De vergoeding van luchtvaartmaatschappijen aan passagiers bij vertraging |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het uitspraak van 26 februari jl. van het Europese Hof van Justitie, waarin is vastgesteld dat passagiers bij een vertraging van meer dan drie uur ook bij een vlucht met overstap recht hebben op een vergoeding van de luchtvaartmaatschappij?1
Ja.
Bent u bekend met het recente onderzoek van claimbureau Vluchtvertraagd waaruit blijkt dat luchtvaartmaatschappijen ondanks uitspraken van het Europese Hof van Justitie de regels voor compensatie van passagiers bij vertraging van vluchten niet nakomen, en in veel gevallen niet binnen de termijn reageren op claims van passagiers?2
Ja. Op basis van de gegevens kan ik overigens niet beoordelen waar deze getallen op zijn gebaseerd en of het gegronde klachten betreft. De inspectie Leefomgeving en Transport (verder: de inspectie) herkent dergelijke aantallen niet uit haar praktijk. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het in het belang van de passagier is dat luchtvaartmaatschappijen de Europese jurisprudentie inzake het recht op een vergoeding bij vertraging naleven?
Ja. Europese jurisprudentie is onderdeel van het geldend recht en moet daarom bij de uitvoering van de Verordening betrokken worden. In mijn brief van 27 februari (TK 31 936 nr. 132) heb ik u gemeld dat luchtvaartmaatschappijen hebben aangegeven de uitspraak te respecteren. De inspectie ziet dit in de praktijk inmiddels ook aangetoond.
Deelt u de mening dat een stringenter sanctieregime (sneller beboeten) voor luchtvaartmaatschappijen kan helpen bij het beschermen van de rechten van de luchtvaartpassagier?
Ja. Om die reden heb ik bij brief van 27 februari 2013 reeds een wijziging van het sanctieregime aangekondigd. Daarin wordt voorzien in het sanctioneren door middel van boetes.
Het bericht dat per 1 maart al banen verdwijnen bij gevangenissen in Ter Apel, Hoogeveen en Veenhuizen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat per 1 maart 2013 tientallen banen verdwijnen bij de gevangenissen in Ter Apel, Hoogeveen en Veenhuizen? Klopt dit bericht? Zo ja, hoeveel banen verdwijnen er exact? Zo nee, wat is er dan niet waar en hoe is de situatie dan wel?1
Ja, dit bericht is mij bekend. Het is niet juist dat er per 1 maart 2013 tientallen banen verdwijnen bij de genoemde penitentiaire inrichtingen (PI’s). Op dit moment is in een aantal vestigingen sprake van onderbezetting. Uit een oogpunt van efficiency is ervoor gekozen de leegstand te concentreren in een aantal PI’s. Het concentreren van leegstand is een gebruikelijke bedrijfsvoeringsmaatregel die vaker wordt toegepast om het DJI-personeel efficiënt in te zetten. Het concentreren van leegstand is een maatregel die los staat van het Masterplan DJI dat ik op 22 maart jl. aan uw kamer heb gestuurd.
Als het bericht waar is dat er tientallen banen verdwijnen, loopt u hiermee vooruit op uw plannen ten aanzien van de lokaties van gevangenissen dat u nog moet presenteren aan de Tweede Kamer (Masterplan Gevangeniswezen)? Zo ja, waarom heeft u niet gewacht tot de plannen zijn besproken in de Tweede Kamer? Als deze inkrimping van banen niet het gevolg is van het nog te presenteren Masterplan, waarom worden er dan wel banen geschrapt?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u overleg gehad met de minister voor Rijksdienst en Wonen? Is deze reorganisatie/inkrimping een onderdeel van het plan dat de minister voor Rijksdienst en Wonen gaat uitrollen over alle rijksdiensten? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om de herschikking van de gevangenen en het sluiten van gevangenissen onderdeel te laten zijn van het beleid van de minister voor Rijksdienst en Wonen, zodat sommige (krimp)regio's niet extra zwaar worden belast?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 maakt de concentratie van leegstand geen deel uit van het Masterplan DJI. Over dit Masterplan heeft afstemming plaatsgevonden met de minister voor Rijksdienst en Wonen. In mijn brief van 27 november 20122 heb ik uw Kamer gemeld dat het onvermijdelijk is inrichtingen te sluiten. Een van de criteria bij de besluitvorming hierover is welke effecten de sluiting van een inrichting heeft op het DJI-personeel in relatie tot de regionale werkgelegenheidssituatie. Krimpregio’s hebben daarbij bijzondere aandacht.
Hoeveel cellen staan er leeg in de Grittenborg, Ter Apel en Veenhuizen?
Als gevolg van het besluit leegstand te concentreren zijn er in de PI Hoogeveen 50 celplaatsen buiten gebruik geplaatst en in de PI Ter Apel 32. In Veenhuizen zijn geen buiten gebruik geplaatst.
Is het waar dat gedetineerden worden overgeplaatst? Zo ja, hoeveel gedetineerden betreft dit en naar welke gevangenis(sen) worden zij overgebracht?
Vanuit de PI Hoogeveen zijn 21 gedetineerden overgeplaatst naar een huis van bewaring in hetzelfde arrondissement of in een aanpalend arrondissement. Vanuit de PI Ter Apel zijn geen gedetineerden overgeplaatst.
Bent u bereid om geen onomkeerbare stappen te nemen totdat het Masterplan gevangenissen in de Tweede Kamer is besproken? Zo nee, waarom niet?
Vooruitlopend op de bespreking van het Masterplan in uw Kamer zullen er geen onomkeerbare stappen worden gezet.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over het locatiebeleid politie, meldkamers, Openbaar ministerie en rechterlijke macht op 13 maart 2013?
In verband met het verzamelen van de door uw kamer verzochte gegevens is het niet gelukt deze vragen voor 13 maart 2013 te beantwoorden.
Interlandelijke adoptie uit Ethiopië |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Brandpunt over interlandelijke adoptie uit Ethiopië?1
Ja
Is het waar dat er diverse kinderen uit Ethiopië zijn geadopteerd, waarbij met de procedure voor adoptie naar Nederland is gefraudeerd? Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp?2 Is er naar aanleiding van de uitzending van Brandpunt reden om aan te nemen dat er na 2010 alsnog adopties hebben plaatsgevonden door middel van bemiddeling van Stichting Wereldkinderen? Is er na 2010 door deze vergunninghouder op andere wijze onzorgvuldig gehandeld rond adopties uit Ethiopië? Wat zijn uw ervaringen met de andere vergunninghouder voor dit land, Stichting Afrika? Wat is de uitkomst van het onderzoek dat deze stichting heeft uitgevoerd naar de dossiers en achtergronden van de kinderen in procedure? Worden er op dit moment nog of weer adopties uitgevoerd vanuit Ethiopië?
Er is niet gefraudeerd met adopties vanuit Ethiopië. Wel zijn er onzorgvuldigheden in de procedure geconstateerd die in het verleden hebben plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan zijn er extra waarborgen in de procedures gevoegd. Deze maatregelen zijn beschreven in mijn brief aan uw Kamer van 16 februari 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 31 265, nr.32). Er is geen reden aan te nemen dat er na 2010 nog nieuwe adopties vanuit Ethiopië hebben plaatsgevonden via Vereniging Wereldkinderen. Immers, Vereniging Wereldkinderen heeft sinds 2009 alleen lopende procedures afgerond en heeft daarna geen nieuwe bemiddelingen meer gerealiseerd.
Naar aanleiding van de signalen over onzorgvuldige procedures heeft Stichting Afrika voor alle dossiers die toen in procedure waren extra onderzoek verricht door alle biologische ouders nogmaals te bezoeken, te counselen en nogmaals te laten tekenen voor hun afstand. Stichting Afrika heeft in 2009 tevens twee werkbezoeken afgelegd aan Ethiopië. Stichting Afrika werkt sindsdien met de extra waarborgen, zoals beschreven in mijn brief aan uw Kamer op 16 februari 2010, waardoor de procedures meer in lijn zijn met de uitgangspunten van het Haags Adoptieverdrag.
Stichting Afrika heeft in 2012 16 kinderen uit Ethiopië geadopteerd.
Hoe beoordeelt u de uitspraak in de uitzending dat adoptiefouders, die in Nederland geen informatie krijgen en daarmee in onzekerheid blijven over de zorgvuldigheid van adoptieprocedures, en ouders, die in Ethiopië op zoek zijn naar hun biologische kinderen, en adoptiekinderen, die te horen krijgen dat hun biologische ouders dood zijn terwijl ze nog leven, allen slachtoffer zijn van een falend adoptiebeleid?
Als de zogenoemde adoptiedriehoek (kind, biologische ouders en adoptiefouders) het gevoel heeft slachtoffer te zijn van een falend adoptiebeleid dan betreur ik dat. Echter, uitgangspunt voor een goede adoptieprocedure is dat alle beschikbare informatie, waar mogelijk, gedeeld wordt met betrokken partijen.
Heeft Vereniging Wereldkinderen een rol gespeeld bij onzorgvuldige en onzuivere adoptieprocedures vanuit Ethiopië? Zo ja, welke? Zo nee, hoe verklaart u dan de uitspraken dienaangaande gedaan in de uitzending van Brandpunt? Bent u bereid om interlandelijke adopties vanuit Ethiopië via deze vergunninghouder ook formeel stil te leggen totdat is vast komen te staan dat de zorgvuldigheid en zuiverheid van de adoptieprocedures in Ethiopië gewaarborgd zijn?
Adoptieprocedures via Wereldkinderen hebben op legitieme wijze plaatsgevonden, waarbij wel achteraf is gebleken dat er een aantal verbeteringen nodig waren om de procedures zorgvuldiger te maken. Door het invoeren van een aantal extra maatregelen zijn de procedures meer in lijn met de uitgangspunten van het Haags Adoptieverdrag. Stichting Afrika voert de procedures uit conform de «nieuwe» werkwijze. Vereniging Wereldkinderen bemiddelt al enige jaren niet meer uit Ethiopië. Ik zie dan ook geen aanleiding om adopties uit Ethiopië via Wereldkinderen formeel stil te leggen.
Deelt u de mening dat interlandelijke adoptie altijd zodanig moet plaatsvinden dat daarmee het hoogste belang van het kind wordt nagestreefd, de grondrechten van het kind worden geëerbiedigd en kinderhandel wordt voorkomen? Zo ja, op welke wijze kan bewerkstelligd worden dat er meer en betere controle wordt uitgeoefend op de zuiverheid en zorgvuldigheid bij interlandelijke adoptieprocedures vanuit met name Afrikaanse landen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw mening. In mijn brief van 13 maart 2012 aan uw Kamer (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 199, nr. 1) over de beleidsdoorlichting uit 2012 staat vermeld welke maatregelen ik heb genomen om betere controle uit te voeren op de adoptieprocedures. Daarnaast draagt een aanpassing van het kwaliteitskader, de nauwe contacten met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de informatie-uitwisseling tussen de Europese Centrale autoriteiten ertoe bij dat er meer en beter zicht is op de zorgvuldigheid en zuiverheid van de adoptieprocedures.
Waaruit bestaan de extra waarborgen die in 2010 zijn ingevoerd bij procedures voor interlandelijke adoptie vanuit Ethiopië?
Ik verwijs u naar mijn brief aan uw Kamer van 16 februari 2010.
In hoeverre is het mogelijk om in een zo vroeg mogelijk stadium in de adoptieprocedure een zorgvuldigheidstoets door de Nederlandse autoriteiten uit te laten voeren, vergelijkbaar met de toets in het kader van de machtiging tot voorlopig verblijf (MVV), voor het uitreizen vanuit deze Afrikaanse landen naar Nederland?
