelijkheden om aandacht aan techniek te besteden. Cruciale factoren zijn daarbij het enthousiasme en een goede toerusting van docenten, doorlopende leerlijnen en actieve betrokkenheid van het lokale bedrijfsleven. Ik wil dan ook vooral inzetten op de versterking van deze factoren in plaats van het verplicht stellen van het vak techniek. Een verplichtstelling zal bovendien veel tijd en energie vragen, die afleidt van de kern van de zaak: het geven van goed techniekonderwijs. Scholen hebben nu de vrijheid het onderwijs van aan techniek gerelateerde kerndoelen en eindexamenvakken op verschillende manieren vorm te geven.
Over de toegang van de Eerste en Tweede Kamer tot interne EU-Raadsdocumenten |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat zo groot mogelijke transparantie ten aanzien van besluitvorming in de Europese Unie (EU) essentieel is voor het maatschappelijk debat over de EU? Deelt u de mening dat de Eerste en Tweede Kamer, gezien hun democratische controletaak en hun rol in het maatschappelijk debat, zo veel mogelijk informatie over deze besluitvorming moeten krijgen?
Het kabinet hecht groot belang aan transparantie en aan een optimale betrokkenheid van de nationale parlementen bij de Europese wetgevings- en besluitvormingsprocessen. De Eerste en Tweede Kamer dienen te beschikken over de informatie die zij voor hun democratische controletaak nodig hebben. Zoals vermeld in mijn brief van 18 januari jongstleden (Kamerstuk 22 112, nr. 1548), is het kabinet van mening dat we op dit punt in Nederland voorop lopen in de EU. Ter onderbouwing van die stelling verwijs ik graag nogmaals naar het overzicht dat de Kamer heeft ontvangen op 28 september 2012 (Kamerstuk 22 112, nr. 1474).
Met de in mijn voornoemde brief van 18 januari aangekondigde extra stap, wil het kabinet nog eens onderstrepen hoeveel belang het hecht aan die transparantie. Beide Kamers kunnen de hen geboden mogelijkheid van inzage in interne stukken van de Raad onder meer gebruiken om te verifiëren of de informatie die ze ontvangen van het kabinet correct en volledig is. Vanwege de reeds uitgebreide eigen informatievoorziening vanuit het kabinet, zou een dergelijke stap inhoudelijk in onze ogen niet nodig hoeven te zijn. Dat is ook een van de redenen waarom het Nederlandse kabinet pas nu, en nadat een groot aantal andere lidstaten ons is voorgegaan, tot deze stap heeft besloten. Bovendien kon op basis van het in mijn brief genoemde COSAC-rapport het, mijns inziens onjuiste, beeld ontstaan dat het Nederlandse kabinet minder informatie geeft aan het parlement dan andere regeringen binnen de EU. Met deze stap behoort Nederland nu ook voor wat betreft de directe toegang tot interne EU-stukken tot de groep van «meest open» landen.
Waarom heeft het Nederlandse parlement, in tegenstelling tot 21 van de 27 nationale parlementen in de EU, tot op heden geen toegang gehad tot de zogenoemde Limité-documenten, met name de conceptconclusies van de Europese Raad? Welke vijf overgebleven nationale parlementen van EU-lidstaten hebben nog altijd geen toegang tot de Limité-documenten? Deelt u de mening dat deze ongelijkheid zo spoedig mogelijk opgeheven moet worden?
Zie het antwoord op vraag 1. Volgens het genoemde COSAC-rapport hebben dan nu uitsluitend de parlementen in Ierland, Luxemburg, Malta, Polen en Roemenië geen toegang tot Limité-documenten. Ik wijs u erop dat waar parlementen deze toegang krachtens het overzicht wel hebben, dat veelal gebeurt in de vorm van toezending van de betreffende stukken door de regering aan het parlement. Dat biedt dus niet de onmiddellijke toegang die de Eerste en Tweede Kamer krijgen via de EU-extranet-database en ook niet dezelfde gegarandeerde volledigheid.
Ik ben het met u eens dat een uniforme praktijk op dit gebied, evenals ten aanzien van de bredere opzet van de informatievoorziening tussen nationale regeringen en parlementen van EU-lidstaten, voordelen zou kunnen bieden. Tegelijkertijd bestaat de EU uit lidstaten die ieder zeer hechten aan hun eigen, historisch gegroeide, nationale interne organisatie en tradities. Een volledige uniformering daarvan zal in de praktijk niet verwezenlijkbaar, en mijns inziens ook niet wenselijk, zijn.
Deelt u de mening dat het verschaffen van toegang tot de conceptconclusies van de Raad voor de leden van de Eerste en Tweede Kamer zonder dat zij openlijk over deze stukken kunnen spreken geen wezenlijke bijdrage zal leveren aan het vergroten van de transparantie van Europese besluitvorming? Deelt u de mening dat deze semi-openbaarheid tot moeizame gedachtewisselingen in beide Kamers kan leiden en daarmee juist de schijn van geheimzinnigheid rond EU-besluitvorming dreigt te vergroten?
Het kabinet ziet zich genoodzaakt vast te houden aan de in de hele EU geldende richtsnoeren over vertrouwelijkheid van raadsdocumenten, zodat iedere mogelijke onduidelijkheid of geheimzinnigheid zoveel mogelijk wordt voorkomen. Of dit tot moeizame gedachtenwisselingen leidt, zal in hoge mate afhangen van de wijze waarop de leden van de Eerste en Tweede Kamer omgaan met deze geboden mogelijkheid.
Bent u van mening dat de zogenoemde Limité-documenten, in het bijzonder de conceptconclusies van de Raad, in de nabije toekomst dit stempel niet meer zouden moeten dragen en volledig openbaar zouden moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit aan de orde te stellen in de Raad Algemene Zaken en hiertoe voorstellen te doen?
Die mening ben ik niet toegedaan. Zoals ook gesteld wordt in de in EU-verband overeengekomen richtsnoeren over vertrouwelijkheid van deze documenten, kan het «de besluitvormingsprocedures van de Raad nadelig beïnvloeden als deze documenten te vroeg bekend worden gemaakt». Zoals dat met de besluitvorming op alle overheidsniveaus het geval is, kan het naar buiten brengen van besluitvormings- of onderhandelingsstukken het onderhandelingsproces nadelig beïnvloeden. De besluitvaardigheid en de effectiviteit van de EU zou door een dergelijke stap onder druk kunnen worden gezet. Overigens ben ik van mening dat er inhoudelijk, zoals in de voorgaande antwoorden wordt onderstreept, ook geen aanleiding is om tot publicatie van deze stukken over te gaan. De belangrijkste inhoudelijke elementen die in de stukken staan, worden immers door het kabinet reeds op andere wijze aan de Kamer gemeld. Wel heeft de Kamer er nu een extra instrument om te controleren of het kabinet zich goed heeft gekweten van zijn informatieplicht.
Kunt u deze vragen voor aanvang van het algemeen overleg inzake de informatievoorziening over Europese dossiers, welke plaatsvindt op dinsdag 12 februari aanstaande, beantwoorden?
Ja.
Over gestegen waterschapsbelastingen |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Heffingen waterschappen gaan toch weer omhoog»1 en «Stijging waterschapsbelastingen gelijk aan inflatieniveau»?2
Ja.
Met hoeveel procent zijn de tarieven van de waterschapsbelastingen in 2012 gemiddeld gestegen en hoeveel bedroeg de inflatie in dat jaar? Met hoeveel procent is de lastendruk voor waterschapsbelasting voor gezinnen gestegen? Met hoeveel procent steeg de totale belastingopbrengst van de waterschappen?
De waterschapstarieven zijn in 2012 gemiddeld met ongeveer 2% gestegen, zie ook de brief aan uw Kamer van 3 april 20123. De inflatie bedroeg in dat jaar gemiddeld 2,5%. De lastendruk voor een meerpersoonshuishouden in een huurwoning is in 2012 gemiddeld met 2,2% gestegen en voor een meerpersoonshuishouden in een koopwoning met 2,3%.
De totale opbrengst van de waterschappen is in 2012 met 3,6% omhoog gegaan. Omdat voor de meeste belastingen het aantal eenheden in 2012 hoger is dan in 2011, stijgen de tarieven en dus de lastendruk gemiddeld genomen met een lager percentage dan de belastingopbrengst. Dit is in de afgelopen jaren overigens steeds het geval geweest. Voor meer informatie over en achtergronden verwijs ik u naar het boekje «De belastingen van de waterschappen in 2012» van de Unie van Waterschappen.
Ook over de tarieven voor 2013 zal de Unie een dergelijke publicatie uitbrengen. Naar verwachting is deze eind februari beschikbaar.
In hoeverre passen de stijgingen van de tarieven van de waterschapsbelasting bij de afspraken die in het Bestuursakkoord 2011–2015 (deelakkoord Water) gemaakt zijn ten aanzien van een doelmatigheidswinst in de kosten voor het beheer van het watersysteem en de waterketen? Zou een doelmatigheidswinst niet eerder moeten leiden tot lagere tarieven? Zo nee, waarom niet?
De afspraken over doelmatigheidswinsten en een gematigde lastenstijging in het Bestuursakkoord Water zijn gemaakt tegen de achtergrond van stijgende kosten in verband met investeringen die nodig zijn om ons land te beschermen tegen zee- en rivierwaterspiegelstijging, heviger regenbuien, langere perioden van droogte en de aangescherpte normen voor waterkwaliteit. In het Bestuursakkoord Water hebben rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven met elkaar afgesproken te streven naar een doelmatigheidswinst die vanaf 2011 geleidelijk zal oplopen tot uiteindelijk € 750 mln. per jaar in 2020.
