De kwaliteit van de cijfers van de Spaanse overheidsfinanciën |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Don’t Believe Spain's Deficit Numbers»?1
Ja.
Hoe verklaart u het verschil tussen het begrotingstekort van Spanje van 10,7% van het Bruto Binnenlands Product (BBP) zoals is becijferd door de Europese Commissie en het tekort van 6,7% van het BBP zoals is becijferd door Spanje zelf?
De Spaanse autoriteiten hebben aangegeven dat het begrotingstekort voor 2012 exclusief interventies in de financiële sector volgens voorlopige realisaties is uitgekomen op 6,74% bbp. Inclusief de interventies in de financiële sector is het begrotingstekort volgens de Spaanse autoriteiten uitgekomen op 9,99% bbp. Deze cijfers liggen dicht bij de ramingen van de Commissie van februari. De Commissie gaf in de raming aan dat het Spaanse begrotingstekort in 2012 naar verwachting is uitgekomen op 10,2% bbp en rond de 7% bbp exclusief de interventies in de financiële sector.
Wat zijn de officiële «accounting» regels voor de verwerking van kapitaalinjecties aan nationale financiële instellingen in de lopende begroting? In hoeverre wordt hierbij een consistent beleid gevoerd, mede gelet op de casus van Ierland?
Voor de boeking zijn vooral relevant de Eurostat regels in het handboek overheidstekort en -schuld over kapitaalinjecties en de Eurostatruling uit 2009 over overheidsinterventies gedurende de financiële crisis2. Bij elke kapitaalinjectie zal beoordeeld moeten worden of er sprake is van een rendabele investering (geen gevolgen voor EMU-saldo) of van verliesdekking (wel gevolgen voor het EMU-saldo).
Voor zover wij kunnen beoordelen volgt Eurostat hierbij een consistent beleid. Elke casus wordt op eigen merites beoordeeld bij toepassing van de voorschriften. De casus van Ierland is hier een goed voorbeeld van. Voor Eurostat was aanvankelijk niet duidelijk welk deel van de kapitaalinjecties in Ierse banken ten laste van het EMU-saldo geboekt diende te worden en welk deel niet. Eurostat heeft daarom indertijd een voorbehoud geplaatst bij de Ierse cijfers. Dit voorbehoud is in oktober 2012 opgeheven toen er wel duidelijkheid was voor Eurostat.
Op welke wijze wordt de kapitaalinjectie bij SNS nu precies in de begroting van 2013 verwerkt? In hoeverre wijkt dit af van de wijze waarop Spaanse kapitaalinjecties in de Spaanse begroting worden verwerkt?
De kapitaalinjecties in SNS zijn volledig ten laste van het EMU-saldo 2013 geboekt. De effecten op EMU-saldo en EMU-schuld zijn weergegeven in de Kamerbrief van 1 februari jl. omtrent de nationalisatie van SNS REAAL (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 532, nr. 1). Volledigheidshalve zij opgemerkt dat CBS en Eurostat gaan over de definitieve verwerking van de maatregelen. Een vergelijking met de Spaanse interventies is niet goed mogelijk daar wij niet beschikken over de benodigde detailinformatie om de vergelijking te maken.
Bent u het er mee eens dat het hoogst onwenselijk is dat er in het Spaanse geval gemarchandeerd wordt met de regels? Zo ja, wat bent u van plan om hier in Europees verband aan te doen?
Er is geen reden aan te nemen dat er gemarchandeerd wordt met de regels. Het is aan Eurostat om de cijfers die door de lidstaten in het kader van de notificaties worden ingediend te beoordelen.
Wat houdt het in dit verband veelvuldig genoemde wederzijds retroactief herkapitaliseren in (retroactive bank recapitalisations)? Wat is uw standpunt ten aanzien van het retroactief herkapitaliseren?
Het concept van de retroactieve toepassing van het ESM directe herkapitalisatieinstrument heeft betrekking op een mogelijkheid dat een land dat op dit moment een programma heeft het steungedeelte dat voor bankenherkapitalisatie gebruikt is zou kunnen omzetten in een directe participatie van het ESM in de desbetreffende banken. Op deze manier wordt de schuld van het programmaland verminderd voor dat gedeelte van de steun. Het ESM directe herkapitalisatieinstrument is echter op dit moment in de ontwerpfase; er zijn nog geen beslissingen gemaakt over retroactieve toepassing ervan. In december 2012 heeft de Europese Raad afgesproken dat een operationeel raamwerk voor directe bankherkapitalisatie uiterlijk in juni 2013 afgerond zou moeten worden. De retroactieve toepassing van dit instrument is vooralsnog voor geen enkel huidig programmaland aan de orde. Nederland staat zeer terughoudend tegenover een dergelijke retroactieve toepassing.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) achteraf niet alsnog wordt opgescheept met de last van forse kapitaalinjecties uit het verleden zoals nu dreigt te gebeuren?
Op dit moment wordt er nog onderhandeld over het instrument van directe herkapitalisatie van banken uit het ESM. De Nederlandse inzet daarbij en de voortgang van de onderhandelingen is toegelicht in de Kamerbrief van 6 februari jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 21 501-07, nr. 1008). De voorwaarden die daarin verwoord zijn zullen uiteraard ook van toepassing moeten zijn op een eventuele retroactieve toepassing van directe bankenherkapitalisatie. Nederland staat zoals in vraag 6 weergegeven echter ook zeer terughoudend tegenover een dergelijke toepassing.
Het vaak niet melden van de dood van een minderjarige |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over het vaak niet melden van de dood van een minderjarige?1
Ja.
Is het waar dat de meldplicht op grond van de NODO-procedure (Nader Onderzoek Doods Oorzaak minderjarigen) drie jaar geleden zonder uitgebreide voorlichting in werking is getreden? Zo ja, deelt u de mening dat deze stille invoering mogelijk een nadelig effect heeft op de naleving van genoemde meldplicht? Zo nee, welke voorlichtingsactiviteiten omtrent de invoering van de NODO-meldplicht hebben de afgelopen drie jaar plaatsgevonden?
Op 1 januari 2010 is artikel 10a lid 1 van de Wet op de lijkbezorging in werking getreden. Hierin is bepaald dat behandelend artsen, voordat zij een verklaring van overlijden afgeven, bij alle minderjarige overlijdensgevallen moeten overleggen met de dienstdoende forensisch arts over de aard en oorzaak van het overlijden. De invoering is gepaard gegaan met gezamenlijke voorlichting vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Veiligheid en Justitie richting de betreffende beroepsgroepen2.
Klopt het dat slechts 880 van de 1.711 sterfgevallen van minderjarigen in Nederland in 2010 gemeld werden aan de gemeentelijke lijkschouwer? Zo ja, hoe verklaart u dit lage meldingspercentage van 51,4 procent? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Contact met het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) levert op dat dit percentage juist is. De oorzaak van dit lage meldingspercentage in 2010 was volgens het FMG gelegen in de onbekendheid van de behandelend arts met deze wettelijke meldplicht en een gebrek aan bereidheid van artsen om minderjarige overlijdensgevallen te melden, omdat de NODO-procedure nog niet was ingevoerd.
Hoe verklaart u dat zowel het aantal overleden minderjarigen als het meldingspercentage sterk varieerden per provincie? Welke conclusie kunt u trekken op basis van het gegeven dat het merendeel (81 procent) van de meldingen afkomstig was van ziekenhuisspecialisten, 9 procent van de politie en slechts 4 procent van huisartsen?
Volgens het FMG is het meldingspercentage met name afhankelijk van de kennis van artsen hierover. Klaarblijkelijk varieerde het kennisniveau over de meldingsplicht in 2010.
Het overlijden van een minderjarige is een calamiteit. Het komt vaak voor dat vlak voor het overlijden kinderen in een ziekenhuis wordt opgenomen. Een zeer kleine groep kinderen overlijdt thuis. Als kinderen thuis plotseling overlijden komt doorgaans de politie ter plaatse. Door huisartsen worden over het algemeen alleen gevallen gemeld van verwacht overlijden thuis.
Hoe beoordeelt u de veronderstelling dat, gezien het feit dat slechts de helft van de overlijdensgevallen in 2010 werd gemeld, het aannemelijk is dat de schatting van 125 overleden minderjarigen die jaarlijks verwezen zouden worden voor de NODO-procedure een flinke onderschatting is van het werkelijke aantal NODO-gevallen per jaar?
In de eerste vier maanden na invoering van de NODO-procedure (1 oktober 2012 tot en met 31 januari 2013) zijn twintig NODO-procedures uitgevoerd. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld3, wordt per jaar uitgegaan van vijftig NODO-gevallen. Dit geeft geen aanleiding om van een flinke onderschatting te spreken.
Wat vindt u ervan dat het melden van doodgeborenen door behandelend artsen mogelijk als niet zinvol wordt ervaren omdat daarvoor enkele jaren geleden al de perinatale audit in het leven is geroepen, terwijl de NODO-meldplicht wel geldt?
Het overlijden van een kind is altijd een traumatische gebeurtenis. Daarom is het van belang een goede analyse te maken van het sterfgeval. De zogenoemde meldplicht, de NODO-procedure en de perinatale audit zijn echter verschillend van aard, doelstelling en doelgroep.
De meldplicht geldt voor alle minderjarige overlijdensgevallen. Daaronder worden verstaan:
De meldplicht is erop gericht dat behandelend artsen, voordat zij een verklaring van overlijden afgeven, moeten overleggen met de dienstdoende forensisch arts over de aard en oorzaak van het overlijden.
In bepaalde gevallen kunnen vervolgens, indien nodig, verschillende instrumenten worden ingezet om verder onderzoek te doen, zoals de perinatale audit of de NODO-procedure.
De perinatale audit richt zich op de verleende zorg waarbij ook gekeken wordt naar de doodsoorzaak. De NODO-procedure richt zich op het achterhalen van de doodsoorzaak. Bij perinatale sterfte wordt het kind niet nader onderzocht in de NODO-procedure, maar wel in de perinatale audit.
Deelt u de mening dat bij een blijvend lage meldingsgraad de NODO-procedure zijn doel mist? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen hier om te zorgen dat de wettelijke meldplicht beter zal worden nagekomen? Deelt u tevens de mening de gebrekkige nakoming mogelijk te maken heeft met de onbekendheid van de meldplicht onder artsen?
Uit het onderzoek blijkt niet dat de lage meldingsgraad blijvend is. Het meldingspercentage van 51,4% heeft alleen betrekking op 2010; het eerste jaar na inwerkingtreding van artikel 10a lid 1 van de Wet op de lijkbezorging. In overleg met beroepsverenigingen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zal de bekendheid van de meldplicht worden vergroot. Ik heb geen aanleiding te verwachten dat de meldingsgraad laag blijft.
Bent u bereid om te bewerkstelligen dat gemeenten aan een lijkschouwer terugkoppelen indien een oude versie van de verklaring van overlijden wordt gebruikt of een onvolledige verklaring van overlijden is afgegeven, om te voorkomen dat, ondanks de invoering van de aangepaste verklaring van overlijden, de oude versie van de verklaring nog een tijd in omloop blijft?
In overleg met de VNG wordt extra communicatie richting ambtenaren van de Burgerlijke Stand ingezet om de aandacht te vestigen op de gewijzigde A-verklaring. Hierbij wordt aangegeven dat, zonder deze gewijzigde verklaring van overlijden, geen toestemming mag worden gegeven voor het begraven dan wel cremeren van een overleden minderjarige.
Hoe is het gesteld met de naleving van de wettelijke NODO-meldplicht in de jaren 2011 en 2012? Kunt u de Kamer daar nader over informeren?
