Het bericht betreffende een compensatieregeling voor onvoldoendes op de faculteit der geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Vijven, en toch een UvA-diploma»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een deflatie van diploma’s ongewenst is, zeker in het licht van het breed gedragen streven naar meer kwaliteit in het onderwijs?
Ik deel uiteraard de mening dat deflatie van diploma’s ongewenst is, maar zie op dit moment geen relatie tussen de plannen van de UvA waarvan in het artikel sprake is en een mogelijke diplomadeflatie.
Deelt u de mening dat door deze compensatieregeling van de Universiteit van Amsterdam (UvA) de eisen verlaagd worden, het diploma daarmee aan deflatie onderhevig is en de kwaliteit van het onderwijs geweld wordt aangedaan? Zo nee, waarom niet?
Uw mening dat de voorgestelde compensatieregeling van de UvA er aan bijdraagt dat de eisen verlaagd worden of dat de kwaliteit van het onderwijs er door geweld wordt aangedaan, deel ik niet.
De Faculteit Geesteswetenschappen werkt aan een nieuw onderwijs- en examenreglement, dat deze weken in concept voorligt en binnen de diverse geledingen en medezeggensschapsgremia (Ondernemingsraad, Facultaire Studentenraad, Opleidingscommissies) wordt besproken. Dit conceptreglement voorziet in de mogelijkheid dat studenten in het eerste halfjaar van hun propedeuse, bestaande uit twee clusters van vakken, een vijf voor een onderdeel kunnen compenseren met minimaal een zeven voor een ander onderdeel, mits in hetzelfde cluster.
De voorgestelde regeling is onderdeel van een pakket maatregelen, waaraan al enkele jaren gewerkt wordt. Dat pakket, dat overigens universiteitsbreed wordt uitgevoerd, is erop gericht de studenten meer bij hun studie te betrekken en de uitval te verminderen. Dat gebeurt enerzijds door het opvoeren van het aantal contacturen, de inzet van tutors en intakegesprekken, en anderzijds door een aanmerkelijke verscherping van de eisen die aan studenten worden gesteld. In het geval van de Faculteit Geesteswetenschappen (FGW) betekent dat, dat studenten die minder dan drie clusters (i.e. 42 of 48 ECTS-punten, afhankelijk van de studie) in het eerste jaar hebben behaald, niet verder mogen. Willen ze echter toch verder gaan, dan moeten ze van vooraf aan beginnen. Daarmee sluit de FGW aan bij een meer «klassikaal» georiënteerde propedeuse.
Deze maatregelen moeten ertoe leiden, dat studenten zich aan de studie committeren. Tien punten behalen per semester en zo in twee, drie jaar je propedeuse bij elkaar sprokkelen is er niet meer bij: je doet mee, of je doet niet mee.
De reden om in het eerste semester studenten binnen de twee samenhangende vakclusters de gelegenheid te geven een 5 eenmalig te compenseren is ingegeven vanuit pedagogische overwegingen. Empirisch onderzoek heeft laten zien dat het vooruitzicht een onvoldoende te kunnen compenseren, voor studenten een aanmerkelijke stimulans is om harder te werken. Om die reden kennen tal van andere universiteiten in binnen- en buitenland, waaronder de Erasmus Universiteit Rotterdam en Oxford, vergelijkbare regelingen.
Welke stappen kan en gaat u nemen om de kwaliteit van de diploma’s aan de UvA te waarborgen?
Ik zie geen aanleiding om op basis van de huidige plannen van de UvA stappen te ondernemen om met extra aandacht te kijken naar de kwaliteit van het onderwijs of de diploma’s van de UvA. De WHW staat toe om als onderdeel van een omvangrijker pakket maatregelen onder bepaalde omstandigheden een compensatiemaatregel in te voeren.
In artikel 7.12 b, derde lid (WHW) is geregeld dat de examencommissie onder door haar te stellen voorwaarden kan bepalen dat niet ieder tentamen met goed gevolg hoeft te zijn afgelegd.
Bent u bereid om te onderzoeken of een dergelijke compensatieregel ook in andere onderwijsinstellingen wordt gehanteerd? Zo nee, waarom niet?
Variaties op een compensatieregeling zoals die nu in de plannen van de UvA beschreven wordt, worden in ieder geval ook gehanteerd aan de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR). In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap (Kamerstukken II 2011–2012, 31 288, nrs. 246 en 247) heb ik aangekondigd pilots met modernisering van examenregelingen (ook wel «Nominaal = Normaal» genoemd) te faciliteren met een experimenteer-AmvB. Deze is vooral gericht op uitbreiding van de toepassing van het bindend studieadvies in latere studiejaren. Ik verwacht dat ook andere instellingen dan de UvA en de EUR daarvan gebruik zullen maken.
Deelt u de mening dat het bekostigingssysteem waarbij een universiteit betaald krijgt aan de hand van het diplomarendement een perverse prikkel is die dergelijk schadelijk gedrag in de hand werkt? Zo nee, waarom niet?
In het vorige bekostigingsstelsel lag een grote nadruk op het afgeven van diploma’s: in het hbo circa 60–80% en in het wo circa 50%. In 2011 is echter een nieuw bekostigingsstelsel in werking getreden. Daarbij is de nadruk op de diplomabekostiging verlaagd naar ca. 20%. Er zijn dus stappen gezet om de systematiek van de bekostiging meer in evenwicht te brengen met de kosten die de instellingen jaarlijks aan opleidingen uitgeven. Overigens ben ik van mening dat het functioneel is om het behalen van een diploma onderdeel te laten zijn van de onderwijsbekostiging. Op die manier wordt de instelling gestimuleerd om de student naar de eindstreep toe te leiden.
In lijn met de Strategische Agenda worden stappen gezet om te komen tot een bekostigingssysteem waarin kwalitatieve prestaties zwaarder gaan meewegen.
In 2013 wordt de bekostiging van het hoger onderwijs verder aangepast. Ongeveer 7% van de onderwijsbekostiging wordt bestemd voor «kwaliteit en profiel». Het grootste deel van deze middelen is bestemd voor een voorwaardelijke financiering voor het verbeteren van onderwijskwaliteit en studiesucces. Daarnaast wordt een deel van de middelen selectief toegekend voor zwaartepuntvorming en profilering in het onderwijs. In de loop van 2012 maak ik hierover prestatieafspraken met elke individuele instelling. Het maken van de prestatieafspraken is voorwaardelijk voor de toekenning van financiële middelen. Dit is aangekondigd in de Strategische Agenda en in de hoofdlijnenakkoorden die in december 2011 zijn gesloten met de HBO-raad en de VSNU (Kamerstuk 31 288, nrs. 246 en 247).
Bent u bereid deze perverse prikkel te beëindigen, zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
De positie van vrouwen en het aanpakken van discriminatie in Egypte na de verkiezingen |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht van Amnesty International over zorgen om positie vrouwen en het aanpakken van discriminatie in Egypte na de verkiezingen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de twee grootste partijen in Egypte deze fundamentele waarden niet onderschrijven?
De Partij voor Vrijheid en Gerechtigheid van de Moslimbroeders stelt in haar partijmanifest tegen discriminatie op grond van geslacht te zijn en mensenrechten te respecteren. Volgens officiële uitlatingen van vertegenwoordigers van de salafistische Nour-partij staat de partij geen discriminatie tussen mannen en vrouwen voor. Hoe zich dit in de praktijk zal vertalen moet nog blijken. De Nederlandse regering zal de nieuwe Egyptische regering ook wat betreft vrouwenrechten beoordelen op haar daden.
Hoe beoordeelt u de ontwikkeling van de positie van vrouwen in Egypte een jaar na de start van de revolutie op het Tahrirplein?
Vrouwen hebben een belangrijke rol gespeeld tijdens de gebeurtenissen van het afgelopen jaar. (Minder dan twee procent van het totale aantal zetels in het nieuwe parlement wordt nu bezet door vrouwen). Door de verslechterde veiligheidssituatie is seksueel geweld tegen vrouwen toegenomen.
Welke concrete stappen zult u zetten, in lijn met uw gezamenlijke statement met de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Hillary Clinton in 20112, om verbetering van de positie van vrouwen te bewerkstelligen?
Nederland is van oudsher een van de belangrijkste ondersteuners van vrouwenrechten in Egypte. Op dit thema vindt nauw overleg plaats met andere donoren, waaronder de VS. In officiële contacten met de Egyptische autoriteiten wordt het belang van vrouwenrechten benadrukt en wordt Egypte gewezen op zijn internationale verplichtingen op het gebied van mensenrechten. In 2011 heeft Nederland zich in de EU sterk gemaakt voor het bevorderen van de politieke participatie van vrouwen in de Arabische regio. Dit beleid wordt voortgezet.
Ik heb in 2011 een aantal nieuwe activiteiten opgestart in Egypte met als doel de economische en politieke rechten en participatie van vrouwen te bevorderen, met een budget van € 724 000 in 2012. Daarnaast hebben Egyptische Vrouwen NGO’s financiering aangevraagd bij het UN Women Fund for Gender Equality dat in 2011 en 2012 op de Arabische regio is gericht. Nederland heeft hierin voor 2011
€ 950 000 aan bijgedragen.
2578 onderschepte dode zeepaardjes op Schiphol |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat een Peruviaanse vrouw die op Schiphol betrapt is met 2578 dode zeepaardjes in haar koffer enkel een boete hoefde te betalen en vervolgens haar reis naar Hongkong kon voortzetten?1
Ja.
Was er hier sprake van een steekproef of van een stelselmatige controle waarbij deze dieren werden aangetroffen?
Volgens het Openbaar Ministerie ging het in dit geval om een steekproefsgewijze controle.
Deelt u de mening dat Nederland een internationale verplichting heeft om zeepaardjes, net zoals andere bedreigde diersoorten, te beschermen en de handel in deze diersoorten te voorkomen?
Het zeepaardje is beschermd op grond van het CITES-verdrag, waaraan op Europees niveau toepassing is gegeven via de CITES-basisverordening. Nederland onderschrijft de doelen van het verdrag ten aanzien van de regulering van de handel in bedreigde dier- en plantensoorten ter bescherming van deze soorten.
Kunt u inzicht geven in het aantal en de aard van de inbeslagnames van beschermde en bedreigde diersoorten in onze lucht- en zeehavens in de afgelopen drie jaar? Wat is er vervolgens gebeurd met de inbeslaggenomen dode dieren?
In de afgelopen drie jaar zijn onderstaande aantallen planten, dieren en onderdelen daarvan, die op grond van het CITES-verdrag en de CITES-basisverordening worden beschermd, door de douane in beslag of in bewaring genomen en bij Dienst Regelingen in bewaring gegeven.
2009
2010
2011
Dode materialen
490
520
510
Levende dieren en planten
20
30
40
Totaal
510
550
550
De categorie levende dieren en planten bestaat vooral uit planten. Er worden slechts enkele levende dieren per jaar in beslag of in bewaring genomen.
Er wordt eerst nagegaan of in beslag of in bewaring genomen levende dieren terug kunnen naar het land van herkomst. Wanneer dit niet mogelijk is, worden dieren opgevangen bij een opvangadres in Nederland. In beslag of in bewaring genomen dode dieren en planten of delen daarvan worden in de regel, na vrijgave door het Openbaar Ministerie, onttrokken aan het verkeer door vernietiging. Zij mogen niet worden verhandeld. Enkele dode materialen die zeer bijzonder zijn, kunnen worden gebruikt voor educatieve doeleinden.
Is het waar dat Nederland een belangrijke rol speelt in de illegale handel en doorvoer van exotische dieren? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Ik beschik niet over aanwijzingen dat Nederland een belangrijke rol zou spelen in de illegale handel en doorvoer van exotische dieren. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 8.
Hoe hoog was de boete die de vrouw heeft moeten betalen? Waarom is de maximale strafmaat niet gehanteerd? In welke gevallen wordt de maximale strafmaat wel gehanteerd bij de illegale handel in bedreigde diersoorten?
Overtreding van het relevante artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet kan op grond van artikel 6, eerste lid onder 1, Wet op de economische delicten leiden tot een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaar, een taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie. Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat in dit geval een transactie is aangeboden van € 3500, die door verdachte is geaccepteerd. Ook zijn de zeepaardjes in beslag genomen en aan het verkeer onttrokken. Het Openbaar Ministerie heeft bij het bepalen van de hoogte van het transactievoorstel rekening gehouden met de straf die de rechter in soortgelijke gevallen heeft opgelegd. Voorts zijn de persoonlijke omstandigheden, waaronder de draagkracht, van verdachte meegewogen. Ten slotte is overwogen dat, gelet op het feit dat verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, de kans op een geslaagde vervolging en executie van een eventueel vonnis betrekkelijk gering was geweest.