In figuur 7.4 van hoofdstuk 7 «Monitoring doelmatigheidswinst» van Water in Beeld 20124 is te zien dat bij het sluiten van het Bestuursakkoord nog niet werd gerekend op doelmatigheidswinst in 2012. De figuur geeft aan dat de verwachting was dat belastingopbrengsten van de waterschappen eerst iets hoger zou zijn en pas na verloop van tijd zouden dalen ten opzichte van de ontwikkeling zonder invloed van het akkoord.
De gerealiseerde ontwikkelingen voor 2012 worden in mei gepresenteerd in de rapportage «Water in Beeld 2013». Mijn verwachting is dat de lastenontwikkeling bij de waterschappen voor 2012 past binnen de afspraken die zijn gemaakt in het Bestuursakkoord Water.
Hoeveel doelmatigheidswinst moesten waterschappen in 2012 behalen en hoeveel hebben zij daadwerkelijk behaald?
Zie antwoord vraag 3.
Is de behaalde doelmatigheidswinst volledig besteed aan investeringen door de waterschappen? Zo ja, welke investeringen waren dat? Zo nee, waarom niet en waar is die doelmatigheidswinst dan gebleven?
Zie antwoord vraag 3.
Nu de Unie van Waterschappen stelt dat de afspraken uit het Bestuursakkoord zijn nagekomen, en de Vereniging Eigen Huis die mening niet lijkt te delen, wie van beide heeft naar uw mening gelijk en waarom?
Zoals uit de beantwoording van de vragen 3, 4 en 5 blijkt is, anders dan de Vereniging Eigen Huis lijkt te veronderstellen, in het Bestuursakkoord Water niet afgesproken dat de te realiseren doelmatigheidswinsten gaan leiden tot lagere lasten, maar dat ze leiden tot een matiging van de lastenstijging.
In hoeverre worden waterschappen vanwege taakverzwaringen gedwongen hun tarieven te verhogen? In hoeverre kunnen die taakverzwaringen worden gefinancierd uit het behalen van doelmatigheidswinst en in hoeverre niet?
De waterschappen hebben te maken met hogere kosten. Niet alleen door bezuinigingen op de rijksbegroting5, maar ook door andere verplichtingen zoals de investeringen die nodig zijn om te voldoen aan de Kaderrichtlijn Water. In de monitoringsafspraken (zie de eerdere verwijzing naar Water in Beeld) wordt rekening gehouden met deze hogere kosten. Juist door de doelmatigheidswinsten kunnen de tarieven gematigd stijgen.
Deelt u de verklaring van de Unie van Waterschappen voor de grote regionale verschillen in de ontwikkeling van de waterschapsbelastingen? Zo nee, wat is uw verklaring voor die verschillen?
De Unie van Waterschappen verwijst naar gebiedsspecifieke kenmerken: de inrichting van het gebied en de eisen die worden gesteld. Ik voeg hieraan toe dat daarnaast bestuurlijke keuzes per waterschap worden gemaakt. U kunt daarbij denken aan het ambitieniveau en het tempo waarmee invulling wordt gegeven aan wettelijke verplichtingen en bestuurlijke afspraken en de mate waarin reserves worden aangesproken of opgebouwd.
De Duitse weigering om wapens te vervoeren in verband met de Franse interventie in Mali |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht «Duitsland vervoert geen Franse wapens naar Mali»?1
Het klopt dat Duitsland geen wapens of munitie vervoert ter ondersteuning van de Franse operatie in Mali.
Is het waar dat Duitsland geen wapens of munitie wil vervoeren ter ondersteuning van de Franse interventie in Mali?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat Duitsland iemand aanstelt om te controleren of er geen Franse wapens aan boord van Duitse transportvliegtuigen worden geladen?
Ieder land dat deelneemt aan het European Air Transport Command (EATC) heeft een Senior National Representative (SNR) aangewezen. De SNR is verantwoordelijk voor het bij het EATC geplaatste personeel van het betreffende land en voor de naleving van afspraken over de planning en inzet van de nationale vliegtuigen.
Wat is de argumentatie van de Duitse regering om geen wapens te willen vervoeren?
De Duitse regering hanteert net als de Nederlandse regering eigen overwegingen voor besluitvorming over de inzet van militairen en militair materieel in relatie tot Mali. Nederland stelt in dit kader geen beperkingen aan de lading die door Nederlandse vliegtuigen via het EATC mag worden vervoerd.
Deelt u het standpunt van de Duitse regering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de lading van de KDC-10 die door Nederland wordt geleverd in verband met de Franse interventie in Mali?
Anders dan aanvankelijk voorzien heeft het EATC de (K)DC-10 nog niet hoeven inzetten om aan de Franse logistieke behoefte in Mali tegemoet te komen.
Is het waar dat u de Kamer informeert indien Frankrijk een nieuw of gewijzigd verzoek doet voor een Nederlandse transportvlucht in verband met de interventie in Mali? Zo nee, wanneer informeert u de Kamer wel?2
Het kabinet heeft ingestemd met de inzet van Nederlandse vliegtuigen voor transportvluchten naar buurlanden van Mali door het EATC. Om veiligheidsrisico’s te voorkomen worden op dit moment Nederlandse vliegtuigen niet ingezet voor vluchten naar Mali (brief van 16 januari jl., kenmerk DVB/CV 0021–2013). Momenteel worden de veiligheidsrisico’s nader onderzocht en wordt bezien of de Nederlandse vliegtuigen ook kunnen worden ingezet voor vluchten naar Bamako, Mali. Bij positief besluit wordt de Kamer nader geïnformeerd.
Het bericht dat honderdduizenden Nederlanders teveel betalen voor gas |
|
Agnes Mulder (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek dat de Vereniging Eigen Huis (VEH) heeft gedaan waaruit blijkt dat honderdduizenden huishoudens in Nederland een paar honderd euro per jaar teveel betalen voor de toevoer van gas?1
Het is mij bekend dat consumenten op de website van de VEH kunnen invullen wat voor soort meter zij hebben en wat hun verbruik is. Volgens de VEH hebben ruim 50.000 huishoudens deze lijst ingevuld. Op basis hiervan concludeert de VEH dat 6% van de huishoudens over een te grote gasaansluiting beschikt. De VEH heeft desgevraagd aangegeven dat zij geen nader onderzoeksrapport heeft opgesteld.
Deelt u de conclusie van de VEH dat de meeste netbeheerders in Nederland een te hoog tarief voor het transport van gas rekenen en veel consumenten zijn benadeeld?
Ik deel deze conclusie niet. Uit gegevens van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) blijkt dat er in totaal 127.000 grote meters hangen. Dit is 1,8% van het totale aantal kleinverbruiker aansluitingen. De netbeheerders schatten op basis van een vergelijking tussen jaarverbruik en metergrootte dat circa 20.000 tot 30.000 kleinverbruikers een te grote aansluiting zouden kunnen hebben. Volgens de netbeheerders ligt het aantal kleinverbruikers dat mogelijk een hoger tarief heeft betaald dan gelet op het (piek)verbruik noodzakelijk is dus aanmerkelijk lager dan de VEH veronderstelt.
Dat wil niet zeggen dat het huidige tarief te hoog is of dat kleinverbruikers zouden zijn benadeeld. De kleinverbruikers betalen sinds 2005 een jaarlijks tarief voor het transport van gas. Dit tarief is afhankelijk van de grootte van de aansluiting. De grootte van de aansluiting bepaalt de grootte van de meter. Kleinverbruikers met een grote aansluiting betalen een hoger tarief. Het tarief is gereguleerd; de NMa stelt jaarlijks de tarieven vast die de netbeheerders mogen berekenen.
De grootte van de aansluiting wordt bepaald door de piekbelasting. De netbeheerders hebben hier geen inzicht in. De netbeheerder beschikt alleen over de gegevens van de grootte van de aansluiting en het totaal verbruikte volume over het jaar. Het is dan ook voor de netbeheerders niet vooraf vast te stellen of kleinverbruikers een te grote aansluiting hebben.
Het is de verantwoordelijkheid van de kleinverbruiker om van te voren de aansluiting en het piekverbruik met elkaar te laten overeenstemmen. De kleinverbruiker kan vervolgens kiezen voor het verkleinen dan wel vergroten van zijn of haar aansluiting.
Bent u het eens met de conclusie van de VEH dat de tarieven van de netbeheerders in veel gevallen te hoog zijn omdat huishoudens een grotere gasaansluiting hebben dan voor hun gebruik nodig is? Wat is uw zienswijze op de aanbeveling van de VEH dat huishoudens recht hebben op een kleine gasaansluiting die de netbeheerders kosteloos moeten aanbrengen?
Ik vind het belangrijk dat netbeheerders klachten van kleinverbruikers serieus nemen en dat die klachten op een klantvriendelijke wijze worden afgehandeld. Ik ben dan ook positief over de werkwijze die de gezamenlijke netbeheerders hebben aangekondigd. Die werkwijze houdt in dat de netbeheerders momenteel alle individuele kleinverbruikers benaderen die een grote aansluiting hebben. Als blijkt dat deze klanten een grotere aansluiting hebben dan nodig, dan bieden de netbeheerders aan om de aansluiting kosteloos te verkleinen.
Ten aanzien van mogelijk in het verleden te veel betaalde tarieven zullen de netbeheerders per geval bekijken of in het verleden betaalde tarieven moeten worden gecompenseerd. De netbeheerders hanteren als uitgangspunt dat kleinverbruikers in ieder geval in aanmerking komen voor compensatie over de periode 2005–2012 in situaties waarbij na 2005 op initiatief van de netbeheerder een te grote meter is geplaatst bij een kleinverbruiker met een constant gebleven jaarverbruik en een piekbelasting waarvoor een kleinere meter toereikend is.
In hoeverre kunt u, als toezichthouder op het Nederlandse gasnet, de netbeheerders dwingen om de tarieven, indien nodig, voor het transport van gas naar beneden bij te stellen?
