Het betalingsgedrag van de overheid |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de door EU-lidstaten en het Europees Parlement afgesproken maatregel dat Europese bedrijven en overheden die hun rekeningen niet binnen dertig dagen betalen een extra rente van acht procent moeten gaan betalen?1
Nederland steunt de tot stand gekomen tekst voor herziening van de Richtlijn in de informele onderhandeling met het Europees Parlement, de Commissie en de Raad waar dit artikel naar verwijst. Wat Nederland betreft is een belangrijke verbetering dat de herziene tekst van de richtlijn voor overheden een betaaltermijn van 30 dagen, behoudens zeer specifieke en beperkte uitzonderingen waarin de maximale termijn 60 dagen mag bedragen, dwingend oplegt.
Wat betreft de sanctie die voor overheden geldt indien zij te laat betalen, heeft Nederland zich sterk gemaakt voor de door de Europese Commissie voorgestelde boete van 5% bij te late betaling door overheden. Hierin bleek Nederland echter nagenoeg alleen te staan. In plaats daarvan is in de herziene richtlijn een vertragingsrente ter hoogte van de ECB herfinancieringrente + 8% opslag opgenomen. Overheidsinstanties kunnen in hun contracten ook geen lagere vertragingsrente overeenkomen als vergoeding voor te late betaling.
Daarnaast is bovendien voorzien in een standaardvergoeding van € 40 voor invorderingskosten waarop de leverancier recht heeft bij te late betaling. Vooral bij kleinere vorderingen kan daarvan een stimulerend effect worden verwacht, zowel op de debiteur om te betalen als op de crediteur om niet lijdzaam af te wachten na het verstrijken van de betaaltermijn.
Tenslotte is ook een evaluatiebepaling opgenomen waarbij de richtlijn na drie jaar wordt geëvalueerd. Nederland heeft hierbij al aangegeven dat de werking van de richtlijn in de praktijk een belangrijk aspect moet vormen van deze evaluatie.
Wat is de gemiddelde betalingstermijn van respectievelijk de Rijksoverheid, de provinciale overheden en de gemeentelijke overheden op dit moment?
Het gemiddelde percentage tijdig betaalde facturen van de Rijksoverheid komt op dit moment uit op 81,4%. Dit blijkt uit het onderzoek naar de betalingstermijnen van de Rijksoverheid in de eerste vier maanden van 2010, dat u onlangs is toegezonden.
Er zijn niet veel recentere gegevens over de betaaltermijnen van decentrale overheden bekend dan de gegevens die ik, in antwoord op vragen van het lid Gesthuizen (SP), over de betalingstermijn van gemeenten heb gegeven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nrs. 2 698 en 3006). Hieruit bleek dat het aantal te laat betalende gemeenten was teruggelopen tot 25 (minder dan 1 op 6) van de in totaal 164 gemeenten die toen hebben deelgenomen aan de inventarisatie door MKB Nederland. Daarbij is ook aangegeven dat volgens die inventarisatie een zeer ruime meerderheid van die 25 gemeenten het merendeel van de rekeningen wel op tijd betaalt en dat gemeenten ook de ambitie uitspreken om de scores verder te verbeteren. Ik voeg daaraan nog wel toe dat het de gegevens betreft van MKB Nederland op basis van de ingekomen reacties van gemeenten zelf.
Van provincies zijn mij geen betaalgegevens bekend.
Welke actie onderneemt u om er voor te zorgen dat zowel de Rijksoverheid als de lagere overheden hun rekeningen op tijd betalen, nu ook de Europese Unie heeft besloten om betalingsachterstanden niet langer te gedogen?
Het gemiddelde rijksbrede percentage tijdig betaalde facturen komt bij het onderzoek van begin dit jaar uit op 81,4%. Vorig jaar in dezelfde periode was het rijksbrede percentage 75%. Het streven is en blijft om facturen op tijd te betalen. Er kunnen echter gegronde redenen zijn waarom een betaling later plaatsvindt, bijvoorbeeld wanneer de rekening onduidelijk is of wanneer er overleg moet plaatsvinden met de leverancier. Vandaar dat het doel is om minimaal 90% van de rekeningen op tijd te betalen. Het rijksbrede percentage ligt dus dit jaar nog onder deze referentienorm. Maar er zijn wel verbeteringen gerealiseerd.
De departementen hebben verbetermaatregelen geïmplementeerd om het betaalproces te versnellen. De belangrijkste verbetermaatregelen zijn: interne monitoring van het betaalgedrag, de instelling van een centraal factureeradres, directe betaling van kleine facturen en het meten van de voortgang van een factuur. De verwachting is dat door de verbetermaatregelen het percentage op tijd betaalde facturen verder zal stijgen in 2010.
De rijksoverheid heeft geen zeggenschap over het betalingsbeleid van decentrale overheden. Dit behoort tot de autonomie van de decentrale overheden. Marktpartijen zijn zelf in staat gebleken om het probleem van niet-tijdige betaling aan de orde te stellen. Deze aanpak lijkt een gunstig effect op hun betaalgedrag te hebben. In mijn antwoord op de vragen van Gesthuizen (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3006) heb ik aangeven dat ik, in overleg met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de VNG zal wijzen op het grote belang van (meer) transparantie en het hanteren van redelijke betaaltermijnen. Recent heb ik ook een brief aan de VNG gezonden met betrekking tot dit onderwerp. Een afschrift van de brief aan de VNG treft u hierbij aan.2 De VNG hebben gemeenten al eerder aanbevolen om de betalingstermijn terug te brengen tot 30 dagen.
Verder heb ik het initiatief om via een Europese aanpak late betalingen tegen te gaan, actief gesteund. Ik sta volledig achter de voorgestelde betaaltermijn van 30 dagen, de verhoging van het rentepercentage (wettelijke handelsrente) en het invoeren van een standaard vergoeding van € 40 aan incassokosten bij te late betaling. De EU-richtlijn late betalingen geeft hiermee marktpartijen, die worden benadeeld door het betaalgedrag van overheden, meer en eenvoudiger mogelijkheden om dat nadeel te bestrijden.
Bent u bereid een ambitieuzer Nederlands tijdpad te hanteren om het betaalgedrag van overheden te verbeteren, aangezien de Europese maatregel pas over twee jaar van kracht wordt, terwijl de urgentie van sneller betalen onverminderd groot is voor het bedrijfsleven?
Ja, de richtlijn zal met voortvarendheid geïmplementeerd worden. Daarnaast verwacht ik dat alle overheden in Europa, dus ook de overheden in Nederland, zullen anticiperen op de inwerkingtreding van de richtlijn en zich zullen inspannen om te zorgen dat de meeste betalingen binnen 30 dagen zullen plaatsvinden.
Gevolgen van de zandmotor voor de Delflandse kust |
|
James Sharpe (PVV), Richard de Mos (PVV) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tegenstanders zandmotor in actie»1 en met het actiecomité «Stop de Zandmotor nu»?2
Ja.
Deelt u de mening dat er afgezien moet worden van het Zandmotorexperiment, aangezien er grote onduidelijkheden bestaan over de gevolgen daarvan voor stroomsnelheden, mui- en klifvorming en het mogelijk ontstaan van een erosiegeul, waardoor de zwemveiligheid bij strandrecreatie niet kan worden gegarandeerd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is altijd een risico op muivorming: ook zonder de Zandmotor. Voorafgaand aan de uitvoering van de Zandmotor is rekening gehouden met de effecten van de Zandmotor op zwemveiligheid. Ook tijdens en na de aanleg van de Zandmotor worden effecten dagelijks gemonitord. Op basis hiervan worden benodigde beheersmaatregelen getroffen, zoals informeren en waarschuwen van zwemmers over muivorming.
Door de reddingsbrigades in het gebied van de Zandmotor worden, in opdracht van de provincie Zuid-Holland, extra strandwachten opgeleid.
Bent u bekend met de zes dodelijke ongelukken in 2004, veroorzaakt door zandsuppletie aan de Delflandse kust? Zo ja, wilt u zulke ongelukken voorkomen door af te zien van het Zandmotorexperiment?
Ja, ik ben bekend met de dodelijke ongevallen voor de Delflandse kust in 2004. Helaas verdrinken er ieder jaar meerdere personen voor de Nederlandse kust. De Nederlandse kust is een natuurlijk en dynamisch systeem, waarin gevaarlijke stromingen kunnen optreden. Zandsuppleties kunnen invloed hebben op stromingen bij de kust. Er is echter geen verband aangetoond tussen het uitvoeren van zandsuppleties en het optreden van dodelijke ongelukken. Tijdens het suppleren van zand gelden strenge regels ten aanzien van de veiligheid. Er worden diverse maatregelen getroffen, zoals het fysiek afsluiten en toezicht houden op het gebied waar de suppleties worden uitgevoerd en het plaatsen van informatie en waarschuwingsborden.
Tijdens en na de aanleg van de zandmotor, wordt in het gebied extra gesurveilleerd door strandwachten en worden recreanten zonodig gewaarschuwd.
Is er in het kader van zandwinning voor het Zandmotorexperiment rekening gehouden met de munitiedumpplaatsen in de Noordzee en het enorme gevaar dat kan optreden als munitie in het te winnen zand terecht komt, gaat «zwerven» in de Noordzee of aanspoelt? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar wordt rekening mee gehouden. Zandwinning voor de zandmotor vindt niet plaats in munitiestortgebieden. Als tijdens zandwinning munitie of explosieven worden aangetroffen dan voorziet de zandwinvergunning in een voorschrift hoe te handelen.
Deelt u de mening dat het Zandmotorexperiment, met al zijn gevaren, niet hoeft te worden uitgevoerd voor kustverdediging, aangezien er geen zekerheid bestaat dat de zeespiegel enorm zal gaan stijgen door klimaatverandering, veroorzaakt door menselijk handelen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Vanwege de zeespiegelstijging die de afgelopen decennia heeft plaatsgevonden, is het voor het handhaven van de huidige kustlijn noodzakelijk om jaarlijks een grote hoeveelheid zand te suppleren. De zandmotor is een innovatieve pilot die ons meer inzicht geeft hoe op kostenefficiënte wijze de kustverdediging gerealiseerd kan worden.
De tijdelijke maatregelen voor de woningmarkt |
|
Ed Groot (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
In uw brief van 30 augustus 20101 over de tijdelijke maatregelen voor de woningmarkt kondigt u een tijdelijke verlaging aan van het btw-tarief arbeidskosten renovatie woningen, in hoeverre kunt u garanderen dat deze btw-verlaging daadwerkelijk wordt doorberekend aan de consument? Heeft u daarover met de branche harde afspraken gemaakt?