Met de Tweede Kamer afgesproken dat de IND een verkorte MVV toets doet in het kader van interlandelijke adoptieprocedures. In dat licht wordt er ook door de Nederlandse vergunninghouders ieder matchingsvoorstel ter beoordeling voorgelegd aan de Nederlandse Centrale autoriteit. De Centrale autoriteit beoordeelt het matchingsvoorstel voordat het voorstel daadwerkelijk aan de aspirant-adoptiefouders gedaan wordt. De beoordeling vindt plaats aan de hand van het kwaliteitskader voor vergunninghouders. Een adoptie kan geen doorgang vinden als de Centrale autoriteit geen toestemming heeft gegeven. De IND weegt de toestemming van de Centrale autoriteit mee in de beoordeling van een MVV aanvraag.
Bent u bereid om in samenspraak met de minister van Buitenlandse Zaken ambtsberichten op te laten stellen waarin de situatie in Afrikaanse landen beschreven kan worden, voor zover van belang voor de beoordeling van de zorgvuldigheid en zuiverheid van adoptieprocedures aldaar? Zo ja, binnen welke termijn kan de Kamer een nader voorstel dienaangaande verwachten? Zo nee, waarom niet?
Als blijkt dat dat er vanuit de vergunninghouder, of de contacten tussen de Europese Centrale autoriteiten, onvoldoende informatie beschikbaar komt over de adoptiesituatie in een land, kan en zal ik gebruik maken van de specifieke kennis en ervaring op het gebied van adoptiewetgeving en procedures van de Nederlandse ambassade in de betreffende landen in aanvulling op de andere informatiekanalen. Het gebruik maken van ambtsberichten zoals u voorstelt, acht ik daarom niet nodig.
Het opgeklopte bericht dat de plofkip verdwijnt uit de Nederlandse schappen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Voor supermarkt gefokte kip krijgt extra ruimte vanaf 2015» en het bericht «Plofkip in flauwekulsaus»?1
Ik ben verheugd met het initiatief van de supermarkten en de pluimveevleesketen om een nieuw marktsegment voor vers pluimveevlees te gaan produceren voor de Nederlandse supermarkten. Het is van groot belang dat alle betrokken partijen in de volle breedte afspraken hebben gemaakt over dierenwelzijn, milieu, het verder beperken van het gebruik van antibiotica en over de afzet van het pluimveevlees van producent tot de Nederlandse supermarkt. Het past in de aanpak van de Commissie Van Doorn in het kader van het Verbond van Den Bosch en in mijn beleid dat markt- en ketenpartijen samen met maatschappelijke organisaties vraaggestuurd werken aan de verdere verduurzaming van de productie en consumptie van onder andere pluimveevlees.
De gemaakte afspraken zijn een belangrijke eerste stap. Verduurzaming is een continu proces en gaat stap voor stap. Om te kunnen blijven voldoen aan de vragen vanuit de samenleving is het nodig dat er verdergaande stappen worden gezet voor met name dierenwelzijn.
Kunt u aangeven wat de precieze rol van supermarkten, slachterijen en pluimveehouders in dit proces is, hoe zij de taken verdelen en wat de gevolgen voor alle drie afzonderlijk zijn? Kunt u daarbij tevens aangeven welk deel van de sector niet betrokken is en welke gevolgen dit heeft?
De supermarkten stellen vanuit een oogpunt van maatschappelijk verantwoord ondernemen en verantwoord en betaalbaar voedsel de eisen vast waaraan duurzaam pluimveevlees moet voldoen. Hierbij is gezocht naar een balans tussen dier, mens en milieu en wat prijstechnisch voor de consument en maatschappelijk gezien volgens de supermarkten verantwoord is. Namens de supermarkten was een aantal individuele supermarkten betrokken. Daarnaast vertegenwoordigde het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) alle overige supermarkten.
De rol van de pluimveevleesketen (vertegenwoordigd door twee pluimveeslachterijen, de Nederlandse Pluimveevlees verwerkende industrie (Nepluvi), de Nederlandse Organisatie van Pluimveehouders (NOP) en de Nederlandse Vakbond Pluimveehouders (NVP)) was het nagaan van de kosten voor de ketenpartijen en de effecten op het milieu. Belangrijke aandachtspunten hierbij waren dat de Kip van Morgen prijstechnisch voor de consument en kostentechnisch voor de producent verantwoord moet zijn. De slachterijen hebben verder een spilfunctie als contractpartner voor de individuele supermarkten, waarbij een eerlijke doorberekening van de extra productiekosten in de consumentenprijs van groot belang is voor een economisch duurzaam marktconcept.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of de gemaakte afspraken ook daadwerkelijk worden nageleefd? Zijn er sancties verbonden aan het niet naleven van de afspraken?
Elke supermarktketen maakt leveringsafspraken over de Kip van Morgen met zijn leveranciers (slachterijen, vleesverwerkers en vleeskuikenhouders). De leveringsvoorwaarden en de inkoopspecificaties worden geborgd en gehandhaafd door de private kwaliteitsystemen waaronder IKB-KIP en GlobalGap. Onderdeel van deze kwaliteitsystemen is een pakket van sanctiemaatregelen waaronder in het uiterste geval schorsing of intrekking van het kwaliteitscertificaat van een bedrijf.
Wat zijn de te verwachten effecten van deze plannen voor de milieudruk?
De milieubelasting van de Kip van Morgen (broeikasgas emissies, energiegebruik, landgebruik, stikstofemissies en fosfaatproductie) is zonder aanvullende maatregelen minder gunstig dan bij de gangbare kip. De komende periode werken de supermarkten en de pluimveevleesketen samen met Stichting Natuur en Milieu de milieucriteria nader uit waarmee de milieubelasting van de Kip van Morgen kan worden verminderd.
Deelt u de mening dat de gepresenteerde plannen om de kippen extra ruimte ter grote van een luciferdoosje te geven en hun enkele dagen extra in leven te laten, niet significant en onvoldoende zijn, zeker wanneer dit vergeleken wordt met het leven van de kip die één ster krijgt van het Beter Leven keurmerk van de Dierenbescherming? Zo ja, welke inspanningen verwacht u wel? Zo nee, waarom niet?2
De betrokken partijen hebben gekozen voor een integrale aanpak waarbij niet alleen naar verbeteringen voor het dierenwelzijn is gezocht. Er is gekozen voor een balans tussen dierenwelzijn, milieu, dier- en volksgezondheid en economische haalbaarheid voor de consument. Ten aanzien van het dierenwelzijn is het overschakelen naar andere trager groeiende vleeskuikenrassen een substantiële stap. Onderdeel van de afspraken tussen de Nederlandse supermarkten en de pluimveevleesketen is verder dat de retail ook andere diervriendelijkere pluimveevleesproducten met het Beter Leven Kenmerk in de schappen blijft aanbieden zodat de consument verschillende keuzemogelijkheden heeft. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 zijn deze afspraken een belangrijke eerste stap maar wat betreft dierenwelzijn geen eindstation.
Bent u van mening dat er voldoende invulling wordt gegeven aan het initiatief «Vlees Beter Initiatief: Ander Vlees in 2020»? Zo ja, waarom? Zo nee, ziet u aanleiding om aanvullende afspraken te maken met de sector?
Naast pluimveevlees werken de Nederlandse supermarkten samen met de varkensvleesketen en maatschappelijke organisaties aan inkoopspecificaties voor duurzamer varkensvlees. Deze besprekingen zijn nog niet afgerond. Het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) streeft ernaar hierover voor de zomer te communiceren. Ik zie geen aanleiding om hierover aanvullende afspraken te maken met de sector omdat dit belangrijke initiatief voortkomt uit de bij het Verbond van Den Bosch betrokken partijen.
Verwacht u dat in 2020 de Nederlandse schappen inderdaad «plofkipvrij» zijn? Zo ja, waar baseert u die verwachting op? Zo nee, bent u van plan aanvullende maatregelen te treffen?
Ik zie dit met vertrouwen tegemoet omdat alle supermarkten de Kip van Morgen hebben onderschreven en in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen deze stap willen zetten.
Is er zicht op de mogelijkheid om op termijn het dierenwelzijn via de Europese regels zichtbaar te maken op de verpakking van alle dierlijke producten, bijvoorbeeld door een Europees keurmerk of EU label voor dierenwelzijn, vergelijkbaar met de bestaande aanpak van biologische producten? Zo ja, kan het bestaande Nederlandse systeem met sterren (Beter leven keurmerk) daarbij als basis dienen en bent u bereid dit in Europees verband onder de aandacht te brengen?
Er bestaat reeds een aantal EU-regels met betrekking tot de etikettering van het welzijnsniveau van het houderijsysteem van bepaalde landbouwhuisdieren, zoals de code voor het houderijsysteem van leghennen, de facultatieve aanduiding van het houderijsysteem bij scharrelpluimveevlees en het systeem van de biologische productie. De Raad van Landbouwministers heeft vorig jaar geconcludeerd dat vrijwillige etiketteringsregelingen een manier kunnen zijn om hogere standaarden voor dierenwelzijn te bevorderen, wanneer deze vertrouwenwekkend, transparant en betrouwbaar zijn, de welzijnsboodschap goed overbrengen en verder gaan dan minimumeisen in de wetgeving. De Europese Commissie studeert momenteel op verbeteringsmogelijkheden van voorlichting en informatievoorziening over dierenwelzijn. Zij neemt hierbij de instelling van een Europese database met informatie voor consumenten en andere belanghebbenden in overweging.
Mijn voorganger heeft bij de Europese Commissie reeds bepleit dat een Europees benchmarkingsysteem en beoordelingskader voor diervriendelijk geproduceerde producten, samen met etikettering, een stimulerende rol kan spelen. De Europese Commissie is verzocht om hierbij rekening te houden met reeds ontwikkelde goede praktijken. Het Beter leven kenmerk is afgelopen jaar door Nederland als voorbeeld van een reeds ontwikkelde goede praktijk ingebracht in het raadswerkgroepcircuit over de EU-strategie dierenwelzijn. Ik zal het Nederlandse Beter Leven Kenmerk bij de Europese Commissie onder de aandacht blijven brengen als een mogelijke bijdrage aan het eerder genoemde Europese benchmarkingsysteem en de databank waar de Commissie zich thans over buigt.
Het bericht dat het subsidieplafond van de Subsidiefaciliteit Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking (SBOS) voor het jaar 2013 is vastgesteld op nul |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat het subsidieplafond van de Subsidiefaciliteit Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking (SBOS) voor het jaar 2013 is vastgesteld op nul?1
Ja. Het betreft hier voortzetting van staand beleid. Vanwege de bezuinigingen is in 2011 door het vorige kabinet besloten in de meerjarenbegroting voor OS ook het budget voor Burgerschap & Internationale Samenwerking (B&IS) terug te brengen. Hiertoe is de openstelling van tenders voor de subsidiefaciliteit SBOS opgeschort. Vanwege bezuinigingen van het huidige kabinet is besloten deze opschorting voort te zetten.
Kunt aangeven welke overwegingen ten grondslag liggen aan dit besluit? Kunt u daarnaast aangeven waarom de Kamer niet over dit besluit is geïnformeerd tijdens het wetgevingsoverleg over het deel Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van de Begroting Buitenlandse Zaken voor 2013?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze keuze toelichten in het licht van de toezegging van uw voorganger om te «bekijken of wij voor 2013 mogelijkheden hebben om SBOS ruimte te bieden om het nuttige werk te doen»2 en uw uitspraak tijdens het wetgevingsoverleg dat u eigenlijk wel «tevreden bent met de manier waarop we het nu doen»?3
In het wetgevingsoverleg refereerde ik in algemene zin aan de uitgangspunten voor het B&IS-beleid dat wordt uitgewerkt via beleidscommunicatie, kennisontsluiting en advisering, en medefinanciering van activiteiten. Uit SBOS lopen tot en met 2014 diverse B&IS-activiteiten, maar voor aanvragen voor nieuwe projecten of programma’s zie ik op dit moment geen budgettaire ruimte.