In de Gaswet is vastgelegd dat de hoogte van de transporttarieven onafhankelijk wordt bepaald door de NMa. Ik kan de netbeheerders niet dwingen de tarieven voor het transport van gas naar beneden bij te stellen.
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 2 heb toegelicht zijn de tarieven gebaseerd geweest op de aansluiting die de kleinverbruiker heeft. De consument kiest zelf zijn aansluiting. Het tarief van de aansluiting wordt vervolgens bepaald door de NMa. Als onafhankelijke toezichthouder ziet zij erop toe dat netbeheerders alleen de efficiënte kosten voor de uitvoering van haar wettelijke taken in de tarieven mogen verwerken.
Bent u voornemens uw toezichthoudende instrumenten hiervoor dan ook actief in te zetten richting de netbeheerders?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om te bewerkstelligen dat consumenten die de dupe zijn geworden van het betalen van onnodig hoge capaciteitstarieven financieel worden gecompenseerd? Bent u bereid om u hiervoor actief in te zetten?
De netbeheerders hebben aangeven dat zij per geval zullen bekijken of in het verleden betaalde tarieven moeten worden gecompenseerd. De netbeheerders hebben daarbij toegezegd mij op de hoogte te houden van de wijze waarop hier in de praktijk invulling aan wordt gegeven.
Ongelooflijk dure privéwoningen van EU diplomaten |
|
Raymond de Roon (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «EU diplomat’s home costs £ 25,000 a month» en «Hoge woonkosten EU-diplomaten»?1
Ja.
Is het waar dat er ruim € 20.000 per maand aan woonlasten wordt betaald uit de zakken van de belastingbetalers voor één enkele (Nederlandse) EU-ambassadeur in Hong Kong en bijna € 30.000 per maand voor één enkele (Spaanse) EU-ambassadeur in Moskou? Zo nee, waarom niet?
EDEO heeft laten weten voor de huur van de residentie in Hong Kong € 22.000 per maand te betalen. De huur voor de residentie in Moskou bedraagt € 29.400 per maand. Residenties hebben een dubbele functie. De gebouwen worden vooral gebruikt voor officiële ontvangsten en doen daarnaast tegelijkertijd dienst als woonaccommodatie voor het hoofd van een vertegenwoordiging. Het gebouw in Moskou beschikt bijvoorbeeld over een aantal vergaderzalen.
Is het waar dat deze kosten in geen verhouding staan tot de lokale woningmarkt? Wat zijn de door de belastingbetalers te dragen woonlasten van de Nederlandse consul-generaal in Hong Kong en de Nederlandse ambassadeur in Moskou? Hoe verhoudt dit zich tot de woonlasten genoemd in vraag 2 en hoe beoordeelt u die verhouding?
De huurmarkten in Moskou en Hong Kong behoren tot de duurste in de wereld. Net als voor andere officiële gebouwen wordt voorafgaand aan het aanhuren of aankopen van residenties marktonderzoek verricht. Selectiecriteria zijn naast geschiktheid voor de beoogde bestemming o.a. prijs, grootte, veiligheid, locatie, uitstraling, staat van onderhoud en (bouw-)technische overwegingen.
De EDEO laat weten dat huisvesting de beste prijs-kwaliteit verhouding moet hebben in vergelijking met andere objecten die aan de gestelde criteria voldoen. Ditzelfde geldt uiteraard evenzeer voor de dienstwoningen van Nederlandse posthoofden.
De residentie van de Nederlandse consul-generaal in Hong Kong is sinds 1970 Rijkseigendom. De ambtswoning van de ambassadeur in Moskou maakt deel uit van het complex van de ambassade, dat van de Russische staat wordt gehuurd en op dit moment wordt gerenoveerd. De ambassadeur woont gedurende de verbouwing in een appartement, waarvoor de huur EUR 12.500,- per maand bedraagt.
Deelt u de mening dat het te gek voor woorden is dat Nederland zich in allerlei creatieve bochten moet wringen om 40 miljoen euro op de eigen diplomatie te bezuinigen, terwijl de EU jaarlijks ruim € 500 miljoen uitgeeft aan de Europese diplomatieke dienst?2 Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening in zoverre dat ik vind dat in een tijd waarin Nederland en andere lidstaten worden geconfronteerd met een noodzaak tot bezuinigingen, ook bij de EDEO soberheid moet gelden. Nederland heeft sinds de oprichting van de EDEO steeds aangedrongen op een budgetneutrale vormgeving van de Europese diplomatieke dienst. Ook zoekt Nederland samen met andere lidstaten naar een zo groot mogelijke synergie tussen het postennet van lidstaten en dat van de EDEO.
Vindt u ook dat het niet aanvaardbaar is dat in tijden van crisis een EU-ambassadeur wordt beloond met een brutosalaris van £ 244.000 plus secundaire feestvoorwaarden zoals eerste klas reizen voor familieleden, riante expat vergoedingen, een zorgverzekering, een eigen auto met chauffeur, privé-personeel voor de EU-diplomaat en zijn familie, veel vrije dagen en gratis reizen van en naar huis?
De salariëring en arbeidsvoorwaarden dienen in lijn te zijn met de verantwoordelijkheden die de functionaris draagt en hem of haar in staat te stellen zijn functie zo goed mogelijk uit te oefenen. (Expat)vergoedingen zijn gebruikelijk voor personeel dat in het buitenland wordt gestationeerd, maar niet gepast voor EU-ambtenaren die permanent in Brussel wonen en werken. Tezamen met gelijkgestemde lidstaten zet het kabinet in op versobering van de salarissen en vergoedingen voor Europese ambtenaren.
Hoe beoordeelt u in dit verband het interne inspectierapport, waaruit blijkt dat het financiële beheer van de Europese ambassades in 33% van de onderzochte gevallen ondermaats is?
Voor het beheer van Europese middelen gelden strenge regels. De Europese Commissie en Europese Rekenkamer zien toe op de naleving van die regels, de controle van de uitgaven en een goed functionerend financieel beheer.
Erkent u dat dit het zoveelste bewijs is dat wij onze diplomatie niet aan de EU moeten overlaten, maar het veel beter zelf kunnen? Zo nee, waarom niet?3
De EDEO is niet opgericht om de vertegenwoordiging van individuele EU-lidstaten over te nemen, maar om waar en voor zover mogelijk als EU gezamenlijk en sterker naar buiten te kunnen treden. Nederland dringt aan op het bereiken van een zo groot mogelijke synergie tussen nationale diplomatie en EU diplomatie. Kostenvoordelen en signaalwerking van gezamenlijk optrekken en het belang van een eigen nationale aanwezigheid en geluid worden daarbij steeds zorgvuldig tegen elkaar afgewogen.
Wat gaat u doen om aan deze wantoestanden zo snel mogelijk een eind te maken?
Het kabinet is niet bekend met misstanden. Waar dat wel het geval is, zal het kabinet dat aan de orde stellen.
Wilt u deze vragen voor 30 januari 2013 beantwoorden?
Kamervragen worden, zoals gebruikelijk, prioritair behandeld. Het duurde enkele dagen om de voor beantwoording van deze set vragen benodigde informatie te verzamelen.
Het bericht dat Veronica Magazine een facelift verloot onder kopers van de DVD ‘De Verbouwing’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht dat Veronica Magazine een facelift verloot onder kopers van de DVD «De Verbouwing»?1
Dit soort acties rond cosmetische ingrepen zijn in Nederland niet verboden. De sector heeft zelf normen gesteld met betrekking tot publiciteit. Deze staan in de door de Nederlandse Vereniging van Plastische Chirurgen (NVPC) opgestelde «Leidraad plastische chirurgie en esthetische behandelingen in particuliere klinieken». Hierin staat onder andere dat publiciteit op welke wijze dan ook juridisch duidelijk, eerlijk, waarheidsgetrouw en maatschappelijk verantwoord moet zijn. De IGZ hanteert deze Leidraad als veldnorm in het kader van haar toezicht op de naleving van de Wet BIG en de Kwaliteitswet Zorginstellingen.
Deelt u de mening dat acties, waarbij cosmetische ingrepen worden verloot, het gevaar met zich meebrengen dat mensen impulsief overgaan tot een cosmetische ingreep? Kunt u uw antwoord toelichten? Wat bent u van plan te ondernemen om te voorkomen dat dergelijke promotie-acties in de toekomst niet meer voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een cosmetische ingreep is een ingrijpende behandeling met de nodige risico’s. Iedereen die een cosmetische ingreep wil ondergaan moet zich dus goed kunnen informeren, zodat duidelijk is waar de behandeling uit bestaat en welke risico’s eraan verbonden zijn. De Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO) stelt eisen aan het juist en volledig informeren van cliënten. Normen van de beroepsgroep stellen ook eisen aan het informeren van cliënten, bijvoorbeeld over de bedenktijd.
Voor volwassenen is het in principe een eigen keuze of zij ingaan op een dergelijke actie. Zij hebben zelf een grote eigen verantwoordelijkheid om op basis van goede informatie het risico van een cosmetische ingreep af te wegen. Ik onderzoek momenteel de cosmetische sector om eventueel maatregelen te kunnen nemen tegen de disbalans die is ontstaan tussen de mogelijkheden, de risico’s en de wettelijke waarborgen die aan cosmetische ingrepen zijn verbonden. Ik zal hierin de vraag meenemen of het voorkomen van dergelijke promotieacties kan bijdragen aan het maken van de juiste afweging.
Wat vindt u ervan dat 500 kopers van de DVD «De verbouwing» een gratis consult krijgen? Deelt u de mening dat het erop lijkt dat de kliniek waar dit wordt aangeboden op deze manier meer facelifts aan de man probeert te brengen? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Wat bent u van plan hiertegen te ondernemen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De betreffende plastische chirurg heeft hiermee in strijd gehandeld met de hierboven genoemde binnen de eigen beroepsgroep vastgestelde normen. Hij is hier door de eigen beroepsvereniging op aangesproken en heeft een waarschuwing ontvangen. Ik heb begrepen dat de publiciteit rond deze actie door hem is gestaakt.
