Het artikel: 'Duitse agent gewond na steekincident op station Landgraaf' |
|
Betty de Boer (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel: «Duitse agent gewond na steekincident op station Landgraaf»?1
Ja.
Worden de toegezegde 22 extra agenten nu al ingezet? Zo ja, op welke stations en op welke momenten? Zo nee, wanneer is deze inzet volgens planning voltooid?
In maart 2015 zijn afspraken gemaakt over de samenwerking tussen NS en politie in het kader van het maatregelenpakket voor de aanpak van agressie op het spoor. Mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie (VenJ) kan ik aangeven dat de gemaakte afspraken conform afspraak volop in uitvoering zijn. Er vindt structureel overleg plaats tussen NS en politie. De politie heeft 20 gebiedsagenten aangewezen en deze zijn in goed overleg met NS aan het werk. De gebiedsagenten worden door de politie ingezet op en rond 22 grote stations waarvan bekend is dat daar meer dan gemiddeld sprake is van agressie, zwartrijden of gevoelens van onveiligheid.
Het gaat om de volgende stations:
Amsterdam CS
Almere
Alkmaar
Schiphol
Rotterdam CS
Den Haag CS + HS
Breda
Dordrecht
Leiden
Roosendaal
Utrecht CS
Eindhoven CS
Maastricht
Den Bosch
Arnhem
Enschede
Nijmegen
Zwolle – Deventer
Amersfoort
Tilburg
De gebiedsagenten werken op basis van een integrale aanpak aan de (veiligheids-)problemen op het spoor en het station door zichtbaar aanwezig te zijn en samen te werken met de vervoerders en de betreffende Regionale Eenheid.
Op welke trajecten vindt nu dubbele bemensing plaats? Op welke momenten? Uit wie bestaat deze dubbele bemensing (conducteurs, buitengewone opsporingsambtenaren, politieagenten etc.)? Is deze inzet qua capaciteit conform het maatregelenpakket van maart 2015? Zo nee, wanneer wordt die inzet zoals beoogd voltooid? Acht u deze inzet, zoals in maart 2015 overeengekomen, momenteel nog altijd voldoende? Zo nee, op welke wijze bent u voornemens deze inzet te veranderen (vergroten)?
NS heeft samen met de vakbonden en de Ondernemingsraad afspraken gemaakt over de invulling van extra ondersteuning op de trein. In juni 2015 is NS gestart met extra ondersteuning door Veiligheid en Servicemedewerkers of hoofdconducteurs op nachtnettreinen op zondag tot en met woensdag (de andere dagen waren al dubbel bemenst) en op specifieke treinen op zondagochtend (vanwege terugkerend uitgaanspubliek). Sinds september 2015 zijn deze treinen volledig dubbel bemenst.
Op 11 februari j.l. heeft NS met de bonden een akkoord bereikt waarmee het mogelijk wordt om alle treinen op donderdag-, vrijdag- en zaterdagavond na 22.00 uur te voorzien van twee conducteurs. NS is momenteel bezig met het werven en opleiden van nieuw personeel en geeft aan dat deze dubbele bezetting structureel zal plaatsvinden vanaf het tweede kwartaal in 2017. In de tussenliggende periode realiseert NS waar mogelijk dubbele bemensing vanuit de bestaande capaciteit, of zal anders zorgen voor extra toegangscontrole en beveiligers. Hiermee is de uitvoering door NS van deze maatregel conform afspraak. Op dit moment acht ik deze inzet voldoende.
Kunt u bevestigen dat deze inzet zich richt op nationale NS-diensten?
Ja.
Kunt u bevestigen dat dit incident plaatsvond op de Euregiobahn van Deutsche Bahn?
Ja.
Is bekend hoeveel incidenten van agressie of geweld tegen conducteurs op grensoverschrijdende jaarlijks gemeld worden? In hoeverre komt dit overeen met het daadwerkelijke aantal incidenten dat jaarlijks plaatsvindt?
De vervoerders houden een incidentregistratie bij. NS rapporteert het aantal incidenten halfjaarlijks aan IenM in haar reguliere rapportage. De regionale vervoerders rapporteren de incidenten aan de individuele OV-autoriteiten als opdrachtgevers voor regionale concessies.
NS en de regionale spoorvervoerders geven aan dat zij het aantal incidenten op grensoverschrijdende spoorverbindingen niet apart registreren. Aangezien het aantal grensoverschrijdende lijnen een klein percentage is van het totale aantal lijnen, is het beeld van NS en de regionale spoorvervoerders dat het aantal incidenten op grensoverschrijdende lijnen klein is.
Is daarnaast bekend hoeveel incidenten van agressie of geweld tegen personeel in het regionale openbaar vervoer gemeld worden? In hoeverre komt dit overeen met het daadwerkelijke aantal incidenten dat jaarlijks plaatsvindt?
Ik wil voorop stellen dat het van het grootste belang is dat het personeel in het openbaar vervoer altijd melding maakt van elk incident. Hierover zijn alle partijen het eens.
Het aantal meldingen van personeel in het stad- en streekvervoer van fysieke agressie over het jaar 2014 betreft 2.593 incidenten. Dit cijfer is door de regionale vervoerders gemeld op basis van de individuele incidentregistraties. Het is hierbij op dit moment niet mogelijk om een uitsplitsing te maken voor bus, tram, metro en regionaal spoor. Onder fysieke agressie wordt verstaan: mishandeling, bedreiging met wapen, bedreiging zonder wapen, diefstal/beroving, optreden bij drugsoverlast, vandalisme/brandstichting/graffiti, en overige overtredingen zoals trekken en duwen.
Het Kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur (CROW) voert tweejaarlijks een onderzoek uit naar de ontwikkeling van de sociale veiligheid van het personeel in het stad- en streekvervoer. Deze Personeelsmonitor biedt opdrachtgevende decentrale overheden en regionale openbaarvervoerbedrijven inzicht in de ontwikkeling van de sociale veiligheid van het personeel in het stads- en streekvervoer. Uit de Personeelsmonitor 2014 volgt dat spugen door 61% van de medewerkers altijd wordt gemeld. De meldingsbereidheid is hoog voor ingrijpende incidenten als mishandeling (93% meldt dit altijd) en diefstal (92%) en daarnaast voor het melden van vernielingen (80%). Bedreiging wordt door 65% van de medewerkers altijd gemeld. Lastig vallen en pesten wordt door respectievelijk 33% en 29% altijd gemeld door het personeel in het stads- en streekvervoer.
Deelt u de mening dat alle betrokkenen – Rijk, regionale overheden, Duitse en Belgische overheden, NS, regionale vervoerders en politie – hun verantwoordelijkheid in dezen moeten nemen? Zo ja, hoe borgt u dit?
Ja. De aanpak van agressie in het OV is een gezamenlijke opgave voor alle betrokken partijen. Elke partij draagt bij vanuit zijn rol en verantwoordelijkheid. Ik werk aan een integrale aanpak van de problematiek van agressie in het OV, samen met de departementen van VenJ en BZK en de OV- partijen. IenM heeft samen met VenJ en BZK, partijen uit de hele OV-keten bijeen gebracht met als gemeenschappelijk doel het samen aanpakken en verbeteren van sociale veiligheid.
Hoe is de beveiliging op grensoverschrijdende treindiensten vormgegeven? Werken de Nederlandse politie en NS samen met de betreffenden instanties in Duitsland en België? Vindt er ook op bestuurlijk en politiek niveau overleg plaats met onze buren? Zo ja, wat wordt daar afgesproken? Zo nee, bent u bereid zo snel mogelijk in overleg te treden met uw collega’s in onze buurlanden om ook geweld en agressie op grensoverschrijdende treindiensten aan te pakken?
NS zet haar Veiligheid en Service personeel in op alle treinen, waaronder grensoverschrijdende treinen en staat in contact met vervoerders uit Belgie en Duitsland waar nodig. Mede namens de Minister van VenJ kan ik melden dat de Nederlandse politie nauw samenwerkt met de collega’s in België en Duitsland. Er vindt afstemming plaats over gezamenlijke acties en er wordt informatie uitgewisseld. Via Railpol (netwerk van Europese spoorwegpolitiediensten) is er contact en overleg met andere Europese landen. De Minister van VenJ en ik hebben met regelmaat overleg met onze collega bewindslieden uit buurlanden over diverse onderwerpen.
Hoe is de beveiliging in het regionale openbaar vervoer vormgegeven? Vindt er op bestuurlijk en politiek niveau overleg plaats met regionale vervoerders (trein, tram, metro, bus)? Zo ja, wat wordt daar afgesproken? Zo nee, hoe kunt u dit overleg stimuleren?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 8 is het een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen om agressie in het OV tegen te gaan. Ik werk aan een integrale aanpak van de problematiek van agressie in het OV, samen met de departementen van VenJ en BZK en de OV- partijen. IenM heeft samen met VenJ en BZK, partijen uit de hele OV-keten bijeen gebracht met als gemeenschappelijk doel het samen aanpakken en verbeteren van sociale veiligheid. In diverse overleggen op bestuurlijk en ambtelijk niveau tussen het Ministerie van IenM en vervoerders worden knelpunten, oplossingen en maatregelen besproken om de sociale veiligheidsproblematiek aan te pakken.
Ik zie het als de rol van mijn ministerie om mogelijke knelpunten bespreekbaar te maken en waar mogelijk helpen op te lossen.
Bent u bereid de beantwoording van het bovenstaande mee te nemen bij de evaluatie van het pakket veiligheidsmaatregelen waarvan de uitkomst wordt verwacht in maart?
De evaluatie richt zich op het maatregelenpakket van maart 2015 dat is overeengekomen met NS, ProRail, de vakbonden, de Ondernemingsraad van NS en de Ministeries van IenM, BZK en VenJ.
Ik vind het van belang gezamenlijk op te trekken met alle betrokken OV-partijen. Daarom ga ik, zoals aangekondigd in mijn brief d.d. 11 februari 20162, op korte termijn, samen met mijn collega van VenJ, met de vervoerders, decentrale overheden en vakbonden in overleg om te komen tot een veiligheidsaanpak waarin concrete, ambitieuze, maar ook realistische doelstellingen worden afgesproken. Uiteraard zal ik uw Kamer over de uitkomsten hiervan informeren.
Minimumtarieven voor zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) in collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) |
|
Kees Verhoeven (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Is hoofdstuk IIa van de cao voor architectenbureaus 2015–2017 in strijd met het kartelverbod uit de Mededingingswet? Zo nee, waarom niet?1
Het mededingingsbeleid en daarmee de mededingingsregels in Nederland vallen binnen de verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is belast met het toezicht op de naleving van die mededingingsregels en is onafhankelijk waar het de beoordeling van individuele zaken betreft. Het is dan ook slechts aan de ACM om uitspraken te doen in individuele zaken. In het geval een afspraak in cao’s is opgenomen wordt er op dat moment met het oog op de avv-procedure een inschatting gemaakt over mogelijke strijdigheid van een dergelijke cao-afspraak met het mededingingsrecht door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Zie hiervoor ook de antwoorden op de vragen 7 en 8.
Heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) onderzoek gedaan naar de tariefafspraken voor zzp'ers in de cao voor architectenbureaus? Wat was de uitkomst van dit onderzoek?
Indien de ACM daartoe aanleiding ziet, dan zal een mededingingsrechtelijk onderzoek gestart worden. De ACM doet, in het belang van de opsporing, geen uitspraken over het wel of niet bestaan van een mededingingsrechtelijk onderzoek.
Als cao-bepalingen over tarieven voor zzp'ers die te kwalificeren zijn als ondernemer in de zin van het mededingingsrecht hoogstwaarschijnlijk onder het kartelverbod uit de Mededingingswet vallen, is er dan sprake van overtreding van het kartelverbod uit de Mededingingswet op het moment dat cao-partijen de betreffende cao-afspraken zijn gemaakt of op het moment dat tussen een individuele opdrachtgever en opdrachtnemer op basis van de cao een contract wordt afgesloten?
De inbreuk ontstaat op het moment dat de desbetreffende afspraak is gemaakt.
Waarom zijn voor schijnzelfstandigen tariefafspraken nodig in cao’s? Waarom zijn op schijnzelfstandigen niet de loontabellen voor werknemers van toepassing?
Het Hof van Justitie van de EU heeft in de zaak FNV KIEM/Nederlandse Staat in zijn uitspraak aangegeven dat dienstverleners wier situatie vergelijkbaar is met die van werknemers schijnzelfstandig zijn. Het begrip schijnzelfstandige is daarmee niet gelijk aan het begrip «werknemer» in arbeidsrechtelijke zin. De rechter heeft tot op heden niet geoordeeld dat schijnzelfstandigen (geen ondernemers in de zin van het mededingingsrecht) per definitie werknemers zijn. Om die reden kan niet zonder meer gesteld worden dat de loontabellen voor werknemers ook van toepassing zijn op schijnzelfstandigen. Ten aanzien van schijnzelfstandigen die zijn aan te merken als werknemers is het in principe niet nodig om afzonderlijke tariefafspraken te maken in de cao, omdat de integrale cao onverkort op hen van toepassing is.
Kunnen tariefafspraken voor zzp’ers in cao’s van toepassing zijn op zelfstandig ondernemers die conform een goedgekeurde modelovereenkomst op grond van de Wet Deregulering Arbeidsrelaties werken en derhalve geen schijnzelfstandige zijn?
