Het ontstaan van een winstgevende industrie rondom het doden van ganzen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Amerikaanse bedrijf GetDucks dat ganzenschietreisjes naar Nederland aanbiedt, waarbij buitenlandse jachttoeristen onbeperkt ganzen mogen schieten?1
Ja.
Bent u ook bekend met het verzoek van de provincie Friesland tot versoepeling van regels, zodat afgeschoten brandganzen mogen worden verhandeld en geserveerd?2
Ja.
Deelt u de mening dat met het huidige ganzenbeleid een industrie ontstaat die profiteert van het doden van zoveel mogelijk ganzen? Zo ja, deelt u de mening dat dit een ongewenst effect van het ganzenbeleid is? Zo nee, waarom niet?
Het beleid met betrekking tot ganzen is gericht op het beheersbaar houden van de populaties teneinde overmatige schade aan land- en tuinbouw of aan de natuur te voorkomen en risico’s voor (lucht)verkeersveiligheid te verminderen. Uitgangspunt daarbij zijn de doelstellingen verwoord in de Europese Vogelrichtlijn dat «de instandhoudingsdoelstellingen van de soort niet in gevaar mag komen». Een en ander is wettelijk verankerd in de Flora- en faunawet en de (toekomstige) Wet natuurbescherming.
Het verminderen van de schade en het voorkomen van verkeersonveilige situaties geschiedt op verschillende manieren: verjaging, onklaar maken van eieren, wegvangen en doden. Het onaantrekkelijk maken van grasland is een optie die een forse ingreep zou betekenen in het Nederlandse landschap met wellicht grote gevolgen voor landbouw en natuur. Dat acht ik niet wenselijk. Ik verwijs u ook naar antwoorden op eerdere vragen van het lid Thieme (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2546).
Deelt u de mening dat het ganzenbeleid gericht dient te zijn op het aanpakken van het probleem bij de bron, zoals het onaantrekkelijk maken van grasland, en het ontwikkelen en inzetten van diervriendelijke alternatieven op jacht en vergassing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid commerciële activiteiten rondom het doden van ganzen tegen te gaan en geen gehoor te geven aan de wens van de provincie Friesland om in Europa te pleiten voor soepelere regels, maar juist de inzet van diervriendelijke alternatieven aan te moedigen? Zo nee, waarom niet?
Het doden van ganzen is juridisch afdoende verankerd in de Flora- en faunawet en de (toekomstige) Wet natuurbescherming. Nadere maatregelen zijn derhalve niet nodig. Dat neemt niet weg dat ik het inzetten van werkbare alternatieven toejuich.
Het afschieten van ganzen mag alleen plaatsvinden door faunabeheereenheden, met een ontheffing van gedeputeerde staten. Zo’n ontheffing is gebaseerd op een van te voren door gedeputeerde staten goedgekeurd faunabeheerplan, met het oog op specifieke belangen. Dit betekent dat het gaat om een zorgvuldig onderbouwde aanpak van het maatschappelijk probleem van ganzenoverlast. Provincies en faunabeheereenheden hebben hier een centrale rol.
Het staat faunabeheereenheden vrij om de hulp van buitenlandse jagers met een logeerakte in te roepen bij de uitvoering van het faunabeheerplan.
Dat neemt niet weg dat ik het belangrijk vind om te benadrukken dat de aanpak van overlast van ganzen altijd een maatschappelijk doel moet hebben, zoals (lucht)verkeersveiligheid. Het organiseren van commerciële jachtreizen en de associaties die dit oproept keur ik af. Ik zal daarom met provincies en de Koninklijke Jagersvereniging in overleg treden over de beëindiging van dergelijke praktijken.
De berichten 'Nieuwe generatie jagers op komst' en 'Aantal stropers is verdubbeld op de Veluwe' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Leenders (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending EenVandaag van 19 december 2015, getiteld «Nieuwe generatie jagers op komst», die is gebaseerd op de documentaire «De nieuwe jagers?»1
Ja.
Deelt u de verontwaardiging over «stadsjagers» die zonder wapenvergunning, zonder gedegen opleiding en zonder jachtakte illegaal jacht maken op wild in de stad?
Ja.
Klopt het dat voor deze overtreding enkel een taakstraf wordt opgelegd, zonder dat ook een gedeeltelijke voorwaardelijke straf door de officier van justitie is geëist, zoals in de documentaire «De nieuwe jagers» wordt gesuggereerd?
Nee, dit klopt niet. Wildstroperij is geen afzonderlijk in de wet opgenomen strafbaar feit. Het formeel-juridische karakter van wildstroperij kan zich uiten in de vorm van één of meerdere verschillende strafbare feiten, zoals het verbod om dieren te doden (strafbaar gesteld in de Flora- en faunawet) of het gebruik van een wapen zonder daartoe een vergunning te hebben (strafbaar gesteld in de Wet Wapens en Munitie). Bij een vermoeden van wildstroperij kan op grond van één van deze wetten strafrechtelijk worden opgetreden. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval – zoals de aard en de ernst van de overtreding, het gedrag van de overtreder en de vraag of de overtreding gebeurt in een georganiseerd verband – kan besloten worden tot strafrechtelijke vervolging, waarbij ter terechtzitting een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geëist kan worden. In een recent geval is door de rechter ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, zoals door het Openbaar Ministerie (OM) was geëist.
Welke maatregelen in het kader van handhaving en politie-inzet kunt u nemen om de illegale «nieuwe jagers» te stoppen?
Handhavers in dienst van particuliere eigenaren van natuurgebieden hebben, overeenkomstig de gemeentelijke handhavers, een plaats in het stelsel van toezicht en handhaving. Daarom werkt de politie met de werkgevers van deze handhavers verder aan de invulling van afspraken over wederzijdse inzet en samenwerking in het buitengebied. Zo wordt thans uitwerking gegeven aan het voornemen om in samenspraak met het Interprovinciaal Overleg (IPO) een beweging in gang te zetten om per provincie een tactisch platform c.q. coördinatiepunt in te richten. Dit is de plaats waar een structureel overleg kan plaatsvinden tussen de particuliere eigenaren van natuurgebieden, bestuur en politie. Dit overleg heeft een verbinding met het driehoeksoverleg. In het driehoeksoverleg worden door het gezag (burgemeester, politie en OM) ook voor dit thema de prioriteiten voor de inzet van de politie vastgesteld. Hierbij kan vervolgens een arrangement voor preventief en repressief optreden worden afgesproken. Dit arrangement komt tot stand in samenspraak met de betrokken partners in de betreffende gebieden.
Kent u het bericht «Aantal stropers is verdubbeld op de Veluwe»?2
Ja.
Deelt u de verontwaardiging over deze laffe praktijken waarbij soms ouderwetse methoden worden gebruikt, zoals pootklemmen of een wildstrik, waardoor dieren lang lijden voordat zij sterven?
Ja.
Is de verdubbeling van het stropen op de Veluwe in 2015 een landelijke trend? Kunt u hiervan landelijke cijfers overleggen?
In de registraties van politie en justitie worden stroperijdelicten niet apart geregistreerd. Ik kan daarom geen uitspraak doen of hier sprake is van een landelijke trend. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3.
Hoeveel buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) zijn er in de nachtelijke uren om stropen tegen te gaan?
Ik beschik niet over gegevens waaruit kan worden afgeleid hoeveel tijd boa’s besteden aan de nachtelijke bestrijding van stroperij.
Hoeveel stropers zijn er de afgelopen jaren aangehouden en vervolgd?
Aangezien wildstroperij, in het licht van mijn antwoord op vraag 3, geen registratiekenmerk is, kunnen deze aantallen niet uit de bedrijfsprocessensystemen van het OM worden genereerd. Om de gevraagde informatie alsnog boven tafel te krijgen, zouden alle in behandeling genomen zaken waarin wildstroperij voorkomt, handmatig moeten worden doorgenomen. Een dergelijke zoekslag vergt zeer veel tijd en capaciteit van het OM en politie en is derhalve niet proportioneel.
Welke maatregelen in het kader van handhaving en politie-inzet kunt u nemen om de trend op de Veluwe, en mogelijk ook landelijk, te stoppen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat Turkije tientallen Koerdische rebellen heeft gedood |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Turkse leger bij gevechten met Koerdische rebellen zeker 54 Koerden gedood heeft?1
Ja.
Welke informatie heeft u over dit incident? Wat is uw reactie hierop? Kunt u bevestigen dat het om een gerichte Turkse aanval op de Koerdische rebellen gaat?
Welk overzicht en welke duiding kunt u geven van de toenemende gevechten tussen Turkije en Koerdische rebellen de laatste maanden?
Deelt u de mening dat het heel zorgwekkend is in welke mate de spanningen tussen Turkije en de Koerdische rebellen toenemen en de gevechten zich uitbreiden? Zo ja, op welke wijze kan dit tij gekeerd worden?
Bent u bereid om u in internationaal verband hard te maken voor mogelijkheden om deze gevechten een halt toe te roepen en om de strijdende partijen aan tafel te krijgen om te praten over een oplossing?
Op welke wijze kunnen Nederland en de Europese Unie hierin een rol spelen? Bent u bereid namens de Nederlandse regering en als aanstaand Voorzitter van de Europese Unie het voortouw te nemen? Deelt u de mening dat in dit stadium alles op alles gezet moet worden om verdere escalatie, doden en zelfs een mogelijke burgeroorlog te voorkomen?
Welke mogelijkheden ziet u om dit conflict op de agenda van de extra Turkijetop te zetten die Nederland als EU-voorzitter voornemens is te organiseren in februari volgend jaar?2
Op welke wijze brengt de EU, en brengt u namens Nederland, uw zorgen betreffende het in acht nemen van mensenrechten en de Geneefse Conventie over richting Turkije als kandidaat-lidstaat van de Europese Unie?
De gevolgen van het Besluit huisvesting |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat verschillende veehouders ook bij kleine staluitbreidingen moeten voldoen aan de nieuwe emissie-eisen en daarom tegen forse managementproblemen aanlopen?1
Ja.
Is de constatering juist dat in tegenstelling tot het definitieve besluit in het ontwerpbesluit staluitbreidingen met niet meer dan de helft nog uitgezonderd werden van de nieuwe emissie-eisen?
Ja, dat is juist. In het ontwerpbesluit werden uitbreidingen met niet meer dan de helft uitgezonderd van de nieuwe emissie-eisen. Dergelijke uitbreidingen moesten wel voldoen aan de oude emissie-eisen.
Waarom is ervoor gekozen om het in het definitieve besluit beperkte uitbreidingen van traditionele stallen niet uit te zonderen van de nieuwe emissie-eisen?
De generieke uitzondering voor uitbreidingen is in het definitieve besluit vervangen door een bepaling waarbij het bevoegd gezag kan besluiten dat bij uitbreidingen niet de nieuwe emissie-eisen maar de oude emissie-eisen van toepassing zijn. In de uitbreiding kan dan hetzelfde emissiearme systeem worden toegepast als in de bestaande stal. Omdat in een traditionele stal geen emissiearm systeem aanwezig is, geldt deze mogelijkheid om af te wijken niet voor de uitbreiding van traditionele stallen. De wijziging is doorgevoerd naar aanleiding van de inspraakreacties op het ontwerpbesluit, waaruit bleek dat eisen rondom uitbreidingen ingewikkeld waren en grotere stallen zouden worden bevoordeeld ten opzichte van kleinere stallen.
Deelt u de waarneming dat verschillende veehouders hierdoor tegen forse managementproblemen aanlopen, zoals de noodzaak om een aparte mestkelder aan te leggen en/of managementproblemen door het hebben van twee verschillende vloertypen in één stal?
Ik zal nagaan of inderdaad genoemde problemen ontstaan en beoordelen welke oplossingen er zijn. De oplossingen zie ik niet in een wijziging van het Besluit emissiearme huisvesting, maar in een wijziging van de technische en gebruikseisen die gelden voor een emissiearme vloer en zijn opgenomen in een zogenaamde leaflet. Ik zal in overleg met de sector na gaan of zij wijzigingsvoorstellen hebben voor deze leaflets, die het beoogde milieueffect garanderen, maar die beter zijn afgestemd op toepassing van een emissiearme vloer in combinatie met een niet-emissiearme vloer.
Bent u bereid in overleg met de sector te kijken in hoeverre het wenselijk en nodig is om beperkte staluitbreidingen alsnog uit te zonderen van de nieuwe emissie-eisen?
Zie antwoord vraag 4.
Feest-bv’s |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Feest-bv’s ontlopen Drankwet met truc; Baromzet weggeboekt in apart bedrijfje»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat sportclubs, theaters, buurthuizen et cetera hun kantine-activiteiten onderbrengen in aparte «feest-bv’s»?
De Drank- en Horecawet (DHW) valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Vanuit deze wet bezien hoeft het onderbrengen van kantine-activiteiten in aparte bv’s geen bezwaren op te leveren, zolang de organisator van een feest maar over een vergunning beschikt. De vergunning voor het verstrekken van alcoholische dranken wordt verleend aan een rechtspersoon. Deze rechtspersoon kan diverse vormen hebben, zoals bijvoorbeeld een speciale bv opgericht om feesten te organiseren, of een paracommerciële rechtspersoon zoals een sportvereniging. Paracommerciële rechtspersonen zijn een aparte categorie binnen de DHW. Voor deze categorie geeft de DHW aan gemeenten de mogelijkheid om nadere eisen te stellen. Worden de feesten echter georganiseerd door een bv, dan dient deze over een horecavergunning te beschikken en te voldoen aan de eisen uit de DHW.
In hoeverre zijn dergelijke feest-bv’s in strijd met de Wet markt en overheid? Heeft de toezichthouder Autoriteit Consument & Markt (ACM) volgens u voldoende mogelijkheden om hiertegen handhavend op te treden?