Hoe hangt dit besluit samen met door u toegezegd onderzoek naar de mogelijkheden om het geefgedrag van particulieren te stimuleren, in reactie op de motie Van der Staaij c.s.4?
Dit besluit hangt daar niet mee samen.
Bent u op de hoogte van het feit dat kleinschalige particuliere initiatieven gezamenlijke draagvlakactiviteiten organiseren, participeren in de discussie over de Geefwet en zoeken naar verbeterde samenwerking om een bijdrage te leveren aan armoedebestrijding in ontwikkelingslanden? Deelt u de mening dat SBOS een belangrijke bijdrage levert aan de facilitering van dit kleinschalig maatschappelijk initiatief in Nederland?
Kleinschalige particuliere ontwikkelingsinitiatieven zijn een positief teken van actieve burgerbetrokkenheid over grenzen heen. Nederland kent er vele. Een recente SCP-studie schat het aantal tussen de 6.400 tot 15.000. Van grootschalig gecoördineerde activiteiten in de betreffende landen is geen sprake. Daarvoor is het aantal activiteiten te groot en het scala aan thema’s en landen te breed en te divers. Het belang van financiële ondersteuning uit SBOS in deze is uiterst beperkt.
Het overgrote deel van deze initiatieven wordt zonder overheidssubsidie bekostigd en geeft daarmee nadrukkelijk invulling aan wat deze initiatieven kenmerkt: de eigen particuliere verantwoordelijkheid. Ik heb daar veel waardering voor.
Particuliere verbanden in dit veld zijn belangenbehartiger Partin, serviceclubs, kerkelijke netwerken etc. Ter bevordering van samenwerking en afstemming tussen kleinschalige particuliere ontwikkelingsinitiatieven én om van elkaar te leren heeft een aantal organisaties het platform MyWorld.nl opgezet. Mijn ministerie maakt dat financieel mede mogelijk.
Gezien de bezuinigingstaakstelling kan ik geen toezeggingen doen over eventuele additionele mogelijkheden voor ondersteuning. Wat betreft kleinschalige particuliere ontwikkelingsinitiatieven blijft de inzet dat ondersteuning zijdens de overheid vooral inhoudelijk en faciliterend van aard moet zijn. Of aanpassing van de Geefwet kan zorgen voor meer financiële ruimte voor particuliere initiatieven zal ik bespreken in mijn brief aan uw Kamer over toekomstige samenwerking met maatschappelijke organisaties.
Zo ja, bent u bereid deze organisaties duidelijkheid te geven over de subsidiefaciliteiten die in de komende jaren ter beschikking zullen worden gesteld? Zo nee, hoe beziet u de rol van SBOS in de toekomst en die van het particuliere initiatief op het gebied van ontwikkelingssamenwerking binnen uw bredere beleid?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen op zo kort mogelijke termijn te beantwoorden en in ieder geval voordat u de Kamer informeert over uw integrale beleidsvisie?
Beantwoording van deze vragen vóór publicatie van de beleidsbrief «Wat de wereld verdient» bleek helaas niet mogelijk.
Agenten die Twitter gebruiken |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Klopt het dat individuele twitteraccounts per 1 april 2013 verboden zijn? Wat is hiervan de reden?1
Nee, deze bewering is onjuist.
Klopt het dat er plannen zijn om individuele twitteraccounts van agenten te vervangen door teamaccounts? Wat is de meerwaarde van deze teamaccounts ten opzichte van individuele accounts?
Nee, integendeel: individuele accounts worden juist gestimuleerd. De ervaringen in verschillende delen van het land leren dat social media in het algemeen en twitter in het bijzonder, een waardevolle aanvulling vormen op de traditionele communicatiemiddelen tussen politie en burger.
De politie zet dan ook juist in op het gebruik van deze social media in haar contact met de burger. Twitter is een belangrijk medium voor een wijkagent in de contacten met de inwoners en ondernemers in zijn of haar buurt. Inmiddels twitteren er al ruim 1300 wijkagenten. Vrijwel alle wijkagenten hebben een smartphone en worden gefaseerd opgeleid in het gebruik van twitter.
Er wordt daarbij gekozen voor een twitteraccount waarin de naam van de wijk of buurt terugkomt en de naam van de betreffende wijkagent. In buurten waar wijkagenten als duo opereren wordt vooral de naam van de buurt primair gebruikt.
Daarnaast worden vanuit de woordvoerders van de politie ook algemene twitteraccounts ingezet om burgers te informeren, zoals @politie_leiden, @politie_adam. Ook is er een landelijke account: @politie.
Tevens wordt soms gekozen voor thema-accounts, bijvoorbeeld «politieheli» of «stoploverboy», om specifieke onderwerpen onder de aandacht te brengen.
Deelt u de mening dat individuele accounts van bijvoorbeeld wijkagenten een meerwaarde hebben voor het werk, omdat agenten daardoor veel informatie over de wijk krijgen en de afstand tussen inwoners en agent verkleind wordt? Zo ja, waarom wordt er dan toch voor gekozen individuele accounts te verbieden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze maatregel zich tot uw voornemen om meer vertrouwen te stellen in de capaciteiten van de individuele agent?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een eventueel verbod op het individueel gebruik van twitter te heroverwegen en in overleg met gebruikers te komen tot duidelijke richtlijnen, zodat fouten in het gebruik zoveel mogelijk worden voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan op de hoogte houden?
Zie antwoord vraag 2.
Mogelijke marktverstoring door Keuringsinstituut Kiwa |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Kiwa weer in opspraak»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat Kiwa niet-onderbouwde uitspraken doet over het afnemende rendement van zonnepanelen?
Ik heb hier geen professionele mening over. Kiwa draagt zelf verantwoordelijkheid voor zijn uitspraken.
Deelt u de mening dat Kiwa met de oprichting van een kwaliteitsregister de acties van de overheid, installateurs en leveranciers om de markt voor zonnepanelen transparanter te maken, doorkruist?
De aanvankelijke berichtgeving heeft onmiskenbaar gezorgd voor onduidelijkheid bij consumenten en bedrijven over de kwaliteit van zonnepanelen. Ik constateer dat Kiwa zijn uitspraken inmiddels ook heeft genuanceerd.
Vindt u het wenselijk dat een keuringsinstituut informatie verspreidt, die vooral de eigen commerciële belangen lijkt te dienen?
Dat lijkt niet in alle gevallen handig, zoals deze casus ook lijkt te illustreren. Keuringsinstituten zijn echter reguliere commerciële bedrijven. Zij mogen dus informatie verspreiden die de eigen commerciële belangen dienen.
Wat is het wettelijk kader voor de oprichting van een kwaliteitsregister voor zonnepanelen? Welke rol ziet u daarin weggelegd voor de overheid?
Als bedrijven zonnepanelen op de markt brengen moeten zij zich houden aan de Warenwet en de Richtlijn laagspanning (2006/95/EG), waarin veiligheidsaspecten worden geregeld. De NVWA houdt toezicht op de veiligheid van de producten, waaronder zonnepanelen.
Zou de sector in uw ogen gebaat zijn bij het instellen van een onafhankelijk keurmerk voor zonnepanelen, dan wel het aansluiten bij een Duits keurmerk?
Zoals in het vorige antwoord aangegeven, is de overheid verantwoordelijk voor de naleving van de veiligheid van zonnepanelen. De sector kan zelf het beste de afweging maken of er meerwaarde zit in een keurmerk dat ziet op levensduur of opwekcapaciteit van zonnepanelen. Zonnepanelen zijn in deze zin niet verschillend van andere producten of diensten.
Het weigeren van blindengeleidehonden door taxichauffeurs |
|
Linda Voortman (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de reportage van PowNews waarin aangetoond wordt dat taxichauffeurs mensen met een blindengeleidehond weigeren?1
Ja, ik heb de uitzending gezien.
Bent u ook verbaasd dat het de betreffende vrouw niet lukt een taxi te krijgen vanwege haar blindengeleidehond?
Helaas ben ik niet verbaasd. Uit eerdere berichtgeving is mij gebleken dat het weigeren van blindengeleidehonden in taxi’s voorkomt. Ik vind dit ongewenst en ongepast.
Deelt u de mening dat mensen niet geweigerd mogen worden voor een taxirit op basis van de aanwezigheid van een blindengeleidehond? Welke maatregelen zijn er reeds genomen om de toegankelijkheid van taxivervoer voor mensen met een handicap, en mensen met een blindengeleidehond in het bijzonder, te waarborgen?
Ik deel deze mening. Voor het taxivervoer via standplaatsen (de «opstapmarkt») geeft de Taxiwet van oktober 2011 gemeenten de mogelijkheid kwaliteitseisen te stellen, in aanvulling op de algemene wettelijke eisen. Gemeenten kunnen dus ook eisen stellen aan de toegankelijkheid van taxivoertuigen en een vervoerplicht opleggen. Ik zal bij de gemeenten aandringen dit punt in hun locale taxiregelgeving op te nemen, zoals ik heb aangekondigd in de beantwoording van eerdere Kamervragen (Aanhangsel handelingen 1398).
Bij besteld taxivervoer (de «belmarkt») kan de klant tevoren aangeven dat hij een beperking heeft en eventueel een blindengeleidehond meevoert. De taxivervoerder kan zijn aanbod dan hierop afstemmen.
Reizigers met een fysieke of mentale handicap, en reizigers met een rolstoel kunnen ook gebruik maken van speciaal taxivervoer («contractvervoer»). Hieronder vallen onder meer het Wmo-vervoer, vervoer via Valys en het leerlingenvervoer. Dit taxivervoer wordt vaak met taxibusjes uitgevoerd die geschikt zijn voor het meenemen van reizigers in rolstoelen.
Bent u na het zien van deze uitzending van mening dat het taxivervoer voldoende toegankelijk is voor mensen met een handicap en mensen met een blindengeleidehond in het bijzonder? Zo nee, welke (wettelijke) maatregelen kunt en wilt u nemen om de toegankelijkheid van het taxivervoer voor deze mensen wel te waarborgen?
Gelet op mijn antwoord op vraag 3 ben ik van mening dat het goed zou zijn als gemeenten waar nodig de toegankelijkheid verder verbeteren door eisen aan het locale taxivervoer te stellen, in de zin dat zij een vervoerplicht eisen voor deze specifieke groep(en). In mijn antwoord op vraag 3 heb ik ook aangegeven dat ik de gemeenten zal aansporen van hun bevoegdheid gebruik te maken.
Deelt u de mening dat het toelaten van mensen met een blindengeleidehond tot de taxi onderdeel zou moeten zijn van de vergunningverlening voor taxivervoerders? Is bij u bekend hoeveel gemeenten deze eis expliciet in de vergunningverlening hebben opgenomen? Bent u tevreden over de wijze waarop door gemeenten wordt toegezien op naleving van deze toelatingseisen?
Als gemeenten een vervoerplicht opleggen impliceert dit dat blindengeleidehonden niet mogen worden geweigerd.
Mij is niet bekend hoeveel gemeenten sinds het van kracht worden van de Taxiwet in oktober 2011 een vervoerplicht hebben ingevoerd. Zoals bekend voert de gemeente Amsterdam per 8 mei 2013 de vervoerplicht in voor de opstapmarkt.
Over de naleving van toelatingseisen kan ik geen oordeel geven, omdat nog geen gemeentelijke taxiverordeningen van kracht zijn. Dit punt neem ik wel mee in de evaluatie van de Taxiwet in 2014.