Het werken conform een beoordeelde modelovereenkomst houdt in dat er fiscaal geen sprake is van werknemerschap en daarmee geen inhoudingsplicht voor de opdrachtgever. Dat doet niet af aan de beoordeling op grond van het mededingingsrecht. De Belastingdienst toetst niet of er volgens het mededingingsrecht sprake is van een onderneming. Het is dus niet uit te sluiten dat een tariefafspraak in een cao, zonder strijdigheid met de mededingingsregels, van toepassing is op een opdrachtnemer die met een modelovereenkomst werkt. Dit zou het geval kunnen zijn als er geen sprake is van een ondernemer in de zin van het mededingingsrecht maar er tegelijkertijd ook geen sprake is van een inhoudingsplicht voor de opdrachtgever.
Deelt u de mening dat tariefafspraken in cao’s voor zzp'ers, die alleen van toepassing kunnen zijn op schijnzelfstandigen en niet op zzp'ers die te kwalificeren zijn als ondernemer in de zin van het mededingingsrecht, tot onduidelijkheid leiden voor opdrachtgevers en opdrachtnemers? Acht u dit gewenst?
Duidelijkheid op het gebied van schijnzelfstandigheid kan wenselijk zijn voor opdrachtgevers en opdrachtnemers. Het is echter primair aan de partijen zelf om binnen de grenzen van de wet te bepalen wat de reikwijdte is van de afgesloten cao. Concreet ten aanzien van schijnzelfstandigheid betekent dat dat als er wordt gekozen voor een cao die ook ziet op zzp’ers, partijen dan zelf dienen te beoordelen of er sprake is van zzp’ers die vallen onder het ondernemingsbegrip uit het mededingingsrecht of niet.
Worden cao-bepalingen over tarieven voor zzp'ers – die hoogstwaarschijnlijk onder het kartelverbod uit de Mededingingswet vallen – algemeen verbindend verklaard? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot artikel 5.1 van het Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring CAO-bepalingen (AVV) waarin is bepaald dat cao-bepalingen die kennelijk in strijd zijn met wet- en regelgeving niet voor het algemeen verbindend verklaren in aanmerking komen?
Nee, deze bepalingen worden thans niet algemeen verbindend verklaard, wegens een te groot risico op strijdigheid met het mededingingsrecht.
Zijn de bepalingen uit hoofdstuk IIa van de cao voor architectenbureaus 2015–2017 algemeen verbindend verklaard, of bent u voornemens om dit te gaan doen?
Omdat de avv-procedure nog loopt, kan ik hier niet op vooruitlopen.
Deelt u de mening dat het van belang is dat er meer duidelijkheid komt over de vraag wanneer er sprake is van schijnzelfstandigheid? Zijn er duidelijke beleidsregels of andere criteria op basis waarvan wordt uitgemaakt of er sprake is van schijnzelfstandigheid in de zin van de mededingingsregels, in de zin van het privaatrecht of in de zin van het fiscaal recht? Zo nee, bent u bereid deze op te stellen?
Het is Europeesrechtelijk vastgelegd wanneer sprake is van een ondernemer in zin van het mededingingsrecht.
Dit begrip en de daarbij behorende criteria zijn nader uitgewerkt in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU. Zo heeft het Hof bijvoorbeeld in de uitspraak FNV KIEM/Nederlandse Staat bepaald dat schijnzelfstandigen dienstverleners zijn van wie de situatie vergelijkbaar is met die van werknemers. Indien de Autoriteit Consument en Markt (ACM) een mededingingsrechtelijk onderzoek start, dan zal zij beoordelen of bij de desbetreffende dienstverlener sprake is van een onderneming in de zin van artikel 101 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en de Mededingingswet. Per geval kan zodoende onderzocht worden of sprake is van een ondernemer in de zin van het mededingingsrecht. Voor de beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst zijn criteria opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. Bij de beoordeling of er sprake is van een dienstbetrekking wordt door de Belastingdienst aangesloten bij de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek. Deze zijn nader ingevuld in de (fiscale en civielrechtelijke) jurisprudentie. Gezien de reeds aanwezige uitwerking is er op dit moment geen noodzaak tot het opstellen van beleidsregels.
Mogelijke veiligheidsrisico’s van pinpassen waarmee contactloos betaald kan worden |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een onderzoek van de Consumentenbond uitwijst dat met contactloos betalen veel grotere bedragen ongemerkt blijken te kunnen worden afgeschreven dan banken en consumenten denken?
Ja.
Is het waar dat banken beweren dat contactloze betalingen boven de € 50 niet mogelijk zijn, maar dat dit feitelijk wél mogelijk is, en dat derhalve contactloos rollen voor bedragen veel hoger dan € 50 in principe mogelijk is?
Nee. Bij contactloze betalingen moet bij bedragen boven de 25 euro altijd de pincode worden ingetikt. Bij bedragen tot en met 25 euro is een pincode meestal niet nodig. Om te verhinderen dat een dief langdurig zonder pincode met een gestolen betaalpas1 kan betalen, geldt een cumulatieve limiet van 50 euro. Wanneer de pashouder achter elkaar kleine bedragen zonder pincode contactloos betaalt en al die bedragen bij elkaar opgeteld de 50 euro overschrijden, dan moet hij alsnog de pinpas in de automaat steken en zijn pincode intikken. Deze limiet geldt voor onbepaalde tijd, dus ook als de betalingen zonder pincode over meerdere dagen gespreid zijn.
De mogelijkheid bestaat echter voor de klant, bij sommige banken, om de limiet voor contactloos betalen te verhogen naar maximaal 250 euro. De Consumentenbond merkt hierover op dat banken niet altijd juist uitleggen of en wanneer de betaalpas bij een contactloze betaling in de betaalautomaat gestoken moet worden. Klanten krijgen soms van hun bank te horen dat bij betalingen vanaf 50 euro de betaalpas altijd in de automaat gestoken moet worden. Indien een klant ervoor gekozen heeft zijn limiet te verhogen is dit niet juist. Vanuit de Betaalvereniging Nederland («BVN») heb ik begrepen dat de banken hebben toegezegd hun uitleg aan pashouders op dit vlak te verbeteren.
Is het waar dat het aanvragen en misbruiken van een mobiel betaalapparaat hiervoor vrij eenvoudig is?
Nee. Om met een contactloze betaalautomaat te kunnen frauderen, moet de dader zich inschrijven bij de Kamer van Koophandel en een betaalrekening hebben. De fraudeur moet zijn betaalautomaat bovendien laten registreren voordat er betalingen mee gedaan kunnen worden. Betalingen worden niet direct op de bankrekening van de fraudeur bijgeschreven, daar gaat minimaal één werkdag overheen. De pakkans bij misbruik van de automaat is daardoor hoog, en ik schat in dat deze vorm van fraude voor criminelen niet erg lonend zal zijn.
Is het waar dat contactloos digitaal zakkenrollen voorkomen kan worden door een speciaal beschermend hoesje om de contactloze pin-pas met NFC-chip te doen, maar dat niet alle banken deze hoesjes standaard – vergezeld van een waarschuwing – verstrekken?
Dat is waar. Een speciaal beschermend hoesje zorgt ervoor dat het niet meer mogelijk is om automatisch verbinding te maken tussen de betaalautomaat en de pinpas.
In werkelijkheid is het onwaarschijnlijk dat op deze manier ongemerkt contactloze betalingen door criminelen gedaan kunnen worden. Tot op heden is deze vorm van fraude dan ook nog niet voorgekomen. Volgens informatie van de BVN blijkt dat contactloze betaling alleen mogelijk is als de betaalpas op minder dan vijf centimeter afstand van de betaalautomaat wordt gehouden. Wanneer een contactloze betaalpas samen met andere contactloze passen is opgeborgen (zoals een OV-chipkaart, toegangspas of andere contactloze betaalpas), is het zeer onwaarschijnlijk dat daarmee ongemerkt contactloos kan worden betaald. Een betaalautomaat raakt dan in de war van alle signalen van de verschillende contactloze passen.
Bent u bereid banken aan te spreken op mogelijke contactloze betalingen boven de € 50, en banken te vragen mogelijke veiligheidsrisico’s te laten «repareren»?
Ik heb regelmatig overleg met banken en andere financiële instellingen om de financiële dienstverlening te kunnen verbeteren. Een belangrijk onderdeel hierin is dat veiligheidsrisico’s, waaronder die welke betrekking hebben op contactloos betalen, tot een minimum beperkt worden. Burgers moeten immers veilig hun transacties kunnen verrichten. Ik denk graag met de banken mee om deze risico’s te beperken, maar het is uiteindelijk aan de banken zelf om hier gehoor aan te geven en eventuele risicomaatregelen te implementeren.
Bent u bereid banken te vragen standaard beschermende hoesjes te leveren bij nieuwe contactloze betaalpassen, vergezeld van gedegen voorlichting over de mogelijke gevaren van het bij zich dragen van de pas zonder beveiligende houder?
Zie antwoord vraag 5.
De primaire radargegevens van de MH17 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat het Openbaar Ministerie u al snel na aanvang van het onderzoek heeft laten weten dat binnen het Joint Investigation Team (JIT) door de samenwerkende justitiële autoriteiten is vastgesteld dat het noodzakelijk was alle voorhanden zijnde primaire en secundaire radargegevens, die eventueel beschikbaar waren binnen Oekraïne van het moment van de ramp en er vlak voor en na, beschikbaar te krijgen voor het strafrechtelijk onderzoek?
Het Openbaar Ministerie heeft mij vanaf het begin van het onderzoek regelmatig geïnformeerd over het strafrechtelijk onderzoek. Het is juist dat het JIT zich van meet af tot doel heeft gesteld zoveel mogelijk informatie te verzamelen die kan bijdragen tot de waarheidsvinding. Dat omvat ook beschikbare radargegevens.
Herinnert u zich dat u op 21 januari 2016 aan de Kamer schreef: «Het OM heeft mij laten weten dat het OM op dit moment over voldoende informatie beschikt en dat nu geen behoefte bestaat aan het doen van verzoeken voor aanvullende informatie op het gebied van radar- en satellietgegevens. Indien dit anders wordt, dan zal het kabinet al het nodige doen om voor het strafrechtelijk onderzoek relevante gegevens aan het OM ter beschikking te kunnen stellen» (Kamerstuk 33 997, nr. 62)?
Ja.
Herinnert u zich dat u 4 februari 2016 aan de Kamer schreef: «Voorts heeft het OM mij desgevraagd laten weten dat het op dit moment over voldoende informatie beschikt en dat nu geen behoefte bestaat aan het doen van verzoeken voor aanvullende informatie op het gebied van radar- en satellietgegevens. Anders dan door het lid Sjoerdsma kennelijk verondersteld is, getuige zijn verzoek bij de Regeling van Werkzaamheden d.d. 3 februari 2016, heeft het OM mij dit niet schriftelijk bericht, doch verschillende malen in mondeling overleg bevestigd» (Kamerstuk 33 997, nr. 64)?
Ja.
Herinnert u zich dat u op de vraag wanneer u voor het eerst hoorde van het OM dat er geen behoefte bestaat aan de radarbeelden in het plenaire debat in de Tweede Kamer op 4 februari 2016 als volgt antwoordde: «Die datum heb ik niet paraat, maar dat was op het moment dat die discussie over de radarbeelden ontstond. Ik was daar benieuwd naar. Ik heb het OM daarnaar gevraagd en het heeft daar antwoord op gegeven langs deze lijnen.»?
Ik heb duidelijk gemaakt tijdens het debat dat in de gesprekken die ik met het OM heb, het onderwerp van de radargegevens met enige regelmaat aan de orde is geweest. Naar het oordeel van het OM bestaat er nu geen behoefte aan verzoeken van de regering om aanvullende informatie. De door het OM benodigde informatie is reeds in een eerder stadium bij verschillende staten opgevraagd door middel van rechtshulpverzoeken.
Op welke data heeft het OM u meegedeeld dat er nu geen behoefte bestaat aan de radardata?
Het onderwerp van de radargegevens is met enige regelmaat aan de orde geweest in de gesprekken die ik met het Openbaar Ministerie heb. Daarin heeft het OM mij aangegeven dat er nu geen behoefte bestaat aan verzoeken door de regering om aanvullende informatie op het gebied van radar- en satellietgegevens. Deze mededeling is mij laatstelijk op 14 en 19 januari jl. mondeling gedaan. Steeds als het OM de regering vraagt verzoeken om aanvullende informatie te ondersteunen, zal hieraan gevolg worden gegeven.
Kunt u voor elk van de data hierboven aangeven wie van het OM dit heeft meegedeeld en of die persoon namens zichzelf of namens het OM sprak? Kunt u dit bij voorkeur deze informatie openbaar geven, maar indien noodzakelijk vertrouwelijk meedelen?
De mededeling kwam van het College van procureurs-generaal, dat sprak namens het OM. De informatie heb ik in de onder vragen 2 en 3 genoemde brieven van 21 januari 2016 en 4 februari 2016 openbaar gemaakt door haar met uw Kamer te delen.
Heeft het OM ook namens de andere landen in het JIT gesproken, toen zij aangaf nu geen behoefte te hebben aan aanvullende informatie op het gebied van radar- en satellietgegevens, zoals primaire radargegevens?