De Wet markt en overheid stelt gedragsregels op voor overheden en publiekrechtelijke zelfstandige bestuursorganen die goederen of diensten op de markt aanbieden (economische activiteiten verrichten). De wet is dus specifiek van toepassing op het gedrag van overheden en publiekrechtelijke zelfstandige bestuursorganen. De wet is niet van toepassing op het gedrag van partijen zoals sportclubs, theaters en buurthuizen. Derhalve is het onderbrengen van kantine-activiteiten in aparte bv’s niet in strijd met de Wet markt en overheid. De ACM kan dan ook niet op grond van de Wet markt en overheid handhavend optreden tegen dergelijke bv’s.
Deelt u de mening dat de Wet markt en overheid in zijn huidige vorm geen enkele bescherming biedt voor ondernemers tegen oneerlijke concurrentie van overheden of door overheden gesubsidieerde partijen als sportverenigingen, theaters en buurthuizen?
De Wet markt en overheid heeft als doel zo gelijk mogelijke concurrentieverhoudingen tussen overheden en ondernemingen tot stand te brengen. Om dit doel te bereiken, dienen overheden zich bij het verrichten van economische activiteiten aan gedragsregels zoals het doorberekenen van de integrale kosten te houden.
De Wet markt en overheid is geëvalueerd. In de evaluatie is onderzocht in hoeverre met de wet aan het beoogde doel wordt voldaan. In mijn reactie op de evaluatie van de wet, die ik binnenkort aan uw Kamer zal sturen, zal ik verder ingaan op de resultaten van de evaluatie en op de vraag in hoeverre de wet bescherming biedt voor ondernemers tegen oneerlijke concurrentie van overheden. Ook zal ik, mede gelet op de horizonbepaling van 1 juli 2017,ingaan op de toekomst van de wet.
De Wet markt en overheid gaat over de concurrentieverhoudingen tussen overheden en ondernemers en richt zich daarbij op economische activiteiten die een overheid verricht. De wet richt zich niet op de subsidies die diezelfde overheid verstrekt. Daarom biedt de wet geen bescherming tegen oneerlijke concurrentie van door de overheid gesubsidieerde partijen zoals sportverenigingen, theaters en buurthuizen.
Regels met betrekking tot subsidieverstrekking zijn opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Awb biedt subsidieverstrekkers de mogelijkheid om verplichtingen op te leggen aan subsidieontvangers. Dit kunnen onder andere voorwaarden zijn met betrekking tot het beperken of wegnemen van de nadelige gevolgen van een subsidie voor derden. Daarnaast worden subsidies altijd verstrekt met het oog op een bepaald doel. Wanneer de voorwaarden of het doel niet worden nageleefd, kan een subsidie worden ingetrokken, gewijzigd, of (deels) worden teruggevorderd. Een gedupeerde ondernemer kan de subsidieverstrekker ook verzoeken op die manier handhavend op te treden en bij het uitblijven daarvan bezwaar indienen en eventueel in beroep gaan bij de rechter.
Bent u bereid de Wet markt en overheid grondig te herzien om een gelijk speelveld mogelijk te maken voor ondernemers?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de gemeente Amersfoort overgaat tot grootschalige kap en het gebruik van Roundup in parkbos Nimmerdor |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het besluit van de gemeente Amersfoort om over te gaan tot grootschalige kap in het parkbos Nimmerdor en het feit dat de gemeente het onkruidverdelgingsmiddel Roundup gebruikt in dit parkbos?1
Ja.
Deelt u de mening dat een gemeente alternatieve mogelijkheden dient te gebruiken in een omgeving waar wordt gerecreëerd en kinderen spelen en dat dit gebruik van roundup in openbare parken zo snel mogelijk moet stoppen? Kunt u dit toelichten?
Het beleid is gericht op het voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, het minimaliseren van de kans op blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen. Om dat te bereiken wordt uitgegaan van een voorkeursvolgorde.
Voor de bestrijding van ziekten en plagen worden eerst preventieve maatregelen toegepast. Indien die maatregelen niet het benodigde resultaat opleveren, worden vervolgens niet-chemische maatregelen toegepast. Indien ook die maatregelen ontoereikend zijn, mogen uiteindelijk gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast.
Hoe verhoudt zich deze werkwijze tot het Besluit gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw en de Nota duurzame gewasbescherming, waaruit blijkt dat alternatieve methoden moeten worden toegepast waar dat mogelijk is? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden verbiedt het professionele gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op onverharde oppervlakken met ingang van 1 november 2017. Op dat verbod worden uitzonderingen toegestaan, indien toepassing van alternatieven niet «technisch haalbaar» is.
Volgens planning treedt de regelgeving op 1 maart 2016 in werking.
Terreinbeheerders en aannemers achten de toepassing van glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen op de stobben van de Amerikaanse eik en de Amerikaanse vogelkers beheerstechnisch onvermijdelijk, omdat alternatieve, niet-chemische bestrijding relatief veel schade toebrengt aan het terrein. Daarvoor moet zwaar materieel worden gebruikt op de onverharde terreinen. Ook het meest vérgaande certificaat voor duurzaam terreinbeheer, niveau Goud, van de stichting Milieukeur staat daarom in die gevallen de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen op basis van glyfosaat toe.
De werkwijze van de gemeente Amersfoort, zoals beschreven op haar website, past in het gewasbeschermingsbeleid en bij de voorgenomen wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
Kunt u garanderen dat de gebruikers van het bos geen gezondheidsschade zullen ondervinden als gevolg van het gebruik van het middel Roundup?
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden laat een gewasbeschermingsmiddel toe tot de Nederlandse markt indien uit zijn beoordeling blijkt dat geen onaanvaardbare effecten voor mens en milieu te verwachten zijn, bij gebruik volgens de gebruiksvoorschriften en de gebruiksaanwijzing. De toepasser is vervolgens verplicht het toegelaten gewasbeschermingsmiddel zorgvuldig te gebruiken, in welk geval gezondheidsschade niet waarschijnlijk is.
Overigens heeft de gemeente Amersfoort meegedeeld dat de delen van het gebied waar werd gewerkt, tijdelijk niet toegankelijk waren voor het publiek.
Bent u bekend met de gevolgen van de kap zoals die nu voorgesteld wordt voor de ecologische structuur van het parkbos? Is voldoende onderzocht of de voorgestelde grootschalige kap noodzakelijk is? Kunt u dit toelichten?
De gemeente Amersfoort draagt zorg voor het beheer van het bosgebied Nimmerdor. De gemeenteraad is in de gelegenheid geweest zich tijdens de behandeling van een beheerplan en van een lanenherstelplan voor de periode 2015 tot 2035 uit te spreken over de noodzaak van de kap van bomen en struiken, de gevolgen daarvan voor de ecologische structuur en het gebruik van het gewasbeschermingsmiddel Roundup in dat gebied.
Het ministerie heeft daarin geen bevoegdheid of verantwoordelijkheid. Een gesprek met de gemeente Amersfoort kan daarin geen verandering brengen.
Bent u bereid in gesprek te treden met de gemeente Amersfoort met als inzet het voorkomen van onnodige kap en het voorkomen van gebruik van het middel Roundup?
Zie antwoord vraag 5.
Upcoding in de ggz-sector en de rol van adviesbureaus |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u, na uw uitspraak dat upcoding illegaal is, aangeven waar volgens u de scheidslijn ligt tussen «slim» declareren enerzijds en upcoding anderzijds? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik ben niet bekend met het begrip «slim» declareren. Ik hanteer de begrippen correct declareren of niet correct declareren. Om correct te declareren is het slim om zo dicht mogelijk bij de bron te blijven («registratie aan de bron»), zodat fouten worden voorkomen en administratieve overhead zo laag mogelijk blijft. Upcoding is proberen een hogere prijs te krijgen dan volgens de regels is toegestaan.
Wat is uw reactie op het bericht dat een zorgconsultant of -adviseur van P5COM verschillende organisaties in de sector van de geestelijke gezondheidszorg (ggz) adviseert over «slim» declareren? Hoe verhoudt dit advies tot slim declareren zich tot het door u gemaakte onderscheid?
Waar dit bericht op is gebaseerd, is mij niet bekend. Zie het antwoord op vraag 1.
Is het meetellen van terloops overleg over een patient met een collega of het tot op de minuut registreren van telefonisch contact met een patient een vorm van slim declareren of upcoden?
Zorgaanbieders dienen correct te declareren, volgens de regels die daarvoor gelden. Tijd die is besteed aan de zorg voor een patiënt, dat kan ook indirecte tijd zijn, mag worden geregistreerd. Zie daarvoor ook de NZa-regels.
Op welke wijze ziet de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) toe op het onderscheid tussen «slim» declareren en upcoding? Hoeveel zaken zijn er daarmee de afgelopen jaren aan het licht gekomen? Hoeveel zaken zijn er nog in onderzoek?
De NZa ziet toe op correct declareren. Indien de NZa een onregelmatigheid aantreft dan zal zij het haar ter beschikking staande instrumentarium inzetten. Over afgeronde onderzoeken publiceert de NZa op haar website. De NZa doet geen mededelingen over lopende onderzoeken.
Betrekt de NZa bij haar onderzoek naar upcoding of er sprake is geweest van advies van een consultancy- en/of adviesbureau? Zo nee, acht u het niet van belang daar inzicht in te krijgen?
De NZa ziet toe op zorginstellingen en het declaratiegedrag, al dan niet tot stand gekomen met advies. Zorginstellingen zijn te allen tijde zelf verantwoordelijk voor correct declareren. De NZa ziet niet toe op adviesbureaus.
Bent u van mening dat advies van consultants of andere adviseurs het risico vergroot op upcoding of «slim» declareren? Zo nee, op welk onderzoek is uw mening gebaseerd?
Zie antwoord vraag 5.
Van welk adviesbureau was de gevonden handleiding voor zo «slim» mogelijk declareren die door de NZa bij het St. Antonius Ziekenhuis werd aangetroffen?2 Is het betreffende adviesbureau daar door de NZa of een andere toezichthoudende instantie op aangesproken? Zo nee, waarom niet?
In mijn ogen is het slim om zo dicht mogelijk bij de bron te registreren om fouten te voorkomen en administratieve overhead zo laag mogelijk te houden. Het St. Antonius Ziekenhuis heeft niet correct gedeclareerd. Daartegen heeft de NZa, zoals u weet, ook opgetreden.
Bent u bereid adequaat antwoord te geven op de gestelde vragen inzake upcoding in de ggz-sector en de rol van adviesbureaus?
U treft de antwoorden hierbij aan.
Denkt u dat «slim» declareren of upcoding een prijsopdrijvend dan wel juist een prijsdrukkend effect heeft op de zorguitgaven in Nederland?
Het voorkomen van fouten bij declareren en het verlagen van de administratieve overhead is prijsdrukkend. Upcoding kan een prijsopdrijvend effect hebben. Upcoding is illegaal.
Hoe kunt u uw streven naar zinnige en zuinige zorg rijmen met uw ogenschijnlijke onverschilligheid over de rol van zorgconsulenten bij het zo «slim» mogelijk declareren?
Als zorgaanbieders hun declaratieproces zo inrichten dat zij het aantal fouten verkleinen en de administratieve overhead verlagen, dan draagt dat bij aan zinnige en zuinige zorg.
Bij welke zorginstellingen heeft het bureau P5COM advieswerkzaamheden verricht? Wat behelsden die werkzaamheden en wat voor bedragen waren hiermee gemoeid?
Zie mijn antwoord van 16 december op vraag 8 (2015Z24541).
Zijn er zorginstellingen waar P5COM adviseerde bekend bij de Nederlandse Zorgautoriteit of bij een andere opsporingsinstantie vanwege upcoding, andere onrechtmatige declaraties of zelfs declaratiefraude? Wat is per instelling de stand van het onderzoek en indien afgerond, wat waren hiervan de uitkomsten?
Zie mijn antwoord van 16 december op vraag 9 (2015Z24541).
Bent u ook van mening dat in het kader van «het jaar van de transparantie» het goed zou zijn dat het gebruikmaken van advisering en consultancy opgenomen wordt in het jaarverslag van zorginstellingen? Zo nee, waarom niet?
Advies en consultancy kan bijdragen aan een betere patiëntenzorg, organisatie en bedrijfsvoering en kan daarmee ook bijdragen aan een betere kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg. Het is een afweging van de instelling zelf of het doelmatiger is om de benodigde expertise tijdelijk in te huren via een adviesbureau of deze zelf in dienst te nemen en daarover te rapporteren in het jaarverslag.
Het bericht 'Onderzoek naar moord in gedrang volgens hoofdofficier justitie Breda' |
|
Nine Kooiman , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het openbaar ministerie (OM) in Breda mogelijk stopt met het onderzoeken van lastige liquidaties?1
De hoofdofficier zegt in het interview niet dat hij stopt met lastige opsporingsonderzoeken naar liquidaties. Wat hij aangeeft is dat er binnen de opsporing altijd een spanning bestaat tussen het werkaanbod en de beschikbare capaciteit. Dit vraagt in iedere zaak van het OM een zorgvuldige weging of en waar de inzet van middelen opportuun en verantwoord is. Daarbij gaat het onder andere om het verwachte resultaat van die inzet en de wetenschap dat daardoor mogelijk minder opsporingscapaciteit aan andere zaken kan worden besteed. Op basis van deze afweging kan worden besloten om een onderzoek al dan niet tijdelijk stop te zetten als blijkt dat er te weinig aanknopingspunten zijn voor verdere opsporing. Hoewel in een ideale wereld iedere zaak zou worden opgelost, kan ik mij voorstellen dat een ander strafrechtelijk onderzoek op basis van het bovenstaande voorrang krijgt ten koste van een vastgelopen moordzaak. Nieuwe informatie, bijvoorbeeld uit andere onderzoeken of van getuigen en informanten, kan natuurlijk leiden tot hervatting van een eerder stil gelegd lastiger onderzoek en het mogelijk alsnog oplossen van de zaak.
