Het aanbieden van jachtarrangementen in Nederland |
|
Henk Leenders (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u mogelijkheden, nu uit uw antwoorden op eerdere vragen blijkt dat jachtarrangementen voor buitenlanders blijkbaar kunnen binnen de huidige wet alsook binnen de nieuwe Wet natuurbescherming, om deze jachtarrangementen te verbieden?1 Zo ja, welke?
Nee, voor de invoering van een verbod op jachtarrangementen voor buitenlandse jagers is een wijziging van de Wet natuurbescherming nodig. De huidige Flora- en faunawet en de nieuwe Wet natuurbescherming voorzien niet in een grondslag om deze praktijk te verbieden.
Hebben provincies de mogelijkheid om deze jachtarrangementen te verbieden? Is de provincie bijvoorbeeld bevoegd om in haar ontheffingen regels te stellen met betrekking tot het jagen door buitenlanders? Welke andere mogelijkheden hebben provincies eventueel nog meer om deze ongewenste praktijken te beëindigen?
Binnen de huidige wet hebben de provincies geen mogelijkheden om te verbieden dat buitenlandse jagers worden betrokken bij het uitvoeren van het faunabeheer in Nederland. Daarvoor is wetswijziging nodig, zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven.
Kunt u een opsomming geven van de wetsaanpassingen die vereist zijn om deze jachtarrangementen voor buitenlanders onmogelijk te maken?
Artikel 3.28, vijfde en zesde lid, van de Wet natuurbescherming voorzien in regels waaronder het buitenlandse jagers is toegestaan het geweer in Nederland te gebruiken. Op die bepalingen zal een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet natuurbescherming betrekking moeten hebben. Ik wijs er in dit verband op dat een dergelijke verbod vanwege de Europese Dienstenrichtlijn niet van toepassing kan zijn op jagers uit de Europese lidstaten en landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte.
Welk maatschappelijk doel wordt er gediend met de mogelijkheid om mensen die geen woonplaats in Nederland hebben, toch een «logeerakte» te verlenen?
Het is buitenlandse jagers toegestaan om met een logeerakte in gezelschap van een Nederlandse jager in ons land te jagen. De buitenlandse jager is daarbij behulpzaam om de doelen zoals beschreven in de door de provincies goedgekeurde faunabeheerplannen, zoals volksgezondheid, openbare veiligheid, luchtverkeersveiligheid en de bescherming van flora of fauna, mede te realiseren.
Welke gevolgen verbindt u aan het eventueel uitblijven van resultaten in het overleg met de provincies en de Koninklijke Jagersvereniging?
Ik heb alle vertrouwen dat met provincies en de Koninklijke Jagersvereniging goede en werkbare afspraken gemaakt kunnen worden. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten hiervan informeren.
Racistische uitingen van de supporters van ADO Den Haag tijdens de wedstrijd tegen Ajax |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «ADO maakt Ajax en Bazoer excuses voor racistisch gedrag fans»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat soortgelijke racistische uitingen richting sporters steeds vaker voorkomen op de Nederlandse velden?
Uit de cijfers van de KNVB komt een toename naar voren van kwetsende spreekkoren (scheldkoren) bij het betaald voetbal over de laatste twee seizoenen ten opzichte van de seizoenen ervoor: seizoen 2010–2011 16 keer; 2011–2012 13 keer; 2012–2013 15 keer; 2013–2014 29 keer; 2014–2015 29 keer. Echter, deze cijfers hebben betrekking op alle kwetsende scheldkoren. Bij de registratie wordt niet bijgehouden of deze antisemitisch, racistisch, homofoob of anderszins discriminerend zijn.
Welke acties heeft u al ondernomen naar aanleiding van de toegenomen racistische uitingen op de Nederlandse velden?
Het Auditteam Voetbal en Veiligheid heeft in 2014 onderzoek gedaan naar spreekkoren in het Nederlandse betaald voetbal. Aanleiding hiervoor was dat een deel van de supporters regelmatig discriminerende of anderszins kwetsende leuzen scandeert. Doel van het onderzoek was handvatten te bieden voor een effectieve aanpak van scheldkoren. Deze scheldkoren horen op geen enkele manier bij het voetbalfeest en passen niet bij de gastvrijheid en het respect waar we in het voetbal naar streven.
De laatste gevallen van scheldkoren zijn ook besproken in de Regiegroep Voetbal en Veiligheid, waarin het Ministerie van Veiligheid en Justitie, KNVB, politie, Openbaar Ministerie (OM) en burgemeesters van gemeenten met een betaald voetbalorganisatie vertegenwoordigd zijn. De aanpak van scheldkoren is hier vanuit ieders rol bekeken.
Betaald voetbalclubs, KNVB en Eredivisie CV hebben afgesproken sneller en kordater op te treden tegen scheldkoren in het voetbal. Zie ook de antwoorden op de vragen 4, 12 en 13.
Bent u bereid extra en/of strengere maatregelen te treffen specifiek voor de voetbalwedstrijden naar aanleiding van de racistische gebeurtenissen bij de wedstrijd tussen ADO Den Haag en Ajax? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
De betaald voetbalclubs, KNVB en Eredivisie CV hebben naar aanleiding van de gebeurtenissen afgesproken sneller en kordater op te treden tegen scheldkoren in het voetbal.
Clubs roepen bij kwetsende en discriminerende scheldkoren de supporters op om met dit gedrag te stoppen. Indien de scheldkoren dan alsnog doorgaan, kan de wedstrijd worden stilgelegd en nemen clubs maatregelen (bijvoorbeeld door het opleggen van stadionverboden). Clubs gaan hierover verder in gesprek met de supportersverenigingen om normen en waarden in het stadion gezamenlijk vast te leggen en uit te spreken. Dit past volledig in de gezamenlijke ambitie stadions toegankelijker, gastvrijer en veiliger te maken.
De verantwoordelijkheid om een wedstrijd tijdelijk of definitief stil te leggen, ligt bij de thuisspelende club. Als de wedstrijd wordt stilgelegd, spreken de club, lokale autoriteiten en de arbitrage over de maatregelen die genomen moeten worden en wat er moet gebeuren bij herhaling van de scheldkoren. De scheidsrechter kan een wedstrijd enkel stilleggen als spelers en/of arbitrage niet meer in staat zijn te functioneren. Mocht er na een hervatting van de wedstrijd wederom sprake zijn van het scanderen van scheldkoren, dan kan de wedstrijd definitief worden gestaakt.
Deelt u de mening, met het oog op de recente gebeurtenissen, dat de alertheid en de aandacht rondom de racistische uitingen op de Nederlandse sportvelden door het ministerie, gemeenten en veiligheidsdiensten opgehoogd moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Ik ben van mening dat er nu voldoende alertheid is bij alle betrokken partijen om deze scheldkoren aan te pakken. Zie het antwoord op vraag 4, 12 en 13.
Bent u bereid om daders van de racistische uitingen die onlangs geïdentificeerd zijn «te namen en te shamen» om zo een duidelijk signaal af te geven dat zulk gedrag niet wordt getolereerd in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Indien er sprake is van een verdenking van een strafbaar feit als groepsbelediging (artikel 137c Sr), aanzetten tot haat, discriminatie of geweld (artikel 137d Sr) of belediging met een discriminatoir aspect (artikel 266 jo 137c Sr) hanteert het OM als uitgangspunt dat er in bewijsbare zaken vervolgd wordt. In combinatie met strafrechtelijk optreden kan een actief persbeleid worden gevoerd.
Bent u bereid een onderzoek te doen naar de toename van racistische uitingen op de Nederlandse sportvelden en dit openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee, hoewel deze scheldkoren zeer te betreuren zijn, zijn er reeds cijfers van de KNVB beschikbaar (zie het antwoord op vraag2 en kent de aanpak voldoende urgentie. Uiteraard worden de cijfers wel gemonitord.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar discriminatie en racisme bij de amateurclubs in Nederland? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit wordt reeds meegenomen in de monitor Naar een Veiliger Sportklimaat», waar bij verschillende doelgroepen (spelers, scheidsrechters en bestuurders) wordt gevraagd naar verschillende vormen van ongewenst gedrag zoals discriminatie3. In de breedtesport is gekozen voor een brede aanpak van ongewenst gedrag bij sportverenigingen met het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat». Het doel van het plan is het realiseren van een veiliger sportklimaat waarin iedereen met plezier kan sporten en zichzelf kan zijn zonder last te hebben van geweld of intimidatie. Het actieplan wordt sportbreed ingevoerd en bestaat op hoofdlijnen uit maatregelen gericht op spelregels, gedragsregels, tuchtrecht, excessen, vrijwilligers en op aansluiting bij lokaal veiligheidsbeleid. De KNVB is een van de voortrekkers van dit actieplan.
Bent u bereid om de KNVB erop aan te spreken meteen actie te ondernemen als dit soort gebeurtenissen zich weer voordoen en het niet enkel over te laten aan de clubs of de scheidsrechters? Zo nee, waarom niet?
De Richtlijn Verbaal Geweld is onlangs besproken met de KNVB. Zij heeft met de betaald voetbalclubs en de Eredivisie CV aanvullende afspraken gemaakt. Deze zijn toegelicht bij antwoord 4.
Deelt u de mening dat de KNVB te kort schiet bij het bestrijden van racisme op de Nederlandse voetbalvelden? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Discriminerende, racistische of anderszins kwetsende uitingen in de stadions worden aangepakt, omdat voetbal voor iedereen is en in het stadion iedereen welkom is. Er bestaan duidelijke regels voor de aanpak van kwetsende uitingen en afspraken met clubs en scheidsrechters hoe er dient te worden omgegaan met verbaal geweld. Deze afspraken staan in de Richtlijn Verbaal Geweld, zoals opgenomen in paragraaf 3.9 van het handboek competitiezaken betaald voetbal 2014/»15.
Zijn er behalve de bovengenoemde gebeurtenis ook andere gevallen bij u bekend, waarbij racistische uitingen zijn gedaan richting voetballers en/of andere sporters op de Nederlandse velden? Zo ja, hoe heeft het Openbaar Ministerie (OM) toen gehandeld?
Er hebben zich meerdere incidenten voorgedaan de afgelopen jaren, waaronder de volgende:
Bent u bereid om het initiatief te nemen om samen met de KNVB in gesprek te gaan over het voorkomen en aanpakken racisme, zowel in het amateur als betaald voetbal?
Behalve repressieve/disciplinerende maatregelen is ook bewustwording van en voorlichting over discriminatie in het voetbal van belang. De KNVB heeft hiertoe in december jongstleden de licentie-eis voor de profclubs uitgebreid met de verplichting om anti-discriminatie beleid te formuleren en te implementeren. Daarnaast gaat de KNVB de activiteiten van het KNVB plan diversiteit, dat vooral het amateurvoetbal betreft, beter structureren en verbreden. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft onlangs overlegd met de KNVB, Ajax, CIDI en CJO over discriminatie in het voetbal, waarbij met name is gesproken over een aanpak van antisemitische/discriminerende spreekoren gericht op bewustwording van het kwetsende karakter van die spreekkoren. De KNVB heeft daarbij aangegeven in samenwerking met de clubs in het voorjaar van 2016 met voorstellen in deze richting te komen.
Bent u bereid de KNVB te dwingen om middelen in te zetten om racisme op de voetbalvelden aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Wat vond u van het feit dat de thuisclub en de scheidsrechter de wedstrijd lieten doorspelen terwijl er racistische uitingen werden gedaan richting spelers?
De verantwoordelijkheid om scheldkoren in het stadion aan te pakken, ligt bij de thuisspelende club. Lokaal is er beleid opgesteld ter bestrijding van verbaal geweld en zijn er afspraken gemaakt over hoe te handelen bij (herhaling / voortzetting) scheldkoren. Het is niet aan mij hier over te oordelen. Wel is de Richtlijn Verbaal Geweld besproken met de KNVB en de andere partners uit de Regiegroep Voetbal en Veiligheid.
Vindt u dat het protocol met betrekking tot het schorsen van wedstrijden aangescherpt moet worden, zodat de KNVB zelf in bovenstaande gevallen wedstrijden stil kan leggen, dit in tegenstelling tot het huidige protocol waarin de beslissing wordt overgelaten aan de scheidsrechters en de thuisclub? Zo nee, waarom niet?
De Richtlijn Verbaal Geweld is onlangs aangescherpt. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat, met het oog op de verklaring van Bazoer waarin hij verklaart dat hij niet wist dat hij in soortgelijke situaties het recht heeft om het veld te verlaten, de KNVB meer zorg moet dragen voor het informeren van haar sporters over hun rechten bij soortgelijke racistische uitingen? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De KNVB heeft na het incident laten weten dat een scheidsrechter of een voetballer zelf mag besluiten om van het veld te stappen. Als de scheidsrechter of de speler niet verder wil spelen, moet de wedstrijd stilgelegd worden. Ik verwijs naar de antwoorden op vraag 4, 12 en 13.
De informatiebijeenkomst over PX-10 |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over uitzending van EenVandaag over PX-10 op 28 januari 2016?1
Ik heb kennis genomen van deze uitzending. Er werden voornamelijk oude beelden getoond waarin eerder genomen standpunten werden verwoord.
Bent u tevreden over het verloop van de bijeenkomst in Utrecht over PX-10?
Ja. Voor de bijeenkomst waren een kleine tweeduizend geregistreerde (oud-) medewerkers uitgenodigd. Ongeveer honderdvijftig personen hadden zich naar aanleiding van de uitnodiging of in reactie op de internetpublicatie, aangemeld. Hiervan waren ruim vijftig (oud-)medewerkers aanwezig. Daarnaast was een dertigtal vertegenwoordigers en deskundigen van Defensie, het RIVM, en de centrales van overheidspersoneel aanwezig om vragen te kunnen beantwoorden. Na de presentaties van Defensie en het RIVM werden de aanwezigen in de gelegenheid gesteld persoonlijke vragen te stellen aan de deskundigen of zich te melden bij Defensievertegenwoordigers van bedrijfsmaatschappelijk werk of juridische dienstverlening. Hiermee ben ik tegemoet gekomen aan de toegezegde informatieverstrekking over de methode en resultaten van het onderzoek en heb bovendien de mogelijkheid geboden aan (oud-) medewerkers voor meer persoonlijke aangelegenheden.
Wat vindt u ervan dat veel (oud-) Defensie medewerkers de bijeenkomst weinig bevredigend vonden?
Ik heb er begrip voor dat sommige van de ruim vijftig aanwezige
(oud-)medewerkers dit onbevredigend hebben gevonden. Defensie zal zich blijven inspannen om de vragen van de (oud-)medewerkers zo goed mogelijk te beantwoorden.
Bent u bereid alle onderliggende documenten van het RIVM-rapport over PX-10 openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM laat weten in het kader van een WOB-verzoek thans de aanwezige documenten bijeen te brengen en te beoordelen. De documenten zullen openbaar worden gemaakt.
Bent u bereid een Nederlandse vertaling te maken van het onderzoek naar PX-10?
Het rapport is in het Engels gesteld om het wetenschappelijk-kritische forum zo breed mogelijk tot gelding te laten komen. De publieksamenvatting is in het Nederlands.
Bent u bereid alle rapporten van de arbeidsinspectie over gifstoffen, zoals deze zijn opgesteld binnen Defensie tussen 1980 en 1995, openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Een inspectierapport van Defensie uit 1986 over PX-10 is naar aanleiding van een verzoek op basis van de Wet Openbaarheid van Bestuur op 25 november 2008 openbaar gemaakt2. Zoals gemeld in het onderzoeksrapport van het Coördinatiecentrum Expertise Militaire Gezondheidszorg uit 2009, (Kamerstuk 31 700 X, nr. 120), zijn andere inspectierapporten over PX-10 niet gevonden. Indien er alsnog inspectierapporten worden gevonden zullen ook die openbaar worden gemaakt.
Bent u bereid de beleidsinstructies van leidinggevenden tussen 1980 en 1995 openbaar te maken?
Buiten de documenten die in het kader van de Wet Openbaarheid van Bestuur tot nu toe openbaar zijn gemaakt, zijn er geen beleidsinstructies over PX-10 meer aangetroffen.
Kunt u de zes verschillende scenario’s voor blootstelling, zoals deze uit de focusgroep naar voren zijn gekomen, openbaar maken?
Zie het antwoord op vraag 9.