Bent u van mening dat gemeenten voldoende toezicht kunnen houden op de toegankelijkheid van het taxivervoer voor mensen met een blindengeleidehond, zeker gezien het in deze reportage gaat om een gemeente waarvan u eerder stelde dat deze in de verordening heeft vastgelegd dat taxichauffeurs geen mensen met een blindengeleidehond mogen weigeren?2
Gemeenten kunnen voldoende toezicht houden op de toegankelijkheid van taxivervoer, als dit in hun taxiverordening is opgenomen. Gemeenten kunnen daartoe handhavingscapaciteit inzetten. De gemeente Amsterdam heeft aangekondigd vanaf 8 mei 2013 streng toe te zien op naleving van de taxiverordening door de TTO’s, de Toegelaten Taxi Organisaties.
Bent u nog steeds van mening dat landelijke wetgeving voor de toegankelijkheid van taxivervoer voor mensen met een handicap, en mensen met een blindengeleidehond in het bijzonder, niet noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie mijn antwoorden op de vragen 3 en 4. Ik vind dat er voldoende mogelijkheden zijn om op locaal niveau maatregelen te nemen. Locaal maatwerk past mijns inziens het beste bij het aanpakken van het weigeren van blindengeleidehonden in straattaxi’s.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de ratificatie van het VN verdrag voor mensen met een handicap? Per wanneer denkt u dit verdrag te kunnen ratificeren?
Een wetsvoorstel tot goedkeuring van het VN-verdrag wordt met bijbehorend voorstel voor een invoeringswet dit jaar bij uw Kamer ingediend. Volgens planning zal het VN-verdrag medio 2015 geratificeerd zijn.
Het bericht ‘Klant nog geen koning met het provisieverbod’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Klant nog geen koning met provisieverbod»?1
Ik ken het bericht. In het genoemde artikel schetst de Consumentenbond haar bevindingen dat er dure service-abonnementen worden aangeboden waarvan de inhoud niet altijd even duidelijk is en dat banken en verzekeraars bij lijfrentes onduidelijke kosten in rekening brengen bij klanten.
Ik deel niet de conclusie dat consumenten nog weinig gewonnen hebben bij het provisieverbod. In de eerste plaats is door het provisieverbod de transparantie van de kosten van dienstverlening nu zodanig dat consumenten nadrukkelijker geconfronteerd worden met prijzen en tarieven. Onder het provisiesysteem betaalden klanten deze kosten (of meer) vaak ook al, alleen was dat niet altijd even inzichtelijk. Ten tweede is het provisieverbod nog niet zo lang van kracht. Marktpartijen zijn nog druk doende om hun bedrijfsvoering aan te passen aan de nieuwe regelgeving die zeer ingrijpend is. Ten derde is de transparantie over de aard en reikwijdte van de dienstverlening al wel uitgebreid, maar nog niet gestandaardiseerd. Ik verwacht dat met de introductie van het vernieuwde, gestandaardiseerde dienstverleningsdocument per 1 juli 2013 daar nog een belangrijke stap gezet zal worden. Dan verwacht ik dat de transparantie omtrent kosten en voorwaarden er nog meer toe zal bijdragen dat consumenten in staat zijn te kiezen tussen aanbiedingen en dienstverleners, waardoor marktdiscipline zal leiden tot redelijke prijzen en voorwaarden. Tenslotte is er ook nog een bepaling die de AFM in staat stelt op te treden tegen kennelijk onredelijke adviestarieven.
Deelt u de conclusie dat consumenten nog weinig gewonnen hebben bij het provisieverbod dat 1 januari 2013 van kracht werd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat hypotheekketens dure serviceabonnementen aanbieden waar ze weinig voor doen en banken en verzekeraars bij lijfrentes onduidelijke kosten rechtstreeks doorberekenen aan hun klanten? Indien ja, wat vindt u hiervan? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom moeten klanten vaak apart betalen voor een adviesgesprek of aanpassing van hun lening terwijl ze al een duur servicecontract hebben afgesloten?
In een servicecontract dient duidelijk te worden gemaakt waarvoor een klant betaalt en waarvoor niet. Klanten moeten daarmee in staat worden gesteld een goed geïnformeerde beslissing te nemen over het al dan niet afsluiten van een serviceabonnement. Het is ook in het belang van de dienstverlener de klant niet voor verrassingen te stellen. Dubbel in rekening brengen is uiteraard niet toegestaan. Daartegen kan de AFM optreden uit hoofde van het verbod op kennelijk onredelijke adviesvergoedingen.
Klopt het dat het provisieverbod op het gebied van lijfrentes nog niet heeft geleid tot een transparante verhouding tussen kosten en opbrengsten en dat banken en verzekeraars allerlei kostenposten benoemen, zoals afhandelingskosten en kosten per uitkering? Indien ja, wat kunt hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het provisieverbod zelf leidt tot grotere transparantie over de beloning van de adviseur/bemiddelaar, omdat die rechtstreeks door de klant betaald moet worden. Naast het provisieverbod is er een aantal maatregelen genomen ter bevordering van transparantie over kosten van een financieel product. Banken en verzekeraars dienen de totale productprijs zonder advies- en distributiekosten transparant te maken. Alle financieel dienstverleners, ook banken en verzekeraars, dienen aan de klant de aard en reikwijdte en kosten van hun dienstverlening bekend te maken in de oriëntatiefase, zodat klanten in staat worden gesteld een goed geïnformeerde keuze te maken omtrent de dienstverlening die ze wensen. Aanbieders dienen ook hun advies- en distributiekosten apart en rechtstreeks bij de klant in rekening te brengen. Ook daarmee is de transparantie toegenomen ten opzichte van de periode voor introductie van het provisieverbod.
Deelt u de opvatting dat de wijze waarop het provisieverbod nu wordt uitgevoerd door aanbieders en adviseurs niet bijdraagt aan het oorspronkelijke doel van het provisieverbod, namelijk het belang van de klant centraal stellen? Zo ja, bent u bereid om in samenwerking met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te monitoren of het provisieverbod op een juiste wijze wordt uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze opvatting niet, maar ik begrijp de zorgen die er zijn. Daarom houd ik de ontwikkelingen nauwgezet in de gaten en monitort de AFM de uitvoering van het provisieverbod intensief.
Adopties uit Ethiopië en de handelswijze van de vergunninghouder |
|
Jan de Wit (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitzendingen van Argos1 en Brandpunt2 over onzorgvuldigheden en misstanden rondom adopties uit Ethiopië?
De onzorgvuldigheden in adoptieprocedures die hebben plaatsgevonden vanuit Ethiopië zijn bij mij bekend en dateren van 2009 en eerder. Nadat deze onzorgvuldigheden zijn geconstateerd zijn er maatregelen genomen om de procedures meer in lijn te brengen met het Haags Adoptieverdrag. Deze maatregelen zijn beschreven in mijn brief aan uw Kamer d.d. 16 februari 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 31 265, nr. 32)
Ziet u, naar aanleiding van deze onthullingen, reden om terug te komen op uw eerdere standpunt geuit in antwoorden op Kamervragen3 dat er aanvullende maatregelen zijn genomen om de zorgvuldigheid van de procedure te versterken, dat de Ethiopische autoriteiten sinds 2009 hard werken aan de versterking van hun adoptieprocedures en dat er geen aanleiding is om adopties uit Ethiopië stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen reden terug te komen op mijn eerdere standpunt. In de uitzendingen is met name aandacht besteed aan zaken die in het verleden hebben plaatsgevonden en waarover mijn voorganger in algemene zin uw Kamer heeft geïnformeerd. De aanvullende maatregelen zijn in het licht daarvan genomen. Sindsdien is er geen aanleiding geweest om te concluderen dat procedures niet zorgvuldig plaatsvinden.
Welke garanties en waarborgen zijn er nu dat adopties uit Ethiopië zuiver verlopen, dat de dossiers op orde zijn en dat de daarin gelegen informatie ook juist is? Wat is hierin de rol en de verantwoordelijkheid van de Nederlandse vergunninghouder? Hoe serieus neemt de Nederlandse vergunninghouder deze rol?
De Ethiopische autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de zorgvuldigheid en juistheid van de dossiers die in Ethiopië worden opgemaakt. Dit wordt ook door de Ethiopische rechtbank getoetst. De Nederlandse vergunninghouder en de Nederlandse Centrale autoriteit beoordelen eveneens de Ethiopische documenten. Als er onjuistheden in het dossier worden geconstateerd wordt er om opheldering gevraagd aan de Ethiopische autoriteiten. De extra waarborgen die Nederland heeft ingevoerd om de adoptieprocedures meer in lijn te krijgen met de uitgangspunten van het Haags Adoptieverdrag staan beschreven in mijn brief aan de Tweede Kamer op 16 februari 2010. In de brief aan uw Kamer van 13 maart 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 199, nr. 1) over de beleidsdoorlichting staat tevens vermeld welke maatregelen ik heb genomen om betere controle uit te voeren op de adoptieprocedures. Daarnaast draagt een aanpassing van het kwaliteitskader, de nauwe contacten met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de informatie-uitwisseling tussen de Europese Centrale autoriteiten ertoe bij dat er meer en beter zicht is op de zorgvuldigheid en zuiverheid van de adoptieprocedures.
Hoe beoordeelt u de rol van de vergunninghouder, Wereldkinderen, bij de adoptie die in de uitzending van Brandpunt is uitgelicht?4 Hoe kan deze organisatie beweren dat het dankzij haar inspanningen is dat de biologische ouders in Ethiopië zijn gevonden, terwijl zij in werkelijkheid juist heeft geweigerd hieraan mee te werken? Zijn er aanwijzingen dat Wereldkinderen bewust feiten heeft achter gehouden dan wel bewust bepaalde zaken niet heeft onderzocht? Op welke wijze gaat u deze organisatie hierop aanspreken?
Wereldkinderen heeft niet geweigerd inspanningen te leveren bij het vinden van de biologische familie van de uitgelichte zaak in de uitzending van Brandpunt. Vereniging Wereldkinderen heeft op meerdere manieren en momenten gezocht naar de biologische ouders die hun kind hadden afgestaan voor interlandelijke adoptie. Helaas heeft dit niet in alle gevallen het gewenste resultaat opgeleverd. Er zijn geen aanwijzingen dat vereniging Wereldkinderen bewust informatie en feiten heeft achtergehouden of zaken bewust niet heeft onderzocht. Met vereniging Wereldkinderen is hierover al in 2009 uitgebreid gesproken.
Bent u bereid onderzoek in te laten stellen naar de rol van deze Nederlandse vergunninghouder?
Ik zie geen aanleiding onderzoek in te stellen naar de rol van vereniging Wereldkinderen. Vereniging Wereldkinderen heeft onderzoek ingesteld naar mogelijke misstanden en passende actie ondernomen.
Deelt u de mening dat adopties uit Ethiopië uit het verleden onderzocht moeten worden zodat duidelijk wordt of er vaker ten onrechte vermeld is dat de Ethiopische biologische ouders overleden waren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zal een dergelijk onderzoek plaats vinden en door wie zal dit verricht worden?
Ik heb mij beraden of er nog onderzoek moest worden verricht naar adoptiezaken die in het verleden hebben plaatsgevonden vanuit Ethiopië, maar heb besloten daar van af te zien. De kinderen zijn inmiddels geruime tijd in hun Nederlandse adoptiegezin, waarbij sprake is van family-life en in vrijwel alle procedures zal de adoptie naar Nederlands recht reeds zijn uitgesproken. Ik acht het niet in het belang van de reeds geplaatste kinderen en adoptiefouders om hier nader onderzoek naar te verrichten. Vanzelfsprekend vraag ik de vergunninghouders om betrokkenen te informeren zodra blijkt dat biologische ouders zich bij de Ethiopische autoriteiten hebben gemeld. De vergunninghouders hebben aangegeven uiteraard bereid te zijn de geadopteerde en de adoptiefouders hier verder in te ondersteunen. Inmiddels heeft Wereldkinderen alle adoptiefouders die betrokken waren bij het rapport Fruits of Ethiopia per brief benaderd. Daarin wordt aangegeven dat zij nogmaals in gesprek kunnen met Wereldkinderen.