Het Openbaar Ministerie is coördinator van het JIT en afwegingen die gemaakt worden over het al dan niet noodzakelijk zijn van informatie, worden binnen het JIT besproken. Dit is niet anders waar het gaat om radar- en satellietgegevens. Zoals gezegd heeft het OM mij op dit punt laten weten dat er nu geen behoefte bestaat aan het doen van verzoeken voor aanvullende informatie op het gebied van radar- en satellietgegevens.
Betekent deze mondelinge mededeling nu dat er naast schriftelijke ambtsberichten ook mondelinge ambtsberichten over een lopend strafrechtelijk onderzoek bestaan? Zo ja, welke status hebben die?
Artikel 129 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie bepaalt dat het College van procureurs-generaal de Minister de inlichtingen verstrekt die deze nodig heeft. Dat gebeurt zowel schriftelijk, in de vorm van ambtsberichten, als mondeling. De status van mondelinge en schriftelijke inlichtingen is dezelfde.
Op welke wijze worden mondelinge (ambts)berichten vastgelegd in de administratie van het OM en in het Ministerie van Veiligheid en Justitie, opdat daar later geen verschil van interpretatie ontstaat over wat er precies is meegedeeld?
Mondelinge inlichtingen worden niet als zodanig in de administratie geregistreerd.
Bent u bereid deze mededeling van het OM, inclusief mogelijke caveats schriftelijk te laten vastleggen door het OM, aangezien hier a priori wordt afgezien van het opvragen van radarbeelden die van groot belang zouden kunnen zijn in een rechtszaak over MH17? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen noodzaak om mondeling door het OM gedane mededelingen schriftelijk te laten bevestigen. Voor de goede orde merk ik op dat geen sprake is van het niet opvragen van radargegevens. Daartoe zijn wel degelijk (rechtshulp)verzoeken gedaan.
Zijn u signalen uit het OM of andere landen in het JIT bekend die het niet eens zijn met het niet opvragen van de primaire radargegevens?
Deze signalen zijn mij niet bekend.
Hoe vaak krijgt u mededelingen over de inhoud van strafrechtelijke onderzoeken op een andere wijze dan via schriftelijke ambtsberichten? Hoe kan controle op deze informatiestroom plaatsvinden?
De bedoelde mededelingen krijg ik zo vaak als daartoe aanleiding is. Democratische controle daarop is gewaarborgd door middel van de politieke verantwoordelijkheid die ik draag voor het OM, waaruit voortvloeit dat ik aan uw Kamer verantwoording afleg over het functioneren van het OM en de wijze waarop het zijn taken vervult.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden, dat wil zeggen vóór maandag 15 februari 2016?
Wij hebben er naar gestreefd uw vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Financiële ondersteuning voor volwassen scholieren |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u inzicht geven in de financiële ondersteuning die vanuit de overheid beschikbaar is voor volwassen scholieren? Klopt het dat zij na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar geen aanspraak meer maken op ondersteuning vanuit de kindregelingen en nog niet in aanmerking komen voor studiefinanciering? Klopt het dat zij in de huidige situatie tijdens de genoemde periode alleen aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming van de Dienst uitvoering onderwijs (DUO)? In hoeverre is deze tegemoetkoming toereikend?
Ouders van scholieren onder de 18 jaar hebben recht op kinderbijslag en kindgebondenbudget. Dit eindigt als de scholier 18 wordt. Scholieren van 18 jaar en ouder kunnen in aanmerking komen voor een tegemoetkoming voor scholieren via de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Deze tegemoetkoming geldt voor scholieren die een voltijdsopleiding doen in het voortgezet onderwijs. De tegemoetkoming voor scholieren bestaat uit een basistoelage en een inkomenafhankelijke bijdrage in de schoolkosten. De basistoelage is ca € 113,– per maand voor een thuiswonende scholier. Er is daarnaast een inkomensafhankelijke bijdrage in de schoolkosten mogelijk. Voor het voortgezet onderwijs (bovenbouw) bedraagt deze bijdrage in de schoolkosten maximaal ca. € 86,– per maand. In totaal ontvangen per ultimo 2015 33.244 scholieren een tegemoetkoming via de DUO (in het Vavo 2.363 scholieren, in het voortgezet onderwijs 28.161 scholieren en in het VSO 2.721 scholieren). De hoogte van de tegemoetkoming van DUO is in lijn met de bedragen van de kinderbijslag en het kindgebondenbudget, toen de scholier nog 17 jaar was.
Als de scholieren na het voortgezet onderwijs een vervolgopleiding gaan doen (mbo of ho), komen zij in aanmerking voor de studiefinanciering die daar geldt. Er bestaat geen recht op algemene bijstand.
Wat betreft het recht op bijstand voor jongeren vanaf 18 jaar die niet meer naar school gaan en ook geen vervolgopleiding volgen, geldt in beginsel het reguliere uitkeringsregime van de Participatiewet. Deze wet biedt ook voor hen een laatste vangnet voor wie niet zelf in het levensonderhoud kan voorzien. Met inachtneming van de overige voorwaarden die gelden voor het recht op bijstand – zoals de vier weken zoektermijn en het naar vermogen voldoen aan de arbeidsverplichtingen – kan de jongere in beginsel in aanmerking komen voor (aanvullende) bijstand.
De landelijke bijstandsnorm voor een alleenstaande van 18,19, en 20 jaar zonder kinderen, bedraagt ca € 240,– per maand. In dit verband is het van belang dat het college van burgemeester en wethouders met artikel 28 Participatiewet de mogelijkheid heeft om deze landelijke bijstandsnorm lager vast te stellen als de belanghebbende recent zijn scholing of beroepsopleiding heeft beëindigd. Het college heeft deze mogelijkheid gedurende 6 maanden na het tijdstip van beëindiging van de scholing of beroepsopleiding. De achterliggende gedachte hierbij is dat de belanghebbende tijdens de school/studieperiode de bestedingen heeft afgestemd op zijn beperkte inkomen en dat zijn noodzakelijke kosten niet onmiddellijk toenemen als hij of zij de studie beëindigt en als schoolverlater op bijstand aangewezen raakt. Het college heeft hiermee de bevoegd- en verantwoordelijkheid om in individuele gevallen maatwerk toe te passen. Hiermee kan worden voorkomen dat de jongere in een problematische financiële situatie geraakt.
Kunt u nader inzicht geven in hoeverre er voor deze volwassen scholieren sprake is van een problematische financiële situatie gedurende de periode dat zij nog op school zitten en nog niet aan een opleiding zijn begonnen? In hoeverre is er sprake van een inkomensachteruitgang wat betreft ondersteuning vanuit de overheid? Om welke bedragen gaat het hier precies? Hoeveel mensen hebben te maken met deze problematiek? In hoeverre kan deze inkomensachteruitgang het afronden van school of het beginnen van een opleiding bemoeilijken? Deelt u de mening dat dit voorkomen dient te worden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u inzicht geven in hoe gemeenten omgaan met deze problematiek voor volwassen scholieren die nog niet aan een opleiding zijn begonnen? Is er sprake van verschillen tussen gemeenten? Wat zijn de verantwoordelijkheden en mogelijkheden voor gemeenten om financieel bij te springen in deze, bijvoorbeeld door middel van categoriale bijzondere bijstand of individuele bijzondere bijstand? Bent u bereid om bij gemeenten aan te dringen op actie om te voorkomen dat volwassen scholieren geconfronteerd worden met een grote inkomensachteruitgang? Zo ja, welke actie wilt u dat de gemeenten ondernemen? Zo niet, waarom niet?
Ik beschik niet over informatie hoe gemeenten omgaan met de volwassen scholieren die nog niet aan een opleiding zijn begonnen. Zoals hiervoor aangegeven betreft het hier individueel maatwerk.
Ten aanzien van de verlening van individuele bijzondere bijstand geldt dat dit een expliciete verantwoordelijkheid van de colleges is. Het verlenen van categoriale bijzondere bijstand is per 1 januari 2015, met uitzondering van de collectieve aanvullende zorgverzekering, niet meer mogelijk.
In de Participatiewet (artikel 12) geldt ten aanzien van jongeren van 18 tot 21 jaar overigens een specifieke regeling voor wat betreft de verlening van individuele bijzondere bijstand. Deze jongeren hebben namelijk alleen recht op bijzondere bijstand wanneer een financieel beroep op hun ouders niet mogelijk is. Dit heeft te maken met de onderhoudsplicht van de ouders voor kinderen tot 21 jaar. Indien de ouders kunnen aantonen dat zij over onvoldoende middelen beschikken om in de kosten van het bestaan van hun 18 tot 21 jarige kind te voorzien, bestaat er mogelijk een individueel recht op bijzondere bijstand voor de betreffende jongere. Eventuele verschillen tussen gemeenten in de verlening van bijzondere bijstand aan scholieren die nog niet aan een opleiding zijn begonnen, zijn een logisch gevolg van de decentrale uitvoering van de Participatiewet.
De schikking met NS-fraudeurs |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de schikking die getroffen is met NS-fraudeurs?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe deze schikking te plaatsen is tegen de achtergrond van de belofte van de Minister van Financiën dat de NS-fraudeurs geen cent meer zouden krijgen bij hun vertrek?
In de Tweede Kamer ben ik eerder uitgebreid ingegaan op de ontslagprocedure van de voormalig president-directeur van NS. Daarbij heb ik in mijn brief van 5 augustus (Kamerstuk 28 165, nr. 220) aangegeven dat mijn eerdere belofte dat de voormalig president-directeur geen enkele vergoeding zou ontvangen, niet houdbaar bleek als gevolg van onzorgvuldigheden in de ontslagprocedure. In mijn brief van 31 augustus 2015(Kamerstuk 28 165, nr. 222), in antwoord op de vragen die de Kamer naar aanleiding van de schikking met de voormalige president-directeur heeft gesteld, ben ik ook ingegaan op de toenmalige stand van zaken rond de afwikkeling van het arbeidscontract van de vorige CEO van de NS-dochter Abellio. Ik heb uw Kamer toen geïnformeerd dat er op dat moment nog geen sprake was van beëindiging van het dienstverband, dat de afwikkeling van het dienstverband in handen is van de raad van bestuur van NS en dit binnen de reguliere wettelijke kaders van het arbeidsrecht plaatsvindt. In de afwikkeling van het arbeidscontract van de op non-actief gestelde medewerkers heeft een aantal van hen een rechtszaak aangespannen. De raad van bestuur heeft op basis van het advies van zijn advocaten en de opstelling van de rechter tijdens de hoorzittingen geconcludeerd dat de oorspronkelijke insteek van NS niet haalbaar bleek. De onderneming concludeerde onder andere dat er geen gronden waren voor een ontslag op staande voet, wat betekent dat de afwikkeling van de arbeidsovereenkomsten op grond van het reguliere ontslagrecht moesten plaatsvinden. NS heeft dan ook de afweging gemaakt dat de overeengekomen schikkingen met de betrokken medewerkers onontkoombaar waren om langdurige rechtszaken en bijbehorende kosten te voorkomen. Rechtszaken bovendien, met een aanzienlijke kans dat de uitkomsten nog minder gunstig voor NS zouden zijn. Binnen de grenzen van het arbeidsrecht heeft NS zich ingezet voor zo gunstig mogelijke uitkomsten voor NS. Ik ben niet op de hoogte van de afspraken die op individueel niveau zijn gemaakt. Dat is ook niet gebruikelijk, omdat het hier gaat om werknemers van de onderneming. De Nederlandse staat heeft als aandeelhouder alleen een rol bij de beloning, benoeming en het ontslag van de bestuurders van de raad van bestuur van NS zelf. De afwikkeling van het ontslag van de betrokken oud-medewerkers is een aangelegenheid van de raad van bestuur van NS.
Kunt u aangeven welke afspraken zijn gemaakt met de verschillende NS-medewerkers, zoals de voormalig directeur van NS-concurrent Veolia, de Abellio-directeur en de directeurs van Qbuzz, en wat de redenen zijn voor de schikking?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich vinden in de uitspraak van de advocaat van een van de betrokkenen dat er sprake is van een grote overwinning? Is het Rijk dan de verliezer?
Het Rijk is geen partij bij de getroffen schikking. Ik laat de uitspraak dan ook voor rekening van de betrokkene.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer heeft geschreven: «NS zal de contracten van de drie betrokken statutaire Qbuzz-bestuurders ontbinden. Met twee van hen betreft het de huidige bestuursfunctie, met de derde betreft het de adviesrelatie die was aangegaan na zijn eerder vertrek als statutair bestuurder bij Qbuzz. Het arbeidscontract met de ex-Veolia-medewerker, dat zou ingaan op 1 mei a.s., zal eveneens worden ontbonden. Er worden geen vertrekvergoedingen betaald. Eerder toegekende variabele beloningen worden, indien relevant, teruggevorderd.»?2
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer heeft meegedeeld: «Vanzelfsprekend zal ik in nauw contact blijven met NS omtrent de opzet, voortgang en de uitkomsten van de analyse naar de interne regels en hun effectiviteit en de daaruit te treffen maatregelen»?3
Ja, zie daarvoor ook mijn brief van 15 januari 2016 met het onderzoek van Alvarez en Marsal naar de effectiviteit van interne procedures, risicobeheersing, compliance en controlemaatregelen in de NS-organisatie. Bij deze brief zit ook het verbeterplan van NS met maatregelen die NS gaat treffen. De raad van commissarissen zal tweemaal per jaar de voortgang monitoren en de aandeelhouder wordt hierover geïnformeerd.