Het opleggen van een gevangenisstraf kan, dit ter beoordeling van de rechter, in beeld komen als het gaat om complexe zaken waarin sprake is van een grote bedreiging van de te beschermen belangen, en uit het gedrag van de verdachte(n) bijvoorbeeld blijkt van een hoge organisatiegraad, een commercieel motief, het meermalen overtreden van de wettelijke voorschriften en/of een hoge omzet.
Deelt u de mening dat deze straf te laag is gezien de enorme hoeveelheid zeepaardjes die de vrouw smokkelde en het feit dat alle soorten zeepaardjes in hun voortbestaan bedreigd worden?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het afschrikeffect van een boete zo laag is dat het mensen niet zal verhinderen bedreigde diersoorten (nogmaals) binnen te smokkelen, vooral gezien het feit dat de handel in bedreigde diersoorten erg lucratief is en individuen, die beschermde diersoorten smokkelen, vaak in opdracht werken van een crimineel georganiseerd netwerk? Deelt u de mening dat met het enkel opleggen van boetes aan deze individuen niet de bron, wordt namelijk de kopstukken uit de georganiseerde handel in dieren, aangepakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen treft u om de georganiseerde handel in dieren effectiever aan te pakken?
In het strafvorderingsbeleid op het beleidsterrein natuur is opgenomen in welke gevallen, waaronder gevallen van het vervoeren van beschermde diersoorten, het volgens het Openbaar Ministerie gepast is een boete te eisen, waarbij afschrikking wordt meegewogen. Bij recidive vindt verhoging van de boetebedragen plaats. Ik heb met dit strafvorderingsbeleid ingestemd en sta daar nog steeds achter.
Met strafrechtelijk optreden tegen degenen bij wie de dieren zijn aangetroffen worden ook eventuele organisatoren op de achtergrond in zeker mate geraakt, doordat de in beslag genomen dieren niet verder kunnen worden verhandeld. Criminaliteit in relatie tot internationaal georiënteerde, georganiseerde handel is een prioriteit van de bijzondere opsporingsdienst van de NVWA en het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. Om het afschrikeffect te verhogen wordt daarbij altijd gekeken naar de mogelijkheden om het wederrechtelijk verkregen voordeel af te pakken.
Onder verantwoordelijkheid van de Stuurgroep CITES zal in 2012 een proeftuin worden gestart gericht op (mogelijke) georganiseerde illegale handel in beschermde dier- en plantensoorten. Hieraan zullen ondermeer de NVWA, de politie en de douane deelnemen. Doelen zijn onder andere het blootleggen van (mogelijke) georganiseerde verbanden en het geven van adviezen voor de effectieve aanpak van internationaal georiënteerde (georganiseerde) criminaliteit op het gebied van CITES.
Deelt u de mening dat de smokkel in bedreigde diersoorten te vergelijken is met de handel in drugs, gezien het feit dat er in de handel in bedreigde diersoorten grote sommen geld omgaat en er vaak een netwerk van georganiseerde handel achter schuil gaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de maatregelen en strafmaten gelijk te trekken aan de maatregelen en strafmaten die worden gehanteerd voor het tegengaan van drugshandel?
Het voor overtreding van artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet geldende strafmaximum van zes jaar gevangenisstraf is al het hoogst mogelijke strafmaximum voor een economisch delict. Op de in- en uitvoer van softdrugs is een strafmaximum gesteld van vier jaar gevangenisstraf. De in- en uitvoer van harddrugs kan met maximaal 12 jaar gevangenisstraf worden bestraft. Het relevante criterium is het beschermde belang. Het beschermde belang is bij het vaststellen van de strafmaat voor het handelen in harddrugs door de wetgever anders gewaardeerd dan bij de strafmaat voor het handelen in beschermde diersoorten. Ik zie geen aanleiding de door de wetgever gemaakte afweging ter discussie te stellen.
Overigens gelden de maatregelen uit Titel IIA van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht gelden al voor feiten die op grond van de Wet op de economische delicten en de Opiumwet zijn strafbaar gesteld.
op-schiphol.html
Beperking bewegingsvrijheid van buitenlanders in Egypte |
|
Henk Jan Ormel (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is uw mening over de invallen in kantoren van de Konrad Adenauer Stiftung, International Republican Institute (IRI) en National Democratic Institute (NDI) in Caïro, Luxor en Alexandrië?1
Vrijheid van vereniging en vrijheid van meningsuiting zijn essentieel in een democratische rechtsstaat. Ook EU Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton heeft haar zorg over de invallen in een verklaring op 30 december jl. geuit. Zij heeft de Egyptische autoriteiten opgeroepen de niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) in staat te stellen hun werk ter bevordering van het transitieproces in Egypte te doen.
Kunt u aangeven welke buitenlanders Egypte niet meer mogen verlaten en wat daarvoor als reden wordt opgegeven door de Egyptische autoriteiten?
De Nederlandse ambassade in Cairo heeft geen bevestiging kunnen krijgen van het precieze aantal buitenlanders dat Egypte niet mag verlaten. Op basis van berichtgeving in de media wordt aangenomen dat circa veertien Amerikanen en zes Europeanen het land niet mogen verlaten omdat zij werken voor internationale NGO’s waartegen een gerechtelijk onderzoek loopt naar «illegale buitenlandse geldstromen».
Worden er juridische stappen en rechtszaken voorbereid tegen deze mensen? Zo ja, wat zijn de aanklachten?
Drieënveertig medewerkers van lokale en internationale NGO’s zullen strafrechtelijk worden vervolgd. De aanklacht luidt onder meer het oprichten en beheren van vestigingen van internationale organisaties zonder de hiervoor benodigde toestemming van de Egyptische regering, alsook het ontvangen van illegale fondsenuit het buitenland om deze organisaties in Egypte op te richten en te beheren.
Wat is uw mening over deze aanklachten en wat zijn de gevolgen voor Nederlandse niet-gouvernementele organisaties die in Egypte een bijdrage willen leveren aan democratisering?
De precieze gevolgen van de voorgenoemde aanklachten voor Nederlandse NGO’s in Egypte zijn nog niet goed in te schatten. Voor zover nu bekend betreffen de aanklachten van de Egyptische autoriteiten geen Nederlanders of door Nederland gefinancierde organisaties. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Biedt de Nederlandse ambassade in Cairo ook (net als de Amerikaanse ambassade) de mogelijkheid van onderdak aan Nederlandse staatsburgers in dienst van Nederlandse niet-gouvernementele organisaties in Egypte?
Nederlanders in dienst van Nederlandse NGO’s in Egypte ontvangen indien nodig consulaire hulp van de Nederlandse ambassade in Egypte. Dat is nu niet aan de orde.
Bent u bereid om in krachtige bewoordingen aan te dringen op bewegingsvrijheid voor buitenlanders in Egypte?
Ik sluit mij volledig aan bij het strakke standpunt van de EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton, zoals verwoord in haar verklaring van 1 februari jl. Het maatschappelijk middenveld vervult een cruciale rol in het transitieproces van Egypte. Eventuele onderzoeken naar NGO’s die financiële steun uit het buitenland krijgen dienen plaats te vinden binnen de daarvoor bestaande juridische kaders. De Hoge Vertegenwoordiger dringt er terecht met klem op aan bij de Egyptische autoriteiten om de vrijheid van vereniging te respecteren en NGO-wetgeving aan te nemen die volledig voldoet aan internationale standaarden.
Wilt u het initiatief nemen om de beperking van bewegingsvrijheid voor buitenlanders in Egypte ook in Europees verband te veroordelen?
Nederland heeft EU Speciaal Vertegenwoordiger voor het zuidelijke Middellandse Zeegebied, Bernardino León, gevraagd deze kwestie tijdens zijn bezoek aan Egypte krachtig aan de orde te stellen bij de Egyptische autoriteiten.
Kunt u de vragen beantwoorden vóór 7 februari, wanneer de Kamer met u spreekt over de Arabische regio?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het betalen van toon- en tipgeld |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Herinnert u zich nog de brief1, waarin uw ambtsvoorganger het beleid uiteen gezet heeft over de toon- en tipgeldregeling?
Ja.
Is het waar dat de rechter heeft bepaald dat in individuele gevallen de overeenkomst van de staat met de tipgever openbaar gemaakt dient te worden?2
In de uitspraak waarnaar wordt verwezen heeft de rechter inderdaad beslist dat de Belastingdienst de overeenkomst met de tipgever aan de belastingplichtige in die procedure moest verstrekken. De rechter heeft echter in dezelfde beslissing de Belastingdienst ook de ruimte gelaten om te volstaan met «een overzicht van de op de zaak betrekking hebbende stukken die om gewichtige redenen al dan niet gedeeltelijk geheim worden gehouden met daarbij een opgave van die redenen». De Belastingdienst heeft bij het uitvoeren van de uitspraak voor deze mogelijkheid gekozen.
De belastingplichtige nam met deze wijze van uitvoering geen genoegen en heeft de rechter vervolgens nogmaals gevraagd om de stukken ongeanonimiseerd te laten overleggen. Tot een nieuwe uitspraak is het echter niet meer gekomen omdat de rechter tijdens de zitting aangaf dat de Belastingdienst aan de beslissing in de uitspraak van 22 maart 2011 heeft voldaan.
Hoe vaak is er sinds het schrijven van de in vraag 1 bedoelde brief, toon- en tipgeld betaald door het Ministerie van Financiën, c.q. de Belastingdienst? Kunt u voor elk van de gevallen het bedrag vermelden en een algemene beschrijving geven van de zaak, alsmede de achterliggende overeenkomsten, zo nodig geanonimiseerd? Kunt u voor elk van de gevallen aangeven wat de (procentuele) relatie is met de opbrengsten/voordelen voor de staat?
Sinds het schrijven van de genoemde brief hebben zich geen nieuwe gevallen voorgedaan waarin tipgeld is betaald. Zoals in de brief is uiteengezet behoort tot het kader voor de tipgeldregeling onder meer dat geen concessies in de heffing- en invorderingssfeer worden gedaan en dat geen strafrechtelijke immuniteit wordt verleend.
Waren de ontvangers van toon- en tipgeld zelf onderwerp van strafrechtelijk of fiscaal onderzoek? Zo ja, is aan de betrokkenen gehele of gedeeltelijke immuniteit verleend?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is het beleid van het ministerie van Financiën voor het betalen van toon- en tipgeld in de situatie dat de tipgever directe schade ondervindt door het geven van de tip?
Zoals in de genoemde brief is uiteengezet behoort tot het geldende kader eveneens dat in alle gevallen een inschatting moet worden gemaakt van mogelijk aan het geven van de tip verbonden risico’s voor de tipgever en de betrokken ambtenaren. Dit betekent onder meer dat de Belastingdienst de tipgever wijst op de aan de tip voor hem persoonlijk mogelijk verbonden risico’s. In daartoe aanleiding gevende gevallen zal dit aspect in de overeenkomst met de tipgever worden meegenomen.
Kunt u aangeven of er ambtelijke instructies zijn aan medewerkers van Justitie en de Belastingdienst om tipgevers al dan niet te wijzen op de vigerende toon- en tipgeldregeling? Zijn er instructies hoe ze daar vervolgens mee dienen om te gaan?
Zoals in de genoemde brief is uiteengezet is uitgangspunt van het beleid van de Belastingdienst dat burgers informatie over ernstige vormen van belastingfraude om niet ter beschikking stellen van de Belastingdienst en dat betaling van tipgeld tot uitzonderingsgevallen behoort te worden beperkt. De Belastingdienst hanteert op dit punt een zeer terughoudend beleid. Dit betekent onder meer dat aan tipgevers geen hoge beloningen in het vooruitzicht worden gesteld, mede om een premiejagercultuur te voorkomen en crimineel gedrag niet uit te lokken.
Tipgeveraangelegenheden worden op centraal niveau beoordeeld en behandeld, waarmee eenheid van beleid is gegarandeerd.
Zo ja, kunt u deze instructies naar de Kamer sturen? Zo nee, bent u bereid deze op korte termijn te laten opstellen, zodat alle medewerkers van Justitie en de Belastingdienst in gelijke gevallen op dezelfde manier te werk gaan? Wilt u deze instructies dan, eventueel vertrouwelijk, naar de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 6.
Onder welk artikel van de rijksbegroting vallen de toon- en tipgelden die worden uitbetaald?