Ongelijke beloning tussen mannen en vrouwen |
|
Keklik Yücel (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Vrouwen in EU werken 59 dagen «gratis»»?1
Ja
Deelt u de mening dat ongelijke beloning van mannen en vrouwen voor hetzelfde (soort) werk onacceptabel is? Zo ja, welke maatregelen heeft u inmiddels genomen of gaat u nemen om deze ongelijkheid te voorkomen?
Indien er daadwerkelijk sprake is van beloningsdiscriminatie vind ik dit onacceptabel en dient dit met kracht te worden bestreden. Zoals in het Regeerakkoord is opgenomen, zet het kabinet zich actief in om nog bestaande loonverschillen tussen mannen en vrouwen voor gelijke arbeid weg te nemen.
Ik heb op 18 februari 2013 in een adviesaanvraag over discriminatie op de arbeidsmarkt aan de SER gevraagd welke aanvullende acties kunnen bijdragen aan het voorkómen en bestrijden van ongelijke beloning.
Hoeveel procent verdienen vrouwen gemiddeld per uur minder dan mannen in Nederland? Hoeveel dagen werken vrouwen in Nederland gratis? Hoe staat Nederland ervoor ten opzichte van EU-landen en andere landen?
De cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek over 2010 die in november 2012 zijn gepubliceerd in het rapport «Gelijk loon voor gelijk werk?», laten voor de overheid een ongecorrigeerd beloningsverschil tussen mannen en vrouwen zien van 13 procent en in het bedrijfsleven van 20 procent. Als rekening wordt gehouden met bepaalde achtergrondkenmerken (zoals leeftijd, arbeidsduur, opleidingsniveau) blijft een verschil over van 7 procent bij de overheid en 8 procent in het bedrijfsleven.
Een deel van de beloningsverschillen kunnen niet worden verklaard. Dit betekent niet per definitie dat er sprake is van beloningsdiscriminatie of dat vrouwen dagen gratis werken. Werknemers kunnen bijvoorbeeld bewust voor een lager salaris kiezen als daar betere secundaire arbeidsvoorwaarden (bijvoorbeeld flexibele werktijden) tegenover staan en ook verschillende onderhandelingsvaardigheden kunnen bijdragen aan het beloningsverschil. Het valt echter ook niet uit te sluiten dat er sprake is van beloningsdiscriminatie. Opvallend is echter dat uit het CBS-onderzoek over 2010 blijkt dat het beloningsverschil onder de jonge generatie (leeftijdscategorie 23–35 jaar) bij de overheid 0,7 procent in het voordeel van vrouwen uitvalt.
Volgens de laatste cijfers van Eurostat over het jaar 2011 bedraagt het (ongecorrigeerde) beloningsverschil in Nederland 17,9 procent, waarbij geen onderscheid wordt genoemd tussen overheid en bedrijfsleven. Het gemiddelde beloningsverschil van de EU-landen is 16,2 procent. Cijfers van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) geven eenzelfde beeld: 17 procent beloningsverschil (ongecorrigeerd) in Nederland ten opzichte van het OESO-gemiddelde van 16 procent.
Wat zijn de redenen voor deze ongelijke beloning tussen genders?
Zie antwoord vraag 3.
In welk(e) land(en) is er geen of weinig sprake van ongelijke beloning? Welke maatregelen hebben in deze landen bijgedragen aan het verkleinen van de ongelijke beloning tussen mannen en vrouwen?
Volgens de cijfers van Eurostat over het jaar 2011 kennen Slovenië en Polen het laagste beloningsverschil; respectievelijk 2,3 en 4,5 procent. Eurostat geeft geen verklaring voor het geringe beloningsverschil in deze landen.
Ik heb de SER ook gevraagd te kijken naar succesvolle maatregelen in het buitenland bij de bestrijding van arbeidsmarktdiscriminatie die toepasbaar zijn op de Nederlandse arbeidsmarkt.
Verwarring bij de invoering van het provisieverbod |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met artikel «Verwarring bij provisieverbod»?1
Wat zijn uw eerste bevindingen en die van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) voor wat betreft de knelpunten bij de invoering van het provisieverbod sinds 1 januari 2013?
In hoeverre is het volgens u mogelijk om ondanks het provisieverbod toch gratis advies te leveren? Wordt dan de scheiding tussen product en advies voldoende gewaarborgd? In hoeverre is het wenselijk dat de AFM naar het prijsniveau van de adviesproducten kijkt?
In hoeverre is het wenselijk dat er nu een soort tussenperiode ontstaat, zoals in het geval van Rabobank die haar no cure, no pay model pas op 30 juni a.s. invoert?
Wat zijn de gevolgen van deze tussenperiode voor het gelijke speelveld? Wat vindt u daarvan?
Deelt u de mening dat de verwarring ten aanzien van het provisieverbod onwenselijk is? Zo ja, wat bent u van plan daar aan te doen?
Het bericht: “Politie toont weer beelden schokkend uitgaansgeweld”. |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht: «Politie toont weer beelden schokkend uitgaansgeweld»?1
Ja.
Zit er een stijgende lijn in het aantal zware mishandelingen en/of openlijke geweldpleging en/of de ernst ervan, gezien de zware mishandelingen in Eindhoven en Nijmegen en nu weer in Oosterhout?
Uit de CBS-gegevens van de geregistreerde criminaliteit blijkt dat het aantal aangiftes van zowel openlijke geweldpleging als mishandeling in de afgelopen vijf jaar een sterk dalende trend vertoont.
Perioden
2010
2011
2012
2013
2014*
2015*
Soort misdrijf
2.2.1 Openlijke geweldpleging
9.015
8.180
7.115
5.850
5.295
4.770
3.1 Mishandeling
60.280
59.425
57.300
52.850
50.350
47.695
© Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen 20-5-2016
Welke maatregelen gaat u per direct nemen om straat-/uitgaansterreur keihard aan te pakken?
Net als alle andere vormen van geweld worden uitgaansgeweld en geweld op straat door politie en justitie met alle beschikbare strafrechtelijke middelen aangepakt. Geweld is niet te tolereren en de aanpak ervan en in het bijzonder van uitgaansgeweld behoort dan ook tot de prioriteiten van dit kabinet. Daarbij wil ik wijzen op de beoogde invoering van de wet Middelenonderzoek bij geweldplegers, die de politie de bevoegdheid geeft middelentesten af te nemen bij geweldplegers en dit middelengebruik mee te wegen als strafverzwarende omstandigheid bij het formuleren van de strafeis door de officier van justitie en het vonnis van de rechter. Zoals bekend, vormt alcoholmisbruik – ook in combinatie met drugs – een van de belangrijkste risicofactoren voor geweldpleging.
Naast de repressieve aanpak van uitgaansgeweld zijn er in de loop der jaren ook veel preventieve maatregelen ontwikkeld. Deels hebben deze betrekking op het tegengaan van alcoholmisbruik (zoals bekend een belangrijke risicofactor voor geweldpleging), waaronder het stellen van leeftijdsgrenzen voor het verstrekken van alcohol, het stimuleren van het nuttigen van frisdrank zoals in het Twentse project Happy Fris en het in een strafrechtelijk kader tegengaan van alcoholmisbruik via voorwaardelijke sancties als het alcoholverbod en specifieke gedragsinterventies. Voor een ander deel zijn de maatregelen gericht op het direct tegengaan van uitgaansgeweld. Hierbij wordt onder meer ingezet op versterking van het toezicht, bijvoorbeeld in de vorm van horecateams, susteams, horecastewards en slim cameratoezicht. Voor dat laatste is onlangs een proef in Eindhoven voltooid, waarbij op basis van geluidsdetectie signalen van geweld worden opgespoord, zodat in een vroeg stadium ingegrepen kan worden. Ook lokaal beleid ten aanzien van sluitingstijden, vervoer, verlichting en de afstemming tussen «natte» en «droge» horeca beoogt uitgaansgeweld zoveel mogelijk te voorkomen. Verder worden in de horecagelegenheden zelf veel maatregelen getroffen. Denk aan huisreglementen, deurbeleid, training van personeel (zoals in het traject Bar Veilig) en het opleggen van collectieve horeca ontzeggingen. Veelbelovende nieuwe initiatieven zijn de inzet van nudging om het uitgaansgevoel positief te beïnvloeden, en het project De Confrontatie waarbij jongeren die over de schreef gaan door de politie niet alleen in de kraag gegrepen maar ook gefilmd worden en naderhand – samen met hun ouders – geconfronteerd worden met hun wangedrag. Veel maatregelen komen samen in de Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan, die het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid in opdracht van mijn ministerie beschikbaar stelt aan gemeenten.
Deelt u de mening dat dit soort ontzettend laffe misdrijven grote maatschappelijke onrust veroorzaakt? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de brief van 16 april 20132 is weergegeven dat de ernst van de feiten, de ontstane maatschappelijke onrust en de omstandigheid dat de identiteit van de verdachten op korte termijn niet op andere wijze kon worden vastgesteld, ertoe hebben geleid dat de beelden gepubliceerd zijn, waarbij de verdachten herkenbaar zijn afgebeeld.
Deelt u de mening dat de vijf daders die één man van achter besluipen, deze man slaan en schoppen, hem tegen de grond werken, verder op hem in schoppen en – als de man niet meer reageert – hem achterlaten en er vandoor gaan, een zwaar misdrijf begaan en dat er alles aan moet worden gedaan om deze daders snel op te sporen en zwaar te straffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het heel goed is dat de politie nu herkenbare camerabeelden van de daders naar buiten brengt? Deelt u de mening dat het gebruik van camerabeelden in het kader van de opsporing efficiënt en effectief is? Zo nee, waarom niet?
Ja, het publiceren van herkenbare beelden kan erg effectief zijn. Maar mede door de impact van opsporingsberichtgeving is grote zorgvuldigheid vereist bij de inzet van dat middel.
In de genoemde brief van 16 april 2013 is aangegeven dat in de twee daar genoemde gevallen van geweld de daarop volgende publicatie van beelden uiterst effectief is geweest. In beide gevallen zijn de verdachten binnen enkele dagen geïdentificeerd, grotendeels doordat zij zich zelf hebben gemeld.
Deelt u de mening dat het gebruik van camerabeelden in het kader van de opsporing er niet toe mag leiden dat de rechter lagere straffen oplegt wegens schending van de privacy? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u per direct bewerkstelligen dat het gebruik van camerabeelden in het kader van de opsporing niet meer zal leiden tot lagere straffen wegens een zogenaamde schending van de privacy?
Het bepalen van de strafmaat en het eventueel rekening houden met het publiceren van beelden van het strafbare feit, is aan de rechter.
Leges |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de brief van 4 juli 2012 van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel over het oordeel van het Hof van Justitie van de Europese Unie (EU) dat de leges, die Nederland heft op aanvragen over de status van langdurig ingezeten derdelanders en op aanvragen van langdurig ingezeten derdelanders die vanuit een andere lidstaat naar Nederland komen, overdreven en onevenredig hoog zijn?1
Ja.
Kunt u inmiddels al uitsluitsel geven over de gevolgen van de uitspraak voor de overige leges voor verblijfsvergunningen, zoals aanvragen voor een verblijfsvergunning op medische gronden? Kunt u dit juridisch onderbouwen?