Kunt u de lijst met criteria, die vanuit de focusgroep naar voren zijn gekomen en gebruikt zijn bij de laboratorium onderzoeken in Schotland (voor nabootsing van de werkruimte van militairen), openbaar maken?
De zes scenario’s staan vermeld in het onderzoeksrapport «Exposure and potential health effects associated with the use of PX-10 in the Dutch Armed Forces» van het RIVM. Dit rapport is op 14 november 2011 aan de Kamer aangeboden (Kamerstuk 33 000, nr. 27). De lijst met criteria staat vermeld in appendix 1 van het genoemde onderzoeksrapport.
Waarom heeft u niet voor een individuele benadering gekozen bij het onderzoek naar PX-10?
Naar aanleiding van klachten van personeel over gezondsheidsproblemen gerelateerd aan het werken met PX-10 zag Defensie zich, als werkgever gesteld voor de vraag of mensen hierdoor ziek kunnen zijn geworden. Defensie heeft het RIVM verzocht onderzoek te doen naar de ernst en omvang van de mogelijke gezondheidseffecten in relatie tot de blootstelling aan PX10. De door het RIVM gehanteerde onderzoeksmethode op groepsniveau, wordt ook gebruikt door gezaghebbende internationale organisaties omdat er geen betere methode is om deze vraag te beantwoorden.
Wanneer mensen zich niet kunnen vinden in de resultaten van het groepsonderzoek staat het eenieder vrij om als individu een claim in te dienen. In de behandeling van de claim wordt, indien hiertoe aanleiding is, een op de individu gerichte benadering gekozen.
Weet u welke vorm van PX-10 destijds precies gebruikt is? Heeft Shell daar de chemiekaarten van?
Zoals gemeld in het onderzoeksrapport van het Coördinatiecentrum Expertise Militaire Gezondheidszorg (CEMG) uit 2009, (Kamerstuk 31 700 X, nr. 120), is de samenstelling van PX-10 bij Defensie in de loop der jaren gewijzigd. Globaal kunnen qua samenstelling drie perioden worden weergegeven.
Periode vóór medio 1981: zeker benzeen;
Vanaf medio 1981 tot en met 1985: mogelijk benzeen;
Vanaf 1985: vrijwel geen benzeen.
PX is een door het Ministerie van Defensie van het Verenigd Koninkrijk gehanteerde productcode voor conserveringsmiddelen. Voor deze productcodes werden zogenaamde performance specificaties gehanteerd. Verschillende producten van diverse leveranciers kunnen dus voldoen aan de toepassingseisen. Er is dus geen sprake van één vorm van PX-10 of één leverancier. CEMG heeft ten behoeve van het onderzoeksrapport geprobeerd archiefmateriaal van mogelijke leveranciers te krijgen; de archieven waren echter niet meer aanwezig.
Bent u van mening dat de piekbelasting, waaraan militairen zijn blootgesteld in wapenkamers of gesloten ruimten, goed is onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Is er statistisch gekeken naar het aantal zieken onder wapenmakers/wapenherstellers in verhouding tot de bevolking?
Nee, het onderzoek richtte zich op het in beeld brengen van de mogelijke gezondheidsgevolgen van het werken met PX-10. Het richtte zich niet op de vraag hoe het aantal zieken onder wapenmakers/wapenherstellers zich verhoudt tot de bevolking.
Is er PX-10 verkocht via de Domeinen Roerende Zaken (voorheen Dienst der Domeinen)?
Het is niet bekend dat PX-10 via Domeinen Roerende Zaken is verkocht.
Waarom zijn er toch harde conclusies getrokken, terwijl het RIVM keer op keer aangaf scenario's niet goed te hebben kunnen onderzoeken omdat er geen goede methode was?
In het rapport heeft het RIVM de bevindingen en conclusies genuanceerd beschreven. Het RIVM blijft achter het onderzoek staan, er is geen betere onderzoeksmethode voor de groepsbeoordeling die een betere schatting kan geven van het leukemierisico. Ook zijn er geen overtuigende nieuwe gegevens over afwijkende gehaltes benzeen in PX-10. Tevens is het rapport door onafhankelijke buitenlandse deskundige wetenschappers beoordeeld voordat het werd uitgebracht. Het RIVM ziet derhalve geen aanleiding om het onderzoek opnieuw uit te voeren. Bij een gelijkblijvende vraagstelling zou het RIVM het onderzoek vanuit wetenschappelijk perspectief op dezelfde manier uitvoeren.
Wat wordt bedoeld met het «uitfaseren» van PX-10? Welke stappen zijn precies ondernomen?
Zie antwoord op vraag 18.
Waarom stopte Defensie met het gebruik van PX-10, aangezien het middel zeer goed werkte?
Zie antwoord op vraag 18.
Wordt PX-10 weer in gebruik genomen, nu er volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu geen causaal verband is tussen het gebruik van PX-10 en zieke militairen?
Uitfaseren betreft het geleidelijk vervangen van PX-10 voor een alternatief middel. Defensie is met de tijd overgestapt op middelen die meer voldeden aan de laatste stand der techniek. PX-10 komt sinds 1996 niet meer in de artikellijsten van Defensie voor.
Maakt u een verslag van de bijeenkomst in Utrecht? Zo nee, waarom niet?
Het CAOP heeft een uitgebreid verslag gemaakt dat aan alle geregistreerde
(oud-)medewerkers is toegezonden en is gepubliceerd op de hiervoor relevante internetsites.
Op welke manier gaat u de nog openstaande vragen van militairen beantwoorden?
Zie antwoord op vraag 21.
Bent u bereid het onderzoek naar PX-10 te heropenen, zoals ook wordt verzocht door de vakbond AFMP en de Marechausseevereniging MARVER? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM heeft de kritiek inhoudelijk weerlegd. Ook zijn er geen nieuwe feiten gepresenteerd die reden geven om aan de uitkomsten van het onderzoek van het RIVM te twijfelen. Het RIVM blijft achter het onderzoek staan en ziet geen aanleiding om het onderzoek opnieuw uit te voeren.
Het bericht ‘Wiebes boos om Braziliaanse belastingactie tegen Nederland’ |
|
Arnold Merkies , Jesse Klaver (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wiebes boos om Braziliaanse belastingactie tegen Nederland»?1
Ja.
Deelt u de bewoording uit het artikel dat het plaatsen van Nederland op de grijze lijst door Brazilië «een vijandige actie tegen Nederlandse belastingfaciliteiten voor bedrijven» is? Zo ja, kunt u dat uitleggen?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 25 januari jl. is Brazilië van mening dat Nederland een preferentieel belastingregime kent voor houdstervennootschappen zonder substantiële activiteiten. Het gaat te ver om te spreken van een «vijandige actie», maar de plaatsing van Nederland op deze zogenaamde «grijze lijst» is naar mijn mening onterecht. Daarom is mijn inzet erop gericht om zo snel mogelijk weer van de grijze lijst te worden verwijderd. In Nederland gevestigde bedrijven kunnen, indien aan de daartoe geldende voorwaarden wordt voldaan, de deelnemingsvrijstelling toepassen. De plaatsing van Nederland op deze grijze lijst heeft geen gevolgen voor het toepassen van de deelnemingsvrijstelling. Wel kan de plaatsing gevolgen hebben voor Nederlandse bedrijven die zakendoen in Brazilië en voor Braziliaanse bedrijven die in of via Nederland investeren.
Hoeveel bedrijven zullen door de plaatsing van Nederland op de grijze lijst in een ander belastingregime vallen?
Vooralsnog is dit onbekend. De Braziliaanse autoriteiten hebben niet nader verduidelijkt hoe het criterium «houdstervennootschappen zonder substantiële economische activiteiten» wordt ingevuld. Dit veroorzaakt onduidelijkheid voor zowel Braziliaanse bedrijven die in Nederland zaken doen of via Nederland investeren als voor Nederlandse multinationals die actief zijn in Brazilië. Mijn inzet is erop gericht om zo snel mogelijk de Braziliaanse overheid ertoe te bewegen om de onduidelijkheid weg te nemen. In tegenstelling tot wat de vraag veronderstelt leidt de plaatsing van Nederland op de grijze lijst er overigens niet toe dat bedrijven in een ander belastingregime vallen. Wel worden zij geconfronteerd met maatregelen die (kunnen) leiden tot een hogere belastingdruk in Brazilië.
Waarom zijn de pogingen om het bestaande, verouderde belastingverdrag met Brazilië te herzien tot op heden nog niet gelukt? Welke kanttekeningen heeft Brazilië tijdens deze onderhandelingen geplaatst bij het Nederlandse belastingregime en wat zijn de openstaande discussiepunten?
In de periode 2006–2008 heeft overleg tussen Brazilië en Nederland plaatsgevonden over modernisering van het belastingverdrag. Deze onderhandelingen bevonden zich in een ver gevorderd stadium. Belangrijke punten bij deze onderhandelingen waren het wijzigen van de bepaling omtrent uitwisseling van informatie, de opname van anti-misbruikbepalingen en diverse technische wijzigingen. Sinds 2008 hebben de onderhandelingen stilgelegen, ondanks herhaaldelijke pogingen van Nederland in de jaren daarna om deze weer op te starten. Afgelopen november heeft Nederland de modernisering van het belastingverdrag bij Brazilië opnieuw onder de aandacht gebracht. Ik zal mij ervoor inzetten om de pogingen om Nederland van de grijze lijst af te krijgen te combineren met gesprekken over een modernisering van het bestaande belastingverdrag.
Welke anti-misbruik bepaling bent u voornemens om in een nieuw belastingverdrag met Brazilië op te nemen?
In de kabinetsreactie van 5 oktober 2015 op de uitkomsten van het BEPS project van de OESO/G20 is nader ingegaan op het opnemen van anti-misbruikbepalingen in belastingverdragen. In het kader van actie #6 van het BEPS project zijn een drietal anti-misbruikmaatregelen ontwikkeld die kunnen worden afgesproken met verdragspartners. Dit betreft (i) de principle purpose test, (ii) een limitation on benefits bepaling, of (iii) een anti-doorstroombepaling. Als minimumstandaard is afgesproken dat verdragen een limitation on benefits bepaling moeten bevatten in combinatie met een principal purpose test of met een anti-doorstroombepaling, maar dat uitsluitend een principal purpose test ook voldoet. Nederland heeft als inzet om anti-misbruikmaatregelen in het verdrag op te nemen. Welke anti-misbruikmaatregel(en) uiteindelijk in een verdrag wordt (worden) opgenomen, is mede afhankelijk van de wensen van de specifieke verdragspartner, zo ook bij Brazilië.
Bent u bereid de informatie die Nederland in 2011 toegezonden heeft aan Brazilië over de werking van het Nederlandse belastingstelsel en de deelnemingsvrijstelling met de Kamer te delen?
De informatie die destijds is toegezonden, bevat een uiteenzetting van de werking van het Nederlandse belastingstelsel, waarbij specifiek is ingegaan op de toepassing van de deelnemingsvrijstelling. Hoewel dit algemeen kenbare informatie betreft, is deze uitgewisseld in het kader van diplomatiek verkeer en als zodanig niet openbaar beschikbaar.
Indien Brazilië de uitkomsten van zijn onderzoek naar het Nederlandse belastingstelsel toestuurt, bent u dan bereid deze uitkomsten met de Kamer te delen?
De publiekelijk bekend gemaakte beleidsinstructie van 18 december 2015 van het Braziliaanse Ministerie van Financiën bevat reeds de uitkomsten van het door Brazilië verrichte onderzoek naar het Nederlandse belastingstelsel. Dit is de enige informatie waarover ik beschik. Deze uitkomst heeft ertoe geleid dat de schorsende werking van het plaatsen van Nederland op de grijze lijst is ingetrokken. Als gezegd, bestaat nog onduidelijkheid over hoe het criterium «houdstervennootschappen zonder substantiële economische activiteiten» door Brazilië wordt geïnterpreteerd. In de brief van 25 januari jl. heb ik toegezegd uw Kamer nader te informeren over ontwikkelingen in dit dossier. Zodra van Brazilië duidelijkheid wordt verkregen over wat onder dit criterium wordt verstaan, zal ik uw Kamer daarover berichten.
Kunt u op besluit van Brazilië reflecteren in het licht van het opzeggen van het belastingverdrag met Nederland door andere landen zoals Mongolië en Malawi?
Ja. Naar mijn mening is er geen redelijk verband tussen deze kwesties. De opzegging van de belastingverdragen door Mongolië en Malawi berust naar mijn oordeel niet op een afweging waarin ik mij goed kan verplaatsen. In beide gevallen was Nederland in een constructieve dialoog met beide landen over een herziening van de destijds bestaande verdragen met die landen. Met het oog op de vertrouwelijkheid van het diplomatieke verkeer, kan ik daar in de antwoorden op deze Kamervragen niet in detail op ingaan. Voor wat betreft het belastingverdrag met Malawi wijs ik erop dat dit land zonder nadere uitleg het bestaande belastingverdrag in juni 2013 heeft opgezegd. Deze opzegging vond plaats terwijl de onderhandeling over een nieuw verdrag al gaande waren, welke uiteindelijk ook hebben geleid tot een ambtelijk akkoord over een nieuw verdrag in augustus 2013. Naar mijn oordeel blijkt uit één en ander dat Nederland steeds constructief inzet op aanpassing van verdragen als de verdragspartner daar om verzoekt. Zoals bekend streeft Nederland sinds enige jaren actief naar het opnemen van anti-misbruikbepalingen. Die inzet heeft Nederland richting Brazilië al sinds 2006 gekozen.
Kunt u een opsomming geven van alle landen die Nederland als «preferentieel belastingregime» bestempelen, ofwel dit in het verleden hebben gedaan?
Naast Brazilië zijn mij geen landen bekend die Nederland bestempelen als een land met een preferentieel belastingregime. In het kader van het BEPS project is Nederland ook niet als zodanig genoemd.
De brandstichting in een cel in de penitentiaire inrichting (PI) Vught |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het overlijden van Ricard Cordes in de PI Vught d.d. 28 januari 2016 geen «alledaagse» zaak is? Wat zijn de uitkomsten van het door Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) uitgevoerde (calamiteiten) onderzoek?1
Ja, deze mening deel ik.
Op 2 februari 2016 heeft de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) een oriënterend bezoek gebracht aan de PI Vught. Daarnaast heeft de directeur van de inrichting, zoals gebruikelijk is bij een overlijden in detentie, opdracht gegeven voor een calamiteitenonderzoek door een calamiteitenonderzoekscommissie (caloc). Tevens zal het Bureau Veiligheid en Integriteit (BVenI) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) een onderzoek verrichten naar de bouwkundige en organisatorische aspecten rondom (brand-)veiligheid in de PI Vught.
Het caloc-onderzoek en het Veiligheidsonderzoek zijn interne onderzoeken van DJI. Zoals gebruikelijk worden deze niet openbaar gemaakt omdat deze rapporten persoonsgegevens én informatie over handelwijzen binnen de inrichting bevatten. Deze informatie heeft direct met de veiligheid van de inrichting te maken. De rapporten worden gebruikt voor interne evaluatie. De IVenJ ziet op grond van het beeld dat zij zich van dit incident heeft kunnen vormen op dit moment geen aanleiding om vooruitlopend op de resultaten van het calamiteitenonderzoek zelf nader onderzoek te verrichten.
Het Veiligheidsonderzoek is inmiddels afgerond en gebleken is dat in de PI Vught veel aandacht is voor (het opstellen en uitvoeren van) beleid, voorschriften en richtlijnen om brandincidenten te voorkomen en de gevolgen van een eventueel brandincident zo veel mogelijk te beperken. Daarnaast worden ook veel organisatorische maatregelen getroffen, zoals het in overleg met lokale brandweer op orde brengen en houden van een BHV-organisatie (bedrijfshulpverlening) waarmee structureel wordt geoefend.
Kunt u de veiligheidsmaatregelen beschrijven, meer specifiek die zien op het voorkomen van zelfdoding (waaronder door brandstichting), die gelden binnen Penitentiair Psychiatrisch Centrum in de PI Vught? Zijn al deze veiligheidsmaatregelen ook uitgevoerd? Is hij op camerabewaking geplaatst? Zo nee, waarom niet (gelet op zijn psychische toestand)? Zo ja, hoe heeft hij dan toch tot de brandstichting kunnen komen? Hoe geregeld werd hij gecontroleerd?