Allereerst moet ik benadrukken, dat de overheid niet treedt in prijsafspraken tussen ondernemers en consumenten. Die prijsafspraken worden beheerst door de regels van de vrije markt. De overheid beschikt niet over de instrumenten om te garanderen dat een btw-verlaging wordt doorberekend aan de consument. Dat neemt niet weg dat ik het een kwestie van fatsoen vind om het voordeel door te berekenen aan de consument. Dat standpunt is al eerder met de Kamer gewisseld.2 Juist om ervoor zorg te dragen dat consumenten optimaal profiteren van het verlaagde btw-tarief op arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen is voor de besluitvorming over deze maatregel al overleg gevoerd met Bouwend Nederland, MKB-Nederland en VNO-NCW. Deze organisaties hebben toegezegd zich richting hun leden actief te zullen inzetten om ervoor te zorgen dat het tariefsvoordeel aan de consument wordt doorberekend. Mij hebben signalen bereikt dat desbetreffende organisaties gevolg geven aan deze toezegging. Overigens mag, gezien de aandacht die Financiën en ook de media heeft besteed aan de maatregel, ook verwacht worden dat woningeigenaren alert zijn op een juiste toepassing van de maatregel.
Kunt u aangeven hoe effectief deze maatregel is? Schept deze maatregel meer banen, voorkomt de maatregel werkloosheid? Heeft deze maatregel ook effecten op werkgelegenheid in andere branches dan de bouw?
Zoals het kabinet in de hiervoor aangehaalde brief van 30 augustus jl. heeft opgemerkt, beoogt het pakket aan tijdelijke maatregelen de woningmarkt een impuls te geven, mede vanwege de omzetdaling in de bouwsector en de gevolgen daarvan voor de economie en de werkgelegenheid. Juist bij de btw-verlaging gaat het om een tijdelijke stimulans die snel en gericht ingevoerd kan worden. Daar komt bij dat de branche op aandringen van het kabinet heeft toegezegd zich bij de leden ervoor te zullen inzetten dat het voordeel wordt doorberekend aan de consument. Het geïsoleerde effect van de btw-verlaging kan vooraf niet exact worden bepaald.
Deelt u de mening dat ook de architectenbranche hard is getroffen door de crisis in de bouw? Kunt u aangeven waarom u heeft gekozen om de architectendiensten buiten deze regeling te houden? Bent u bereid de architectenbranche alsnog in de regeling te betrekken? Zo nee, waarom niet?
Door de gevolgen van de economische crisis is de bouwsector in zijn geheel zwaar getroffen. Deze gevolgen werken door op branches die diensten verrichten aan de bouwsector, zoals architecten, die het aantal opdrachten van bouwbedrijven zien teruglopen. Om de bouwsector een tijdelijke extra impuls te geven wordt tijdelijk het btw-tarief naar 6% op arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen verlaagd. Diensten van architecten vallen niet onder deze regeling, aangezien deze diensten niet zijn aan te merken als renovatie- en herstelwerkzaamheden. Een apart verlaagd btw-tarief voor diensten van architecten is op grond van de Europese btw-richtlijn niet toegestaan. Desondanks is mijn verwachting dat ook aan de bouwsector grenzende branches, waaronder de architectenbranche, zullen meeprofiteren van de voorgestelde btw-maatregel.
Is het waar dat deze maatregel niet geldt voor de renovatie van woonboten en woonwagens? Kunt u aangeven waarom consumenten woonachtig in een woonboot of woonwagen geen gebruik kunnen maken van deze maatregel? Is het mogelijk deze maatregel ook open te stellen voor de renovatie van woonboten en woonwagens?
Ja. De btw-richtlijn maakt de toepassing van het verlaagde btw-tarief alleen mogelijk voor het renoveren en herstellen van particuliere woningen. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie dient voor toepassing van verlaagde btw-tarieven gekozen te worden voor een strikte uitleg.3 Tegen deze achtergrond is voor een uitleg gekozen waarbij voor het begrip «particuliere woningen» wordt aangesloten bij onroerende zaken die bestemd zijn voor permanente bewoning. Woonboten en woonwagens zijn expliciet uitgezonderd van deze regeling. In verband met de kosten en een goede uitvoering en handhaafbaarheid ben ik voorstander van een duidelijke afbakening. Uitbreiden van de regeling tot woonboten en woonwagens maakt de afbakening met andere eventueel voor bewoning geschikte zaken lastiger. Ik ben daar geen voorstander van.
De totale kosten voor deze maatregel worden gedekt door de onderuitputting van de incidentele Energie Investeringsaftrek uit het aanvullend beleidsakkoord, hoeveel is deze onderuitputting en wat zijn de consequenties hiervan voor het energie-investeringsaftrek (EIA-)programma?
De incidentele intensivering van de Energie-Investeringsaftrek (EIA) ten behoeve van energiebesparende investeringen in huurwoningen, die als gevolg van het aanvullend beleidsakkoord is geïntroduceerd, is te onderscheiden van de reeds bestaande, structurele EIA. Beide regelingen bestaan separaat van elkaar en ook het budget van de structurele EIA is gescheiden van het budget van de incidentele EIA-maatregel. De besteding van de onderuitputting van de incidentele EIA-maatregel heeft dan ook geen consequenties voor de structurele EIA.
Op basis van de meest recente cijfers zal de realisatie van de incidentele EIA-maatregel in 2010 uitkomen rond de € 10 mln. Dit is vergelijkbaar met de realisatie over 2009. Het budget van de incidentele EIA bedraagt in totaal € 277,5 mln ((130 mln over 2009 en 147,5 mln over 2010). De onderuitputting van de incidentele EIA over de periode 2009–2010 bedraagt dus circa € 250 mln.
Voor de tijdelijke maatregelen voor de woningmarkt zoals opgenomen in het Belastingplan 2011, is de derving geraamd op € 195 mln. Dit betekent dat het niet waarschijnlijk is dat de incidentele EIA voortijdig – dat wil zeggen vóór 1 december van dit jaar – zou moeten worden gesloten, zelfs als het beslag voor de rest van dit jaar nog zou toenemen.
Wat is er bekend over de effecten van de ophoging van de Nationale Hypotheekgarantie?
De minister voor WWI heeft het EIB opdracht gegeven de effecten van diverse maatregelen m.b.t. de woningbouw te onderzoeken. Een van de maatregelen die onderzocht wordt, is de tijdelijke ophoging van de Nationale Hypotheekgarantie. Het onderzoek is inmiddels van start gegaan. Om de effecten van de maatregelen zo goed mogelijk te kunnen onderzoeken, is het noodzakelijk een relatief lange onderzoeksperiode in acht te nemen, mede omdat de maatregelen nog lopen. In de loop van 2011 zal de eindrapportage naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
Is er met de banken overlegd of zij in dit kader bereid zijn om de kredietverstrekking te normaliseren? Zo ja, wat waren de resultaten van dit gesprek? Zo nee, waarom heeft u dit in het kader van het stimuleren van de woningmarkt, mede in het licht aan de steun aan de banken, nagelaten?
Met regelmaat wordt met de financiële instellingen overlegd over de kredietverlening in Nederland. Dit gebeurt bijvoorbeeld in het kader van de Taskforce Kredietverlening. Hierover wordt de Kamer regelmatig geïnformeerd. Aanvullend specifiek overleg over de hypotheekverstrekking in het kader van de tijdelijke verlenging van de ophoging van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) is naar inzichten van het kabinet niet nodig. Van de tijdelijke verhoogde NHG wordt veel gebruik gemaakt. Op dit moment wordt bijna 80% van de aankopen van woningen binnen de NHG-kostengrens gefinancierd met de NHG.
De kwaliteit van de postbezorging |
|
Afke Schaart (VVD) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Hele wijken zonder post» waarin wordt beweerd dat de postbezorging in Nederland niet naar behoren verloopt?1
Ja.
Is het waar dat hele wijken in Nederland te laat, of helemaal geen post ontvangen?
De media hebben een interne brief van de TNT-manager van area West aan de medewerkers aangehaald waarin wordt vermeld dat er teveel «lopen» blijven staan. Het lijkt mij echter niet correct om op basis van deze brief de conclusie te trekken dat hele wijken te laat of helemaal geen post ontvangen.
OPTA heeft aangegeven een onderzoek naar de kwaliteit van de postbezorging door TNT Post te doen. De resultaten van dit onderzoek dienen te worden afgewacht. Ik heb OPTA verzocht het onderzoek met voortvarendheid op te pakken en mij zo spoedig mogelijk over het resultaat te informeren.
Bent u van mening dat TNT Post zijn taken ten aanzien van zijn verantwoordelijkheid voor de Universele dienstverlening van de postbezorging in Nederland, naar behoren uitvoert? Zo niet, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Gemiddeld 95% van de brieven (gemeten over een kalenderjaar), die worden aangeboden door de consument in de rode/oranje TNT brievenbussen of op de TNT-postvestigingen, dient de volgende dag te worden bezorgd.
TNT Post rapporteert elk jaar aan OPTA over het behaalde percentage van de overkomstduur over het voorafgaande jaar. Voor het vaststellen van het percentage is een methodiek opgesteld welke door een onderzoeksbureau wordt uitgevoerd. Daarbij worden de uitvoering en uitkomsten geaudit door de onafhankelijke accountant PricewaterhouseCoopers.
De post die onder de Universele Dienst valt, is de afgelopen jaren constant tussen 96% en 97% de volgende dag bezorgd. Het door TNT gerapporteerde resultaat over 2009 is 96,4%. Op basis van deze cijfers kan ik op dit moment niet anders concluderen dan dat TNT Post zijn verantwoordelijkheid voor de Universele Dienst naar behoren uitvoert.
Kunt u bevestigen dat de laatste kwaliteitsmeting van postbezorging van vorig jaar dateert?
Indien uit het onderzoek van OPTA zou blijken dat TNT Post niet aan de 95% overkomstduur-verplichting voldoet, dan kan OPTA op basis van de Postwet bepalen of inzet, en zo ja welke, van haar formele bevoegdheden (het geven van bindende aanwijzingen, het toepassen van bestuursdwang of het geven van een bestuurlijke boete) mogelijk en passend is.
Deelt u de mening dat gezien de perikelen rond de reorganisatie van TNT Post een meer recente kwaliteitsmeting wenselijk is?
TNT Post heeft laten weten dat gedurende het hele jaar kwaliteitsmetingen naar de overkomstduur plaatsvinden. De cijfers tot en met augustus liggen volgens TNT Post boven de wettelijke norm.
Zoals aangegeven bij antwoord 2, heeft OPTA aangegeven een onderzoek naar de kwaliteit van de postbezorging te doen. De resultaten van dit onderzoek dienen te worden afgewacht. Ik heb OPTA verzocht het onderzoek met voortvarendheid op te pakken en mij zo spoedig over het resultaat te informeren.
Welke maatregelen zou u kunnen nemen om dergelijke misstanden in de postbezorging tegen te gaan? Bent u voornemens deze maatregelen uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
De subsidieregeling voor integraal duurzame stallen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat u recentelijk nog eens 15 miljoen euro extra hebt gereserveerd voor de subsidiëring van integraal duurzame stallen?1
Op 10 september heb ik in een wijziging van de Regeling LNV subsidies en onderliggend openstellingsbesluit in de Staatscourant gepubliceerd. Met deze wijziging is 15 miljoen euro gereserveerd voor investeringen in integraal duurzame stallen. De regeling integraal duurzame stal- en houderijsystemen is geopend van 15 september 2010 tot 15 oktober 2010.