Herinnert u zich dat u in uw brief van 28 april 2015 aan de Kamer schreef dat er geen vertrekvergoedingen worden betaald?4
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich de volgende woorden uit uw brief aan de Kamer van 5 juni jongstleden: «de inhuur van de voormalige medewerker van Veolia had mijns inziens in dat stadium van de aanbesteding niet moeten plaatsvinden. Dat dit bovendien onrechtmatig gebeurde en dat de medewerker vervolgens ongeoorloofd informatie deelde, gaat alle perken te buiten.»?5
Ja.
Kunt u aangeven hoe hoog de vertrekvergoeding is voor elk van de ontslagen medewerkers en hoe zich dat verhoudt tot uw eerdere belofte?
De staat is bij de afwikkeling van deze contracten niet betrokken geweest, omdat dit op grond van het in Nederland geldende vennootschapsrecht valt binnen het domein van de raad van bestuur van NS. Aandeelhouders hebben immers alleen een rol bij benoeming, ontslag en beloning van bestuurders. Formele instemming van de aandeelhouder bij ontslag van reguliere werknemers of bestuurders van een dochteronderneming is om die reden dan ook niet aan de orde. Ik kan u dan ook niet informeren over het exacte verloop en de inhoud van de overeengekomen schikkingen, omdat ik niet over die informatie beschik.
Kunt u aangeven hoeveel variabele vergoedingen zijn teruggevorderd bij elk van de drie medewerkers? Hoe verhoudt zich dat tot uw eerdere belofte?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u in nauw contact gebleven met de NS omtrent de maatregelen?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer heeft de NS u ervan op de hoogte gesteld dat er toch weer afkoopvergoedingen betaald zouden worden?
Het afwikkelen van de arbeidscontracten van werknemers is een aangelegenheid tussen de werkgever en werknemer. De staat als aandeelhouder is daar geen partij in. De accountingregels (IFRS) verplichten de vennootschap sinds dit jaar wel dat er tot op het niveau van het executive committee (eerste laag onder het bestuur) gerapporteerd wordt wat er in het betreffende jaar aan vergoedingen is betaald. Het jaarverslag 2015 van NS bevat deze gegevens. Het is niet aan de aandeelhouder om deze informatie publiek te maken. Dat is aan de onderneming zelf. De informatie hierover is eerder dan het publiceren van het jaarverslag van NS naar buiten gekomen, nadat De Telegraaf hier op 5 februari een artikel over heeft gepubliceerd. De bedragen die zijn betaald aan de andere betrokken medewerkers zijn mij niet bekend.
Wist u ten tijde van het AO Staatsdeelnemingen op 3 februari jongstleden dat deze bedragen betaald zouden worden?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u een precieze tijdslijn geven van de wijze waarop deze overeenkomsten tot stand gekomen zijn?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft u overwogen om de Kamer te informeren over het feit dat u uw eerdere belofte niet kon nakomen of vond u het gepaster dat de Kamerleden dat in de krant zouden lezen, en wel twee dagen na het Algemeen overleg over staatsdeelnemingen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u ingestemd met de vertrekvergoedingen?
Zie antwoord vraag 9.
Waarom is deze schikking nu getroffen, terwijl er nog een strafrechtelijk onderzoek van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) loopt en ook de Autoriteit Consument & Markt (ACM) de zaak in onderzoek heeft?
Los van de uitkomst van nog lopende onderzoeken, was het duidelijk dat de arbeidscontracten van de betrokken medewerkers niet voorgezet konden worden. Om die reden heeft de raad van bestuur van NS, binnen de kaders van het arbeidsrecht, gezocht naar de meest geschikte oplossing. NS heeft zich hierbij juridisch laten adviseren en is tot schikkingen gekomen die in lijn liggen met de verwachte uitkomst in eventuele gerechtelijke procedures. Dit heeft tevens bijgedragen aan het wederkeren van de rust binnen NS en de focus op de toekomst.
Is met de regering overleg gevoerd over het treffen van deze schikking? Zo nee, waarom niet, zo ja, wat waren de argumenten om met de schikking in te stemmen?
Het aanvallen van een scheidsrechter door spelers van de voetbalclub Nieuw Sloten |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Scheidsrechter aangevallen door spelers Nieuw Sloten»1 en «Duel Nieuw-Sloten gestaakt na wangedrag speler»2? Herinnert u zich het feit dat voetballers van deze voetbalclub zijn veroordeeld vanwege betrokkenheid bij het overlijden van een scheidsrechter?3
Ja.
Is er naar aanleiding van het recente incident aangifte gedaan tegen spelers of andere betrokkenen van de genoemde voetbalclub? Zo ja, wat is de stand van zaken van deze aangifte? Zo nee, op welke gronden kan het Openbaar Ministerie (OM) overwegen over te gaan tot ambtshalve vervolging en wordt dit ook overwogen?
Er is geen aangifte gedaan tegen spelers of andere betrokkenen van de genoemde voetbalclub. De politie heeft op eigen initiatief wel gesproken met de scheidsrechter. De scheidsrechter kiest ervoor om geen aangifte te doen. Het Openbaar Ministerie heeft besloten niet ambtshalve tot vervolging over te gaan, vanwege de ernst van hetgeen dat is voorgevallen, het feit dat de scheidsrechter geen aangifte wenst te doen en het besluit van het bestuur van de voetbalvereniging om het betrokken team uit de competitie te halen.
In hoeverre kan het feit dat er eerder spelers van Nieuw Sloten betrokken waren bij een geweldsincident tegen een scheidsrechter meespelen bij een besluit van het OM om in geval van het recente incident vervolging tegen spelers of de club in te stellen?
Ook deze omstandigheid is onderdeel geweest van de afweging over de vervolging, waarbij uiteindelijk besloten is om niet tot vervolging over te gaan.
Doet de KNVB onderzoek naar spelers van Nieuw Sloten en/of de club? Zo ja, wat is de stand van zaken van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De KNVB doet net als bij andere tuchtzaken onderzoek naar de toedracht van het voorval. Daders worden hierbij gestraft. Het onderzoek is nog niet afgerond. Lopende dit onderzoek zijn op voorhand alle spelers van dit elftal voorlopig uitgesloten van deelname aan wedstrijden.
Daarnaast is de KNVB met de vereniging in gesprek over verdere begeleiding en ondersteuning. Dit om de kans op misdragingen in de toekomst verder te verlagen.
Het bericht 'Strafexpedities op V&J tegen ambtenaren die misstand melden' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat de positie van de voormalig vertrouwenspersoon integriteit op uw departement afgelopen jaren herhaaldelijk in het geding is geweest?1
De positie van de voormalig Vertrouwenspersoon integriteit en ongewenste omgangsvormen (VPI) is niet herhaaldelijk in het geding geweest de afgelopen jaren. De voormalig VPI had van 2011 tot 2014 de functie van vertrouwenspersoon (voor het bestuursdepartement) en coördinator integriteit. Hij vervulde deze functies in deeltijd. Om recht te doen aan de omvang van Veiligheid en Justitie en vanuit de wens het integriteitsstelsel verder te professionaliseren is met ingang van 2014 een voltijds coördinator Integriteit aangesteld. Daarmee werden de rollen van vertrouwenspersoon en coördinator integriteit van elkaar losgekoppeld. De voormalig VPI heeft vervolgens tot april 2015 de functie van vertrouwenspersoon voor het bestuursdepartement vervuld en over het jaar 2014 ook een verslag aangeboden. Dit verslag is als bijlage meegezonden met mijn brief aan uw Kamer van 9 februari jongstleden (Kamerstuk 28 844, nr. 93). De positie van VPI voor het bestuursdepartement is op dit moment vacant. De werving voor deze positie is 2 maart jongstleden gestart. De functie wordt sinds het vertrek van de voormalig VPI voor het bestuursdepartement waargenomen door de vertrouwenspersoon van de dienst Justis. Deze vertrouwenspersoon wordt bijgestaan door twee vertrouwenspersonen van de NCTV en DJI (allen in hetzelfde pand gehuisvest). Afhankelijk van de situatie van de melder overlegt de (waarnemend) vertrouwenspersoon met de melder wie de geëigende vertrouwenspersoon is om de melder te adviseren en te ondersteunen. Hiermee is ook op het bestuursdepartement gewaarborgd dat medewerkers meldingen kunnen doen in een veilige omgeving.
Kunt u bevestigen dat het is voorgekomen dat de contactgegevens van de toenmalige vertrouwenspersoon afgelopen jaren werden verwijderd van het intranet, dat meldingen van misstanden werden doorgeschakeld naar een ondergeschikte van de secretaris-generaal en dat jaarverslagen niet digitaal waren terug te vinden voor medewerkers?
De contactgegevens van de voormalig VPI zijn twee keer vervangen. De eerste keer in verband met de hierboven genoemde ontkoppeling van de rollen van vertrouwenspersoon en coördinator integriteit. De tweede keer in verband met zijn vertrek als VPI.
Het jaarverslag over 2014 is van het intranet verwijderd omdat dit verslag informatie leek te bevatten die het voor medewerkers in de directe omgeving van een casus mogelijk kon maken om daarin opgenomen meldingen te herleiden tot de desbetreffende afdeling.
Het beeld dat meldingen van misstanden werden doorgeschakeld naar een ondergeschikte van de secretaris-generaal is onjuist. Meldingen van misstanden worden gebruikelijk al dan niet via de vertrouwenspersoon (eventueel zelfs anoniem) door de melder gemeld bij de direct leidinggevende of in de directe lijn daarvan. Daarnaast kwamen en komen via het onafhankelijke meldpunt integriteit meldingen van mogelijke integriteitschendingen rechtstreeks binnen bij de (waarnemend) centrale coördinator integriteit. De centrale coördinator integriteit bepaalt in overleg met de melder welke interventie binnen of buiten de organisatie passend of noodzakelijk is. Hij is daarbij net als de vertrouwenspersoon gehouden tot vertrouwelijkheid. Uitsluitend in het geval dat samen met de melder tot de slotsom wordt gekomen, dat een interventie op het niveau van de secretaris-generaal passend en noodzakelijk is, komt een melding ter kennis van hem.
Kunt u per genoemd voorbeeld aangegeven waarom dit het geval is geweest? Wie heeft binnen uw ministerie opdracht gegeven om op deze manier de rol, werkwijze en toegankelijkheid van de vertrouwenspersoon in te perken?
De rol, werkwijze en toegankelijkheid van de vertrouwenspersoon is niet ingeperkt. Verder verwijs ik voor een antwoord op deze vraag naar mijn antwoorden op de vragen 1 en 2.
Hoe verhoudt deze berichtgeving, alsmede de eerdere berichtgeving in de NRC rondom uw ministerie, zich tot uw brief van 29 januari 2016 waarin u de ruimte schets voor medewerkers om vertrouwelijk hun verhaal te doen richting de Commissie Oosting, evenals dat bij de klokkenluidersregeling het geval is?2
Ik verwijs voor een antwoord op deze vraag naar mijn brieven aan uw Kamer van 5 en 9 februari jongstleden (Kamerstuk 28 844, nrs. 92 en 93).
Kunt u garanderen dat medewerkers van uw ministerie misstanden, conform de klokkenluidersregeling en via de recent ingestelde onderzoekscommissie-Oosting, vertrouwelijk kunnen melden zonder dat dit op het bureau van uw secretaris-generaal belandt? Kunt u ook garanderen dat dit niet het geval is geweest tijdens het onderzoek dat reeds door de commissie-Oosting is uitgevoerd?
Ja, vertrouwelijkheid staat en stond voorop. Een vertrouwenspersoon neemt geen stappen en deelt geen gegevens van de melding, zonder uitdrukkelijke toestemming van de melder. Alleen in geval het passend en noodzakelijk wordt geacht door de melder en vertrouwenspersoon worden meldingen ter kennisneming van de secretaris-generaal gebracht.
Kunt u de huidige invulling van de klokkenluidersregeling op uw departement beschrijven, evenals maatregelen die worden genomen om te zorgen dat medewerkers in vertrouwen hun verhaal kunnen doen aan de Commissie-Oosting?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar mijn brieven aan uw Kamer van 5 en 9 februari jongstleden (Kamerstuk 28 844, nrs. 92 en 93).
Klopt het dat de voormalige vertrouwenspersoon op een zijspoor is geraakt bij uw ministerie en de reden hiervoor voornamelijk was dat hem het werken onmogelijk werd gemaakt op uw ministerie?
Nee, zie antwoord op vraag 1.
De brief Budget energie-innovatie (Kamerstuk 30196, nr. 387) |
|
Kees Verhoeven (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de reden dat u prioriteit geeft aan de Topsector Energie bij de herschikking van de beschikbare middelen voor energie-innovatie?