De mensenrechtensituatie in Bahrein |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2013 over de mensenrechtensituatie in Bahrein?1
Ja.
Steunt u deze resolutie?
De vrijheid van meningsuiting, een eerlijke en onafhankelijke rechtspraak en het naleven van mensenrechten zijn voor de Nederlandse regering belangrijke aandachtspunten in het buitenlands beleid. Nederland veroordeelt dan ook, in lijn met resolutie 2013/2513 van het Europees Parlement, de doorgaande mensenrechtenschendingen door de Bahreinse autoriteiten en veiligheidstroepen en roept de Bahreinse overheid op om grondrechten te respecteren en de aanbevelingen van het rapport van de Bahrain Independent Commission of Inquiry (BICI) te implementeren. Andere onderdelen uit de resolutie, bijvoorbeeld de oproep tot sancties, kan ik op dit moment niet steunen. (zie ook antwoord vraag 3 en 4).
Deelt u de mening dat de EU niet adequaat reageert? Zo ja, waaraan wijt u dit?
De EU veroordeelt regelmatig de mensenrechtenschendingen in Bahrein en onderstreept de noodzaak tot een inclusieve nationale dialoog. De Nederlandse regering steunt deze lijn. Om tot een constructieve politieke oplossing te komen is het van belang dat het wederzijds vertrouwen in Bahrein hersteld wordt. Binnenkort zal een reconciliatiedialoog tussen de overheid en oppositiegroepen van start gaan en kan dit proces nieuw leven in worden geblazen. In het licht van deze ontwikkelingen vindt de regering het opleggen van sancties op dit moment niet aan de orde.
Ondersteunt u de oproep van het Europees Parlement aan de Europese Unie om gerichte sancties op te leggen aan de mensenrechtenschenders in Bahrein? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u daartoe nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toezeggen dat er geen traangas en (digitale) wapens meer vanuit Nederland naar Bahrein geëxporteerd zullen worden?
Na het uitbreken van de opstanden in Bahrein heeft de Nederlandse regering besloten om eventuele aanvragen voor export van militaire goederen naar Bahrein aan te houden tot de situatie aanleiding geeft voor hervatting van de behandeling. Er worden dus op dit moment geen exportvergunningen afgegeven voor traangas en andere militaire goederen bestemd voor Bahrein.
Gaat u er op toezien dat Bahrein alsnog de aanbevelingen uit het rapport van de Bahrain Independent Commission of Inquiry (BICI) gaat opvolgen? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u daartoe nemen?
De Bahreinse overheid heeft in onvoldoende mate de aanbevelingen uit het rapport van de Bahrain Independent Commission of Inquiry (BICI) doorgevoerd. In bilateraal en in EU-verband benadrukt Nederland het belang dat alle aanbevelingen van het BICI-rapport geïmplementeerd worden. Dat geldt ook voor de aanbevelingen uit de Universal Periodic Review in 2012.
Bent u op de hoogte van de op handen zijnde strafzaak tegen mensenrechtenactivist Sayed Yousif Almuhafdha, die op 29 januari moet voorkomen en een gevangenisstraf van een jaar riskeert voor het verspreiden van tweets?2
Ja. De tweede hoorzitting in de strafzaak tegen Sayed Yousif Almuhafda is uitgesteld tot 4 maart.
Bent u bereid Bahrein op te roepen Sayed Yousif Almuhafdha en andere mensenrechtenactivisten menswaardig te behandelen en op te roepen tot een eerlijk proces volgens internationale mensenrechtenverdragen?
Nederland is ten aanzien van Bahrein voorstander van een aanpak in EU-verband omdat dit een effectiever kanaal is om de boodschap over te brengen dat een eerlijk proces noodzakelijk is. De EU spreekt zich regelmatig uit over de rechtsgang in Bahrein. Zo heeft Hoge Vertegenwoordiger Ashton op 10 januari haar diepe teleurstelling uitgesproken over het besluit van het hooggerechtshof van Bahrein om 13 politieke activisten te veroordelen.
De EU is voornemens om, in samenwerking met de Bahreinse autoriteiten en ter ondersteuning van de implementatie van de aanbevelingen uit het BICI-rapport, een trainingsprogramma op te zetten voor Bahreinse rechters. Nederland steunt dit voornemen.
Het preventief afschot van grote hoefdieren in Drenthe |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de provincie Drenthe grote hoefdieren, zoals edelherten en wilde zwijnen, afschiet zodra deze dieren een stap zetten binnen de provinciegrens?1 Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven hoeveel edelherten, wilde zwijnen en damherten er de afgelopen 3 jaar preventief zijn afgeschoten in de provincie Drenthe en in welke mate er sprake was van overlast, schade of gevaar? Zo ja, kunt u daarbij ook aangeven hoe de overlast, schade of gevaar is gemeten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het betreffende afschot is de verantwoordelijkheid van de provincie Drenthe.
Kunt u bevestigen dat uw ambtsvoorganger in het algemeen overleg Biodiversiteit op 15 november 2012 heeft gezegd «dat het prachtig zou zijn als je in Europa ook voor het grote wild een meer evenwichtig stabiel netwerk krijgt waarin alle soorten zich op een natuurlijke manier kunnen bewegen. Dan kom je misschien ook van die vervelende beheerjacht af, want dat hangt allemaal met elkaar samen»? Zo ja, deelt u deze opvatting?
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe dit provinciale beleid zich verhoudt tot uw beleid dat zich juist richt op het verbinden van natuurgebieden door het aanleggen van de ecologische hoofdstructuur inclusief verbindingszones, zodat dieren vrijelijk kunnen migreren?
De aanwijzing van leefgebieden is onderdeel van de taken die in het bestuursakkoord zijn gedecentraliseerd. De bestaande leefgebieden voor grote hoefdieren zijn ingerasterd. Daarbuiten geldt een nulstandbeleid. Het nulstandbeleid maakt deel uit van de provinciale taken omtrent beheer en schadebestrijding en is nodig uit oogpunt van veterinaire risico’s, verkeersveiligheid en schadebestrijding.
Mijn beleid is er op gericht om, in samenwerking met de provincies, een robuuste Ecologische Hoofdstructuur (EHS) te realiseren. In de afweging over het inrichten van leefgebieden voor grote hoefdieren of verbindingszones tussen die leefgebieden zullen de belangen die gediend zijn met het nulstandbeleid zorgvuldig moeten worden meegewogen.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat provincies edelherten, wilde zwijnen en damherten preventief laten afschieten zodra ze gesignaleerd worden binnen de provinciegrenzen, nog voordat er ook maar sprake is van overlast, schade of gevaar? Zo ja, hoe wilt u dit in de toekomst voorkomen? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit tot het «nee, tenzij» principe dat ten grondslag ligt aan de Flora- en faunawet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat inspanningen van rijkswege, om te komen tot de aanleg van ecoducten en andere verbindingszones, gefrustreerd kunnen worden door regionaal afschotbeleid zoals nu in Drenthe? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ecoducten en verbindingszones zijn niet alleen of uitsluitend bedoeld voor grote hoefdieren, maar voor alle dieren. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Overigens is onlangs door de verantwoordelijke gedeputeerde aangekondigd dat de mogelijkheden van een beleidswijziging worden bezien.
Bent u voornemens contact op te nemen over deze kwestie met de verantwoordelijke gedeputeerde in Drenthe? Zo nee, waarom niet?
Ja, zoals aangegeven bij vraag 6 wil de betreffende gedeputeerde de mogelijkheid van een beleidswijziging bezien. Gezien onder andere de belangen voor diergezondheid is hierover contact opgenomen met de gedeputeerde. Dit contact wordt voortgezet.
De zelfmoord van een Russische politieke vluchteling in het uitzetcentrum in Rotterdam |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zelfmoord van de Russische activist A.D. in het uitzetcentrum in Rotterdam?1 Heeft u tevens kennisgenomen van het bericht «Fout IND bij detentie Dolmatov»?2
Ja.
Wat is uw reactie op deze gebeurtenis en op de zienswijze van de advocaat, die zegt dat de activist ten onrechte in een uitzetcentrum is geplaatst? Klopt het dat een week eerder nog beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag was ingesteld? Klopt het dat de activist daarmee nog niet uitzetbaar was en hij zijn beroep in Nederland mocht afwachten? Wat zijn de redenen dat hij desondanks in het uitzetcentrum is geplaatst?
Ook ik ben natuurlijk geschokt door het overlijden van de heer Dolmatov. Naar aanleiding van deze gebeurtenis heb ik de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) gevraagd een onderzoek te starten. Zie hiervoor ook mijn antwoord bij vraag 5.
Kunt u aangeven wat de criteria zijn wanneer een uitgeprocedeerde asielzoeker/vreemdeling in een uitzetcentrum wordt geplaatst? Wat is de maximale termijn van het verblijf daar? Wat is het regime in deze uitzetcentra? Welke medische voorzieningen zijn er?
Vreemdelingen die Nederland dienen te verlaten en dit niet zelfstandig binnen de wettelijke termijnen hebben gedaan, kunnen, indien er gronden aanwezig zijn, in vreemdelingenbewaring worden gesteld ter fine van uitzetting. In de vreemdelingenbewaring zijn er twee groepen te onderscheiden: aan de grens geweigerde vreemdelingen en vreemdelingen die in Nederland worden aangehouden wegens onrechtmatig verblijf. Zij worden ingesloten op grond van respectievelijk artikel 6 of artikel 59 van de Vreemdelingenwet (Vw 2000). Als gevolg van de Europese Terugkeerrichtlijn geldt er in beginsel een maximale duur voor vreemdelingenbewaring van 6 maanden. Deze mag worden verlengd met 12 maanden als betrokkene niet meewerkt aan het vertrek of als de benodigde documentatie uit het land waar naartoe moet worden uitgezet op zich laat wachten. De kaders voor het regime worden, afhankelijk van de bewaringsgrond, gevormd door het Reglement Regime grenslogies of de Penitentiaire beginselenwet.