Kunt u bevestigen dat u de criteria om in aanmerking te komen voor deze regeling hebt verruimd? Zo ja, welke veranderingen hebt u hierin doorgevoerd en waarom?
De criteria om in aanmerking te komen voor subsidie zijn niet verruimd en zijn gelijk aan de eerdere openstellingen van de regeling integraal duurzame stal- en houderijsystemen.
Wel zijn er veranderingen in de subsidiabele kosten. Voorheen kwamen uitsluitend meerkosten van bovenwettelijke investeringen gericht op dierenwelzijn in aanmerking voor subsidie. Met deze wijziging komen ook de meerkosten voor de bovenwettelijke investeringen in milieu of diergezondheid in aanmerking voor subsidie. Deze laatste posten komen echter uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien tevens in dierenwelzijn wordt geïnvesteerd.
Met deze uitbreiding van de subsidiabele posten komt het integrale karakter van de regeling meer tot zijn recht.
Kunt u bevestigen dat uit de nieuwe subsidievoorwaarden voortvloeit dat ondernemers die eenzijdig investeren in milieumaatregelen ook in aanmerking komen voor een subsidie onder de investeringsregeling integraal duurzame stallen? Zo ja, hoe is dit te verenigen met het uitgangspunt van een «integraal duurzame stal», waarbij naar alle aspecten van de stal, dus ook zeker naar het welzijn van de dieren, gekeken wordt? Zo ja, waarom hebt u hiervoor gekozen en op welke manier valt dit te verenigen met het doel om in 2023 alleen nog maar integraal duurzame stallen te hebben in Nederland?
Nee. Zie antwoord op vraag 2; een eenzijdige investering in milieu (of diergezondheid) komt niet voor subsidie in aanmerking. Er moet altijd sprake zijn van verbetering van dierenwelzijn.
Deelt u de mening dat een stal pas integraal duurzaam genoemd kan worden als de huisvesting is afgestemd op de natuurlijke behoeftes van de dieren, zodat zij hun natuurlijke gedrag kunnen uitoefenen? Hoeveel stallen die aan deze voorwaarden voldoen zijn al onder deze regeling in aanmerking gekomen voor subsidie?
Voor integraal duurzame stallen hanteer ik (ongewijzigd) de volgende definitie:
«stallen en houderijsystemen die, op terrein van dierenwelzijn, zijn uitgerust met maatregelen die verder gaan dan hetgeen bij of krachtens wet is voorgeschreven en die tegelijkertijd tenminste voldoen aan maatschappelijke randvoorwaarden en wettelijke eisen ten aanzien van milieu, diergezondheid, arbeidsomstandigheden, landelijke inpasbaarheid én economische haalbaarheid».
Stallen met alleen ammoniakreducerende maatregelen zijn volgens deze definitie niet integraal duurzaam.
Ik stuur de Kamer jaarlijks een brief over de voortgang van de realisatie van het aantal integraal duurzame stallen. In mijn brief over de monitoring integraal duurzame stallen van 17 juni jl. (28268, nr. 413) en de bijbehorende bijlage kunt u zien dat er op 1 januari 2010 vanuit de regeling integraal duurzame stal- en houderijsystemen (RLS) 58 stallen gerealiseerd en er 152 stallen in voorbereiding zijn.
Van 1 februari 2010 tot 27 februari 2010 is de regeling integraal duurzame stallen en houderijsystemen open geweest onder de regeling GLB inkomenssteun 2006. Bij deze regeling is er aan 67 aanvragers subsidie toegekend.
Deelt u de mening dat een stal waarin alleen ammoniakreducerende maatregelen zijn genomen niet te kenmerken is als «integraal duurzaam»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid striktere criteria te hanteren om er zodoende voor te zorgen dat alleen ondernemers die willen investeren in een werkelijk integraal duurzame stal, waarbij de behoeftes van het dier centraal staan, in aanmerking komen voor subsidie? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie hierbij mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Het zwaartepunt van de regeling ligt op dierenwelzijn. Door naast dierenwelzijn ook bovenwettelijke investeringen in diergezondheid en milieu subsidiabel te stellen, komt het integrale karakter nog beter tot zijn recht.
Striktere criteria acht ik niet nodig, omdat alleen ondernemers die willen investeren in een integraal duurzame stal (waarbij er altijd in bovenwettelijke dierenwelzijnsmaatregelen geïnvesteerd moet worden) in aanmerking komen voor subsidie.
Het optreden van de Verenigde Naties in Congo |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
In welke mate en op welke wijze spreekt u de Congolese overheid aan op haar verantwoordelijkheden met betrekking tot bescherming van burgers?1
Nederland bespreekt deze kwesties regelmatig in de bilaterale contacten met de Congolese autoriteiten, zowel vanuit de invalshoek van Security Sector Reform, als vanuit mensenrechtenoptiek. Meest recent is dit onderwerp nog opgebracht in gesprekken in juni van dit jaar tussen de Nederlandse ambassadeur te Kinshasa en de Congolese minister van Defensie en de veiligheidsadviseur van de president. Daarnaast stelt Nederland de bescherming van de burgerbevolking door de Congolese autoriteiten ook in multilateraal verband aan de orde, onder andere via MONUSCO, EUSEC, de EU en de Mensenrechtenraad. Ten slotte wordt dit aspect expliciet meegenomen bij de uitvoering van de activiteiten die Nederland financiert.
Zijn volgens u het mandaat en de materiële inzet van de Mission de l'Organisation des Nations Unies pour la Stabilisation en République démocratique du Congo (MONUSCO) afdoende om adequaat op de problematiek in Oost-Congo, in het bijzonder verkrachtingen, te reageren?
MONUSCO heeft van de Veiligheidsraad onder hoofdstuk 7 van het handvest van de Verenigde Naties een robuust mandaat meegekregen (resolutie 1925, d.d. 28 mei 2010) voor het beschermen van de burgerbevolking in het oosten van de Democratische Republiek Congo (DRC). Uit het onderzoek van Assistent Secretaris-generaal Atul Khare naar de recente verkrachtingen in het oosten van de DRC mag echter blijken dat MONUSCO dit mandaat niet altijd ten volle benut. Zoals ik ook in mijn antwoorden op de recente vragen van de leden Van Dam en Dikkers (uw kenmerk 2010Z12637, d.d. 10 september 2010) heb aangegeven, doet dat niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van de Congolese regering op dit gebied. MONUSCO beschikt niet over de mensen en middelen om in het uitgestrekte gebied de Congolese burgerbevolking overal en altijd zelfstandig te beschermen.
Behaalt de International Security and Stabilization Support Strategy for Eastern DRC (ISSS-strategy), als samenwerking tussen Verenigde Naties en Congolese overheid, de beoogde doelen? Zo nee, wat is er nodig om de kwaliteit van de missie te verhogen?
De ISSSS is gericht op het ontsluiten van gebieden in het oosten van de DRC en het in staat stellen van de Congolese overheid om het overheidsgezag in deze gebieden te herstellen en de orde te handhaven. Dit vergt tijd en het is nog te vroeg om vast te stellen of de doelstellingen worden gehaald. Ondanks de moeilijke veiligheidssituatie heeft de VN in samenwerking met de Congolese autoriteiten enkele belangrijke resultaten behaald, maar grote uitdagingen resteren nog. Zo zijn voorheen onveilige gebieden ontsloten door het herstel van wegen en de rehabilitatie van infrastructuur. Dit draagt bij aan de veiligheid in de betreffende gebieden en bevordert economische activiteit. Ook wordt gestage vooruitgang geboekt bij de constructie van overheidsgebouwen die de aanwezigheid van de staat in deze afgelegen gebieden mogelijk moeten maken. Met het daadwerkelijk vestigen van competent bestuur in deze gebieden is vooralsnog slechts een voorzichtig eerste begin gemaakt. De Congolese overheid zal de inspanningen moeten intensiveren om gekwalificeerd personeel in deze gebieden te plaatsen en van de middelen te voorzien om hun taken te kunnen uitvoeren. Nederland voert een actieve dialoog met zowel de Congolese gesprekspartners als de betrokken VN-instellingen om deze structurele problemen op te kunnen lossen.
Hoe houdt Nederland, als grootste donor van de ISSS-strategy, toezicht op de effectiviteit en efficiëntie van deze strategie? Is het nodig en/of wenselijk om dit toezicht te verbeteren of uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
De ISSSS wordt onder verantwoordelijkheid van de VN uitgevoerd en toezicht is dus in eerste instantie een zaak van de VN. Als belangrijke donor volgt Nederland het programma echter nauwlettend. Mede om zicht te kunnen houden op de uitvoering van de ISSSS heeft Nederland een vertegenwoordiger van de ambassade op permanente basis gevestigd in Goma, de hoofdstad van de provincie noord Kivu. Daarnaast heeft Nederland een medewerker gedetacheerd bij de Stabilization Support Unit van MONUSCO in Bukavu, de hoofdstad van de provincie zuid Kivu. Met regelmatige missies in het veld en veelvuldig overleg, zowel in Kinshasa als in Goma, met de relevante VN-organisaties, lokale overheden en NGO’s wordt de voortgang gevolgd. Tenslotte is mede op aandringen van Nederland in maart van dit jaar een onafhankelijke evaluatie van het programma uitgevoerd waaraan Nederland heeft deelgenomen.
Zijn er volgens u, naast de door Atul Khare (Assistant Secretary General van de VN voor Vredesoperaties) voorgestelde maatregelen om als MONUSCO Congolese burgers beter te kunnen beschermen, maatregelen die preventief genomen kunnen worden om aanvallen te voorkomen? Zo nee, waarom denkt u dat? Zo ja, welke maatregelen zouden er volgens u genomen kunnen worden?
Zoals ik aangaf in mijn beantwoording van de vragen van de leden Van Dam en Dikkers, ben ik van mening dat de door Assistent Secretaris-generaal Atul Khare voorgestelde maatregelen zullen bijdragen aan verbeterde bescherming van de burgerbevolking in het oosten van de DRC. Ook met deze maatregelen kan MONUSCO echter onmogelijk de bevolking in heel het oosten van de DRC op elk moment beschermen en kunnen nieuwe incidenten dus niet worden uitgesloten.
Om de situatie in het gebied duurzaam te verbeteren is hervorming van de Congolese veiligheidssector noodzakelijk. Verder zal de exploitatie van grondstoffen in het gebied moeten worden geregulariseerd en zal de Congolese overheid effectief bestuur moeten vestigen in het oosten van de DRC. Dit vergt echter wel politieke wil van de kant van de Congolese regering en is in een fragiele staat als de DRC een kwestie van lange adem.
Ziet u wellicht meer mogelijkheden om, met ondersteuning van de Verenigde Naties, het Congolese veiligheidsapparaat te versterken om adequate ondersteuning te bieden aan burgerbescherming? Zo ja, welke mogelijkheden hiertoe ziet u?