Ik vind het van belang dat er in 2016 voor zowel de Topsector Energie als voor de regeling Demonstratie Energie-Innovaties (DEI-regeling) geen verlaging hoeft plaats te vinden ten opzichte van het budget van vorig jaar. Indien ik bij de beschikbaarstelling van de budgetten prioriteit zou geven aan de DEI-regeling in plaats van aan de Topsector Energie, zou ik het budget voor de Topsector Energie moeten verlagen. Na herschikking van de beschikbare middelen voor energie-innovatie blijft het budget voor de Topsector Energie nu nagenoeg hetzelfde als vorig jaar en is er sprake van een verhoging van het budget voor de DEI-regeling van € 34 miljoen in 2015 naar € 35,7 miljoen in 2016. Daarnaast vind ik het van belang om recht te doen aan het intensieve afstemmingsproces dat heeft plaatsgevonden voor de verdeling van het budget voor de Topsector Energie.
De verdeling van dit budget vindt plaats over vijf Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) en twee doorsnijdende thema’s op het gebied van systeemintegratie en maatschappelijk verantwoord innoveren.
Binnen de TKI’s is vervolgens sprake van verdeling van de middelen over in totaal 25 programmalijnen. Een meer uitgebreide beschrijving van de programmalijnen in 2016 is online beschikbaar in het programma van de Topsector Energie1.
Naar welke projecten binnen de Topsector Energie gaan de additionele middelen? Welke bedrijven zijn daarbij betrokken?
Er is geen sprake van additioneel budget voor de Topsector Energie. Het budget voor de Topsector Energie blijft nagenoeg op hetzelfde niveau als in 2015.
De verdeling van dit budget vindt plaats over vijf TKI’s en de twee hierboven genoemde dwarsdoorsnijdende thema’s. De vijf TKI’s betreffen Biobased Economy, Urban Energy, Gas, Energie & Industrie en Wind op Zee en hebben elk een achterban van bij hun onderwerp betrokken bedrijven en kennisinstellingen. Een meer uitgebreide beschrijving van lopende projecten sinds 2012 en de betrokken partijen hierbij is online beschikbaar2.
Welke projecten binnen de regeling Demonstratie Energie-innovaties (DEI) kunnen door deze herschikking geen doorgang vinden?
De DEI-regeling is een zogenoemde tenderregeling die in 2016 in twee tranches wordt opengesteld. Partijen kunnen tot de in de regeling aangegeven periode projectvoorstellen indienen. Na afloop van deze periode wordt aan de hand van de rangschikkingscriteria besloten welke projecten gehonoreerd worden. Indien er projecten zijn die geen doorgang kunnen vinden vanwege een lager dan beoogd budget in 2016, zal dit dus pas voor elk van de twee tranches na afloop bekend zijn. Tot op heden is het beschikbare budget overigens niet beperkend geweest bij het honoreren van aanvragen.
Kunt deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Bedrijfslevenbeleid en Innovatie voorzien op 11 februari 2016?
Ja.
De uitspraak van een gemeenteraadslid dat de Islam “weggevaagd” mag worden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Haagse PVV'er: Islam mag weggevaagd worden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het goed is dat het stadsbestuur van Den Haag afstand heeft genomen van de uitspraak van het raadslid dat de islam weggevaagd mag worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het College van burgemeester en Wethouders van de gemeente Den Haag heeft mij laten weten dat het niet op zijn weg vindt liggen om uitingen van volksvertegenwoordigers op de sociale media te volgen en van commentaar te voorzien. Zoals al meerdere malen door het College aangegeven, neemt het College afstand van polariserende uitingen, ongeacht van wie deze afkomstig zijn, die erop gericht zijn bevolkingsgroepen tegen elkaar op te zetten.
Ik ben van mening dat het goed is dat het College afstand neemt van dergelijke polariserende uitingen.
Deelt u de mening dat een passende reactie tegen uitingen die verdeeldheid zaaien, mensen tegen elkaar opzetten of beledigen binnen het strafrecht als ultimum remedium kan worden gevonden? Zo ja, waarom en welke delicten zijn in dit kader mogelijk van toepassing? Zo nee, waarom niet?
Indien er sprake is van een verdenking van een strafbaar feit, zoals bijvoorbeeld opruiing (artikel 131 Sr), groepsbelediging (artikel 137c Sr) of aanzetten tot haat, discriminatie of geweld (artikel 137d Sr), is het strafrecht het aangewezen middel om adequaat te reageren.
Is er aangifte gedaan tegen het genoemde raadslid in verband met haar uitspraak dat de islam weggevaagd mag worden of vanwege het verspreiden van het genoemde filmpje? Zo ja, wat is de stand van het onderzoek? Zo nee, stelt het Openbaar Ministerie ambtshalve vervolging in?
Op 8 februari jl. is aangifte gedaan, deze aangifte wordt momenteel door het Openbaar Ministerie (OM) bestudeerd.
Deelt u de mening dat iedereen die een godsdienst wil aanhangen dat moet kunnen doen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening. Godsdienstvrijheid is in Nederland in de Grondwet verankerd. Dit betekent dat je in Nederland elke godsdienst mag aanhangen en dat je in Nederland niet op ongelijke wijze mag worden behandeld vanwege je geloof of je afkomst.
Deelt u de mening dat het «wegvagen» van een godsdienst in strijd is met de vrijheid van godsdienst? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Artikel 6 van de Grondwet waarborgt het recht van een ieder zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De vrijheid van godsdienst heeft daarmee betrekking op de vrijheid van het belijden van de godsdienst. Uitspraken over godsdienst kunnen vallen onder de vrijheid van meningsuiting. Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven kan wel sprake zijn van een strafbaar feit of van discriminatie zoals omschreven in artikel 1 van de Grondwet.
Kan er sprake zijn van een strafbaar feit, zoals groepsbelediging of haatzaaien, indien de dader zich niet direct richt tot een groep mensen (bijvoorbeeld moslims of homo’s) maar wel tot datgene wat die specifiek groep kenmerkt, zoals hun geloof of seksuele gerichtheid (de islam of homoseksualiteit)? Zo nee, waarom niet?
Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 10 maart 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BF0655) dient een uitlating voor strafbaarheid wegens groepsbelediging onmiskenbaar betrekking te hebben op een groep mensen wegens hun godsdienst. Per geval zal beoordeeld moeten worden of daar sprake van is. Daarbij dient niet alleen te worden gekeken naar de uitlating sec, maar ook naar de samenhang met de rest van de uiting en de context waarin de uitlating is gedaan. Voor aanzetten tot haat geldt evenzeer dat alle voor de strafbaarheid relevante omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM9132 en ECLI:NL:HR:2010:BM9135) dienen uitlatingen niet uitsluitend op zichzelf te worden bezien, doch tevens in de gegeven omstandigheden van het geval en in het licht van de mogelijke associaties die deze wekken.
Maakt het in dit kader in juridische zin verschil of iemand zegt dat «moslims vies zijn» dan wel «de islam is vies»? Zo ja, waaruit bestaat dit verschil? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de stand van zaken van de jurisprudentie over groepsbelediging of haatzaaien met betrekking tot de vraag of een uitlating beledigend of haatzaaiend is indien die niet direct tot een groep mensen is gericht maar tot een geloof?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat, indien uit de jurisprudentie blijkt dat uitlatingen over een geloof in dit kader niet strafbaar zijn, de wet in die zin zou moeten worden aangepast dat dat wel strafbaar kan worden, gezien de verbondenheid tussen een geloof en de gelovigen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij het antwoord op de vragen 7, 8 en 9 aangegeven volgt uit de jurisprudentie dat er sprake kan zijn van strafbaarheid, maar dat dit afhangt van de omstandigheden van het geval. Ik zie dan ook geen reden om de wet aan te passen.
Het laten herkansen van toetsen uit het leerlingvolgsysteem in het basisonderwijs |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gesjoemel Cito-test door leraar basisschool»?1
Ja.
Kent u (de resultaten van) het onderzoek naar het aantal leerlingen in het basisonderwijs dat de kans krijgt om een toets uit het leerlingvolgsysteem nogmaals te maken en wat in die gevallen de motivatie is van leraren en/of scholen om dit te doen? Zo nee, bent u bereid om hiernaar onderzoek te laten doen?
Mij zijn geen resultaten van dergelijk onderzoek bekend. Noch bij Cito, noch bij de Inspectie van het Onderwijs (hierna: «Inspectie») zijn signalen binnengekomen van andere scholen die leerlingen de kans geven om leerlingvolgsysteemtoetsen (hierna: lvs-toetsen) opnieuw te maken. Mogelijk is de motivatie van de locatiedirecteur in dit geval dat de inspectie ook de tussenresultaten beoordeelde. Inmiddels is het toezicht op de tussenresultaten van scholen aangepast. De inspectie verbindt geen oordeel meer aan de lvs-toetsresultaten (zie ook het antwoord op vraag2, waardoor hiervan geen prikkel meer uitgaat. Omdat er geen andere signalen zijn en er geen prikkel meer zit in het systeem, zie ik geen reden om nader onderzoek te laten doen.
Deelt u de mening dat sommige leraren, scholen en/of ouders blijkbaar zo’n grote waarde hechten aan de resultaten op toetsen uit het leerlingvolgsysteem dat de situatie waarin leerlingen de toets hebben gemaakt, en die mogelijk van invloed is op het resultaat ervan, niet in ogenschouw (kunnen) worden genomen bij het interpreteren, waarderen en gebruiken van deze resultaten?
Ik deel deze mening. In het bericht gaat het om één locatieleider die de resultaten belangrijker vindt dan het voldoen aan de eisen die gelden ten aanzien van de afname van de toets.
Deelt u de mening dat in dergelijke gevallen gesproken kan worden van een perverse prikkel die uitgaat van het gebruik van toetsresultaten die noch recht doen aan het ontwikkelingsniveau en het ontwikkelingsperspectief van leerlingen, noch aan het professioneel handelen en beoordelingsvermogen van de leraar?
De motieven van de locatieleider ken ik niet. Mogelijk wilde de locatieleider de kinderen meer kansen bieden, maar het is ook mogelijk dat de locatieleider de tussenresultaten positief wilde beïnvloeden. Zoals aangegeven in vraag 1 verbindt de inspectie nu geen oordeel meer aan de tussenresultaten. Voorheen deed de inspectie dit bij een deel van de scholen wel. De inspectie kijkt wel hoe scholen de tussenresultaten gebruiken om zicht te krijgen op de ontwikkeling van de leerlingen.3
Acht u het mogelijk dat er bij leraren en/of scholen die hun leerlingen toetsen uit het leerlingvolgsysteem laten herkansen juist géén sprake is van een situatie waarin wordt «gesjoemeld» en het ontwikkelingsniveau van leerlingen «te hoog» wordt ingeschat, maar van een situatie waarin kinderen de kans krijgen om een reëel beeld te geven van hun kunnen als dat tijdens een eerdere toetsafname, om aannemelijke redenen, niet is gelukt?
Het is mogelijk dat die bedoeling erachter zit. Lvs-toetsen zijn echter primair bedoeld om na te gaan wat leerlingen beheersen en wat nog niet, zodat de leerkracht op basis van de uitkomsten vervolgstappen kan bepalen. Het ligt daarom niet voor de hand om leerlingen een lvs-toets te laten herkansen.
Wat is er naar uw idee voor leraren en/of scholen mogelijk, wenselijk en nodig om te doen in situaties waarin kinderen om aannemelijke redenen een lager resultaat op een toets uit het leerlingvolgsysteem hebben behaald dan mag worden verwacht?
In die gevallen dient de leerkracht te onderzoeken hoe het komt dat het kind niet laat zien wat werd verwacht. Op basis van deze nadere analyse kunnen dan eventuele bijstellingen in het onderwijs worden doorgevoerd. Op deze manier vervult een lvs-toets de formatieve functie zoals bedoeld. Bij een dergelijk gebruik ligt het niet in de rede om een leerling opnieuw een toets te laten maken.
Wat bent u van plan om te gaan doen om de perverse prikkels in de toetscultuur van het basisonderwijs te bestrijden?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Het suikergehalte in drinkpakjes voor kinderen |
|
Pia Dijkstra (D66), Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het Foodwatch-onderzoek «Drinkpakjes voor kinderen. Onderzoek naar suikergehalte»?1
Ja, dat onderzoek ken ik.
Wat vindt u ervan dat een op de vier drinkpakjes voor kinderen meer suiker bevat dan Coca Cola, 6,5 om 4 suikerklontjes per 200 ml?
Net als u maak ik mij zorgen over overgewicht en obesitas bij kinderen en daarom is het niet voor niets dat ik, samen met de Staatssecretaris, op vele manieren werk aan preventie van overgewicht. Gelukkig zijn er ook drinkpakjes met minder suiker waarvoor de consument kan kiezen, evenals het water uit de kraan, dat van een hoge kwaliteit is. Daarnaast werk ik in het Akkoord verbetering productsamenstelling met de industrie, retail, horeca en catering aan verlaging van het suikergehalte in ons productaanbod. Ik heb u met mijn brief van 17 december 2015 (Kamerstuk 32 793, nr. 205) geïnformeerd over de voortgang van het Akkoord Verbetering Productsamenstelling.
Hoe verhoudt dit zich volgens u tot de vaak expliciet op kinderen gerichte marketing van deze drinkpakjes? Zijn kinderen niet een kwetsbare groep die hiertegen beschermd moet worden?