Contact met het FMG levert op dat de naleving van de meldingsplicht beter wordt, maar dat nog niet alle minderjarige overlijdensgevallen worden gemeld. Het aantal meldingen wordt niet centraal bijgehouden. Verschillende regio’s houden het aantal meldingen zelf bij. Door invoering van de per 1 januari 2013 gewijzigde A-verklaring wordt gestreefd meer inzicht te krijgen in het aantal meldingen.
Herinnert u zich eerdere vragen over de ervaringen met Nader Onderzoek Doodsoorzaak minderjarigen (ingezonden 2 januari 2013)?2 Zo ja, hoeveel van de zestien uitgevoerde NODO-procedures in de periode 1 oktober – 31 december 2012 zijn uitgemond in justitieel onderzoek?
De NODO-procedure is op 1 oktober 2012 gestart. In de eerste vier maanden zijn twintig NODO-procedures uitgevoerd. In deze 20 gevallen betrof het een natuurlijk overlijden. Alleen als toch een vermoeden van niet-natuurlijk overlijden ontstaat gedurende de uitvoering van de NODO-procedure wordt contact opgenomen met het Openbaar Ministerie en volgt de standaardprocedure bij niet-natuurlijk overlijden, waarbij het Openbaar Ministerie bepaalt of er naast een vermoeden van een niet-natuurlijk overlijden al dan niet sprake is van een misdrijf. Dit is bij de 20 gevallen in bovengenoemde periode nog niet voorgekomen.
Hoe verhoudt de door de wetgever gewenste ruime toepassing van gedwongen obductie bij onverklaarbaar overleden minderjarigen zich tot artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) als er geen enkele aanwijzing is dat het overleden kind bij leven zich in een wat betreft kindermishandeling risicovolle omstandigheid heeft bevonden?
In geval van een NODO-procedure vraagt de NODO-forensisch arts toestemming aan de ouders voor een obductie (indien dit nodig wordt geacht om de doodsoorzaak te achterhalen). Als de ouders geen toestemming geven voor de obductie kan de NODO-forensisch arts vervangende toestemming vragen aan de rechter.
Artikel 8, eerste lid, van het EVRM bepaalt, voor zover relevant, dat ieder het recht heeft op respect voor zijn privéleven. Het tweede lid betreft een uitzonderingsbepaling, namelijk dat inbreuk op dat recht is toegestaan voor zover5 de grond voor deze inmenging bij de wet is voorzien en6 in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Aan het eerste aspect van deze uitzonderingsgrond is voldaan door artikel 10a, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging. Het tweede aspect van de uitzonderingsgrond ziet in het geval van een obductie met vervangende toestemming van de rechter op een algemeen belang, namelijk dat van het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten en de bescherming van de gezondheid of de goede zeden. Obductie bij onverklaarbaar overleden minderjarigen dient dit belang omdat, als er naar aanleiding van deze obductie signalen zijn van een niet-natuurlijk overlijden bijvoorbeeld als gevolg van kindermishandeling, deze aan de verantwoordelijke instanties kunnen worden doorgegeven opdat de noodzakelijke maatregelen worden genomen om eventuele andere kinderen in het gezin te beschermen.
Ook in geval van een natuurlijk overlijden waarbij de doodsoorzaak bijvoorbeeld gelegen is in een erfelijke aandoening is het ter bescherming van de gezondheid van eventuele andere kinderen in het gezin van belang om een dergelijke aandoening vast te stellen en te kennen. Zonder een obductie is het niet altijd mogelijk om dergelijke signalen boven water te kunnen krijgen. Wij menen dan ook dat deze maatregelen proportioneel zijn ten opzichte van het beoogde doel, namelijk de bescherming van derden.
Het bericht ‘Groot tekort aan leraren wiskunde en Nederlands' |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Groot tekort aan leraren wiskunde en Nederlands»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusies van VOION2 rondom het tekort van leraren in deze belangrijke kernvakken?
Het bericht is gebaseerd op de ramingen van CentERdata die in opdracht van OCW zijn gemaakt. VOION heeft deze berekeningen op hun site gepubliceerd. Ik onderschrijf deze conclusies van CentERdata en VOION.
Kunt u aangeven welke concrete gevolgen dit kan hebben voor leerlingen met betrekking tot het aanbod en de kwaliteit van het onderwijs voor onder andere de kernvakken wiskunde en Nederlands?
Er is hier sprake van een geraamd toekomstig tekort, niet een omschrijving van de huidige situatie. De concrete gevolgen van een situatie die zou kunnen ontstaan zijn moeilijk te overzien, maar ik richt mijn beleid op het voorkomen van deze situatie.
Op welke wijze denkt u dat er op korte termijn meer evenwicht gerealiseerd kan worden tussen aanbod en vraag met betrekking tot deze specifieke groep leraren?
Momenteel wordt gewerkt aan de ondervanging van geraamde toekomstige tekorten. Komend schooljaar zullen in de scholen in de regio’s waar vaktekorten dreigen, projecten starten die tot doel hebben de tekorten tegen te gaan. Het ministerie en de regionale bestuurders werken hierin samen. De regionale bestuurders ontwikkelen de projectplannen en dragen zorg voor uitvoering, OCW subsidieert de plannen. Deze regionale projecten beogen de regionale vaktekorten te ondervangen en zijn gericht op kwantiteit en kwaliteit van leraren. De projecten dragen bij aan het vergroten van de instroom, het behoud en de doorstroom van leraren en passen innovatieve vormen van lesgeven toe met gebruikmaking van e-technologie.
Tevens verkent OCW met de wethouders van de G4+ en de regionale schoolbesturen po en vo de mogelijkheden om een mobiliteitscentrum op te zetten met als doel om de regionale tekorten zoveel mogelijk op te vangen. Dit mobiliteitscentrum zou dan een rol kunnen spelen bij het begeleiden van leraren in krimpregio’s waar sprake is van een overschot, naar regio’s waar een tekort aan leraren is.
We hebben naast de reeds opgestarte regionale aanpak in het Regeerakkoord 100 miljoen euro vrijgemaakt om de tekorten in het voortgezet onderwijs aan te pakken en de kwaliteit van leraren verder te verhogen. Op 30 november 2012 heb ik u hierover een brief gestuurd (Vergaderjaar 2012–2013, Kamerstuk 27 923, nr. 147), en in mijn brief van 13 maart jl. (Kamerstuk II 27 923, nr. 151) over de nadere invulling van de impuls leraren tekortvakken van € 100 mln., inclusief uitwerking amendement Lucas en Jadnanansing, geef ik u meer informatie over de inzet van deze middelen.
Deelt u de mening dat het – gelet op de ambities om meer in te zetten op techniekonderwijs – cruciaal is dat de aantallen en de verdeling van de leraren per regio voor deze vakken verbeteren? Zo ja, wat betekent dit concreet voor uw inzet op dit gebied?
Ja, ik deel deze mening. Zie voor mijn inzet het antwoord op bovenstaande vragen.
Welke mogelijkheden en oplossingen ziet u als het op de scheve regionale verdeling van deze leraren aankomt? Kunt u aangeven of en hoe het stimuleren van een herverdeling tot stand kan komen?
Zie mijn antwoord op bovenstaande vragen.
Bent u in staat om voor het algemeen overleg Leraren en lerarenopleidingen voorzien voor 27 maart 2013 bovenstaande vragen te beantwoorden?
Ja.
Het besluit van gemeente Assen om zelf sociale huurwoningen te bouwen |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de gemeente Assen zelf sociale huurwoningen gaat bouwen, omdat woningcorporaties in Assen weinig tot niets meer doen in de sociale woningbouw?1
Ja.
In hoeverre ziet u het zelf bouwen van sociale huurwoningen als een kerntaak van gemeenten? Deelt u de mening dat het ongewenst is dat gemeentelijke gelden en reserves worden aangesproken voor de realisatie van sociale woningbouw? Zijn er bij u meer van dergelijke initiatieven vanuit de gemeenten bekend?
Er zijn geen beletsels in de rijksregelgeving die verhinderen dat gemeenten zelf sociale huurwoningen bouwen, mits zij aan alle regels voor aanbesteding en mededinging (staatssteun) voldoen. Naar mijn opvatting is het bouwen van sociale huurwoningen echter geen kerntaak van gemeenten. Ook niet als de gemeente zelf beschikt over bouwgrond. Bij de meeste gemeenten is onvoldoende kennis van de bouw en projectontwikkeling voorhanden. Van belang is ook dat de gemeente beseft dat zij daarmee financieel risico loopt, hetgeen ten koste kan gaan van de gemeentelijke reserves als de risico’s zich daadwerkelijk manifesteren. Het verdient de voorkeur als de gemeente tot overeenstemming komt met één of meerdere woningcorporatie(s) over de bouw van sociale huurwoningen. Als de gemeente toch zelf wil bouwen dan moet zij goed weten waar zij aan begint, want de corporatie kan geen gedwongen afnemer van het project zijn in de toekomst. Als verhuurder worden gemeenten overigens ook zelf geconfronteerd met de verhuurderheffing.
Voor zover mij bekend laten slechts enkele gemeenten, zoals bijvoorbeeld de gemeente Edam-Volendam, zelf woningen bouwen. Daarentegen voert een aanzienlijk aantal gemeenten een actief grondbeleid; die gemeenten zoeken in overleg met andere partijen naar mogelijkheden om woningbouw te stimuleren. Gemeenten zouden in ieder geval een bewuste keuze moeten maken tussen het voeren van een meer actief of een meer faciliterend grondbeleid. Bij een actief grondbeleid zijn de financiële risico’s voor de gemeente relatief groot. Daarnaast worden er hogere eisen gesteld aan de bestuurlijke transparantie als de gemeente naast haar publieke rol ook de private rol van grondeigenaar vervult.
Hoe vindt u dat deze ontwikkeling zich verhoudt tot de prestatieafspraken die gemeenten en woningcorporaties jaarlijks maken over de woningvoorraad en de rol die gemeenten hebben in de garantstelling via het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW)?
Het verdient mijns inziens de voorkeur als gemeenten en woningcorporaties prestatieafspraken maken over de bouw van sociale huurwoningen. In mijn brief over het rapport van de Commissie Hoekstra wordt aangegeven dat in de achtervangovereenkomsten tussen WSW en achtervangers (Rijk en gemeenten) nadere bepalingen worden opgenomen over de aan borging te stellen eisen en informatievoorwaarden.
Hoe beoordeelt u de realisatie van sociale woningbouw door gemeenten in relatie tot de kerntaken van woningcorporaties? Deelt u de mening dat het volstrekt ongewenst is dat woningcorporaties hun kerntaken, zoals opgenomen in het Besluit Beheer Sociale Huursector, naast zich neer kunnen leggen? Zo ja, op welke wijze kunnen woningcorporaties aangesproken worden om hun kerntaken uit voeren, zowel op rijks- als op lokaal niveau? Vindt u dat er voldoende instrumenten zijn en zo nee, bent u van plan om aanvullende instrumenten te ontwikkelen?
De kerntaak van woningcorporaties is gelegen in een adequate huisvesting van de doelgroep, door de bouw en verhuur van (voldoende) sociale huurwoningen. Dat neemt echter niet weg dat ook andere partijen woningen met een lage huur kunnen realiseren, maar zoals eerder aangegeven is het de vraag of de bouw door een gemeente nu voor de hand ligt. In het regeerakkoord is opgenomen dat de rol en positie van gemeenten jegens corporaties zal worden versterkt. In het wetsvoorstel voor herziening van de Woningwet is voorzien in een versterking van de positie van de gemeenten richting de corporaties. Corporaties worden geacht straks in elke gemeente waarin zij werkzaam zijn in een «bod» aan te geven welke bijdrage zij beogen te leveren aan de uitvoering van het volkshuisvestingsbeleid in de betreffende gemeente. Bij voorkeur mondt dit uit in prestatieafspraken. Wanneer partijen daar niet uitkomen kan de minister eventueel een bemiddelende rol spelen. De begin dit jaar door de VNG ingestelde Commissie Dekker komt nog met een advies waarin ook deze rol van gemeenten wordt belicht. Ik zal deze adviezen betrekken bij de nadere invulling van deze rol.