De door de Belastingdienst uitbetaalde tipgelden vallen onder artikel 1 van hoofdstuk IX B van de rijksbegroting.
Onder verwijzing naar de website van het Openbaar Ministerie waar staat: «Er is nog een aantal situaties waarin Justitie geld beschikbaar stelt om de opsporing en vervolging van ernstige strafbare feiten mogelijk te maken en te vergemakkelijken... Die zijn vastgelegd in de Regeling Bijzondere Opsporingsgelden van de minister van Justitie.» (http://www.om.nl/onderwerpen/item_147969/@121377/tipgeld_en_andere/) , kunt u de geldende regeling en regelgeving aan de Kamer doen toekomen?
Het vigerende beleid van de Belastingdienst is uiteengezet en toegelicht in de al genoemde brief van 2 februari 2010, Kamerstukken II 2009–2010, 31 066, nr. 85.
Mijn ambtgenoot van V en J heeft zich desgevraagd bereid getoond om de Regeling (circulaire) Bijzondere Opsporingsgelden alsnog in de Staatscourant te laten publiceren.
Het ontbreken van instemming bij experimenten met prestatiebelonging in het onderwijs |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Geen instemming gevraagd bij proef prestatiebeloning»?1
In 2011 is een aantal schoolbesturen al, vooruitlopend op de Regeling Prestatiebeloning in het onderwijs, aan de slag gegaan met prestatiebeloning in het onderwijs. Zij hebben, in overleg met leraren en de vertegenwoordiging van het personeel in de medezeggenschapsraad, de voorbereidingen getroffen voor het uitvoeren van een pilot. De ervaringen met de voorbereiding voor deze pilots door zowel de schoolbesturen als de begeleidende onderzoekers is goede input geweest voor de regeling waar ik de Kamer per brief over heb geïnformeerd. Ik heb eerder ook besloten om deze schoolbesturen, vooruitlopend op de regeling Prestatiebeloning in het onderwijs, al financieel te ondersteunen. Daarbij heb ik aan hen wel de eis gesteld dat bij continuering van de pilot het desbetreffende schoolbestuur alsnog een aanvraag doet conform de eisen in de regeling.
Is het waar dat niet alle van de op 17 november jl. gepresenteerde scholen die experimenteren met prestatiebeloning, daarvoor expliciet toestemming hebben gekregen van hun medezeggenschapsraad? Zo ja, op welke scholen heeft de medezeggenschapsraad geen expliciete toestemming gegeven? Zo neen, waarin zit het verschil van inzicht met de Algemene Onderwijsbond?
De schoolbesturen die als voorlopers van start zijn gegaan is voorafgaand aan subsidiering gevraagd of er draagvlak is bij het personeel voor het doen van een pilot. Dit werd in alle gevallen positief beantwoord. De schoolbesturen hebben echter niet om formele instemming van de medezeggenschapsraad gevraagd, door middel van een handtekening. Wel is in alle gevallen afstemming geweest met de medezeggenschapsraad.
Is het waar dat een medezeggenschapsraad altijd om instemming moet worden gevraagd wanneer er veranderingen zijn rondom de beloning van personeel? Zo ja, waarom is dat in deze gevallen niet gebeurd?
De Wet Medezeggenschap Scholen (WMS) en de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) zijn hier duidelijk over: instemming van de MR/OR is noodzakelijk bij vaststelling of wijziging van het beleid met betrekking tot de toekenning van salarissen, toelagen en gratificaties aan het personeel. In de regeling Prestatiebeloning in het onderwijs is deze eis nog eens expliciet benoemd. In het geval van deze voorlopers ben ik er vanuit gegaan dat deze schoolbesturen, waar nodig overleg zouden voeren met de MR/OR. Dit is in alle gevallen ook gebeurd.
Op welke wijze verschillen de gepresenteerde «voorloper»-scholen van de scholen die mee gaan doen aan de gepresenteerde experimenten, bijvoorbeeld wat betreft instemming van het personeel, alsmede de criteria waarmee prestatiebeloning wordt uitgekeerd?
De voorloper scholen vallen met hun pilot níet onder de regeling Prestatiebeloning in het onderwijs. De criteria die in de regeling zijn opgenomen waren voor deze voorloper-scholen niet van toepassing.
Waarom voldoen de gepresenteerde «voorloper»-scholen niet aan de criteria voor experimenten rondom prestatiebeloning?
Juist omdat het voorloperscholen waren. Hun ervaringen zijn input geweest voor het ontwerp van de regeling Prestatiebeloning in het onderwijs.
Waarom zijn tal van experimenten gestart die onvergelijkbaar zijn, aangezien niet in alle gevallen sprake is van instemming van het personeel?
Er zijn nog geen experimenten in het kader van de regeling Prestatiebeloning in het onderwijs gestart. Die worden pas na 1 april 2012 bekend gemaakt. De voorloperscholen hadden hun functie met name in de voorbereiding van de komende experimentperiode.
Hoeveel van de gepresenteerde «voorloper»-scholen zijn nu nog actief bezig met experimenten rondom prestatiebeloning?
De experimenten in Amsterdam (PO) en Zeeland (MBO) zijn in volle gang. In Noord-Holland-Noord (VO) hebben 2 van de 3 deelnemende schoolbesturen helaas besloten om met de pilot te stoppen.
Deelt u de mening dat de uitkomst van de experimenten op de «voorloper»-scholen weinig zinvol zijn, aangezien er geen draagvlak onder het personeel is vanwege het ontbreken van instemming door de medezeggenschapsraad?
Nee, die mening deel ik niet. Uiteraard is het wel van groot belang dat het personeel goed betrokken blijft.
Deelt u de mening dat de experimenten beter gestaakt kunnen worden, nu duidelijk is dat ze gebaseerd zijn op arbitraire criteria en er nog altijd geen draagvlak is onder het personeel? Zo neen, waarom niet?
De mening dat er sprake is van arbitraire criteria deel ik niet. Het uitgangspunt in de experimenten is dat de scholen zelf de prestatiecriteria formuleren op basis waarvan de prestatiebeloning wordt toegekend.
Hoe oordeelt u over het artikel in het Onderwijsblad2 waarin de onderzoeker over prestatiebeloning zegt: «Het is en blijft voor een deel tasten in het duister»?
Dat lijkt me een zeer terechte constatering van deze onderzoeker. Met de inrichting van een experimenteerperiode proberen we juist wat meer licht in de duisternis te brengen. Daar helpt de betreffende onderzoeker gelukkig ook hard aan mee.
Erkent u dat het bijzonder lastig wordt om algemene uitspraken te doen over prestatiebeloning in het onderwijs, aangezien alleen welwillende schoolbesturen meedoen met uw experimenten?
Ik ben er nog lang niet aan toe om algemene uitspraken te doen. Verder: het is inherent aan het werken met experimenten dat de aanvragers zelf willen uittesten hoe dit instrument in de praktijk uitpakt.
Deelt u de mening dat het onderwijs niet opnieuw moet worden opgezadeld met een kostbaar experiment dat een reële kans maakt om te mislukken? Zo nee, kunt u zich voorstellen dat talloze leraren niet zitten te wachten op prestatieloon, te meer omdat zij weten dat het budget hiervoor afkomstig is van bezuinigingen op het zogenaamde «passend onderwijs»?
Nee, die mening deel ik niet. Leraren krijgen graag waardering voor het werk dat zij doen en of dit type waardering in de Nederlandse situatie leidt tot betere resultaten kan alleen worden vastgesteld door experimenten te laten plaatsvinden.
Indien uw experimenten mislukken, betreurt u dan het feit dat het onderwijs drie jaar lang voor niets hiermee is lastig gevallen? Zo ja, is het dan niet wijzer om elders te experimenteren, alvorens het onderwijs hiermee te belasten?
Experimenten kunnen eigenlijk niet mislukken; zij dienen er immers voor om vast te stellen welke concrete prikkel wel of niet werkt.
De risico's van software voor het op afstand besturen van industriële processen |
|
Gerard Schouw (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Scada-beveiliging een structureel probleem» Joost Schellevis?1
Ja.
Onderschrijft u de stelling van de schrijver dat, anders dan in het Cybersecuritybeeld Nederland 2011 wordt gesuggereerd, het niet nodig is om over uitzonderlijk geavanceerde software te beschikken om een aanval op een beheerssysteem van bijvoorbeeld een riolering te laten slagen?
Ja. Het is niet nodig om over uitzonderlijk geavanceerde software te beschikken om een aanval op een beheerssysteem van bijvoorbeeld een riolering te laten slagen. In het Cyber Security Beeld Nederland (CSBN) 2011 is niet anders gesuggereerd.
Het CSBNgaat enerzijds in op generieke risico's van SCADA-systemen en anderzijds op de specifieke mogelijkheid van een gerichte aanval met een variant op de Stuxnet malware om een vitaal proces te verstoren. Over dit laatste stelt het CSBN dat het ontwikkelen van een variant op Stuxnet om op soortgelijke wijze SCADA-systemen van andere vitale processen te verstoren «diepgaande kennis vereist van het aan te vallen proces».
Welke veiligheidseisen worden er gesteld aan Scada-systemen, zowel bij de overheid als in de commerciële sector? Hoe wordt hier toezicht op gehouden? Indien er toezicht gehouden wordt, wat is dan het beeld dat toezichthouders hebben van de veiligheid van de systemen?
Organisaties binnen de overheid en de commerciële sector zijn zelf verantwoordelijk voor hun SCADA-systemen.
Het NCSC adviseert de overheid en de commerciële sector over veiligheid van SCADA-systemen. Zo heeft het NCSC een checklist2 «security on-line SCADA-systemen» ontwikkeld . Deze adviezen zijn gezonden aan vitale organisaties bij de overheid en in de commerciële sector.
Toezicht op de veiligheid van SCADA-systemen ligt bij sectorale toezichthouders, die vallen onder de relevante vakdepartementen. Naast algemene wet- en regelgeving bestaat er op het sectorale niveau relevante wet- en regelgeving met daarbij voor de diverse sectoren van toepassing zijnde verplichtingen. Deze wet- en regelgeving laat zich veelal kenmerken door de specifieke focus op de sector.
Onderschrijft u de waarschuwing voor het gevaar van USB-sticks? Kunnen in cruciale industriële infrastructuren, zoals de kerncentrale van Borssele, datadragers van buitenaf, zoals usb sticks, vrij ingevoerd worden? Bestaan hier beveiligingsprotocollen voor?
Ik onderschrijf de waarschuwing voor het gevaar van USB-sticks. Het NCSC/Govcert.nl heeft in adviezen over informatiebeveiliging gewezen op de risico’s die zijn verbonden aan het gebruik van USB-sticks.
(Vitale) organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het uitvoeren van de adviezen van het NCSC, het opstellen van beveiligingsprotocollen en de naleving daarvan. Het valt nooit helemaal uit te sluiten dat datadragers van buitenaf worden ingevoerd. Met betrekking tot het door u aangehaalde voorbeeld van de kerncentrale Borssele merk ik op dat de beveiliging van de centrale in algemene zin een hoge prioriteit kent. Zo heeft in het najaar 2011 een stresstest safety door de vergunninghouder van de kerncentrale Borssele plaatsgevonden. Hierin is ondermeer onderzocht of, en zo ja op welke wijze, cyberaanvallen op onder meer sturingssystemen van de kerncentrale uitgevoerd kunnen worden. Geconcludeerd is dat de systemen in de kerncentrale goed uitgerust is om dit soort aanvallen te kunnen weerstaan.
Hoe beoordeelt u de veiligheidsrisico’s van Scada-systemen die rechtstreeks op het internet zijn aangesloten?
Het aansluiten van Industriële Controle Systemen(ICS) zoals SCADA op het internet vergroot de veiligheidsrisico’s. Voor alle systemen die een koppeling hebben met het internet geldt dan ook, dat hierbij uiterste zorgvuldigheid betracht dient te worden. De beveiliging van dergelijke systemen is een verantwoordelijkheid van ieder betrokken bedrijf of organisatie. Zoals gezegd zal het NCSC intensief samenwerken met de vitale sectoren om de kennis over SCADA-systemen en de beveiliging daarvan op een hoger niveau te brengen.
Is er op Europees niveau aandacht voor de veiligheidsrisico’s van Scada-systemen? Zo ja, welke activiteiten worden er op dit gebied ontplooid? Zo nee, bent u bereid hier aandacht voor te vragen?
Ook op Europees niveau is er aandacht voor de veiligheidsrisico’s van procesbesturingsystemenen en lopen er al diverse activiteiten.