Nederland is al actief in deze sector. Naast de bijdragen van USD 24,6 miljoen aan de ISSSS heeft Nederland sinds 2007 USD 14,8 miljoen bijgedragen aan de hervorming van het Congolese leger. Nederland spant zich daarnaast in om de coördinatie onder donoren op het gebied van Security Sector Reform te verbeteren zodat de inspanningen beter op elkaar aansluiten en de internationale gemeenschap een effectievere dialoog kan voeren met de Congolese regering over noodzakelijke hervormingen.
Welke criteria hanteert u om hervormingen in het Congolese leger te beoordelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In algemene zin zijn hiervoor de richtlijnen beschikbaar die de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling in 2007 heeft opgesteld in het handboek voor Security Sector Reform. De beoordeling van de hervormingen van het Congolese leger is echter geen zaak van Nederland alleen. Nederland heeft zich de afgelopen periode in het kader van de internationale Contact Groep voor de Grote Meren Regio sterk gemaakt om de internationale partners meer op één lijn te krijgen ten aanzien van de prioriteiten op dit gebied.
Het bericht "Scholen gewaarschuwd voor dierenactivisme" |
|
Harm Beertema (PVV), André Elissen (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichten in de Telegraaf, Elsevier en de Volkskrant inzake scholen die gewaarschuwd zijn voor dierenactivisme?1
Ja.
Welke maatregelen heeft u genomen of gaat u nemen naar aanleiding van de berichten en de waarschuwing van de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst? Indien u geen maatregelen neemt of heeft genomen, waarom niet?
Uit informatie van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) is mij gebleken dat er een verwevenheid bestaat tussen legale en illegale activiteiten bij bepaalde organisaties die zich inzetten voor dierenrechten. Tevens is mij één casus bekend waarbij een van deze groeperingen voorlichting heeft gegeven op een school. Mijn ministerie heeft op basis van de informatie van de AIVD de vertegenwoordigers van besturen van de scholen geïnformeerd.
Deelt u de mening dat scholen geen voorlichting of lessen zouden moeten geven door of namens dierenactivisten, vanwege de risico’s die dit met zich mee kan brengen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het geven van evenwichtige voorlichting draagt bij aan de vorming van leerlingen en het vergroot hun bewustwording en kennis van actuele maatschappelijke thema’s. De keuze van het wel of niet toelaten van een organisatie voor een voorlichtingsbijeenkomst en de voorwaarden waaronder, is ter beoordeling aan de besturen van onderwijsinstellingen. Het is de taak van de overheid om alle relevante informatie aan te reiken op basis waarvan de onderwijsinstellingen zelf een verantwoorde keuze kunnen maken.
Bent u bereid scholen te verbieden om uit publieke middelen donaties te geven aan dierenactivisten? Zo nee, waarom niet?
Scholen ontvangen bekostiging voor het verzorgen van onderwijs; de rijksbijdrage is niet bedoeld voor donaties aan derden zoals dierenrechtenorganisaties. Mij zijn geen gevallen bekend waarin dat is gebeurd. Ook in de casus waarop is gewezen door de AIVD was geen sprake van een donatie van belastinggeld door het bestuur van een school.
De uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake uitgeverij Sanoma |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake Sanoma Uitgevers BV versus de Nederlandse staat?1
Ja.
Welke gevolgen heeft deze uitspraak voor de huidige praktijk van huiszoekingen in relatie tot de persvrijheid?
Deze uitspraak heeft geen gevolg voor de praktijk rond huiszoekingen, omdat de uitspraak van het Hof daarop niet ziet. Er was in deze zaak overigens geen sprake van een doorzoeking doch van een bevel tot uitlevering van beeldmateriaal.
Desalniettemin bevat de uitspraak aspecten die door het College van procureurs-generaal zullen worden meegenomen in de herziene Aanwijzing over de toepassing van dwangmiddelen tegen journalisten, welke aanwijzing op korte termijn aan mij zal worden voorgelegd ter goedkeuring.
Voorziet het huidige wettelijke systeem in de minimale rechtsbescherming die blijkens de voornoemde uitspraak noodzakelijk is? Zo nee, bent u voornemens het wettelijke systeem in overeenstemming te brengen met de in de uitspraak geschetste minimum norm? Zo ja, welke maatregelen gaat u dan nemen om de praktijk te wijzigen zodat deze tegemoetkomt aan de bezwaren van het EHRM?
In het begin van dit jaar is een conceptwetsvoorstel voor advies aan de Raad van State voorgelegd, waarin het recht op bronbescherming in het kader van vrije nieuwsgaring in het Wetboek van Strafvordering is opgenomen. De Raad van State heeft hierover inmiddels advies uitgebracht. Bij het opstellen van de reactie van de regering op dit advies na het demissionair worden van het huidige kabinet heb ik er voorts rekening mee gehouden dat de Grand Chamber van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) nog uitspraak zou doen in de zaak Sanoma. De consequenties daarvan zou ik dan alsnog, voordat tot indiening wordt overgegaan, onder ogen zien. Dat heb ik thans gedaan en ik zal uiteraard op de overwegingen van het EHRM ten aanzien van de reikwijdte van het recht op bronbescherming en de mogelijkheden om daarop een gerechtvaardigde inbreuk te maken ingaan in de toelichting op het wetsvoorstel. Ik ben voornemens het conceptwetsvoorstel op korte termijn aan de Ministerraad voor te leggen. Naar verwachting kan het wetsvoorstel in oktober bij de Tweede Kamer worden ingediend.
Bent u voornemens om de rol van de rechter-commissaris in de praktijk aan te scherpen in die zin dat deze feitelijk meer inhoud geeft aan de leiding over de huiszoeking? Hoe gaat u dit vormgeven?
Zie antwoord vraag 3.
Welk verwantschap is er tussen deze uitspraak van het EHRM en de uitspraak inzake Voskuil versus de Nederlandse staat?
In de zaak van Voskuil tegen de Staat ging het vooral om de vraag of het gerechtshof te Amsterdam terecht tot de gijzeling van de journalist had besloten en of dit een proportioneel middel was in het kader van de waarheidsvinding in een strafzaak. Het betrof de betrouwbaarheid van de door Voskuil op basis van niet kenbare bronnen gedane beweringen over de deugdelijkheid van het aanwezige bewijsmateriaal.
In de zaak van Sanoma/Autoweek BV ging het in het bijzonder over de vraag of aan de uitgever/redactie terecht een bevel tot uitlevering door de officier van justitie was gegeven van journalistiek beeldmateriaal dat mogelijk indirect kon bijdragen aan de identificatie van twee verdachten van een ramkraak.
Beide uitspraken hebben betrekking op de rechtmatigheid van justitieel optreden tegen journalisten, maar in een verschillende fase van het strafproces. Verschil bestaat ook in de mate van betrokkenheid van de rechter. In Sanoma overweegt het EHRM dat de mate van betrokkenheid van de rechterlijke autoriteit noodzakelijk is en in de wet moet zijn voorzien.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het aangekondigde wetsvoorstel in antwoord op de uitspraak Voskuil versus de Nederlandse staat? Bevat dit wetsvoorstel regels die tegemoet komen aan de bezwaren van het EHRM in de uitspraak Sanoma Uitgevers BV versus de Nederlandse staat? Zo nee, bent u bereid dit wetsvoorstel aan te passen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3 en 4.
Het aantal dodelijke slachtoffers als gevolg van eerwraak in Nederland |
|
Joram van Klaveren (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ook in Nederland eist «eer» vele doden»?1
Ja.
In hoeverre klopt het in het artikel genoemde cijfer van dertien dodelijke eerwraak slachtoffers per jaar en het getal van 445 eergerelateerde geweldsincidenten in 2009?
De in het artikel genoemde cijfers zijn gebaseerd op het rapport «Inzicht in cijfers. Mogelijke eerzaken in 2007, 2008 en 2009» van het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd Geweld (LEC EGG). In 2007 zijn bij dit centrum 493, in 2008 553 en in 2009 445 zaken uit heel Nederland onder de aandacht gebracht, waarbij de politie rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat een eermotief een rol speelt bij deze zaken. In het rapport wordt gesproken over «mogelijke eerzaken», omdat bij binnenkomst van deze zaken niet meteen op voorhand duidelijk is dat het hier daadwerkelijk om (dreigend) geweld gaat, waarbij het motief in geschonden eergevoel gezocht dient te worden. Bij de behandeling van de zaken is daar echter wel rekening mee gehouden. In 2009 werd bij het LEC EGG melding gemaakt van 13 dodelijke slachtoffers. Het is niet duidelijk in hoeverre in al deze zaken een geschonden eergevoel daadwerkelijk het motief was voor dodelijke escalatie.
Erkent u dat eergerelateerd geweld bijna volledig voor rekening komt van immigranten uit islamitische landen? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
De conclusie dat eergerelateerd geweld voornamelijk voorkomt bij immigranten uit islamitische landen wordt niet gerechtvaardigd door het rapport van het LEC EGG. Het rapport geeft inzicht in de zaken die bij de politie bekend zijn waarbij het eermotief een mogelijke rol heeft gespeeld. Er is echter sprake van een «dark number» omdat niet alle zaken bekend worden bij de politie. Daarom kunnen op basis van de cijfers die zijn weergegeven in dit rapport geen uitspraken gedaan worden over het fenomeen eergerelateerd geweld in zijn totale omvang, of over het aandeel immigranten met een islamitische achtergrond dat te maken krijgt met eergerelateerd geweld.
Uit het derde deel van het rapport van het LEC EGG, «Mogelijke eerzaken nader bekeken, een onderzoek naar casuïstiek uit 2006», alsmede uit eerder onderzoek naar het fenomeen eergerelateerd geweld2, blijkt dat eercodes cultureel zijn ingegeven en niet religieus. Er bestaat een verband tussen traditionele familieculturen en het voorkomen van eergerelateerd geweld. Dergelijke familieculturen bestaan in vele landen in de wereld, ongeacht de aldaar overheersende religie.
Deelt u de mening dat daders van eerwraak extra zwaar moeten worden gestraft? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u? Zo nee, waarom niet?
Neen. In beginsel vormt het eermotief noch een strafverzwarende omstandigheid, noch een schulduitsluitings- of rechtvaardigingsgrond. De rechter houdt in elke individuele strafzaak rekening met de omstandigheden van het betreffende geval en de persoon van de dader. Bij een veroordeling zal de rechter, binnen de voor het desbetreffende delict geldende maximumstraf, een gepaste straf opleggen.
Het aanbieden van beleggingsrekeningen als spaarrekeningen door Het Pensioenfonds voor Werk en Re-Intergratie (PWRI) |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «PWRI-fonds zegt te sparen, maar belegt?»1
Ja.
Hoe groot zijn de financiële gevolgen die ontstaan door de verliezen op de beleggingen van het Pensioenfonds voor Werk en Re-integratie voor de wsw’ers die een Arbeidsongeschiktheid Verzekering (AOV) ontvangen?
De deelnemers in de Aanvullende Oudedagsvoorziening, die wordt uitgevoerd door het pensioenfonds Werk en (re-)Integratie, zijn in 2009 voor het eerst geconfronteerd met een negatief rendement (–18,2%).