Bij brief van 28 november 2012 aan de voorzitter van de Eerste Kamer heb ik aangegeven welke leges omlaag worden bijgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 9 oktober 2012, en daarmee ook naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 26 april 2012 (EK 2012–2013, 31 549, nr. K). Een kopie van deze brief is ook aan uw Kamer gezonden. De uitspraak van de AbRS ziet alleen op de hoogte van de leges voor zover die een belemmering vormt voor de uitoefening van de rechten zoals voorzien in de Richtlijn inzake het recht op gezinshereniging (Richtlijn 2003/86/EG). Bij de aanpassing van de hoogte van de leges is echter ook rekening gehouden met het feit dat de lijn van deze uitspraak inhoudt dat de hoogte van de leges geen belemmering mag vormen voor de toepassing van de rechten in het kader van andere EU-richtlijnen. Daarom heb ik de hoogte van de leges voor studie en wetenschappelijk onderzoek verlaagd. De uitspraken zien niet op de hoogte van leges voor verblijfsvergunningen die op nationale gronden worden afgegeven, zoals de verblijfsvergunning op medische gronden. Ik zie derhalve geen aanleiding om deze leges naar beneden bij te stellen.
Bent u voornemens vast te houden aan het standpunt van het vorige kabinet dat de leges zoveel mogelijk kostendekkend moeten zijn? Waarom wel of waarom niet, en welke gevolgen verbindt u hieraan? Kunt hierbij toelichten welke kosten er precies worden meegenomen bij het bepalen van de hoogte van de leges?
Het kabinet houdt vast aan het standpunt dat de leges zoveel mogelijk kostendekkend moeten zijn. Het uitgangspunt is dat de betrokken aanvragers zelf het meeste profijt hebben van de diensten van de overheid en voor deze diensten de kosten dragen. Uiteraard wordt hierbij rekening gehouden met de relevante Europeesrechtelijke kaders en jurisprudentie. Dit betekent dat de leges minder kostendekkend kunnen zijn dan voorzien.
Over de opbouw van de kostprijzen bij de IND waarop de legestarieven worden gebaseerd, verwijs ik naar de brief van de toenmalige minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 31 januari 2012 aan uw Kamer (TK 2011–2012, 30 573, nr. 94.
Kunt u toelichten waarom de leges voor het vervangen van een vreemdelingendocument (250 euro) vele male hoger zijn dan voor het vervangen van een Nederlands identiteitsdocument of de vervanging van een EU-document?
Het is redelijk om hogere leges te vragen voor de vervanging van een vreemdelingendocument dan voor de vervanging van een identiteitsdocument. Aan de vervanging van een vreemdelingendocument zijn hogere kosten verbonden doordat de IND hiervoor extra taken moet verrichten. Zo moet bijvoorbeeld opnieuw getoetst worden of de desbetreffende vreemdeling aan de voorwaarden voor verblijf voldoet. Voor een nadere toelichting op de redenen waarom hogere leges gevraagd worden voor de vervanging van een vreemdelingendocument, verwijs ik naar de antwoorden van 27 januari 2011 van de toenmalige minister voor Immigratie en Asiel op vragen van het toenmalige lid van de Tweede Kamer, de heer Spekman (TK 2010–2011, Aanhangselnummer 1219).
Mogelijke bijdrage van voedselproducenten aan mensenrechtenschendingen in ontwikkelingslanden |
|
Jan Vos (PvdA), Marit Maij (PvdA), Jesse Klaver (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het Oxfam rapport «Behind the Brands» over de sociale en milieu impacts van de tien grootste voedsel- en drankenproducenten in de wereld?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding van Oxfam dat geen van de tien grootste voedsel- en drankenproducenten in de wereld door de test komt met een goede algemene score op het gebied van duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Ik deel de analyse van Oxfam dat een aantal bedrijven uit de voedingsmiddelensector op de goede weg is voor wat betreft duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen, maar dat er nog veel ruimte is voor verbetering. Het oordeel dat alle bedrijven onvoldoende scoren is voor rekening van Oxfam. Relevanter is dat de ranking laat zien dat er grote verschillen zitten tussen de bedrijven en dat bedrijven worden aangemoedigd om van elkaar te gaan leren in een «race to the top». Het kabinet is van mening dat we van de voedingsmiddelenconcerns mogen vragen dat zij zich inzetten om die verbetering te realiseren. Samenwerking met andere partijen binnen de keten is daarin cruciaal.
Deelt u de mening dat voedsel- en drankenproducenten transparanter moeten zijn over de herkomst van hun producten en de productieomstandigheden in hun toeleveringsketen zodat consumenten een beter inzicht krijgen of deze bedrijven wel echt duurzaam en maatschappelijk verantwoord opereren?
Transparantie is een belangrijke voorwaarde voor dialoog met stakeholders en het goed informeren van consumenten. Daarnaast is het van belang dat claims van producenten op het gebied van duurzaamheid worden onderbouwd met feiten. Het rapport laat zien dat de voedingsmiddelenindustrie uit concurrentieoverwegingen terughoudend is met het verschaffen van informatie over de toeleveringsketen.
Deelt u de mening dat de keuzevrijheid van de consument te beperkt is door intransparantie in de productieketen van voedsel en dat deze intransparantie een rem is op de verduurzaming van de voedselproductie? Op welke wijze gaat u de huidige intransparantie tegen?
Consumenten hebben in veel gevallen de mogelijkheid om een bewuste keuze te maken over de aanschaf van levensmiddelen, bijvoorbeeld door te kiezen voor gecertificeerde producten. Consumenten moeten erop kunnen vertrouwen dat claims van producenten over duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen stroken met de productiepraktijk in ontwikkelingslanden. Hiervoor is transparantie over de herkomst en productieomstandigheden van belang. Dit is primair de verantwoordelijkheid van de sector. Daar waar de overheid via het bedrijfsleveninstrumentarium direct betrokken is bij investeringen in de sector sporen we aan tot maximale openheid.
Deelt u de zorg dat niet één van de grootste voedsel- en drankenproducenten in de wereld publiekelijk heeft toegezegd om boeren eerlijke prijzen te gaan betalen? Zo ja, hoe stimuleert u dat producenten wel eerlijke prijzen betalen aan boeren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de zorg dat boeren in ontwikkelingslanden door hun positie in de keten kwetsbaar zijn en daardoor vaak een lage prijs kunnen krijgen voor hun producten. Via onder ander het 2SCALE programma, IDH en organisaties als Solidaridad en Agriterra werk ik met bedrijven die in Nederland of elders gevestigd zijn aan programma’s om o.a. de inkomenspositie van boeren en boerinnen te verbeteren. Ook andere maatschappelijke organisaties die ik steun via het Medefinancieringsstelsel II, waaronder Oxfam Novib, dragen bij aan deze doelstelling. Bijvoorbeeld door boeren te helpen zich beter te organiseren en aandacht te hebben voor goede landbouwpraktijken die op duurzame wijze opbrengsten en toegang tot markten verbeteren. In veel gevallen zien we dat deze programma’s ook in het belang van bedrijven werken, die op deze manier toegang krijgen tot meer of kwalitatief betere grondstoffen.
Daarnaast gebruik ik de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen om bedrijven op hun verantwoordelijkheid te wijzen. Hierin is sinds 2011 opgenomen dat bedrijven geen minder gunstige lonen en arbeidsvoorwaarden zouden moeten hanteren dan vergelijkbare werkgevers in het gastland en tenminste een leefbaar loon moeten betalen.
Kleine boeren zijn als zelfstandige producenten van grondstoffen niet rechtstreeks in dienst zoals een werknemer. Desondanks beschouw ik deze bepaling ook op hen van toepassing. Afnemers van deze producenten moeten boeren dus in staat stellen een leefbaar inkomen te genereren.
Op welke wijze stimuleert u de in Nederland gevestigde voedsel- en drankenproducenten om hun toeleveringsketen structureel te verduurzamen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid er voor te zorgen dat de in Nederland gevestigde voedsel- en drankenproducenten niet bijdragen aan de oneerlijke onteigening van land en schendingen van landrechten in ontwikkelingslanden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Van Nederlandse bedrijven vraag ik dat zij de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen naleven, waarin de verantwoordelijkheid tot het voorkomen van mensenrechtenschendingen is opgenomen. Zij dienen zich ook te vergewissen van de risico’s op mensenrechtenschendingen bij landverwerving en daar gepaste consequenties uit te trekken.
Daarnaast bestaat een aantal specifieke richtlijnen, voor specifieke kwesties van bijvoorbeeld het Committee on World Food Security (CFS) waar het landrechten betreft of de Performance Standards van de International Finance Corporation (IFC) als het om financiële transacties gaat. De kracht van dit soort richtlijnen zit voornamelijk in de zelfregulerende werking binnen de sectoren waarop ze betrekking hebben. De overheid is een voorstander van dergelijke initiatieven en speelt een actieve rol bij de totstandkoming van deze vrijwillige richtlijnen, bijvoorbeeld bij de vorig jaar aangenomen CFS Voluntary Guidelines on Responsible Governance of Tenure of Land, Fisheries and Forests in the Context of National Food Security. Bij financiering via FMO en PSI geldt dat indien er sprake is van een investering in bedrijfseigen hectares grond (bijvoorbeeld in irrigatie-infrastructuur, verbouw van gewassen, bouw van kassen etc.) de acquisitie moet voldoen aan de IFC Performance Standards.
Via de onder het antwoord op vraag 5 genoemde organisaties en programma’s en onze ambassades ondersteunen we de bedrijven met als doel betrokkenheid bij schendingen van landrechten te voorkomen en te zoeken naar oplossingen waar schendingen zich onverhoopt voor doen. Samenwerking met verschillende ketenpartners (o.a. producenten organisaties, handelaren en retailers) en lokale overheden is hiervoor vereist. Verder steun ik maatschappelijke organisaties die zowel lokaal als internationaal schendingen van deze rechten opsporen en misstanden aan de orde stellen.
De Nederlandse Federatie voor de Levensmiddelen Industrie heeft namens de bij haar aangesloten bedrijven laten weten met het ministerie van Economische Zaken en het ministerie van Buitenlandse Zaken in gesprek te willen naar aanleiding van het Oxfam-rapport. Ik ga hier graag op in. Het gaat er daarbij om hoe bedrijven gezamenlijk met stakeholders beter kunnen bijdragen aan de positie van de zowel mannelijk als vrouwelijke boeren en arbeiders in ontwikkelingslanden en het voorkomen van oneerlijke landonteigeningen en andere misstanden.
Bent u bereid er voor te zorgen dat de in Nederland gevestigde voedsel- en drankenproducenten niet bijdragen aan uitbuiting van vrouwen en boeren in ontwikkelingslanden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben dan ook voornemens om bedrijven aan te sporen beter in kaart te brengen hoeveel mannen en vrouwen binnen hun productieketens werkzaam zijn en of vrouwen gelijke behandeling en betaling ontvangen. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid er voor te zorgen dat de in Nederland gevestigde voedsel- en drankenproducenten niet bijdragen aan schendingen van arbeids- en mensenrechten in ontwikkelingslanden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 7.
De re-integratietrajecten bij sociale werkplaats IW4 voor bijstandsgerechtigden |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het werktraject met behoud van uitkering dat de gemeente Veenendaal inzet voor bijstandsgerechtigden bij sociale werkplaats IW4 op straffe van een korting op de uitkering?1
Veenendaal hanteert in zijn beleid de volgende uitgangspunten: ondersteuning waar nodig, iedereen is naar vermogen actief, werken binnen de beschikbare financiële ruimte van het participatiebudget en de ondersteuning is gericht op stimuleren eigen kracht. De gemeente heeft de mogelijkheid om een bijstandsgerechtigde te activeren via werken met behoud van uitkering of om een tegenprestatie te vragen voor de uitkering.
Acht u het wenselijk dat bijstandsgerechtigden eentonig en geestdodend werk moeten verrichten dat niet of nauwelijks aansluit bij de behoeften van een bijstandsgerechtigde? Kunt u dit toelichten?