Suïcidepreventie wordt serieus genomen binnen het gehele gevangeniswezen en doorlopend onder de aandacht gebracht bij alle medewerkers, onder meer door middel van intervisie en behandelplanbesprekingen. Voor medewerkers van het PPC is de elektronische leermodule suïcidepreventie ontwikkeld. Deze leermethode vergroot de kennis over suïcidaal gedrag, verbetert de herkenning van risicofactoren en leert medewerkers speciale omgangstechnieken aan met betrekking tot de benadering van en het omgaan met deze suïcidale gedetineerden.
In verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de overledene kan ik geen uitspraken doen over een eventueel hulpverleningstraject voorafgaand aan de aanhouding. Evenmin kan ik u informatie verstrekken over de verleende zorg binnen detentie.
Kunt u aangeven of en zo ja, op welke wijze de overleden gedetineerde professionele zorg heeft gekregen sinds het moment dat hij in de PI is vastgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u meer inzicht geven in het hulpverleningstraject dat (al eerder) voor deze man werd gestart, zoals een woordvoerder van de politie aangaf na zijn aanhouding?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van het aantal niet-natuurlijke overlijdensgevallen in de PI Vught de afgelopen vijf jaar? Hoeveel van die gevallen betrof een (geslaagde) zelfmoordpoging en/of is veroorzaakt door brandstichting? Welke conclusies verbindt u aan deze cijfers?
Alle niet-natuurlijke overlijdensgevallen in de PI Vught in de afgelopen vijf jaar betroffen suïcides. Uitsluitend het overlijden in 2016 houdt verband met brandstichting.
2011: 1
2012: 4
2013: 0
2014: 4
2015: 4
2016: 1
In absolute zin komt suïcide meer voor in de PI Vught dan in de overige PI’s. Dit zou kunnen worden verklaard door het feit dat de PI Vught diverse speciale regimes kent voor bijzondere doelgroepen, waarbij het suïciderisico hoger is. Zo bevindt zich in de PI Vught onder meer het grootste Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van Nederland.
Daarnaast is de PI Vught een van de grootste PI’s van Nederland.
Wanneer kan de Kamer het rapport van de Inspectie Veiligheid en Justitie en de Inspectie voor de Gezondheidszorg verwachten dat werd ingesteld na de zelfmoord in april 2015 door een levenslang gestrafte in de PI Vught?
De IVenJ heeft geen onderzoek verricht naar bedoeld overlijden. Wel heeft er een caloc-onderzoek plaatsgevonden naar het voorval. Op basis van deze uitkomsten heeft de IGZ, in overleg met de IVenJ, besloten om de kwaliteit van de medische zorg in brede zin te onderzoeken in de EBI.
De IGZ concludeerde dat de zorgstructuur op de EBI op orde is. Voorts stelde de IGZ vast dat de gewenste en noodzakelijke zorg, met inachtneming van de veiligheidsprocedures, laagdrempelig en tijdig beschikbaar is.
Het bericht dat schoonmakers uitgebuit worden in hotels |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van woensdag 27 januari 2016 van Rambam over schoonmakers die uitgebuit worden in hotels?1
Zie beantwoording Kamervragen 2016Z01872, vraag 2.
Deelt u de mening dat schoonmakers betaald moeten worden volgens de geldende collectieve arbeidsovereenkomst (cao)?
Zoals in vraag 2 en 5 van de beantwoording van Kamervragen 2016Z01872 aangegeven vind ik het belangrijk dat schoonmaakmedewerkers in hotels een fatsoenlijk en eerlijk loon krijgen en houdt de Inspectie SZW actief toezicht op de schoonmaak in de hotelbranche.
De Inspectie SZW houdt onder meer toezicht op de naleving van het wettelijk verplichte minimumloon. Daarbij hebben ook sociale partners een belangrijke rol in het voorkomen van onderbetaling van schoonmakers; het toezicht op de naleving van de cao is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de sociale partners. Wanneer sociale partners vermoeden dat de cao niet wordt nageleefd, kunnen zij op grond van artikel 10 van de wet AVV bij de Inspectie SZW een verzoek indienen om hier onderzoek naar te doen.
Wat is uw reactie op het feit dat schoonmaakmedewerkers in Bastion hotels ver onder het minimumloon betaald worden, terwijl eigenaar Maik Willems dankzij deze hotels multimiljonair is?2
Uiteraard vind ik dat schoonmaakmedewerkers in hotels een fatsoenlijk en eerlijk loon moeten krijgen.
In Nederland moet altijd tenminste het minimumloon betaald worden, en moeten geldende arbeidsvoorwaarden worden nageleefd. Ook moeten misstanden op de arbeidsmarkt worden voorkomen. Dit gebeurt onder meer door toezicht te houden op de naleving van den Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML). Daarbij worden vanaf 1 januari 2016 ook de inspectieresultaten op het gebied van Eerlijk werk openbaar gemaakt op een speciale website (www.inspectieresultaten.nl).
Bent u bekend met andere hotels en hotelketens waar schoonmaakmedewerkers uitgebuit worden? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Zie Kamervragen 2016Z01872, vraag 5.
Welke gerichte maatregelen en acties heeft u genomen of gaat u nemen om uitbuiting van schoonmakers in hotels tegen te gaan?
Zie vraag 2.
Bent u bereid de Inspectie SZW te laten onderzoeken of hier sprake is van arbeidsuitbuiting zoals vermeld in het wetboek van strafrecht? Zo nee, waarom niet?
Inspecteurs van de Inspectie SZW zijn bij hun inspecties alert op signalen van arbeidsuitbuiting. Als inspecteurs het vermoeden hebben dat er sprake is van arbeidsuitbuiting melden zij dit bij de directie Opsporing van de Inspectie SZW, verantwoordelijk voor de strafrechtelijke opsporing van arbeidsuitbuiting. Onlangs zijn inspecteurs aanvullend getraind op het herkennen van deze signalen.
Het bericht ‘NVV, NVP en NMV stappen uit overleg PAS met ministerie van Economische Zaken’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NVV, NVP en NMV stappen uit overleg PAS met Ministerie van Economische Zaken.»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat zowel de Nederlandse Vakbond Varkenshouders (NVV), de Nederlandse Vakbond Pluimveehouders (NVP) en de Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV) per direct uit het overleg zijn gestapt met uw ministerie over het Programma Aanpak Stikstof (PAS)? Zo ja, wat is uw reactie op het opstappen van deze organisaties uit het overleg?
De genoemde vakbonden hebben op 29 januari jl. een brief aan mijn ministerie gestuurd, waarin ze aangaven uit het ambtelijk overleg over de PAS met mijn ministerie te stappen. Met de partners van de overeenkomst Generieke Maatregelen, waaronder LTO, NMV, NVV en NVP, heeft op 22 oktober 2015 een eerste overleg plaatsgevonden over mogelijke maatregelen voor het reservepakket. Naar aanleiding van de discussie is afgesproken de verdere ontwikkeling van reservemaatregelen voor de sector landbouw te laten wachten op de uitkomsten van een bestuurlijk overleg met de partners van de overeenkomst. Op basis daarvan zouden de vervolgstappen ten aanzien van de verdere uitwerking van het reservepakket worden bepaald. Dit bestuurlijk overleg is voorzien in het voorjaar van 2016. Ik betreur het dat de landbouwvakbonden de beslissing hebben genomen nu het overleg op te schorten en niet eerst het bestuurlijk overleg aan te gaan. Ik hecht groot belang aan overleg met alle partners van de overeenkomst. De drie organisaties zijn uitgenodigd om de bezwaren en zorgen te bespreken.
Wat is uw reactie op het feit dat deze organisaties niet gekend zijn in uw afspraken met het ministerie Infrastructuur en Milieu, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Verenging Nederlandse Gemeenten (VNG) ten aanzien van een extra reservepakket aan Generieke Maatregelen, en dat de sector pas 10 maanden later is geïnformeerd over het bestaan van dit extra reservepakket?
Het besluit om een reservepakket aan generieke maatregelen in te stellen om tegenvallers op te kunnen vangen is door de bestuurlijke partners van de PAS (het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, de 12 provincies en het Ministerie van Defensie) op 19 december 2014 in het bestuurlijk overleg PAS genomen. In het AO PAS van 1 april 2015 is met de Kamer gesproken over de maatregelen in de PAS en de noodzaak om maatregelen achter de hand te hebben. Hierbij is ook het advies van de commissie MER betrokken om «maatregelen achter de hand» nader uit te werken.
In het bestuurlijk overleg PAS van 2 april 2015 zijn door de bestuurlijke partners van de PAS nadere afspraken gemaakt over de inwerkingtreding van de PAS. In de brief TK 33 037, nr. 151) van 14 april 2015 is de Tweede Kamer geïnformeerd over deze bestuurlijke afspraken. Dit betrof onder andere afspraken over het verwerken van de voorlopige aanbevelingen van de commissie MER en het vaststellen van een reservepakket aan generieke maatregelen. In het PAS-programma is vervolgens aangekondigd dat dit reservepakket van maatregelen in ontwikkeling is. Dit is ook in de brief (TK 33 037, nr. 155) van 6 juli 2015 gemeld en het is voor de haalbaarheid en betaalbaarheid van belang dat dit pakket wordt doorgerekend en besproken met de sectoren. Vermeld is dat deze acties na de zomer van 2015 zouden plaatsvinden.
Conform bovengenoemde brief is op 22 oktober 2015 op ambtelijk niveau een open gesprek geweest met de landbouwsector, inclusief de bovengenoemde landbouwvakbonden, over de mogelijkheden. In deze bijeenkomst is afgesproken eerst een bestuurlijk overleg te houden tussen de partners van de overeenkomst Generieke Maatregelen, waarin besloten zou worden hoe verder te gaan met het landbouwonderdeel in het reservepakket. Daarnaast is in het Platform Maatschappelijke Organisaties, waarin ook de vakbonden zitting hebben, op 3 september 2015 het proces om tot een reservepakket te komen toegelicht en is in een vervolgoverleg op 1 december 2015 meer inhoudelijk gesproken.
Hoe vindt u dit sluimerende reservepakket aan Generieke Maatregelen passen binnen het afgesproken Convenant Maatregelen PAS tussen de overheid en de veehouderijsectoren?
De overeenkomst Generieke Maatregelen en de daarin afgesproken emissiedaling vormt een wezenlijk onderdeel voor het functioneren van de PAS. Het reservepakket wordt voorbereid, zodat er maatregelen klaarliggen die indien nodig snel ingevoerd kunnen worden als uit de monitoring blijkt dat de uitgangspunten van de PAS (voldoende dalende emissie en tot staan brengen van de achteruitgang van de natuur) niet gehaald worden.
Waarom is dit sluimerende reservepakket aan Generieke Maatregelen niet op tafel gelegd bij de gesprekken met de sector bij het opstellen van het convenant?
Ten tijde van het opstellen van de overeenkomst Generieke Maatregelen was er nog geen sprake van ontwikkeling van een reservepakket.
Wat vindt u van de oproep van de NVV, NVP en NMV om de afspraken uit het convenant met de sector (10 kiloton reductie van de ammoniakuitstoot door de veehouderij en vervolgens 56% van de depositieruimte die hiermee vrijkomt weer te reserveren voor de veehouderij), vast te leggen?
De bedoelde afspraken zijn vastgelegd in de overeenkomst Generieke Maatregelen. De toenmalige Staatssecretaris heeft meermalen, ook in uw Kamer, aangegeven zich aan de afspraken uit deze overeenkomst te houden. Mocht uit de PAS-monitoring blijken dat er minder dan 56% van de ontwikkelruimte als gevolg van de maatregelen uit de overeenkomst beschikbaar is gesteld voor de veehouderij gedurende de eerste 3 jaren van het programma, dan biedt de PAS de mogelijkheid om de ruimte in het tweede tijdvak expliciet te reserveren voor de veehouderij. Ter illustratie, op dit moment zijn circa 3.600 meldingen en vergunningaanvragen gedaan sinds de inwerkingtreding van de PAS op 1 juli 2015, hiervan is meer dan 90% afkomstig van de landbouwsector.
Kunt u tevens aangeven hoe het staat met de convenanten met andere sectoren zoals de industrie?
In het programma PAS is aangegeven dat met andere sectoren overeenkomsten mogelijk zijn. Ik ben met het havenbedrijf Rotterdam constructief in gesprek over de mogelijkheden van een convenant.
Bent u van mening dat het zorgvuldig is om de sector nu, nadat de PAS enkele maanden in werking is, te confronteren met dit reservepakket dat al die tijd boven de markt hing waar zij geen kennis van hadden en geen invloed op hebben gehad? Zo ja, kunt u aangeven waarom het niet noodzakelijk was om de partners bij het Convenant Maatregelen PAS te kennen in dit reservepakket omdat het wel degelijk van invloed is op het Convenant?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het van groot belang is voor een goede uitwerking van de PAS dat de veehouderijsectoren aan tafel zitten bij het overleg? Zo ja, wat gaat u nu ondernemen om de NVV, NVP en NMV weer aan tafel te krijgen? Zo nee, waarom acht u het niet van belang dat de bovengenoemde partijen deelnemen aan het overleg?
Het is wat mij betreft geen punt van discussie dat sectoren betrokken worden bij de ontwikkeling van een reservepakket. Mijn ambtsvoorganger heeft dat ook aangekondigd in het programma PAS dat op 1 juli 2015 inwerking is getreden. Naar aanleiding van de brief aan mijn ministerie zijn de voorzitters van de landbouwvakbonden uitgenodigd voor een gesprek om de ontstane situatie te bespreken over de volle breedte van de PAS.
Kunt u aangeven wanneer de Kamer de volgende voortgangsrapportage mag ontvangen met betrekking tot de PAS?
Ik ben voornemens de Kamer in april van dit jaar te informeren over de voortgang van de PAS. In het najaar zal ik de Kamer informeren aan de hand van een evaluatie van het eerste jaar van de PAS, zoals ik heb gemeld in de brief van 18 december 2015 (TK 33 037, nr. 174).
Lekenhulp bij de Inspectie Jeugdzorg |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Inspecteur zorg krijgt lekenhulp»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u naar aanleiding van deze berichtgeving het betrekken van ervaringsdeskundigen uit de jeugdzorg, zoals kinderen/jongeren en ouders, als lekeninspecteurs bij inspecties in bijvoorbeeld jeugdzorginstellingen?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg en ook de Inspectie Jeugdzorg hebben aandacht voor de rol van de patiënt of cliënt bij haar toezicht (zie ook de beantwoording van vraag 3/4). Hierbij kunnen ervaringsdeskundigen uit de jeugdhulp ook een aanvullende informatiebron zijn.
Wat is uw reactie op de stelling dat ervaringsdeskundigen nu eenmaal anders naar de jeugdzorg kijken dan professionals, en dat deze ervaringsdeskundigen ook scherp en goed kunnen meekijken bij de kwaliteitsbeoordeling van jeugdzorg?
De Inspectie Jeugdzorg maakt bij de voorbereiding en uitvoering van haar toezicht gebruik van verschillende bronnen. Zij betrekt zowel ervaringsdeskundigen als veldpartijen bij het opstellen van haar toetsingskaders. Tijdens toezichtbezoeken spreken inspecteurs waar mogelijk met cliënten en/of de cliëntenraad. Ook heeft een ervaringsdeskundige op gebied van seksueel grensoverschrijdend gedrag enkele malen deelgenomen aan toezicht naar het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
De Inspectie Jeugdzorg volgt de ervaringen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg met de inzet van lekeninspecteurs nauwgezet en weegt op basis van die ervaringen af in hoeverre zij dit zelf kan toepassen in haar toezicht, naast reeds toegepaste methoden.
Deelt u de mening dat het, naast de bestaande proef, ook de moeite waard kan zijn met ervaringsdeskundigen de Inspectie Jeugdzorg te ondersteunen in het controleren en beoordelen van de kwaliteit van de jeugdzorg? Zo ja, bent u bereid een dergelijke proef met het betrekken van leken ook mogelijk te maken binnen de jeugdzorg? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht van de FBI ‘Health care systems and medical devices at risk for increased cyber intrusions for financial gain’ |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Health care systems and medical devices at risk for increased cyber intrusions for financial gain»?1 Kende u dit bericht?
Net als de FBI stelt, kan ik mij voorstellen dat de inhoud van digitale medische dossiers waarde kan hebben voor commerciële doeleinden. Zeker ook in het licht van de steeds verder toenemende mogelijkheden om databestanden met verschillende data slim te combineren tot interessante big data. Dat is ook de reden dat de standaarden van de beveiliging van deze data, op een hoog niveau van beveiliging moeten liggen.