Het ontduiken van de werkvergunningplicht voor Roemeense en Bulgaarse werknemers door Nederlandse bedrijven |
|
Martijn van Dam (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Meer detachering van Oost-Europeanen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat bedrijven detacheringsconstructies en ZZP-constructies2 misbruiken om de werkvergunningplicht voor arbeidskrachten uit Roemenië en Bulgarije te ontduiken? Zo nee, hoe verklaart u dan dat bedrijven steeds vaker van deze constructies gebruik maken?
Zoals ik in mijn brief van 27 februari 2012 aan uw Kamer3 heb aangegeven, is er sprake van een stijging van het aantal notificaties, van 9 756 in 2010 tot 13 364 in 2011. Deze toename van het totaal aantal notificaties is grotendeels toe te schrijven aan de bouw- en metaalsector. Tegenover deze toename staat echter niet een evenredige daling van het aantal tewerkstellingsvergunningen. Deze stijging van het aantal notificaties wijst dus niet op voorhand op misbruik. Signalen dat detacheringsconstructies worden misbruikt om de werkvergunningplicht te ontduiken voor arbeidskrachten uit Roemenië en Bulgarije neem ik echter zeer serieus.
Ik zal daarom laten onderzoeken wat de oorzaak is van de stijging van het aantal notificaties in verband met dienstverleningsconstructies. Tegelijkertijd zal ik maatregelen treffen tegen misbruik van de notificatieregeling. Ik verwijs daarvoor naar het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat bovengenoemde ontwikkeling onwenselijk is en ook strijdig is met de doelstelling van de motie Van Dam/Van Nieuwenhuize-Wijbenga3 en met uw eigen voornemen om geen enkele werknemer uit Roemenië of Bulgarije toe te laten op de Nederlandse arbeidsmarkt?
Het vrije verkeer van diensten staat toe dat arbeidskrachten van buiten de EU tijdelijk diensten in Nederland mogen verrichten voor een in een andere lidstaat gevestigde dienstverlener. Het moet dan gaan om zuivere dienstverlening, dus niet om diensten die uitsluitend bestaan uit het leveren van arbeidskrachten. Indien sprake is van schijnconstructies en onderbetaling moeten deze krachtig worden bestreden.
Zoals ik in het debat over verlenging van de overgangstermijn voor Bulgarije en Roemenië5 heb aangegeven, zal bij de herziening van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) een quotumregeling worden ingevoerd, waarbij het quotum voor bepaalde sectoren ook op nul kan worden gesteld.
Heeft u mogelijkheden om de bovengenoemde ontwikkelingen te bestrijden? Zo ja, welke? Heeft u overwogen deze in te zetten? Zo nee, waarom niet? Ziet u mogelijkheden om bedrijven die de werkvergunningplicht ontduiken op andere dan de gebruikelijke wegen aan te spreken en aan te pakken, zoals bijvoorbeeld het ontnemen van subsidies, belastingvoordelen en privileges? Zo ja, bent u bereid deze in te zetten?
Als werkgevers detacheringsconstructies misbruiken, is sprake van illegale tewerkstelling. Dat betekent een overtreding van de Wav en daarop staan forse boetes: de boete voor een werkgever bedraagt momenteel € 8 000,– per werknemer die illegaal tewerkgesteld wordt. In het kader van het wetsvoorstel fraudeaanpak dat ik binnenkort zal aanbieden wordt de boete voor werkgevers verhoogd tot € 12 000,– bij eerste overtreding, € 24 000,– bij tweede overtreding en € 36 000,– bij derde overtreding. Daarnaast wordt het mogelijk om werkzaamheden stil te leggen als een bedrijf meerdere keren de regels omtrent legale tewerkstelling overtreedt.
Daarbovenop wil ik ook andere maatregelen nemen om schijnconstructies tegen te gaan, zoals ik in mijn brief van 27 februari 2012 heb aangekondigd. Ik denk daarbij aan een aanscherping van de uitvoeringspraktijk, waarbij het UWV en de Inspectie SZW hun gegevens nog gerichter kunnen uitwisselen. Ook wil ik de termijn aanpassen waarbinnen genotificeerd moet worden (dat kan nu ook als de werkzaamheden al zijn begonnen) en de termijn begrenzen waarvoor de notificatie geldt. Op die manier wil ik misbruik van de notificatieregeling verder terugdringen.
Bovendien wil ik de Wet arbeid vreemdelingen aanvullen met de verplichting dat de werkgever bij controle schriftelijke bewijsstukken over moet kunnen leggen waaruit de aard van de arbeidsverhouding blijkt.
Deelt u de mening dat bij het veelvuldig en op grote schaal gebruik maken van detacheringsconstructies sprake is van onzuivere dienstverlening? Zo ja, bent u bereid om deze in samenwerking met de Arbeidsinspectie met voorrang te bestrijden? Zo nee, waarom niet?
Of sprake is van zuivere of onzuivere dienstverlening moet blijken uit de praktijk. De Inspectie SZW toetst bij controles of daadwerkelijk sprake is van zuivere dienstverlening.
De Inspectie SZW controleert nu al intensief op de naleving van regels omtrent legale tewerkstelling in de land- en tuinbouwsector. Specifiek ten aanzien van de champignonsector heb ik de Inspectie SZW gevraagd extra capaciteit in te zetten voor controles van bedrijven die een verhoogd risicoprofiel hebben. Ter versterking van de controles zal de Wav worden aangevuld met de verplichting dat de werkgever met bewijsstukken moet aantonen waaruit de aard van de arbeidsverhouding tussen hem en de arbeidskrachten blijkt.
Is het waar dat de inspectiedienst van uw ministerie bedrijven wel verplicht om melding te maken van een detacheringsconstructie maar dat nog niet wordt getoetst of sprake is van zuivere dan wel onzuivere dienstverlening? Zo ja, bent u van plan deze praktijk te wijzigen en hier in de toekomst wel op te toetsen?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat de kosten van deze arbeidskrachten een stuk lager liggen dan de kosten voor Nederlandse arbeidskrachten aangezien de detacheringbureaus in Roemenië en Bulgarije niet zijn gebonden aan premies, belastingen en cao-afspraken die in Nederland gelden? Deelt u de mening dat het feit dat het aantal gedetacheerde arbeidskrachten in de bouw in 2011 met 35% is gestegen ondanks de malaise in de bouwsector een bewijs is van verdringing en onwenselijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden?
Voor de Roemenen en Bulgaren die in Nederland zijn gedetacheerd, zijn de detacheringsbureaus gebonden aan de wettelijke minimumbepalingen en aan de «harde kern» van arbeidsvoorwaarden volgens de algemeen verbindend verklaarde cao in de betreffende sector. Daaronder vallen cao-loon, vakantiedagen, rusttijden, maximale werktijden, regels en voorwaarden voor uitzendwerk, veiligheidsmaatregelen en gelijke behandeling. Gedetacheerde arbeidskrachten hebben dus recht op dezelfde arbeidsvoorwaarden als Nederlandse arbeidskrachten.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 uiteen heb gezet, is de toename van het aantal notificaties voor mij aanleiding om de controle op misbruik van de notificatieregeling onverminderd voort te zetten en nieuwe maatregelen te treffen.
Kunt u aangeven of de in het artikel genoemde schatting dat tussen de 80 000 en 100 000 Roemenen en Bulgaren illegaal in Nederland werken ruwweg klopt? Zo nee, om welke aantal en schat u dat het hier gaat?
Cijfers over Roemenen en Bulgaren die illegaal in Nederland werken, zijn niet bekend. Schattingen van het aantal Roemenen en Bulgaren dat in Nederland verblijft, geregistreerd en niet-geregistreerd, lopen uiteen van 93 000 tot 117 000.6
De langstudeerdersboete voor premasterstudenten |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wie moet er betalen voor de compensatie van de langstudeerdersboete die premasterstudenten volgens u onterecht krijgen opgelegd?1
De instellingen zullen premasterstudenten compenseren die langstudeerder worden als gevolg van het feit dat zij voor hun premaster in een masteropleiding zijn ingeschreven. Daarover heb ik de afgelopen maanden met een aantal instellingen overleg gevoerd.
Zal het feit dat universiteiten en het ministerie het hierover vooralsnog niet eens lijken te zijn zorgen voor vertraging in de compensatie voor de getroffen studenten?
Er is geen sprake van vertraging. De instellingen zullen de betreffende premasterstudenten per aankomend studiejaar en daarna compenseren.
Zitten er meer weeffouten in de langstudeerdersmaatregel die aan de orde moeten komen in een tv-programma voordat ze worden hersteld?
De kwestie van de premasters was mij bekend nog voordat er een tv-programma aan werd gewijd. Er is overleg geweest met een aantal instellingen die hierover een brief hebben gestuurd. Dit heeft geleid tot de oplossing verwoord in het antwoord op vraag 1.
Het doen van aangifte door bedrijven |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat bedrijven die digitaal aangifte doen toch worden verzocht zich voor aangifte bij het politiebureau te melden zodra er sprake is van aanwezigheid van een camera ter plaatse of bij betrapping op heterdaad? Zo ja, waarom kan een verklaring of digitaal beeldmateriaal niet bij een digitale aangifte worden gevoegd?
Het is van belang dat bij een aangifte álle relevante informatie wordt verzameld. Hoe beter de informatie bij de aangifte, hoe beter de opsporingsindicatie. De politie werkt aan de uitbreiding van de mogelijkheden van internetaangifte. Camerabeelden worden hierin betrokken.
De politie heeft een dienstverleningsconcept ontwikkeld om het in behandeling nemen van aangiftes te vergemakkelijken. Voor het doen van aangifte kunnen burgers en bedrijven in de toekomst uit verschillende kanalen kiezen: op het bureau, telefonisch, op locatie, via internet of een 3D-loket. Daarnaast zal er een interactief landelijk aangiftevolgsysteem worden ingevoerd zodat burgers en bedrijven op elk moment via internet kunnen nagaan wat er met hun aangifte gebeurt. De eerste resultaten van deze uitrol zullen naar verwachting eind 2012, begin 2013 zichtbaar zijn.
Is het waar dat bedrijven en organisaties, die gebeld worden door de politie in vervand met een heterdaad, zich vervolgens moeten melden op het bureau voor aangifte aan de balie? Is het waar dat zij dan niet alleen het schadebedrag moeten opgeven maar ook een uitgebreide omschrijving moeten geven bijvoorbeeld in geval van glasschade: wat voor soort glas, afmetingen, welke kleur etc.? Zo ja, is dit noodzakelijk als de politie zelf ter plaatse was?
Voor de bewijsvraag is het noodzakelijk dat de getroffen bedrijven en organisaties een zo specifiek mogelijke beschrijving geven van de geleden schade. Als het om een eenvoudige zaak gaat, zal de aangifte in beginsel ter plekke opgenomen worden. Is er echter sprake van een complexe zaak, dan wordt het bedrijf of de organisatie op het bureau uitgenodigd.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken niet aansluit bij het voornemen om het doen en ook het in behandeling nemen van aangiftes te vergemakkelijken en te vereenvoudigen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen in deze?
Zie antwoord vraag 1.
Weet u ook dat de politie aangiftes van werkgevers weigert op te nemen wanneer een werknemer een zaak van de werkgever gebruikt en heeft beschadigt buiten werktijd, bijvoorbeeld joyriden in een bestelbus van de werkgever en daarbij de bus beschadigt buiten werktijd? Zo ja, op grond van welk artikel?
De wet schrijft voor dat opsporingsambtenaren verplicht zijn een aangifte op te nemen (artikel 163, vijfde lid Sv). Alleen in die gevallen waarin evident geen sprake kan zijn van een strafbaar feit, kan aangifte worden geweigerd.
Het bericht dat Nederland een EU-verklaring over Israël aanpaste |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Rosenthal grijpt in bij kritische EU-tekst Israël»?1
Mijn reactie is in het bericht verwerkt: «We hebben als ministers een keurige verklaring uitgegeven. De verhoudingen tussen en met mijn collega-ministers zijn als altijd voortreffelijk».
Klopt het dat Nederland te kennen gaf dat er in de gezamenlijke EU-verklaring geen verwijzing mocht staan naar het rapport van de diplomatieke vertegenwoordiging van de EU in Israël? Zo ja, waarom vond u een verwijzing naar dat rapport onwenselijk?
Dit klopt niet. Nederland en veel andere EU-lidstaten hebben suggesties gedaan voor de redactie van de Raadsconclusies, aangenomen door de ministers van Buitenlandse Zaken op 23 januari 2012 over het Midden-Oosten Vredesproces. Het eindresultaat weerspiegelt de consensus van de EU-lidstaten.