Voorts heb ik geen aanwijzingen dat er op dit moment moordonderzoeken in het gedrang komen door een gebrek aan capaciteit en bezuinigingen op het OM. Uit de verantwoording van OM en politie, die ik jaarlijks met uw Kamer deel, blijkt niet dat er sprake zou zijn van een terugloop in prestaties bij de opsporing van ondermijning en georganiseerde criminaliteit. De prestaties nemen zelfs elk jaar toe: het OM en de politie hebben hun doelstelling voor de verdubbeling van het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden t.o.v. 2009 ruimschoots gehaald.2
Hoe beoordeelt u het dat er binnenkort door alle bezuinigingen mogelijk te weinig geld is om nog onderzoek te doen naar moorden?
Zoals ik hiervoor al heb aangegeven blijkt uit de jaarlijkse verantwoording van OM en Politie dat het aantal onderzoeken en de aanpak van georganiseerde criminaliteit en ondermijning juist toeneemt respectievelijk intensiveert.
Ik bewaak dat de taakstellingen van het OM niet een ongewenste uitwerking hebben op de prestaties. Recent is in dat kader uit een validatie van een onafhankelijk deskundige gebleken dat het OM op koers ligt om de rijksbrede efficiencytaakstelling van het kabinet zonder extra middelen te realiseren3. Het uitgangspunt is daarbij dat het OM op het bestaande kwaliteits- en serviceniveau blijft functioneren.
Omdat het kabinet hecht aan een toekomstgericht OM dat – naast het behalen van benodigde efficiencywinsten – de ruimte heeft om te investeren in ICT om de huidige werkprocessen en het kwaliteits- en serviceniveau een stevige impuls te geven, stelt het kabinet zoals bekend hiervoor vanaf 2016 structureel 15 mln. beschikbaar aan het OM. Het OM heeft daarnaast structureel extra middelen ontvangen voor de aanpak van onderwerpen met een internationale dimensie (€ 5 mln. in 2015 oplopend tot € 20 mln. structureel vanaf 2017) en voor contraterrorisme (€ 0,8 mln. in 2016 oplopend tot € 2,1 mln. structureel vanaf 2018).
Kunt u zich de opmerking van de nieuwe hoofdofficier van justitie voorstellen dat als er gekozen moet worden voor het oplossen van een moordzaak, waarover in bepaalde gevallen weinig verklaringen worden afgelegd, of het oplossen van een overval of woninginbraak, de keuze dan snel gemaakt is?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat van een dergelijke keuze vanwege capaciteitsproblemen geen sprake zou mogen zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u voorkomen dat het zo ver komt dat er keuzes moeten worden gemaakt bij het inzetten van capaciteit waardoor bepaalde ernstige misdrijven bij het OM blijven liggen en daardoor onbestraft blijven?
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 1, 3 en 4 heb aangegeven, moeten er bij de vervolging van strafbare feiten soms keuzes worden gemaakt over de toedeling van capaciteit. Over knelpunten bij dit proces en over de resultaten van de aanpak van (ernstige) criminaliteit blijf ik in gesprek met het College van procureurs-generaal. Deze zullen worden meegenomen bij de totstandkoming van de voorjaarsnota en de opvolging van de motie Pechtold4. Uit mijn brief aan uw Kamer van 7 juli 2015 over de verantwoording van de aanpak van georganiseerde criminaliteit in 20145, blijkt dat de prestaties en inspanningen ten aanzien van de aanpak van georganiseerde criminaliteit en ondermijning zijn gestegen. Ik heb voor wat betreft de aanpak van georganiseerde criminaliteit aangegeven dat ik samen met politie en OM vooral wil werken aan de geconstateerde mogelijkheden voor verbetering van de kwaliteit binnen de opsporing. De uitwerking van deze kwaliteitsimpuls binnen de opsporing is in de «Contourennota versterking opsporing» verwoord, die uw Kamer afgelopen najaar van mij heeft ontvangen.6
Zoals reeds aan uw Kamer is meegedeeld bij de aanbieding van de verantwoording van de aanpak van georganiseerde criminaliteit in 20147, zet ik voorts in op het verder versterken van de aanpak van ondermijning en georganiseerde misdaad, door:
Zal de 15 miljoen euro die bij de behandeling van de begroting van uw ministerie voor de komende jaren is uitgetrokken voor het OM gebruikt kunnen worden voor dergelijke capaciteitsproblemen? Zo nee, waarom niet en waar zal het geld precies heen gaan?
Er is door het kabinet vanaf 2016 € 15 mln. structureel beschikbaar gesteld zodat het OM de ruimte heeft om te investeren in ICT om de huidige werkprocessen en het kwaliteits- en serviceniveau een stevige impuls te geven, waarmee belangrijke stappen kunnen worden gezet ter verbetering van procesondersteuning en efficiency. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5 en 7.
Op welke wijze zullen de knelpunten geïnventariseerd worden om te bezien wat er nodig is en waar het OM knelpunten ervaart? Bent u bereid signalen als door deze nieuwe hoofdofficier van justitie gegeven, mee te nemen bij het vrijmaken van meer geld voor het OM in de komende Voorjaarsnota? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bewindvoerders die bedreigd worden door zorgverleners op jacht naar pgb’s |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Bewindvoerders bedreigd door zorgverleners die op jacht zijn naar pgb’s»?1
Bewindvoerders kunnen een belangrijke rol vervullen in de ondersteuning van budgethouders die niet in staat zijn om financiële aspect van het pgb-beheer zelf te doen. Het is uiteraard onacceptabel dat bewindvoerders onder druk worden gezet en in hun werk worden gehinderd.
Wat is uw reactie op de benoemde fraude in het bericht waaronder het ophogen van indicaties, het declareren van meer uren dan geleverd, het betalen van huur uit persoonsgebonden budgetten (pgb’s) en het gebruiken van handtekeningen van budgethouders voor andere doeleinden?
Ik vind dat iedere euro die bestemd is voor de zorg daar ook aan moet worden besteed. Fraude met het pgb gaat ten koste van de zorg voor kwetsbare cliënten en schaadt de reputatie van het pgb en haar gebruikers. Het pgb is voor veel mensen een onmisbaar instrument om voor zichzelf of hun naaste zorg te regelen, zelf hulpverleners te kunnen kiezen en daarmee kwaliteit van leven te realiseren. Juist daarom is het eens te meer ontoelaatbaar dat er met pgb’s wordt gefraudeerd, van budgethouders misbruik wordt gemaakt en vertegenwoordigers onder druk worden gezet.
De afgelopen jaren heb ik in het kader van de AWBZ diverse maatregelen genomen om risico’s op fouten en fraude bij pgb’s terug te dringen. Zo wordt in persoon beoordeeld of iemand aan de voorwaarden van het pgb voldoet en of het verantwoord is een pgb toe te kennen. Met het trekkingsrecht worden controles op zorgovereenkomsten en declaraties meer naar de voorkant verlegd. Huisbezoeken zijn een vast onderdeel van het pgb geworden, om periodiek (achteraf) te bezien of alles goed gaat. En de Inspectie SZW en het Openbaar Ministerie doen sinds 2012 strafrechtelijk onderzoek naar ernstige vermoedens van pgb-fraude.
Al deze maatregelen zijn begin dit jaar gecontinueerd onder de Wlz. Ook onder de Zvw gelden verschillende waarborgen, bijvoorbeeld dat zorgverzekeraars aan de voorkant toetsen of iemand in staat is het pgb te beheren en kwalitatief goede zorg te organiseren, declaraties pas achteraf worden betaald (in de vorm van restitutie, vergelijkbaar met systematiek van trekkingsrecht) en zorgverzekeraars achteraf de reguliere (formele en materiële) controles uitvoeren. Voor wat betreft de mogelijkheden die gemeenten hebben om fraude aan te pakken geldt eveneens dat de voorwaarden voor het verkrijgen van een pgb zijn aangescherpt en het trekkingsrecht is ingesteld. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om hun beleid met betrekking tot fraudebestrijding vorm te geven. Om hier invulling aan te geven hebben zij op grond van de Wmo 2015 en de Jeugdwet de verplichting om hier regels over op te nemen in een gemeentelijke verordening. Gemeenten worden bij hun taken op het terrein van fraudeaanpak ondersteund door de VNG, via het zogeheten Informatiepunt en bijbehorend expertteam Fraudepreventie en Handhaving Wmo en Jeugd.2
Dit zijn allemaal belangrijke stappen voorwaarts, maar we zijn er nog niet. In mijn brief van 7 december 2015 heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd over een aantal maatregelen die ik de komende periode neem om het pgb meer fraudebestendig te maken.3 Zo ben ik voornemens om een meer rechtstreekse aansprakelijkheid in de wet- en regelgeving op te nemen, zodat zorgkantoren en eventueel ook gemeenten de mogelijkheid krijgen om een frauderende zorgaanbieder direct aan te spreken. Daarmee kan een budgethouder die slachtoffer is van de fraude worden ontzien. Ook heb ik in de Wlz eerste eisen gesteld aan de vertegenwoor-diger in geval een budgethouder zelf niet het pgb kan beheren en bezie ik of nadere regels nodig zijn. Voorts werk ik met betrokken partijen aan de ontwikkeling van een waarschuwingsregister en een keurmerk voor pgb-zorgaanbieders.
Welke maatregelen gaat u nemen om fraude met pgb’s op te sporen en uit te bannen? Welke mogelijkheden hebben u en gemeenten om deze frauderende zorgverleners aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de administratie en dossieropbouw bij zorgkantoren nauwelijks op orde zijn? Wat betekent dit voor de ruimte om te frauderen met zorggelden? Welke maatregelen kunnen op korte termijn worden genomen om de administratie en dossieropbouw op orde te brengen?
In eerder genoemde brief van 7 december 2015 over de aanpak van pgb-fraude heb ik uw Kamer geïnformeerd over de signaleringsbrief van de Inspectie SZW (ISZW), waarin de ISZW heeft gewezen op onvolkomenheden in de administratie en dossieropbouw van zorgkantoren. De ISZW baseert zich daarbij op de door hen uitgevoerde opsporingsonderzoeken, welke betrekking hebben op situatie onder de AWBZ. Zoals ik reeds heb aangegeven, verwacht ik dat de invoering van het trekkingsrecht op dit punt een aanzienlijke verbeterslag zal betekenen, aangezien de zorgovereenkomsten en declaraties van alle budgethouders centraal beschikbaar zijn bij de SVB.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) cliënten daadwerkelijk ziet voordat zij een indicatie afgeven in plaats van dat dit op afstand gebeurt?
Het CIZ heeft in de uitvoering van de Wlz gekozen voor een persoonlijke en cliëntgerichte aanpak en handelwijze. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel voor de Wlz is naar voren gebracht dat die werkwijze inhoudt dat niet in alle gevallen cliënten persoonlijk worden gezien. Dat is in bepaalde gevallen een (administratieve) last.
Bij elke aanvraag, maar in bijzonder nieuwe aanvragers, wordt een afweging gemaakt die resulteert in een afdoening op papier, navraag per telefoon of via een bezoek en gesprek in persoon. Dat persoonlijke contact kan thuis bij de aanvrager plaatsvinden en op de diverse spreekuurlocaties in het land. In alle trajecten hebben alle aanvragers een vaste CIZ-medewerker die hun zaak behandelt.
Het CIZ maakt een professionele inschatting in welke gevallen het noodzakelijk is om een persoonlijk gesprek te voeren met een (nieuwe) cliënt, bijvoorbeeld omdat de aanvraag verloopt via een aanbieder en er twijfels zijn over diens motief, of omdat dat het persoonlijke contact in het belang is van de cliënt. Het CIZ kan op aanvraagformulier zien dat er een voorkeur is voor pgb.
Ten slotte geldt dat zorgkantoren in uiterste gevallen de mogelijkheid hebben om bij het CIZ aan te geven dat zij ernstige twijfel hebben of een indicatie juist is gesteld. Dit kunnen zij tijdens het bewustekeuzegesprek of een huisbezoek bij een budgethouder constateren.
Hoe kunt u verklaren dat georganiseerde (criminele) verbanden op systematische en grootschalige wijze in toenemende mate lijken te frauderen met voornamelijk pgb’s terwijl de invoering van het trekkingsrecht heeft gezorgd voor meer waarborgen voor het voorkomen van fraude?
In dit kader verwijs ik eveneens naar mijn brief van 7 december 2015, waarin ik uw Kamer heb geïnformeerd over dit signaal van de ISZW. In reactie hierop hebben de Minister en ik besloten om extra middelen beschikbaar te stellen voor de strafrechtelijke aanpak door de ISZW en het Openbaar Ministerie. Beroepsfraudeurs zullen zich veelal niet laten afschrikken door aangescherpte regels of door barrières zoals we met de invoering van het trekkingsrecht hebben opgeworpen. Waar het georganiseerde criminaliteit betreft is er maar één passend antwoord en dat is een strafrechtelijke aanpak.
Het bericht dat de Al Fitrahmoskee en daaraan verbonden organisaties leven als een profeet in Utrecht Overvecht |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Welke politieke acties koppelt u al dan niet samen met de lokale autoriteiten en diensten aan de zoals door u getypeerde «afschuwelijke» praktijken van de Al Fitrahmoskee en daaraan verbonden organisaties in Utrecht Overvecht?1
Op 23 december 2015 heeft dit op lokaal niveau onder andere geresulteerd in een gesprek tussen de burgemeester en voorzitter van stichting Al Fitrah. Tijdens dit gesprek is Al Fitrah aangesproken op en geconfronteerd met hun gebrek aan openheid en samenwerking met gemeente en partners. Met Al Fitrah is afgesproken dat zij opener en transparanter zullen zijn over hun werkwijze. Dit geldt ook voor de financiering van de stichting.