Deelt u de mening dat gemeenten door het zelf laten realiseren van sociale woningbouw, wat een kerntaak is van woningcorporaties, de woningmarkt verder zullen verstoren?
Een verstoring van de woningmarkt is alleen aan de orde als de verkeerde producten op de verkeerde plaats en de verkeerde tijd worden neergezet. Indien een gemeente en een woningcorporatie het niet eens worden over nut en noodzaak van sociale woningbouw dan kunnen zij, zoals eerder aangegeven, het geschil voor bemiddeling aan mij voorleggen. Daarnaast zal de gemeente zich rekenschap moeten geven van de regels voor overheden die marktactiviteiten ondernemen.
De rechts-extremistische organisatie “Blood&Honour” |
|
Myrthe Hilkens (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de website http://www.bloodhonournederland.com? Herinnert u zich de eerdere zorgen van de Tweede Kamer over deze organisatie?
Ja.
Acht u het mogelijk dat uitingen op genoemde website strafbaar zijn? Zo ja, welke uitingen betreft dit? Zo nee, waarom niet?
Bij het beoordelen of mogelijk discriminatoire uitlatingen op deze website strafbaar zijn, is het noodzakelijk om exact te kunnen vaststellen welke uitlatingen door wie, wanneer, waar, en in welke context zijn gedaan. Die beoordeling van de strafbaarheid dient in een individueel geval in eerste instantie door het Openbaar Ministerie en uiteindelijk door de strafrechter te geschieden. Het Openbaar Ministerie doet hiernaar strafrechtelijk onderzoek.
Is de genoemde op Nederland gerichte site ook in Nederland gevestigd? Maakt het wat betreft de strafbaarheid van op die site gedane uitingen uit of die site al dan niet in Nederland gevestigd is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de strafbaarheid van het publiceren van Adolf Hitler’s «Mein Kampf» op deze site? Is het nog steeds zo dat op grond van het arrest van de Hoge Raad (Hoge Raad 12 mei 1987, NJ 1988, 299) het verspreiden van Mein Kampf, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving, onder de strafbepaling van artikel 137e van het Wetboek van Strafrecht valt? Zo ja, hoe wordt tegen genoemde site opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het publiceren van rassentheorieën van de SS inclusief het daarbij tonen van hakenkruizen in het voorkomend geval van deze site behalve smakeloos en verwerpelijk ook strafbaar kan zijn? Zo ja, hoe dan en hoe gaat u hier tegen optreden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Biedt de inhoud van de genoemde site aanleiding (opnieuw) de mogelijkheid van een vordering tot ontbinding van Blood & Honour te onderzoeken? Zo ja, op welke termijn kunnen wij daarover uitsluitsel verwachten? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 2:20 lid 1 BW kan een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde door de rechtsbank op verzoek van het Openbaar Ministerie verboden worden verklaard en ontbonden. Indien de betreffende organisatie geen rechtspersoon is in formele zin, moet worden aangetoond dat er sprake is van een informele vereniging. Dat geldt ook voor de rechts-extremistische beweging Blood & Honour, die niet over rechtspersoonlijkheid beschikt. Thans zijn er geen aanknopingspunten een dergelijke procedure te starten.
Oostvaarderswold |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de eindrapportage «Open Planproces Natuur in Flevoland» die in opdracht van de provincie Flevoland is opgesteld door Prof. mr. Roel Bekker?
Ja.
Op grond van het advies van de heer Bekker heeft het college van Gedeputeerde Staten van Flevoland inmiddels besloten haar inzet met betrekking tot de ontwikkeling van de ecologische verbindingszone Oostvaarderswold definitief te stoppen en de verkoop van de reeds verworven gronden voor te bereiden; in hoeverre is dit voornemen in strijd met het voornemen in het regeerakkoord om de ecologische hoofdstructuur inclusief verbindingen te gaan realiseren?
De provincie Flevoland heeft op basis van het advies van de heer Bekker besloten de inzet op de verbindingszone Oostvaarderswold los te laten. De provincie heeft gekozen voor een tijdelijk moratorium, dat dient om rust en duidelijkheid in het gebied te krijgen. Parallel bereidt de provincie een programma Nieuwe Natuur voor. Hierbij zal een deel van de hectares worden ingericht als natuur, andere hectares worden naar een betere plaats geruild en daar ingericht als natuur en er worden gronden verkocht om met de opbrengst onder andere inrichting te betalen.
De situatie in de provincie Flevoland is complex, onder andere als gevolg van wijzigingen van het rijksbeleid en de uitspraak van de rechter inzake het provinciaal inpassingsplan. Het is de verantwoordelijkheid van de provincies om de uitvoering van het natuurbeleid met zoveel mogelijk draagvlak vorm te geven in het licht van het kabinetsbeleid. Ik ben daarnaast voornemens met de provincie en de betrokken gemeenten in gesprek te gaan over de natuurplannen in Flevoland.
De verwerving van de gronden ten behoeve van de aanleg van deze ecologische verbinding is destijds mogelijk gemaakt dankzij een aanzienlijke rijksbijdrage; in hoeverre past verkoop van de betreffende gronden binnen de gestelde voorwaarden bij deze rijksbijdrage? Is de provincie vrij in de besteding van de opbrengsten bij verkoop?
In het bestuursakkoord natuur is afgesproken dat de provincies gronden die in de toekomst geen onderdeel uitmaken van de EHS via het grond voor grond principe kunnen inzetten voor het ontwikkelen (verwerven en inrichten) van natuur en voor het nakomen van harde juridische verplichtingen. Het verkopen van grond is dus niet per definitie in strijd met de gemaakte afspraken. Echter voor gronden die zijn aangekocht met ILG geld, geldt dat de opbrengst bij verkoop dient te worden ingezet voor de ontwikkelopgave zoals afgesproken in het bestuursakkoord natuur. Deze voorwaarde geldt voor alle provincies en dus ook voor de provincie Flevoland.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat boeren die land eerst voor veel geld aan de staat verkocht hebben, deze nu goedkoper terug gaan kopen?
Over het algemeen deel ik de opvatting dat het niet wenselijk is dat eigenaren die land hebben verkocht aan de overheid deze later goedkoper terugkopen.
Bent u bereid om met de provincie Flevoland in gesprek te gaan teneinde te voorkomen dat realisatie van de verbindingszone Oostvaarderwold door verkoop van verworven gronden onmogelijk wordt gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
De anti-Westerse opvattingen binnen de Islamitische Universiteit Rotterdam |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Heeft Ahmet Akgündüz de zegen van Rudolf Steiner? Triodosbank financiert Islamitische Universiteit Rotterdam» (IUR)?1
Ja.
Ontvangt de Islamitische Universiteit Rotterdam op enigerlei wijze overheidssubsidies? Zo ja, om welke subsidies en welke bedragen gaat het dan?
De Islamitische Universiteit Rotterdam (IUR) ontvangt geen onderwijsbekostiging of subsidie van de overheid.
Bent u bekend met het boek «Islamic Public Law» van Ahmet Akgündüz, de rector van de IUR, die verantwoordelijk is voor het pedagogisch klimaat van deze zogenaamde universiteit?
Ja, ik ben bekend met het bestaan van dit boek. Het betreft een boek over islamitisch recht.
Deelt u de mening dat de opvattingen die worden uitgedragen door de rector2, de docenten en de universiteit als geheel in strijd zijn met Westerse normen en waarden van bijvoorbeeld gelijkheid van man en vrouw3, hetero en homo4, gelovige en geloofsverlater5 en dat die niet aan de basis mogen liggen van geaccrediteerde Nederlandse onderwijsinstellingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de accreditaties voor de bachelor- en masteropleidingen in te trekken?
De Nederlandse overheid staat voor de gelijkwaardigheid van man en vrouw, hetero en homo, gelovige, niet-gelovige en geloofsverlater. Ik ben onder meer verantwoordelijk voor homo- en vrouwenemancipatie en voer hierop ook actief beleid. Het kabinet heeft expliciete aandacht voor migranten die bij het afstand nemen van hun geloof, of die als homo of als jonge vrouw een beperkende vorm van groepsdruk ervaren. Zij verdienen bij uitstek steun, zoals ook Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in zijn integratienota6 heeft aangegeven.
De aangehaalde uitlatingen zijn gedaan in een interview van meer dan 10 jaar geleden, blijkens de datum van het aangehaalde artikel in voetnoot 2 en 3 – en op persoonlijke titel. Daarnaast wordt verwezen naar leerstellingen in een academisch werk die daarmee nog niet de persoonlijke opvattingen van de rector weerspiegelen. De betreffende opleidingen aan de IUR zijn geaccrediteerd en ik zie geen noodzaak om deze accreditaties in te trekken.
Deelt u de mening dat geestelijk verzorgers door de IUR worden opgeleid in een geest van segregatie en haat tegen Westerse waarden en daarom nooit in Nederlandse overheidsdienst zouden mogen werken? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Islamitisch geestelijk verzorgers bij de overheid worden zorgvuldig geselecteerd op bekwaamheid en geschiktheid voor de functie. Daar hoort haat tegen westerse waarden niet bij. Daarnaast moeten zij beschikken over een geaccrediteerd diploma voor geestelijke verzorging. De postinitiële hbo-master voor het opleiden van islamitisch geestelijk verzorgers aan de IUR is in 2009 geaccrediteerd. Het visitatierapport van deze opleiding uit 2009 benadrukt bovendien: «De commissie heeft in gesprekken met vertegenwoordigers van alle IUR-gremia met voldoening geconstateerd dat de opleiding streeft naar een in veel opzichten evenwichtiger genderbalans, dat zij mikt op een uitgesproken openheid naar de veelkleurige diversiteit van de Islam in Nederland, dat zij zich beraadt op verdere systematisering van haar interne kwaliteitscontrole, en vooral dat zij uitdrukkelijk uit is op nauwe samenwerking met de Nederlandse wereld van het hoger onderwijs.»7
De kaalslag in de forensische zorg |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat er plannen zijn om 120 miljoen euro te bezuinigen op het jaarbudget van 700 miljoen euro van de forensische zorg?1 2 Zo nee, hoeveel zal de bezuiniging of taakstelling dan wel precies bedragen? Wanneer zullen de exacte maatregelen die deze grote bezuiniging moeten bewerkstelligen naar de Kamer worden gestuurd?
Het financieel kader forensische zorg loopt van € 725 mln. in 2012 terug tot € 602 mln. in 2017. Dit betreft dus een terugloop van € 123 mln., deels gebaseerd op daling van de behoefte, deels een daadwerkelijke financiële taakstelling. Voor verdere toelichting op de bedragen en de maatregelen verwijs ik u naar het Masterplan DJI, dat inmiddels naar uw Kamer is toegezonden, en naar het vorige week met Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) en GGZ Nederland ondertekende meerjarenconvenant, dat ik uw Kamer aanstonds zal doen toekomen.
Hoe verhoudt de goede ontwikkeling in de forensische zorg van de afgelopen jaren zich tot deze aangekondigde bezuiniging van bijna 15 procent van het budget? Welke gevolgen zal deze grote bezuiniging hebben voor de recidivecijfers, die na het verlenen van forensische zorg zo veel lager zijn dan bijvoorbeeld gevangenisstraf?