Klopt het dat Nederland de zin die uiteindelijk in de tekst is opgenomen over «verontrustende ontwikkelingen op de grond» ook voorzichtiger had willen formuleren?
Tijdens de totstandkoming van resoluties en voorzittersverklaringen worden door vele lidstaten tekstvoorstellen ingebracht die vervolgens al dan niet in definitieve tekst terug te vinden zijn. De conclusies van de afgelopen Raad van ministers van Buitenlandse Zaken is in overeenstemming met de Nederlandse beleidsuitgangspunten voor het Midden-Oosten Vredesproces. Nederland heeft aangedrongen op gebalanceerde conclusies ter ondersteuning van de Jordaanse bemiddelingspogingen en de inspanningen van het kwartet.
Klopt het dat de Nederlandse positie was dat het «nu niet het moment is om kritiek te hebben op Israël»? Zo ja, waarom vindt u dat?
Neen.
Klopt het dat met name Duitsland, Groot-Brittannië en Frankrijk zich hebben gestoord aan de Nederlandse inbreng?
Ik heb geen informatie van mijn ambtgenoten die daarop wijst.
Vindt u het optreden van Nederland in dit besluitvormingsproces constructief? Zo ja, kunt u uiteenzetten waarom?
Ja. De Nederlandse inbreng heeft geresulteerd in een evenwichtige verklaring.
De berichtgeving dat het Loodswezen een miljoenenstrop lijdt vanwege het aanhoudende gesteggel omtrent de ontpoldering van de Hedwigepolder |
|
Pauline Smeets (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Hedwige-conflict kwelt loodswezen»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de betalingsproblemen met de Vlaamse overheid die het Loodswezen treffen?
Ja.
Kunt u bevestigen dan wel ontkennen dat de weigering van Vlaanderen om tot betaling over te gaan te maken heeft met de weigering van Nederland om haar internationale verplichting jegens Vlaanderen – waaronder het ontpolderen van de Hedwigepolder – na te komen? Wilt u uw opvatting in deze toelichten?
Het in de vragen veronderstelde verband tussen natuurherstel in de Westerschelde en de overige genoemde dossiers is mij niet bekend.
Bent u bereid om met de Vlaamse regering in overleg te gaan over deze betalingen en daarbij toe te zeggen de Hedwigepolder zoals afgesproken te zullen ontpolderen? Zo neen, waarom niet?
De minister van Infrastructuur en Milieu is bereid het geschil tussen het Nederlands Loodswezen en de Vlaamse regering over de betalingen bij haar Vlaamse collega onder de aandacht te brengen. Met haar Vlaamse collega deelt zij namelijk de verantwoordelijkheid voor het nautisch beheer in het Scheldegebied. Daarbij zij aangetekend dat de Nederlandse overheid geen partij is in het geschil over de betalingen. Het geschil betreft namelijk de uitvoering van overeenkomsten die zijn gesloten tussen het Nederlands Loodswezen en de Vlaamse regering. Dit geschil is door beide partijen voor bindende arbitrage voorgelegd.
Het ontpolderen van de Hedwigepolder is niet aan de orde. Hierover heb ik uw Kamer recent bij brief van 20 januari 2012 nog geïnformeerd (Tweede Kamer 2011–2012, 32 670, nr. 32).
Kunt u aangeven welke andere dossiers hinder ondervinden van het conflict met Vlaanderen over de ontpoldering van de Hedwigepolder? Zijn bijvoorbeeld het doortrekken van de Hogesnelheidslijn (HSL), de strubbelingen rond de IJzeren Rijn en het niet doorzetten van het project ROBEL ook gevolg van dit conflict?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een overzicht geven van de financiële, materiële en niet-materiële voordelen als de afspraken met België c.q. Vlaanderen over de Hedwigepolder wel zouden worden nagekomen?
Een dergelijk overzicht acht ik niet opportuun, daar het ontpolderen van de Hedwigepolder niet aan de orde is.
Diabetes op het werk |
|
Roos Vermeij (PvdA), Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek Diabetes op het werk?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat de werkgevers van nu nog niet voorbereid zijn op de toekomst, en dat organisaties vooral reactief te werk gaan? Deelt u de mening dat tijdige onderkenning en goede zorg niet alleen goed is voor werknemers maar ook voor werkgevers? Stimuleert u (direct of indirect) bedrijven om een proactiever beleid te voeren op het tijdig onderkennen van diabetes? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Ik herken mij niet in een algemene conclusie dat werkgevers zich niet voorbereiden op de toekomst. Wel zie ik dat er nog grote verschillen zijn. Steeds meer bedrijven voeren beleid op het gebied van vitaliteitmanagement en preventie op de werkvloer2. Maar met name in kleinere bedrijven vraagt de bewustwording en het inzetten van gericht beleid nog aandacht.
Het kabinet ondersteunt gezondheidsbeleid zoals neergelegd in het Vitaliteitspakket3. Gezonde en vitale werknemers zijn doorgaans langer met plezier aan het werk en daarmee productiever. Zowel de werknemer als de werkgever is hierbij gebaat. Bij hen ligt dan ook een primaire gezamenlijke verantwoordelijkheid om dit te bewerkstelligen. Ter ondersteuning van werkgevers en werknemers in het MKB stel ik samen met mijn collega van VWS en in afstemming met de sociale partners een actieplan Gezond Bedrijf op. In het actieplan Gezond Bedrijf besteed ik ook aandacht aan werkenden met een chronische aandoening, zoals diabetes. In de loop van maart 2012 informeren wij uw Kamer over de inhoud van het actieplan op hoofdlijnen.
Deelt u de mening dat het in het kader van duurzame inzetbaarheid van belang is om de rol van de bedrijfsarts te versterken en de bedrijfsarts vaker dan nu het geval is proactief in te zetten? Ziet u een rol voor uzelf bij het stimuleren hiervan? Zo nee waarom niet? Zo ja, welke?
Bedrijven kunnen zich laten ondersteunen bij het ontwikkelen en uitvoeren van een beleid gericht op preventie en duurzame inzetbaarheid. Daarvoor zijn vele dienstverleners, waaronder bedrijfsartsen, op de markt actief. Ik verwacht dat er door de toenemende bewustwording van werkgevers over de impact van een chronische ziekte, zoals diabetes, meer aandacht zal komen voor de rol die de werkgever samen met zijn ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging kan spelen. Naast de bedrijfsarts kunnen ook andere deskundigen bijdragen aan een meer proactieve aanpak in bedrijven.
Bewustwording vergroten is ook de intentie van het actieplan Gezond Bedrijf. Het kabinet wil daarnaast, zoals omschreven in de brief aan uw Kamer van 14 oktober 20114«Zorg en ondersteuning in de buurt», ook voor mensen met een chronische ziekte de kwaliteit van de zorg en leven verbeteren.
Welke oplossingen bieden het Actieplan Gezond bedrijf en het bevorderen van langdurige inzet voor de problemen die in het onderzoek gesignaleerd worden? Bent u van mening dat het huidige beleid een adequate oplossing biedt voor de in het rapport geschetste problemen? Zo nee, overweegt u aanvullend beleid en waar bestaat dit beleid dan uit?
Zoals eerder aangegeven zet ik in op een Actieplan Gezond Bedrijf. Het bevorderen van de bewustwording van het belang bij werkgevers en werknemers om verantwoordelijkheid te nemen voor hun gezondheid en het delen van kennis, zullen belangrijke aangrijpingspunten hierin zijn.
Daarnaast wordt met financiële ondersteuning van de overheid een op de kwaliteit van de zorg gerichte multidisciplinaire richtlijn «Diabetes en Arbeid» ontwikkeld in het kader van het ZonMw Programma Kennis Kwaliteit Curatieve Zorg. Deze komt in 2012 na autorisatie beschikbaar. Het doel van deze richtlijn is om de betrokken disciplines, waaronder de bedrijfsartsen en verzekeringsartsen, te ondersteunen bij hun begeleiding en beoordeling van patiënten met diabetes. Bij de totstandkoming van deze richtlijn «Diabetes en Arbeid» wordt ook de inbreng van patiënten zelf meegenomen. Deze richtlijn zal ook worden doorvertaald naar een versie die kan worden gebruikt door werkenden met diabetes, hun collega’s en direct leidinggevenden.
Het Coördinatieplatform Zorgstandaarden voert op dit moment in opdracht van de overheid, een bredere verkenning uit naar de mogelijkheid een module arbeid in de zorgstandaarden op te nemen. De uitkomsten daarvan verwachten we eind maart 2012. Het is ook voor andere bestaande richtlijnen, standaarden en protocollen van belang dat de factor arbeid hier een plaats in krijgt.
Het bericht dat windmolenbouwer Bard bijna failliet schijnt te zijn. |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Offshore windmolenaar Bard in financieel zwaar weer»?1
Ja.
Hoeveel geld uit de toegezegde € 4,2 miljard subsidie is al naar dit bedrijf gegaan?
Niets.
De subsidie is toegezegd aan een tweetal CV’s, waarvan in mei 2010 de aandelen in handen waren van BARD. Sinds afgelopen zomer heeft Typhoon Capital samen met HVC de aandelen van de CV’s overgenomen, zodat BARD momenteel geen financieel belang meer heeft in deze beoogde windparken. Subsidie wordt overigens uitbetaald naar rato van daadwerkelijke productie. De windparken moeten nog gebouwd worden en productie start naar verwachting in 2015.
Mocht er inderdaad al geld naar dit bedrijf zijn gesluisd, kan de overheid dan deze gelden in dit stadium nog terugvorderen? Zo nee, waarom niet?
Dit is nu niet aan de orde. Zie het antwoord op vraag 2
Deelt u de mening dat windenergie op zee financieel nagenoeg onhaalbaar is gezien de ontwikkelingen met Bard? Zo nee, waarom niet?
Nee. Typhoon Capital geeft aan in staat te zijn de beide windparken te bouwen en te exploiteren, gebruik makend van de subsidie.
Wel heeft dit kabinet met de SDE+ ervoor gekozen om de meest kostenefficiënte opties als eerste te subsidiëren. Mijn verwachting is dat windenergie op zee de eerstkomende jaren (nog) niet tot de meest kostenefficiënte opties zal behoren. De offshore windsector heeft evenwel aangegeven een forse prijsdaling te willen realiseren, wat voor de Nederlandse offshorebedrijven een extra kans biedt op versterking van de internationale marktpositie in deze sector. In de Green Deal daarover steunt de overheid dit initiatief.
Vergunningen voor vissen op spiering |
|
Arie Slob (CU) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Klopt het dat u op basis van visstandbemonsteringen die getoetst zijn aan de vastgestelde drempelwaarde op 17 januari 2012 toestemming heeft verleend voor 2012 voor de visserij op spiering op het IJsselmeer en Markermeer en dat de provincie Friesland hiervoor op 1 juli 2011 een vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet (Nb) heeft afgegeven?
Ja, die toestemming heb ik op basis van de Visserijwet gegeven. De spieringvisserij maakte geen onderdeel uit van de vergunning die provincie Friesland op 1 juli 2011 op basis van de Natuurbeschermingwet heeft afgegeven.De door de provincie Friesland verleende vergunning betrof alle beroepsvisserij op het IJsselmeer, met uitzondering van visserij in de voor de visserij gesloten gebieden voor de Friese kust, en met uitzondering van de Spieringvisserij.
Op welke gronden kunnen provincies, nu voldaan is aan de drempelwaarde (2100 spiering/hectare), een Nb-wet vergunning weigeren?
Gedeputeerde Staten zullen op grond van de Nb-wet een vergunning voor de spieringvisserij weigeren indien er verslechtering of significante verstoring plaatsvindt voor de doelsoorten fuut, nonnetje, grote zaagbek, dwergmeeuw en zwarte stern. De beroepsvisserij moet aantonen dat de voedselreservering voor deze doelsoorten door de spieringvisserij niet in gevaar zal komen.
Klopt het dat Sportvisserij Nederland bij de provincie Friesland bezwaar heeft aangetekend op alle verleende Nb-wet vergunningen voor beroepsmatige visserij op het IJsselmeer?
Ja.
Klopt het dat de Commissie voor bezwaar- en beroepschriften van de provincie Friesland op 19 december 2011 inzake de bezwaren van Sportvisserij Nederland heeft geadviseerd het bezwaar voor spiering toe te wijzen? Klopt het dat hierbij onder andere als argument is gebruikt dat de drempelwaarde op specifieke locaties niet gehaald zou worden terwijl het hiervoor vastgestelde protocol uitgaat van een gewogen gemiddelde voor genoemde meren? Wat is uw oordeel over deze verschillende omgang met de drempelwaarde door de landelijke en provinciale overheid?