Daarnaast is er tijdens het overleg met de burgemeester en Al Fitrah ook afgesproken, dat Al Fitrah meewerkt aan een onderzoek naar de (pedagogische) effecten van hun lesaanbod op kinderen/jongeren. Naar aanleiding van de resultaten hiervan zal samen met Al Fitrah gekeken worden naar eventuele extra inspanningen om radicalisering tegen te gaan.
Er is periodiek contact tussen burgemeester en voorzitter van de stichting om te monitoren of de gemaakte afspraken worden nagekomen.
Het Rijk heeft een ondersteunende functie daar waar het gaat om het versterken van de kennis- en informatiepositie en het fungeren als gesprekspartner met de gemeente over actuele vraagstukken, dilemma’s en mogelijke handelingsperspectieven. In dat kader heeft er ook een expertmeeting plaatsgevonden tussen gemeente, politie en SZW over Al Fitrah om de drie-sporen-aanpak verder door te ontwikkelen.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over Al Fitrah? Hoe kijkt u nu aan tegen uw antwoorden toen? Deelt u de mening dat een omgeving waarin de politieke islam wordt gepredikt waarbij kinderen leren te haten en verafschuwen wat anders is, buurtbewoners en gelovigen door een soort zedenpolitie onderdrukt worden en vrouwen worden ontmenselijkt middels een niqaab, geen veilige omgeving is voor leerlingen of kinderen om welke vorm van onderwijs dan ook te volgen? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?2
Het kabinet deelt de zorg van de Kamer over uitingen van het salafisme die de grenzen van de wet overtreden of die haaks staan op de waarden en normen van de democratische rechtsorde. De overheid richt zich hierbij op problematische gedragingen: niet op een gehele levensovertuiging. Er wordt al gehandhaafd door OM en politie op strafbare feiten. Echter, veel uitingen die als problematisch worden ervaren – zoals onverdraagzaamheid of anti-integratieve praktijken – bevinden zich in een grijs gebied waar de grenzen niet altijd duidelijk zijn tussen wellicht niet strafbaar, maar wel onwenselijk.
Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van de salafismebrief waarin het kabinet tevens ingaat op de 9 moties over salafisme. De aanpak van problematische gedragingen (en wat deze precies zijn) en activiteiten wordt ook nader uitgewerkt in deze brief die de Tweede Kamer dit voorjaar tegemoet kan zien.
Bent u bereid om het pedagogisch klimaat in de aan het Fitrah verbonden koranonderwijs te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat kinderen ook geen koranonderwijs zouden moeten krijgen wanneer sprake is van een onveilige omgeving of waar het doel is kinderen te hersenspoelen voor de politieke islam voor een parallelle samenleving conform de regels van islamisten?
Zie antwoord op vraag 1.
Loopt er strafrechtelijk onderzoek naar de Al Fitrahmoskee en daaraan verbonden organisaties en/of personen? Zo nee, ziet u daar aanleiding toe?
Over het al dan niet lopen van een strafrechtelijk onderzoek doet het kabinet geen mededeling.
Is bekend hoe de Al Fitrahmoskee en daaraan verbonden organisaties gefinancierd worden? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen? Zo ja, kunt u deze gegevens met de Tweede Kamer delen?
In zijn algemeenheid doe ik geen uitspraken over concrete casuïstiek. Ik wijs u in dit verband op de antwoorden op vragen van de Utrechtse gemeenteraad waarin het college van Burgemeesters en Wethouders aangeeft dat hen bekend was dat er in het verleden sprake is geweest van een financieringsrelatie tussen Al Fitrah en een Koeweitse instelling.
Deelt u de mening dat de lokale autoriteiten evenals de rijksoverheid zich niet moeten laten ringeloren door deze politieke islamisten?
Zie antwoord 2.
Welke acties zullen worden ondernomen om armoede en segratie in Utrecht Overvecht te bestrijden? Op welke wijze worden buurtbewoners, leerkrachten en ouders die zich verzetten tegen deze islamisten, de nodige bescherming, ondersteuning en alternatieven geboden?
In Utrecht wordt gewerkt aan het voorkomen van polarisatie en radicalisering door uitvoering van het actieplan «Utrecht zijn we Samen». Onderdeel van dit actieplan is het werken aan acceptatie en integratie, opvoeding en onderwijs. Op 19 november hebben de leden Segers en Samson een motie ingediend om tot een effectievere aanpak van radicalisering te komen naar het voorbeeld van Utrecht. Deze motie is door de Tweede Kamer aangenomen.
Op het terrein van armoedebestrijding is er een vernieuwde armoedeaanpak. Deze wordt gemeentebreed ingezet op preventie en vroegsignalering van armoede, schulden en op ondersteuning zodat men zichzelf kan blijven redden en mee kan doen in de maatschappij. Er wordt actief gezocht naar samenwerking met partijen en ervaringsdeskundigen in de stad. In Overvecht vindt er meer inzet plaats doordat er in vergelijking met de andere wijken meer armoede is. Op 12 november 2015 is er een motie aangenomen door de gemeenteraad voor de inzet van een «Versnellingsgroep» die met ideeën en aanbevelingen zal komen op thema’s als werken aan werk, werken aan gezondheid en werken aan opvoeding en samenleven. Armoede loopt als een rode draad door die thema’s heen. Verder is Overvecht de bakermat voor Vreedzame school en Vreedzame wijk en is er al jarenlang een Bondgenotenoverleg. In het Bondgenotenoverleg neemt een groep mensen plaats die allemaal een netwerk van bewoners en professionals vertegenwoordigen. Het doel van de bijeenkomsten is onder andere om signalen en zorgen uit te wisselen over maatschappelijke ontwikkelingen.
Problemen bij verrekening pensioen na echtscheiding |
|
Paul Ulenbelt |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat in tienduizenden gevallen ex-partners te veel of juist te weinig pensioen krijgen van de ander?1
Het artikel in het AD haalt met name aan dat berekening van pensioenaanspraken ten behoeve van personen die voor inwerkingtreding van de Wet pensioenverevening bij scheiding (WVPS) zijn gescheiden, dus voor 1 mei 1995, onevenredig uit kan pakken. Voor deze oude scheidingssituaties gelden niet de regels van de WVPS. Wel kan voor de pensioenverrekening een beroep worden gedaan op de verdeelsleutel die in het arrest Boon/Van Loon van de Hoge Raad van 27 november 1981 (NJ 1982, 503) is aangereikt (zie antwoord vraag 2).
Bent u er mee bekend dat partners elkaar aan moeten spreken op verrekening van pensioenen, waarbij er tot mei 1995 geen wetgeving was met betrekking tot de verrekening van pensioenen bij scheiding en dat dit nog steeds de nodige problemen oplevert? Zo ja, wat is hierover uw mening?
Op grond van de op 1 mei 1995 inwerkinggetreden WVPS wordt het ouderdomspensioen dat tijdens het huwelijk of geregistreerd partnerschap is opgebouwd, onafhankelijk van het huwelijksvermogensregime bij helfte verdeeld, tenzij de toepasselijkheid van de wet is uitgesloten bij huwelijkse voorwaarden of echtscheidingsconvenant. Het nabestaandenpensioen blijft buiten de verdeling. Hiervoor geeft de Pensioenwet regels.
Wanneer binnen twee jaar na het tijdstip van scheiding door een van beide ex-partners mededeling is gedaan aan de pensioenuitvoerder door middel van een daarvoor vastgesteld formulier, ontstaat een recht op uitbetaling van het tijdens de huwelijkse periode opgebouwde ouderdomspensioen jegens de pensioenuitvoerder. Bij gebreke van een tijdige mededeling blijft het recht op verevening bestaan jegens de andere ex-partner. Deze moet hier dan door de vereveningsgerechtigde op worden aangesproken.
Voor scheidingen voor 1 mei 1995 geldt op grond van de hierboven genoemde rechtspraak dat bij een huwelijk in gemeenschap van goederen het zowel voor als tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen wordt verdeeld, evenals het nabestaandenpensioen. Deze pensioenrechten vallen in de huwelijksgoederengemeenschap. Er dient een verrekening van de contante waarde van het voor het huwelijk tot het moment van scheiding opgebouwde ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen plaats te vinden. Op welke wijze en tot welke bedragen waardeverrekening dient plaats te vinden wordt volgens de Hoge Raad beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Wanneer ten tijde van de scheiding geen waardeverrekening van pensioenrechten heeft plaatsgevonden en een ex-partner meent nog wel aanspraak te hebben op een deel van het pensioen, dan zal deze de andere ex-partner moeten aanspreken (evenals dit het geval is bij het niet tijdig insturen van het formulier op grond van de WVPS). Wanneer verrekening aan de orde is, zal dit aan de hand van de door de rechtspraak geformuleerde regels dienen te geschieden.
In de praktijk is gebleken dat waardeverrekening op basis van deze regels niet eenvoudig is. Het Boon/Van Loon-arrest maakte het wenselijk het onderwerp pensioendelen bij scheiding wettelijk te regelen. Met de bovengenoemde WVPS is beoogd de pensioenverdeling overeenkomstig het Boon/Van Loon-arrest te verwezenlijken, de uitvoerbaarheid daarvan te vergroten en de rechtspraktijk te ontlasten.
Klopt het dat zeker vanaf 2009 pensioenfondsen en verzekeraars de aanspraken «verkeerd» berekenen, omdat ze conform de wet- en regelgeving met de kostprijs rekenen die gold toen de scheiding plaats had? Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Voor scheidingen die voor inwerkingtreding van de WVPS hebben plaatsgevonden, waarbij pas vele jaren later een verzoek wordt gedaan voor het vaststellen van de waarde van het pensioen, is geen eenduidig antwoord te geven op de vraag op welke grondslagen een berekening moet worden vastgesteld (op datum scheiding of op datum van verzoek berekening). Hiervoor gelden geen wettelijke voorschriften. Dit pensioen zal conform het arrest van de Hoge Raad moeten worden verdeeld naar redelijkheid en billijkheid.
Klopt het dat als gevolg van die verrekening mensen soms zelfs meer dan 100% van hun pensioen moeten afdragen aan de ex-partner? Zo ja, hoe beoordeelt u deze situatie?
Dergelijke verrekeningsbedragen zijn mij niet bekend. De verrekening van het pensioen (ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen) bij scheidingen voor 1 mei 1995 maakt deel uit van de boedelscheiding. Dit pensioen zal, zoals hiervoor aangegeven, volgens rechtspraak worden verdeeld naar redelijkheid en billijkheid. Als ex-partners er onderling niet uitkomen, kan een beroep op de rechter worden gedaan.
Bent u bereid om deze problemen op te lossen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor in antwoord op vraag 2 is aangegeven, is de WVPS in het leven geroepen om de verdeling van pensioen beter uitvoerbaar te maken. Deze wet heeft geen terugwerkende kracht en ziet niet op scheidingen die voor de inwerkingtreding op 1 mei 1995 hebben plaatsgevonden. Deze scheidingen worden beheerst door de jurisprudentiële regeling van redelijkheid en billijkheid (zie ook Kamerstukken II 1990/91, 21 893, nr. 3, blz. 33). Daarmee is het kader voor pensioenverrekening gegeven. Door het alsnog treffen van aanvullende maatregelen zou bovendien rechtsongelijkheid kunnen ontstaan tussen ex-partners die deze verdeling reeds hebben gemaakt en ex-partners die deze nog willen maken. Zoals hiervoor bij het antwoord op vraag 4 is vermeld, zal, in de situatie dat ex-partners zelf niet tot verrekening kunnen komen, de rechter een oordeel kunnen worden gevraagd.
De dood van een Eritrese asielzoeker |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar de politie Midden-Nederland, na een eerste gesprek met Argos en OneWorld, momenteel bekijkt of een strafrechtelijk onderzoek gestart kan worden in verband met de verdwijning en/of het overlijden van de Eritrese asielzoeker, de heer M., en/of met signalen die wijzen in de richting van mensensmokkel of orgaanhandel?1
Het onderzoek naar het overlijden van de Eritrese asielzoeker, de heer Mekonen, valt onder de bevoegdheid van de Duitse autoriteiten. Dit onderzoek is door hen verricht en reeds afgehandeld. Het Openbaar Ministerie (OM) en de politie in Nederland doen hier dan ook geen verder onderzoek naar. Dat neemt niet weg dat, in het geval – op basis van welke informatie dan ook – nader inzicht zou ontstaan rond de verdwijning en het overlijden van de heer Mekonen, het OM en de politie in Nederland de nabestaanden daarover op een geëigend moment zullen informeren. Voor verdere beantwoording van deze vragen verwijs ik naar antwoord 12 op de eerder gestelde Kamervragen2 over het overlijden van de heer Mekonen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 714).
Kijkt de politie daarbij ook naar de informatie die bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) op papier, dan wel digitaal gedocumenteerd is?
Zie antwoord vraag 1.
Vanaf welk moment was bij de medewerkers van het asielzoekerscentrum (AZC) en/of het COA bekend dat de Eritrese asielzoeker bedreigd werd door en/of ruzie had met een van zijn kamergenoten? Met welke instanties is deze informatie gedeeld vervolgens gedeeld en wanneer?
In de antwoorden op uw eerdere Kamervragen4 is aangegeven dat de heer Mekonen geen aangifte bij de politie heeft gedaan van bedreiging en dat bij het COA geen melding van een bedreiging bekend was. Het COA heeft mij gemeld dat er wel een melding over onenigheid met een medebewoner staat opgenomen in een rapportage van de beveiliging van de betreffende locatie van 17 november 2013. In die rapportage staat dat de heer Mekonen op die datum aan de medewerkers van de beveiliging heeft verteld dat hij last heeft van zijn medebewoner omdat de televisie en de verlichting de hele nacht aanstonden en hij daardoor niet kon slapen. Uit de beschikbare informatie valt niet af te leiden of deze informatie met andere instanties is gedeeld.