Met de overkoepelende brancheorganisaties in de forensische zorg zijn de afgelopen maanden gesprekken gevoerd over een agenda die enerzijds recht doet aan de inhoudelijke ambities en mogelijkheden en anderzijds op verantwoorde wijze de bezuinigingen verwerkt. Deze gesprekken hebben tot een convenant geleid dat ik op 3 april jl., samen met de voorzitters van GGZ Nederland en de VGN, heb ondertekend. Hiermee is niet alleen het budgettaire kader tot en met 2017 bepaald, maar is ook een inhoudelijke agenda vastgesteld op basis waarvan, een betekenisvolle stap voorwaarts wordt gezet in de ontwikkeling van de forensische behandelingen in Nederland.
Ondanks de bezuinigingen zal op basis van dit
convenant de kwaliteit van de forensische zorg op niveau blijven. Hierbij moet u onder meer denken aan de lage recidivecijfers, die voor mij van groot belang zijn. Daarbij is het tevens mijn overtuiging dat bezuinigingen niet altijd leiden tot minder kwaliteit, maar dat zij juist ook meer inventiviteit tot gevolg hebben.
Met de brancheorganisaties is onder andere overeengekomen dat de gemiddelde behandelduur in de tbs de komende jaren elk jaar tot en met 2017 met een half jaar zal worden teruggebracht, zodat een tbs-behandeling in 2017 gemiddeld acht jaar in beslag neemt. Tevens worden instellingen geprikkeld patiënten eerder te laten doorstromen naar lager beveiligde, minder zorgintensieve plaatsen in overige forensische voorzieningen. Vanzelfsprekend stromen patiënten alleen door als dat in hun individuele casus verantwoord is. Hierbij geldt het uitgangspunt dat de zorg en beveiliging zo laag als mogelijk dienen te zijn, maar ook zo hoog als nodig.
Naast de bezuinigingsopgave wordt de forensische-zorgsector geconfronteerd met een teruglopende behoefte aan tbs-capaciteit. Er is daarom ook overeengekomen dat het de voorkeur verdient om de capaciteit gericht terug te brengen. Dit heeft tot gevolg dat DJI bij drie van de 13 forensisch psychiatrische centra in ons land geen tbs-gestelden meer zal plaatsen.
Voor wat betreft het advies «Stoornis en delict» verwijs ik u naar de kabinetsreactie op dit advies, die voor de zomer van 2013 aan uw Kamer zal worden gezonden. In deze kabinetsreactie zullen de ambities van het kabinet ten aanzien van de aansluiting tussen de forensische zorg en de reguliere GGZ
worden verwoord. Daarnaast verwijs ik u voor verdere toelichting op de maatregelen op het terrein van tbs en forensische zorg naar het Masterplan DJI en de brief die ik naar aanleiding daarvan aan uw Kamer heb gezonden.
Wordt de verbeterde aansluiting tussen de (reguliere) geestelijke gezondheidszorg en de forensische zorg, waarvan het belang onder meer ook benadrukt wordt in het advies «Stoornis en delict» van de Raad voor Volksgezondheid en Zorg3 niet teniet gedaan door dergelijke forse bezuinigingen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de vrees dat omvangrijke bezuinigingen op de forensische zorg met zich mee brengen dat er minder begeleiding en behandeling plaats zal vinden, de onrust binnen de klinieken zal toenemen en de werkdruk en risico’s voor het personeel zullen toenemen? Wat zullen de gevolgen voor medewerkers zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De bezuinigingen op DJI, en dus ook die op het budget voor forensische zorg, zijn onvermijdelijk. De wijze waarop deze taakstelling wordt ingevuld, kan op de medewerking rekenen van de sector zelf. Daar ben ik verheugd over. Mede op grond daarvan ben ik van mening dat er geen sprake is van «grote schade». Het convenant biedt immers ook een inhoudelijke agenda om te komen tot kwaliteitsverbetering en meer transparantie.
Dat neemt helaas niet weg dat de sluiting van klinieken een zware slag is voor het personeel. Ik zal mij inspannen om de gevolgen voor het personeel waar mogelijk te verzachten.
Welke gevolgen hebben dergelijke bezuinigingen voor de cliënten? Deelt u de vrees dat er minder verlofmogelijkheden zullen zijn, er afdelingen gesloten zullen worden, de (gemiddelde) behandelduur zal toenemen en de kwaliteit van de behandeling zal afnemen waardoor de kans op recidive hoger wordt? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Zal een forse bezuiniging op de forensische zorg op de korte termijn niet allerlei negatieve gevolgen hebben en tot grote schade op de langere termijn leiden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid een dergelijke «kaalslag» in de forensische zorg te voorkomen en deze grote bezuiniging te heroverwegen?
Zie antwoord vraag 4.
Het recht op veilige abortus voor verkrachte vrouwen in oorlogsgebieden |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u van mening dat vrouwen en meisjes die verkracht zijn in oorlogsgebieden, recht hebben op medische bijstand zoals gesteld in de Geneefse conventie en bijbehorende protocollen? Bent u van mening dat daaronder ook het recht op veilige abortus valt?
Slachtoffers van oorlogsgeweld, waaronder verkrachting, dienen op basis van het humanitair oorlogsrecht binnen de kortst mogelijke tijd en in de grootst mogelijke omvang de medische zorg te ontvangen die hun toestand vereist. Het humanitair oorlogsrecht voorziet niet specifiek in een recht op veilige abortus, maar abortus kan onder omstandigheden als noodzakelijke medische zorg worden beschouwd.
Bent u met het Verenigd Koninkrijk van mening dat deze humanitair rechtelijke principes voorrang genieten boven eventuele restrictieve nationale abortuswetgeving in het betreffende oorlogsgebied?1
Met het VK zijn wij van mening dat bovengenoemde oorlogsrechtelijke plicht tot noodzakelijke medische zorg ook het aanbieden van abortus aan slachtoffers van verkrachting kan omvatten indien daartoe een medische noodzaak bestaat, ongeacht nationale wetgeving ter zake.
Bent u bereid een publieke voortrekkersrol te spelen door te verklaren dat verkrachte vrouwen en meisjes in oorlogsgebieden recht hebben op veilige abortus en dit op te nemen in het Nationaal Actieplan 1325? Bent u daarnaast bereid de EU te bewegen dit voorbeeld te volgen?
Wij zijn van mening dat verkrachte vrouwen en meisjes in oorlogsgebieden recht hebben op noodzakelijke medische zorg van goede kwaliteit, inclusief veilige afbreking van zwangerschappen. Dit standpunt zullen wij actief en consequent blijven uitdragen, in EU- en VN-verband en andere relevante fora.
Het Nederlandse Nationaal Actieplan 1325 heeft politieke participatie en leiderschap van vrouwen in conflictgebieden als strategische focus voor de samenwerking tussen de (tot op heden) 44 ondertekenaars.
Bent u ervan op de hoogte dat de Amerikaanse regering bij de inzet van zijn hulpgelden een «no abortion» clausule hanteert die in de praktijk zo wordt uitgelegd dat veilige abortus geheel wordt onthouden aan vrouwen en meisjes die zijn verkracht in oorlogsgebieden? Indien ja, wat is hier uw reactie op? 2)
Dit is inderdaad recent bekend geworden. De regering is van mening dat vrouwen en meisjes die verkracht zijn in oorlogsgebieden toegang moeten hebben tot een breed pakket van zorg inclusief veilige abortus.
Bent u bereid om er bij de Amerikaanse regering op aan te dringen het zogenaamde Helms amendement zo te interpreteren dat Amerikaanse hulpgelden kunnen worden ingezet voor veilige abortus bij vrouwen en meisjes die verkracht zijn in oorlogsgebieden?
Ja.
Belast de Amerikaanse «no abortion» clausule direct of indirect Nederlands, Europese of VN humanitaire inspanningen, aangezien deze clausule ook geldt voor alle mede door de VS gefinancierde humanitaire activiteiten? Zo ja, bent u bereid te garanderen dat geen door Nederland of de EU gefinancierde hulporganisaties gehinderd wordt door deze clausule?
Er zijn de regering geen gevallen bekend waarin de «no abortion» clausule van invloed is geweest op de besteding van Nederlandse financiering. Echter, in gevallen waarbij Nederlandse ongeoormerkte financiering door de VN wordt vermengd met Amerikaanse financiering waarop de «no abortion» clausule van toepassing is, is niet uit te sluiten dat de clausule ook effect zou kunnen hebben op de inzet van Nederlandse financiering. Nederland zal dit punt in EU-verband en in de beheersraden van de relevante VN-organisaties mede daarom aan de orde stellen.
Bent u bereid bovenstaande onderwerpen te agenderen bij de aankomende vergadering van de VN Commission on the Status of Women die op 4 maart in New York van start is gegaan?
Het thema van de vergadering van de VN Commission on the Status of Women, die van 4 t/m 15 maart in New York plaatsvond, was geweld tegen vrouwen. In dit kader is gesproken over de noodzaak van beschikbaarheid van en toegang tot goede kwaliteit medische zorg voor seksuele en reproductieve gezondheid voor alle vrouwen en meisjes na geweld en verkrachting; dit is inclusief medische zorg voor het veilig afbreken van zwangerschappen. Nederland heeft zich met succes ingezet voor erkenning van het belang van veilige abortus en «emergency contraception» tijdens de Commission on the Status of Women.
De gevolgen van de overname van Deutsche Bank voor diverse klantengroepen |
|
Jaco Geurts (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Deutsche Bank is drama voor boeren en winkeliers»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de in dit artikel genoemde klanten vanwege de overname door Deutsche Bank (opgelegd door de Europese Commissie) eigenlijk buiten hun schuld in een lastige situatie zijn gebracht?
Deutsche Bank is in Nederland actief geworden door een onderdeel van ABN Amro te kopen, dat ABN Amro van de Europese Commissie ter goedkeuring van de verleende staatssteun diende af te stoten. Zoals eerder aangegeven bij het antwoord op Kamervraag 3 van de leden Van Hijum en Geurts (beiden CDA) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1532, zijn in materiële zin de financieringsvoorwaarden voor klanten van Deutsche Bank daarbij dezelfde gebleven als die destijds met ABN Amro zijn afgesproken. Wel is het mogelijk dat Deutsche Bank, wanneer vervolgens de looptijd van (een van) de financieringsdelen van een klant afloopt, de voorwaarden aanpast, bijvoorbeeld als onderdeel van een wijziging van haar strategie. Hierdoor kunnen bepaalde klanten in een lastige situatie terecht komen. Zoals in de beantwoording van eerdere Kamervragen aangegeven, heeft Deutsche Bank echter richting mij aangegeven, per klant naar een passende oplossing te zoeken indien de klant door een strategiewijziging van Deutsche Bank in de problemen komt.
Zouden door de overnemende partij Deutsche Bank de bestaande financieringsvoorwaarden niet gerespecteerd behoren te worden? Waarom is dan in dit geval eenzijdige wijziging van deze voorwaarden toch toegestaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het er ook mee eens dat het dan ook eigenlijk onterecht en onwenselijk is dat de in het artikel genoemde klanten van Deutsche Bank mogelijk gedwongen worden om forse boetes te betalen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen 4, 7 en 8 van het lid Dijkgraaf (SGP) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1533, waarin wordt ingegaan op de rol van boeteclausules en de specifieke situatie bij Deutsche Bank.