De onafhankelijke Commissie voor bezwaar- en beroepschriften en klachten heeft geadviseerd over het bezwaar tegen de door de provincie Friesland vergunde visserij-activiteiten. De spieringvisserij maakt daar geen onderdeel van uit. Het bezwaarschrift van Sportvisserij Nederland tegen het besluit van Gedeputeerde Staten van 1 juli 2011 is derhalve niet gericht tegen het vergunnen van de spieringvisserij.
De gronden waarop een Natuurbeschermingswet-vergunning geweigerd kan worden door het bevoegde gezag, staan vermeld in antwoord op vraag 2.
De Visserijwet 1963, uitgevoerd door de minister en de staatssecretaris van EL&I, en de Natuurbeschermingswet 1998, in dit geval uitgevoerd door het bevoegde college van gedeputeerde staten, betreffen twee onderscheiden stelsels van regelgeving. Beide stelsels reguleren in dit geval de visserij, maar vanuit een andere achtergrond.
Ten behoeve van het verstrekken van de visserijvergunning op basis van de Visserijwet, hanteert de Rijksoverheid het wetenschappelijk advies van Imares op grond van het «spieringprotocol» dat in 2007 is opgesteld. Dit advies is van toepassing voor het Markermeer/IJmeer en IJsselmeer gezamenlijk, vanuit de premisse dat het één ongedeeld visbestand betreft waarbij sprake is van gemene weide visserij voor alle betreffende beroepsvissers zonder onderscheid naar haven of meer «van herkomst».
De Provinciale bevoegde gezagen beoordelen voor elk van de op hun grondgebied behorende meren afzonderlijk of op grond van de Natuurbeschermingswet een vergunning kan worden afgegeven. Zij bepalen of voldoende is onderbouwd dat er geen schadelijke effecten op de te beschermen natuurwaarden zijn te verwachten.
Bent u ermee bekend dat Sportvisserij Nederland op 9 januari 2012 bij de Raad van State een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend om de Nb-wet vergunningen te schorsen totdat er in hoogste instantie onherroepelijk uitspraak is gedaan en de Raad van State op 3 februari 2012 uitspraak hierover doet?
Op 3 februari 2012 heeft de zitting bij de voorzieningenrechter van de Raad van State plaatsgevonden. De voorzieningenrechter zal binnenkort uitspraak doen.
Hoe lang duurt het in geval van een eventuele voorlopige voorziening totdat er in hoogste instantie onherroepelijk uitspraak is gedaan? Kan dit nog voor de start van het visseizoen?
De start van het visseizoen is afhankelijk van paaigedrag van de spiering en dat is weer afhankelijk van de watertemperatuur. Meestal is dit rond de 2e week van maart.
De rechter zal zo spoedig mogelijk uitspraak doen. Het is mogelijk dat uitspraak over de voorlopige voorziening gedaan is vóór de start van het visseizoen.
Kunt u aangeven of voor het Markermeer wel een Nb-wet vergunning is verstrekt?
Op 25 januari 2012 hebben gedeputeerde staten van Flevoland op basis van de Natuurbeschermingswet een vergunning verleend voor de beroepsvisserij in het Markermeer/IJmeer. In de voorschriften is bepaald dat spieringvisserij op grond van deze vergunning alleen mogelijk is wanneer de aantallen spiering in het Markermeer/IJmeer boven het Limit Reference Point (2100 spieringen per hectare) liggen. Uit het najaarssurvey van IMARES blijkt dat het Limit Reference Point niet gehaald is (gemiddeld 1052 spieringen per hectare). Hieruit valt af te leiden dat de spieringvisserij in 2012 binnen de voorwaarden van deze vergunning op het Markermeer/IJmeer niet is toegestaan.
Waarom is er sprake van twee aparte vergunningen door twee overheden (Rijk/provincie)? Ziet u mogelijkheden de vergunningsprocedure aan te passen zodat er sprake is van één integrale vergunning?
Zie antwoord vraag 4. Ik voorzie geen traject om de vergunningsprocedure zodanig aan te passen dat sprake zal zijn van één integrale vergunning.
Wel kan worden bezien of in toekomst de inhoudelijke afwegingsgronden (bijvoorbeeld te hanteren drempelwaarden) geharmoniseerd kunnen worden. Het onder vraag 4 genoemde protocol uit 2007 hield weliswaar ook rekening met een zekere mate van voedselreservering voor vogels, maar in het licht van voortschrijdende ontwikkelingen en inzichten, zal ik in overleg met betrokken een herziening van dit protocol laten uitvoeren.
Bent u bereid in deze kwestie te bemiddelen tussen de beroepsvissers, de sportvissers en de provincie Friesland, zodat op korte termijn duidelijkheid komt over de vergunning voor beroepsvissers om te vissen op spiering?
Dat is op dit moment niet aan de orde; ik wacht eerst de uitspraak van de Raad van State af.
Wel wil ik in navolging van de oproep van de voorzieningenrechter en de vertegenwoordiger van de provincie Friesland zoals gedaan tijdens de zitting van 3 februari jl., beide partijen oproepen om aan een gezamenlijk gedragen oplossing te willen werken, bij voorkeur in VBC-verband. Een dergelijke gezamenlijke oplossing kan op mijn volledige medewerking rekenen.
Kunt u deze vragen per ommegaande beantwoorden?
Ja.
Heling van gestolen koper van ProRail |
|
Farshad Bashir |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u ook ontzettend geschrokken van de berichtgeving over hoe gemakkelijk het lijkt te zijn om gestolen koper van bijvoorbeeld ProRail door te verkopen?1
Ja.
Welke maatregelen gaat u nemen om heling van koper van Prorail keihard aan te pakken?
Koperdiefstal is een groot probleem waar ProRail serieuze schade van ondervindt. Om die reden heeft het ministerie van Veiligheid en Justitie in juni 2011 het Convenant Actie Koperslag gesloten met ProRail, het Openbaar Ministerie, de Raad van Korpschefs en de Metaal Recycling Federatie om koperdiefstal en heling beter aan te pakken. In het kader van de uitvoering van het convenant is een actiegroep Koperslag opgericht om de tien actiepunten gezamenlijk op te pakken. Tot de maatregelen behoren onder meer: het vergroten van de pakkans van koperdieven en de invoering en handhaving van een registratie- en legitimatieplicht ter voorkoming van heling.
Is het mogelijk om de in de uit de uitzending van PowNews genoemde ijzerhandelaren aan te pakken of op zijn minst uit te laten nodigen voor een gesprek op een politiebureau? Bent u ook bereid om dit te doen?
Er is contact opgenomen met PowNews om te achterhalen welke bedrijven het betreft. PowNews heeft toen aangegeven die gegevens niet te willen verstrekken met een beroep op de bescherming van journalistieke bronnen.
Welke maatregelen zijn er al genomen om de (spoor-)hinder door de koperdiefstal te verminderen? Welke extra maatregelen gaat u nemen om deze hinder te voorkomen?
Door ProRail zijn inmiddels de volgende acties genomen:
Extra maatregelen die door ProRail getroffen zullen worden, zijn de volgende:
Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 2.
Hoe staat het op dit moment met de ontwikkeling van alternatieven voor het gebruik van koper? In hoeverre is het reëel dat ProRail in de nabije toekomst geen gebruik meer hoeft te maken van koper?
Daar waar mogelijk wordt koper standaard vervangen door andere metalen. Niet overal kunnen we koper vervangen. Ons spoorsysteem blijft afhankelijk van koper.
ProRail onderzoekt op dit moment of er een andere technische oplossing voorhanden is die het gebruik van kabels overbodig maakt.
Kinderarbeid in de cacao keten |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Knapen (CDA) , Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de nieuwe documentaire «Chocolate's Child Slaves» die vorige week meerdere malen op CNN is vertoond?1
Ja.
Deelt u de mening dat het Child Labour Platform (CLP) van het Initiatief Duurzame Handel (IDH), waar u in een eerdere antwoord op vragen omtrent kinderarbeid in de cacaosector2 naar verwijst, ten doelstelling heeft om «good practices» met betrekking tot het terugdringen van kinderarbeid te verzamelen en verspreiden, maar dat zij niet gekoppeld was aan de doelstellingen, resultaten, en/of de deelnemende bedrijven aan het cacaoprogramma van het IDH?
Ja.
Kunt u aangeven wat de beweegredenen waren om de werkzaamheden van het CLP los te koppelen van de specifieke programma's van het IDH?
Het Child Labour Platform (CLP) is onafhankelijk van de IDH programma’s opgericht, met het doel om CLP met internationale fora te integreren. Een andere belangrijke reden om het CLP niet aan de IDH programma’s te koppelen is dat het CLP zich helemaal richt op één thema dat in meerdere sectoren voorkomt. In de IDH programma’s wordt naar alle relevante duurzaamheidsthema’s gekeken in één (product)keten. Bovendien is het CLP niet toegerust voor verificatie van de bestrijding van kinderarbeid. De doelstellingen van het afgelopen jaar van het CLP waren:
Is het uw intentie dat deze «good practices» uit het CLP overgenomen zullen worden door het cacaoprogramma van het IDH? Zo ja, op welke termijn verwacht u dat dit zal gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Ja, de geleerde lessen worden waar relevant gebruikt in de IDH programma’s. Nu het eerste jaar van het CLP bijna is afgerond en de voortzetting ervan is overgedragen aan ILO en UN Global Compact, zal dit verder worden uitgewerkt. veel deelnemers van het CLP nemen daarnaast ook deel in de IDH programma’s.
Op welke specifieke wijze houdt het IDH rekening met de complexe sociale aspecten van duurzaamheid in de cacaoketen, zoals kinderarbeid, vakbondsvrijheid en een leefbaar loon? Welke doelstellingen hanteert het IDH met betrekking tot de sociale aspecten van duurzaamheid en het terugdringen van kinderarbeid in de cacaoketen?
In alle IDH sectorprogramma’s is bestrijding van kinderarbeid een integraal onderdeel, inclusief het cacaoprogramma. Duurzame productie in de IDH programma’s wordt bepaald en getoetst door onafhankelijke certificering waarbij producenten (en spelers verder in de handelsketen) worden gecertificeerd op basis van duurzaamheidstandaarden die in een multistakeholderproces tot stand zijn gekomen. Kinderarbeid is onderdeel van deze standaarden. Voor cacao worden de standaarden van UTZ en Rainforest Alliance gehanteerd. In deze standaarden wordt de definitie van kinderarbeid van de ILO gehanteerd (die voortkomen uit ILO's Minimum Age Convention No. 138 and Worst Forms of Child Labour Convention No. 182). Deze standaarden kijken naar een reeks van factoren op het gebied van zowel people (o.a. naleving van de normen van de International Labour Organisation, ILO), planet (o.a. biodiversiteit en pesticide gebruik) en profit (o.a. leefbaar loon).
Internationaal erkende certificering is momenteel een gangbare methode om kinderarbeid tegen te gaan in de keten. Dit betekent niet dat dit in de praktijk eenvoudig is. Schendingen van arbeidsnormen kunnen met meer succes worden uitgebannen als de inkomens van cacaoboeren structureel toenemen. Daarvoor moeten we de productieomstandigheden verbeteren en de kennis van boeren op een hoger niveau krijgen, zodat ze in staat zijn zelf hun productie en inkomen te verhogen.
In het cacaoprogramma zijn voor 2015 o.a. deze doelstellingen geformuleerd:
Specifiek is in het meest recente cacaoprogramma Cocoa Productivity and Quality Program een indicator opgenomen waarin de participerende bedrijven gevraagd wordt de school attendance rate te monitoren in de gemeenschappen waar zij hun projecten uitvoeren.
Wat heeft u reeds ondernomen om het IDH expliciet de ILO-doelstelling van het uitbannen van de ergste vormen van kinderarbeid in 2016 te laten hanteren, zoals verzocht in de motie Schouten en Voordewind?3
Het bestrijden van Kinderarbeid is al onderdeel van de IDH programma’s. We zijn met IDH in gesprek hoe in aanvulling op de bestaande aanpak van certificering of als onderdeel daarvan, nog meer gedaan kan worden om de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen. Zie verder antwoord vraag 5 met betrekking tot de hantering van de ILO doelstelling.
Deelt u de mening dat de chocolade-industrie de doelstellingen van het zelfregulerende «Harkin-Engel Protocol» al tien jaar lang niet behaalt? Welke zekerheden heeft u dat de chocolade-industrie – na vier keer uitstellen van de deadline – ditmaal wél haar beloften zal waarmaken en de doelstellingen zal behalen?