Het COA heeft van deze onenigheid destijds geen melding gedaan bij de politie omdat daar naar het oordeel van het COA onvoldoende reden toe bestond. Het COA heeft deze informatie over de onenigheid wel verstrekt aan de politie tijdens het telefonisch contact tussen de politie Midden-Nederland en de leiding van het COA van het AZC Leersum (zie het antwoord op vraag 6 en 7).
Ging de rapportage van beveiligingsbedrijf Trigion2 van 17 november 2013 over deze ruzie?
Zie antwoord vraag 3.
Werd de Eritrese asielzoeker na 17 november overgeplaatst naar een andere kamer op het AZC? Heeft het COA daarna nog geëvalueerd of het probleem daarmee was opgelost?
Na overleg met het COA heeft de heer Mekonen er voor gekozen om op 3 december 2013 te verhuizen naar een andere ruimte op het AZC Leersum, met als doel om de onenigheid tussen hem en zijn kamergenoot weg te nemen. Het COA heeft daarna geen klachten van de heer Mekonen over onenigheid of overlast meer ontvangen.
Wanneer en hoe is de politie Midden-Nederland op de hoogte gesteld van de ruzie die de Eritrese asielzoeker had (gehad) met (een van) zijn kamergenoten?
Zoals al bij de eerdere beantwoording van Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 714) is gemeld, werd op 2 januari 2014 bij de politie Midden-Nederland door bekenden van de heer Mekonen melding gemaakt van diens vermissing en de eerdere bedreiging aan zijn adres. Van die bedreiging was destijds geen aangifte of eerdere melding gedaan bij de politie. Na de melding van 2 januari 2014 is door de politie Midden-Nederland telefonisch contact opgenomen met de leiding van het COA van het AZC Leersum. Het COA zou de heer Mekonen op 7 januari 2014 uitschrijven, indien op dat moment nog geen bericht van hem zou zijn ontvangen. Tijdens het telefonisch contact werd door het COA tevens gemeld dat de heer Mekonen na de ruzie met zijn kamergenoot een andere kamer toegewezen had gekregen, waarmee de situatie leek te zijn opgelost. Ook is aangegeven dat het COA van plan was een gesprek aan te gaan met de (voormalige) kamergeno(o)t(en) van de heer Mekonen en de politie daarover te informeren. Naar aanleiding van het telefonisch contact met het COA is er door de politie geen aanleiding gezien om de (voormalige) kamergenoten op het AZC te horen in verband met de gemelde bedreiging en vermissing. Ten overvloede merk ik op dat dergelijke overwegingen altijd worden gemaakt op basis van de op dat moment beschikbare informatie. Voor verdere beantwoording verwijs ik naar de antwoorden 3, 4 en 5 van de eerdergenoemde Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 714).
Waarom heeft de politie Midden-Nederland na de aangifte van vermissing en bedreiging op 2 januari 2014 de (voormalige) kamergenoten op het AZC niet gehoord? Had dit met de kennis van nu wel moeten gebeuren?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom is deze informatie niet door de politie en/of het openbaar ministerie (OM) doorgegeven aan de Duitse autoriteiten?
De politie Midden-Nederland is op 6 januari 2014 door de Duitse autoriteiten op de hoogte gesteld van het overlijden van de heer Mekonen. Hierna heeft de politie op verschillende momenten contact gehad met de Duitse autoriteiten over de gemelde vermissing en het overlijden van de heer Mekonen, waarbij ook de door de nabestaanden uitgesproken twijfels over de omstandigheden van zijn overlijden zijn gemeld.
Is het waar dat het COA op 3 januari 2015 in verband met de vermissing van de Eritrese asielzoeker een melding heeft gedaan aan het het Expertisecentrum Mensensmokkel en Mensensmokkel (EMM)?3 Zo ja, wat was de inhoud van die melding?
Het COA heeft in verband met de vermissing van de heer Mekonen op 3 januari 2014 een melding verzonden aan het EMM. Deze melding blijkt echter niet bekend te zijn bij het EMM. De melding hield in dat de heer Mekonen al enkele dagen niet meer op het AZC was gesignaleerd, alsmede dat op de kamer van de heer Mekonen een bepaald merk tas (met daarin procedurepapieren en kleren) was aangetroffen die (met de kennis van toen) volgens een instructiefolder van het EMM soms in verband kan worden gebracht met mensensmokkel. Bij het EMM was al bekend dat dit specifieke merk tas vaak werd aangetroffen bij Eritrese asielzoekers. Sinds april 2014 is duidelijk dat dit merk tas niet in verband kan worden gebracht met mensensmokkel.
Ik wil hierbij opmerken dat het EMM een samenwerkingsverband is tussen de Nationale Politie (landelijke eenheid), de Koninklijke Marechaussee (KMar), de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), en de Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Relevant bevonden signalen worden na analyse en aanvulling met de nodige informatie periodiek met aangesloten partners en de landelijk officier mensenhandel besproken, om onder meer de trends op het gebied van mensenhandel te kunnen onderkennen. Concrete meldingen van vermissing van personen moeten worden gedaan bij de betrokken regionale politie-eenheid, in dit geval de eenheid Midden-Nederland. Die was sinds 2 januari 2014 reeds op de hoogte en bezig met deze vermissing, zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 6 en 7. Enkele dagen na het overlijden van de heer Mekonen heeft een wijkagent, uit hoofde van zijn reguliere toezichthoudende taak, een bezoek gebracht aan het AZC te Leersum. Een medewerker van het COA heeft tijdens dat bezoek aan de wijkagent laten weten melding te hebben gemaakt bij het EMM over de heer Mekonen. De wijkagent heeft hiervan een aantekening gemaakt in de systemen van de politie. Omdat een melding aan het EMM niet behoort tot de operationele politie-informatie, die ziet op het oplossen van een bepaalde casus, is het niet de gebruikelijke werkwijze om dergelijke meldingen met dit doel aan buitenlandse autoriteiten door te geven en is niet bekend of de Duitse autoriteiten hier in dit geval over zijn geïnformeerd. De twijfels van de nabestaande rondom de verdwijning van de heer Mekonen zijn wel gedeeld met de Duitse autoriteiten.
Is deze melding van COA aan het EMM doorgegeven aan de politie Midden-Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Is deze melding van COA aan het EMM doorgegeven aan de Duitse autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Hadden de meldingen als bedoeld in vraag 10 en 11, met de kennis van nu, wel moeten gebeuren?
Zoals reeds eerder opgemerkt, worden overwegingen altijd gemaakt op basis van de op dat moment beschikbare informatie.
Hebben de COA-medewerkers in Leersum het verzoek om een achtergrondgesprek van de journalisten Sanne Terlingen (OneWorld) en Huub jaspers (Argos), ingediend bij de afdeling voorlichting van het COA, ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Indien zij dit verzoek wel ontvangen hebben, hebben de betreffende COA-medewerkers zelf aangegeven dat zij dit gesprek niet wilden?
Is het COA-medewerkers verboden dan wel afgeraden om over de dood van de Eritrese asielzoeker te spreken met journalisten van Argos en OneWorld?
Ik verwijs hiervoor naar antwoord 17 op uw eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 714).
Het bericht ‘Inspectie verzwijgt misstanden. Rapport over grove fouten Helders verzorgingshuis geheimgehouden’. |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) misstanden verzwijgt die plaatsvonden in verzorgingshuis De Golfstroom?1
Nee, ik deel de opvatting zoals weergegeven in het Telegraafartikel niet. De inspectie heeft op 17 februari 2015 en op 7 november 2015 de door haar opgestelde rapporten naar aanleiding van het inspectieonderzoek naar de kwaliteit van de zorgverlening actief openbaar gemaakt en daarmee voor het brede publiek kenbaar gemaakt welke tekortkomingen zij zag op zorginhoudelijk en organisatorisch gebied, alsook welke maatregelen zij van het woonzorgcentrum verwachtte.
Was u op de hoogte van de uitkomsten van het onderzoek van de IGZ? Zo ja, wanneer bent u hiervan op de hoogte gesteld? Zo nee, hoe kan dit?
De IGZ informeert de bewindspersonen indien nodig over lopende onderzoeken. Met betrekking tot de casus De Golfstroom heeft de inspectie mij geïnformeerd over het onderzoek voor zover dit nodig was voor de beantwoording van vragen uit de Kamer. De uitkomsten van het calamiteitenonderzoek en het uiteindelijke calamiteitenrapport heeft de inspectie niet met mij gedeeld. De inspectie deelt dergelijke rapporten alleen als zij zelf hiervoor aanleiding ziet.
Op welke momenten heeft u bij de IGZ geïnformeerd naar de voortgang en de afronding van het onderzoek naar De Golfstroom, mede in het licht van de interesse in de Kamer met betrekking tot deze gebeurtenis? Kunt u een overzicht geven wanneer u met de IGZ contact heeft gehad over de Golfstroom sinds de zelfdoding in 2014?
De contactmomenten tussen mij en de inspectie over deze casus concentreerden zich rond de brief van de Vaste Commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van de Tweede Kamer (Commissiebrief) van 1 oktober 2014 (2014Z17042), de Kamervragen van 10 oktober 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 451), 28 oktober 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 790), 28 november 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 908), de Commissiebrief van 17 december 2014 (Kamerstuk 33 149, nr. 30) en de Kamervragen van 21 december 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1112).
Klopt het dat de IGZ concludeert dat de stichting die het tehuis beheert onvoldoende in staat was om de zorgverlening conform wetten, regels en beroepsnormen te laten plaatsvinden, de communicatie tussen het management enerzijds en cliënten en medewerkers anderzijds tekortschoot, fouten niet systematisch werden gemeld en de administratie een rommeltje was? Zo ja, is deze opsomming volledig? Kunt u uitgebreid ingaan op alle conclusies uit het rapport van de IGZ?
Uit het inspectiebezoek van 24 november 2014 bij de Golfstroom bleek dat er tekortkomingen op zorginhoudelijk en op organisatorisch gebied waren. Er werd niet goed gewerkt met zorgplannen, de betrokkenheid van de cliënt bij de zorgverlening was niet geborgd en de interne communicatie tussen hoger management en zorgmedewerkers en de communicatie met externe behandelaars en externe zorgverleners schoot tekort. Deze conclusies komen in grote mate overeen met de conclusies die in het artikel van de Telegraaf stonden. De inspectie heeft deze tekortkomingen gespecificeerd weergegeven in het rapport naar aanleiding van het inspectiebezoek van 24 november 2014. In dit rapport heeft de inspectie tevens aangegeven aan welke normen de Golfstroom dient te voldoen. Zie ook mijn antwoord op de vragen 6 en 7.
De tekortkomingen waren voor de inspectie reden om het toezicht op De Golfstroom te intensiveren. Daarbij heeft de inspectie door middel van een onaangekondigd bezoek getoetst of de Golfstroom na de verbetermaatregelen voldeed aan de relevante wet- en regelgeving (beroeps) normen, richtlijnen en standaarden. Uit dit bezoek bleek dat een goede implementatie en borging van verbetermaatregelen nog onvoldoende waren gegarandeerd. Omdat Stichting Vrijwaard, waar De Golfstroom onderdeel van uitmaakt, de tekortkomingen onderkende en de inspectie voldoende vertrouwen had in het lopende verbeterproces, heeft de inspectie de verbetertermijn verlengd tot 9 november 2015.
Op 6 november ontving de inspectie een resultaatverslag van Stichting Vrijwaard van de getroffen verbetermaatregelen en de bereikte resultaten. In dat verslag beschrijft Stichting Vrijwaard tevens hoe de instelling heeft gemeten of de zorg nu aan de normen voldoet en op welke wijze de instelling waarborgt dat de zorg aan de normen blijft voldoen. De inspectie heeft hierop geconstateerd dat Stichting Vrijwaard zich naar behoren heeft verantwoord en aangegeven dat zij de uitvoering verder zal toetsen in een volgend inspectiebezoek. Dit inspectiebezoek zal onaangekondigd plaatsvinden, over de termijn zijn daarom geen verdere uitspraken gedaan.
Is het eerder dit jaar aan de Kamer aangeboden zwartboek door de IGZ betrokken bij haar onderzoek? Zo neen, waarom niet en kan de IGZ dit zwartboek alsnog bij haar onderzoek betrekken?
De inspectie staat altijd open voor informatie die haar kan helpen bij haar toezicht en betrekt deze bij het signaleren van mogelijke risico’s in de zorgverlening. Signalen zoals deze zijn samengebracht in het zwartboek van Abvakabo FNV dragen op deze manier bij aan het risicogebaseerde toezicht van de inspectie.
De inspectie heeft het zwartboek van Abvakabo FNV bestudeerd en de relevante feiten betrokken in haar onderzoek. De inspectie heeft zich in haar uiteindelijke oordeelsvorming gebaseerd op de bevindingen uit de inspectiebezoeken, waar ook gesprekken met cliënten, medewerkers en de betrokken zorgverleners onderdeel van uitmaakten.
Overigens verwijs ik u voor mijn beleidsmatige reactie op dit zwartboek naar mijn commissiebrief van 3 april 2015 (703223–131396-LZ).