Welke rol ziet u voor de overheid om deze klanten schadeloos te stellen? Ziet u mogelijkheden om hierbij verder te gaan dan een vrijblijvende oproep in de richting van Deutsche Bank (zoals in het antwoord op de eerdere vragen werd aangegeven)?2 Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven bij het antwoord op Kamervraag 6 van de leden Van Hijum en Geurts (beiden CDA) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1532 is de strategiewijziging van Deutsche Bank een zelfstandige bedrijfseconomische beslissing en is het niet aan mij om rechtstreeks in te grijpen in de strategische beslissing van een individuele bank. Ik zie nu dan ook geen rol voor de overheid hierbij. Mocht er sprake zijn van overtreding van wettelijke normen dan kunnen partijen zich altijd tot de rechter wenden. Een speciaal onderzoek door een onafhankelijke instantie acht ik nu niet aan de orde. Wel vind ik het niet meer dan vanzelfsprekend dat Deutsche Bank zo snel mogelijk samen met deze klanten op zoek gaat naar een passende oplossing. Dit heeft Deutsche Bank ook zo richting mij aangegeven, en ik ga er daarom van uit dat Deutsche Bank hier op een adequate wijze werk van zal maken.
Welke onafhankelijke instantie zou deze problematiek eventueel nog eens kunnen bekijken?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Kredietmarkt op 20 maart 2013?
Ja.
De vermogensgrenzen van de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Acht u het wenselijk dat de verruiming van de bevoegdheid van de raad, provinciale staten en het algemeen bestuur om kwijtschelding van belastingen te verlenen niet is geëffectueerd voor mensen met een uitkering? Kunt u dit toelichten?1 2
Met dagtekening 2 maart 20123 heeft mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer over deze verruiming een brief gezonden. Over dit onderwerp vindt nog overleg plaats binnen het Kabinet, waarbij zorgvuldig zal worden gekeken naar de uitgangspunten uit de brief van 2 maart 2012.
Ziet u mogelijkheden om alsnog tegemoet te komen aan de wens om bij gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van belastingen en heffingen die door gemeenten, provincies en waterschappen worden geheven, de vermogenstoets in zijn geheel gelijk te stellen aan de vermogenstoets die wordt gehanteerd in artikel 34 van de Wet werk en bijstand, zoals bedoeld in het amendement Spekman?3 Zo nee, wat is hiervan de reden?
Ik ben niet voornemens om een gelijkstelling van de vermogenstoets bij kwijtschelding aan de vermogenstoets die wordt gehanteerd in de Wet werk en bijstand, dwingend aan de decentrale overheden voor te schrijven. Hiermee zou sprake zijn van een ongewenste inperking van de beleidsvrijheid van de decentrale overheden.
Acht u het wenselijk dat de vermogensgrens voor kwijtschelding van gemeentelijke belastingen, vanwege een ongelukkig peilmoment, door gemeente of provincie niet wordt toegekend, omdat mensen op het peilmoment net bijzondere bijstand, langdurigheidstoeslag of een teruggave van de Belastingdienst op de rekening gestort hebben gekregen en daardoor teveel vermogen op de bankrekening hebben staan? Zo nee, welke maatregelen gaat u ondernemen om dit in de toekomst te voorkomen en ervoor te zorgen dat mensen aanspraak kunnen maken op hun recht op kwijtschelding van gemeentelijke heffingen?
Bij de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen geldt als peilmoment de datum waarop het verzoek om kwijtschelding wordt ingediend. Belastingschuldigen bepalen zelf wanneer zij het verzoek indienen. De kwijtscheldingsregeling stelt hiervoor geen termijn.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de heer I.A. over activiteiten die hij in Afghanistan voor Defensie zou hebben verricht?1
Ja.
Is het waar dat I.A. in Afghanistan betrokken was bij de levering van wapens aan Nederlandse militairen? Indien ja, waar waren deze wapens voor bestemd en waarom was hier een burger bij betrokken?
Over operationele zaken betreffende de MIVD kan ik in het openbaar geen mededelingen doen.
Is het waar dat I.A. recent een vergoeding van 500.000 euro is geboden maar dat dit aanbod maar voor beperkte duur van kracht was? Indien ja, waarom werd deze vergoeding geboden en waarom was het aanbod voor beperkte duur geldig?
Volledigheidshalve verwijs ik u naar mijn brief van 21 januari 2013, Kamerstukken 2012–2013, 33 400 X, nr. 48. Meer in het algemeen spreek ik me niet in het openbaar uit over details van operationele zaken van de MIVD en/of individuele gevallen.
De alternatieve opvang voor slachtoffers van loverboys |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de werkwijze van de Stichting StopLoverboysNu? Wat is uw reactie op de artikelen in het Algemeen Dagblad hierover?1
Ja. Ik ben overtuigd van de goede bedoelingen die de stichting heeft, maar gezien de ernst van de problematiek van sommige van deze meisjes is het zeer wel denkbaar zij ook professionele hulp en zorg nodig hebben.
Hoe beoordeelt u de kritiek dat beloofde hulp uitblijft, dat getraumatiseerde slachtoffers voorlichting moeten geven op scholen, en dat moeders van opgevangen meisjes zich buitenspel gezet voelen?
In hoeverre de kritiek terecht is, kan ik niet beoordelen. Het gaat hier om een particulier initiatief, waarin los van de wettelijke kaders in het zorgdomein kwetsbare meisjes die slachtoffer zijn geweest van een loverboy worden opgevangen en geholpen. De meisjes hebben, al of niet met steun van hun ouders, zich daar vrijwillig gemeld. De Inspectie Jeugdzorg en de Inspectie voor de Gezondheidszorg hebben geen wettelijke bevoegdheid om toezicht te houden omdat de activiteiten van de stichting niet kunnen worden aangemerkt als zorg of ondersteuning die tot het domein van de VWS-wetgeving behoort.
Dat wil niet zeggen dat de jeugdzorg met lege handen staat. In geval van misstanden zoals kindermishandeling kan bureau jeugdzorg of het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) een onderzoek instellen, op basis van meldingen van bij voorbeeld huisartsen of onderwijzers volgens de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Dat kan uiteindelijk tot gevolg hebben dat aanwezige kinderen onder toezicht worden gesteld en uit huis worden geplaatst.
Er wordt op dit moment (door SZW en VWS) onderzocht of er mogelijkheden zijn om toezicht te kunnen houden op privaat gefinancierde internaten. Ik zal bezien of de uitkomsten van dit onderzoek ook toepasbaar zijn op de vragen rond deze stichting.
Vindt u de verhalen van slachtoffers die vertellen over de keerzijde van deze stichting, die belooft hulp te bieden, niet schrijnend? Wat is uw reactie op de oproep van slachtoffers dat er een einde moet komen aan deze werkwijze van de stichting?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat slachtoffers van loverboys in een particuliere woning worden opgevangen, door mensen die hier niet voor zijn opgeleid, zonder enige vorm van toezicht of plicht om aan door de overheid gestelde eisen te voldoen?
De berichten over de stichting baren mij zorgen. Tegelijkertijd kan ik met het huidige wettelijke instrumentarium een dergelijk initiatief niet verbieden. Wel is het, zoals hierboven vermeld, mogelijk om in te grijpen bij misstanden zoals kindermishandeling. De ouders kiezen er zelf voor hun kind onder te brengen bij dit particulier initiatief. Voor alle duidelijkheid, er staat hen niets in de weg om professionele hulp te zoeken voor hun dochters.
Deelt u de mening dat de werkwijze van de Stichting ten aanzien van deze uiterst kwetsbare doelgroep, zonder enige vorm van toezicht, niet langer kan voortduren? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat hieraan een einde komt?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u eveneens de mening dat dergelijke hulpverlening professioneel georganiseerd zou moeten zijn, gebonden aan regels en kwaliteitseisen, met extern toezicht van (bijvoorbeeld) de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Inspectie Jeugdzorg kan ingrijpen bij particuliere jeugdzorg instanties, en ook zo nodig kan sluiten, zoals ook het geval is bij de IGZ?
Indien een particuliere zorgaanbieder een contract heeft met een provinciaal gefinancierde zorgaanbieder, dan draagt de gesubsidieerde zorgaanbieder er zorg voor dat de Inspectie Jeugdzorg via haar toezichtstaak kan controleren of de particuliere zorgaanbieder verantwoorde zorg verleend. Zoals ook aangegeven in antwoord op de Kamervragen van het lid Bergkamp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1555) heb ik samen met het IPO, de Inspectie Jeugdzorg en Jeugdzorg Nederland duidelijke afspraken gemaakt over de inzet van particuliere aanbieders. Deze afspraken zijn neergelegd in het «Protocol voorwaarden inzet particuliere zorgaanbieders in de jeugdzorg als onderaannemer». In dit protocol zijn ook afspraken gemaakt over het toezicht op particuliere aanbieders.
Indien de inspectie constateert dat een particuliere aanbieder die een contract heeft met een provinciaal gefinancierde zorgaanbieder, niet voldoet aan de kwaliteitseisen die de Wet op de jeugdzorg aan instellingen stelt, heeft zij dezelfde mogelijkheden om in te grijpen als bij de gesubsidieerde aanbieder. De IJZ kan geen instellingen sluiten, maar zij kan wel de gesubsidieerde zorgaanbieder en de provincie verzoeken de kinderen daar zo snel mogelijk weg te halen. Dit gebeurt in de praktijk ook zo.
Dit protocol is echter niet van toepassing op dit initiatief omdat de stichting geen samenwerkingsrelatie onderhoudt met een gesubsidieerde zorgaanbieder.
Welke maatregelen gaat u nemen om de kwaliteit van de hulpverlening aan deze slachtoffers te waarborgen?
Minderjarige slachtoffers van loverboys kunnen worden opgevangen en behandeld in een jeugdzorginstelling of in de vrouwenopvang. Indien de problematiek van het meisje hier aanleiding toe geeft, kunnen slachtoffers van loverboys ook worden behandeld in een jeugdzorgplus instelling. Dit kan het geval zijn wanneer het meisje zich onttrekt aan de behandeling of de loverboy haar aan de behandeling probeert te onttrekken. Voor deze doelgroep is er bij Fier Fryslân het programma Asja II. Samen met het ministerie van Veiligheid en Justitie subsidieer ik acht opvangplaatsen speciaal voor minderjarige slachtoffers van mensenhandel.
Daarnaast is er de categorale (vrouwen)opvangvoorziening voor buitenlandse meisjes en jonge vrouwen die slachtoffer zijn of dreigen te worden van gedwongen prostitutie/loverboys.
In hoeverre krijgt Stichting StopLoverboysNu ook geld vanuit het persoonsgebonden budget? Deelt u de mening dat een niet-professionele jeugdzorginstelling geen aanspraak mag maken op deze financieringsstroom?
Ik vind het onwenselijk dat (jeugd)zorginstellingen die ontoereikende zorg bieden met een persoonsgebonden budget worden gefinancierd. De Inspectie Jeugdzorg en de Inspectie voor de Gezondheidszorg zien erop toe dat instellingen verantwoorde zorg leveren. Het leveren van zorg van onvoldoende kwaliteit kan de aanleiding zijn tot het nemen van maatregelen.