De informatiebeveiliging van patiëntgegevens moet voldoen aan Europese en nationale wettelijke voorschriften. De regels voor bijvoorbeeld de omgang met, de opslag en de beveiliging van persoonsgegevens zijn vastgelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Voor bijzondere persoonsgegevens (zoals gegevens betreffende iemands gezondheid) stelt de Wbp extra eisen. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de naleving en kan dit zo nodig met (bestuursrechtelijke) sancties afdwingen. Op 15 februari heeft de AP in een open brief aan de Raden van Bestuur van zorginstellingen in Nederland nogmaals aandacht gevraagd voor de bescherming van patiëntgegevens.
Ter invulling van de eisen beschrijft de veldnorm NEN 7510 over informatiebeveiliging in de zorg maatregelen die zorginstellingen moeten treffen om via een gecontroleerd proces op adequate wijze met (medische) gegevens om te gaan. De norm is van toepassing op alle organisaties in de gezondheidszorg, ongeacht de aard en de omvang van het bedrijfsproces. Via de AMvB die behoort bij de Wet voor het gebruik van het BSN in de zorg heeft de NEN 7510 een verplichtend karakter gekregen. De AP ziet toe op de naleving van de norm. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ziet alleen toe op de naleving van de norm voor zover deze direct verbonden is met de kwaliteit en veiligheid van zorg. De AP en de IGZ hebben een samenwerkingsprotocol waarin zij wederzijdse afspraken hebben gemaakt over de wijze van samenwerking voor het uitoefenen van toezicht op de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer binnen de gezondheidszorg.
Onderschrijft u de waarschuwing van de FBI dat medische dossiers waarde hebben voor het criminele circuit? Zo ja, wat gaat u doen om dit risico zo klein mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u de waarschuwing van de FBI gedeeld met verantwoordelijken voor medische gegevens? Zo nee, gaat u dit alsnog doen? Zo ja, wanneer is dit gebeurd?
Zorginstellingen zijn wettelijk verplicht om veilig om te gaan met medische persoonsgegevens. Veilige omgang en informatiebeveiliging van medische persoonsgegevens is daarom ook één van de terugkerende thema’s van het Informatieberaad. Het realiseren van structurele aandacht voor dit onderwerp is voor mij belangrijker dan attendering van zorgpartijen op elke publicatie over dit thema. Dit neemt niet weg dat de AP in een open brief aan de Raden van Bestuur van zorginstellingen nogmaals aandacht heeft gevraagd voor de bescherming van patiëntgegevens. Ook zal de IGZ de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen een brief sturen om ziekenhuizen op hun verantwoordelijkheid te wijzen rond de beveiliging van patiëntgegevens.
In het kader van verbetering van de informatiebeveiliging wordt door leden van het Informatieberaad gewerkt aan de ontwikkeling van een ZORG-Cert, een Computer Emergency Response Team, dat zich richt op het voorkomen en genezen van netwerk gerelateerde veiligheidsincidenten. Dit is één van de uitkomsten van de bespreking in het Informatieberaad om het risico dat gegevens in verkeerde handen komen te beperken.
Is de beveiliging van de computersystemen en elektronische apparaten die gebruikt worden in Nederlandse zorgorganisaties en ziekenhuizen voldoende om de veiligheid van medische gegevens te garanderen? Worden medische en persoonsgegevens van Nederlandse patiënten en cliënten voldoende beveiligd?
De informatiebeveiliging van patiëntgegevens moet voldoen aan Europese en nationale wettelijke voorschriften. Ziekenhuizen en zorgverleners zijn hier zelf verantwoordelijk voor en moeten voldoende maatregelen treffen om de veiligheid van medische gegevens te kunnen borgen. De AP ziet toe op de naleving. Zowel de AP als de IGZ zien toe op de veldnorm, de NEN 7510, over informatiebeveiliging in de zorg wanneer de kwaliteit van zorg in het geding is als gevolg van het onveilig omgaan met medische persoonsgegevens. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van het aantal zorgorganisaties en ziekenhuizen dat in de afgelopen vijf jaar te maken heeft gekregen met problemen in de beveiliging van hun elektronische datasystemen en apparaten, waardoor de privacy en/of de (persoonlijke) gegevens van cliënten en patiënten in gevaar zijn geweest? Zijn er in die gevallen persoonlijke gegevens in handen van criminelen terecht gekomen? Zo ja, hoe vaak, en is hierop gehandhaafd? Is bekend wat criminelen met deze informatie hebben gedaan? Is hierin een toename te zien over de afgelopen jaren? Zo ja, hoe verklaart u deze toename?
Ik heb geen inzicht in het aantal zorgorganisaties en ziekenhuizen dat de afgelopen vijf jaar te maken heeft gekregen met problemen in de beveiliging van hun elektronische datasystemen en apparaten, waardoor de privacy en/of de (persoonlijke) gegevens van cliënten en patiënten in gevaar zijn geweest.
Ook navraag bij het Openbaar Ministerie leert dat geen gegevens bekend zijn over persoonlijke medische gegevens die in handen van criminelen terecht gekomen zijn.
In 2013 heeft de AP onderzoek gepubliceerd naar de wijze waarop zorginstellingen aan medewerkers toegang verlenen tot digitale patiëntendossiers. Voor de scope en uitkomsten van het onderzoek verwijs ik naar de website van AP2. Hierin zijn negen uiteenlopende instellingen opgenomen, waarbij de AP aanwijzingen heeft gegeven tot verbeteringen. Tegelijkertijd concludeerde AP dat de problematiek naar verwachting breder speelde. In reactie hierop zijn door de brancheorganisaties handreikingen opgesteld om de beveiliging van medische gegevens te verbeteren.
Sinds 1 januari 2016 geldt er een meldplicht voor datalekken. Organisaties moeten een melding doen bij de AP zodra zij een ernstig datalek hebben en passende maatregelen treffen. De AP registreert de gemelde datalekken in een niet openbaar register. Ook de IGZ houdt geen openbare registratie hiervan bij.
Hoe versterken of verzwakken de door u gewenste invoering van een landelijk schakelpunt (LSP), en de uitwisseling van persoonlijke gegevens binnen dat systeem, de veiligheid van medische gegevens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook voor de uitwisseling van persoonsgegevens tussen meerdere partijen, via bijvoorbeeld een landelijk schakelpunt, zoals het LSP, gelden de regels over de omgang van persoonsgegevens zoals vastgelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het is aan de AP om te oordelen in hoeverre praktijksituaties als deze aan wet- en regelgeving voldoen. Daarnaast moeten partijen ook hier voldoen aan de NEN 7510. Verder ligt het Wetsvoorstel Cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens ter behandeling voor in de Eerste Kamer. Dit wetsvoorstel regelt de randvoorwaarden bij elektronische uitwisseling van gegevens tussen zorgaanbieders. In een algemene maatregel van bestuur (AMvB) behorend bij het wetsvoorstel worden op grond van artikel 26 Wbp specifieke functionele, technische en organisatorische eisen aan elektronische gegevensuitwisseling in zijn algemeenheid vastgelegd. In het hele proces blijft de aan de volgende stap aanleverende partij verantwoordelijk voor het treffen van voldoende maatregelen om te borgen dat de partij waaraan wordt aangeleverd zich aan de afgesproken regels rond beveiliging en geheimhouding houdt en dat de afspraken daarover worden nageleefd.
Wat is uw reactie op de tv-uitzending van omroep Max waaruit blijkt dat Belgische gevangenen medische dossiers ongemerkt laten verdwijnen, omdat zij per kilo verwerkt papier krijgen betaald?2
Ik vind het onwenselijk als (in Belgische gevangenissen) onzorgvuldig met patiëntendossiers is omgaan. Patiënten moeten erop kunnen vertrouwen dat de bescherming van medische informatie voldoende is gegarandeerd door de ziekenhuizen. Deze werkzaamheden laten uitvoeren door Belgische gevangenen zorgt voor onrust en onzekerheid. Ik heb begrepen dat het uitvoeren van deze werkzaamheden in gevangenissen inmiddels niet meer voorkomt. Zie verder ook mijn antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp4.
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft mij laten weten al eerder contact te hebben opgenomen met de Belgische privacytoezichthouder die inmiddels een onderzoek is gestart naar de gang van zaken in de Belgische gevangenissen. Tevens heeft de AP aangegeven dat ze zich door ziekenhuizen zekerheidshalve laat informeren over de afspraken die gemaakt zijn in bewerkersovereenkomsten met derde partijen voor het uitvoeren van werkzaamheden op het gebied van gegevensverwerking.
Overigens zal over dit onderwerp door uw Kamer binnenkort een debat worden gepland, naar aanleiding van de Regeling van werkzaamheden van d.d. 2 maart 2016. Voorafgaand aan dit debat zal ik uw Kamer nog een aparte brief doen toekomen.
Erkent u dat veilige omgang met medische gegevens, dus ook opslag, het digitaliseringsproces en vernietiging na verstrijken van de bewaartermijn, integraal onderdeel zijn van de patiëntveiligheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u goede omgang met medische gegevens door zorgorganisaties en zorgverleners versterken?
Veilige omgang met medische gegevens valt daar als zodanig alleen onder als er een link is met mogelijk lichamelijk of psychisch leed. Overigens ben ik van mening dat veilige omgang met medische gegevens een belangrijk fundament onder vertrouwen van de patiënt in de gezondheidszorg is.
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), gelet op de lauwe reactie op de recente onthullingen, voldoende doordrongen van de ernst van de situatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ is voldoende doordrongen van de ernst van de situatie en heeft mij al aangegeven dat zij toezicht houden op de veldnorm NEN 7510 over informatiebeveiliging in de zorg. Een goed informatiebeveiligingsbeleid houdt ook in dat bewerkersovereenkomsten op een verantwoorde wijze zijn gesloten tussen ziekenhuizen en partijen die gegevens in opdracht van deze ziekenhuizen bewerken. Ook zal de IGZ de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen een brief sturen om ziekenhuizen op hun verantwoordelijkheid te wijzen.
Hoe voorkomt de IGZ dat gevoelige medische gegevens, over bijvoorbeeld bekende Nederlanders, in handen komen van criminelen die dit mogelijk kunnen gebruiken voor chantagedoeleinden? Is dit al wel eens eerder voorgekomen, voor zover u weet?
Zorginstellingen moeten voldoen aan de geldende wet- en regelgeving en in eerste plaats zelf ervoor zorgen dat dit niet mogelijk is. De AP en IGZ zien toe op de naleving van de wet- en regelgeving. Het Openbaar Ministerie en de politie treden op indien medische gegevens worden misbruikt voor chantagedoeleinden. Navraag bij het Openbaar Ministerie leert dat er geen gegevens bekend zijn of deze situaties zich in Nederland hebben voorgedaan.
Heeft de IGZ, die toeziet op naleving van het medisch beroepsgeheim, geregeld overleg over dit onderwerp met (bijzondere) opsporingsdiensten, zoals de politie of de Inspectie SZW? Zo nee, is het daar volgens u dan niet de hoogste tijd voor?
De inspectie voert regelmatig overleg met onder meer het Openbaar Ministerie en de AP. In dit overleg komt ook dit onderwerp aan de orde.
Het CBR-theoriecertificaat |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de recente berichtgeving van RTL Nieuws over het theoriecertificaat van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)?1
Ja.
Is het waar dat grote groepen cursisten met trucs slagen voor het theorie-examen? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Zo nee, wat is er wel waar van de berichtgeving?
Het is niet bekend op welke wijze kandidaten hun theoriekennis hebben opgedaan. Het CBR heeft sinds 2013 niet-inhoudelijke voorspelbaarheden (en dus ongewenste ezelsbruggetjes) uit examenvragen verwijderd. Overigens blijken sommige van deze aangeleerde trucjes zoals in de media genoemd niet te kloppen, omdat er ook vragen in de toets zitten waar juist het andere antwoord goed is (zogenaamde tegenhangers).
Desondanks is het onwenselijk dat ongewenste niet-inhoudelijk voorspelbaarheden kunnen worden gebruikt en daarom heeft het CBR opdracht gegeven om alle examenvragen te onderzoeken op bekende en mogelijk nieuwe systematische voorspelbaarheden zonder inhoudelijke grondslag. Daarnaast heeft het CBR zijn examinatoren gezegd om binnen het bestaande examen extra aandacht te hebben voor het juist toepassen van de verkeersregels door de kandidaat.
Deelt u de mening dat de rijscholen die deze turbocursussen aanbieden momenteel (potentieel) bijdragen aan verkeersongevallen en -slachtoffers? Zo ja, welke (juridische) middelen staan ter beschikking om de hiervoor verantwoordelijkheden aan te pakken?
Ik vind een eerlijk afgelegd theorie-examen van groot belang voor de verkeersveiligheid. Daarom werkt het CBR aan een theorie-examen dat zo min mogelijk gevoelig is voor fraude. Hoe een ieder zich voorbereidt op een theorie examen staat hen vrij. Zo is het ook mogelijk om zonder opleiding het examen af te leggen. Dat is een individuele keuze. Na een theorie-examen moet een kandidaat ook een praktijkexamen afleggen. Hierbij wordt getoetst of een kandidaat de theorie ook adequaat in de praktijk toepast. Een gebrekkige kennis van de theorie verkleint de kans dat de kandidaat slaagt voor een praktijkexamen.
Deelt u de mening van hoogleraar psychometrie Rob Meijer (Rijksuniversiteit Groningen) dat het theorie-examen eigenlijk geen enkel nut meer heeft? Zo ja, welke maatregelen neemt u? Zo nee, waarom niet?
Er is niet gebleken dat het examen is gekraakt of is te halen met alleen niet inhoudelijke voorspelbaarheden. De validiteit en betrouwbaarheid van het theorie-examen is niet in het geding.
Heeft het CBR eerder bij u aangeklopt met de vraag hoe om te gaan met deze praktijken? Is verzocht om nieuwe (wettelijke) mogelijkheden om deze praktijken aan te pakken? Hoe heeft u hierop gereageerd?
Er is continu overleg tussen het departement, CBR, branche en IBKI (Innovam Branche Kwalificatie Instituut) over het professionaliseren van de branche. De maatregelen die het CBR overweegt om misstanden aan te pakken zijn vaak onderwerp van gesprek. CBR heeft daarbij niet verzocht om extra wettelijke mogelijkheden.
Hoe verhouden de uitspraken van het CBR over de theorie-examens van 28 januari 2016 («Wij zijn op de hoogte van deze methodes») zich tot de uitspraken van het CBR van 8 januari 2016 («Het is geen stof die je er even in een uurtje instampt»)?2
Het CBR is op de hoogte van het bestaan van niet inhoudelijke voorspelbaarheden en bestrijdt het gebruik daarvan door deze te verwijderen. Uit de uitspraak blijkt dat ook. De opmerking van het CBR van 8 januari was in de context van de trend van een licht dalende slagingspercentage in de afgelopen jaren.
Is er een relatie tussen de lagere slagingspercentages in het derde kwartaal van 20153 en de reactie van CBR op de praktijken van turbocursussen? Ofwel: zijn het vooral cursisten die een turbocursus hebben gevolgd die moeilijker slagen voor hun theorie-examen?
Het CBR weet niet welke kandidaten van welke opleidingsmethodiek gebruik maken, er valt derhalve geen relatie te leggen met slagingspercentages.
Is het waar dat het CBR al tijden op de hoogte is van de praktijken, het risico ervan als «hoog» kwalificeert, maar er tegelijk (bijna) niets aan doet? Hoe beoordeelt u deze handelwijze?
Het CBR heeft veel maatregelen genomen tegen fraude bij theorie-examens. Daarmee is een belangrijke succesfactor voor fraude fors belemmerd. Met de nieuwe systemen en examenzalen is fraude zoals gebaren, fluisteren en afkijken nagenoeg onmogelijk. Uiteraard volgt het CBR nieuwe technische ontwikkelingen om – indien nodig – aanvullende maatregelen tegen fraude in te zetten.
Het CBR heeft de afgelopen twee jaar duizend nieuwe examenvragen toegevoegd, maandelijks extra nieuwe examenvragen toegevoegd met een goedkeuringsprocedure door een commissie van externen, continu antwoordvolgorden gewisseld en niet inhoudelijke voorspelbaarheden (ezelsbruggetjes) – zover bekend – uit de examenvragen gehaald.