Ja, diverse studies laten zien dat de doelstellingen van het «Harkin-Engel Protocol» nog niet zijn behaald.
Het cacaoprogramma van IDH geeft aan dat bedrijven serieuze inversteringen doen om de leefomstandigheden van de boeren via vertificering te verbeteren. De afgelopen jaren is door bedrijven uit de cacao-industrie ruim € 10 miljoen geïnvesteerd in het IDH cacaoprogramma. Bovendien hebben ook meer bedrijven publiekelijk uitspraken gedaan met betrekking tot duurzaamheid. Zo heeft Mars zich als doel gesteld in 2020 100% van hun cacao duurzaam (Rainforest Alliance or UTZ certified) te zullen inkopen. Soortgelijke statements zijn afgegeven door bedrijven als Kraft, Armajaro, Nestlé, Barry Callebaut en Cargill. Het Nederlandse Verkade werkt al voor 100% met duurzame cacao en beperkt zich hierbij niet tot de Nederlandse consument.
Certificering, via bv. UTZ, Rainforest Allience of FairTrade, is op dit moment de meest gangbare methode om invulling te geven aan ketenverantwoordelijkheid. De grote certificerende instellingen zijn in tegenstelling tot het Harkin-Engel protocol niet «single issues driven» maar kijken naar een hele reeks van factoren op het gebied van zowel people (o.a. naleving van de normen van de International Labour Organisation, ILO), planet (o.a. biodiversiteit en pesticide gebruik) en profit (o.a. leefbaar loon). Deze integrale aanpak is tijdrovend maar noodzakelijk.
Inkomensverbetering van de boeren kan in combinatie met effectief toezicht door certificering ervoor zorgen dat gedwongen arbeid en kinderarbeid met meer succes worden uitgebannen. Het kost tijd en geld om het certificeren van kleine boeren en plantages zorgvuldig te doen.
De recente onrusten in Ivoorkust, op dit moment verantwoordelijk voor 80% van de gecertificeerde cacao, hebben het certificeren ernstig bemoeilijkt. Veel NGO’s hebben toen hun mensen in veiligheid moeten brengen waardoor programma’s zijn vertraagd.
Buiten dat is de productie van cacao zeer gefragmenteerd. In West-Afrika zijn meer dan drie miljoen, vaak kleine, boeren gezamenlijk verantwoordelijk voor de productie van cacao. Lokale overheden, zeker in Ivoorkust, zijn moeilijk in staat het noodzakelijke toezicht en de handhaving uit te voeren. Dit maakt het controleren op het niveau van individuele plantages en familiebedrijven (gecertificeerd en niet gecertificeerd) zeer gecompliceerd. Zekerheden zijn zeker in Ivoorkust niet te geven.
De gevaren van totaal resistente tbc |
|
Kathleen Ferrier (CDA), Margreeth Smilde (CDA) |
|
Knapen (CDA) , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u, naar aanleiding van de berichtgeving een inschatting geven van de omvang van het probleem van totaal resistente tuberculose in India resp. andere landen?1
In India, maar ook in China en andere delen van Azië, de voormalige Sovjet Republieken en Afrika komt resistente tuberculose veel voor. De omvang van het probleem en de dynamiek hierin is echter niet goed bekend.
In 2010 waren er naar schatting van de WHO wereldwijd 8,8 miljoen tuberculose patiënten. Het aantal multidrug resistente tuberculose (MDR-tbc) gevallen werd in dat jaar door de WHO op 659 000 geschat.
In India werd in 2010 het aantal gevallen van MDR-tbc op 64 000 geschat. Onder andere doordat de laboratoriumfaciliteiten in India onvoldoende zijn, wordt slechts een klein deel van de MDR-tbc opgespoord en behandeld (2967 gevallen in 2010). Ernstigere vormen resistente tuberculose, zoals extensieve resistente tuberculose (XDR-tbc) en totaal resistente tuberculose (TDR-tbc) worden niet stelselmatig gemeten en geregistreerd in India of andere hoogprevalente gebieden. De omvang van deze problematiek is dus niet bekend.
Deelt u de mening dat het verontrustend is dat multi- en extensief resistente vormen van tuberculose (M/XDR TB) ook in Europa een groeiende gezondheidsbedreiging vormen, en dat wereldwijd de top negen landen met multiresistente tuberculose (M/XDR TB) in de WHO-regio Europa liggen? Zo nee, waarom niet? Hoe draagt Nederland bij aan de aanpak van resistente vormen van TB en het WHO Europa Actieplan voor de aanpak van M/XDR TB in de WHO-regio Europa?
De WHO-regio Europa kent inderdaad een aanzienlijk tuberculose probleem. In 2010 werden in de WHO-regio Europa 310 000 gevallen van tuberculose geregistreerd. Hiervan werd ongeveer 10% (33 500 gevallen) aangemerkt als MDR-tbc. In een meting in de periode 2003–2006 bleek dat ongeveer 10% van de MDR-tbc gevallen in Europa in feite XDR-tbc was.
WHO Euro heeft een actieplan opgesteld om resistente tuberculose te bestrijden binnen de regio. Het RIVM en KNCV tuberculosefonds hebben bijgedragen aan het opstellen van dit actieplan. De implementatie van het actieplan wordt gecoördineerd vanuit WHO Euro.
Daarnaast coördineert het RIVM een project van het ECDC in Stockholm in het kader waarvan nationale en internationale overdracht van MDR-tbc wordt onderzocht. KNCV Tuberculosefonds, een Nederlandse niet-gouvermentele organisatie in Den Haag, is betrokken bij de tuberculosebestrijding in een 40-tal landen. Zij heeft een regionaal kantoor in Almaty, Kazakstan, van waaruit de Centraal Aziatische Regio (onderdeel van de WHO-regio Europa) wordt ondersteund.
Hoe beoordeelt u de situatie met betrekking tot multi- en extensief resistente vormen van tuberculose in Nederland, en hoe is de behandeling hiervan gefinancierd?
In Nederland komen per jaar ongeveer 1 000 nieuwe gevallen van tuberculose voor. In 2010 werden er in Nederland bij 11 gevallen MDR-tbc vastgesteld. In 2011 zijn er tot nu toe 15 gevallen van MDR-tbc vastgesteld. XDR-tbc is tot nu toe in totaal 7 keer vastgesteld in Nederland. TDR-tbc is nog niet waargenomen in Nederland.
In Nederland zijn twee specialistische tuberculosecentra: Beatrixoord in Haren, onderdeel van het UMC Groningen, en Dekkerswald in Groesbeek, geassocieerd met het UMC St Radboud Nijmegen. De behandeling van tuberculosepatiënten met ernstige resistentie problematiek dient onder supervisie te staan van longartsen van één van deze twee tuberculosecentra.
De opname- en behandkosten van MDR- en XDR-tbc worden gefinancierd vanuit de Zorgverzekeringswet
Wat zijn de risico’s van totaal resistente tuberculose wanneer deze in Nederland opduikt?
Zoals in het antwoord op vraag drie aangegeven is, komt TDR-tbc nog niet voor in Nederland. Om zicht te hebben op de ontwikkeling van resistentie in Nederland wordt door het RIVM routinematig onderzoek uitgevoerd.
Het overgrote deel van de resistentieproblematiek wordt gevonden bij niet-Nederlanders, waarbij de resistentie te herleiden is naar een eerdere, falende behandeling in het buitenland (secundaire resistentie) en/of overdracht van een al resistente bacterie in het buitenland (primaire resistentie). Daarom worden immigranten uit hoog risicolanden gescreend op tuberculose en, indien nodig, behandeld. Ook mensen uit hoog risicolanden die illegaal in Nederland verblijven hebben recht op deze behandeling.
Nederland heeft een Commissie voor Praktische Tuberculosebestrijding, met daaronder een werkgroep Multiresistente tuberculose. Deze bestaat onder andere uit vertegenwoordigers van KNCV tuberculosefonds, het RIVM, de twee tuberculosecentra en GGD’en. De werkgroep vergadert regulier en wordt ad hoc bij elkaar geroepen zodra er een gecompliceerde vorm van resistente tuberculose gevonden wordt of wanneer er sprake zou kunnen zijn van overdracht in Nederland, zodat de behandeling optimaal kan worden ingezet en de verspreiding op adequate wijze kan worden ingedamd.
Welke stappen worden gezet om de Nederlandse volksgezondheid te beschermen? Zijn er in dit kader een plan van aanpak en noodscenario’s gemaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zien deze plannen eruit?
Zie antwoord vraag 4.
Welke prioriteit en welke financiële middelen kent Nederland toe aan de ontwikkeling van nieuwe medicijnen tegen tuberculose, zoals bepleit door dr. Boerée?
Zoals staatssecretaris Bleker en ik schreven in onze brief aan de Tweede Kamer op 25 november 2011 (Kamerstuk 29 683 nr. 106) is de ontwikkeling van nieuwe antibiotica een taak van de farmaceutische industrie. Overheden kunnen deze geneesmiddelen niet zelf ontwikkelen, maar deze bedrijven en kennisinstituten wel stimuleren om antibiotica te ontwikkelen. De Europese Raad heeft de Commissie in december 2009 verzocht met voorstellen te komen om de ontwikkeling van nieuwe antibiotica te bevorderen. Nederland heeft deze initiatieven onvoorwaardelijk gesteund. Concrete voorstellen worden begin 2012 verwacht. Er wordt gedacht aan stimulering via extra financiële middelen voor wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling en via extra beloningsmaatregelen (bijvoorbeeld in de vorm van een aanvullend beschermingscertificaat) voor farmaceutische bedrijven die erin slagen daadwerkelijk een nieuw antibioticum op de markt te brengen.
In het kader van het Priority Medicines-rapport heeft VWS € 14 miljoen ter beschikking gesteld voor een onderzoeksprogramma bij ZonMw dat als doel heeft resistentie terug te dringen én het doen van onderzoek naar nieuwe antibiotica. Binnen dit onderzoek is er uiteraard ook ruimte voor het indienen van voorstellen op het gebied van tuberculose.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteunt een aantal publiek-private partnerships die nieuwe producten voor armoede-gerelateerde ziekten ontwikkelen. In de periode 2006–2010 is hierdoor € 8 miljoen bijgedragen aan de Global Alliance for TB Drug Development. Bij de nieuwe subsidieronde is gekozen om te focussen op preventie en diagnostiek, waaronder de ontwikkeling van tuberculosevaccins (ruim € 20 miljoen in de periode 2006–2014).
Ook heeft Nederland bijgedragen aan baanbrekende tests die tuberculose en resistentie tegen antibiotica snel kunnen vaststellen, via de Foundation for Innovative and New Diagnostics (FIND) en het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT).
Ten slotte heeft Nederland in de periode 2006 tot 2012 ruim € 20 miljoen bijgedragen aan het ondersteunen van klinisch onderzoek naar nieuwe geneesmiddelen en vaccins voor HIV/Aids, tuberculose en malaria, via het Netherlands-African partnership for capacity development and clinical interventions against poverty-related diseases (NACCAP) en het European Developing Countries Clinical Trials Partnership (EDCTP).
Deelt u de mening dat deze problematiek eens te meer het belang van een versterkte inzet op beleidscoherentie onderstreept? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afstemming vindt plaats tussen de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Buitenlandse Zaken? Waar ligt het primaat?
Juist bij de bestrijding van besmettelijke ziekten is het relevant het nationale beleid, internationale beleid en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid in elkaars verlengde te zien. Er vindt dan ook regelmatig overleg plaats tussen de beide ministeries over verschillende mondiale problemen. Hierbij wordt gestreefd naar optimale taakverdeling, om dubbel werk te voorkomen.
Op welke manier wordt Nederlandse kennis op dit gebied binnen het ontwikkelingsbeleid ingezet?
Het bestrijden en voorkomen van tuberculose heeft naast een direct gevolg op de tuberculosesituatie in die landen, ook effect op de Nederlandse situatie. Daarom is het relevant dat bestrijding in hoogprevalente landen vanuit Nederland ondersteund wordt. Nederlandse kennisinstituten op het terrein van tuberculose, zoals KNCV Tuberculosefonds en het KIT, hebben een goede internationale reputatie. Er wordt dan ook graag van deze Nederlandse kennis gebruik gemaakt door organisaties die bijdragen aan tuberculosebestrijding in ontwikkelingslanden.