Uit navraag bij het zorgkantoor van de regio waarin deze stichting is gevestigd is naar voren gekomen dat deze stichting niet met een persoonsgebonden budget wordt gefinancierd. Overigens zou, om volledig uit te sluiten dat iemand ooit zijn persoonsgebonden budget heeft aangewend om opvang bij de stichting te bekostigen, bij alle zorgkantoren moeten worden nagevraagd of dit het geval is. Gezien het karakter van de stichting lijkt dit niet aan de orde.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Kwalificering van zionisme en islamkritiek als “misdaad tegen de menselijkheid” |
|
Barry Madlener (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u het dat premier Erdogan van Turkije recent op het Vienna forum of the Alliance of Civilizations (een VN initiatief voor dialoog tussen het Westen en de Islam) «islamofobie» gelijkstelde aan antisemitisme en er voor pleitte islamofobie en zionisme als een misdaad tegen de menselijkheid te beschouwen?1
Ik neem uitdrukkelijk afstand van de uitspraak van premier Erdoğan. Dit soort uitspraken schaadt een gunstig klimaat voor vrede in de regio en ze hinderen normalisering van de betrekkingen tussen Turkije en Israël. Nederland blijft een groot voorstander van een toenadering tussen Turkije en Israël en zal zich hiervoor ook sterk blijven maken.
Deelt u de mening dat een dialoog, zoals het Vienna forum, met islamitische heersers die het sprookje verkondigen dat islam vrede is, die antisemitisme verspreiden en die islamkritiek de kop indrukken, verspilde moeite is?
Zie antwoord vraag 1.
Wat heeft u richting Turkije en de internationale gemeenschap ondernomen naar aanleiding van de volgende recente vijandige uitlatingen van premier Erdogan?:
De Nederlandse positie is de Turkse regering bekend en ook nu weer uitgedragen.
Indien u niets heeft gedaan, wilt u dan toelichten waarom u deze «haattaal» van premier Erdogan ongemoeid heeft gelaten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat als «islamofobie» door Turkije als misdaad tegen de menselijkheid wordt beschouwd, dat land een fundamenteel tegenstander is van de vrijheid van meningsuiting en derhalve een vijand van de Westerse verworvenheden?
Nee.
Wanneer erkent u eindelijk eens dat het toetredingsproces van Turkije tot de Europese Unie een kansloze en onwenselijke zaak is? Wilt u alles in het werk stellen om daar een eind aan te maken?
Het toetredingsproces van Turkije is voor de EU – en dus ook voor Nederland – van wezenlijk strategisch en economisch belang. Bovendien is dit proces een belangrijke motor voor hervormingen in Turkije, mede op het gebied van mensenrechten. Het gaat hier om een proces met een open einde, waarvan de uitkomst niet op voorhand vaststaat. Nederland heeft ingestemd met het lidmaatschapsperspectief voor Turkije, mits aan alle gestelde voorwaarden wordt voldaan. Het Kabinet ziet geen aanleiding om af te wijken van dit beleid.
De zorgkosten als gevolg van luchtverontreiniging door zware bedrijfswagens (zogenaamde heavy goods vehicles, hierna: HGV’s) |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Reducing the € 45 billion health cost of air pollution from lorries»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de zorgkosten als gevolg van de luchtverontreiniging door HGV’s dienen te worden verlaagd? Zo nee, waarom niet?
Emissies van (vracht)verkeer dragen bij aan de gezondheidsschade die wordt veroorzaakt door luchtverontreiniging. Dat is reden om deze emissies structureel aan te pakken. Dat gebeurt door in EU-kader grenzen te stellen aan de uitstoot via de uitlaatgassen. De betrokken «Euro»-eisen zijn in de afgelopen jaren stapsgewijs aangescherpt. Een volgende aanscherping voor vrachtwagens (Euro VI) is per 31 december 2012 van kracht geworden voor nieuwe types vrachtwagens en zal per 31 december 2013 van kracht zijn voor alle nieuw verkochte vrachtwagens.
Deelt u de mening van de European Environment Agency (EEA) dat de zorgkosten als gevolg van luchtverontreiniging door HGV’s, geschat op € 43 tot 46 miljard per jaar, zouden moeten worden opgenomen in de prijzen van goederen? Zo nee, waarom niet?
In het milieubeleid geldt als algemeen uitgangspunt dat «de vervuiler betaalt». In aanvulling op de Euro-eisen aan de uitstoot worden vrachtwagens belast voor het gebruik van de weginfrastructuur.
In Nederland geldt specifiek voor zware vrachtvoertuigen boven de 12 ton de BZM (Belasting zware motorrijtuigen), beter bekend als «het Eurovignet». Nederland heeft met België, Denemarken, Luxemburg en Zweden een Eurovignetverdrag gesloten en deze landen heffen gezamenlijk het Eurovignet. Het Eurovignet wordt gedifferentieerd op basis van indeling in euroklasse en in het regeerakkoord is hieromtrent afgesproken dat het Eurovignet verder word toegespitst op schonere vrachtwagens. Voor een wijziging van de tariefstructuur is een verdragwijziging nodig. Hierover vindt in de loop van 2013 overleg plaats met de andere verdragslanden.
Het Eurovignet wordt geheven binnen het kader van de Eurovignetrichtlijn. Bij de wijziging van de Eurovignetrichtlijn in 2011 is een begin gemaakt met het internaliseren van een deel van de externe kosten, te weten de schade die ontstaat door luchtverontreiniging en geluidshinder. De Europese Commissie dient uiterlijk op 16 oktober 2015 een rapportage op te stellen over de effecten van deze richtlijn.
Onderschrijft u de bevindingen van de EEA dat in Nederland de totale zorgkosten van luchtverontreiniging als gevolg van wegtransport € 3,689 miljard bedragen, waarbij € 1,734 miljard euro voor rekening komt van de HGV’s? Zo nee, waarom niet?
Bij de berekening is uit gegaan van algemeen geaccepteerde aannames over de ernst, omvang en kosten van gezondheidseffecten door deeltjes- en gasvormige luchtverontreiniging. Deze aannames zijn ook onderbouwd in het door de WHO ondersteunde «Clean Air for Europe»-programma. Er is dan ook geen aanleiding om uit te gaan van misrekeningen. Alhoewel over de monetaire waardering van ziekte en sterfte discussie mogelijk blijft, zijn de cijfers als «benchmark» in Europa breed aanvaard. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de waardering van verloren levensjaren en «zorgkosten». De genoemde geldbedragen slaan op het geheel van de gezondheidsschade en bestaan voor bijna 75% uit verloren levensjaren en voor ruim 15% uit verloren gezonde levensjaren door chronische bronchitis en andere luchtwegaandoeningen. Circa 9% bestaat uit de kosten van arbeidsverzuim en nog geen 1% uit kosten van medicijnen en ziekenhuisopname (de zorgkosten in engere zin). Met name over de waardering van verloren levensjaren bestaat discussie.
Bent u bereid om precies uit te zoeken wat de schadelijke effecten zijn van HGV’s voor de volksgezondheid in Nederland, in termen van aantal vroegtijdige extra sterftegevallen dan wel het gemiddeld verlies in levensverwachting?
Het RIVM berekent jaarlijks het aantal vroegtijdige sterfgevallen ten gevolge van acute blootstelling aan verhoogde luchtverontreiniging en het gemiddelde levensduurverlies ten gevolge van langdurige blootstelling aan luchtverontreiniging voor de gehele Nederlandse bevolking. Ten gevolge van acute blootstelling overlijden naar schatting jaarlijks ca. 3000 mensen enkele weken tot maanden eerder dan anders het geval zou zijn geweest. De langdurige blootstelling veroorzaakt naar schatting gemiddeld voor de Nederlandse burger een levensduurverlies van ca. 11 maanden. In aansluiting bij de internationale benadering speelt in dergelijke berekeningen van de gezondheidseffecten de blootstelling aan PM2.5 een overheersende rol.
Bent u bereid uit te zoeken welk aandeel HGV’s in Nederland hebben in de totale luchtverontreiniging, uitgesplitst naar fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2)? Zo nee, waarom niet?
Het aandeel van HGV’s aan de gemiddelde concentraties van PM10, PM2.5 en NO2 in Nederland is respectievelijk 2,0%, 2,7% en 16,4%. In de grote agglomeraties is de bijdrage aan de gemiddelde concentratie iets groter (respectievelijk 2,3%, 2,9% en 18,6%).
Onderschrijft u de bevindingen van de EEA dat in Nederland de zorgkosten van Euroklasse III HGV’s gemiddeld 7,1 eurocent per km zijn en in Amsterdam zelfs gemiddeld 8,1 cent per km, terwijl de zorgkosten van Euroklasse IV HGV’s gemiddeld respectievelijk 4,4 en 4,9 cent per km zijn? Zo nee, waarom niet?
Bij de EEA berekeningen is uitgegaan van internationaal algemeen geaccepteerde aannames. Zie ook antwoord 4.
Hoeveel HGV’s van Euroklasse III en lager zijn er nog in het wagenpark in Nederland?
De HGV’s van Euroklasse III en lager maken ca. 52% uit van het Nederlandse vrachtwagenpark.
Welke stappen bent u bereid te nemen om het wagenpark van logistieke bedrijven zodanig te vernieuwen dat zij geen gebruik meer maken van HGV’s van Euroklasse III en lager, maar enkel nog van Euroklasse VI, V en VI?
In de afgelopen jaren zijn door de rijksoverheid al veel maatregelen genomen om het wagenpark schoner te maken. Voor vrachtwagens en bussen is veel subsidiegeld gestopt in het voorzien van bestaande voertuigen van emissieverminderende voorzieningen (roetfilters) en de stimulering van de aanschaf van de schoonste vrachtwagens (Euro V, EEV).
Medio 2012 is het subsidieprogramma voor de stimulering van nieuwe Euro VI-voertuigen gestart; hiervoor is € 40 mln. gereserveerd. Vanaf 31 december 2013 mogen Euro V-voertuigen niet meer geleverd worden. Verder is Nederland één van de deelnemers in het Eurovignet (zie ook het antwoord op vraag 3). Daarnaast hebben decentrale overheden verschillende maatregelen genomen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Eén van de belangrijkste voorbeelden hiervan is de milieuzone voor vrachtverkeer in binnensteden en op de Maasvlakte. De toegangseisen op de Maasvlakte verschillen van die van milieuzones in binnensteden. Op de Maasvlakte geldt vanaf 1 januari 2014 dat alle vrachtauto's met dieselmotor die nieuw op kenteken zijn gezet vanaf 1 januari 2013 over een Euro VI motor moeten beschikken. Vrachtauto's die vóór 1 januari 2013 nieuw op kenteken zijn gezet mogen niet ouder zijn dan zeven jaar. In binnensteden hebben diesel vrachtauto’s met Euro IV motor of hoger en met Euro III motor met gecertificeerd roetfilter die jonger zijn dan acht jaar toegang tot de milieuzone. Per 1 juli 2013 wordt deze eis aangescherpt naar alleen euro IV vrachtauto’s of hoger.
Ook bij aanbestedingen door overheden en contracten met leveranciers kunnen eisen worden gesteld aan het gebruikte wagenpark.
Deelt u de mening dat, gezien de toenemende kennis over de schadelijke effecten van luchtverontreiniging voor de volksgezondheid, er binnen Europa strengere wetgeving nodig is?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u zich daar voor inzetten en welke concrete maatregelen stelt u voor?
De Europese Commissie werkt momenteel aan de herziening van het EU-beleid en de EU-regelgeving met betrekking tot luchtverontreiniging en luchtkwaliteit. Eind 2013 hoopt de Commissie nieuwe voorstellen te presenteren. Nederland draagt hieraan bij middels WHO-bijeenkomsten ter evaluatie van de huidige kennis over gezondheidseffecten en via expertbijeenkomsten van de Europese Commissie. Het kabinet zet zich in voor verdere reductie van emissies en van blootstelling aan luchtverontreiniging. De wijze waarop en via welke maatregelen zal in belangrijke mate samenhangen met nieuwe Europese afspraken over het EU-bronbeleid. Het is belangrijk dat de daarin nagestreefde ambitie een Europees gedeelde ambitie zal zijn, omdat anders het gelijke Europese speelveld ontbreekt en de Nederlandse concurrentiepositie wordt aangetast.