De medische zorg die aan inbewaringgestelden wordt aangeboden is gelijkwaardig aan de zorg die burgers in de vrije maatschappij op grond van de basisverzekering krijgen, behoudens de zorg die in redelijkheid uitgesteld kan worden tot het einde van de vrijheidsontneming zonder dat er gezondheidsschade optreedt.
Was de activist tijdens de behandeling van zijn asielaanvraag en in het uitzetcentrum onder medische behandeling vanwege psychische klachten? Was bekend dat hij suïcidaal was? Was hij desondanks) geschikt om in een uitzetcentrum te plaatsten? Welke afwegingen hebben bij dat oordeel een rol gespeeld?
Zoals reeds bij in het antwoord op vraag 2 vermeld, heb ik de IVenJ gevraagd om de feiten rondom het overlijden van de heer Dolmatov te onderzoeken. De bevindingen van dit onderzoek wacht ik af.
Wat is de reden dat u een onderzoek door de Inspectie Veiligheid en Justitie naar deze zaak gelast heeft? Welke aspecten van deze zaak komen in dat onderzoek aan de orde? Bent u bereid ook onafhankelijk onderzoek in te stellen naar deze zaak en daarbij alle van belang zijnde aspecten te betrekken?
De IVenJ is de toezichthouder op het terrein van veiligheid en justitie. Om die reden heb ik de Inspectie gevraagd deze zaak te onderzoeken. De onderzoeksvraag behelst: «Is zorgvuldig gehandeld door de overheid bij het in bewaring stellen van betrokkene, en gedurende de periode dat betrokkene in vreemdelingenbewaring verbleef? Dit omvat ook de handelwijze en alertheid van de verschillende ketenpartners betreffende de eerdere medische toestand van betrokkene, alsmede de overdracht van relevante informatie rondom de toestand van betrokkene tussen deze ketenpartners.»
Net als andere rijksinspecties is de IVenJ onafhankelijk in haar functioneren en oordeelsvorming.
Heeft u indicaties dat de afwijzing van de asielaanvraag en/of de plaatsing in het uitzetcentrum verband houden met de zelfmoord van de activist?
Ik wacht de bevindingen van het onderzoek door de IVenJ op dit punt af.
Wat is de reden dat de asielaanvraag is afgewezen? Houdt dit verband met de geloofwaardigheid van het asielrelaas of met de zwaarwegendheid van zijn relaas in relatie tot de toelatingsgronden?
Ik hanteer het uitgangspunt terughoudend om te gaan met het verstrekken van informatie over individuele zaken. Over de inhoud van een asielrelaas worden in zijn algemeenheid geen mededelingen gedaan, ook niet na het overlijden van de betrokken vreemdeling.
Kunt u aangeven welke bescherming het Nederlandse asielbeleid biedt ten aanzien van politieke activisten uit Rusland die oppositie voeren tegen president Poetin?
Er geldt geen bijzonder beleid ten aanzien van de Russische Federatie. Derhalve gelden dezelfde uitgangspunten zoals deze voortvloeien uit het Vluchtelingenverdrag en de overige internationale en Europese verplichtingen. Opposanten van de Russische overheid zullen op de gebruikelijke wijze aannemelijk moeten maken dat zij gegronde vrees voor vervolging hebben. De Nederlandse overheid zal op basis van de informatie, die over de Russische Federatie bekend is, de asielaanvraag beoordelen.
Gevolgen van de sancties tegen Iran |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Iran unable to get life-saving drugs due to international sanctions», waarin de auteurs onder meer schrijven dat als gevolg van de westerse sancties tegen Iran «hundreds of thousands of Iranians with serious illnesses have been put at imminent risk», dat de sancties «have led to dire shortages of life-saving medicines such as chemotherapy drugs for cancer and bloodclotting agents for haemophiliacs», dat «there are over 8,000 haemophiliacs who are finding it harder to get blood clotting agents» waardoor «operations on haemophiliacs have been virtually suspended because of the risks created by the shortages, dat «an estimated 23,000 Iranians with HIV/Aids have had their access to the drugs they need to keep them alive severely restricted» en dat «the society representing the 8,000 Iranians suffering from thalassaemia (…) has said its members are beginning to die because of a lack of an essential drug, deferoxamine, used to control the iron content in the blood»?1
Kunt u van de bovengenoemde voorbeelden apart aangeven of u dit kunt bevestigen en indien u dit niet kunt, wat dan uw informatie hierover is? Kunt u verder aangeven over welke andere informatie over gevolgen van de westerse sancties tegen Iran met betrekking tot medicijnen en medische apparatuur (zoals tekorten en specifieke patiëntengroepen die hierdoor momenteel blootgesteld zijn aan gevaar en de omvang van deze groepen) u nog meer beschikt?
Kunt u bevestigen of patiënten in Iran overleden zijn als gevolg van de westerse sancties tegen het land?
Kunt u bevestigen dat voordat de westerse sancties van de laatste twee jaar tegen Iran werden ingesteld er niet zulke grote problemen waren als hierboven genoemd? Indien nee, wat zijn hier dan de feiten?
Bent u bekend met de uitspraak van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Ban Ki-moon, die vorig jaar oktober zei dat «the sanctions imposed on the Islamic Republic of Iran have had significant effects on the general population, including an escalation in inflation, a rise in commodities and energy costs, an increase in the rate of unemployment and a shortage of necessary items, including medicine»?2
Hoe beoordeelt u het tekort aan medicijnen etc. in Iran als gevolg van de westerse sancties tegen het land? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u aangeven of en zo ja hoe en met welke frequentie de effecten van de westerse sancties tegen Iran worden gemonitord en geëvalueerd? Kunt u met betrekking tot de bovengenoemde problematiek aangeven wat de bevindingen van de laatste monitoring en evaluatie waren?
Deelt u de opvatting van de auteurs dat reeds genomen maatregelen van westerse landen om medicijnen uit te zonderen van de sancties tegen Iran niet effectief zijn omdat deze conflicteren met bestaande sancties? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij ingaan op hoe de genomen maatregelen conflicteren met bestaande sancties?
Kunt u bevestigen dat in EU-verband gesprekken plaatsvinden die tot doel hebben om oplossingen te vinden voor de problemen die de westerse sancties veroorzaken met betrekking tot import van medische producten door Iran? Indien ja, kunt u aangeven wat hier precies wordt besproken en wat de Nederlandse stellingname hierin is?
Kunt u aangeven of u mogelijkheden ziet om deze nadelige gevolgen van de sancties tegen te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Herinnert u zich de uitspraak van uw voorganger over de westerse sancties tegen Iran dat «de maatregelen die we nemen effectief (moeten) zijn, het regime raken en de bevolking ontzien»?3 Deelt u deze opvatting?
Deelt u de opvatting dat de huidige sancties de bevolking niet ontzien? Indien neen, waarom niet? Indien ja, bent u bereid om in EU-verband aan te dringen op maatregelen die ertoe moeten leiden dat medische producten onbelemmerd door Iran geïmporteerd kunnen worden? Indien neen, waarom niet? Indien ja, kunt u aangeven hoe u van plan bent dit precies te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u van mening dat, zolang er geen effectieve maatregelen zijn genomen tegen de huidige problemen, geen nieuwe sancties, die mogelijk nadelige gevolgen kunnen hebben voor de import van medische producten, tegen Iran zouden moeten worden ingesteld? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het belang van een onafhankelijk Onderzoeksraad voor Veiligheid |
|
Magda Berndsen (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel waarin de voormalige voorzitter van de Onderzoeksraad voor Veiligheid aangeeft dat de spanningen tussen de Onderzoeksraad en ministeries hoog kunnen oplopen?1
Ja.
Deelt u het belang van een onafhankelijke Onderzoeksraad voor het vormen van een zuiver beeld van de feiten van een voorval en het trekken van objectieve conclusies?
Ja.
Kan de wettelijke ophanging van de Onderzoeksraad als zelfstandig bestuursorgaan onder het ministerie van Veiligheid en Justitie voor spanningen met het ministerie zorgen en risico’s veroorzaken voor de vereiste onafhankelijke positie van de Onderzoeksraad? Is het niet zo dat het buitengewoon ingewikkeld kan worden om een onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar de dienst waarmee je tegelijk ook onderhandelingen moet voeren over het budget? Zo nee, waarom niet?
Hoe garandeert u de onafhankelijkheid van de Onderzoeksraad als het ministerie van Veiligheid en Justitie betrokken wordt bij een onderzoeksonderwerp van de Onderzoeksraad? Hoe voorkomt u dat zo’n onderzoek invloed kan hebben op de financiële positie van de Onderzoeksraad?
Is het voor de legitimiteit en het gezag van de Onderzoeksraad niet noodzakelijk om te beschikken over voldoende eigen budget en een eigen gekwalificeerde staf? Is het hiervoor een volledige rechtspersoonlijkheid van de Onderzoeksraad niet wenselijkheid?
Voor het gezag van de raad is het inderdaad noodzakelijk dat de raad beschikt over een voldoende gekwalificeerde staf en over voldoende middelen. Of dat het geval is, is in eerste instantie aan de raad om te beoordelen. Mij is niet bekend dat bij de raad ter zake thans bijzondere zorgen leven.
Op grond van artikel 2, derde lid, van de rijkswet, heeft de raad rechtspersoonlijkheid.
Bent u bereid om de schijn van externe beïnvloeding of de mogelijke risico’s voor de onafhankelijkheid van de Onderzoeksraad te voorkomen door een herziening in de ophanging van de Onderzoeksraad?