Dit negatieve rendement is in 2010 voor deelnemers en recent gepensioneerden gevolgd door een rendementstoekenning van 22,2%. Geen van de AOV-uitkeringsgerechtigden is gekort op de uitkering. Er is ook niet gekort op de in het vooruitzicht gestelde uitkering.
Was de Autoriteit Financiële Markten (AFM) eerder op de hoogte van onjuiste informatievoorzieningen door het PWRI-fonds? Zo ja, waarom heeft de AFM dan afgezien van het nemen van maatregelen hiertegen?
Allereerst zij opgemerkt dat de AFM geen toezichtstaak heeft met betrekking tot de AOV-regeling. Deze regeling is aan te merken als een spaarfonds in de zin van de (per 1 januari 2007 vervallen) Pensioen- en spaarfondsenwet (Psw). De Psw bood werkgevers de mogelijkheid om de werknemers pensioen toe te zeggen, of hen de gelegenheid te geven «te sparen voor een uitkering bij wijze van oudedagsvoorziening» in een spaarfonds (artikel 3, eerste lid van de Psw). Voor zowel pensioenfondsen als spaarfondsen gold op grond van artikel 9b van de Psw dat de ingelegde premies konden worden belegd.
De mogelijkheid van een dergelijk spaarfonds is sinds de inwerkingtreding van de Pensioenwet komen te vervallen. Bij de vervanging van de Psw door de Pensioenwet is geregeld (artikel 5 van de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet) dat bestaande spaarfondsen – waaronder dus de AOV-regeling – mogen blijven bestaan, en dat daar met ingang van 1 januari 2008 geen premies meer mogen worden ingelegd.
Het pensioenfonds voert de AOV-regeling uit naast de «gewone» pensioenregeling van het fonds. Het toezicht op deze activiteit van het pensioenfonds ligt, nu het in feite de uitvoering betreft van een spaarfondsregeling, geheel bij DNB en vindt plaats op basis van de oude pensioenwetgeving.
Het fonds heeft de deelnemers aan de AOV-regeling eind 2009, voorafgaand aan de media-aandacht, een brief gestuurd waarin het negatieve rendement van 2009 werd gecommuniceerd. Voorts hebben zij in april 2010 wederom uitleg van het fonds ontvangen hoe de regeling werkt en dat er geen sprake is van een gegarandeerd rendement maar van beleggen. In juli 2010 is er in Flits, de nieuwsbrief van het pensioenfonds, een artikel opgenomen over de AOV-regeling en het negatieve rendement van 2009. Het reglement van de AOV-regeling zal in november 2010 worden aangepast, onder andere voor wat betreft de term «sparen». Die blijkt namelijk verwarring op te roepen.
Bij DNB (en AFM) zijn naar aanleiding van het negatieve rendement over 2009 drie klachten binnengekomen over de AOV-regeling. De klachten zijn betrokken in het lopend toezicht. Over eventuele handhavende maatregelen kan ik geen mededeling doen, omdat deze informatie vertrouwelijk is.
Gaat de AFM de klachten over het PWRI-fonds verder onderzoeken om eventueel passende maatregelen te treffen? Zo nee, bent u bereid de AFM hiertoe te verzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier vindt u dat de huidige gedupeerden worden geholpen door de mogelijkheid van de AFM om sancties op te leggen aan de pensioenfondsen als er een overtreding wordt geconstateerd?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er bij u andere situaties bekend waarbij beleggingsrekeningen door pensioenfondsen ten onrechte als spaarrekeningen worden aangemerkt?
Nee.
Vindt u dat de huidige wet- en regelgeving voldoende waarborgen biedt om zulke onjuiste informatievoorziening in de toekomst te voorkomen? Zo nee, welke maatregelen bent u bereid te nemen zodat deze situatie voortaan toch voorkomen kan worden?
De vigerende wetgeving op het terrein van aanvullend pensioen, de Pensioenwet en de daarop gebaseerde lagere regelgeving, bevatten uitgebreide informatiebepalingen. Mocht dat niet afdoende blijken te zijn, kan dat worden meegenomen in bijvoorbeeld de evaluatie van de pensioenwet.
Het uitblijven van de openstelling spitsstroken A12 woerden-Gouda-Zoetermeer |
|
|
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Waarom zijn de spitsstroken op de A12 tussen Woerden en Gouda en Gouda en Zoetermeer nog steeds niet opengesteld voor het autoverkeer terwijl deze al maanden gereed zijn, waardoor automobilisten verbijsterd zijn en het gevoel hebben dat ze onnodig in de file staan?
Het is vervelend als weggebruikers het gevoel hebben onnodig in de file te staan. Daarom pak ik, zoals bekend, versneld knelpunten aan, zodat weggebruikers weer vlot kunnen doorrijden. Het project A12 Woerden – Gouda is met een jaar versneld en maakt deel uit van de Spoedaanpak Wegen. Onderdeel van deze aanpak is om de hinder tijdens de werkzaamheden zo veel mogelijk te beperken. Daarom hebben de werkzaamheden aan het wegdek in de rustige zomerperiode (15 juni tot
16 augustus 2010) plaatsgevonden. Op dit moment worden de camera’s en elektronica naast de weg aangesloten. Vervolgens moeten deze systemen worden getest en aangesloten op de verkeerscentrale in Rhoon. Dan kan de strook worden opengesteld.
RWS en de aannemer doen er alles aan om de spitsstrook snel, maar ook veilig te kunnen openstellen. De oorspronkelijke openstelling was gepland in november 2011. Door de hiervoor geschetste uitvoeringswijze wordt de weg bijna een jaar eerder opengesteld.
De spitsstroken tussen Gouda en Zoetermeer zijn opengesteld op 18 januari 2010. Op 8 maart heb ik bekend gemaakt dat de eerste maand na de opening van de spitsstrook tussen Gouda en Zoetermeer de totale filezwaarte ruim is gehalveerd vergeleken met de periode voor de opening. De files in de avondspits zijn nagenoeg verdwenen. De filezwaarte richting Den Haag is met 30 procent afgenomen. De spitsstrook levert hierdoor op jaarbasis een besparing op van 3,5 miljoen euro aan maatschappelijke kosten.
Bent u bereid deze stroken onmiddellijk open te stellen, zodat het verkeer kan doorstromen? Zo nee, waarom niet?
Graag had ik de spitsstrook onmiddellijk opengesteld. Echter de systemen om de spitsstrook veilig te kunnen openen en sluiten moeten nog worden aangesloten, geprogrammeerd en getest. Dit is een heel belangrijke fase om een veilige en verantwoorde openstelling te kunnen waarborgen. Daarom is het openstellen van deze rijstrook als spitsstrook nu onverantwoord. De openstelling zal direct plaatsvinden nadat het testen van alle systemen positief is verlopen.
Wat zijn de redenen voor deze vertraagde openstelling?
Er is geen sprake van vertraging. De oorspronkelijke openstelling was gepland in november 2011. Door de nieuwe uitvoeringswijze is de openstelling versneld naar 10 december 2010.
Welke acties onderneemt u om deze spitsstroken zo snel mogelijk open te stellen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Op welke datum zullen de spitsstroken zijn opengesteld?
Ik ga uit van een openstelling op 10 december 2010. Overigens blijf ik continu op zoek naar versnellingsmogelijkheden.
De voorzitter van het Europees Stamboek voor Shagyapaarden, Sportpaarden en Sportpony's dreigt met executie van paarden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Stamboekvoorzitter chanteert Productschappen Vee, Vlees en Eieren (PVE) met executie paarden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het dreigement dat deze stamboekvoorzitter paarden wil executeren totdat zijn stamboek door de PVE wordt erkend? Acht u het gelet op de huidige wettelijke bepalingen en jurisprudentie ten aanzien van het doden van dieren mogelijk dat paarden op deze manier opzettelijk worden gedood zonder dat er strafbare feiten worden gepleegd? Zo ja, kunt u dit nader toelichten en bent u bereid deze lacune in de wet te dichten?
Het persbericht dat de heer De Lange, voorzitter van het Europees Arabisch Stamboek voor Shagyapaarden, Sportpaarden en Sportpony’s (EASP), op 14 september 2010 heeft doen uitgaan, is op persoonlijke titel uitgebracht. De overige bestuursleden van het EASP nemen ten volle afstand van deze reactie van de voorzitter.
Het bestuur van EASP is door de commissie Erkenning en Toezicht Paardenfokkerij (ETP) van het PVE uitgenodigd voor een verhelderend gesprek, dat op 6 oktober 2010 zal plaatsvinden. De commissie ETP geeft advies over paardenfokkerij aan de voorzitter van PVE, die uiteindelijk het definitieve besluit neemt over de aanvraag tot erkenning van het stamboek.
De heer De Lange heeft laten weten dat hij blij is met het gesprek en afziet van de effectuering van de in het bericht genoemde actie.
Het staat eigenaren van paarden overigens vrij om hun dieren naar het slachthuis af te voeren. Het is verboden buiten het slachthuis rundvee, eenhoevige of loopvogels te slachten of te doden, tenzij dit moet gebeuren in geval van een onmiddellijk gevaar voor mens of dier, het dier ondraaglijk lijdt of in geval van bestrijding van een besmettelijke dierziekte.
Bent u bereid om maatregelen te nemen om te voorkomen dat de paarden worden geëxecuteerd, door middel van bijvoorbeeld intensieve controles door de Algemene Inspectiedienst (AID) bij de stamboekvoorzitter?
Gezien het bovengenoemde acht ik het nemen van specifieke maatregelen niet opportuun.
Dood Molukse activist |
|
Harry van Bommel |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het overlijden van Yusuf Sipakoly, een Molukse politieke activist, in de Nania-gevangenis van Ambon? Is u bekend wat de doodsoorzaak van Sipakoly is? Is het waar dat het ontbreken van gevraagde medische zorg door de Indonesische autoriteiten aan zijn dood heeft bijgedragen?1
Ik heb met zorg kennisgenomen van het bericht van het overlijden van Yusuf Sapakoly. De exacte omstandigheden van zijn dood zijn mij niet bekend. De resultaten van het officiële politieonderzoek naar zijn overlijden zullen naar verwachting meer duidelijkheid geven.
Is het waar dat de Indonesische politie een onderzoek heeft ingesteld naar mishandeling of marteling door de antiterrorisme-eenheid Densus 88, die wellicht verantwoordelijk is voor de dood van Sipakoly?2 Indien nee, bent u alsnog bereid er bij Indonesië op aan te dringen een dergelijk onderzoek te bevorderen?3
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Is het waar dat andere politieke gevangenen, zoals Johan Teterissa, de leider van de Molukse dansgroep, in een slechte gezondheidstoestand zouden verkeren als gevolg van hardhandig optreden door de politie? Bent u bereid erop aan te dringen deze medische zorg te laten verzorgen? Indien nee, waarom niet?
Ik ben bekend met berichten in de media dat diverse andere gevangenen met gezondheidsproblemen kampen. Nederland heeft hiervoor regelmatig aandacht gevraagd in contacten met de Indonesische autoriteiten en zal dat ook blijven doen.