Het bericht “ABN biedt toch dividend na meevaller” |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel in het Financieel Dagblad waarin wordt gesteld dat de nettowinst van ABN AMRO over 2012 uitkomt op een bedrag van 1285 miljoen euro en dat de stijging van de winst (met 34%) volledig is toe te schrijven aan meevallers, onder meer in de voorzieningen voor slechte kredieten en andere vorderingen? Acht u het verstandig dat ABN AMRO 250 miljoen euro aan dividend uitkeert als de stijging van de winst enkel veroorzaakt wordt door meevallers?1
Dat artikel ken ik. Dividenduitkering is niet afhankelijk van hoeveel de winst stijgt of daalt, maar van de hoogte van de winst. Uit het persbericht van ABN AMRO is op te maken dat de winst ook exclusief eenmalige posten zodanig is dat een dividend op de plaats werd geacht.
ABN AMRO keerde medio 2012 geen interim-dividend uit omdat de vooruitzichten te onzeker waren; wat zijn de vooruitzichten op dit moment? Hoe hoog schat u het risico op tegenvallers het komende half jaar in?
De vooruitzichten blijven zodanig onzeker dat ABN AMRO geen uitspraken doet over toekomstige dividenden, waaronder een eventueel interim--dividend. Een bank moet een zo goed mogelijke schatting maken van de verwachte toekomstige resultaten op haar portfolio. Realisaties van tegenvallers en/of meevallers ten opzichte van de schatting zijn nooit uit te sluiten.
In december 2012 schreef ABN AMRO aan zijn klanten: «De nieuwe Europese regelgeving schrijft voor dat banken meer kapitaal en liquiditeit moeten aanhouden. Het verstrekken van kredieten wordt hierdoor duurder. We ontkomen er niet aan een deel van de kosten aan u door te berekenen.»; dat is ook gebeurd, want vanaf 1 januari 2013 betalen MKB-ondernemers met een doorlopend krediet bij ABN AMRO rente over kredieten die zij niet opnemen; hoe beoordeelt u het doorrekenen van de kosten aan ondernemers door ABN AMRO, terwijl de nettowinst van deze bank uitkomt op 1285 miljoen euro?
De bedrijfsvoering en de besluitvorming ten aanzien van de tariefstelling van producten is een zaak van het bestuur van ABN AMRO. Een gezonde onderneming concurreert op prijs en maakt winst; de precieze afweging is aan de onderneming. Als certificaathouder (het aandeelhouderschap is op verzoek van de Kamer op afstand ondergebracht bij NLFI, de Staat houdt certificaten) heb ik niet de intentie dit type beslissingen te willen beïnvloeden. Ik neem aan dat ABN AMRO doelt op de invoering van het Bazel III-kapitaalakkoord, waarin staat dat banken ook voor niet-getrokken kredietlijnen een hoeveelheid kapitaal moeten aanhouden. Het verplicht aanhouden van (doorgaans laagrenderende) liquide middelen is voor een bank een kostenpost, die zij – net als andere kostenposten – aan klanten zal trachten door te berekenen. De geharmoniseerde liquiditeitsregels zullen vanaf 2015 van kracht worden maar banken zullen reeds nu, zeker voor langlopende kredietlijnen, kunnen willen anticiperen op de nieuwe regels.
Kunt u uw uitspraak tijdens het debat over de Parlementaire enquêtecommissie financieel stelsel dat systeembanken hogere buffers zouden moeten aanhouden dan de internationale regels voorschrijven concreter maken? Hoe hoog zouden de buffers van systeembanken volgens u moeten zijn?
De Financial Stability Board (FSB) heeft een lijst opgesteld van wereldwijd systeemrelevant bevonden banken, waarop ING voorkomt. Wij gaan nationaal conform die FSB-afspraak een extra buffer vereisen van ING, maar introduceren tegelijkertijd eenzelfde vereiste voor alle banken die in het Nederlandse financiële stelsel systeemrelevant zijn. Dat vereiste wordt ingevuld conform de methodiek van de Financial Stability Board (FSB) en zal resulteren in een extra buffervereiste voor deze banken van maximaal 3 procent van de risicogewogen activa (RWA), afhankelijk van de mate van systeemrelevantie. De Nederlandsche Bank (DNB) zal daarvoor de mogelijk systeemrelevante banken toetsen aan een aantal criteria: de relatieve omvang van de bank ten opzichte van de sector en het bbp, de mate waarin belemmeringen bestaan voor de afwikkelbaarheid, de verwevenheid van de bank met andere (voornamelijk financiële) partijen, de vervangbaarheid van de dienstverlening van de bank en eventuele gedragseffecten die zich kunnen voordoen in de markt als gevolg van informatie over, of een gedraging van de bank in kwestie. Dit beleid maakt onderdeel uit van het wetsvoorstel Wijzigingswet financiële markten 2014, dat momenteel bij de Raad van State ligt en dit voorjaar bij uw Kamer zal worden ingediend.
DNB zal, als het wetsvoorstel wordt aangenomen, vanaf 2014 systeemrelevante banken kunnen aanwijzen en daaraan een buffervereiste koppelen. De totale buffer van een systeemrelevante bank is gerelateerd aan de mate van systeemrelevantie en kan dus per systeemrelevant bevonden bank verschillen. DNB zal deze aanwijzingsbevoegdheid vanaf 2014 gebruiken. Zo krijgen de banken snel duidelijkheid over hun kapitaalbehoefte in de komende jaren zodat ze die beter kunnen plannen.
De FSB-regels zullen vereisen dat de banken tussen 2016 en 2018 elk jaar 25 procent extra van hun systeemrelevantiebuffer opbouwen om zo in 2019 de uiteindelijk vereiste kapitaalbuffer volledig te hebben opgebouwd. Ook de Nederlandse systeemrelevantiebuffer zal vanaf 2016 via dit ingroeipad moeten worden opgebouwd. Met het oog op een soepelere ingroei naar de volledige kapitaalbuffer zullen de banken, doordat ze in 2014 al duidelijkheid krijgen over de hoogte van hun systeemrelevantiebuffer, hier al in 2014 in hun kapitaaltransitieplannen rekening mee kunnen houden.
Wanneer zouden systeembanken aan deze strengere eisen moeten voldoen?
Zie antwoord vraag 4.
Voldoen de buffers van ABN AMRO al aan de door u gewenste norm?
ABN AMRO voldoet aan de op dit moment geldende kapitaalvereisten en zet reeds stappen om te voldoen aan de kapitaal- en buffervereisten die op grond van Bazel III zullen gaan gelden. Die nieuwe vereisten zullen stapsgewijs worden ingevoerd om schokeffecten tegen te gaan en zo banken voldoende tijd te gunnen om de kapitaalpositie te versterken. ABN AMRO is een systeemrelevante bank, maar de hoogte van de systeemrelevantiebuffer voor ABN Amro is nog niet formeel vastgesteld. Ik kan niet treden in de bevoegdheden van het bestuur van de bank ten aanzien van het al dan niet anticiperen op toekomstige hogere kapitaal- en buffereisen en of de bank eventueel eerder dan wettelijk vereist aan die hogere eisen wil voldoen.
ABN AMRO moet zich gedragen als ware het een onderneming met een gewone aandeelhouder, waarbij als wederprestatie voor het ingelegde kapitaal groei en/of dividend wordt verlangd. Het (al dan niet verplicht) versterken van de kapitaalpositie kan er wel toe leiden dat er (gedeeltelijk) wordt afgezien van het uitkeren van dividend.
Zo nee, is de nettowinst over 2012 toereikend om de buffers van de bank op het door u gewenste niveau te brengen?
Zie antwoord vraag 6.
Zo nee, vindt u het dan wenselijk dat ABN AMRO ervoor kiest een deel van de winst uit te keren als dividend in plaats van de volledige winst in te zetten voor het versterken van zijn kapitaalbuffers?
Zie antwoord vraag 6.
De moord op een christelijke asielzoeker |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Christelijke asielzoeker als moslim begraven» en het vervolgartikel «Kerk Noardburgum vreest geweld tegen bekeerlingen»?1
Ja
Kunt u aangeven of het slachtoffer in kwestie voor zijn dood is bedreigd vanwege zijn keuze voor het christelijk geloof? Zo ja, was het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) hiervan op de hoogte?
Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) was bekend met de keuze van betrokken asielzoeker voor het christelijk geloof. Bij zijn plaatsing is hiermee rekening gehouden, door hem te plaatsen in een locatie waar diverse christelijke asielzoekers gehuisvest zijn. Het COA meldde mij dat noch door betrokkene, noch door andere bewoners of belangenorganisaties aan het COA signalen gegeven zijn dat hij bedreigd werd dan wel dat hij zich onveilig voelde.
Bent u bekend met de zorgen van de kerkelijke gemeente van het slachtoffer die in het verleden meerdere malen te maken heeft gehad met bedreigingen van bekeerde asielzoekers? Zijn er de afgelopen anderhalf jaar bedreigingen geweest van asielzoekers wegens de godsdienstige overtuiging in het asielzoekerscentrum Burgum? Zo ja, welke maatregelen zijn er getroffen om dit aan te pakken?
Het COA heeft aangegeven geen meldingen ontvangen te hebben over bedreigingen wegens godsdienstige overtuigingen van asielzoekers in azc Burgum. In azc Burgum zijn meerdere christelijke asielzoekers gehuisvest. Hun geloofsovertuiging is openlijk bekend zonder dat dit tot problemen heeft geleid. De medewerkers op de locatie zijn extra waakzaam om te voorkomen dat zich incidenten voordoen.
Herkent u zich in de zorgen van de kerkelijke gemeente over het asielzoekerscentrum St. Annaparochie over de bedreigingen en intimidatie van christelijke asielzoekers? Zo ja, welke maatregelen zijn er getroffen om een einde te maken aan deze dreigende situatie? Bent u van mening dat deze maatregelen effectief zijn geweest?
Het COA heeft aangegeven de zorgen van de kerkelijke gemeente niet te herkennen. In het azc St. Annaparochie zijn diverse christelijke asielzoekers gehuisvest zonder dat dit tot problemen leidt met bewoners met een andere overtuiging. Het COA meldde mij dat bij het incident waar, in het genoemde artikel in het Nederlands Dagblad, aan wordt gerefereerd volgens de verklaring van het slachtoffer geen sprake was van discriminatie of intimidatie op basis van zijn geloofsovertuiging. Het COA is alert op signalen van discriminatie en intimidatie en heeft de medewerkers getraind in het herkennen van signalen en diverse interventietechnieken. Bij de afhandeling van het genoemde incident bleek dit effectief te zijn.
Zijn de genoemde incidenten ook bekend bij de politie en het COA? Bent u van mening dat de veiligheid van (bekeerde) christelijke asielzoekers momenteel voldoende gewaarborgd zijn? Zo ja, waar baseert u dat op?
Alle incidenten van enige omvang worden door het COA met de politie besproken in een regulier afstemmingsoverleg. Ook indien er sprake is van een gespannen situatie wordt dit aan de politie gemeld. Daarnaast ondersteunt het COA bewoners als zij aangifte willen doen. Het COA stelt zich ten doel de veiligheid van alle bewoners zoveel mogelijk te borgen. Ten aanzien van integriteitsschendingen voor kwetsbare groepen op de COA-locaties, zoals bekeerde christenen en LHBT’s, zijn diverse maatregelen genomen, mede naar aanleiding van het in vraag 7 genoemde rapport. Ik ben van mening dat de veiligheid van kwetsbare groepen in de COA-opvang, waaronder christelijke asielzoekers, zo veel mogelijk geborgd is. Een volledige garantie dat zich nimmer een incident zal voordoen is niet realistisch.