Bijstand is het vangnet, uitgangspunt is dat mensen zo snel mogelijk weer zelfredzaam zijn. Daarom moeten mensen die in de bijstand zitten actief op zoek naar werk en is alle gangbare arbeid passend. Tevens geldt dat mensen zich moeten inspannen om te re-integreren en dat de gemeente in dit verband ook verplichtingen kan opleggen. Voor werkzoekenden met een afstand tot de arbeidsmarkt is een periode van diagnose en activering vaak noodzakelijk om een effectieve aanpak naar een reguliere baan te bepalen. Het staat gemeenten vrij daarbij bedrijven in te schakelen die bijvoorbeeld ook de Wsw taken voor gemeenten uitvoeren. Op basis van de uitkomsten van de diagnose kunnen betrokkenen vervolgens zo snel mogelijk naar een reguliere baan worden toegeleid, die het beste aansluit bij de capaciteiten en opleiding.
Bent u in zijn algemeenheid van mening dat het wenselijker is dat bijstandsgerechtigden worden gere-integreerd naar een werkplek passend bij de opleiding, werkervaring en behoefte van de persoon en niet door een werkcarrousel worden geperst zoals bij sociale werkplaats IW4 gebeurt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten of er bij sociale werkplaats IW4 naast bijstandsgerechtigden ook personen met een indicatie voor de sociale werkplaats instromen? Zo nee, is hier sprake van verdringing? Kunt u dat toelichten?
Naast de uitvoering van de Wsw, kunnen de gemeenten de sw-bedrijven inzetten voor andere taken zoals diagnose, begeleiding en re-integratie van bijstandsgerechtigden. Deze taken komen niet ten laste van het aan de gemeente toegekende Wsw-budget en er geen sprake is van verdringing van personen met een sw-indicatie.
Het bericht dat het opleiden van nieuwe politiemensen met onmiddellijke ingang is gestopt |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Opleidingsstop nieuwe politiemensen»?1
Ja.
Is het waar de politie met onmiddellijke ingang is gestopt met het opleiden van nieuwe politiemensen? Zo ja, waarom is dit gebeurd? Hoe lang gaat die stop duren? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De politie gaat in 2013 gewoon door met het opleiden van nieuwe politiemensen. Er is daarom ook geen sprake van een opleidings- of innamestop. Geheel overeenkomstig de door mij in december 2012 vastgestelde begroting en het beheersplan 2013 van de Nationale Politie is er wel sprake van een geplande reductie van het aantal te vullen opleidingsplaatsen ten opzichte van voorgaande jaren. In de begroting en het beheersplan 2013 is opgenomen dat in 2013 voor het aantal opleidingsplaatsen bij de politie een numerus fixus geldt van 800 aspiranten. Het korps zal dit aantal in 2013 ook realiseren.
Gezien het voorspoedige verloop van de werving en selectie in de eerste maanden van dit jaar hebben de Nationale Politie en de Politieacademie bij alle verschillende politieonderdelen onderzocht hoever het stond met de instroom, teneinde in te kunnen schatten hoe groot hun werving- en selectie-inspanningen nog zouden moeten zijn voor de rest van dit jaar. Abusievelijk zijn tijdens deze inventarisatie enkele sollicitanten benaderd met het bericht dat ze verder niet in behandeling worden genomen en de opleiding niet kunnen volgen. Sommige kandidaten hadden op basis van een brief met daarin de intentieverklaring voor aanstelling al onomkeerbare stappen gezet. Deze sollicitanten zijn inmiddels opnieuw benaderd en kunnen de selectieprocedure vervolgen. Alle kandidaten zijn hiertoe bereid en vervolgen het traject zoals dit door hen en het korps was gepland. Daarnaast krijgen alle kandidaten in het werving- en selectieproces een brief waarin uitleg wordt gegeven hoe de procedure voor hen wordt voortgezet.
Ik betreur de verwarring die door de vergissing in het proces bij kandidaten is ontstaan.
Wat betekent het stoppen van het opleiden van nieuwe politiemensen voor de doelstelling uit het regeerakkoord dat er meer capaciteit voor opsporing en meer politieagenten op straat moeten komen?
Zoals hierboven beschreven is er in 2013 geen sprake van een opleidings- of innamestop en de ambities uit het regeerakkoord staan dus ook niet ter discussie.
Biedt de Politieacademie met onmiddellijke ingang geen enkele opleiding meer aan voor nieuwe kandidaten? Zo nee, welke opleidingen worden dan nog wel en welke niet meer aangeboden?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar de nationale politie «meer mensen in dienst heeft dan mag»? Zo ja, waar blijkt dat uit, om hoeveel mensen gaat het precies en welke functies bekleden deze politiemensen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De voorlopige sterktecijfers laten zien dat de operationele sterkte van de politie per eind 2012 ruim hoger ligt dan de ondergrens van 49 500 die met uw Kamer is afgesproken. Voor de inname in 2013 heeft dit geen gevolg: bij het vaststellen van het aantal plaatsen voor 2013 was namelijk al rekening gehouden met een hogere sterkte dan de uiteindelijke doelstelling van 49 500, die in 2015 gehaald moet worden. Deze hogere sterkte is het gevolg van een vertraagde uitstroom van oudere medewerkers en een inname van respectievelijk 1 850 en 1 750 aspiranten in de jaren 2011 en 2012. Dit om ervoor te zorgen, dat de politie ook op sterkte blijft, als de uitstroom van oudere medewerkers de komende jaren op gang komt. Ik heb u hierover eerder bericht in mijn brief van 19 juli 2012 (KST 29 628, nr. 326).
Is de beslissing om de instroom van nieuwe politieagenten te stoppen gebaseerd op onverwachte cijfers bij de consolidatie van de politiekorpsen in de nationale politie? Zo ja, wat zegt dit over de betrouwbaarheid van de bedrijfsvoering van de politie en brengt dit nog risico’s met zich mee voor de nationale politie?
Nee, zoals eerder gemeld is er in 2013 geen sprake van een opleidings- of innamestop.
Is het waar dat kandidaten voor de politieopleiding die in april zouden starten pas nu te horen hebben gekregen dat die opleiding niet doorgaat? Zo ja, deelt u dan de mening dat hier sprake is van onbehoorlijk beleid ten opzichte van die kandidaten en wat gaat u doen om dit te corrigeren? Zo nee, wat is er dan niet waar en hoe is de situatie dan wel?
Nee, zie antwoord op vraag 2.
Het bericht dat palliatieve zorg vaak te laat wordt ingezet bij chronische aandoeningen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Palliatieve zorg vaak te laat ingezet bij chronische aandoeningen»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Wat vindt u van de resultaten van het genoemde onderzoek, waaruit blijkt dat huisartsen zich vaak geleidelijk – en pas relatief kort voor het overlijden – bewust zijn van de behoefte aan palliatieve zorg bij patiënten met een andere ziekte dan kanker, bijvoorbeeld patiënten met COPD of kwetsbare ouderen?
De resultaten van het onderzoek laten zien dat vroegtijdige signalering van behoefte aan palliatieve zorg beter kan, vooral voor andere ziekten dan kanker. Uit dit onderzoek blijkt ook dat het lang niet altijd gemakkelijk is om vast te stellen dat de laatste fase is begonnen, in het bijzonder bij chronische aandoeningen als COPD en hartfalen. Bij deze aandoeningen worden slechtere periodes afgewisseld met betere periodes. Het lijkt alsof patiënten nog opknappen.
Het beleid dat in de afgelopen jaren is gevoerd voor de palliatieve zorg was en zal mede zijn gericht op het vroegtijdig signaleren van de behoefte aan palliatieve zorg.
Hoe verhoudt de uitkomst van dit onderzoek zich met uw inzet om de motie-Van der Staaij c.s. (Kamerstuk 29 509 nr. 40) uit te voeren, waarin de regering opgeroepen wordt zich actief in te zetten voor de verbreding van palliatieve zorg naar meerdere ziektebeelden? Op welke manieren heeft u zich actief ingezet voor dit doel en wat waren daarvan de resultaten? Vindt u dat u daarbij voldoende resultaat heeft geboekt?
In het beleid is nadrukkelijk oog voor deze verbreding.
Ter illustratie wijs ik op de ontwikkeling van de generieke module voor palliatieve zorg, die in november aanstaande zal zijn afgerond en door mij wordt gefaciliteerd. De module komt tot stand door inbreng van experts in de palliatieve zorg en beschrijft een «norm voor goede zorg». Markering van de verwachting dat een patiënt aan een bepaalde aandoening zal overlijden, krijgt een prominente plaats in de module. De module zal deel uit maken van bestaande en nog te ontwikkelen zorgstandaarden. Daarmee wordt palliatieve zorg verbreed naar meerdere ziektebeelden. Dit illustreert de snelle ontwikkeling die palliatieve zorg doormaakt.
Ook de Netwerken Palliatieve Zorg en het Integraal Kankercentrum Nederland zetten zich in voor de verbreding van palliatieve zorg naar meerdere ziekte-beelden.
Daarnaast is het van belang dat palliatieve zorg verder wordt verankerd in opleidingen van verzorgenden, verplegenden en artsen, wat ik ondersteun.
Voorts vormt het ZonMw-verbeterprogramma, waarin de uitrol van goede voorbeelden centraal staat, een krachtige impuls, gericht op het vroegtijdig inzetten van palliatieve zorg. De implementatie van de kennis en ervaring die in het veld aanwezig is, waarin het juist ook kennis over andere chronische aandoeningen dan kanker betreft, en juist in settings, waar palliatieve zorg nog geen vanzelfsprekende zaak is, is het doel. Als voorbeeld noem ik het succesvolle PaTz-project, waarin huisartsen en wijkverpleegkundigen hun palliatieve patiënten identificeren en palliatieve zorg tijdig kan worden ingezet.
Tussentijds zal ik u informeren over de resultaten van dit programma, waarin ook ruimte is voor het toetsen van de module voor palliatieve zorg. Ik vind het vroeg om op dit moment een uitspraak te doen over de vraag wat de concrete resultaten zijn, als het gaat om de verbreding van palliatieve zorg naar andere ziektebeelden.
Hoe reageert u op de aanbeveling dat huisartsen al in een vroeg stadium het initiatief moeten nemen om het gesprek aan te gaan met een patiënt en zijn naasten over hun palliatieve zorgbehoeften in de laatste levensfase?
Het voeren van gesprekken over het naderende levenseinde is bij uitstek een kerncompetentie van artsen. In eerste instantie heeft de beroepsgroep hierin het voortouw. Om gesprekken over het levenseinde te bevorderen heeft de KNMG in samenwerking met patiënten- en ouderenorganisaties een handreiking opgesteld getiteld «Tijdig spreken over het levenseinde». Dit document, waarvan zowel een artsen- als een patiëntenvariant is opgesteld, biedt professionals, patiënten en naasten handvatten over hoe men een dergelijk gesprek kan voorbereiden en voeren. Ik zie het als een goede ontwikkeling dat het praten over het (naderende) levenseinde wordt gestimuleerd. Door met elkaar in gesprek te gaan over het levenseinde worden wensen en verwachtingen helder.
Welke beleidsmatige sturingsmogelijkheden ziet u in reactie op de uitkomst van het onderzoek dat er relatief slecht wordt gescoord op de kwaliteitsindicatoren voor nazorg aan nabestaanden?
Het is waardevol om te weten waar de zorg beter kan. Aan de hand van de indicatoren wordt duidelijk waar de zorgverlening verbetering behoeft. Dit signaal is in de eerste plaats relevant voor de zorgaanbieder. De nazorg kan bijvoorbeeld worden verbeterd door de nabestaanden te wijzen op de mogelijkheden van nazorg. Voorts ben ik bereid om te bezien in hoeverre binnen het ZonMw-verbeterprogramma mogelijkheden zijn om de nazorg te versterken.
Op welke manier wilt u de uitkomsten van dit onderzoek gebruiken voor uw beleid om de palliatieve zorg in Nederland naar een hoger niveau te tillen?
De uitkomsten van dit onderzoek worden meegenomen in het ZonMw-verbeterprogramma.