Herinnert u zich Kamervragen waarin werd gevraagd om een onderzoek naar het gedrag van Densus 88? Deelt u de mening dat antiterrorisme-eenheden niet mogen worden ingezet tegen geweldloze activisten? Indien nee, waarom niet?4
Ja. Ik ben van mening dat uiterste terughoudendheid moet worden betracht met de toepassing van geweld.
Deelt u de mening dat de politieke gevangenen vrij moeten zijn voordat president Yudhoyono op 6 oktober 2010 voor een staatsbezoek naar Nederland komt? Indien nee, waarom niet? Op welke wijze denkt u de kwestie van politieke gevangenen aan de orde te stellen? Kunt u dat toelichten?
Nederland staat voor de vrijheid van meningsuiting en probeert waar mogelijk, bilateraal of multilateraal, op te komen voor personen die voor het vreedzaam uiten van hun mening worden gestraft of gevangen genomen. Ik heb hierover regelmatig gesproken met de Indonesische minister van Buitenlandse Zaken en ook op hoogambtelijk niveau is hiervoor regelmatig aandacht gevraagd.
Bent u bereid deze vragen vóór 6 oktober 2010, de dag van aankomst van de Indonesische president Yudhoyono, te beantwoorden?
Neen. 6 Oktober was niet mogelijk, de beantwoording vindt wel plaats voor de aankomst van de president.
Te weinig leerlingplekken door de economische crisis |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit, dat er mede door de economische crisis, te weinig leerlingplekken zijn voor leerlingen van bouwopleidingen en regionale bouwopleidingscentra?
Uit de laatste Colo1 Barometer van oktober 2010 volgt dat de stage- en leerbanenmarkt zich stabiliseert en zich zelfs in de laatste maanden enigszins lijkt te herstellen. Voor sommige beroepen in de bouw is nog steeds sprake van een verminderde vraag naar leerlingen, zoals voor timmerman en metselaar. Het aantal leerlingplaatsen is primair afhankelijk van de ontwikkeling in de bouwproductie. Hierbij geldt specifiek dat in de bouwsector de klap van een crisis later wordt gevoeld, omdat deze sector eerst nog lopende opdrachten kan uitvoeren.
Dankzij het sectoraal plan van aanpak «Bouw door, leer verder», heeft de bouwsector (FNV Bouw, CNV Hout en Bouw en Bouwend Nederland) desondanks veel leerlingplaatsen kunnen behouden2.
Het is echter niet mogelijk gebleken om alle negatieve effecten van de crisis voor het aanbod aan opleidingsplaatsen in de bouw daarmee op te vangen. Voor mbo-studenten biedt veelal het complementaire karakter van de beroepsopleidende leerweg (bol) en de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) uitkomst. Hierdoor kan het opleidingenaanbod meebewegen met schommelingen op de arbeidsmarkt. Bij een tekort aan opleidingsplaatsen, zal zich een toename voordoen van het aantal deelnemers in de bol-opleiding waarbij een zwaarder accent wordt gelegd op leren in de school.
Deelt u de mening dat het Rijk de bouwsector moet helpen en hierbij als grote opdrachtgever het goede voorbeeld dient te geven? Bent u daarom bereid om bij aanbestedingen van de Rijksgebouwendienst als voorwaarde op te nemen dat er een aantal leerlingplekken gecreëerd wordt?
Ja, in zoverre dat ik de mening deel dat het Rijk inderdaad als opdrachtgever het goede voorbeeld dient te geven.
Met betrekking tot bouwprojecten wordt het openstellen van leerlingplaatsen reeds als verplichte randvoorwaarde door de Rijksoverheid gesteld. De Rijksgebouwendienst heeft standaard in bouwkundige bestekken opgenomen dat de uitvoering deels in de vorm van leerlingplaatsen moet gebeuren. Bij aansprekende bouwprojecten als de gezamenlijke nieuwbouw voor het ministerie van Veiligheid en Justitie en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Rijksmuseum wordt door de Rijksgebouwendienst bewust gebruikt gemaakt van leerlingplaatsen om andere opdrachtgevers in de bouw over de streep te halen om ook leerlingplaatsen open te stellen.
Daarnaast zijn in het kader van het Actieplan Jeugdwerkloosheid veel acties in gang gezet die zich richten op het bestrijden van eventuele tekorten aan bpv-plaatsen, met inbegrip van leerlingplaatsen in de bouw. Uw Kamer is over de voortgang van alle maatregelen uit het Actieplan voor het laatst geïnformeerd in de voortgangsrapportage van 1 september 2010 (TK, 2009–2010, 29 544, nr. 257). De belangrijkste maatregelen uit het Actieplan Jeugdwerkloosheid in deze context zijn het zogenaamde Stage- en leerbanenoffensief van de kenniscentra en de regionale aanpak van de jeugdwerkloosheid door de 30 arbeidsmarktregio’s.
Bent u bereid om met het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen te overleggen of ook zij willen bevorderen dat er bij overheidsopdrachten meer (verplichte) aandacht komt voor leerlingplekken?
Ja.
Op bestuurlijk niveau zal in de zich daarvoor lenende gremia het onderwerp leerlingplaatsen aan de orde worden gesteld.
Wel wil ik u erop wijzen dat de voorwaarde om leerlingplaatsen verplicht te stellen bij bouw- en infrastructuurprojecten door provincies, gemeenten en waterschappen, een aangelegenheid is die valt onder de autonomie van provincies, gemeenten en waterschappen.
De toegepaste beslagvrije voet |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de afdeling sociale zaken in de gemeente Utrecht in het geval van derdenbeslag slechts de kale beslagvrije voet, zoals bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (artikel 475d, lid 1, 2 en 4) toepast?
Mij is niet bekend dat de gemeente Utrecht op een andere manier – dan in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is bepaald – uitvoering zou geven aan een derdenbeslag.
Bestaat de wettelijke mogelijkheid om de kale beslagvrije voet te verhogen met het in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (artikel 475d, lid 5) vermelde gedeelte van de premie voor de ziektekostenverzekering en van de woonkosten? Zo ja, vindt u het wenselijk dat het verschillend wordt toegepast?
Op grond van artikel 475d, lid 5, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient de beslagvrije voet verhoogd te worden met een gedeelte van de premie voor de ziektekostenverzekering en van de woonkosten. Gemeenten zijn wettelijk verplicht uitvoering te geven aan het beslag. Gemeenten zijn niet verplicht om deurwaarders te wijzen op de verhoging van de beslagvrije voet zoals in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vermeld staat. Dat is ook niet nodig. Deurwaarders zijn vertrouwd met beslaglegging en evenals gemeenten gebonden aan de regels die zijn vastgelegd in het Burgerlijke Wetboek van Rechtsvordering. Daarnaast zijn deurwaarders krachtens jurisprudentie van de tuchtrechter gehouden de hoogte van de beslagvrije voet met terugwerkende kracht aan te passen indien op enig moment blijkt dat deze onjuist is vastgesteld en dat doen deurwaarders ook.
Zijn gemeenten verplicht om deurwaarders te wijzen op de verhoging van de beslagvrije voet zoals in artikel 475d vermeld staat?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het in het kader van de steeds groter wordende schuldenproblematiek wenselijk dat gemeenten werk maken van de mogelijkheid dan wel verplichting om de beslagvrije voet te verhogen conform de wet?
Op het moment dat de gemeenten zelf als beslaglegger optreden hebben zij een actieve rol bij het toepassen van de beslagvrije voet. In het verleden hebben mij signalen bereikt, waaruit bleek dat de sociale diensten van gemeenten problemen zouden hebben bij het correct toepassen van de beslagvrije voet. Om de gemeenten hierin tegemoet te komen heb ik in samenwerking met Stimulansz en de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR) een rekentool ontwikkeld waarmee de beslagvrije voet op correcte manier berekend kan worden. De rekentool is te vinden op http://wwb-beslagvrijevoet.nl. De rekentool hanteert de systematiek zoals die in de wet is vastgelegd. De beslagvrijevoet van 90% wordt verhoogd met de woonkosten en de premie zorgverzekeringen conform artikel 475d, lid 5, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeenten dienen hiervoor wel bij de uitkeringsgerechtigden naar de hoogte van de (reken)huur en de premie ziektekostenverzekering te vragen. De uitkeringsgerechtigden zijn wettelijk verplicht de juiste gegevens te verstrekken. De hoogte van de huurtoeslag en de zorgtoeslag kunnen door de rekentool automatisch worden berekend.
Het opleggen van een boete door de Nederlandse Mededingingsautoriteit aan de Landelijke Huisartsen Vereniging |
|
Renske Leijten , Sharon Gesthuizen (GL), Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat was uw gedachte bij het horen van het nieuws dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) een boete van 51 000 euro heeft opgelegd aan de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) omdat de zegels van een deur zijn verbroken?1
Ik heb kennis genomen van het betreffende besluit van de NMa.
Kunt u zich de woede van de LHV voorstellen dat, doordat een bewaker van een extern beveiligingsbedrijf per ongeluk s nachts het zegel heeft verbroken hetgeen ook is toegegeven zij toch een dergelijke boete krijgt opgelegd? Zijn hier niet de grenzen van redelijkheid en billijkheid overschreden? Zo nee, waarom niet?
De NMa verzegelt ruimtes wanneer een onderzoek op locatie, waarbij gezocht wordt naar bewijs van een overtreding van de Mededingingswet, nog niet is afgerond. Op deze wijze kan het onderzoek op een later moment worden voortgezet zonder risico op verlies of beschadiging van het in de verzegelde ruimte aanwezige onderzoeksmateriaal. Bij het aanbrengen van een zegel benadrukt de NMa altijd dat het intact houden van een zegel de verantwoordelijkheid is van de onderzochte organisatie. De reden hiervoor is dat zij als enige in staat is om de hiertoe geëigende waarborgen te treffen, zoals het afsluiten van kamers.Door verbreking van een verzegeling heeft de NMa geen zekerheid meer dat het in de verzegelde ruimte aanwezige bewijsmateriaal niet is gemanipuleerd of verwijderd. Als in een bepaald geval blijkt dat een verzegeling is verbroken, kan de betreffende organisatie daarop aangesproken worden, omdat het haar verantwoordelijkheid is om te waarborgen dat de verzegeling intact blijft.
Hoe kijkt u aan tegen de signalering van de LHV dat, als de medewerkers van de NMa een uur hadden overgewerkt, de losse papieren in de ruimte hadden kunnen worden weggewerkt, waardoor had kunnen worden volstaan met de verzegeling van twee kasten en twee ladeblokken, waardoor de verzegeling van de gehele ruimte overbodig was geworden (waardoor de risicos vrijwel uitgesloten zouden zijn)?2 Hoe beoordeelt u de werkopvatting van de NMa om met acht man sterk om 18.00 uur het pand te verlaten en niet te willen overwerken, teneinde de risicos voor de LHV te beperken?
Het besluit van de NMa in deze zaak is inmiddels gepubliceerd op de website van de NMa. Uit het besluit blijkt onder meer dat de NMa na 18.00 uur nog vier uur had moeten doorwerken om het onderzoek op locatie af te ronden en dat de NMa met instemming van de LHV de ruimte heeft verzegeld. Daarbij heeft de NMa meegedeeld dat het verstandig zou zijn om de schoonmaakdiensten en de beveiliging te informeren over de risico’s omtrent het verbreken van de verzegeling.