Waarom houdt/hield de Inspectie voor de Gezondheidszorg dit rapport geheim? Is het niet juist het beleid om over dit soort inspectieonderzoeken proactief te communiceren? Wat is hier veranderd? Was hier sprake van een doofpot? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door de openbaarmaking van de inspectierapporten op 17 februari 2015 en op 7 november 2015 heeft de inspectie algemeen kenbaar gemaakt welke tekortkomingen zij zag op zorginhoudelijk en organisatorisch gebied, alsook welke maatregelen zij van het woonzorgcentrum verwachtte. Dit is conform het beleid van de inspectie om rapporten over de veiligheid en kwaliteit van de zorgverlening bij individuele zorgaanbieders actief openbaar te maken.
Ten aanzien van het calamiteitenrapport is de inspectie wettelijk gehouden op basis van de wet openbaarheid bestuur een afweging te maken tussen het publieke belang bij openbaarmaking enerzijds, en het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van patiënten/cliënten en het voorkomen van onevenredige benadeling van alle betrokkenen anderzijds. Voor rapporten naar aanleiding van een melding, waaronder calamiteitenrapporten, geldt dat de inspectie aan deze afweging in de regel de conclusie verbindt dat aan individuele belangen een doorslaggevend belang gehecht moet worden. Dit hangt samen met de kenmerken van deze rapporten. De wijze waarop de inspectie op dit moment het voor de rapportage benodigde feitencomplex weergeeft (waaronder ook medische informatie) is bijna altijd te herleiden op specifieke patiënten, cliënten, zorgverleners en zorgaanbieders.
Erkent u dat het vreemd is dat juist dit rapport niet openbaar is, omdat er naar dit onderzoek actief gevraagd is?
Zie antwoord vraag 6.
Herinnert u zich dat u niet wilde antwoorden op de vraag «Vindt u het niet gek dat de overkoepelende zorginstelling Vrijwaard ontkent dat de zelfdoding met de gedwongen verhuizing te maken heeft, terwijl de lokale afdeling van de ouderenbond PCOB vreest voor de gezondheidstoestand van andere hoogbejaarde bewoners?» omdat het onderzoek van de IGZ nog liep? Kunt u nu wel antwoorden op deze vraag?2
De inspectie heeft in het calamiteitenonderzoek naar aanleiding van de melding van de suïcide onderzocht of de kwaliteit van de (organisatie van de) zorgverlening, zoals die door de betrokken instelling en individuele hulpverleners is geboden aan de desbetreffende cliënte voldeed aan de geldende wet- en regelgeving en veldnormen. De inspectie heeft haar conclusies in dit onderzoek vastgelegd in het calamiteitenrapport. De inspectie heeft de familie en de zorgaanbieder actief betrokken bij de totstandkoming van het rapport en het definitieve rapport aan de familie en de zorgaanbieder overhandigd. In samenhang met het toezichttraject heeft De Golfstroom verbetermaatregelen uitgevoerd om de geconstateerde tekortkomingen weg te nemen.
Uitspraken over een causaal verband tussen de suïcide van de bewoner en de verhuizing kan ik niet beoordelen.
Kunt u het rapport van de IGZ per ommegaande naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom stuurt u dit rapport niet naar de Kamer?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 6 en 7.
Het bericht dat buschauffeurs worden vervangen door medewerkers van de sociale werkplaats |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de gemeente Meppel buschauffeurs vervangt door medewerkers van de sociale werkplaats?1
Uit informatie van de gemeente Meppel blijkt dat het OV-bureau Groningen en Drenthe vanwege bezuinigingen heeft besloten de stadsdienst in onder andere Meppel te stoppen per medio december 2015. Daarop heeft de gemeente Meppel ervoor gekozen een nieuw vervoersconcept op te zetten en het stadsvervoer, het WMO-vervoer en het leerlingenvervoer aan elkaar te koppelen (combinatie van stadsvervoer en doelgroepenvervoer). Gekozen is voor een pilot van 2 jaar. De chauffeurs zijn (op detacheringsbasis) werkzaam bij Connexxion, waarbij zowel chauffeurs van bijvoorbeeld taxibedrijven als mensen vanuit SW-bedrijf Reestmond als chauffeur worden ingezet.
Uit de informatie die van de gemeente is ontvangen begrijp ik dat de chauffeurs die vóór deze nieuwe vorm van stadsvervoer op de stadsdienst reden in dienst zijn gebleven van Connexxion; er zijn geen chauffeurs hierom ontslagen.
Het opheffen van stadsdiensten is een keus van de betrokken partijen, in dit geval van het OV-bureau Groningen en Drenthe. De gemeente heeft daarop een alternatief gezocht en voor het hiervoor toegelichte concept gekozen.
Wij gaan er vanuit dat gemeenten zorgvuldig en met inachtneming van de wet- en regelgeving handelen, onder meer met betrekking tot de bescherming van werknemers en de regels rond aanbestedingen.
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat reguliere stadsdiensten worden opgeheven en dat de buschauffeurs grotendeels worden vervangen door medewerkers van de sociale werkvoorziening en mensen met een bijstandsuitkering? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het feit dat de medewerkers van de sociale werkvoorziening in een bus van Connexxtion rijden, maar niet als chauffeur in dienst worden genomen? Deelt u de mening dat deze mensen als chauffeur in dienst moeten worden genomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het wenselijk dat bijstandsgerechtigden in het kader van hun tegenprestatie onbetaald moeten werken in het openbaar vervoer? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
Uit informatie van de gemeente is gebleken dat op de busjes «maatjes» meerijden. Dit is een nieuwe service van de gemeente Meppel, waarvoor mensen worden ingezet die onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden (tegenprestatie) uitvoeren. Dit gaat om een extra service voor reizigers die dat nodig hebben, bijvoorbeeld in het kader van het vervoer van mensen die Wmo-pashouder zijn.
Gemeenten hebben gezien het decentrale karakter van de Participatiewet een grote mate van beleids- en uitvoeringsvrijheid om het participatie- en re-integratiebeleid vorm en inhoud te geven binnen de wettelijke kaders. De uitvoering ligt bij het college van burgemeester en Wethouders. Uit de Gemeentewet vloeit voort dat de gemeenteraad ook een controlerende taak heeft op de uitvoering ervan.
Wat is volgens u de definitie van verdringing van betaalde arbeid? Vindt u dat hier sprake is van verdringing?
In de Kamerbrieven van oktober 2014 (Kamerstukken TK 29 544, nr. 558) en juni 2015 (Kamerstukken TK 29 544, nr 624) is het Kabinet ingegaan op het verschijnsel verdringing en de concrete maatregelen die het kabinet neemt om verdringing te voorkomen en tegen te gaan. In desbetreffende brieven is ook aangegeven dat naar onze opvatting sprake is van verdringing indien oneerlijke concurrentie leidt tot baanverlies van de één ten gunste van de ander. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn in het geval van schijnconstructies of doordat werkgevers en werknemers zich niet houden aan cao-afspraken of Nederlandse wet- en regelgeving.
Wat is uw reactie op de uitlatingen van de verantwoordelijk wethouder dat het project uit nood is geboren omdat er minder geld is?
Ook gemeenten zullen binnen het hun beschikbare budget keuzes moeten maken. Het is echter aan het college van burgemeester en Wethouders hierover verantwoording af te leggen aan de gemeenteraad. De gemeenteraad heeft daarbij een controlerende taak.
Wij vinden het vanuit onze rol en verantwoordelijkheid niet passend een oordeel te hebben over lokaal beleid; de verantwoordelijkheid hiervoor ligt op het gemeentelijke niveau.
Bent u bereid om de Inspectie SZW onderzoek uit te laten voeren naar de werkwijze in Meppel?
Nee, het is geen taak van de Inspectie SZW om toezicht te houden op individuele gemeenten. De gemeenteraad heeft hier een controlerende taak.
Gemeentelijke bezuinigingen op kunst en cultuur |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over de uitzending «Gemeenten bezuinigen verder op kunst en cultuur?»1
In de uitzending van Nieuwsuur bracht men de gemeentelijke uitgaven aan kunst en cultuur voor een deel in beeld. Uitgaven aan monumenten, archieven en archeologie bleven buiten beeld. Gemiddeld bezuinigen gemeenten 1,2 procent. In de voorgaande jaren hebben gemeenten meer bezuinigd.
Vindt u het ook zorgelijk dat 64 procent van de gemeenten die meededen aan het onderzoek, bezuinigt op kunst en cultuur?
45 procent van de Nederlandse gemeenten (=174 gemeenten) heeft de enquête van Nieuwsuur ingevuld. Daarvan geven er 111 aan komend jaar te bezuinigen op kunst en cultuur. De hoogte van de bezuiniging verschilt. Er zijn 6 gemeenten die meer dan 20 procent bezuinigen, er zijn ook gemeenten die investeren in kunst en cultuur (63 gemeenten). Het zijn vooral de kleinere gemeenten die bezuinigen.
Erkent u dat er een verband is tussen de bezuinigingen op het gemeentefonds en de bezuinigingen op kunst en cultuur?
Veel gemeenten zien zich voor een ombuigingsopgave geplaatst. Vanuit hun autonomie kunnen gemeenten er voor kiezen op kunst en cultuur om te buigen.
Deelt u de mening van de Raad voor Cultuur dat gemeenten geneigd zijn om eerder te bezuinigen op kunst en cultuur dan op andere terreinen, omdat uitgaven aan cultuur geen wettelijke verplichting zijn?
Gemeenten voeren een aantal landelijke wetten uit waar uitgaven aan verbonden zijn. Daarnaast zijn er veel uitgaven waarover gemeenten zelfstandig mogen beslissen. Daaronder vallen uitgaven aan kunst en cultuur, maar ook sport of de gemeentelijke infrastructuur. Als gemeenten de begroting niet rond krijgen, maken ze zelfstandig de keuze op welke uitgaven ze bezuinigen. Dit kunnen kunst en cultuur zijn, maar ook andere voorzieningen die niet wettelijk verplicht zijn.
Bent u het er mee eens dat het niet sterk is om te pronken met extra landelijke investeringen in cultuur, als gemeenten tegelijkertijd als gevolg van landelijke bezuinigingen, gaan bezuinigen op cultuur?
Het rijk investeert de komende periode (2017–2020) € 18,6 miljoen extra in de basisinfrastructuur. Gemeenten zijn autonoom in het bepalen van hun eigen uitgaven aan cultuur. Het beeld van de uitgaven van gemeenten is wisselend; zie vraag 2.
Deelt u de mening dat kunst en cultuur toegankelijk moeten zijn voor iedereen, ook in kleine steden en dorpen en dat het dus zeer onwenselijk is dat zoveel (kleine) gemeentes bezuinigen op kunst en cultuur? Zo ja, hoe waarborgt u de landelijke spreiding van het cultuuraanbod?
Ik hecht aan een toegankelijk, over het land gespreid cultuuraanbod. Alle Nederlanders moeten in staat zijn te genieten van een rijk en veelzijdig cultuuraanbod. Regionale spreiding is daarom een belangrijk criterium bij de basisinfrastructuur 2017–2020 en verankerd in de Wet op het specifiek cultuurbeleid. De veranderende bevolkingssamenstelling en de omvang van de bevolking zijn van invloed op het voorzieningenniveau binnen een regio. Een belangrijke uitdaging voor de toekomst is dan ook om door samenwerking binnen regio’s gezamenlijk een complementair cultuuraanbod te realiseren.
Vindt u het ook een «rampzalige ontwikkeling» dat veel muziekscholen worden gesloten? Zo ja, bent u bereid om hiervoor extra middelen vrij te maken en toe te zien op een evenwichtig, landelijk dekkend aanbod?
Volgens de enquête van Nieuwsuur wordt er op muziekscholen gemiddeld het meest bezuinigd. Ik laat het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst de bereikbaarheid van voorzieningen voor actieve cultuurparticipatie monitoren.
Het is bekend dat gemeenten bezuinigingen op gesubsidieerde instellingen voor buitenschoolse kunsteducatie. Dat raakt ongeveer 20 procent van de voorzieningen waar muziekbeoefenaars gebruik van maken. Vooralsnog lijkt er geen aantoonbaar negatief effect van deze bezuinigingen op de cultuurdeelname van de bevolking.
Het bericht dat er ruim zes ton is betaald aan een ex-topman van een woningcorporatie |
|
Ronald van Raak , Farshad Bashir |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ruim zes ton voor ex-topman woningcorporatie»?1
Uit het bericht blijkt dat de ontslagvergoeding is bepaald na toetsing door de kantonrechter. Uit artikel 1.6, tweede lid, van de Wet normering topinkomens (WNT) volgt, dat wanneer een hogere uitkering wegens beëindiging van het dienstverband dan de wettelijke norm wordt gedaan, dit is toegestaan wanneer deze voortvloeit uit een rechterlijke uitspraak. Dit is hier het geval.
Deelt u de mening dat hier sprake is van een schijnconstructie, namelijk het aanstellen van een voormalige «topman» als adviseur, en dat dit het belang van de huurders schaadt? Zo nee, waarom niet?
Een wisseling van functie, van leidinggevende naar adviseur, hoeft niet per se te wijzen op een schijnconstructie. Van een schijnconstructie is sprake als een topbestuurder van een organisatie die onder de Wet normering topinkomens (WNT) valt, van functie wisselt en in naam niet meer als bestuurder optreedt maar de facto nog steeds leiding geeft aan de organisatie, met als doel een hoger salaris te verkrijgen dan de WNT of de sectorregelgeving toestaat. Dat is hier niet het geval. De ILT/Autoriteit woningcorporaties is over de situatie geïnformeerd en er is vastgesteld dat er daadwerkelijk een wijziging van bestuur heeft plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat dit soort beloningen voor advieswerk buitensporig zijn, helemaal omdat het wordt betaald door geld van huurders?
Een dergelijk algemeen oordeel over de beloning van advieswerk gaat mij te ver. Er kunnen omstandigheden zijn die een hoge beloning voor advieswerk rechtvaardigen. Het is primair aan de raad van toezicht van een corporatie, in zijn rol als werkgever, om te beoordelen en te verantwoorden of de beloning voor het advieswerk passend is in relatie tot aard van de werkzaamheden en maatschappelijke taakopvatting van een woningcorporatie.