Het bericht dat jongeren geen jeugdzorg meer krijgen vanaf hun 18e levensjaar |
|
Renske Leijten (SP), Nine Kooiman (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie over de situatie van Jabko die geen recht meer heeft op jeugdzorg, omdat hij 18 jaar is geworden en er tevens nog geen alternatieve plek voor- handen is?1
Het doel van een opname in de jeugdzorg is dat jongeren daarna in staat zijn naar hun mogelijkheden in de samenleving te participeren. Wanneer het niet mogelijk is weer thuis in het gezin of zelfstandig te wonen moet er een vervolgvoorziening zijn waar de jong-volwassene kan verblijven. Ik vind het niet wenselijk dat zich situaties als die van Jabko voordoen waarin geen vervolgvoorziening gevonden zou kunnen worden die voor hem geschikt is.
Hoeveel soortgelijke situaties zijn er waarin jongeren geen zorg meer krijgen vanaf hun 18e levensjaar, maar waarbij het wel wenselijk is dat deze zorg doorloopt en er geen nieuwe plek voorhanden is? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Helaas doen zich deze situaties vaker voor, maar het is mij niet bekend hoe vaak dat gebeurt. Ik ben bereid uit te zoeken hoe vaak dit gebeurt en daarover de Kamer te informeren.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur van de Hoenderloo Groep die spreekt van een soort kortzichtig systeem, omdat vervolgzorg niet geregeld of voorhanden is? Wilt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen is de vervolgzorg na een opname in een instelling voor jeugdzorgplus goed geregeld. Door de invoering van de trajectbenadering willen de instellingen dit nog verbeteren. De problemen die het geeft om in dit geval passende vervolgzorg voor Jabko te vinden laten zien dat het helaas niet altijd lukt. Het is een verantwoordelijkheid van instellingen een geschikt aanbod te ontwikkelen en voor een verantwoorde overdracht zorg te dragen. Financiers hebben op hun beurt een zorgplicht.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de moeder van Jabko, die aangeeft dat zij de deskundigheid niet in huis heeft om haar zoon goed te kunnen helpen? Deelt u de mening dat het van groot belang is dat deze jongeren terecht moeten kunnen in een zorginstelling? Zo nee, waarom niet?
Ik heb er volledig begrip voor dat de moeder van Jabko zegt dat zij niet in staat is zelf haar zoon goed te kunnen helpen. Ik vind ook dat deze jongeren, indien nodig, terecht moeten kunnen in een zorginstelling.
Bent u bereid de leeftijdsgrens van 18 jaar voor zorg vanuit Bureau Jeugdzorg te verhogen naar 21 jaar? Zo ja, wanneer gaat u dit instellen? Zo nee, waarom niet?
Het bureau jeugdzorg heeft nu al de taak om voor jeugdigen die voor hun achttiende jeugdzorg ontvingen vervolgzorg te regelen als ze achttien geworden zijn en nog zorg behoeven. Dat kan zijn binnen de jeugdzorg, want de huidige Wet op de jeugdzorg kent een leeftijdsgrens van 18 jaar met een doorloopregeling tot 23 jaar. Daarnaast kan een jeugdige ook na het 18e levensjaar aanspraak maken op zorg op basis van andere wettelijke kaders, zoals de Zorgverzekeringswet en de AWBZ.
Ik zie daarom geen aanleiding de leeftijdsgrens te verhogen. Volledigheidshalve verwijs ik ook naar de reactie op de motie-Bruins Slot en Kooiman over wettelijke mogelijkheden en beperkingen om de leeftijdsgrens in de nieuwe jeugdwet te verhogen tot 23 jaar.2 Daarin staat waarom een algemene verhoging tot 23 jaar niet wenselijk is.3 Dezelfde argumenten zijn ook van toepassing bij een beoordeling van de vraag of een verhoging tot 21 jaar wenselijk is.
Waar kunnen jongeren zoals Jabko terecht na hun 18e levensjaar? Wilt u uw antwoord toelichten?
Jongeren zoals Jabko (jong-volwassenen met autisme en ernstig probleemgedrag) hebben een zorgvoorziening nodig waarin meerdere disciplines bijdragen aan een adequate zorg. Daarom worden op dit moment voor Jabko zowel opties verkend binnen de ggz als binnen de gehandicaptenzorg.
Hoeveel vervolgplekken zijn er voor jongeren zoals Jabko, en hoe gaat u ervoor zorgen dat er voldoende vervolgplekken komen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 3 en 10.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in het geval van Jabko er een oplossing wordt gezocht, zodat hij niet zonder zorg komt te zitten?
De situatie is nu zo dat voor Jabko verschillende opties onderzocht worden. Het is belangrijk dat dit een duurzame oplossing is. Dat vraagt tijd. Daarom heb ik toegestaan dat de huidige plek voor Jabko, die hij en zijn ouders nu ook als goed en veilig ervaren bij de Hoenderloo Groep, ook nu hij achttien is tijdelijk beschikbaar blijft.
Is de situatie van Jabko vergelijkbaar met de zorg voor jongeren die in een vergelijkbare situatie zitten als Brandon? Is er voor deze jongeren ook geen passende zorg na het 18e levensjaar? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze jongeren een juiste plek krijgen binnen de AWBZ, ook na hun 18e levensjaar? Wilt u uw antwoord toelichten?
De situatie van Jabko is niet te vergelijken met die van jonge mensen als Brandon. Brandon is een jongeman met een verstandelijke beperking. Zijn leefsituatie kwam twee jaar geleden in het nieuws. In de instelling waar hij verbleef werd hij namelijk regelmatig ernstig in zijn vrijheid beperkt. De instelling wist niet goed hoe anders met zijn gedragsproblemen om te gaan. Hij is kort daarna overgeplaatst naar een andere instelling voor mensen met een verstandelijke beperking (ASVZ) en het gaat nu goed met hem. Mensen met vergelijkbare problematiek als Brandon (verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblemen) verblijven veelal levenslang in een instelling binnen de gehandicaptenzorg. Jongeren als Brandon hoeven dan ook niet vanwege het bereiken van een bepaalde leeftijd te verhuizen.
Welke structurele oplossingen gaat u bewerkstelligen om te zorgen dat jongeren met ernstige gedragsstoornissen zorg krijgen vanaf hun 18e levensjaar? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het Centrum voor Consultatie en Expertise brengt binnenkort een notitie uit over het ontbrekende zorgaanbod over jong-volwassenen met autisme en ernstig probleemgedrag. Mede op basis daarvan wil ik met de betrokken koepelorganisaties, zoals GGZ Nederland, Jeugdzorg Nederland, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland en Zorgverzekeraars Nederland bezien hoe passende zorg voor jong-volwassenen met autisme en ernstig probleemgedrag geboden kan worden.
Verder noem ik de werkgroep «Vanuit autisme bekeken» die mijn voorgangster heeft ingesteld en tot eind 2014 actief zal zijn. Deze werkgroep van acht (ervarings)deskundigen inventariseert de knelpunten in zorg en ondersteuning voor mensen met autisme, stimuleert waar mogelijk oplossingen voor die knelpunten en verspreidt goede voorbeelden. De werkgroep doet haar werk zoveel mogelijk met en in samenspraak met alle betrokkenen. Daarvoor is recent ook een website www.vanuitautismebekeken.nl en digitaal platform geopend. Met dit antwoord voldoe ik tevens aan het verzoek van mevrouw Bruins Slot die tijdens het AO van 28 februari 2013 met de Minister van VWS over de EU-gezondheidsraad informeerde naar de stand van zaken van deze werkgroep.
De digitale poliskluis |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u de voornemens van het Verbond van Verzekeraars om te komen tot een zogenaamde poliskluis of financiële schoenendoos waarmee polisgegevens digitaal inzichtelijk worden gemaakt?1
Ja, ik ben bekend met dit voornemen van het Verbond van Verzekeraars.
Kent u de speech van dhr. Korte, bestuurslid bij de Autoriteit Financiële Markten, die pleit voor meer inzicht en overzicht voor mensen met diverse verzekeringen, de zogenaamde financiële schoenendoos?2
Ja, ik ben bekend met de speech van dhr. Korte waarin hij de digitale ontsluiting van de financiële «schoenendoos» ter sprake brengt.
Deelt u de mening dat oververzekering en het dubbel verzekeren zoveel mogelijk moeten worden bestreden?
Wanneer sprake is van oververzekering en dubbel verzekeren is dit niet in het belang van de consument en lijkt het mij een goede zaak als dit inzichtelijk wordt gemaakt voor de consument zodat hij/zij hierop actie kan ondernemen. De omgekeerde situatie (onbewust niet verzekerd zijn) kan zich ook voordoen. Ook daarin kan de financiële «schoenendoos» inzicht geven, waarna de consument hierop al dan niet actie kan ondernemen.
Hoe oordeelt u over het dilemma tussen het tegengaan van oververzekering door een digitaal overzicht enerzijds en de privacy van burgers anderzijds? Welke alternatieven zijn er voor het gebruik van het burgerservicenummer als grondslag voor het digitale overzicht?
Een digitaal overzicht van alle lopende verzekeringen van een consument kan zoals hierboven uiteengezet consumenten helpen om meer inzicht te krijgen in een verzekeringsportefeuille en oververzekering en onderverzekering tegengaan.
Een initiatief als het Pensioenregister laat zien dat het mogelijk is om consumenten een overzicht te bieden van opgebouwde en nog op te bouwen pensioenaanspraken bij pensioenfondsen en pensioenverzekeraars en van opgebouwde AOW-rechten, waarbij gebruik gemaakt wordt van het burgerservicenummer.
Het Verbond van Verzekeraars geeft aan het gebruik van BSN, DigiD en/of toegang tot GBA als een belangrijke succesfactor voor de poliskluis te zien. Het Verbond onderzoekt als alternatief de mogelijkheden van een identificatie- en klantkoppelingsysteem voor de verzekeringsbranche.
Welke initiatieven neemt u of stimuleert u om oververzekering tegen te gaan? Deelt u de mening dat het bieden van een digitaal overzicht kan helpen bij het tegengaan van overbodige verzekeringen en daarmee samenhangende kosten?
Vanaf 2014 treedt nieuwe wetgeving in werking op het gebied van de vakbekwaamheid van financiële adviseurs, omdat ik vind dat een consument er vanuit moet kunnen gaan dat een adviseur die tegenover hem zit over de juiste diploma’s beschikt. Onderdeel van ieder adviesgesprek over verzekeringen dient het maken van een inventarisatie van de relevante financiële situatie van de consument te zijn, waaronder reeds afgesloten relevante financiële producten. Daarnaast is het platform Wijzer in geldzaken actief om consumenten te helpen om meer inzicht en overzicht te verkrijgen in hun financiële situatie, met diverse checklists op haar website en een aantal grootschalige evenementen zoals «de Week van het geld» en «de Pensioen driedaagse.»
Uit inzichten uit de behavioural finance blijkt dat consumenten open staan voor financiële informatie als deze informatie hen handelingsperspectief biedt en de informatie gelaagd wordt aangeboden in een totaaloverzicht. Een digitale poliskluis zou aan deze voorwaarden kunnen voldoen en op deze manier een totaaloverzicht bieden van afgesloten verzekeringsproducten. Van het Verbond van Verzekeraars heb ik overigens begrepen dat in de haalbaarheidstudie verder gekeken wordt dan een totaaloverzicht. Onder andere kan de digitale poliskluis de consument de nodige algemene informatie over verzekeringsproducten aanbieden (financiële educatie). Ook wordt er nagedacht over de mogelijkheid om de consument in staat te stellen zijn of haar gegevens te exporteren, bijvoorbeeld ook naar een onafhankelijk adviseur van zijn of haar keuze, zodat deze eenvoudiger advies kan geven.