Ten aanzien van de visie op voedingsreclame gericht op kinderen, verwijs ik u naar de brief van de Staatssecretaris van 6 juli 2015 (Kamerstuk 32 793, nr. 194). Daarin heeft hij u geïnformeerd over de aangescherpte regels van de Reclamecode voor Voedingsmiddelen. Hierbij is ingegaan op de resultaten uit het onderzoek naar het beleid hierop in omringende landen en de monitoring van de naleving van de afspraken uit de Reclamecode voor Voedingsmiddelen. Kidsmarketing wordt nadrukkelijk meegenomen in de monitoring.
Hoe verhouden volgens u de constateringen van Foodwatch over het hoge suikergehalte in drinkpakjes voor schoolkinderen zich tot het Akkoord Verbetering Productsamenstelling?
Binnen het Akkoord Verbetering Productsamenstelling zijn het afgelopen jaar afspraken gemaakt voor reductie van het suikergehalte in zuiveldranken en de consumptie van frisdranken. Het reduceren van suiker in bestaande producten verloopt stapsgewijs, dus moeten en zullen er zeker nog vervolgstappen komen in de aanloop naar 2020.
Is de doelstelling van 10% reductie van suikers, liefst zonder dat daarvoor andere zoetstoffen in de plaats komen, in 2020 ook voor deze productgroep haalbaar? Zou er niet een ambitieuzere doelstelling neergezet moeten worden?
Een stapsgewijze aanpak is nodig om duurzaam resultaat te behalen, zowel vanwege smaakgewenning bij de consument als vanwege haalbaarheid voor het bedrijfsleven. Binnen het Akkoord zijn de eerste afspraken gemaakt. Omdat ons winkelschap een internationaal karakter kent, zal er ook een Europese aanpak voor verbetering productsamenstelling moeten komen. In vervolg op de zoutreductie wordt in de EU nu gesproken over een reductie van 10% suiker in 2020. Dit vergt een gezamenlijke aanpak van de EU-lidstaten. Tijdens het EU-voorzitterschap is mijn inzet dan ook om naar meer samenhang en samenwerking te komen binnen Europa, met lidstaten, bedrijfsleven en andere organisaties.
Welke maatregelen wilt u nemen om gezondheidsvoorlichting te versterken, zodat ouders – en waar mogelijk ook kinderen – zich bewust zijn van de risico’s die het regelmatig drinken van sterk suikerhoudende drankjes met zich meebrengt? Zou een stoplichtensysteem, zoals onder andere door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) gesuggereerd, hieraan een bijdrage kunnen leveren?
Er lopen voorlichtingsactiviteiten via het Nationaal Programma Preventie «Alles is gezondheid ...», Jongeren Op Gezond Gewicht en het bredere programma Gezonde School.
Via een publiekscampagne over de nieuwe Schijf-van-Vijf zal de consument vanaf eind maart worden gewezen op een gezonde keuze. In de nieuwe Schijf-van-Vijf zijn de nieuwe richtlijnen van de Gezondheidraad verwerkt.
Ook kennen wij het voedselkeuzelogo, het Vinkje, dat helpt om de bewuste keuze te maken.
Het bericht dat NS schikt met omstreden bestuurder |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NS schikt stiekem met omstreden bestuurder»?1
Ja.
Bent u bereid de Kamer te informeren over inhoud van deze schikking? Zo ja, wat is de inhoud van de schikking? Zo nee, waarom niet?
De staat is bij de afwikkeling van deze contracten niet betrokken geweest, omdat dit op grond van het in Nederland geldende vennootschapsrecht valt binnen het domein van de raad van bestuur van NS. Aandeelhouders hebben immers alleen een rol bij benoeming, ontslag en beloning van bestuurders. Formele instemming van de aandeelhouder bij ontslag van reguliere werknemers of bestuurders van een dochteronderneming is om die reden dan ook niet aan de orde. Ik kan u dan ook niet informeren over het exacte verloop en de inhoud van de overeengekomen schikkingen, omdat ik niet over die informatie beschik.
Waarom heeft NS deze schikking getroffen?
Los van de uitkomst van nog lopende onderzoeken, was het duidelijk dat de arbeidscontracten van de betrokken medewerkers niet voorgezet konden worden. Om die reden heeft de raad van bestuur van NS, binnen de kaders van het arbeidsrecht, gezocht naar de meest geschikte oplossing. NS heeft zich hierbij juridisch laten adviseren en is tot schikkingen gekomen die in lijn liggen met de verwachte uitkomst in eventuele gerechtelijke procedures. Dit heeft tevens bijgedragen aan het wederkeren van de rust binnen NS en de focus op de toekomst.
De ‘wereldwijde noodsituatie’ door het zikavirus |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Op welke manier werken de onderzoekers van het Erasmus MC samen met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en/of de WHO (Wereld Gezondheidsorganisatie) in het kader van de noodsituatie rond het zikavirus?1
De onderzoekers van het RIVM en Erasmus MC zijn gezamenlijk bezig met de validatie van serologische testen ten behoeve van zikadiagnostiek. Daarbij hebben zij onderlinge afspraken gemaakt om materialen te delen, om zo de validatie te versnellen. Verder volgt het RIVM de adviezen van de WHO op de voet en vertaalt deze naar de Nederlandse situatie.
Het RIVM en Erasmus MC voeren diagnostiek van zikavirusinfectie uit in Nederland en bieden de Cariben hierbij ondersteuning aan, deze activiteiten worden onderling afgestemd. Informatievoorziening aan het veld gebeurt via de berichtenservice labinf@ct, deze berichten worden ook onderling afgestemd. Erasmus MC zorgt daarbij actief voor het delen van informatie uit het internationale netwerk die relevant kan zijn voor de bestrijding in Nederland.
Erasmus MC is genomineerd als Zika-referentielaboratorium voor de Europese Unie en is aangezocht als WHO collaborating centre voor exotische virussen waaronder arbovirussen (virussen die door onder andere muggen op mensen kunnen worden overgedragen). WHO collaborating centres steunen de WHO bij haar opdracht en worden benaderd voor specifieke activiteiten, onder andere bij uitbraken. De mogelijkheden voor ondersteuning door WHO collaborating centres van landen bij zikavirusdiagnostiek zijn geïnventariseerd en worden gebruikt om eventuele behoefte voor bijstand op te lossen, indien nodig. Tevens heeft de WHO aan Erasmus MC gevraagd om bijstand bij het beoordelen van geschiktheid van nieuwe methoden voor het aantonen van actuele of doorgemaakte infectie met zikavirus voor verschillende doeleinden. Het RIVM heeft hierin geen rol.
Op welke manier werken het RIVM en het Erasmus MC samen met de «globale responseenheid» die door de WHO is opgericht?2
Zie antwoord vraag 1.
Worden reizigers naar gebieden waar het zikavirus voorkomt, waaronder het Caribisch deel van het Koninkrijk, extra getest op het virus? Worden er extra preventieve maatregelen op vliegvelden overwogen?
Reizigers naar gebieden waar het zikavirus voorkomt worden niet extra getest op het virus als daar geen aanleiding toe is. Reizigers die naar risicogebieden zijn geweest en die zich presenteren met klachten, worden geadviseerd contact op te nemen met een arts. Er worden verder geen preventieve maatregelen op vliegvelden ingezet. Reizigers naar risicogebieden worden vooraf goed geïnformeerd over de risico’s van het zikavirus en het belang van het gebruik van muggenwerende middelen wordt hierbij uitgelegd. Verder heeft het responseteam zikavirus geen extra maatregelen geadviseerd ten aanzien van vliegtuigen. De kans dat muggen die het zikavirus kunnen overbrengen per vliegtuig ons land binnenkomen is zeer gering. Zo is in muggenvallen op Schiphol nog nooit een exotische mug aangetroffen.
Klopt het dat het zikavirus tot voor kort alleen in centraal Afrika voorkwam, en pas tijdens het wereldkampioenschap voetbal van 2014 naar Brazilië is gekomen? Zo ja, welke consequenties zou die conclusie volgens u moeten hebben voor de Olympische Spelen 2016 in Rio de Janeiro?
Ja, het klopt dat het vermoeden bestaat dat het zikavirus tijdens het wereldkampioenschap door reizigers in Brazilië is geïntroduceerd. Overigens is het virus via gebieden in Afrika, Azië en Micronesië naar Zuid-Amerika gekomen. Ik snap dat dit voor mensen kan overkomen als een risico waar iets tegen gedaan moet worden. Echter, er is altijd sprake van handel en toerisme en hiervan is bekend dat deze factoren een grote bijdrage leveren aan het verspreiden van infectieziekten. Dit is een gevolg van de (economische) ontwikkeling van de wereld en dit is niet iets wat voorkomen kan worden. Hierdoor is het belangrijk dat landen een goed landelijk surveillancesysteem hebben en dat hier ook op internationaal niveau over gecommuniceerd wordt. Veel landen, waaronder Nederland, beschikken over een goed werkend surveillancesysteem en het is goed dat landen zich dit belang blijven realiseren. De Olympische Spelen vormen in dat opzicht geen additioneel risico voor landen voor de introductie van virussen.
Hoe kan het dat het zikavirus al in 1947 in Uganda is ontdekt, en er pas nu er een uitbraak in Brazilië is, meer bekend wordt over de schadelijkheid van dit virus? Deelt u de mening van Braziliaanse experts dat hier een parallel ligt met de uitbraak van Aids in de jaren ’80?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor veel nieuwe virussen geldt dat deze voor het eerst ontdekt worden in rurale gebieden, veelal per toeval. Vaak «verdwijnt» zo’n virus dan weer, of wordt deze niet meer waargenomen, totdat deze opeens weer opduikt. Het zikavirus is – naast de uitbraak in Frans-Polynesië – niet eerder in grote mate waargenomen. Ook is er niet eerder het vermoeden geweest dat er een verband bestaat tussen het zikavirus en microcefalie en het Guillain-Barré syndroom. De omvang van de uitbraak zoals deze momenteel plaatsvindt, in combinatie met het mogelijke verband tussen het virus en microcefalie, heeft er voor gezorgd dat het belang van snel en gecoördineerd uitvoeren van onderzoek naar mogelijke complicaties van het virus is onderstreept. Vanwege dit mogelijke verband tussen het zikavirus en microcefalie en het Guillain-Barré syndroom heeft het WHO een PHEIC (Public Health Emergency of International Concern) afgekondigd.
De mening dat er een parallel getrokken kan worden tussen de huidige zikauitbraak en de opkomst van AIDS in de jaren ’80 deel ik niet. Bij de opkomst van AIDS was er sprake van epidemie in zowel delen van Afrika als Amerika, waarbij veel onduidelijkheid speelde over de oorsprong van de ziekte en waarbij het onderzoek naar de ziekte, en de behandeling ervan, een moeizame start hebben ondervonden. Hier is bij het zikavirus geen sprake van. Sinds de uitbraak van het zikavirus in grote proporties is toegenomen en het vermoeden is ontstaan dat er een verband bestaat tussen het virus en microcefalie zijn alle zeilen bijgezet om meer kennis te vergaren over het zikavirus.
Klopt het dat het protocol voor het geven van bloed in Nederland inhoudt dat bloeddonoren vier weken geen bloed mogen geven als zij buiten Europa zijn geweest?4 Hoe wordt hierop gecontroleerd? Wordt dit protocol aangepast nu het virus ook in Europa is aangetroffen, en een zikauitbraak in Europa allerminst uitgesloten is?5
Ja, dit klopt. Bloeddonatie is in Nederland niet mogelijk gedurende de eerste vier weken na verblijf buiten Europa. Dit beleid zorgt ervoor dat infecties die buiten Europa voorkomen niet in de transfusieketen terecht komen. Dat geldt niet alleen voor het zikavirus, maar bijvoorbeeld ook voor West-Nijlvirus, denguevirus en chikungunyavirus. Bij donoren wordt voorafgaande aan iedere bloeddonatie via een gestandaardiseerde vragenlijst gericht nagevraagd of zij de voorafgaande vier weken buiten Europa zijn geweest. Aanpassing van het beleid is nu niet aan de orde omdat zich vooralsnog geen uitbraken van het zikavirus in Europa hebben voorgedaan. In het geval die situatie zich wel voordoet, zal worden beoordeeld of aanvullende maatregelen aangewezen zijn, bijvoorbeeld door donoren die in een zikagebied in Europa zijn geweest gedurende vier weken uit te stellen voor bloeddonatie. Deze vier weken zijn ruimschoots langer dan de duur van een zika-infectie.
Wat vindt u van het advies dat Public Health England heeft gegeven, dat Britse mannen die in een land zijn geweest waar het zikavirus heerst, bij thuiskomst een maand lang bij seksueel contact condooms moeten gebruiken?6 Moet dit advies naar uw mening ook overgenomen worden door het RIVM, nu aangetoond is dat het zikavirus door seksueel contact kan worden overgedragen?7
Het RIVM volgt alle ontwikkelingen rondom het zikavirus nauwlettend. Zo ook de berichtgeving dat er via onderzoek is aangetoond dat het zikavirus seksueel overgedragen kan worden. De seksuele overdracht is nog niet duidelijk beschreven. Op dit moment adviseert het RIVM mannen die in het Zika-gebied zijn geweest en een vrouw hebben die zwanger is of zwanger wil worden, gedurende een maand een condoom te gebruiken.
Klopt het dat er nog geen (preventieve) landelijke maatregelen verplicht zijn voor bedrijven die (gebruikte) banden importeren?8 Zo ja, bent u bereid versneld met verplichte preventieve landelijke maatregelen te komen, en niet te wachten op een wetswijziging?