Uit het voorgaande mag blijken dat er mijns inziens afdoende waarborgen zijn voor een onafhankelijk functioneren van de raad. Indien en voor zover uit de, wettelijk voorgeschreven evaluatie van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van de raad, iets anders zou blijken, zal ik daar vanzelfsprekend op reageren. Het belang van de onafhankelijkheid van de raad onderschrijf ik immers ten volle.
Wat zijn de voor- en nadelen als de Onderzoeksraad wordt opgehangen aan het parlement of een college wordt met vergelijkbare structuur als de Algemene Rekenkamer? Zou zo’n ophanging de risico’s voor de onafhankelijke positie van de Onderzoeksraad en de schijn van externe beïnvloeding verminderen?
Zie antwoord vraag 6.
Herinnert u zich de kritiek van de voormalige voorzitter van de Onderzoeksraad op de benoemingswijze van zijn opvolger?2
Ja.
Deelt u de mening dat de benoemingsprocedure van de leden van de Onderzoeksraad ook moet gebeuren vanuit het perspectief van volledige onafhankelijkheid van de raad en zonder schijn van politieke benoemingen door het kabinet?
Ja.
Herinnert u zich uw afspraak met de nieuwe voorzitter van de Onderzoeksraad om de benoemingsprocedure zowel ten aanzien van de leden als van de voorzitter op mogelijke onvolkomenheden te bezien?3
Ja.
Bent u nog steeds bereid om bij de volgende evaluatie van de Rijkswet Onderzoeksraad in 2013 een eventuele versterking van de rol van de Kamer bij de benoemingswijze van de leden van de Onderzoeksraad te betrekken?
Bij de totstandkoming van de hier van belang zijnde artikelen 6 en 7 van de rijkswet is bepaald dat de keuze van de leden van de raad op zodanige wijze geschiedt dat alle relevante deskundigheid in de raad aanwezig is (artikel 7, derde lid). Vanzelfsprekend, gelet ook nu weer op de onafhankelijkheid van de raad, is de vraag of hieraan voldaan is in eerste instantie ter beoordeling aan de Voorzitter van de raad. Met hem ben ik van mening dat met de huidige bemensing van de raad, aangevuld met de buitengewone leden, voldoende kennis en ervaring beschikbaar is voor de uitoefening van de aan de raad toebedeelde verantwoordelijkheden.
Na ommekomst van de evaluatie zal de optimale samenstelling van de Raad nogmaals worden bezien. Tot dat tijdstip worden de vacatures aangehouden.
Mijn toezegging, gedaan in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Schouw is onderdeel van de opdracht aan de Commissie en doe ik hiermee op deze wijze gestand.6
Klopt het dat per 1 februari 2013 de benoemingstermijn van de leden van de Onderzoeksraad mr. A. Brouwer-Korf, prof. dr. ing. F.J.H. Mertens en dr. ir. J.P. Visser zal verstrijken? Klopt het dat op 1 februari 2013 prof. dr. P.L. Meurs als nieuw raadslid zal worden genoemd en pr.dr. E.R. Muller tot vice-voorzitter van de Onderzoeksraad wordt benoemd?
Ja.
Klopt het dat de nieuwe voorzitter van de Onderzoeksraad voornemens is om door te gaan met maar drie leden? Hoe verhoudt dit voornemen zich met artikel 6, eerste lid, van de Rijkswet Onderzoeksraad, dat bepaalt dat de raad uit vijf permanenten leden bestaat?
Zie antwoord vraag 11.
Betekent het voornemen van de nieuwe voorzitter van de Onderzoeksplan dat u van plan bent om het aantal leden van de Onderzoeksraad te herzien? Hoe gaat u garanderen dat de Onderzoeksraad aan de huidige wettelijke vereiste van vijf permanenten leden voldoet? Kunt u de Kamer volledig en vooraf informeren over de sollicitatieprocedure van de twee nog ontbrekende permanenten leden, zodat de benoemingsprocedure tegen het licht gehouden kan worden?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid om deze vragen voor 1 februari 2013 te beantwoorden?
Ja.
Kent u de brief van 27 november 2012 van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) inzake de inzet van vrijheidsbeperkende middelen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het de wereld op z’n kop is indien transporteurs zelf de beslissing moeten nemen of vrijheidsbeperkende middelen bij gedetineerden in geval van transport gebruikt moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit zo snel mogelijk te veranderen?
In de Beginselenwetten2 en onderliggende regelgeving is neergelegd dat vrijheidsbeperkende middelen tijdens vervoer ingezet kunnen worden, mits dat gemotiveerd geschiedt. Bij de aanwending van vrijheidsbeperkende middelen staat het noodzakelijkheidsvereiste voorop. Deze inschatting is niet alleen aan de transportgeleider van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O). Zo geeft het Openbaar Ministerie vooraf aan of er beperkingen gelden en maakt de inrichting van verblijf in samenspraak met de DV&O een risicoafweging. Daarnaast hebben de transportgeleiders zelf ook de bevoegdheid om vrijheidsbeperkende middelen in te zetten, maar dienen zij dit achteraf te verantwoorden. In de opleiding van transportgeleiders en bij herhalingscursussen wordt veel aandacht besteed aan het op een verantwoorde wijze omgaan met deze bevoegdheid.
Beseft u dat u hiermee de transporteurs onredelijk zwaar belast met een verantwoordelijkheid die niet bij hen hoort te liggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat vrijheidsbeperkende middelen altijd bij het transport van gedetineerden moeten worden gebruikt en niet alleen indien hier expliciet opdracht voor wordt gegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit beleid haaks staat op uw bewering bij de behandeling van de begroting 2013 van Veiligheid en Justitie dat bij het verlaten van de inrichting, bijvoorbeeld voor ziekenhuisbezoek, de broekstok als vrijheidsbeperkende middel reeds toegepast wordt in aanvulling op de begeleiding? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. In mijn schriftelijke antwoord bij de begrotingsbehandeling staat dat een broekstok kan worden ingezet bij het tijdelijk verlaten van een inrichting, indien dit uit veiligheidsoverwegingen nodig wordt geacht. Vrijheidsbeperkende middelen worden frequent gebruikt en dat zal in de toekomst ook zo blijven, maar in ieder afzonderlijk geval dient een adequate afweging te worden gemaakt of het noodzakelijk is een vrijheidsbeperkend middel in te zetten.
Deelt u de mening dat de veiligheid van de maatschappij te allen tijde voor het uitje van een gedetineerde dient te gaan? Zo nee, waarom niet?
Bij het vervoer van gedetineerden staat de veiligheid van de samenleving voorop. Gedetineerden worden onder meer vervoerd omdat ze bijvoorbeeld worden gelast aanwezig te zijn bij hun eigen rechtszaak of bij een andere zitting (als getuige). Ook een bezoek aan een ziekenhuis kan noodzakelijk zijn voor het consulteren van een specialist of het ondergaan van een operatie.
Bent u bereid per direct dit uiterst gevaarlijke beleid voor de transporteurs van gedetineerden en de maatschappij om te gooien zodat voortaan het aanbrengen van vrijheidsbeperkende middelen het uitgangspunt zal zijn bij wat voor transport dan ook?
Nee, gelet op mijn beantwoording van bovenstaande vragen acht ik dat niet passend.
Het bericht ‘Oudere mannen vaker werkloos’ |
|
Barry Madlener (PVV), Roland van Vliet (PVV) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oudere mannen vaker werkloos»?1
Ja.
Hoe strookt dit met de haalbaarheid van het in hoog tempo ophogen van de AOW-leeftijd?
De kop boven het artikel in het Financieel Dagblad is de verantwoordelijkheid van de krant. Als wordt gekeken naar de inhoud van het bericht en de achterliggende cijfers van het CBS, dan ziet men dat de werkloosheid onder oudere mannen het laatste kwartaal van 2012 inderdaad is toegenomen. Diezelfde cijfers laten echter ook zien dat de werkloosheid onder deze groep (45–65 jarige mannen) nog steeds het laagst is van alle leeftijdsgroepen (namelijk 6,2% ten opzichte van 6,4% onder 25–45 jarigen en 13,5% onder 15–25-jarigen, [december 2012]). Wij verwachten dan ook niet dat het verhogen van de AOW-leeftijd de problemen op de arbeidsmarkt verergert. Zo is de netto arbeidsparticipatie (het aandeel van de werkzame beroepsbevolking in de potentiële beroepsbevolking) van de groep mannen tussen 55–65 jaar gestegen tot 65,3% in het derde kwartaal van 2012.
Kunt u aangeven hoe groot u het risico inschat dat de door het kabinet voorgenomen versoepeling van het ontslagrecht de positie van oudere mannen op de arbeidsmarkt verder zal verslechteren?
Op dit moment wordt gewerkt aan de uitwerking van de plannen uit het Regeerakkoord. Het ontslagstelsel zal weliswaar worden vereenvoudigd, maar de criteria voor ontslag blijven gelijk. Dit betekent dat een werkgever een werknemer niet zomaar kan ontslaan, maar een goede reden moet hebben voor ontslag, zoals een verstoorde arbeidsrelatie, disfunctioneren, verwijtbaar handelen of bedrijfseconomische redenen.
Ook het afspiegelingsbeginsel, dat wordt gehanteerd bij het bepalen van de ontslagkeuze in geval van bedrijfseconomisch ontslag, blijft bestaan. Dit voorkomt dat een werkgever willekeurig werknemers kan ontslaan en dus ook het bij voorrang ontslaan van ouderen. Het handhaven van het beginsel stimuleert werkgevers ook om in oudere medewerkers te blijven investeren.
Daarnaast is ontslag verboden als het leidt tot leeftijdsdiscriminatie. Dat betekent bijvoorbeeld dat een werkgever een werknemer niet mag ontslaan alleen omdat hij duurder is dan een jongere.
Wat is het nut van de door dit kabinet geïntroduceerde doorwerkbonus voor werknemers van 61–65 jaar als de werkloosheid van oudere werknemers zo dramatisch oploopt?