Gaat u ook dit soort schijnconstructies aanpakken met de uitbreiding van de WNT? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Los daarvan zal de in het regeerakkoord voorziene uitbreiding van de reikwijdte van de WNT de bezoldigingen van alle medewerkers van organisaties betreffen die onder de reikwijdte van de wet vallen. Dit voornemen in het regeerakkoord staat los van de wenselijkheid om daar waar sprake is van daadwerkelijke schijnconstructies deze onmogelijk te maken. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in een brief aan uw Kamer d.d. 15 december 2015 (TK 2015–2016, 34 366, nr. 1) aangegeven, dat het tegengaan van (juridische) constructies tot wetsontwijking een permanent aandachtspunt is van het kabinet en dat dit bij de uitwerking van de verbeteragenda voor de WNT een rol speelt, die verbeteragenda wordt nu uitgevoerd. Overigens geldt in het algemeen nu al dat wanneer schijnconstructies in het kader van de WNT worden geconstateerd, de toezichthouder – in het geval van de woningcorporatiesector is dat de ILT/Aw – handhavend kan optreden.
Bent u bereid om te inventariseren welke schijnconstructies er nog meer zijn bij woningcorporaties? Zo nee, waarom niet?
Het gehele kabinet is alert op signalen van dergelijke constructies bij onder de WNT vallende sectoren of instellingen. Uiteraard ben ik alert op signalen van eventuele schijnconstructies bij woningcorporaties. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft u namens het kabinet toegezegd de evaluatie van de WNT aan de u toe te zenden alvorens een wetsvoorstel voor de uitbreiding van de personele reikwijdte van de WNT te presenteren. De evaluatie van de WNT is door de commissie Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer geagendeerd voor een algemeen overleg op 27 januari 2016.
Wanneer kan de Kamer de voorstellen verwachten over deze uitbreiding, nu ook de evaluatie van de Wet Normering Topinkomens (WNT) naar de Kamer is gestuurd?
Zie antwoord vraag 5.
Het bieden van veilige opvang aan LHBT-asielzoekers en statushouders |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u de inhoud van het plan in Zaandam in samenwerking met het Bureau Discriminatiezaken en Stichting Vluchtelingenwerk nader toelichten? Hoe vindt ondersteuning precies plaats, ook op langere termijn en hoe worden maatregelen uit dit plan gefinancierd?1
Aanleiding voor het plan was het signaal van Stichting Vluchtelingenwerk dat LHBT-statushouders vaak kampen met trauma’s die samenhangen met hun seksuele oriëntatie en/of genderidentiteit. Dit beïnvloedt het welzijn van deze mensen en kan zelfs hun integratie in de Nederlandse samenleving belemmeren.
Het doel van de gemeente Zaanstad is om LHBT-statushouders weerbaarder te maken. Dit doet men door ze een maatschappelijk begeleidingstraject van 18 maanden aan te bieden. Onderdeel van dit begeleidingstraject is het kennis nemen van gelijke rechten die LHBT’s in Nederland hebben en wegwijs worden in de Nederlandse LHBT-gemeenschap. Dit gebeurt door training van medewerkers van Stichting Vluchtelingenwerk die op hun beurt de LHBT-statushouders begeleiden. Het LHBT-projectplan van Stichting vluchtelingenwerk is ingebed in het totaalplan lokaal-beleid van Zaanstad dat onder regie van gemeente wordt uitgevoerd door Bureau Discriminatiezaken. De kosten (€ 11.000,– over een periode van 3 jaar) worden deels gefinancierd uit de beschikbaar gestelde bijdrage van het Ministerie van OCW ten behoeve van stimulering van lokaal LHBT-beleid en deels door een eigen bijdrage van de gemeente Zaanstad.
Had deze brief tot doel om de andere 41 Regenbooggemeenten te stimuleren, de aparte opvang die in Amsterdam wordt geboden aan LHBT-asielzoekers, over te nemen, dit gelet op uw bewoording om met het gegeven voorbeeld gemeenten te «inspireren»?2
Het netwerk van Regenbooggemeenten bestaat uit gemeenten die lokaal LHBT-beleid als speerpunt hebben benoemd. Het uitwisselen van informatie is een van de doelstellingen van het netwerk. Zaanstad en Amsterdam zijn beide Regenbooggemeenten. De brief had tot doel om het belang te benadrukken van het waarborgen van de veiligheid van LHBT-asielzoekers. Dat betekent echter niet
dat de brief beoogt andere gemeenten te stimuleren om categoriale opvang aan LHBT-asielzoekers te bieden.
De brief is informerend van aard. De brief beschrijft, voor wethouders die lid zijn van het netwerk van Regenbooggemeenten, voorbeelden van gemeenten die het waarborgen van de veiligheid van LHBT-asielzoekers hebben opgenomen in het lokaal LHBT-beleid. Zoals eerder aangegeven betreft het een project in de gemeente Zaanstad dat zich richt op statushouders en een initiatief van de gemeente Amsterdam waar het ging om een noodopvanglocatie die niet tot de opvang van het COA behoort. Ik benadruk in de brief dat de Nederlandse normen en waarden gelden in de opvang en dat LHBT’s hun leven moeten kunnen inrichten zoals zij dat willen. Ik constateer dat Amsterdam de keuze heeft gemaakt om daar waar er sprake is van acute noodsituaties de slachtoffers van geweld of intimidatie tijdelijk uit een bedreigende situatie halen tot de noodzakelijke maatregelen genomen kunnen worden. De situatie in Amsterdam betreft een uitzonderingssituatie. Het Kabinet is van mening dat slachtoffers van discriminatie, bedreiging of geweld in de asielopvang alleen in acute noodsituaties op een andere plek moeten worden ondergebracht. De daders worden gestraft. Daartoe zijn er verschillende maatregelen beschikbaar. Slachtoffers worden door het COA gestimuleerd om aangifte te doen. Bij (mogelijk) strafbare feiten wordt altijd de politie ingeschakeld. Ook kan een veroordeling wegens een ernstig misdrijf tot gevolg hebben dat een verblijfsvergunning wordt ingetrokken dan wel niet wordt verleend. Uw Kamer ontving recent een brief waarin een aanscherping van het beleid terzake wordt aangekondigd.
Hoe verhoudt zich de genoemde brief tot eerdere antwoorden dat het kabinet categoriale opvang voor LHBT-asielzoekers niet wenselijk acht en dit juist stigmatiserend vindt?3
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre kan nog worden gesproken over «een uitzondering»4 indien meerdere of alle Regenbooggemeenten conform de genoemde brief de aanpak in Amsterdam overnemen en (toch) overgaan tot categoriale (nood)opvang voor LHBT-asielzoekers?
U vraagt mij naar een scenario dat zich op dit moment niet voordoet. Belangrijk is dat in de huidige situatie alles wordt gedaan om de veiligheid van LHBT-asielzoekers in de (nood)opvang te waarborgen. Ik wil benadrukken dat het in Amsterdam ging om een situatie waarin sprake was van noodopvang die niet tot de opvang van het COA behoort. Dit is een situatie die elders in het land niet voorkomt, behalve waar het crisisnoodopvang betreft. Het COA neemt de situatie van kwetsbare groepen in de opvang zeer serieus en besteedt veel aandacht aan hun veiligheid en aan voorlichting in de opvang over de Nederlandse normen en waarden. COA medewerkers zijn getraind om signalen van onveiligheid te herkennen en om de nodige maatregelen te nemen. Ook kan worden doorverwezen naar belangenorganisaties, in geval van LHBT’s, het COC. Het Kabinet zal uw Kamer op korte termijn middels een brief te informeren over de inzet van COA op dit punt.
Deelt u de mening dat het vooral van groot belang is dat tegen daders van discriminerende uitingen jegens LHBT-ers wordt opgetreden?
Ik deel de mening dat tegen daders moet worden opgetreden. Voor iedereen die in de opvang verblijft moet het duidelijk zijn dat geweld tegen andere bewoners, bijvoorbeeld wegens hun seksuele oriëntatie of genderidentiteit, onacceptabel is.
Het COA heeft diverse mogelijkheden om maatregelen te nemen tegen de dader, afhankelijk van de zwaarte van het delict. Uitgangspunt hierbij is dat de dader als straf wordt overgeplaatst. Ook wordt het slachtoffer gemotiveerd om aangifte te doen, indien er sprake is van een strafbaar feit. Bij (mogelijk) strafbare feiten wordt altijd de politie ingeschakeld. Daarnaast heeft het COA mogelijkheden om verstrekkingen te beperken of in het uiterste geval stop te zetten.
Kunt u aangeven hoe vaak in 2015 aangifte is gedaan van discriminatie van welke aard dan ook in asielzoekerscentra, noodopvang of crisisopvang? Kunt u voorts aangeven wat de uitkomsten van deze aangiftes is geweest?
Er zijn geen incidenten geweest die geleid hebben tot een aangifte of registratie op grond van discriminatie.
Deelt u de mening dat indien het daders betreft die zich tevens in een AZC of (nood)opvanglocatie bevinden, zij onmiddellijk dienen te worden overgeplaatst naar vreemdelingenbewaring? Gebeurt dit in de praktijk ook?
Als de veiligheid van een bewoner in het geding is, is het uitgangspunt dat aan de dader een strafoverplaatsing wordt opgelegd, tenzij het slachtoffer er de voorkeur aan geeft om elders in een opvanglocatie van het COA gehuisvest te worden. Aan de dader wordt dan een andere straf opgelegd. Plaatsing in vreemdelingenbewaring is echter niet aan de orde. Vreemdelingenbewaring is een bestuursrechtelijke maatregel ten behoeve van uitzetting, die als ultimum remedium onder strikte voorwaarden kan worden toegepast. Vreemdelingenbewaring is echter geen straf en kan dan ook niet als punitieve maatregel worden ingezet.
Valt discriminatie en bedreiging van LHBT-ers ook onder de strafbedreiging in uw aangekondigde wetsvoorstel in reactie op de aangenomen motie Oskam/Van Helvert?5 Wanneer kan de Kamer dit wetsvoorstel verwachten? 6
Uw Kamer ontving recent een brief waarin een aanscherping van het beleid wordt aangekondigd om zo eerder en vaker een asielvergunning te kunnen weigeren en intrekken. Onder de aangekondigde beleidswijziging vallen alle misdrijven die, op zichzelf of in combinatie met andere misdrijven, voldoen aan de normen die ik in de door u aangehaalde brief heb aangegeven. In de brief wordt een aantal voorbeelden genoemd van delicten die verblijfsrechtelijke gevolgen kunnen hebben, bijvoorbeeld openlijke geweldpleging, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend.
De onderhoudskosten van de Gouden Koets |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe hoog zijn de kosten, in totaal en per jaar, van het groot onderhoud van de Gouden Koets?
De kosten van het groot onderhoud en de restauratie van de Gouden Koets zijn voor rekening van de Dienst Koninklijk Huis (DKH) en worden bekostigd uit artikel 2 van Begroting I De Koning (hierna: Begroting I). Zij leiden niet tot een extra beslag op de belastingmiddelen, want ze worden gedekt uit het totaal van het begrote bedrag op artikel 2 van Begroting I.
Begrotingsartikel 2 bevat de functionele uitgaven die te relateren zijn aan de uitoefening van het koningschap en die op declaratiebasis door de DKH namens de Koning worden ingediend bij de Minister-President en ten laste van Begroting I worden betaald. Het begrotingsartikel bestaat uit een personele en een materiële component en overige specifieke uitgaven. De kosten van het groot onderhoud en de restauratie van de Gouden Koets vallen binnen de materiële component. De parlementaire controle op de functionele uitgaven vindt plaats via de controle op Begroting I waarin de uitgaven worden geraamd en via het financiële jaarverslag De Koning waarin verantwoording wordt afgelegd over de gedane uitgaven. Zoals voor alle jaarverslagen geldt, gaat het Jaarverslag De Koning vergezeld van een rapport van de Algemene Rekenkamer en worden de uitgaven op begrotingsartikel 2 gecontroleerd door de Auditdienst Rijk. Ook verricht een externe accountant jaarlijks een onderzoek naar de rechtmatigheid van de betreffende uitgaven.
Met deze systematiek wordt recht gedaan aan artikel 41 van de Grondwet («De Koning richt, met inachtneming van het openbaar belang, zijn Huis in.»). Ingevolge deze bepaling heeft de Koning de vrijheid om binnen de grenzen van begrotingsartikel 2 te bepalen hoe hij zijn «Huis» inricht en hoe hij de financiële middelen daarbij inzet.1 Zouden individuele uitgaven binnen de drie componenten van het begrotingsartikel 2 transparant moeten worden gemaakt voor een ieder, dan spoort dit niet met artikel 41 van de Grondwet.
Welk onderhoud wordt precies aan de Gouden Koets gepleegd? Kunt u met de beantwoording de onderhoudslijst en, indien beschikbaar, het onderzoek ten grondslag liggende aan de beslissing tot onderhoud, meesturen? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek naar de staat van onderhoud van de Gouden Koets is gebleken dat het rijtuig aan restauratie toe is. De onderstaande werkzaamheden zullen in ieder geval plaatsvinden:
De stukken waarom wordt gevraagd, kunnen – voor zover deze bestaan – niet met de beantwoording worden meegestuurd, omdat dan getreden zou worden in de grondwettelijke bevoegdheid van de Koning om met inachtneming van het openbaar belang zijn «Huis» in te richten. Zie ook het antwoord op vraag 1 en de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State over «de ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning en leden van het koninklijk huis ten aanzien van de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer, in het bijzonder in relatie tot de inlichtingenplicht van de regering jegens de Staten-Generaal».2
Wat is, gezien het meerjarige karakter, het tijdpad van het onderhoud? Wat gebeurt wanneer?