Het CBR heeft opdracht gegeven aan een extern deskundig bureau om alle examenvragen te onderzoeken op bekende en mogelijk nieuwe systematische voorspelbaarheden zonder inhoudelijke grondslag. Daarnaast heeft het CBR zijn examinatoren gezegd binnen het bestaande praktijkexamen extra aandacht te hebben voor het juist toepassen van de verkeersregels door de kandidaat.
Overigens signaleert het CBR dat het mondeling doorgeven van nieuwe examenvragen zich verplaatst naar buiten op straat en internet. Het CBR heeft geen mogelijkheden hiertegen op te treden.
In hoeverre is de nieuwe wijze van vragen afnemen (die het CBR in zijn reactie aan RTL Nieuws beschrijft) in uw ogen een afdoende reactie op de trucs die cursisten aanleren via de turbocursussen?
Het CBR heeft de afgelopen jaren zich tot het uiterste ingespannen om de kwaliteit van de examens verder te verbeteren en fraude te voorkomen. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Welke middelen heeft u of het CBR om de rijscholen die deze cursussen aanbieden aan te pakken? Zijn deze door het CBR ingezet? Zo ja, tot welke resultaten heeft dit geleid? Indien het CBR geen middelen heeft, bent u bereid deze middelen (al dan niet via wet- en regelgeving) te creëren?
Het CBR kan de overeenkomst met een rijschool eenzijdig opzeggen wanneer deze niet handelt in lijn met de afspraken uit de samenwerkingsovereenkomst waaronder gedragingen op examenlocaties. Het CBR heeft dit in een enkel geval ook al gedaan.
Ik ben voortdurend in overleg met branche, CBR, IBKI om te bezien of en hoe een kwaliteitsverbetering van de branche gestalte kan krijgen. Op verzoek van de branche is een onafhankelijke rijscholenkiezer ontwikkeld. Ook de belastingdienst organiseert ketenoverleggen om met meerdere partijen, waaronder de drie brancheverenigingen, in kaart te brengen hoe een verbeterslag in de branche kan worden gemaakt.
De kwaliteitseisen aan rijinstructeurs worden in de wet rijonderricht motorrijtuigen (WRM 1993) aangepast.
Zijn er mogelijkheden om het adverteren voor deze turbocursussen te verbieden? Zo ja, bent u bereid deze ook toe te passen? Zo nee, bent u bereid dit mogelijk te maken? Waarom wel/niet?
Het aanbieden van snelle opleidingen is niet per definitie slecht. Zo zijn er ook voor het praktijkexamen snelcursussen. Daar waar sprake is van fraude doet het CBR aangifte.
Ook kan de reclamecodecommissie een rol vervullen. In een eerder geval heeft de reclamecodecommissie naar aanleiding van een klacht van een cursist, een rijschool op de vingers getikt omdat geen sprake was van honderd procent slagingskans. De reclamecodecommissie kan echter bedrijven niet sanctioneren.
Waar zijn de cijfers van RTL Nieuws dat cursisten die deel hebben genomen aan een turbocursus meer kans op slagen hebben, op gebaseerd? Kunt u achterhalen welke cursisten hebben deelgenomen aan deze turbocursussen? Bent u bereid deze cursisten actief te benaderen en een theoriecursus over de verkeersregels aan te bieden?
Dergelijke cijfers zijn niet te geven, immers » turbo-rijscholen» zijn niet als zodanig geregistreerd.
Is de door BOVAG gesuggereerde oplossing dat cursisten bij het praktijkexamen scherper dienen te worden ondervraagd over de kennis van de verkeersregels in uw ogen een goede oplossing? Bent u bereid deze mogelijkheid nader uit te (laten) werken? Zo nee, waarom niet?
Ja, in die zin dat het CBR zijn examinatoren heeft gezegd binnen het bestaande praktijkexamen extra aandacht te hebben voor het juist toepassen van de verkeersregels door de kandidaat.
Hoe beoordeelt u de suggestie van BOVAG om «alle bestaande vragen en het proces voor het opstellen van nieuwe vragen te laten doorlichten door externe experts»?
Het CBR heeft vanaf 2013 niet-inhoudelijke voorspelbaarheden – zover bekend – uit examenvragen verwijderd. Daarnaast blijken sommige van de aangeleerde trucjes zoals in de media genoemd niet te kloppen, omdat er ook vragen in de toets zitten waar juist het andere antwoord goed is (zogenaamde tegenhangers). Desondanks is het onwenselijk dat ongewenste ezelsbruggetjes kunnen worden gebruikt en daarom heeft het CBR opdracht gegeven aan een extern deskundig bureau om zowel alle vragen nogmaals te screenen maar ook proactief te bezien hoe deze kunnen worden voorkomen.
Wat vindt u van de oproep van een van de turboverkeersscholen (in reactie op de berichtgeving van RTL Nieuws) waarin zij de berichtgeving gebruiken om nog meer en nieuwe cursisten te werven («Jongens massaal aanmelden voor dat alles gaat veranderen»)? Welke acties kunt u nemen tegen deze verkeersschool?
Ik keur dit af, ik heb echter geen instrumenten om daar iets tegen te doen. Wel heb ik de branche als geheel opgeroepen zich te laten horen. Zij kunnen hun mening over deze verhalen over 100% slagingskans ontkrachten, de uitspraak van de reclamecodecommissie nogmaals presenteren en faciliteren dat ouders en leerlingen kritisch zijn bij het uitkiezen van rijscholen bijvoorbeeld met hulp van de rijscholenkiezer.
De sluiting van stembureaus voor het komende referendum over Oekraïne |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de vreugde dat de voorgenomen sluiting van een groot aantal stembureaus in Dongeradiel en Dantumadiel voor het komende referendum ongedaan is gemaakt?1
Zoals ik in mijn antwoord op de door het lid Van Raak op 25 januari 2016 aan mij gestelde vragen heb opgemerkt. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1492), is het aanwijzen van stemlokalen een taak van het college van burgemeester en wethouders, dat daarover verantwoording schuldig is aan de raad. Ik heb alle gemeenten laten weten te hechten aan een goede organisatie van het referendum en aan toegankelijkheid voor de kiezers, maar heb daarbij ook gewezen op het belang van een kostenefficiënte uitvoering van het referendum. In elke gemeente wordt daaromtrent een eigen afweging gemaakt, en ik heb er vertrouwen in dat men de juiste balans weet te vinden tussen zorgvuldigheid en toegankelijkheid enerzijds en kostenefficiëntie anderzijds. Zolang ik geen aanwijzingen heb voor het tegendeel, is het niet aan mij om opvattingen te hebben over het besluitvormingsproces ter zake op lokaal niveau.
Wordt de voorgenomen sluiting van het aantal stembureaus in onder meer Venlo (van 50 naar 19 stembureaus), Son en Breugel (van 10 naar 3), Neunen (van 14 naar 5), Westland (van 55 naar 39), Alkmaar (van 63 naar 42), Beuningen (van 15 naar 10), Geldrop-Mierlo (van 20 naar 8), Zutphen (van 25 naar 18), Doetinchem (van 33 naar 28), Purmerend (van 38 naar 33), Terneuzen (van 29 naar 25) en Cuyk (een halvering) eveneens ongedaan gemaakt?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 4 van de door het lid Van Raak op 25 januari 2016 aan mij gestelde vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1492).
Kunt u zo spoedig mogelijk een volledig overzicht geven van het aantal stembureaus dat in elke gemeente wordt ingericht, en hoeveel minder dit is vergeleken met het aantal dat bij de laatste verkiezingen voor de Tweede Kamer is ingericht?
Zie antwoord vraag 2.
In welke kernen zijn voor de verkiezingen voor de Tweede Kamer wel stembureaus, maar mogelijk bij het komende referendum niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid gemeenten die te weinig geld hebben om alle stembureaus in te richten, alsnog financieel tegemoet te komen?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de vragen 6 en 7 van de door het lid Van Raak op 25 januari 2016 aan mij gestelde vragen
De berichten met betrekking tot gebrek aan voortgang van de technologische en software ontwikkeling van de JSF (F-35) |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de berichten over de moeilijkheden met de (technische en software) ontwikkelingen rond de JSF?1
In een afzonderlijke brief reageer ik op het rapport van deDirector Operational Test and Evaluation (DOT&E). Het is in dit stadium van het ontwikkelen en testen van de F-35 juist de bedoeling dat technische onvolkomenheden tijdig worden onderkend, zodat het F-35 Joint Program Office (JPO) en de fabrikanten die kunnen corrigeren.
Wat is uw mening over de opmerking van de Amerikaanse directeur J. Michael Gilmore dat de officiële planning van technologische ontwikkelingen voor de Block 3F capaciteiten niet realistisch is?2 3
Het is bekend dat het ontwikkelen en testen van software een belangrijk aandachtpunt voor het programma is. Het F-35 JPO heeft al geruime tijd geleden bekendgemaakt dat de Block 3F software – waarmee veel nieuwe capaciteiten beschikbaar moeten komen – mogelijk later gereed is. Dit is al gemeld in de voortgangsrapportage van maart 2015. Het JPO gaat er vanuit dat de software eind 2017 gereed is. De DOT&E denkt nu dat de software niet eerder dan in januari 2018 gereed is. Mocht de levering van de uiteindelijke Block 3F software inderdaad verdere vertraging oplopen, dan zullen de operationele testen naar verwachting eveneens vertragen. Voor Nederland heeft enige vertraging overigens niet direct invloed op het behalen van de eerste operationele capaciteit (IOC) per eind 2021.
Klopt het dat de datum van juli 2017 voor het afronden van de ontwikkeling en het testen van de Block 3F capaciteiten enkel haalbaar is, indien een grote hoeveelheid meetpunten (test points) niet uitgevoerd wordt?
Het F-35 JPO gaat er inmiddels vanuit dat de software eind 2017 gereed is en heeft laten weten dat de benodigde testen inmiddels tot de helft zijn gevorderd. De noodzakelijke tests worden uitgevoerd, maar als testpunten al bij eerdere software updates zijn uitgevoerd hoeft dat niet altijd opnieuw. Overigens gaat de aandacht van het JPO thans vooral uit naar het testen van de Block 3i software. Dit is de softwareversie waarmee de Amerikaanse luchtmacht in 2016 een eerste operationele capaciteit (IOC) wil behalen.
Klopt het dat de datum van juli 2017 enkel wordt gehaald als een grote hoeveelheid software fouten en tekortkomingen doorgeschoven wordt naar een Block 4 update voor de JSF?
De Block 3F software zal bij aflevering moeten voldoen aan de gestelde eisen. Met die software moeten de verschillende missietypen kunnen worden gevlogen. Zoals gezegd gaat het JPO er vanuit dat die software eind 2017 beschikbaar is.
De F-35 wordt onafgebroken doorontwikkeld en krijgt van tijd tot tijd nieuwe hard- en software, aangeduid met opeenvolgende Block nummers. Bij de ontwikkeling van complexe software is het gebruikelijk dat niet alle functionaliteiten uit het ontwerp direct beschikbaar zijn. Vandaar dat steeds nieuwe functies en aanpassingen beschikbaar komen. De verschillende versies van hard- en software worden getest op tekortkomingen. Tekortkomingen die samenhangen met eisen voor de ontwikkelingsfase (SDD-fase) moeten worden opgelost. Als dat niet direct het geval is, kan voor een latere aanpassing worden gekozen. Overigens kunnen tekortkomingen zeer verschillend zijn. Tekortkomingen op het gebied van vliegveiligheid of relevant voor de uitvoering van de operationele missies worden niet doorgeschoven, maar opgelost. Tekortkomingen in de ergonomie en niet van groot belang bij de uitvoering van missies kunnen worden doorgeschoven. De aanpassing van bijvoorbeeld een symbool op een scherm waarmee de ergonomie verbetert, is niet direct noodzakelijk en kan dus wachten. Thans is van slechts één niet-operationele functionaliteit bekend dat deze wordt doorgeschoven van Block 3F naar Block 4. Een betrouwbare kostenindicatie is nog niet te geven.
Is de achterstand op het gebied van software technologie nu zo groot geworden dat de planning voor de Nederlandse krijgsmacht, die de toestellen (met Block 3F software) in 2019 in gebruik wil nemen, in gevaar komt? Zo nee, waarom niet?
Nee. De DOT&E schat dat de Block 3F software niet voor januari 2018 beschikbaar is. De Nederlandse planning van de eerste operationele capaciteit laat enige vertraging toe. De eerstvolgende Nederlandse toestellen worden in 2019 geleverd en Nederlandse vliegers moeten eind 2020 beginnen met hun training om eind 2021 een initiële operationele capaciteit (IOC) te behalen. Daarom wordt het risico op dit moment klein geschat dat de Nederlandse IOC-status in 2021 niet wordt gehaald omdat de juiste software niet tijdig beschikbaar is. Nederland is overigens niet de enige partner dat de Block 3F software nodig heeft voor het bereiken van de IOC-status. De Amerikaanse marine wil al in 2019 de IOC-status behalen met de Block 3F configuratie.
Wordt inderdaad overwogen om het aantal daadwerkelijke wapen afwerptests van de JSF (met Block 3F software) met 66% terug te brengen?
Het programma heeft een volgorde van de afwerptesten aangebracht. Ongeveer een derde van de testen heeft een hoge prioriteit omdat de gegevens nodig zijn voor verdere analyse en certificering. Uiteindelijk zullen alle benodigde afwerptesten voor de voltooiing van de ontwikkelingsfase worden uitgevoerd.
Het Block 3F wapenpakket bevat nog steeds alle eerder geplande wapens.
Is het aantal beschikbare typen wapens voor de JSF (met Block 3F software) aanzienlijk gereduceerd (met meer dan 50%) ten opzichte van de oorspronkelijke specificaties?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe zijn deze problemen ontstaan? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Komen deze problemen door een te grote druk op de planning, budgettaire keuzes of omdat het hele technologische/software traject simpelweg een extreem hobbelige weg is, waarbij elke ontdekking nieuwe problemen veroorzaakt en dus voor vertraging zorgt?
De F-35 is een zeer geavanceerd en gecompliceerd wapensysteem. Bij het ontwikkelen en testen is niet op voorhand en in detail te voorspellen hoe alles zal gaan. Bij de planningen is met die complexiteit zoveel mogelijk rekening gehouden, maar zoals bekend is er in de loop van de tijd vertraging ontstaan.
De softwareontwikkeling voor de F-35 richt zich thans op de samenvoeging (fusion) van de gegevens van een groot aantal sensoren. Dat is een complex proces. De
F-35 ondergaat een uitvoerig testprogramma juist om tekortkomingen tijdig aan het licht te brengen.
Is het bijvoorbeeld waar dat het Joint Program Office (JPO) besloten heeft om de Block 2b software goed te keuren, terwijl een grote hoeveelheid testen niet gedaan waren, om maar op schema te blijven?
De Block 2B software beschikt niet over alle capaciteiten waarover de Block 3F software straks zal beschikken. Het Amerikaanse Korps Mariniers heeft besloten dat de Block 2B software goed genoeg is voor een eerste operationele capaciteit (IOC). Alle minimaal benodigde testpunten voor Block 2B zijn uitgevoerd, waarna de software is voltooid. Het JPO beziet uiteraard steeds de mogelijkheden om het testprogramma te verbeteren. Als testactiviteiten bij nader inzien niet nodig blijken, worden die geschrapt.
Welke problemen spelen er nog meer rondom het bekende Automatic Logistics Information System (ALIS), meer specifiek, doch niet uitsluitend, ten aanzien van de integratie, cq. koppelvlakken met het bij Defensie gebruikte SPEER systeem?
Het JPO ziet de tijdige ontwikkeling van ALIS als een van de grootste risico’s van het programma. ALIS wordt ontwikkeld met opeenvolgende versies van de software waarmee bestaande functies worden verbeterd en nieuwe toegevoegd. Alle F-35 partners zijn bij die ontwikkeling betrokken. Dat geldt ook voor de koppelvlakken tussen ALIS en nationale systemen. Op dit moment is de helft van de voorziene koppelvlakken met Nederlandse systemen geleverd en door Nederland getest. De andere helft is gespecificeerd maar nog niet beschikbaar. Dit betreft koppelingen met SAP M&F (voorheen SPEER genoemd) en met OMIS (operationeel managementsysteem).
De Nederlandse zorgen op het gebied van ALIS betreffen niet zo zeer de integratie, als wel de bruikbaarheid van het Training Management System (TMS). Bij een volgende versie van ALIS zal dit deel worden vervangen door een nieuw softwaresysteem. Defensie heeft bij het JPO ook zijn zorgen geuit over de kwaliteit van de invoergegevens van bepaalde vliegtuigonderdelen.