Bent u bereid uw invloed aan te wenden om deze boete, die uiteindelijk weer opgebracht wordt door premiegelden van de Nederlandse burger, van tafel te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier een individuele zaak, waarin de NMa als onafhankelijke toezichthouder de discretionaire bevoegdheid heeft om ruimtes te verzegelen en om een boete op te leggen wanneer een verzegeling verbroken is.
Het is aan de betrokken partij om bij de NMa in bezwaar te gaan tegen de boete, danwel de bezwaarprocedure over te slaan en direct in beroep te gaan bij de rechter. Uiteindelijk is het aan de rechter om, aan de hand van de omstandigheden van het geval, te oordelen over de grondslag van het door de NMa genomen besluit alsook de hoogte van de daarbij opgelegde boete. Op geen enkel moment is daarbij een rol weggelegd voor de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Economische Zaken.
Vindt u het optreden van de NMa in het algemeen een bijdrage leveren aan de verbetering van de (huisartsen)zorg? In hoeverre acht u de kans aanwezig dat de NMa met haar optreden het paard achter de wagen spant, omdat huisartsen de lust zal ontgaan te ondernemen omdat de NMa op de loer ligt?
Het optreden van de NMa levert een bijdrage aan de verbetering van (huisartsen)zorg, omdat de NMa bewaakt dat patiënten niet worden belemmerd in hun vrijheid om zelf een huisarts te kiezen. Een dergelijke belemmering vermindert namelijk de prikkel voor huisartsen om zich positief van elkaar te onderscheiden. Omdat huisartsen zich voornamelijk kunnen onderscheiden op het gebied van kwaliteit van het aanbod (medisch inhoudelijk, maar ook op serviceaspecten zoals ruimere openingstijden), zal een gebrek aan prikkels om zich positief te onderscheiden vooral de verbetering van de kwaliteit en het doorvoeren van innovaties in de huisartsenzorg belemmeren.
De Mededingingswet en het toezicht daarop door de NMa staan niet in de weg aan (innovatief) ondernemerschap. Enkel afspraken tussen huisartsen die de concurrentie belemmeren en waar geen voordelen voor de patiënt tegenover staan die daar tegen op wegen, zijn op grond van de Mededingingswet verboden. Onder goed ondernemerschap verstaan wij dan ook niet het onderling belemmeren van toetreding voor nieuwe huisartsen of het maken van prijsafspraken. Dit gaat ten koste van (de keuzevrijheid van) de patiënt.
Wat is uw oordeel over het standpunt van de LHV en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) dat de Mededingingswet niet van toepassing moet worden verklaard op de huisartsenzorg, omdat concurrentie tussen huisartsen schadelijke effecten heeft?3 Bent u bereid te onderzoeken welke positieve en negatieve effecten marktwerking in de huisartsenzorg met zich meebrengt om op basis daarvan een afweging te maken? Zo ja, bent u bereid een dergelijk onderzoek uit te besteden aan een daartoe deskundig en geheel onafhankelijke onderzoeksorganisatie?
De afweging waar naar gevraagd wordt is al gemaakt in de Zorgverzekeringswet, waarin ruimte wordt gemaakt voor vraaggestuurde zorg. Dit is onder meer gebeurd door afschaffing van de contracteerplicht, de vervanging van de puntstarieven en de invoering van financiële risico’s in de beroepsuitoefening. Waar de overheid kiest voor meer ruimte voor (gereguleerde) marktwerking en ondernemerschap in de zorg, is de Mededingingswet er om die ruimte te beschermen. Het daarmee nagestreefde doel van het overheidsbeleid in de huisartsensector is hogere kwaliteit, meer keuzevrijheid en betere beheersbaarheid van de kosten. Deze doelen worden in gevaar gebracht als de vrije ruimte voor concurrentie door huisartsen weer wordt ingeperkt. Op dit moment onderzoekt de NMa of daarvan binnen de huisartsensector sprake is.
Het bericht dat door bezuinigingen minder leerlingen een kans maken alsnog een diploma te halen |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten dit jaar en volgend jaar minder besteden aan educatie?1
Tot 2009 ontvingen gemeenten een apart educatiebudget. Met ingang van 1 januari 2009 hebben gemeenten voor het eerst de bijdrage voor de educatiedoelstellingen ontvangen via het participatiebudget. Hiermee wordt het geld voor re-integratie (WWB-werkdeel), inburgering en volwasseneneducatie gebundeld in één specifieke uitkering voor gemeenten. Met ingang van 1 januari 2010 is € 50 miljoen vanuit het educatiedeel structureel herbestemd ten gunste van het budget voor extra taal- en rekenonderwijs in het mbo. Daarnaast is door het kabinet in 2009 besloten om aanvullend € 35 miljoen minder op het budget in te zetten vanaf 2011 (kamerstukken 2009–2010, 32123-VIII, nr. 2, p. 98 en 108). Dit geld is bestemd als bijdrage in het OCW-aandeel in de rijksbrede problematiek als gevolg van de economische recessie. De resterende educatiemiddelen zullen worden verdeeld over de basisvaardigheden (met name de bestrijding van laaggeletterdheid), vavo, en NT2. Gezien deze bezuinigingen en de impact hiervan op de continuïteit van het educatieonderwijs in combinatie met een aantal andere ontwikkelingen in het mbo, heeft het kabinet in 2009 tevens besloten om de introductie van marktwerking voor educatiemiddelen uit te stellen en de oormerking van dit budget voor educatie en de bestedingsverplichting bij de roc’s te verlengen. Gedurende deze periode zal de wettelijke taak van roc’s voor educatie gehandhaafd blijven. Ook blijven binnen het totale participatiebudget de schotten tussen het educatiebudget en het inburgeringbudget bestaan. Dit betekent dat gemeenten verplicht zijn om de educatiemiddelen volledig aan educatie bij roc’s te besteden (en dat inburgeringsmiddelen niet besteed mogen worden aan educatie). Daarnaast hebben zij de mogelijkheid om middelen van het WWB-werkdeel binnen het participatiebudget te besteden aan de inkoop van educatievoorzieningen.
In 2009 was 202 miljoen euro beschikbaar voor educatie. In 2010 is dat 150 miljoen euro en vanaf 2011 zal dat jaarlijks 115 miljoen euro zijn. Elke gemeente ontvangt een deel van dit landelijke budget voor educatie. Gemeenten zijn verplicht om (ten minste) de middelen die zij vanuit het rijk ontvangen voor educatie volledig te besteden aan educatie bij roc’s. Daarnaast kunnen gemeenten zelf besluiten om ook andere middelen vanuit het participatiebudget voor educatie in te zetten.
Hoeveel plaatsen voor leerlingen verdwijnen hierdoor in het voortgezet algemeen volwassenonderwijs (VAVO)?
Veranderingen binnen het participatiebudget voor gemeenten hebben geen invloed op de bekostiging van vavo voor leerlingen van het voortgezet onderwijs. In de afgelopen kabinetsperiode heb ik het (juridisch) mogelijk gemaakt dat scholen het onderwijs aan leerlingen die dreigen vast te lopen in het reguliere voortgezet onderwijs kunnen uitbesteden aan de vavo-afdeling van een roc. De desbetreffende leerling blijft ingeschreven op de school voor voortgezet onderwijs en deze school blijft ook bekostiging voor deze leerling ontvangen. De school maakt afspraken met het roc over de middelen die worden overdragen en over het onderwijs en de begeleiding van de leerling. De mogelijkheid voor en de bekostiging van leerlingen in het voortgezet onderwijs om hun opleiding te volgen aan een roc blijven ongemoeid. Daar verandert niets aan.
Hoeveel van deze leerlingen kunnen niet terecht in het reguliere onderwijs?
Voor elke leerling is een route in het regulier onderwijs mogelijk. Leerlingen die baat hebben bij vavo hebben vooral behoefte aan een andere leeromgeving die scholen voor regulier voortgezet onderwijs hun niet kan bieden. Als dat aan de orde is, hebben scholen voor regulier onderwijs de mogelijkheid om het onderwijs aan de desbetreffende leerling uit te besteden aan een roc.
Hoeveel leerlingen op het VAVO behoren tot de voortijdige schoolverlaters uit het reguliere onderwijs?
Leerlingen voor wie hun eigen school het onderwijs uitbesteedt aan de vavo-afdeling van een roc, zijn geen voortijdige schoolverlaters (vsv-ers). Deze leerlingen blijven ingeschreven aan hun school voor voortgezet onderwijs (als voltijds leerlingen voortgezet onderwijs). De reden dat het onderwijs aan sommige leerlingen wordt uitbesteed aan een vavo-afdeling van een roc is dat het bevoegd gezag van mening is dat desbetreffende leerling zo een grotere kans heeft een diploma te behalen.
Leerlingen van 18 jaar en ouder die zich rechtstreeks aanmelden bij de vavo-afdeling van een roc worden niet gezien als vsv-er.
Hoeveel kost het om ten minste voor deze twee categorieën leerlingen een plaats in het VAVO te behouden?
Er kunnen in het volwassenenonderwijs 2 categorieën deelnemers worden onderscheiden:
Deelnemers uit de eerste categorie zijn volwassenen voor wie vavo kan worden bekostigd vanuit het participatiebudget van hun woongemeente. Gemeenten zijn verplicht om (ten minste) het volledige bedrag dat zij binnen het participatiebudget voor educatie ontvangen bij een roc aan volwasseneneducatie te besteden.
Voor deelnemers uit de tweede categorie geldt dat zij ingeschreven blijven op de school voor voortgezet onderwijs. De school blijft verantwoordelijk voor deze leerling en ontvangt reguliere bekostiging voor deze leerling, mogelijk inclusief extra middelen voor leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) en voor leerlinggebonden financiering (lgf) als de leerling daarvoor in aanmerking komt. Het roc en de school voor voortgezet onderwijs maken onderling afspraken over de middelen voor het onderwijs en de begeleiding van de betreffende leerling die de school overdraagt aan de vavo-afdeling van het roc.
Vindt u het wenselijk dat tussen gemeenten verschillen ontstaan in toegankelijkheid van het VAVO?
Gemeenten ontvangen van de rijksoverheid een participatiebudget dat ingezet kan worden voor activiteiten die gericht zijn op het vergroten van de zelfredzaamheid van mensen in de samenleving en de participatie op de arbeidsmarkt. Bij dergelijke activiteiten gaat het om inburgeringstrajecten, volwasseneneducatie , re-integratietrajecten of een combinatie van deze trajecten.
De samenstelling van de bevolking verschilt per gemeente. Met het participatiebudget worden gemeenten in staat gesteld om te kunnen inspelen op specifieke behoeften van hun inwoners én op regionale ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het realiseren van een passend educatieaanbod voor volwassen inwoners binnen de gemeente dat hen voorbereidt en op weg helpt naar een baan of naar vervolgonderwijs. Vavo maakt deel uit van dit gemeentelijke educatieaanbod en biedt volwassenen een tweede kans om alsnog een startkwalificatie te behalen en/of te worden toegelaten tot een vervolgopleiding. Mensen die niet behoren tot de doelgroepen van het gemeentelijke participatiebeleid kunnen op eigen kosten vavo volgen.