De restauratie van de Gouden Koets zal meerdere jaren duren. De restauratie betreft een tijdrovend en specialistisch werk, waarbij de verschillende specialisten niet gelijktijdig aan het rijtuig kunnen werken. De ervaringen en inzichten opgedaan bij de restauratie van de Glazen Koets worden benut bij de restauratiewerkzaamheden aan de Gouden Koets.
Globaal genomen, kunnen de volgende fasen in het restauratieproces worden onderscheiden:
Waarom is niet gekozen voor een sneller onderhoudstraject, zodat de koets weer eerder in gebruik genomen kan worden?
Zie antwoord vraag 3.
Welk onderhoud aan de Gouden Koets is tegen welke kosten gepleegd sinds de troonsbestijging van Prinses Beatrix?
Het is de eerste keer ooit dat de Gouden Koets een grote restauratiebeurt ondergaat. Uitgangspunt bij de restauratie is dat de koets voor de komende decennia weer geschikt moet zijn om te kunnen worden ingezet. Voor de restauratie zoals nu gepland, moet de koets uit elkaar worden gehaald. De koets zal (in onderdelen) grotendeels op het Koninklijk Staldepartement en deels op andere plekken zijn tijdens deze restauratie.
In de afgelopen jaren heeft alleen het reguliere jaarlijkse onderhoud aan de koets plaatsgevonden, zoals het smeren van de assen en kleine reparaties. In de kosten van dit onderhoud kan geen inzage worden gegeven om redenen genoemd in het antwoord op vraag 1.
Wat moet precies verstaan worden onder «de eerste keer dat dit type groot onderhoud» plaatsvindt aan de Gouden Koets, zoals u stelde bij de behandeling van de begroting van de Koning voor het jaar 2016? Welke andere typen groot onderhoud zijn denkbaar en hebben wel plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 5.
Gaswinning in Súdwest-Fryslân |
|
Jacques Monasch (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Súdwest zoekt in Den Haag steun tegen gaswinning»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Súdwest-Fryslân en de provincie Fryslân tegen het in exploitatie nemen van nieuwe gasvelden zijn? Waarom beslist u desondanks over de aanleg van de gasleiding en gaswinning bij Oppenhuizen/Ried?
Ja, ik weet dat de gemeente Súdwest-Fryslân en de provincie Fryslân tegen het winnen van gas uit nieuwe gasvelden zijn. Deze politieke stellingname van gemeente en provincie ontslaat mij echter niet van mijn wettelijke verantwoordelijkheden en de daarbij geldende wettelijke kaders. Zo dien ik op grond van artikel 34 Mijnbouwwet te beslissen over het door Vermilion bij mij ingediende winningsplan. Aangezien het project gaswinning Oppenhuizen op grond van artikel 141a Mijnbouwwet valt onder de rijkscoördinatieregeling, vervul ik voor de betreffende uitvoeringsbesluiten tevens de rol van coördinerend bevoegd gezag. Dit doe ik naast de rol van bevoegd gezag die ik op grond van artikel 3.35 Wet ruimtelijke ordening tezamen met de Minister van Infrastructuur en Milieu vervul ten aanzien van het op te stellen inpassingsplan voor de aanleg van de voor deze gaswinning noodzakelijke aardgastransportleiding.
Klopt het dat hier sprake is van een volume van circa «70 dagen gas»? Waarom wilt u alles overhoop halen in dit toeristisch gebied en onrust veroorzaken bij de bewoners, terwijl dit een relatief klein wingebied is?
Voor het Nederlandse kleineveldenbeleid geldt het spreekwoord «vele kleintjes maken een grote». Alhoewel voor veel kleine velden geldt dat het om relatief kleine wingebieden gaat, leveren alle kleine velden tezamen een aanzienlijke bijdrage aan de jaarlijkse Nederlandse gasproductie. Zo werd, zoals gemeld aan uw Kamer bij brief van 6 november 2015 (Kamerstuk 34 300 XIII, nr. 81), in 2014 in totaal circa 66 miljard Normaal m3 (Nm3) gas geproduceerd, waarvan bijna 24 miljard Nm3 afkomstig was uit de kleine velden waarvan circa 15 miljard Nm3 offshore.
De stelling dat het bij het project gaswinning Oppenhuizen zou gaan om een volume van «70 dagen gas» is mij onbekend. Volgens het winningsplan verwacht Vermilion gedurende ongeveer 15 jaar gas uit het Oppenhuizenveld te kunnen winnen.
Onderdeel van de besluitvorming over het project gaswinning Oppenhuizen betreft de beoordeling van de effecten van de met deze gaswinning samenhangende activiteiten op lokaal niveau. Naar verwachting zullen deze effecten beperkt zijn, mede gezien de beperkte bodemdaling die wordt verwacht en omdat de booractiviteiten die gepaard gaan met het aanleggen van een aardgasput (de diepboring) al in de vorige eeuw hebben plaatsgevonden en dus nu niet meer aan de orde zijn. Mocht bij de besluitvorming echter worden geoordeeld dat sprake is van onacceptabele effecten voor omwonenden of voor bijvoorbeeld de natuur- of landschapswaarden van het gebied, dan zal deze gaswinning op de in het winningsplan voorgestelde wijze geen doorgang kunnen vinden.
In lijn met de kabinetsreactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de aardbevingsproblematiek in Groningen wordt in het voortraject van dit project, door mijn ministerie en Vermilion, nadrukkelijk gesproken met onder andere omwonenden, de gemeente Súdwest-Fryslân en de provincie Fryslân. Dit proces wordt zorgvuldig uitgevoerd om ook op lokaal niveau zorg te dragen voor een goede informatievoorziening en -uitwisseling die is afgestemd op de zorgen die lokaal leven en om, waar mogelijk, tegemoet te komen aan specifieke lokale behoeften. Het door Vermilion ingediende winningsplan bevat overigens ook al een risicoanalyse, zoals die in het bij uw Kamer ingediende voorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet voor alle winningsplannen op land is opgenomen.
Aan de gemeente Súdwest-Fryslân heeft Vermilion toegezegd verder in gesprek te gaan over de invulling van de door de gemeente gewenste nulmetingen aan huizen, evenals het opzetten van een fonds van waaruit lokale initiatieven zullen worden ondersteund. Met de provincie Fryslân en Wetterskip Fryslân is Vermilion daarnaast, met betrokkenheid van mijn ministerie bij de betreffende bestuurlijke overleggen, in gesprek om voor alle gaswinningsactiviteiten van Vermilion in de provincie Fryslân te komen tot een overeenkomst die het proces beschrijft hoe te handelen in het geval van (het vermoeden van) schade door de gaswinning van Vermilion. Dit in aanvulling op hetgeen hiervoor is geregeld in de Mijnbouwwet.
Bent u ervan op de hoogte dat dit gebied veengrond heeft? Bent u ervan op de hoogte dat Vermillion Oil&Gas Netherlands BV de bevolking heeft gegarandeerd dat de bodemdaling niet meer zal zijn dan twee centimeter? Wat doet u als deze daling meer wordt dan twee centimeter?
Ja, ik weet dat in dit gebied sprake is van veengrond en dat bodemdaling – ook zonder gaswinning – daar een punt van aandacht is. Ik ben ook op de hoogte van het feit dat Vermilion heeft aangegeven dat de totale voorziene bodemdaling als gevolg van de gaswinning Oppenhuizen minder zal zijn dan twee centimeter in het diepste punt van de bodemdalingskom. Dit is namelijk opgenomen in het winningsplan voor de gaswinning Oppenhuizen dat door Vermilion ter instemming aan mij is voorgelegd. Ik heb dit winningsplan voor advies voorgelegd aan mijn adviseurs (waaronder Staatstoezicht op de Mijnen en TNO, maar ook – vooruitlopend op de aanpassing van de Mijnbouwwet – de gemeente Súdwest-Fryslân en de provincie Fryslân). Staatstoezicht op de Mijnen en TNO zullen hierbij beoordelen of zij de inschatting van Vermilion voor de totale voorziene bodemdaling door de gaswinning Oppenhuizen kunnen onderschrijven. Mocht de gaswinning Oppenhuizen doorgang vinden, dan zal de bodemdaling in het invloedsgebied periodiek worden gemeten. Staatstoezicht op de Mijnen houdt hier toezicht op. Mocht gedurende de productie blijken dat de door de gaswinning veroorzaakte bodemdaling wezenlijk afwijkt van hetgeen in het winningsplan is voorzien, dan is Vermilion verplicht om het winningsplan aan te passen en opnieuw ter instemming aan mij voor te leggen.
Gesjoemel bij het Nederlands-Belgisch Wk-bid |
|
Pia Dijkstra (D66), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederland en België sjoemelen bij wk-bid»?1
Ja.
Welke feiten staan er momenteel vast over de mogelijke betaling van minstens tienduizend euro aan de stemmenronselaar Amadou Diallo? Welke feiten of vermoedens daarvan zijn er momenteel over mogelijke betalingen aan andere personen voor het ronselen van stemmen?
De KNVB heeft aangegeven alle beschikbare documenten boven tafel te hebben gehaald. Juristen en controllers binnen de bond hebben deze nader bestudeerd ten aanzien van de genoemde betaling van € 10.000 aan de heer Diallo. Op basis van deze feitenreconstructie zijn er door de KNVB vooralsnog geen overtredingen geconstateerd.
Om het beeld compleet te krijgen heeft de KNVB nadere informatie opgevraagd bij de Belgische Voetbalbond (KBVB).
Ten tijde van het bid is met België afgesproken dat zij contact zouden zoeken met een deel van de stemmers en dat Nederland de andere stemmers zou benaderen. De heer Diallo was een raadsman van kiesman Mohammed Bin Hammam en zat aan de Belgische kant.
De berichtgeving in de Volkskrant van 12 december 2015 is voor de KNVB aanleiding geweest om de zaak onafhankelijk te laten onderzoeken. Ik heb hierover contact gehad met de KNVB. Het bondsbestuur heeft op 16 december jl. besloten om een onafhankelijk accountant opdracht daartoe te geven. Deze moet onderzoeken of de betaling aan de heer Diallo daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. En zo ja, of deze betaling in overeenstemming was met van toepassing zijnde regelgeving. Hierbij worden voorts ook de in het Volkskrantartikel (genoemde) betalingen aan de heren Karembau en Schasny onderzocht. De verwachting is dat dit in het eerste kwartaal van 2016 zal zijn afgerond.
Indien vaststaat dat er betalingen zijn verricht aan de heer Diallo en hij daadwerkelijk een (formele) relatie had met een bestuurslid van de FIFA, gaat de KNVB de vraag aan FIFA voorleggen of dit strijdig was met de van toepassing zijnde regels. Overigens heeft de ethische commissie van de FIFA het HollandBelgiumBid eerder beoordeeld en in orde bevonden. Dit naar aanleiding van het integriteitonderzoek van de Amerikaanse onderzoeker Garcia (gepubliceerd in november 2014). Het Nederland-België bid kreeg als enige geen kritiek in het onderzoeksrapport.
Er zijn momenteel bij mij of de KNVB geen feiten of vermoedens bekend over mogelijke betalingen aan andere personen voor het ronselen van stemmen.
Deelt u de mening dat de onderste steen boven moet komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat onafhankelijk doen?
De berichtgeving heeft de KNVB voldoende aanleiding gegeven om de zaak nader onafhankelijk te laten onderzoeken (zie verder het antwoord op vraag 2).
Vindt u dat alle relevante documenten van stichting wk-bid 2018, zoals transactieoverzichten, e-mails en notulen van vergaderingen, openbaar gemaakt moeten worden, aangezien werkzaamheden zijn verricht met publiek geld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen?
Ik vind het belangrijk dat alle relevante documenten van de stichting WK-bid 2018 voor het genoemde onafhankelijke onderzoek beschikbaar moeten zijn. Dat is wel iets anders dan het volledig openbaar maken van deze gegevens. Conform de Wet Openbaarheid Bestuur (Wob), heb ik in een eerder stadium zoveel mogelijk documenten openbaar gemaakt, waaronder de subsidieaanvragen en de daarmee samenhangende documenten. Documenten met bedrijfsgevoelige informatie, die inzicht geven in het bedrijfsvoeringproces ten behoeve van dit bid zijn, in het kader van de Wob, door mij niet openbaar gemaakt. Openbaarmaking van deze gegevens kan ertoe leiden dat concurrenten inzage krijgen in het bedrijfsvoeringproces en dat kan toekomstige kansen direct of indirect beïnvloeden.
Wat gaat u doen als de betaling aan Amadou Diallo daadwerkelijk verricht is? Hoe zou u het Nederlands-Belgisch wk-bid dan willen duiden, en welke gevolgen verbindt u daar aan?
Ik doe daar nu geen uitspraak over. Ik wacht eerst de uitkomst van het onderzoek af. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zijn bij een eerste intern onderzoek van de KNVB geen overtredingen geconstateerd.
In hoeverre acht u, nu de signalen over corruptie aan de lopende band toestromen, de toewijzing van de wk’s in 2018 en 2022 eerlijk verlopen? Indien blijkt dat er sprake is geweest van corruptie, hoe gaat u de Nederlandse bijdrage van drie miljoen euro terughalen?
Zoals aangegeven in mijn antwoorden op de eerdere Kamervragen van het Kamerlid Van Dekken (PvdA) over het terugeisen van belastinggeld dat besteed is voor het WK bid 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 753), wacht ik eerst de uitkomsten van de lopende onderzoeken af. Als daarin wordt aangetoond dat de toewijzing niet correct is verlopen, beraad ik mij over mogelijke vervolgstappen.