In het algemeen is de cybersecurity van ALIS een belangrijk aandachtspunt. Zoals ook de DOT&E schrijft, is er een strategie ontwikkeld om zowel de software van het vliegtuig als ALIS op cybersecurity te testen. Dergelijke tests van ALIS zijn eind 2015 begonnen.
Wat betekent het voor het gebruik van de reeds gekochte twee Nederlandse JSF-toestellen bij de door de Amerikanen nog te starten OT&E fase nu de Block 3F software nog steeds niet gereed is?
De twee Nederlandse F-35 toestellen beschikken nu over de Block 2B software en doen daarmee – evenals toestellen van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk – operationele testen. Met het oog op de operationele testen van Block 3F zullen de deelnemende toestellen moeten worden voorzien van de juiste hard- en software. Daarna zullen – volgens de huidige planning – in de tweede helft van 2017 de voorbereidingen beginnen voor het gebruik van Block 3F software in de operationele testfase die in 2018 aanvangt. Mocht de levering van de uiteindelijke Block 3F software verdere vertraging oplopen, dan zullen deze operationele testen naar verwachting eveneens vertragen.
Wat is de aard van het testwerk waar de twee Nederlandse F-35-toestellen nu voor gebruikt worden?
De Nederlandse toestellen voeren operationele testen uit met de Block 2B software. In het laatste kwartaal van 2015 heeft het detachement gewerkt aan de voorbereidingen en uitvoering van een Weapon Demonstration Event. In december hebben Nederlandse vliegers en vliegtuigen deelgenomen aan voorbereidingen voor tests in 2016. Voor een volledig overzicht verwijs ik naar de voortgangsrapportage die u in maart a.s. ontvangt.
Betekent dit dat u pas in 2018/2019 weet wat er qua wapens, software en technologie op de Nederlandse JSF zit?
Het is bekend aan welke specificaties de F-35 moet voldoen met de Block 3F software. In 2019, als de eerste vliegtuigen in Nederland worden geleverd, heeft de F-35 de beschikking over het volledige wapenpakket zoals vastgesteld voor Block 3F.
Zijn de Amerikanen (DoD en Lockheed Martin) in staat om deze achterstanden weg te werken?
Uiteraard stelt het JPO alles in het werk de software zo spoedig mogelijk gereed te hebben. De kans is echter beperkt dat een eenmaal opgelopen achterstand in de levering van vliegtuigsoftware nog kan worden ingelopen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Is Nederland al op de hoogte gesteld via de officiële kanalen van het JPO van deze problemen binnen het project? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is de Kamer dan niet op de hoogte gesteld van deze problemen?
Het JPO houdt Nederland op de hoogte van de voortgang van het programma en van de risico’s. Defensie informeert de Kamer over de voortgang van het programma met de voortgangsrapportages in maart en september. Daarbij wordt ook het jaarlijkse rapport van de DOT&E betrokken. De Kamer is met de voortgangsrapportages over de mogelijke vertragingen en de risico’s bij de softwareontwikkeling geïnformeerd. Ook ontvangt de Kamer jaarlijks een reactie op het DOT&E rapport.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat William LaPlante, in zijn functie als US Air Force acquisition chief, heeft aangegeven te willen overstappen naar de moderne Open System Architecture in het Block 4 upgrade proces, omdat de huidige architectuur uit het begin van de jaren 2000 stamt, en niet geschikt is om decennia mee te gaan?4
In het kader van de doorontwikkeling van de F-35 overweegt het Pentagon inderdaad over te stappen naar een Open System Architecture. Hierover is echter nog geen besluit genomen.
Wat gaat het doorschuiven van deze technologie van Block 3 naar Block 4 betekenen voor de door u bestelde vliegtuigen? Kunt u een betrouwbare indicatie geven van de daarmee gepaard gaande kosten?
Zie antwoord vraag 4.
Voldoet een JSF met Block 3F technologie straks aan de door u gestelde eisen?
Tijdens de operationele testfase zullen de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Nederland vaststellen of het F-35 wapensysteem in operationele zin voldoet aan de eisen die gesteld zijn aan het toestel en het ondersteunende materieel-logistieke systeem. De F-35 opereert in een zo representatief mogelijke dreigingsomgeving en de missies, het onderhoud en de logistieke ondersteuning worden uitgevoerd zoals deze in de toekomst zijn voorzien. Ook worden toekomstige tactieken, technieken en procedures ontwikkeld en beproefd. Op dit moment is er geen reden aan te nemen dat de Block 3F technologie niet aan de gestelde eisen zal voldoen.
Bent u op de hoogte van de kritiek op het JSF project, die het voormalig hoofd van de Australische Test and Evaluation Office, de heer (Group Captain, Ret’d) Keith Joiner heeft geuit in een brief aan de Australische Senaat?5
Ja, ik heb kennis genomen van de verklaring van de heer Joiner.
De opmerkingen van de heer Joiner over de datalink richten zich op de Australische situatie. Nederland heeft op dit moment geen reden te twijfelen aan de datalink, hoewel er wel nog wel tekortkomingen zijn. De datalink had bij een test in augustus 2015 met Nederlandse F-35, F-16 en KDC-10 vliegtuigen een gunstig effect op de uitkomst van de missie.
Wat is uw inhoudelijk oordeel over de in deze brief geuite kritiek, met name ten aanzien van het niet tijdig beschikbaar komen van Tactical Datalinks, essentieel voor het opereren in coalitieverband met andere toestellen, waaronder tankervliegtuigen en AEW(radar)vliegtuigen?
Zie antwoord vraag 20.
Wie draait er op voor de extra kosten die gemaakt worden voor de problemen met de brandstoftank en schietstoel, of zijn we contractueel gehouden aan de gevolgen van deze ontwerpfouten mee te betalen?6 7
De kosten van het oplossen van tekortkomingen die worden ontdekt in de ontwikkelingsfase (System Development and Demonstration) worden gefinancierd uit de bijdragen van de partners. De Verenigde Staten dragen het overgrote deel van de kosten. Zoals bekend neemt Nederland sinds 2002 deel aan het SDD MoU met een vaste bijdrage van $ 800 miljoen.
Kunnen de vertragingen, die opgelopen worden door de problemen met de brandstoftank en schietstoel, nog voor een andere afleverdatum zorgen dan 2019?
Deze vertragingen hebben geen invloed op het afleveringsschema van de Nederlandse toestellen. Eventuele aanpassingen aan de brandstoftank of schietstoel zullen direct in het productieproces worden verwerkt.
Kunt u nog altijd garanderen dat de JSF voor Nederland in 2019 operationeel is? Zo nee, waarom niet?
De volgende F-35 toestellen worden in 2019 aan Nederland geleverd. Vanaf eind 2021 verwacht Nederland de initiële operationele status (IOC) te behalen.
Kunt u uitsluiten dat de Amerikanen het verwervingsproces aanpassen, zoals dat eerder ook bij het project voor de F-22 gedaan is? Zo nee, waarom niet?
Het verwervingsproces van de F-22 is niet te vergelijken met dat van de F-35. Bij de ontwikkeling en verwerving van de F-22 zijn geen buitenlandse partners betrokken geweest. Als het verwervingsproces voor de F-35 zou moeten worden aangepast, vergt dat een gezamenlijk besluit van de partners. Daarvan is geen sprake.
Is het ook waar dat de Amerikanen vanwege deze problemen overwegen de A-10 langer in bedrijf houden?8
Als u deze problemen combineert met de hoge dollarkoers, is het hele JSF-project dan nog wel haalbaar binnen de gestelde criteria (technologische eisen, qua tijd, beoogd aantal en budget)?
Het kabinet heeft ten tijde van de nota In het belang van Nederland vastgesteld dat de beschikbare financiële ruimte toereikend was voor de aanschaf van 37 toestellen. Het parlement heeft daarmee ingestemd. Met de voortgangsrapportage van september bent u geïnformeerd over het feit dat op dit moment de kostenramingen hoger zijn dan de budgetten vanwege de ongunstige dollarkoers.
Zoals bekend acht het kabinet het onverstandig om op dit moment het budget aan de raming aan te passen. Dit zou abrupte, ingrijpende maatregelen vergen, terwijl het onzeker is of die uiteindelijk nodig zullen zijn, ook omdat de toestellen in verschillende tranches over een reeks van jaren worden aangeschaft.
Garandeert u nog altijd dat Nederland 37 JSF-toestellen voor 4,5 miljard euro aan kan schaffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 27.
De berichtgeving omtrent louche rijscholen die frauderen met theorie-examens |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het «Rijscholen laten met trucjes tienduizenden cursisten slagen voor hun theorie-examen» d.d. 28 januari 2016?1
Ja.
Klopt de stelling in het bericht dat vorig jaar ten minste 30.000, meer dan 10% van het totaal van aantal kandidaten, een zogenoemde «turbocursus» heeft gedaan en daarmee op frauduleuze wijze hun theorie-examens hebben gehaald? Zo nee, waar blijkt dit uit? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Er bestaat geen overzicht van de wijze waarop kandidaten hun opleiding hebben gedaan: het is ook toegestaan zonder lessen het theorie- en ook praktijkexamen te doen.
Kunnen de kandidaten die op deze frauduleuze wijze hun theorie-examen hebben gehaald alsnog verplicht worden om opnieuw het theorie-examen af te leggen? Zo ja, bent u hiertoe bereid?
Het is niet bekend op welke wijze kandidaten hun theoriekennis hebben opgedaan. Als sprake is van aantoonbare fraude doet het CBR hiervan aangifte, wordt het examen ongeldig verklaard en kan de toegang tot het examen tijdelijk worden ontzegd.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat theorie-examens van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) op straat zijn komen te liggen? Hoe kan dit in de toekomst worden voorkomen?
Het CBR heeft veel maatregelen genomen tegen fraude bij theorie-examens. Daarmee is een belangrijke succesfactor voor fraude fors belemmerd. Met de nieuwe systemen en examenzalen is fraude zoals gebaren, fluisteren en afkijken nagenoeg onmogelijk. Uiteraard volgt het CBR nieuwe technische ontwikkelingen om – indien nodig – aanvullende maatregelen tegen fraude in te zetten.
Het CBR heeft de afgelopen twee jaar duizend nieuwe examenvragen toegevoegd, maandelijks extra nieuwe examenvragen toegevoegd met een goedkeuringsprocedure door een commissie van externen, continu antwoordvolgorden gewisseld en niet inhoudelijke voorspelbaarheden (ezelsbruggetjes) – zover bekend – uit de examenvragen gehaald.
Het CBR heeft opdracht gegeven aan een extern deskundig bureau om alle examenvragen te onderzoeken op bekende en mogelijk nieuwe systematische voorspelbaarheden zonder inhoudelijke grondslag. Daarnaast heeft het CBR zijn examinatoren gezegd binnen het bestaande praktijkexamen extra aandacht te hebben voor het juist toepassen van de verkeersregels door de kandidaat.
Overigens signaleert het CBR dat het mondeling doorgeven van nieuwe examenvragen zich verplaatst naar buiten op straat en internet. Het CBR heeft geen mogelijkheden hiertegen op te treden.
Klopt het dat de «turbomethode» ook wordt toegepast op motor- en brommerexamens? Zo ja, hoeveel kandidaten voor motor- en brommerexamens hebben in 2015 via deze turbomethode hun examen behaald?
Niet uit te sluiten is dat de opleidingsmethodiek ook voor andere categorieën wordt toegepast. Zie verder ook het antwoord op vraag 2.
Heeft u kennisgenomen van de reactie van het CBR op het RTL-bericht dat Nederland vrijheid van onderwijs kent? Wat vindt u van deze uitspraak in relatie tot de zogenoemde «turbomethode» en de verkeersveiligheid in Nederland?
Ik vind een eerlijk afgelegd theorie-examen van groot belang voor de verkeersveiligheid. Daarom werkt het CBR aan een theorie-examen dat zo min mogelijk gevoelig is voor fraude. Hoe een ieder zich voorbereidt op een theorie-examen staat hen vrij. Zo is het ook mogelijk om zonder opleiding het examen af te leggen. Na een theorie-examen moet een kandidaat ook een praktijkexamen afleggen. Hierbij wordt getoetst of een kandidaat de theorie ook adequaat in de praktijk toepast. Een gebrekkige kennis van de theorie verkleint de kans dat de kandidaat slaagt voor een praktijkexamen.
Klopt het bericht dat het CBR al een vermoeden had van deze louche praktijken van de zogenoemde theoriescholen? Zo ja, wanneer was het CBR op de hoogte van de toepassing van de zogenoemde «turbomethode»? Om hoeveel rijscholen gaat het en welke acties zijn sindsdien ondernomen om dit te stoppen en voor de toekomst te voorkomen?
Ja, het CBR is al jaren bekend met niet-ethische praktijken van sommige rijscholen en heeft tal van maatregelen genomen deze te voorkomen, zie ook het antwoord op vraag 4. Om hoeveel rijscholen het gaat is niet bekend.
Deelt u de mening dat dit onacceptabel frauduleus gedrag is dat de verkeersveiligheid bovendien in gevaar brengt? Zo ja, welke acties heeft en gaat u ondernemen? Hebben het CBR dan wel de politie en het Openbaar Ministerie überhaupt voldoende handhavingsmogelijkheden om tegen dergelijke praktijken snel en adequaat op te treden?
Ik keur deze werkwijze van niet-ethische rijscholen af. Het CBR doet bij fraude altijd aangifte bij de politie. Tegen het aanleren van deze niet inhoudelijke voorspelbaarheden (ezelsbruggetjes) treedt het CBR actief op door de examenvragen hierop kritisch te bezien, zie ook antwoorden op vraag 4. Overigens blijken sommige van deze aangeleerde trucjes zoals in de media genoemd niet te kloppen, omdat er ook vragen in de toets zitten waar juist het andere antwoord goed is (zogenaamde tegenhangers). De politie kan handhaven op het lesgeven zonder WRM-bevoegdheid en vanaf 2017 heeft ook de ILT deze bevoegdheid. Tegen lesgeven zonder WRM-pas kan dus al worden opgetreden. Indien door de politie mogelijke strafbare feiten zijn geconstateerd kan het OM een strafrechtelijk onderzoek doen. De Belastingdienst heeft in 2013 en 2014 extra controles uitgevoerd in de rijschoolbranche. Bij enkele honderden rijscholen is ongeveer € 22 miljoen aan extra omzet vastgesteld. Ook de belastingdienst blijft in overleg met ketenpartners (w.o. mijn ambtsgenoot van economische zaken, de drie rijschoolbranches, het IBKI en TeamAlert) zich richten op het versterken van de kwaliteit in de keten, o.a. door de aanpak van rijscholen die zich mogelijk bezig houden van fraude.
Bent u bereid maatregelen door te voeren die dergelijke rijscholen en/of rijinstructeurs voortaan uitsluiten van het opleiden en aanmelden van nieuwe kandidaten voor het theorie- en praktijkexamen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hiervoor nodig, bijvoorbeeld een aanpassing van de wet- en regelgeving? Bent u bereid om het CBR, andere handhavingsinstanties en betrokken brancheorganisaties de opdracht te geven om zelf ook nadere voorstellen uit te werken om zo de kwaliteit van de (theorie- en praktijk)examens en de kwaliteit van de rijscholenbranche te verhogen en daarmee de verkeersveiligheid te verbeteren?
Het CBR kan de inschrijvingsovereenkomst met een rijschool eenzijdig opzeggen vanwege het niet handelen in lijn met de afspraken uit de samenwerkingsovereenkomst waaronder gedragingen op examenlocaties. Het CBR heeft dit in een enkel geval ook al gedaan.
Ik ben voortdurend in overleg met drie brancheverenigingen, CBR en Innovam Branche Kwalificatie Instituut (IBKI) om te bezien of en hoe een kwaliteitsverbetering van de totale branche gestalte kan krijgen. Op verzoek van de branche is een onafhankelijke rijscholenkiezer ontwikkeld om jongeren en hun ouders te informeren over de keuze voor een rijschool. Ook de belastingdienst organiseert ketenoverleggen met onder andere de drie brancheverenigingen met datzelfde doel.
De kwaliteitseisen aan rijinstructeurs worden in de wet rijonderricht motorrijtuigen (WRM 1993) binnenkort aangepast, gericht op verbetering van de opleiding.