Zoals bij vraag 2 aangegeven werkt het merendeel van de ouderen inmiddels door. Die trend ondersteunt het kabinet gericht met de doorwerkbonus voor ouderen met een laag inkomen. De doorwerkbonus geeft oudere werknemers een prikkel om langer door te werken. Tegelijkertijd geeft het deze groep de financiële middelen om eerder te stoppen met werken, ook al wordt de AOW-leeftijd verhoogd. Werknemers die doorwerken tot 65,5 jaar kunnen met de doorwerkbonus gemiddeld 1,5 jaar eerder met pensioen zonder dat zij er financieel op achteruit gaan.
Is de overbruggingsregeling, voor hen die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de AOW leeftijdsverhoging, eindelijk uitgewerkt door het kabinet? Zo nee, waarom laat die zo lang op zich wachten?
Op 23 januari jl. is een brief verstuurd aan de Tweede Kamer waarin de contouren van de overbruggingsregeling zijn geschetst. In deze brief is aangegeven de overbruggingsregeling zo spoedig mogelijk in een ministeriële regeling zal worden vastgelegd en gepubliceerd. In de tweede helft van 2013 zal de tijdelijke overbruggingsregeling in werking treden met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013.
De storing op de website van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Storing UWV duurt voort»?1
Zie het antwoord op vraag 1 van leden Schut-Welkzijn en Potters (2013Z00932).
Hoeveel mensen hebben sinds de storing gebruik gemaakt van het UWV-callcenter om zaken te regelen?
Zie het antwoord op vraag 3 van leden Schut-Welkzijn en Potters (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1300).
Met welk percentage is het aantal gesprekken met het UWV-callcenter toegenomen in vergelijking met dezelfde periode, zonder storing, vorige maand?
Zie het antwoord op vraag 4 van leden Schut-Welkzijn en Potters (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1300).
Hoe lang zijn de wachttijden voor het UWV-callcenter?
Zie het antwoord op vraag 5 van leden Schut-Welkzijn en Potters (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1300).
Bent u bereid om het telefoonverkeer naar het UWV-callcenter gratis te maken voor alle personen, die door de storing geen gebruik kunnen maken van de UWV-website? Zo nee, waarom niet?
Hoewel ik tevreden ben over de wijze waarop UWV de recente calamiteiten heeft opgevangen, heb ik UWV gevraagd te bezien op welke wijze kan worden voorkomen dat klanten zo min mogelijk hinder ondervinden van mogelijke toekomstige verstoringen.
Uit onderzoek van UWV blijkt dat het grootste gedeelte van de klanten dat in het kader van de storing op de website telefonisch contact heeft opgenomen, met maximaal 7 cent aan kosten is geconfronteerd. Dit uitgaande van lokaal tarief van 3,5 cent (verschilt per provider en vaste of mobiele telefonie) en de gemiddelde wachttijd van 1 minuut 46. Een minderheid van de klanten is geconfronteerd met een wachttijd van 10 minuten en daarmee 35 cent aan kosten.
Ik ben mij ervan bewust dat betrokkenen als gevolg van de recente verstoringen, alhoewel in veruit de meeste gevallen geringe, kosten hebben gemaakt. Niettemin ben ik van mening dat compensatie van deze kosten door UWV aan betrokkenen, los van de vraag of dit feitelijk mogelijk is, niet reëel is. De geringe kosten die de klant worden toegerekend staan niet in verhouding tot de uitvoeringskosten die gemaakt moeten worden om de klant in deze kosten tegemoet te komen.
Wilt u de gedupeerden op een andere wijze compenseren? Zo ja, hoe en zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 8 van leden Schut-Welkzijn en Potters (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1300).
Bent u bereid om ook bij toekomstige storingen het telefoonverkeer naar het UWV-callcenter gratis te maken voor alle personen, die door de storing geen gebruik kunnen maken van de UWV-website? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Mogelijke financiële chantage van gemeenten |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Wat bedoelt u precies met uw opmerking dat u gemeenten een financiële «prikkel» wilt geven om over te gaan tot herindeling?1
Het kabinet is van mening dat gemeenten moeten opschalen tot een niveau van tenminste 100.000 inwoners. Eén van de mogelijke instrumenten om dit te bereiken is een financiële prikkel. Eén van de te verkennen mogelijkheden zijn de (zwaarte van de) verschillende maatstaven die worden gehanteerd bij de verdeling van de algemene uitkering van het Gemeentefonds.
Deelt u de mening dat steeds meer gemeenten door een combinatie van meer taken en minder geld de komende jaren in financiële problemen zullen komen?
Gemeenten staan voor moeilijke financiële tijden. Op een investeringsbron als grondexploitatie kan steeds minder een beroep gedaan worden en ook het eigen vermogen van gemeenten daalt macro gezien. Tegelijkertijd staan de gemeenten voor een grote veranderingsopgave, namelijk de decentralisaties.
In 2013 zijn er geen gemeenten bijgekomen die gebruik maken van een extra bijdrage uit het Gemeentefonds op basis van artikel 12 Financiële Verhoudingswet. Op dit moment staan 9 gemeenten onder verscherpt financieel toezicht door de provinciale toezichthouder. Provincies en het rijk monitoren of dit mogelijk verandert.
Deelt u de mening dat herindeling geen oplossing is voor financiële problemen van gemeenten, omdat een proces van herindeling de nieuwe gemeente vaak vele jaren geld kost?
Een herindeling gaat vaak gepaard met tijdelijke frictiekosten. Om deze reden wordt bij herindeling tijdelijk een herindelingsbijdrage verstrekt vanuit de algemene uitkering van het Gemeentefonds.
Wilt u herindelingen faciliteren, nadat gemeenten zelf hebben besloten tot een herindeling, of wilt u herindelingen bevorderen, door meer middelen in het vooruitzicht te stellen als gemeenten tot een herindeling overgaan?
Ik wil opschaling van gemeenten bevorderen, en denk na over verschillende mogelijkheden om dit te bereiken. Positieve financiële prikkels kunnen hier onderdeel van uitmaken.
Kunt u verzekeren dat u geen financiële chantage zult plegen door herindeling van gemeenten te belonen met extra financiële middelen, bijvoorbeeld via het Gemeentefonds?
Ik zal geen financiële chantage plegen. Ik wil opschalen van gemeenten bevorderen en denk na over verschillende mogelijkheden om dit te bereiken. Positieve financiële prikkels kunnen hier onderdeel van uitmaken.
Het ontslaan van Hells Angels in dienst van de overheid |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Amsterdam ontslaat Hells Angels»?1
In hoeverre strookt het ontslaan van leden van motorclubs die in verband worden gebracht met criminele activiteiten met de justitiële en bestuurlijke aanpak van die clubs? Is die aanpak gehinderd door deze dienstverbanden? Zo ja, in welke functies zijn deze ambtenaren werkzaam en hoe lang is dat al bekend? Waarom is er niet eerder opgetreden? zo nee, waarom niet?
Een brede geïntegreerde aanpak is ingezet om het normoverschrijdende gedrag dat diverse leden van motorclubs vertonen en de ondermijnende georganiseerde criminaliteit een halt toe te roepen. Daartoe worden gecombineerd bestuurlijke, fiscale en strafrechtelijke instrumenten ingezet. Aandacht voor zogeheten outlawbikers in overheidsdienst is een van de speerpunten in het plan van aanpak bestrijding 1%-motorclubs, zoals gemeld in de brief van de minister van Veiligheid en Justitie van 17 augustus 2012 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2011/12, 29 911, nr. 71). Hierbij is de vraag aan de orde hoe het lidmaatschap van een 1%-motorclub zich verhoudt tot goed ambtenaarschap. Daarvoor verwijzen wij u naar het antwoord op de vragen 3 en 4.
Uit recent onderzoek binnen de gemeente Amsterdam is gebleken dat drie ambtenaren lid zijn van een 1%-motorclub. Eén daarvan is recent veroordeeld tot een gevangenisstraf, met als gevolg dat tegen deze persoon een arbeidsrechtelijke procedure is gestart. Aangezien de procedure binnen de gemeente nog loopt, kan verder niet op de specifieke stand van zaken en de functies van de medewerkers worden ingegaan en evenmin op de vraag in hoeverre de aanpak wordt gehinderd door deze dienstverbanden.
Is of acht u het in verband met mogelijk ontslag van belang welk soort functie een ambtenaar die lid is van bijvoorbeeld de Hells Angels of Satudarah binnen een overheidsorganisatie bekleedt? Zo ja, in welk opzicht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het ongewenst dat een ambtenaar – ook in privésituaties – willens en wetens in omgevingen met personen verkeert, die min of meer structureel normen en wetten overtreden. Het lidmaatschap van een vereniging waarvan de leden crimineel gedrag vertonen, is als een dergelijke situatie te beschouwen. Dit schaadt en schendt het vertrouwen in het ambt en de overheid. Het spreekt voor zich dat deze ongewenstheid in elk geval van toepassing is op lidmaatschap van zogenoemde Outlaw motorclubs of wel een 1%-motorclub. Deze kenmerken zich immers door het feit dat zij zich erop laten voorstaan dat hun leden min of meer structureel normen en wetten overtreden.
Integriteitsbeleid bij de overheid is gekoppeld aan goed ambtenaarschap en goed werkgeverschap. Deze begrippen zijn verankerd in artikel 125ter van de Ambtenarenwet. Goed ambtenaarschap houdt onder meer in dat de ambtenaar zorgvuldig en zich van zijn verantwoordelijkheid bewust, omgaat met bevoegdheden, middelen en informatie en het algemeen belang dat hij dient, leidend laat zijn. Tevens dient de ambtenaar in staat te zijn verleidingen te weerstaan en, beter nog, te voorkomen dat hij in risicovolle situaties terecht komt. Ook onderdeel van het goed ambtenaarschap is dat de ambtenaar de regels interpreteert naar de letter èn de geest; dat hij een zorgvuldige afweging maakt van de legitieme rechten, belangen en verwachtingen, ook in situaties waarbij het niet (onmiddellijk) duidelijk is wat de juiste keuze is. Daarnaast dient de ambtenaar bereid te zijn om zijn overwegingen (vooraf dan wel achteraf) te toetsen en daarover verantwoording af te leggen. Een ambtenaar kan disciplinair worden gestraft wegens plichtsverzuim wanneer hij zich niet gedraagt zoals dat van een goed ambtenaar mag worden verwacht.