Ik ben van mening dat de Warenwet niet van toepassing is aangezien gebruikte banden afvalproducten zijn waarvan het, in tegenstelling tot de Lucky Bamboo-planten, niet de bedoeling is dat ze bij consument terecht komen. Dat betekent echter niet dat er niet gehandeld kan worden. Op dit moment wordt al gehandhaafd, namelijk op grond van de Wet publieke gezondheid (Wpg) via de gemeenten. Zodra er sprake is van een vondst op een bedrijf kan de burgemeester maatregelen opleggen. De NVWA ondersteunt het lokale bevoegde gezag daarin. De NVWA komt tweewekelijks op de locatie en helpt de gemeente bij het opbouwen van een dossier. Daarnaast is vorig jaar extra ingevoerd dat er maandelijks inspecties plaatsvinden op de bedrijven die de afgelopen 2 jaar besmet zijn geweest. Hierbij wordt een checklist afgewerkt. Deze is gebaseerd op de afspraken uit het convenant met de bandenbedrijven. Geconcludeerd kan worden dat de bedrijven in hoge mate na leven. De extra inspecties dragen bij aan het naleefgedrag van de bedrijven. Er is geen reden gemeenten in dit stadium te adviseren maatregelen ex artikel 47 Wpg op te leggen.
Ook vind ik het wenselijk om naar de toekomst te kijken. Het valt niet uit te sluiten dat op termijn andersoortige producten worden geïmporteerd waardoor insleep plaatsvindt van nu nog onbekende invasieve exotische vectoren die een gevaar voor de volksgezondheid met zich kunnen meebrengen. Dat is de aanleiding om de wet te willen wijzigen, waarmee deze verantwoordelijkheid van gemeenten overgaat naar de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zo wordt ook voorkomen dat een woud van verschillende regelingen (per vector en per productsoort) ontstaat. Het wetsvoorstel ligt op dit moment bij de Raad van State. Ik verwacht het eind maart, begin april 2016 aan uw Kamer aan te bieden. De snelheid waarmee het vervolgens wordt aangenomen, hangt mede af van de agendering en bespreking in uw Kamer en daarna de Eerste Kamer.
Is het toezicht en de handhaving door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de bandensector geïntensiveerd sinds de uitbraak van het zikavirus? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wie is verantwoordelijk voor het testen van gevonden invasieve muggensoorten op het zikavirus? Wat wordt gedaan met de resultaten van dergelijke testen? Zijn er al resultaten bekend van deze testen?
Invasieve exotische muggensoorten worden niet getest op de aanwezigheid van virussen, dus ook niet op aanwezigheid van het zikavirus. De bestrijding van invasieve exotische muggen wordt uitgevoerd om te voorkomen dat de muggen zich in Nederland vestigen. De kans op introductie van virussen via deze muggen wordt zeer klein geacht en daar is ook weinig wetenschappelijk bewijs over, zoals ook de ECDC heeft gecommuniceerd in een technisch document van 8 februari 2016. Over dit beleid heb ik u geïnformeerd via mijn brief van 25 juni 2013 (Kamerstuk 32 793, nr. 96). Wanneer er humane of dierlijke gevallen met onbegrepen ziekteverschijnselen voorkomen die mogelijk passen bij virussen die door bijvoorbeeld muggen overgebracht kunnen worden, dan is het pas zinvol om gevangen exotische muggen te onderzoeken op de aanwezigheid van ziekteverwekkers.
De aanhoudende bedreigingen door een militie uit Oekraïne in verband met het referendum |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Video. Weer Oekraïens dreigfilmpje aan Nederlandse volk»?1
Ja.
In hoeverre is de betreffende dreigvideo authentiek en hoe duidt u de video?
Zowel de Oekraïense regering als het Azov-bataljon nemen met kracht afstand
van de bedreigingen. De filmpjes zijn bekend bij de Nederlandse opsporingsinstanties.
Is er onderzoek gedaan naar de eerdere dreigvideo aan het adres van Nederland? In hoeverre betreft het hier een serieuze bedreiging?
Zie antwoord vraag 2.
Worden er, indien de dreiging reëel is, veiligheidsmaatregelen getroffen, ook ten aanzien van de initiatiefnemers van het referendum?
Burgers en organisaties mogen van de overheid verwachten dat die hen te hulp schiet op het moment dat de aantasting van hun veiligheid zodanige vormen dreigt aan te nemen, dat zij daar op eigen kracht geen weerstand tegen kunnen bieden. Indien dreiging en risico zodanig zijn dat beveiligingsmaatregelen genomen dienen te worden dan worden die, onder lokaal bevoegd gezag, genomen.
Mensenhandel in Djibouti |
|
Salima Belhaj (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Seks, spionnen en soldaten» over Djibouti op OneWorld.nl?1
Ja.
Herkent u het beeld zoals geschetst aan de hand van de memoires van de Amerikaanse contractor? Zo nee, waarop baseert u dat andere beeld?
Dit beeld is in grote lijnen herkenbaar.
Kunt u, nu militairen als voornaamste klanten van de meisjes genoemd worden en er de afgelopen jaren in het kader van antipiraterij-missies ook Nederlandse soldaten in Djibouti geweest zijn, uitsluiten dat Nederlandse militairen bijdragen aan de genoemde misstanden in het artikel, in het specifiek de handel in en prostitutie van jonge meisjes? Zo nee, welke maatregelen treft u om dit wel te kunnen uitsluiten?
In het kader van de anti-piraterijmissies zijn geen Nederlandse militairen in Djibouti gestationeerd. Wel leggen Nederlandse marineschepen er van tijd tot tijd kort aan voor onder andere bevoorrading. Sinds de zelfmoordaanslag in mei 2014 in Djibouti is het de bemanning van Nederlandse marineschepen niet toegestaan om van boord te gaan in Djibouti.
Hoe beoordeelt u de suggestie in het artikel dat de Verenigde Staten Djibouti omwille van politieke en economische belangen te mild beoordeelt aangaande het werk maken van de aanpak van mensenhandel, omdat plaatsing in de laatste categorie gevolgen voor de samenwerking tussen beide landen zou hebben?2
Die suggestie is voor rekening van de schrijfsters van het artikel.
Volgt of gebruikt Nederland op enigerlei wijze deze Amerikaanse categorisering? Zo ja, hoe? Zo nee, welk systeem gebruikt Nederland en hoe is Djibouti daarin geclassificeerd?
Nederland levert op verzoek van de VS jaarlijks input voor het Trafficking in Persons Report. Het rapport is een unieke en waardevolle bron van informatie over de bestrijding van mensenhandel wereldwijd, en wordt als zodanig ook gebruikt door de relevante instanties in Nederland die belast zijn met de bestrijding van mensenhandel. Ons land heeft geen eigen classificatiesysteem. Waar nodig wordt op ad hoc basis onderzoek gedaan naar de mate waarin mensenhandel in een bepaald land een rol speelt. Gelet op de beperkte relevantie voor Nederland krijgt Djibouti geen specifieke aandacht.
Kijkt Nederland omwille van economische of diplomatieke belangen met een vergoelijkend oog naar mensenrechtenschendingen in Djibouti? Zo ja, welk concreet belang rechtvaardigt dit?
Neen. Nederland kijkt niet met een vergoelijkend oog naar mensenrechtenschendingen in Djibouti.
Welke inzet pleegt Nederland in haar relaties met Djibouti, zowel bilateraal als multilateraal, om via hulp en handel mensenhandel in Djibouti tegen te gaan en de rechtsstaat te versterken?
Nederland onderhoudt bilaterale relaties met Djibouti, maar deze relaties zijn weinig intensief. Er is geen Nederlandse ambassade in Djibouti en geen Djiboutiaanse ambassade in Den Haag. De wederzijdse handelsvolumina zijn beperkt. Wel liggen er kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven bij de uitbreiding van de haven van Djibouti en de aanleg van gerelateerde infrastructuur. In 2014 vond om die reden een handelsmissie naar het land plaats. Er is geen ontwikkelingssamenwerkingsprogramma. Nederlandse hulp aan Djibouti is indirect en vindt plaats via ongeoormerkte bijdrages aan onder meer VN-organisaties. De EU-delegatie in Ethiopië financiert een project met UNODC om mensenhandel in Ethiopië en Djibouti aan te pakken.
De gevolgen van de afschaffing van leerlinggebonden financiering en de positie van logopedisten in de eerste lijn |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat logopedische behandelingen in de eerste lijn, op basis van de tariefbeschikking van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)1, enkel worden vergoed als het een activiteit betreft die in aanwezigheid van patiënt wordt verricht? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Nee, een zorgaanbieder kan een logopedische behandeling ook in rekening brengen wanneer deze plaatsvindt zonder directe aanwezigheid van de patiënt. In de tariefbeschikking logopedie van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is een prestatiebeschrijving individuele zitting reguliere telelogopedie opgenomen. Hiermee kan een zorgaanbieder logopedische zorg declareren zonder dat er direct face-to-face contact plaatsvindt. De individuele zitting reguliere telelogopedie dient ter vervanging van een individuele zitting reguliere logopedie. Echter, deze prestatie kan alleen worden gedeclareerd wanneer er sprake is van een bestaande behandelrelatie met de patiënt waarbij ook face-to-face contacten hebben plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat, in het belang van de patiënt en de logopedische behandeling, het voor de logopedist soms noodzakelijk is om activiteiten te verrichten, zoals bijvoorbeeld het voeren van (multidisciplinair) overleg of het simpelweg onderhouden van contact met andere betrokken zorgprofessionals, medewerkers van het kinderdagverblijf of basisschool of mensen in de directe omgeving van de patiënt? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet beoordelen waarom sommige professionals die aan een multidisciplinair overleg deelnemen wel een vergoeding krijgen en andere niet.
Een logopedist kan de zorg declareren bij de zorgverzekeraar als de behandeling een geneeskundig doel heeft. Contact met andere professionals behoort tot de activiteiten van een logopediebehandeling en kan daarom bekostigd worden uit de huidige prestaties en tarieven. De totstandkoming van afspraken over de kwaliteit en prijs van de zorg is een proces dat plaatsvindt tussen een zorgverzekeraar en zorgaanbieder. De zorgverzekeraar heeft in dit proces de plicht om kwalitatief goede zorg in te kopen voor patiënten.
Een logopedist kan ook om advies worden gevraagd ter ondersteuning van het onderwijsproces gericht op het voorkomen of verminderen van onderwijsbelemmeringen, of als onderdeel van een traject vanuit samenwerkingsverband passend onderwijs en/of gemeenten. Er kan dan bijvoorbeeld overleg plaatsvinden met leerkrachten of andere bij het onderwijs betrokken personen of een logopedist kan betrokken worden bij de invulling van jeugdgezondheidszorg. Afhankelijk van de invulling bekostigt dan de onderwijsinstelling of de gemeente de logopedie.
Acht u het wenselijk dat logopedisten activiteiten die als wenselijk of noodzakelijk worden beschouwd voor een goede logopedische behandeling en die niet vergoed worden wél uitvoeren? Hoe beoordeelt u in dit kader de situatie dat sommige professionals die deelnemen aan bijvoorbeeld een multidisciplinair overleg wél een vergoeding krijgen voor hun werk, maar de eerstelijns logopedist niet?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het mogelijk dat hierdoor inkomensongelijkheid ontstaat tussen eerstelijns logopedisten en logopedisten die werkzaam zijn bij een zorg- of onderwijsinstelling? Zo ja, wat kunt u doen om deze ongelijkheid weg te nemen?
Er zijn meerdere aspecten die invloed hebben op het inkomen van een logopedist of een andere zorgverlener. Ook is er bij zorgverzekeraars, onderwijsinstellingen en gemeenten ruimte om met zorgaanbieders tot passende prijsafspraken te komen. Het is daarom niet mogelijk om een dergelijke conclusie te trekken.
Deelt u de opvatting dat een goede logopedische behandeling, en alle daarbij behorende activiteiten, nooit afhankelijk mag zijn van de vraag of bijvoorbeeld ouders de kosten kunnen betalen van die activiteiten die op dit moment volgens de tariefbeschikking van de NZa niet worden vergoed?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat voor alle activiteiten, ook de activiteiten waarbij de patiënt niet aanwezig is, die worden verricht in het belang van een goede logopedische behandeling de logopedist recht heeft op een vergoeding? Zo nee, waarom niet?
Een zorgaanbieder kan een logopedische behandeling ook in rekening brengen wanneer deze plaatsvindt zonder directe aanwezigheid van de patiënt. Een logopedist kan zorg declareren overeenkomstig de prestaties en tarieven van de NZa en de afspraken die daarover zijn gemaakt met de zorgverzekeraar. Zoals ik in het antwoord op vraag 2,3 en 5 aangeef, kan het contact met andere professionals ook bekostigd worden uit deze prestaties en tarieven.
Advies op verzoek van een school of gemeente wordt door henzelf bekostigd.
Welke rol spelen de zorgverzekeraars in (het ontstaan van) deze situatie? Kunnen zorgverzekeraars een rol spelen in het oplossen ervan? Zo ja, bent u bereid om hierover niet-vrijblijvende afspraken met hen te maken?