Het bericht dat 2000 chauffeurs in het streekvervoer dreigen met stakingen |
|
Eric Smaling , Paul Ulenbelt (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat 2.000 chauffeurs bereid zijn te staken tegen werkverdringing1
Van werkverdringing is – in deze context – sprake als hetzelfde betaalde werk dat voorheen door buschauffeurs werd gedaan thans door vrijwilligers wordt gedaan. Als er inderdaad sprake is van werkverdringing, dan begrijp ik die bereidheid. Of dat in de onderhavige cases het geval is, kan ik niet beoordelen. Specifiek met betrekking tot het openbaar vervoer (OV) zijn de provincies verantwoordelijk voor het aanbod en het concessiecontract. Dat zal ook de reden zijn dat de FNV zich tot het Interprovinciaal Overleg (IPO) richt.
Bent u van mening dat het beroep van chauffeur in het stads- en streekvervoer een betaalde baan volgens cao-normen is? Kunt u dat toelichten?
Ja. Beroepschauffeurs in het stads- en steekvervoer dienen aan alle wettelijke vereisten te voldoen, ook hun werkgevers. Deze chauffeurs vallen onder de cao Openbaar Vervoer waarin onder meer de afspraken over arbeidsvoorwaarden zijn vastgelegd. Dat neemt niet weg dat in sommige situaties gekozen kan worden voor lokale vervoersoplossingen, niet vallend onder het stads- en streekvervoer waarbij gebruik wordt gemaakt van vrijwilligers.
Deelt u de mening dat een buslijn niet altijd rendabel hoeft te zijn omdat deze ook een maatschappelijke functie vervult? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het OV-aanbod in een concessiegebied betreft het geheel aan vervoer dat door de concessieverlener, dat wil zeggen de verantwoordelijke provincie of metropool-regio, wordt aanbesteed. Dat is een mix van lijnen die meer of minder rendabel zijn. Of een bepaalde buslijn vanwege de maatschappelijke functie al dan niet rendabel moet zijn, is ter beoordeling van deze OV-autoriteiten en de vervoerders die de concessie uitvoeren.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat veel provincies buslijnen schrappen en dit vervolgens opvangen door de inzet van vrijwilligers?
Ik weet dat in dunner bevolkte gebieden op verschillende plekken buslijnen zijn geschrapt omdat er heel weinig gebruik van werd gemaakt. Op dergelijke plekken kan toch behoefte bestaan aan vervoersfaciliteiten niet vallend onder het reguliere stads- en streekvervoer. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van vrijwilligers als aan de voorwaarden hiervoor wordt voldaan (geen arbeid in dienstbetrekking en/of geen arbeid die valt onder cao Openbaar Vervoer).
Heeft u er een goed zicht op hoe er per provincie en/of metropoolregio wordt omgesprongen met de Brede doeluitkering (BDU) vanuit het Rijk? Zo ja, kunt u hier per provincie een toelichting op geven?
Met ingang van 2016 zijn de voor de provincies bestemde BDU-middelen verkeer en vervoer toegevoegd aan het provinciefonds. De middelen zijn binnen het provinciefonds herkenbaar als decentralisatie-uitkering. De middelen voor de drie overige opgeheven plusregio’s (Stadsregio Amsterdam, Stadsgewest Haaglanden en Stadsregio Rotterdam) worden uitgekeerd aan de Metropoolregio Rotterdam Den Haag en de Stadsregio Amsterdam. De BDU-middelen aan deze twee vervoerregio’s blijven toegekend worden als brede doeluitkering door het Ministerie van IenM.
De verantwoording over de BDU-gelden is geregeld in de Financiële-verhoudingswet. Sinds 2006 gebeurt deze verantwoording volgens de sisa-systematiek (single information, single audit). Dit betekent voor de Metropoolregio Rotterdam Den Haag en de Stadsregio Amsterdam dat zij elk jaar informatie aan het Rijk leveren («single information»), vergezeld door een eenmalige accountantscontrole («single audit»).
De verantwoording van de provincies vindt plaats aan de provinciale staten. Omdat de middelen onderdeel zijn van het provinciefonds is van verantwoording aan het Rijk geen sprake.
Bent u bereid om met de provincies en metropoolregio’s in overleg te gaan om deze werkverdringing aan te pakken?
Zoals bij het antwoord op vraag 1 gesteld, is van verdringing sprake als hetzelfde betaalde werk dat voorheen door buschauffeurs werd gedaan thans door vrijwilligers wordt gedaan. Of dat in de onderhavige cases het geval is, kan ik niet beoordelen maar ik zal me door de provincies en metropoolregio’s laten informeren waarna ik samen met mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vervolgens de Kamer zal informeren over onze bevindingen
Horeca-mengvormen die strijdig zijn met de wet |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de proef met horeca-mengvormen in drie Amsterdamse winkelgebieden strijdig is met de Drank- en Horecawet?1 Zo ja, heeft u hierover contact gehad met de gemeente Amsterdam? Zo nee, neemt u hierover contact op met de gemeente Amsterdam?
Ik ben op de hoogte van de proef met horeca-mengvormen in Amsterdam. Ik heb hierover contact gehad met Amsterdam en een brief gestuurd.
Bent u ervan op de hoogte dat het aantal gemeenten dat gaat experimenteren met onwettige horeca-mengvormen steeds langer wordt?2 Heeft u een overzicht van de gemeenten die voornemens zijn om deel te nemen? Zo ja, kunt u dit met de Kamer delen? Zo nee, kunt u navraag hierover doen bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Kamer daarover informeren?
De VNG heeft het overzicht van het aantal gemeenten dat aan de pilot deelneemt. Ik vind het aan de VNG om hier openheid over te geven en dit met u en mij te delen.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over horeca-mengvormen?3 Vindt u nog steeds dat gemeenten die experimenten toelaten met horeca-mengvormen in strijd handelen met de wet en het algemeen belang voor volksgezondheid?
Mijn mening over de experimenten is onveranderd. Experimenteren is prima, maar binnen de kaders van de wet.
In hoeverre doet u al het mogelijke om experimenten van gemeenten die strijdig zijn met de Drank- en Horecawet te stoppen? Kunt u toelichten in hoeverre u voornemens bent om uw bevoegdheid van «indeplaatsstelling» of «schorsing en vernietiging» te gebruiken?
In mijn eerdere antwoorden heb ik aangegeven dat ik verwacht dat gemeenten alleen zullen experimenteren binnen het kader van de Drank- en Horecawet.
Ik begrijp dat gemeenten op dit moment nog onderzoeken op welke wijze ze invulling gaan geven aan de pilot. Ik wil daar eerst kennis van kunnen nemen en blijf dit dan ook volgen.
Zoals u weet vindt dit jaar de evaluatie van de Drank en Horecawet plaats. Daarin zijn gemeenten natuurlijk een belangrijke belanghebbende. Ik zal dan ook zeker met gemeenten in gesprek gaan in het kader van de evaluatie, waarin dit thema nadrukkelijk aan de orde zal komen.
Het bericht ‘Klachtenregen over zzp-verzekeringen arbeidsongeschiktheid’ |
|
Mei Li Vos (PvdA), Grace Tanamal (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Klachtenregen over zzp-verzekeringen arbeidsongeschiktheid»?1
Ja, ik ken dit bericht.
Bent u er van op de hoogte dat de helft van de zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel) in de bouw zich niet kan verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid bij een particuliere verzekeraar vanwege verschillende redenen, zoals te hoge premies die verzekeraars vaststellen of het feit dat de zzp’er een medisch verleden heeft?
Uit onderzoek dat Panteia in 20132 heeft gedaan, blijkt dat 49% van de eenpersoonsbedrijven in de zogeheten «maaksectoren» (de bouw, industrie en landbouw) zich privaat heeft verzekerd tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico, middels een private arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV).
Voor zzp’ers bestaan er verschillende mogelijkheden om het risico van arbeidsongeschiktheid af te dekken. Naast de reguliere AOV, biedt de private verzekeringsmarkt een scala aan andere producten.
Private verzekeraars hebben de private vangnetverzekering ontwikkeld voor startende zzp’ers, die om medische redenen niet worden geaccepteerd voor een reguliere AOV. Zzp’ers die als zelfstandige starten vanuit loondienst of een uitkering op grond van een werknemersverzekering (bijvoorbeeld WIA-uitkering), kunnen ook terecht bij het UWV voor een vrijwillige WIA-verzekering. Zowel voor de private vangnetverzekering als voor de vrijwillige verzekering bij het UWV, geldt dat geen medische beoordeling nodig is; er is sprake van een acceptatieplicht.
Indien een zzp’er een AOV aanvraagt, zal de verzekeraar willen inschatten hoe groot het risico is dat de zzp’er arbeidsongeschikt wordt en arbeidsongeschikt blijft. Verzekeraars kijken hiervoor naar het (gezondheids)risicoprofiel van de zelfstandige. Er wordt bijvoorbeeld bekeken of de zzp’er gezondheidsklachten heeft (gehad), in relatie tot de leeftijd en het beroep. Als er sprake is van een risico dat hoger is dan het gemiddelde risico – hetgeen bij zzp’ers in de bouw het geval kan zijn – dan kan de zzp’er te maken krijgen met een premieopslag en/of bijvoorbeeld een medische uitsluiting. Slechts een klein deel (circa 3%) van de zzp’ers die een verzekering aanvragen wordt om medische redenen niet geaccepteerd3. Voor deze groep is de bovengenoemde private vangnetverzekering ontwikkeld.
Bij de reguliere AOV kan de zzp’er zelf de hoogte van zijn verzekeringspremie beïnvloeden, bijvoorbeeld door te kiezen voor een lagere wachttijd. De premie voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering is fiscaal aftrekbaar.
Deelt u de mening dat juist zzp’ers in de bouw een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid moeten kunnen afsluiten, gezien het risicovolle karakter van het werk? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat alle zzp’ers – dus ook in de bouw – zich er bewust van zijn dat zij er zelf verantwoordelijk voor zijn dat zij – als zij dat willen – een voorziening moeten treffen om het risico van arbeidsongeschiktheid af te kunnen dekken. Dat kan op verschillende manieren: bijvoorbeeld via een private arbeidsongeschiktheidsverzekering of door de vrijwillige voortzetting van de publieke verzekering bij het UWV. Ook toetreding tot een Broodfonds behoort tot de mogelijkheden. Daarnaast zijn er zzp’ers die op een andere wijze in hun inkomen kunnen voorzien ingeval van arbeidsongeschiktheid, bijvoorbeeld omdat zij over een financiële buffer beschikken, of omdat zij naast hun werkzaamheden als zelfstandige ook in loondienst werken (en uit dien hoofde verzekerd zijn), of omdat zij via het inkomen van een partner in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Zoals ik heb toegelicht in mijn antwoord op vraag 2, bestaat voor startende zzp’ers die een medisch verleden hebben, bovendien de mogelijkheid van de private vangnetverzekering en de vrijwillige verzekering bij het UWV.
Dit jaar zal ik starten met een voorlichtingscampagne om de bewustwording van zzp’ers met betrekking tot het arbeidsongeschiktheidsrisico te vergroten.
De mogelijkheden van verzekering – die ik hiervoor heb toegelicht – zal ik in deze campagne uitdrukkelijk onder de aandacht brengen.
Deelt u de mening dat er een onwenselijke situatie is ontstaan, waarbij zzp’ers in de bouw zich niet particulier kunnen verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid vanwege te hoge premies of een medisch verleden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het feit dat particuliere verzekeraars «medische verzwijging» soms gebruiken om de uitkeringen te beperken, te weigeren of zelfs terug te vorderen bij zzp’ers die jarenlang premies hebben betaald? Bent u eveneens bekend met het feit dat mensen te goeder trouw de vragenlijst invullen maar toch medische gegevens kunnen vergeten?
Verzekeraars hebben gegevens nodig om een inschatting te kunnen maken van het risico en een daarbij passende premie te kunnen vaststellen. Voordat een verzekering wordt gesloten, vragen verzekeraars daarom aan aspirant-verzekerden om een gezondheidsverklaring in te vullen.
Deze gezondheidsverklaring bestaat uit een formulier waarin vragen gesteld worden over de persoonlijke omstandigheden en leefstijl van de betrokkene (bijvoorbeeld over rookgedrag) en over diens medische geschiedenis. Er wordt gevraagd naar een groot aantal aandoeningen en ziekten. Voorts wordt aangegeven dat de betrokkene het moet vermelden indien hij bijvoorbeeld een arts heeft bezocht, een medische behandeling heeft ondergaan en/of medicijnen heeft gebruikt. Indien wordt aangegeven dat dit inderdaad het geval is, dan worden aanvullende vragen gesteld over de aandoening of behandeling. De medisch adviseur beoordeelt de gezondheidsverklaring en kan aan de hand daarvan besluiten nadere informatie op te vragen bij de huisarts of behandelend specialist, dan wel de betrokkene te laten keuren.
Op het formulier wordt benadrukt dat het belangrijk (én verplicht) is om het formulier goed en volledig in te vullen omdat anders het gevaar bestaat dat de verzekeraar de verzekering beëindigt of een uitkering weigert of stopzet. Een verzekeraar moet er immers op kunnen vertrouwen dat de verklaring zorgvuldig wordt ingevuld, omdat hij hier zijn premie en voorwaarden op baseert.
De kaders hiervan zijn wettelijk vastgelegd. In artikel 7:928 lid 1 BW is geregeld dat de verzekeringnemer een mededelingsplicht heeft. Tevens is hierin geregeld dat de verzekeringnemer niet door de verzekeraar kan worden afgerekend op het niet meedelen van feiten die hij niet kende of niet hoorde te kennen. Daarbij moet de verzekeringnemer te goeder trouw hebben nagelaten mee te delen.
De gevolgen van het niet nakomen van die mededelingsplicht zijn geregeld in de artikelen 7:929 lid 2 BW, 7:930 lid 2 BW en 7:930 lid 3 BW. Bepalend daarbij is de vraag of de verzekeraar, als hij bekend was met het verzwegen feit, de verzekering wel of niet zou hebben aangeboden of bijvoorbeeld bepaalde clausules, uitsluitingen of premieverhogingen zou hebben toegepast. Uiteindelijk kan het gevolg dat zijn dat de verzekeraar bij het constateren van het niet nagekomen zijn van de mededelingsplicht de verzekering beëindigt.
Deelt u de mening dat er een onwenselijke situatie ontstaat als mensen niet goed voorgelicht worden over de consequenties van het vergeten van ziektes of aandoeningen? Zo ja, wat zouden verzekeraars of de overheid kunnen doen om de voorlichting over «medische verzwijging» te verbeteren?
Ik hecht er zeer aan dat mensen goed worden voorgelicht over de consequenties van het vergeten van ziektes of aandoeningen, bij het invullen van de gezondheidsverklaring. In dat kader is van belang dat het Verbond van Verzekeraars (hierna: het Verbond) op dit moment – samen met artsen- en patiëntenorganisaties – werkt aan de modernisering van de model-gezondheidsverklaring. Het Verbond onderzoekt onder meer de mogelijkheid om, met het toevoegen van controlevragen om de kans op onbewuste verzwijging zo klein mogelijk te maken. In dit traject zal tevens de communicatie rondom het invullen van de gezondheidsverklaring worden meegenomen, om het belang van het juist invullen van de gezondheidsverklaring duidelijk te maken aan de verzekeringnemer.
Het bericht dat in toenemende mate verzekeringen worden aangeboden, die bedoeld zijn om een ‘vangnet’ te bieden voor potentiële slachtoffers van internetfraude |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat in toenemende mate verzekeringen worden aangeboden die bedoeld zijn om een «vangnet» te bieden voor potentiële slachtoffers van internetfraude?1 Kunt u deze ontwikkeling verklaren, en acht u deze wenselijk?
Ik heb kennis genomen van het bericht. Toenemend gebruik van internet brengt helaas ook een risico met zich mee van een toename van fraude via het internet. Als meer fraude plaatsvindt via het internet, kan daarmee ook meer vraag ontstaan naar het soort producten waar het Verbond naar verwijst. Of hiervoor een grote markt zal komen, kan ik op dit moment niet zeggen. In hoeverre verzekeraars hiervoor verzekeringsproducten willen aanbieden en internetgebruikers deze willen nemen, laat ik aan hen. Er bestaat voor consumenten of het bedrijfsleven geen verplichting om een verzekering tegen internetfraude af te sluiten.