Deelt u de mening dat een onafhankelijk vertrouwenspersoon beschikbaar moet worden gesteld waarbij asielzoekers, zo nodig anoniem, een eerste melding kunnen doen van geweld en intimidatie? Zo nee, waarom niet?
De mening dat er een onafhankelijke vertrouwenspersoon moet worden ingesteld waarbij asielzoekers, zonodig anoniem, een eerste melding kunnen doen van geweld en intimidatie, deel ik niet.
Meldingen van geweld of dreigingen kunnen bij de COA medewerkers, desgewenst anoniem, worden gedaan. Ook kunnen asielzoekers terecht bij medewerkers van Vluchtelingenwerk en het Gezondheidscentrum asielzoekers (GCA). Op ieder azc worden bewoners er voorts op gewezen dat er belangenverenigingen zijn voor christenen en andere groepen. De COA-medewerker zal bewoners doorverwijzen naar een belangenvereniging die aansluit bij de hulpvraag van de individuele bewoner.
Welke verbeteringen zijn doorgevoerd door het COA in samenwerking met stichting Gave en het COC naar aanleiding van het (onafhankelijk) rapport van Deloitte BOI? Welke verbeteringen moeten nog doorgevoerd worden? Hoeveel meldingen van bedreiging zijn er tegen (bekeerde) christenen gedaan sinds het uitkomen van het rapport?
Het COA heeft, in goede samenwerking en afstemming met Stichting Gave en het COC, alle aanbevelingen uit het in de vraagstelling genoemde rapport overgenomen. Het rapport is uw Kamer eerder toegezonden2.
In 2012 zijn er diverse gesprekken gevoerd waarin de organisaties konden aangeven of zij nog suggesties hadden voor aanpassingen in de werkwijze van het COA. Deze gesprekken zullen ook in 2013 weer plaatsvinden. In 2013 zal in goed overleg, waar nodig, gewerkt worden aan verdere verbeteringen in de positie van christelijke en LHBT asielzoekers.
Belangenorganisaties kunnen bij het COA ook meldingen doen van signalen betreffende (dreigende) incidenten. Het COA heeft mij meegedeeld dat uit de jaarrapportage van Stichting Gave blijkt dat in 2012 in totaal 18 meldingen werden gedaan vanuit 13 verschillende azc’s (dit betreft zowel de meldingen aan het COA als aan Stichting Gave).
Het niet functioneren van tal van faunavoorzieningen die als compensatie moesten dienen voor het aantasten van de natuur |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Is het waar dat veel faunavoorzieningen die zijn aangelegd als compensatie voor de schade die economische activiteiten toebrengen aan de natuur, niet functioneren, zoals droogstaande vispassages, verdronken zoogdiertunnels, amfibieëntunnels met ontwerp en constructiefouten en in verval geraakte looprichels terwijl deze dienen om de weg ter hoogte van een brug of duiker te kunnen passeren?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Mij zijn geen onderzoeksgegevens bekend die bovenstaande bewering kunnen bevestigen of ontkennen. Het is uiteraard niet wenselijk dat aangelegde faunavoorzieningen niet als zodanig functioneren. Zie verder mijn antwoord op de vragen 3, 5 en 6.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze en met welke regelmaat faunavoorzieningen worden gecontroleerd? Kunt u de resultaten ten aanzien van het functioneren van faunavoorzieningen over de afgelopen 3 jaar uiteenzetten? Zo neen, waarom kunt u daar geen inzage in verschaffen?
Faunavoorzieningen worden in de regel aangelegd in het kader van het Meerjarenprogramma Ontsnippering. Door Rijkswaterstaat zijn in dat kader vele honderden faunapassages en vele honderden kilometers raster, onder meer om dieren naar die passages te geleiden, aangelegd. Rijkswaterstaat organiseert zelf inspectie en onderhoud van faunavoorzieningen en heeft daarvoor richtlijnen opgesteld.2 Ook door provincies, waterschappen, gemeenten en particuliere organisaties worden dergelijke voorzieningen getroffen. Het is mij niet bekend hoe deze organisaties op het functioneren van faunavoorzieningen controleren.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak er de afgelopen 3 jaar wettelijke sancties zijn opgelegd voor het niet functioneren van faunavoorzieningen die zijn aangelegd ter compensatie van activiteiten of ontwikkelingen die schade toebrengen aan de natuur? Zo neen, waarom niet?
Indien het gaat om overtredingen van de Flora- en faunawet of voorzieningen die zijn voorgeschreven op grond van een ontheffing ex artikel 75 van die wet, kan ik handhavend optreden. De afgelopen drie jaar is door Dienst Regelingen in 200 gevallen afgedwongen dat de vereiste faunavoorzieningen alsnog werden gerealiseerd of, indien deze niet functioneerden, werden gerepareerd. In de meeste gevallen zijn de beheerders tot herstel van de faunavoorzieningen overgegaan, zodat geen sancties behoefden te worden opgelegd. Het betrof hier niet slechts faunapassages, maar ook andere faunavoorzieningen zoals nestgelegenheid voor vogels, vleermuiskasten, voortplantingspoelen voor amfibieën e.d.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat er bij schadelijke activiteiten voor de natuur op basis van de natuurwetgeving vaak wordt overgegaan tot mitigerende en compenserende maatregelen in de vorm van faunavoorzieningen, terwijl de gerealiseerde voorzieningen vervolgens niet of onvoldoende worden gecontroleerd en gemonitord op deugdelijkheid, functioneren en op de te realiseren doelen ten aanzien van de getroffen soort(en)? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u maatregelen treffen? Zo neen, waarom niet?
Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 3 beperkt mijn verantwoordelijkheid en bevoegdheid zich tot voorzieningen die zijn gerelateerd aan overtredingen van de Flora- en faunawet en voorzieningen die zijn voorgeschreven op grond van een ontheffing ex artikel 75 Flora- en faunawet. In voorkomende gevallen wordt bestuurlijk handhavend opgetreden.
Kunt u de observaties bevestigen van ecoloog en onderzoeker Edgar van der Grift van Alterra dat de vele in verval geraakte loopbruggen, verdronken zoogdiertunnels en in slechte staat verkerende paddenschermen geen incidenten zijn? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt dit zich dan tot de vele niet functionerende voorzieningen die zijn aangetroffen in een steekproef waarvan de resultaten zijn gepubliceerd in Natuur Bos en Landschap?
De publicatie in Vakblad Natuur, Bos en Landschap heeft dezelfde strekking als de publicatie waarnaar u in vraag 1 verwijst. Als dit allemaal klopt, is dat reden voor zorg. Ik kan echter deze beweringen nu niet bevestigen.
Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar het functioneren van faunavoorzieningen? Zo nee, waarom acht u dit niet noodzakelijk? Zo ja, op welke termijn?
Eenieder die gebreken aan faunavoorzieningen constateert, kan de verantwoordelijke beheerder daarop aanspreken en, indien de voorziening voortkomt uit verplichtingen voortvloeiend uit de Natuurbeschermingswet 1998 of de Flora- en faunawet, een handhavingsverzoek indienen bij respectievelijk de provincie dan wel Dienst Regelingen van mijn ministerie. Ik roep dan ook iedereen op dit ook te doen. Ik zal zelf de verschillende terreinbeherende organisaties en de gemeenten en provincies benaderen en hen vragen te bezien of er inderdaad een achteruitgang is in het functioneren van faunavoorzieningen.
In België woonachtige verdachten van een mishandeling te Eindhoven |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Cassatie laat uitlevering van minderjarigen niet toe» en het in het bericht genoemde arrest van het Belgische Hof van Cassatie?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat het genoemde arrest kan betekenen dat België niet langer minderjarige ingezetenen, die verdacht worden van een strafbaar feit, in het buitenland zal uitleveren? Zo ja, maakt het daarbij uit over welke nationaliteit de ingezetene beschikt? Zo nee, waarom niet?
Bij de uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd met het oog op strafvervolging is de nationaliteit van de betrokken persoon geen weigeringsgrond. Dit volgt uit het Kaderbesluit EAB. De leeftijd van de betrokken persoon kan in zoverre relevant zijn dat als de betrokkene krachtens het recht van de uitvoerende lidstaat nog niet strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld vanwege zijn leeftijd, dit een weigeringsgrond voor overlevering is. Dit vloeit voort uit artikel 3 van het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel.
In het betreffende arrest van het Belgische Hof van Cassatie ging het om een aanhoudingsbevel ter fine van strafexecutie. De minderjarige waar het arrest over gaat, was al door een Roemeense rechtbank veroordeeld. Het valt te bezien of het Hof van Cassatie een analoge redenering zal volgen voor een aanhoudingsbevel ter fine van vervolging. De conclusie dat verdachte minderjarigen niet meer zullen kunnen worden overgeleverd, kan dan ook niet op voorhand worden getrokken.
Is het waar dat landen die ingezetenen niet uitleveren zelf zorg dragen voor de vervolging van die ingezetenen als die verdacht worden van het plegen van een strafbaar feit in het buitenland? Zo ja, op grond van welke internationale verplichtingen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het aut dedere aut judicare beginsel, dient een land ofwel uit te leveren, ofwel zelf te vervolgen. De niet-uitlevering brengt dus de verplichting met zich om zelf te vervolgen. Deze verplichting strekt zich uit over eigen onderdanen en ingezetenen en dus ook over minderjarigen voor zover zij vatbaar zijn voor vervolging onder het gewone strafrecht.
Het is naar Belgisch recht mogelijk een persoon die feiten pleegde op de leeftijd van 16 of 17 voor de jeugdrechtbank te vervolgen. Artikel 44 van de Belgische jeugdbeschermingswet laat dit toe, op basis van de (ouderlijke) verblijfplaats van de verdachte, of de plaats van aantreffen.
Bent u van mening dat, in het geval België niet langer minderjarige ingezetenen zou uitleveren, het zelf zorg zou moeten dragen voor vervolging? Zo ja, over welke wettelijke mogelijkheden daartoe beschikt België? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Een mogelijke gang naar de Ondernemingskamer in het kader van mogelijk mismanagement bij SNS |
|
Arnold Merkies (SP), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden die u tijdens het vragenuur van 26 februari jl. gaf over een mogelijke gang naar de Ondernemingskamer in het kader van mogelijk mismanagement bij SNS?
Ja.
Wat zijn de overwegingen van het kabinet om geen onderzoek te vragen naar de ondergang van SNS bij de Ondernemingskamer?
Bent u bekend met de uitspraken van de minister-president dat het nationaliseren van SNS noodzakelijk was vanwege het mismanagement aldaar? Waarom blokkeert u dan een onderzoek door de Ondernemingskamer, die juist bij uitstek in staat is om een eventueel wanbeleid te signaleren?
Tijdens het debat over de nationalisatie van SNS REAAL heeft u aangegeven dat er een zeer serieus en gedegen onderzoek komt naar de ondergang van SNS; waarom kan een onderzoek door de Ondernemingskamer hier dan niet gewoon deel van uitmaken?
Bent u zich ervan bewust dat het niet uitvoeren van een onderzoek door de Ondernemingskamer alleen maar leidt tot extra onrust en onzekerheid? Waarom bent u bereid dit op de koop toe te nemen?
Ik zie niet in waarom het niet initiëren van een enquêteprocedure tot onrust of onzekerheid zou leiden. Door de nationalisatie is de situatie rond SNS REAAL gestabiliseerd. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 februari jl. heeft vervolgens definitieve zekerheid verschaft. Met de uitspraak is komen vast te staan dat de nationalisatie rechtmatig was.