Bij de invulling van het goed ambtenaarschap mogen aan sommige functies zwaardere eisen worden gesteld. Dat is bijvoorbeeld het geval bij vertrouwensfuncties.
Het als overheidswerkgever maatregelen overwegen en nemen, die de persoonlijke levenssfeer van ambtenaren aangaan, veronderstelt een zorgvuldige afweging van belangen. De wetgever heeft deze belangenafweging neergelegd in de Ambtenarenwet. Enerzijds dient een ambtenaar zich conform artikel 125a van de Ambtenarenwet te onthouden van de uitoefening van het recht van vereniging en vergadering, indien door uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Anderzijds dient de overheid als werkgever zich conform artikel 125ter Ambtenarenwet als goed werkgever te gedragen. Dit betekent in casu dat de overheidswerkgever een zorgvuldige afweging moet maken, indien hij constateert dat een ambtenaar zich begeeft in een ongewenste omgeving. Het ambtenarenrecht en het integriteitsbeleid bieden voldoende mogelijkheden om als werkgever maatregelen te nemen als sprake is van plichtsverzuim. Strafontslag is daarbij de meest zware maatregel. Ook is ontslag wegens ongeschiktheid mogelijk.
Deelt u de mening dat leden van organisaties die in verband worden gebracht met criminele activiteiten niet in overheidsdienst zouden moeten zijn? Zo ja, over welke mogelijkheden beschikken overheidswerkgevers om dergelijke ambtenaren te ontslaan? Op welke juridische grondslag kan een dergelijk ontslag worden gebaseerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is er een verschil tussen de overheid als werkgever en particuliere werkgevers als het gaat om het verlenen van ontslag aan leden van bijvoorbeeld de Hells Angels of Satudarah? Zo ja, waaruit bestaat dat verschil?
In essentie dient ook in de markt een werknemer zich als een goed werknemer te gedragen en dat houdt in dat hij zijn werkgever geen schade moet berokkenen. De afweging kan echter bij een marktwerkgever tot een andere uitkomst leiden, omdat het oordeel afhankelijk is van taken en functie.
Bent u bereid na te gaan of en in hoeverre ook de rijksoverheid ambtenaren in dienst heeft die lid zijn van motorclubs die in verband worden gebracht met criminele activiteiten?
In antwoord op de vragen 3 en 4 hebben wij reeds aangegeven dat het lidmaatschap van een 1%-motorclub voor iemand in overheidsdienst onwenselijk is.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal in zijn contacten met de medeoverheden de norm uitdragen dat ambtenaren ook in privésituaties niet willens en wetens in omgevingen met personen verkeren, die min of meer structureel normen en wetten overtreden en hen verzoeken hieraan aandacht te besteden in bijvoorbeeld de gedragscodes.
De minister voor Wonen en Rijksdienst zal bezien op welke wijze hij deze norm meeneemt bij een actualisatie van de Modelgedragscode Integriteit Sector Rijk. Vooruitlopend hierop zal door de mnister voor Wonen en Rijksdienst door middel van een circulaire de sector Rijk worden geïnformeerd over deze norm.
Als signalen daar aanleiding toe geven zullen leidinggevenden hun medewerkers op een dergelijk lidmaatschap aanspreken en met hen in gesprek gaan over de vraag of dat lidmaatschap al dan niet verenigbaar is met de ambtelijke functie en over eventuele consequenties voor de ambtelijke functie.
Gelet op het voorgaande achten wij een onderzoek als door vragenstellers voorgesteld niet nodig. Met de nu in gang gezette maatregelen zal het doel dat wordt nagestreefd naar onze mening worden bereikt.
Over cosmetische chirurgie en ingrepen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de kortingsactie van Groupon voor cosmetische ingrepen?1
Sinds 2011 is het in België verboden om reclame te maken voor cosmetische chirurgie. Het maken van reclame voor cosmetische ingrepen is in Nederland niet bij wet verboden. De sector heeft zelf normen gesteld met betrekking tot publiciteit. Deze staan in de door de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) opgestelde «Leidraad plastische chirurgie en esthetische behandelingen in particuliere klinieken» (hierna «Leidraad»)). Hierin staat onder andere dat publiciteit op welke wijze dan ook juridisch duidelijk, eerlijk, waarheidsgetrouw en maatschappelijk verantwoord moet zijn. De IGZ hanteert deze Leidraad als veldnorm in het kader van haar toezicht op naleving van de Wet BIG en de Kwaliteitswet Zorginstellingen.
De cosmetische ingrepen zullen bij de kliniek in België plaatsvinden. Hierop is dan ook de Belgische wet- en regelgeving wat betreft de kwaliteit van de geleverde zorg van toepassing. Dit geldt ook voor cosmetische ingrepen die in België worden uitgevoerd op Nederlandse klanten. Ik heb geen reden om aan te nemen dat de Belgische wet- en regelgeving onvoldoende waarborgen biedt.
Deelt u de zorgen van de beroepsgroep hierover?
Ja
Herinnert u zich de toezegging2 om strenge voorwaarden aan cosmetische ingrepen in brede zin voor private en publieke aanbieders gelijk te trekken, zodat de strenge regels van de beroepsgroep voor iedereen gelden?
Ja
Deelt u de mening dat er meer eerlijke voorlichting moet komen, gericht op risico’s van cosmetische chirurgie en ingrepen? Zo ja, hoe gaat u dat regelen?
Een cosmetische ingreep is vaak een ingrijpende behandeling, die in veel gevallen onomkeerbaar is. Voor het ondergaan van een cosmetische ingreep hebben volwassenen een grote eigen verantwoordelijkheid voor het afwegen van het risico. Iedereen die een cosmetische ingreep wil ondergaan moet zich dus goed kunnen informeren en goed geïnformeerd worden, zodat duidelijk is waar de behandeling uit bestaat en welke risico’s eraan verbonden zijn.
In het voorjaar kom ik met voorstellen voor maatregelen om risico’s in de cosmetische sector te verkleinen. Het stimuleren van bewustwording van de risico’s van cosmetische ingrepen zal hier een belangrijk onderdeel van uitmaken.
Deelt u de mening dat reclame als die van Groupon voor cosmetische chirurgie en ingrepen verboden moet worden? Zo ja, hoe gaat u dat regelen? Zo nee, waarom niet?
Voor volwassenen is het een eigen keuze of zij ingaan op een actie zoals die van Groupon. Zij hebben zelf een grote eigen verantwoordelijkheid voor het afwegen van het risico. In het lopende onderzoek naar de cosmetische sector zal ik de vraag meenemen of het verbieden van dit soort acties kan bijdragen aan het maken van de juiste afweging.
Overigens is ook wetgeving betreffende oneerlijke handelspraktijken van toepassing. De Consumentenautoriteit houdt toezicht op de naleving van de Wet oneerlijke handelspraktijken. Groupon Nederland heeft onlangs naar aanleiding van meldingen van consumenten toegezegd consumenten duidelijker te informeren over onder andere levertijden en bedenktermijnen van de door hen aangeboden kortingsbonnen.
Vindt u België een voorbeeld als het gaat om een reclameverbod voor genoemde ingrepen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een breed actieplan cosmetische chirurgie en ingrepen aan de Kamer te sturen, waarin strenge voorwaarden voor ingrepen, voorlichtingseisen, verbod op reclame en het toezicht en handhaving hierop worden geformuleerd?
Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik aangekondigd dat ik de risico’s in de cosmetische sector beter in kaart wil brengen en welke maatregelen nodig zijn om deze risico’s te verkleinen. In het voorjaar zal ik de Kamer informeren over mijn voorstellen hiervoor.
In hoeverre moet een aanpak van medische missers op dit gebied Europees worden aangepakt?
Zorgverleners die aansprakelijk gesteld kunnen worden voor een handeling die schade aan een patiënt veroorzaakt, kunnen in ieder Europees land via de tucht- of strafrechter, al dan niet gedeeltelijk, uit hun beroep worden gezet. In Nederland acht de tuchtrechter zich ook bevoegd om cosmetische handelingen uitgevoerd door op grond van de Wet BIG zelfstandig bevoegden tuchtrechtelijk te toetsen.
In de zorgsector is het niet zo dat Europese landen elkaars tucht- / stafrechtelijke maatregelen automatisch overnemen. Wel wordt in de meeste EU landen een tucht- of strafrechtelijke sanctie opgelegd in het buitenland meegewogen bij de beslissing of betrokkene zijn beroep mag uitoefenen in dat land. Ik heb in het AO over de informele Europese Raad van 4 en 5 maart aangegeven wat de acties zijn die ik momenteel onderneem en uw Kamer daarover terugrapporteer voor eind mei a.s.
Daarnaast is er bij de herziening van de Europese richtlijn erkenning beroepskwalificaties ook een bepaling opgenomen die bevoegde autoriteiten van beroepen in de gezondheidszorg (arts, apotheker, tandarts, etc.) verplicht om alle lidstaten en de Europese Commissie te waarschuwen indien die beroepsbeoefenaar een (tijdelijk) beroepsverbod opgelegd heeft gekregen in de lidstaat waar hij werkzaam is. Nederland ondersteunt het waarschuwingsmechanisme en maakt zich in de Raad sterk om het uit te breiden tot alle beroepen in de gezondheidszorg.