Deelt u de visie van het Verbond voor Verzekeraars dat er voor dit soort internetfraude-verzekeringen «een grote markt» gaat komen?
Zie antwoord vraag 1.
Volgens het Verbond van Verzekeraars vult deze verzekering «een gat daar waar het bedrijfsleven niet meer aansprakelijk kan worden gesteld en de consument ook niet»; vindt u het logisch of verdedigbaar dat dáár waar het bedrijfsleven niet meer aansprakelijk kan worden gesteld en de consument ook niet, de consument een verzekering moet afsluiten ter bescherming van internetfraude? Kunt u uw antwoord motiveren?
In eerste instantie is het aan de consument om een inschatting te maken van de risico’s die hij loopt door gebruik van het internet en om eventuele schade op een bank of andersoortige digitale dienstverlener te verhalen via de burgerlijke rechter, als fouten worden gemaakt bij betaling of als een product niet of niet juist wordt geleverd. Indien een consument slachtoffer is geworden van internetfraude en vaststaat dat de bank of andersoortige digitale dienstverlener niet aansprakelijk kan worden gesteld voor door zijn klant geleden schade, zal de schade niet op de bank of de andersoortige digitale dienstverlener kunnen worden verhaald en zal de klant die schade zelf moeten dragen. Het staat verzekeraars vrij om hiervoor verzekeringsproducten aan te bieden.
Ter voorkoming van situaties waarin consumenten slachtoffer worden van internetfraude bestaat overigens specifieke voorlichting van de fraudehelpdesk (via fraudehelpdesk.nl) en de Autoriteit Consument en Markt (via Consuwijzer.nl). Daarnaast kunnen internetgebruikers zich via de website veiliginternetten.nl laten informeren over risico’s van internetgebruik en over de maatregelen die zij zelf kunnen treffen om zo veilig mogelijk online te kunnen winkelen of bankieren.
Kunt u een beeld schetsen, hoe banken, internetwinkels en digitale dienstverleners op dit moment omgaan met slachtoffers van internetfraude en het opvangen en dekken van (financiële) schade? Bent u het er mee eens dat kosten alléén maar ten laste van de consument moeten komen als sprake is van aantoonbare roekeloosheid en nalatigheid van de consument?
Bij betalingsverkeer gelden de regels van de Europese Richtlijn Betaaldiensten (PSD).2 Bij een niet-geautoriseerde betaling van een rekening van een consument, die het gevolg is van verlies, diefstal of onrechtmatig gebruik van een betaalinstrument, is geregeld dat de schade die de consument hierdoor leidt, tot een bedrag van 150 euro voor zijn rekening komt. Boven dat bedrag geldt dat de betalingsdienstaanbieder van de betaler aan de betaler het bedrag van de niet-toegestane betalingstransactie moet terugbetalen. De inmiddels herziene Europese Richtlijn Betaaldiensten (PSD2)3, die door EU-lidstaten uiterlijk op 13 januari 2018 in de nationale wetgeving moet zijn geïmplementeerd, verlaagt dat eigen risico naar 50 euro.
Ook in geval een consument een aanschaf heeft gedaan bij een malafide webwinkel en hierdoor slachtoffer is geworden van fraude, kan hij in geval van betaling via creditcard of PayPal dikwijls bij de betrokken betalingsdienstaanbieder terecht voor teruggave van het betaalde bedrag.
Alleen als de consument zelf frauduleus heeft gehandeld, of opzettelijk of met grove nalatigheid de veiligheidsvoorwaarden, die door zijn bank zijn gesteld aan gebruik van het betaalinstrument, heeft geschonden, dient hij de volledige schade te dragen (art. 7:529 BW). Verder is relevant dat de voorwaarden die banken stellen aan hun klanten niet onredelijk bezwarend mogen zijn (artikel 6:233 BW).
Is er een ontwikkeling waarneembaar waarbij banken, internetwinkels en andere dienstverleners die gebruik maken van het internet, (financiële) schade als gevolg van internetfraude in méér gevallen voor rekening van de consument te laten komen? Zo ja, vindt u deze ontwikkeling te billijken? Kunt u uw antwoord motiveren?
Ik neem een dergelijke ontwikkeling niet waar. Volgens artikel 7:529 BW zijn – en blijven – banken verantwoordelijk om aan te tonen dat de consument bij opgetreden fraudeschade opzettelijk of grof nalatig handelde. Malafide «internetwinkels» en andere malafide digitale «dienstverleners» zullen helaas altijd proberen consumenten financieel te duperen. Van overheidswege wordt op diverse manieren gewerkt aan maatregelen om fraude tegen te gaan.
Banken, internetwinkels en overige dienstverleners die gebruik maken van het internet zijn uit kostenoogpunt gebaat met dienstverlening via het internet; deelt u de mening dat deze instellingen in principe (financiële) schade als gevolg van internetfraude moeten dekken en vergoeden aan de consument als evident géén sprake is van nalatigheid en roekeloosheid bij de consument?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat Italië banken van slechte leningen af mag helpen |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Italië mag banken van slechte leningen afhelpen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het belachelijk is de Italiaanse overheid voor honderden miljarden garant kan staan voor slechte leningen, zonder dat dit als staatssteun wordt gekwalificeerd? Zo neen, waarom niet?
Italië is na overleg met de Europese Commissie uitgekomen op een regeling waarbij de Italiaanse overheid garanties verstrekt voor niet-presterende leningen (NPLs).2 Italiaanse banken die aan deze regeling willen deelnemen, dienen in ruil voor een verstrekte garantie een vergoeding te betalen. Indien er sprake is van een marktconforme vergoeding, zou bij een dergelijke regeling geen sprake zijn van staatssteun. Het oordeel hierover is aan de Europese Commissie die inmiddels heeft geconcludeerd dat de regeling geen staatsteun betreft. Overigens heeft de Europese Commissie het volledige besluit voor deze casus nog niet gepubliceerd.3
Hoe komt het dat de rommelhypotheken van ING en de vastgoedleningen van SNS Reaal eerder wel door Brussel als staatssteun zijn gekwalificeerd? Op basis waarvan is hier onderscheid in gemaakt?
In het recente verleden heeft de Nederlandse Staat meerdere maatregelen getroffen om de stabiliteit van de Nederlandse financiële sector te waarborgen. De aan Nederlandse banken verleende steun bevatte naast verstrekte garanties ook andere vormen van steunverlening zoals kapitaalinjecties en overbruggingsleningen. Deze maatregelen zijn door de Europese Commissie als staatssteun aangemerkt, omdat de Europese Commissie van mening was dat deze operaties niet onder normale marktvoorwaarden hadden plaatsgevonden. Aangezien de Europese Commissie het volledige besluit nog niet heeft gepubliceerd, zijn de exacte verschillen tussen de aangehaalde Nederlandse ingrepen en de Italiaanse regeling, niet nader duiden.
Hoe is het mogelijk dat de negen Italiaanse banken, die in eerste instantie niet door de stresstest van de ECB kwamen, hier alsnog doorheen zijn gekomen?
Een comprehensive assessment (CA) bestaat uit een grondige doorlichting van de balans (de Asset Quality Review, AQR) aangevuld met twee stresstest-scenario's. Door een AQR ontstaat een goed beeld van de adequaatheid van de waarderingen van activa en onderpand, en de daarmee verband houdende voorzieningen. De stresstesten waren gebaseerd op denkbeeldige economisch scenario’s en bestonden uit een basis- en adverse scenario. Uit een CA kunnen eventuele kapitaaltekorten gesignaleerd worden, die dan op de korte termijn dienen te worden aangevuld.
In de CA van 2014 deden in totaal vijftien Italiaanse banken mee. Negen hiervan hadden op het meetmoment, 31 december 2013, enig kapitaaltekort. Tussen 1 januari 2014 en 30 september 2014 hebben vijf Italiaanse banken kapitaal opgehaald waardoor hun kapitaal al voldoende was aangevuld toen de resultaten in oktober 2014 bekend werden gemaakt. Daarom waren er slechts vier Italiaanse banken gezakt voor de CA van 2014. Eventuele kapitaaltekorten hebben deze Italiaanse banken aan moeten vullen door middel van een uitgifte van kapitaalinstrumenten of door andere in aanmerking komende maatregelen die de kapitaalposities naar de vereiste niveaus zouden brengen.
Ondanks dat banken geen kapitaaltekorten hadden in de CA of deze intussen hebben opgelost, kunnen Italiaanse banken op structurele basis nog steeds last hebben van een groot aantal NPLs. Voor NPLs dient relatief veel kapitaal te worden aangehouden, wat daarmee niet kan worden aangewend voor het ontplooien van andere initiatieven. Het Italiaanse garantieprogramma kan daarom – samen met enkele andere maatregelen die de Italiaanse overheid heeft genomen zoals aanpassingen op het terrein van insolventieprocedures – bijdragen aan het opschonen van bankbalansen en creëren van meer ruimte voor nieuwe initiatieven.
Welke maatregelen gaat u treffen om te voorkomen dat Nederland straks mag opdraaien voor zwakke Italiaanse zombiebanken die, naar nu blijkt, zijn behangen met slechte leningen (300 miljard euro)?
Met de bankenunie zijn al grote stappen gezet om de negatieve wisselwerking tussen banken en nationale overheden te beperken, en adequaat toezicht te organiseren op Europees niveau. Mocht een bank onverhoopt toch in de problemen komen dan betalen kapitaalverschaffers van banken eerst zelf de kosten (bail-in). Daarmee is de kans sterk verminderd dat nationale overheden dienen bij te dragen in geval van afwikkeling van een bank. Ook is er vanaf 1 januari 2016 een door Europese banken zelf gefinancierd afwikkelingsfonds (het Single Resolution Fund, SRF), om kosten te dragen die niet door middel van bail-in gefinancierd kunnen worden. Daarnaast zet het kabinet zich in voor verdere risicoverminderende maatregelen, die erop gericht zijn de risico’s in het Europese bankwezen verder terug te dringen.4
Bent u het er mee eens dat Nederland beter zo snel mogelijk uit de Euro en Europese Unie kan stappen, teneinde zijn welvaart en soevereiniteit veilig te stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Het doorgaan van een bijeenkomst met een islamitische geweldsprediker |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Geen verbod op omstreden bijeenkomst met islamitische predikers»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat het uitnodigen van extremisten haaks staat op de integratie en een gevaar vormt voor de openbare orde?
In de brief van het kabinet van 3 maart 2015(Kamerstuk 29 754, nr. 303) is reeds aangegeven dat visumplichtige sprekers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of nationale veiligheid bedreigen, niet welkom zijn. Over het weigeren van visa van predikers uit visumplichtige landen die oproepen tot haat en geweld (maatregel 20f uit het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme) is uw Kamer 9 november 2015 nog geïnformeerd via de Vierde Voortgangsrapportage van het Actieprogramma (Kamerstuk 29 754, nr. 326).
Indien het komt tot een uitnodiging van een visumplichtige derdelander die oproept tot haat en geweld heeft de rijksoverheid de mogelijkheid om het vreemdelingrechtelijk instrument in te zetten. De mogelijkheden hiertoe hangen echter af van de verblijfstatus van de prediker. Iedere casus wordt op zijn eigen merites beoordeeld.
De predikers waar in het desbetreffende artikel aan wordt gerefereerd hebben de Britse en de Nederlandse nationaliteit. Met betrekking tot de Britse nationaliteit is van belang dat volgens richtlijn 2004/38 aan een burger van de Unie alleen de toegang geweigerd kan worden indien hij op grond van zijn persoonlijk gedrag een actueel, werkelijk en ernstig gevaar vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Over individuele casuïstiek doe ik geen uitspraken.
Ook voor niet-visumplichtige sprekers neemt het Kabinet het standpunt in dat het onacceptabel is als zij onverdraagzaam gedachtegoed in Nederland propageren.
Hier is aandacht voor in de drie-sporen-aanpak zoals beschreven in de beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek» van 23 september 2015(Kamerstuk 29 614, nr. 38).
Indien zij rechtmatig in het Schengengebied verblijven worden niet-visumplichtige predikers die oproepen tot haat en geweld beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Indien tijdens een bijeenkomst sprake is van strafbare feiten, zoals het beledigen van personen, opruien tot geweld of haat zaaien tegen bevolkingsgroepen, dan kan strafrechtelijk worden opgetreden.
Daarnaast heeft de burgemeester de mogelijkheid het preken op een specifieke locatie onmogelijk te maken door het opleggen van een gebiedsverbod.
De aanpak van problematische gedragingen en activiteiten (waaronder het uitnodigen van geweldspredikers) is nader uitgewerkt in de salafismebrief van 25 februari 2016 (Kamerstuk 29 614, nr. 39), waarin het Kabinet tevens is ingegaan op de 9 moties over salafisme.
Bent u bereid de burgemeester van Almere te wijzen op de motie-Bontes om te allen tijde geweldspredikers uit ons land te weren en op grond daarvan de betreffende geweldsprediker alsnog te weren?2
Zie antwoord vraag 2.
Het boek ‘Wat niet mag, kan nog steeds’; kraakhandleiding 2015/2016 |
|
Foort van Oosten (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het boek met de titel ««Wat niet mag, kan nog steeds», Kraakhandleiding 2015/2016», waarin uitgebreid wordt ingegaan op allerlei praktische zaken rondom het kraken van een ruimte? Wat vindt u hiervan?
Ik ben ermee bekend dat het betreffende boek bestaat en heb het voorwoord kunnen lezen. Zoals uit de titel valt af te leiden, zijn de schrijvers van het boek ermee bekend dat kraken een strafbare handeling is.
Voor zover het boek inderdaad tips bevat voor het ondernemen van illegale praktijken ben ik weliswaar van mening dat een dergelijke publicatie ongepast is, maar is het niet aan mij om te beoordelen of deze de grenzen van vrijheid van meningsuiting overschrijdt dan wel een gevaar voor de openbare orde en veiligheid oplevert. In voorkomende gevallen is het aan het Openbaar Ministerie om, op basis van een eventuele aangifte, te beoordelen in hoeverre het opstellen en verspreiden van zo’n handleiding strafbaar is of anderszins een vorm van uitlokking voor het begaan van een strafbaar feit inhoudt.
Daarnaast zijn er bestuursrechtelijke bevoegdheden die het lokale bestuur kan uitoefenen in de vorm van snelle ontruimingen e.d.1 Deze mogelijkheden zijn bekend en kunnen zodoende ook een preventieve werking hebben.
Deelt u de mening dat verspreiding van dit soort tips over het plegen van dergelijke illegale activiteiten onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is het opstellen en verspreiden van zo’n handleiding strafbaar c.q. zou sprake kunnen zijn van uitlokking? Zo ja, bent u bereid deze zaak onder de aandacht van het Openbaar Ministerie te brengen? Op welke andere wijzen kan hiertegen worden opgetreden?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u kennisgenomen van het voorwoord in het boek, waarin een medewerker van de Hogeschool van Amsterdam bedankt wordt omdat hij de auteur van het boek studietijd ter beschikking heeft gesteld om het boek (met tips over het uitvoeren van illegale activiteit) te schrijven? Deelt u de mening dat studietijd hier niet voor bedoeld is? Bent u bereid deze informatie naar uw collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over te brengen en haar te vragen of dit tot actie bij haar leidt en zo ja, welke?
Zoals vermeld heb ik kennis genomen van het voorwoord en heb ik mijn collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geïnformeerd. Navraag bij de Hogeschool van Amsterdam roept het beeld op van een werkstuk over kraken in het kader van het vak samenlevingsopbouw ruim 5 jaar geleden; over wat er wel en niet kon binnen de kaders van het toen geldende beleid. Het werkstuk ging dus niet over illegale praktijken. Of het werkstuk is gemaakt door dezelfde student en of de inhoud van dit werkstuk in het boek wordt gebruikt, is mij niet duidelijk.
De Hogeschool van Amsterdam verzorgt de opleiding Culturele en maatschappelijke vorming. Studenten aan deze opleiding worden opgeleid tot professionals die zich inzetten voor maatschappelijke activering en sociale cohesie in de breedste zin van het woord. Deze professionele vorming dient zich vanzelfsprekend binnen de kaders van wet- en regelgeving af te spelen. De Hogeschool van Amsterdam biedt studenten een inhoudelijk onderwijsprogramma. De manier waarop een student de aangeleerde inhoud en competenties buiten de studie inzet, is de verantwoordelijkheid van de betreffende student zelf (die zich ook te houden heeft aan de wet).