De zorgverzekeraar heeft de plicht om kwalitatief goede logopedische zorg in te kopen voor patiënten gericht op een geneeskundig behandeldoel en er zodoende voor te zorgen dat deze zorg betaalbaar en toegankelijk is. De vergoeding logopedie in de basisverzekering is niet gewijzigd. Ik heb geen signalen ontvangen dat zorgverzekeraars ten aanzien van logopedie geen uitvoering geven aan hun zorgplicht.
Het afschaffen van leerlinggebonden financiering heeft geen consequenties voor de mogelijkheid van logopedisten of andere zorgaanbieders om zorg te verlenen die ten laste komt van de Zorgverzekeringswet.
Met de invoering van passend onderwijs hebben gemeenten en scholen meer ruimte om onderwijs en zorg op maat te organiseren die aansluit bij de behoefte in de regio. Zij maken verplicht afspraken over de aansluiting tussen onderwijs en jeugdhulp. Als onderdeel van deze afspraken kunnen onderwijsinstelling en gemeente bijvoorbeeld gezamenlijk preventieve onderwijszorgtrajecten ontwikkelen.
Vernielingen door Israël in Palestijns gebied |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de vernieling door het Israëlische leger van meer dan twintig gebouwen in Palestijns gebied?1
Ja.
Klopt het dat hierdoor meer dan 100 mensen dakloos zijn geworden?
Ja.
Kunt u bevestigen dat bij de vernielingen ook schade is toegebracht aan hulpprojecten die door de EU en lidstaten zijn gefinancierd, en dat zonnepanelen in beslag zijn genomen die door internationale hulporganisaties waren gedoneerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Volgens opgave van de VN zijn 23 huizen, zes latrines en vijf zonnepanelen vernield. Tien huizen waren door de EU gefinancierd uit humanitaire middelen.
Is het waar dat de getroffen dorpen al lang bewoond werden voordat de Israëlische bezetting in 1967 begon, en dat Israël het betreffende gebied in de jaren ’70 als militair oefenterrein heeft aangewezen, in de wetenschap dat daar Palestijnse burgers wonen?
Ja. Israël betwist overigens dat de Palestijnse boeren het gebied permanent bewoonden op het moment dat de boeren bezwaar maakten tegen het verbod om in het betreffende gebied te wonen.
Deelt u de opvatting van mensenrechtenorganisaties dat de vernielingen een schending vormen van verplichtingen die Israël onder het internationaal recht heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gebied maakt onderdeel uit van Area C in de door Israël bezette gebieden. Israël heeft als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht specifieke verplichtingen tegenover de Palestijnse bevolking en moet bij het bestuur van het gebied de belangen van de lokale bevolking in acht nemen. Als bezettende mogendheid is het Israël op basis van het bezettingsrecht verboden roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling volstrekt noodzakelijk maken. Het is aan Israël om aan te tonen dat sprake is van een dergelijke uitzondering. Op basis van de beschikbare informatie lijken deze vernielingen niet onder deze uitzondering te vallen.
Is het waar dat de Israëlische autoriteiten van plan zijn om tien andere Palestijnse dorpen, waarin circa duizend mensen wonen, eveneens te vernielen?2
Ja. In 12 dorpen, waaronder de nu getroffen dorpen, zijn slooporders tegen nog meer huizen uitgevaardigd. Mensenrechtenorganisaties, deels met Nederlandse steun, hebben een spoedprocedure tegen verdere sloop aangespannen.
Heeft u bij de Israëlische autoriteiten geprotesteerd tegen de vernielingen in Palestijns gebied en bent u bereid op Europees niveau aan te dringen op hardere Europese maatregelen, erop gericht de Israëlische autoriteiten te bewegen tot een «fundamental change of policy by Israel with regard to the occupied Palestinian territory, particularly in Area C», zoals genoemd in recente EU-Ministerraadconclusies?3 Zo nee, waarom niet?
De EU heeft zorgen uitgesproken over het besluit. Tevens dringt de EU aan op de ontwikkeling van Area C ten behoeve van de Palestijnse bevolking. Het Kwartet, dus ook de EU, dringt bij Israël aan op transformatieve stappen, die de Palestijnen vertrouwen geven in een fundamentele verbetering.
Wat is uw reactie op het feit dat in januari zeker zestien dode potvissen1 en twee gestreepte dolfijnen2 zijn aangespoeld op de kusten van de Noordzee?
Het aantal gestrande potvissen op de Nederlandse, Britse en Duitse kust sinds begin januari 2016 is tot 29 dieren opgelopen. Hoewel een stranding van meerdere dieren op de Noordzeekust wel vaker voorkomt, is dit een zeldzame gebeurtenis.
Wat is uw reactie op recente onderzoeken waaruit blijkt dat het toenemende lawaai onder water in zee, onder meer van havens, olieplatforms, scheepvaart, windmolens en militaire activiteiten, een verstorend effect heeft op walvisachtigen zoals potvissen, orka’s, dolfijnen en bruinvissen?3 4
In de initiële beoordeling van de Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee 2012–2020, Deel I (Kamerstuk 33 450, nr. 1) is geconcludeerd dat het onderwatergeluid als gevolg van menselijke activiteiten in de zuidelijke Noordzee aanzienlijk is toegenomen en dat de intensiteit daarvan veel groter is dan die van natuurlijke geluiden.
De effecten van het onderwatergeluid als gevolg van menselijke activiteiten op bijvoorbeeld zeezoogdieren kunnen variëren van kleine, subtiele gedragsverandering, vermijding van gebieden en verminderde gehoorcapaciteit, tot – in extreme gevallen – direct sterven.
Acht u het aannemelijk dat onderwatergeluid de aangespoelde walvisachtigen heeft verstoord en wordt dit meegenomen in het onderzoek naar hun doodsoorzaak? Zo nee, waarom niet?
Ik kan dit niet bevestigen. Potvissen trekken in de winterperiode van het noorden naar het zuiden. Soms komen dieren tijdens de trek terecht in de ondiepere Noordzee, waar de kans op strandingen groot is. Op dit moment is niet bekend waarom de potvissen in de Noordzee terecht zijn gekomen. Hier kunnen verschillende redenen voor zijn.
De doodsoorzaak bij een stranding van dergelijke grote zeezoogdieren is in het algemeen verstikking onder het eigen gewicht. Door het uitvoeren van pathologisch onderzoek wordt getracht om informatie te krijgen over de mogelijke strandingsoorzaak.
Deelt u de mening dat onderwatergeluid een belangrijke factor vormt in het onderwatermilieu van de Noordzee, onder andere omdat het een van de drukste scheepvaartgebieden ter wereld is en er op grote schaal olie-, gas- en zandwinning plaats vindt? Zo nee, waarom niet?
Onderwatergeluid is een factor in het onderwatermilieu (zie ook het antwoord op vraag 2). De inzet met betrekking tot onderwatergeluid is vooral gericht op het voorkomen van schadelijke effecten op mariene fauna (vooral zeezoogdieren) als gevolg van specifieke activiteiten die impulsgeluid veroorzaken, zoals heien en seismisch onderzoek of sonar. Over de effecten van achtergrondgeluid zoals van scheepvaart is nu nog slechts beperkte kennis beschikbaar.
Deelt u de mening dat onderwatergeluid een onderdeel zou moeten zijn in de monitoring van de milieukwaliteit van de Noordzee? Klopt het dat systematisch meten van onderwatergeluid in de Noordzee echter nog niet plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?5
In de Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee deel 2 (KRM-monitoringprogramma, Tweede Kamer vergaderjaar 2014–2015, 33 450 nr. 25) is per milieudoel, waaronder voor onderwatergeluid, het opzetten van monitoring opgenomen. Vanwege het grensoverschrijdend karakter van onderwatergeluid is het alleen zinvol om samen met andere Noordzeelanden te gaan monitoren. Voor impulsief geluid is inmiddels een internationaal register operationeel, en de eerste resultaten worden in de loop van dit jaar geëvalueerd en meegenomen in de Intermediate Assessment 2017 van OSPAR. Voor achtergrondgeluid wordt met andere Noordzeelanden onderzocht of een gezamenlijk monitoringsprogramma georganiseerd kan worden.
In hoeverre wordt onderwatergeluid meegenomen in ontwikkelprogramma’s voor de Noordzee?
Het Rijk stelt met het Noordzeebeleid de kaders voor ruimtelijk gebruik van de Noordzee in relatie tot het mariene ecosysteem. In het programma van maatregelen van de Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee, deel 3, (Tweede Kamer vergaderjaar 2014–2015, Bijlage bij Kamerstuk 31 710, nr. 35) zijn voor diverse thema’s, waaronder onderwatergeluid, maatregelen beschreven om de goede milieutoestand te bereiken en/of te behouden.
De belangrijkste beschreven maatregelen met betrekking tot onderwatergeluid op nationaal niveau zijn:
Kunt u aangeven of en in welke mate er in militaire marine oefeningen, zowel in die van Nederland als die van andere EU-lidstaten, rekening gehouden wordt met het verstorende effect ervan op walvissen, aangezien uit onderzoek blijkt dat het effect aanzienlijk is?6 Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van actieve sonar bij militaire oefeningen is gereguleerd in het voorschrift Commando Zeestrijdkrachten MWC 230 «Verantwoord gebruik van actieve sonar». Dit voorschrift heeft als doelstelling schadelijke gevolgen van uitzendingen van onderzeebootbestrijdingssonars op zeezoogdieren te voorkomen of te verminderen. Ook een aantal andere Europese lidstaten hanteert vergelijkbare voorschriften.
Kunt u aangeven welke initiatieven u neemt in EU-verband en Internationale Maritieme Organisatie (IMO)-verband om onderwatergeluid op zee te verminderen? Bent u bereid uw inzet hierop te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is, gedeeld met het Verenigd Koninkrijk, voorzitter van de Europese expertgroep Technical Group on Noise (TG Noise), en is ook één van de trekkers van de OSPAR werkgroep Noise. Ook experts van Nederlandse instituten als TNO dragen hieraan bij.
De IMO heeft in 2014 een niet-verplichtende richtlijn aangenomen (Guidelines for the Reduction of Underwater Noise from Commercial Shipping) die het reduceren van onderwatergeluid door de commerciële scheepvaart tot doel heeft. Deze aanbeveling heeft betrekking op nieuw te bouwen schepen. Nederland heeft bijgedragen aan het opstellen van deze richtlijn.
Concluderend ben ik van mening dat de regering nationaal en internationaal voldoende actie onderneemt om de goede milieutoestand op de Noordzee te bereiken.
De United Nations Convention on Transparency in Treaty-based Investor-State Arbitration |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de United Nations Convention on Transparency in Treaty-based Investor-State Arbitration?
Ja.
Wat is de reden dat Nederland het verdrag nog niet heeft ondertekend, terwijl de Verenigde Staten en Canada dat al wel hebben gedaan?
De UNCITRAL-transparantieregels voor investeerder-staat arbitrage (transparantieregels) bevatten procedurele regels die voorzien in transparantie en openbare toegankelijkheid van investeerder-staat geschillenbeslechtingsprocedures. De transparantieregels gelden voor investeringsgeschillen onder verdragen die zijn gesloten op of na 1 april 2014 en waarin deze regels zijn opgenomen. Dit is het geval voor de EU-verdragen die zijn uitonderhandeld met Canada, Singapore en Vietnam en voor alle lopende en toekomstige onderhandelingen tussen de EU en derde landen. Nederland wil de UNCITRAL-regels ook van toepassing verklaren in toekomstige investeringsverdragen die het bilateraal afsluit of wijzigt.
Op 10 december 2014 is de UNCITRAL Conventie voor transparantie in investeerder-staat geschillenbeslechting (ook bekend als de «Mauritius Conventie») aangenomen. Deze conventie ziet op toepassing van de UNCITRAL-transparantieregels op geschillenbeslechtingsprocedures onder bestaande investeringsverdragen. Het eerste moment van ondertekening van de Conventie was voorzien op 17 maart 2015 in Mauritius. De Europese Unie en Nederland zijn voorstander van meer transparantie in investeringsgeschillen. Daarom was de Europese Commissie voornemens op 17 maart 2015 namens de EU te ondertekenen en om tevens lidstaten te autoriseren hetzelfde te doen. In de EU-besluitvorming hierover is tot op heden echter geen consensus bereikt waardoor de EU nog niet heeft kunnen ondertekenen.
De Nederlandse inzet richtte zich in eerste instantie op het bereiken van consensus binnen de EU. Dit is de reden dat Nederland nog niet heeft ondertekend. Nu deze consensus nog steeds niet is bereikt, heeft een aantal EU-lidstaten besloten de transparantieconventie te ondertekenen.
Bent u bereid het verdrag zo snel mogelijk te ondertekenen?
Zoals de Minister van Buitenlandse Zaken heeft aangegeven in de plenaire sessie van het Europees parlement op 3 februari jongtsleden, is één van de prioriteiten van het Nederlands EU-voorzitterschap om de Europese besluitvorming verder te brengen. Parallel daaraan zal het kabinet op zeer korte termijn een besluit nemen over de ondertekening van het verdrag en ook de goedkeuringsstukken zijn in de laatste fase van voorbereiding.
Wat is de reden dat er geen gezamenlijk beleid vanuit EU-lidstaten is om dit verdrag te ondertekenen, nu sommige landen, zoals België, Frankrijk en Finland, het verdrag namelijk al wel ondertekend hebben?
Zie antwoord vraag 2.