Het RIVM is officieel supra-nationaal laboratorium van Turkmenistan en Ethiopië. In deze landen wordt ingezet op de verbetering van diagnostiek en behandeling van tuberculose. Met name in Turkmenistan is een groot resistentieprobleem en zijn er veel gevallen van chronische tuberculose. Het RIVM is ook lid van de Global Laboratory Initiative (GLI) van de WHO; een organisatie die de verbetering van de diagnostiek van tuberculose wereldwijd bevordert en hiervoor de standaard stelt.
Ook het Topsectorenbeleid biedt goede aanknopingspunten om kennisinstituten en bedrijven die over unieke Nederlandse expertise beschikken vanuit de verschillende ministeries gezamenlijk te ondersteunen. Streven is om ook de Nederlandse expertise op het terrein van tuberculose hierin een plek te geven.
Geven deze berichten u aanleiding om het reisadvies naar India en andere landen in de regio aan te passen? Zo nee, waarom niet?
In het reisadvies voor India wordt in het hoofdstuk «gezondheidssituatie in India» een verwijzing gemaakt naar gespecialiseerde websites van bijvoorbeeld het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering (LCR); de VN Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het Amerikaanse Center for Disease Control (CDC).
Op deze websites wordt melding gemaakt van een resistente tuberculose in Mumbai en bevestigd dat deze variant mogelijk volledig resistent is. Overigens is het risico voor reizigers om tuberculose op te lopen laag en wordt dit risico niet hoger door recente gevallen van resistente tuberculose in Mumbai.
Het via een website tegen betaling aanbieden van jachtuitjes aan jagers |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat jagers via de website www.jachtinnederland.nl de mogelijkheid wordt geboden om tegen betaling dieren te doden op een locatie naar keuze?
Ja, ik ben daarvan op de hoogte.
Deelt u de mening dat initiatieven als deze een onwenselijke drempelverlaging bieden voor de plezierjacht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u mogelijkheden om op te treden tegen dergelijke vormen van jachttoerisme?
Jachthouders zijn verantwoordelijk voor de uitoefening van de jacht op hun jachtveld binnen de kaders van de Flora- en faunawet en wat betamelijk is voor een goed jachthouderschap. In mijn brief van 21 december 2011 (Kamerstuk 32 372, nr. 85) heb ik mijn visie over de uitoefening van de jacht gegeven.
De jacht op in het wild levende dieren moet altijd voldoen aan het uitgangspunt van verstandig en duurzaam gebruik, en dat principe moet op het niveau van de streek worden georganiseerd. Dit zorgt voor een maatschappelijk en ecologisch aanvaardbare uitoefening van de jacht. Daartoe moet een planmatige aanpak de spil worden voor de beoefening van de jacht. Jachthouders moeten zich niet kunnen ontrekken aan de samenwerkingsverbanden in de streek. Dit zal de sociale cohesie bevorderen. Deze maatregelen heb ik – voor zover mogelijk – een plek geven in het wetsvoorstel natuurbescherming, dat naar verwachting vóór het zomerreces ingediend zal worden bij uw Kamer.
Is het u bekend dat de Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging initiatieven als deze onacceptabel vindt en zegt: «… jagers kunnen nu een jacht kopen en gaan een paar uur naar een veld dat ze helemaal niet kennen om even wat te gaan schieten. Dat is niet de bedoeling»? Zo ja, welke consequenties verbindt u hier aan?1
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat jachttoerisme ingeperkt moet worden en dat dit een overheidstaak is? Zo ja, welk maatregelen gaat u treffen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot uw uitspraak «We willen niet dat vanuit Wassenaar 4wheeldrives naar Drenthe rijden om daar de hele dag te gaan knallen»?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel jachtaktehouders Nederland telt? Deelt u de mening dat het verontrustend is dat 3500 van hen zijn aangesloten bij de genoemde website die jachttoerisme stimuleert? Zo ja, welke consequenties verbindt u hier aan? Zo nee, waarom niet?
Voor zover bij mij bekend waren er in 2010 ongeveer 27 450 jachtaktehouders in Nederland geregistreerd. Zie verder mijn antwoord op vraag 2, 3, 4, 6 en 10.
Deelt u de mening dat mensen die bereid zijn te betalen voor het mogen afschieten van een dier, daarmee aangeven dat niet vermeend beheer of schadebestrijding centraal staat in de uitoefening van hun hobby, maar het plezier om bepaalde diersoorten te mogen doden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat in Nederland een overpopulatie aan jagers actief is, gelet op het feit dat het aantal jachtgronden in Nederland kennelijk schaars is, waardoor nieuwe jagers tegen betaling opzoek gaan naar jachtgronden in binnen- en buitenland en deze nieuwe jagers voor schadebestrijding kennelijk niet nodig zijn, daar ze hiervoor niet gevraagd worden? Zo ja, bent u bereid een stop op nieuwe jachtaktes in te stellen gelet op deze overpopulatie? Zo nee, waarom niet?
Nee, actieve jagers zijn nodig voor een goede ondersteuning van lokaal beheer en schadebestrijding.
Zie verder mijn antwoord op vraag 2, 3, 4, 6 en 10.
Kunt u aangeven of en zo ja, voor welk bedrag overheidsmiddelen worden ingezet voor de opleiding van jagers? Bent u bereid deze middelen per direct te bevriezen gelet op het kennelijke overschot aan jagers?
De overheid subsidieert de jagersopleiding niet.
Is bekend hoeveel Nederlandse jagers dieren doden buiten hun eigen jachtveld(en)? Zo nee, bent u bereid hier een onderzoek naar in te stellen gelet op uw eerdere uitspraken omtrent jachttoerisme?
Er is een WBE-databank die afschot van diverse dierensoorten registreert. Echter het is niet mogelijk om uit deze databank gegevens op te dissen over het afschot buiten de eigen jachtvelden.
Bent u bereid toeristische trips waarbij tegen betaling dieren mogen worden gedood, te verbieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Voortgang van het Nationaal Programma Kwaliteitsprong voor Rotterdam Zuid |
|
Sadet Karabulut |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Herinnert u zich de brief d.d. 25 augustus 2011 van Bewonersorganisaties uit Rotterdam Zuid waarin zij de noodklok luiden over bewonersparticipatie bij de totstandkoming van het Nationaal Programma Kwaliteitssprong Rotterdam Zuid en uw antwoord d.d.16 september 2011 waarin u schrijft geschrokken te zijn van de brief en met verantwoordelijk wethouder Karakus van de gemeente Rotterdam heeft afgesproken dat de deelgemeente met hen in gesprek zou gaan over het programma?
Ja.
Wat hebben deze afspraken over bewonersparticipatie tot nu toe opgeleverd?
Na de ondertekening van het Nationaal Programma Kwaliteitssprong Zuid «Zuid werkt!» (hierna: «Zuid werkt!») op 19 september 2011 is de gemeente Rotterdam met alle partners aan de slag gegaan om de gezamenlijk geformuleerde ambitie in «Zuid werkt!» te vertalen naar een concreet uitvoeringsprogramma.
Binnen de deelgemeenten wordt het uitvoeringsprogramma uitgewerkt tot op wijkniveau, deze wijkplannen worden met de bewoners besproken. Het tempo van de deelgemeenten verschilt: in Charlois en in Feijenoord zijn er al bijeenkomsten gestart en in IJsselmonde wordt momenteel een start gemaakt met de uitwerking.
Er is voor de dagelijkse aansturing en besluitvorming en het snel kunnen schakelen met de programmadirecteur een bestuur samengesteld uit de overleggroepen, dat verder vormgeeft aan de uitvoering van »Zuid werkt!». Onlangs is tot dit bestuur een vertegenwoordiger vanuit de bewonersadviesraad toegetreden.
De bewonersadviesraad is een raad van 15 bewoners, die gevraagd en ongevraagd advies geeft vanuit een bewonersperspectief. Zij overleggen met een eigen achterban in de wijken.
De komende tijd, wanneer de daadwerkelijke uitvoering van de programma’s ter hand wordt genomen, zal per actie met de bewoners bekeken worden hoe de participatie verdere invulling krijgt.
Deelt u de mening dat juist in een gebied als Rotterdam Zuid bewoners een sleutelrol zouden moeten hebben in de leefbaarheid en andere aspecten van de buurt- en wijkaanpak? Zo ja, op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot uw uitspreken bij het in ontvangst nemen van het Manifest van Actieve Wijkbewoners op 10 december 2011?
Ja, bewoners spelen een cruciale rol in het realiseren van de ambities voor Rotterdam-Zuid.
De primaire verantwoordelijkheid voor samenwerking met bewoners ligt bij de gemeente en de deelgemeenten. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoord op vraag 2.
Tijdens een bezoek van het lid Roemer, fractievoorzitter van de SP, op 15 december 2011 werd kenbaar gemaakt dat de bewonersorganisaties nog steeds niet zijn betrokken bij de totstandkoming van de nieuwe plannen zijn de betrokken bewonersorganisaties inmiddels wel benaderd en betrokken? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat er daadwerkelijk meer aandacht wordt besteed aan bewonersparticipatie?1
Bij het betrekken van bewoners is het zaak een goede afspiegeling van de wijk te vinden. Bewonersparticipatie is niet alleen het inzetten van de reguliere bewonersorganisaties bij inspraak. De inzet van Rotterdam is niet alleen bewonersorganisaties, maar ook andere organisaties van bewoners, bewoners in niet-georganiseerde verbanden en bewoners in specifieke hoedanigheden te betrekken bij specifieke programmavoorstellen. Dit vraagt tijd en een verandering van mentaliteit zowel bij de professionals als bij de bewoners. In verschillende hoedanigheden hebben bewoners overigens al een actieve bijdrage geleverd aan de plannen voor Zuid: actieve bewoners in de hoedanigheid van bewoner, ondernemer, leerkracht, schooldirecteur, jongerenwerker, buurtvaders, zorgprofessional, etc., al dan niet georganiseerd verband. Ik bespreek dit regelmatig in mijn overleg met de verantwoordelijk wethouder.
Op welke wijze volgt u de daadwerkelijke participatie van bewoners in Rotterdam Zuid zodat zij ook echt mee kunnen doen in Zuid? Via welke kanalen ontvangt u hierover informatie? Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de uitvoeringsprogramma’s en participatie van buurtbewoners bij het tot stand komen van deze programma’s?
Twee keer per jaar heb ik bestuurlijk overleg met de gemeente Rotterdam. De bewonersparticipatie zal een vast agendapunt van deze overleggen zijn.
Tijdens mijn werkbezoeken in Rotterdam Zuid heb ik regelmatig contact met bewoners en bewonersorganisaties. Verder maak ik met de gemeente afspraken over de monitoring van bewonersparticipatie.
Op welke wijze bent u voornemens de sleutelrol voor van actieve bewonersparticipatie te waarborgen, zoals u voorstaat in uw agenda burgerschap nu alle bewonersorganisaties in Rotterdam Zuid in rap tempo worden afgebroken de komende twee jaar? Bent u bereid bewonersorganisaties de tijd en ruimte te geven om zich aan te passen aan de veranderde situatie van de kwaliteitssprong en de bezuinigingen die hiermee gepaard gaan? Zo nee, waarom niet?
Vanaf 1 januari 2012 worden – volgens de participatievisie die door de deelraad in 2011 is aangenomen – de bewonersorganisaties in Rotterdam Zuid «gelijkgeschakeld» met andere organisaties van bewoners. De gelijkschakeling betekent dat bewonersorganisaties net als andere organisaties van bewoners, subsidie kunnen verkrijgen voor activiteiten, die passen binnen het subsidiekader voor vrijwilligersorganisaties. Met «Zuid Werkt!» gaan geen bezuinigingen gepaard en in het programma hebben lokale partijen, waaronder de deelgemeente, aangegeven betrokkenheid van (organisaties van) bewoners zeer belangrijk te vinden. Ik zal blijven volgen dat er in het programma sprake is van actieve bewonersparticipatie, zie ook mijn antwoord bij vraag 5.
Wilt u een toelichting op het feit dat deelgemeente Feijenoord zogeheten «huiskamer van de wijk»2 krijgt? Is dit naar uw mening een uitvoering in de lijn van het Manifest van Actieve Wijkbewoners, zoals vastgesteld op de landelijke bewonersdag 2011?
Ja. Alle actieve bewoners krijgen een plek waar zij hun bijdragen aan hun wijk kunnen leveren. Deze manier van samenwerking zal de betrokkenheid van de bewoners bij hun wijk alleen maar vergroten. De «Huiskamer in de wijk» is een initiatief van de deelgemeente Feijenoord, in lijn met eerder genoemde participatievisie.