Ik realiseer mij dat de ruimte voor gemeenten om te kunnen inspelen op de lokale situatie kan leiden tot verschillen in het educatieaanbod dat de gemeente met publieke middelen vanuit het participatiebudget financiert.
Wat gaat u doen om de ongewenste effecten van verschillen tussen gemeentes op te lossen?
VNG en MBO Raad hebben over de samenwerking op het gebied van educatie samen onlangs een handreiking opgesteld voor gemeenten en onderwijsinstellingen. Tot nu toe heeft met VNG en MBO Raad regelmatig overleg plaatsgevonden over het participatiebudget, de educatie, de laaggeletterdheid en de samenwerking tussen gemeenten en roc’s. Het is aan het nieuwe kabinet om te bepalen hoe zal worden omgegaan met eventuele ongewenste effecten.
De effecten van concurrentie tussen ziekenhuizen |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het rapport van het Centraal Planbureau (CPB) over de effecten van concurrentie tussen ziekenhuizen?1 Zo ja, wat is u het meest opgevallen?
Ik heb kennis genomen van het rapport van het CPB. De volgende constateringen vond ik het meest opvallend: (1) in de onderzoeksperiode (2004–2008) is het B-segment geïntroduceerd waardoor alleen de eerste fase van introductie (2005) goed te analyseren is, (2) de kwaliteit van zowel de proces- als uitkomstindicatoren is in de onderzoeksperiode (2004–2008) significant verbeterd (3) de introductie van competitie heeft hierbij een positief effect gehad op een aantal procesindicatoren van kwaliteit.
Deelt u de constatering dat door de druk op de winstmarges, als gevolg van concurrentie, ziekenhuizen gedwongen zijn om steeds strakker te plannen? Zo nee, waarom niet?
De constatering deel ik ten dele. Als gevolg van toenemende concurrentie zullen ziekenhuizen een grotere druk ervaren om efficiënter te werken en strakker te plannen. Hoewel ik dat een positief effect vind, wil ik daar graag enige nuances aan toevoegen. Ten eerste richt het onderzoek zich op datagegevens uit de periode 2004–2008. Gedurende die periode is het B-segment in 2005 en 2008 respectievelijk uitgebreid tot 10% en 20%. De prikkel voor ziekenhuizen om te concurreren op prijs en kwaliteit is daarmee toegenomen. Echter, mede gezien de overgangsfase bij de introductie van B-segment DBC’s en de rol van overloop DBC’s, kunnen de gegevens van 2008 nog niet een voldoende betrouwbaar beeld verschaffen van het effect van concurrentie tussen ziekenhuizen. Zodoende is het onderzoek gebaseerd op gegevens die verwijzen naar een beperkte competitieve setting. Dus constateer ik dat de invloed van concurrentie op een strakkere planning alleen naar 10% van de DBC’s lijkt te verwijzen waarover ziekenhuizen onderhandelen.
Ten tweede wil ik u erop wijzen dat in het rapport de noodzaak tot strakker plannen hoofdzakelijk verwijst naar operatiekamers. Niet alleen de druk op winstmarges dwingen ziekenhuizen tot strakkere planning op dat gebied. Ook de arbeidsmarkt speelt een belangrijke rol in de OK-planning. Schaarste aan OK personeel dwingt ziekenhuizen tevens tot strakkere planning.
Bent u van mening dat de negatieve effecten, te weten toename van decubitus, toename van wachttijden voor acute heupoperaties bij 65+’ers en het vaker op het laatste moment afgelasten van geplande operaties, hiermee samenhangen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het CPB concludeert inderdaad dat er een significant verband bestaat tussen concurrentie en de genoemde indicatoren. Ten aanzien van de toename van decubitus geeft het rapport aan dat ziekenhuizen mogelijk niet dezelfde definitie van decubitus hebben gehanteerd waardoor een vertekend beeld kan ontstaan. Wat betreft de procesindicatoren wachttijden en afgelastingen van operaties, ervaren de ziekenhuizen steeds meer druk om strakker te plannen. Op zichzelf vind ik dit een goed teken zolang ziekenhuizen streven naar een optimale bezetting van kostbare OK-capaciteit. Dat dit er incidenteel toe kan leiden dat operaties in het kader van electieve behandelingen (wegens spoedsituaties) afgelast moeten worden is te billijken, mits de kwaliteit van zorg hier niet onder leidt. Of dat het geval is, is ter beoordeling aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg.
Overigens is een belangrijke constatering in het rapport dat de kwaliteit van de meeste proces- en uitkomstindicatoren in de onderzoeksperiode (2004–2008) is verbeterd. Deze positieve trend is ook aanwezig bij indicatoren voor decubitus en wachttijden voor acute heupoperaties, en compenseert genoemde negatieve effecten. De verbetering van de scores lijkt het effect te zijn van meer aandacht voor kwaliteit van ziekenhuiszorg op de beleidsagenda, zoals de kwaliteitsindicatoren van de Inspectie voor de Gezondheidszorg.
Accepteert u de genoemde negatieve effecten? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om die effecten terug te draaien en te voorkomen dat zich verdere verslechteringen voordoen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de genoemde positieve effecten kunnen worden verklaard door de wens van ziekenhuizen om «klanten» aan zich te binden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ziekenhuizen dienen uitsluitend te streven naar «klantbinding» in de zin dat zij kwalitatief goede zorg leveren en deze op een doelmatige en patiëntgerichte wijze aanbieden. Juist intern beleid en investeringen van ziekenhuizen op deze gebieden kunnen de tevredenheid van een patiënt over een ziekenhuisopname beïnvloeden.
Deelt u de constatering dat ziekenhuizen op kwaliteit gaan concurreren wanneer de prijzen gereguleerd zijn, maar dat concurrentie bij vrije prijzen kan leiden tot teruggang van kwaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zou het dan niet verstandig zijn de prijzen in het B-segment te reguleren in plaats van vrij te laten?
Deze constatering deel ik niet. Het beleid van afgelopen jaren is er op gericht om ziekenhuizen te laten concurreren op prijs en kwaliteit, en een overgang mogelijk te maken van aanbod- naar vraagsturing. De monitors van de NZa bevestigen dat diverse maatregelen een positief effect hebben: in toenemende mate is er aandacht voor kwaliteit gedurende de onderhandelingen voor het B-segment.
Bovendien tonen de uitkomsten van het CPB rapport aan dat in veel gevallen de concurrentie tussen ziekenhuizen significant positief samenhangt met de kwaliteit van zorg.
Bent u teleurgesteld door de constatering dat concurrentie tussen ziekenhuizen vooral heeft geleid tot het schrappen van kosten door middel van snelle bedrijfseconomische maatregelen, maar geen verbetering van de kwaliteit tot gevolg heeft gehad? Wilt u uw antwoord toelichten?
De aanpak van de ziekenhuizen beschouw ik vooral als een positieve ontwikkeling. Met deze maatregelen zetten zij namelijk een eerste stap richting het verbeteren van kwaliteit. Het herstructureren en stroomlijnen van interne processen bevordert immers de doelmatigheid. Dergelijke maatregelen hebben een positieve invloed op de doorstroom van patiënten. Een belangrijk element daarin is bijvoorbeeld dat de patiënt kortere wachttijden ervaren. Bovendien wordt daarmee een relevante basis gelegd voor het ontwikkelen van ketenzorg.
Binnen welke termijn verwacht u de tot nu toe uitblijvende substantiële effecten van de concurrentie? Wat is voor u de uiterste datum waarop concurrentie tussen ziekenhuizen uw verwachtingen moet waarmaken?
Graag wil ik benadrukken dat de afgelopen jaren een start is gemaakt met de invoering van vraagsturing, onder meer door middel van de introductie van prestatiebekostiging. Zoals uit de NZa monitors blijkt, zijn de effecten van deze maatregelen positief. Het is de bevestiging dat de juiste weg is ingeslagen om een toekomstbestendige zorgsector te bereiken. Deze signalen bieden vertrouwen voor de toekomst.
Eiceltoerisme in het buitenland |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Ab Klink (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht over de explosieve stijging van eiceltoerisme in Spanje?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat donoren in het buitenland anoniem blijven, terwijl dat in Nederland wettelijk verboden is?
Ja.
Vindt u het juist dat verzekeraars premiegeld gebruiken om in-vitrofertilisatiebehandelingen (IVF) in het buitenland te vergoeden?
IVF is zorg die voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk en is opgenomen in het pakket van de zorgverzekering. Dat geldt ook voor IVF waarbij gebruik gemaakt is van eiceldonatie.
Het gaat hier om de vraag of IVF met een anonieme eiceldonatie in het buitenland een te verzekeren prestatie is.
Voor zorg die onderdeel uitmaakt van de te verzekeren prestaties op grond van de Zorgverzekeringswet maakt het niet uit of de zorg in Nederland of in het buitenland wordt genoten. Zorg die opgenomen is in het pakket van de zorgverzekering en waarop de verzekerde naar inhoud en omvang redelijkerwijs is aangewezen, dient de zorgverzekeraar te vergoeden of die zorg nu in Nederland of in het buitenland wordt verricht.
Op grond van de Wet bijzondere medische verrichtingen en de Embryowet is eiceldonatie in Nederland toegestaan zolang dit voldoet aan de zorgvuldigheidseisen die hieraan in deze wetten zijn gesteld. Anoniem donorschap is in Nederland op grond van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting niet mogelijk.
De Wet bijzondere medische verrichtingen en de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting bevatten verbods- en gebodsbepalingen die de aanbieders van dergelijke zorg in Nederland raken en die zich niet tot de verzekerden richten. Er is dus geen relatie tussen de Zorgverzekeringswet en deze wetten voor zover het gaat om zorg die door een buitenlandse aanbieder wordt geboden.
De bepalingen in de Embryowet die zich richten tot donoren, richten zich tot donoren in Nederland en niet tot donoren in het buitenland.
Anoniem donorschap is in vele landen mogelijk. Dat geldt ook voor diverse landen van de Europese Unie en de Verenigde Staten. Anoniem donorschap doet niets af aan de kwaliteit van de behandeling. In die andere landen is de keuze voor wel of niet anoniem donorschap alleen anders gemaakt dan in Nederland.
Een en ander betekent dat een behandeling die plaats vindt in een kliniek in het buitenland die niet beschikt over een vergunning op grond van de Wet bijzondere medische verrichtingen en die werkt met anonieme eiceldonatie tot de te verzekeren prestatie behoort. Zorgverzekeraars zijn dus gehouden die behandeling te vergoeden.
Deelt u de mening dat Nederlandse verzekeraars alleen zorg mogen vergoeden die voldoet aan Nederlandse kwaliteitseisen en wetgeving?
Alleen kwalitatief verantwoorde zorg, maakt deel uit van het pakket van de zorgverzekering. Dat geldt ook voor de zorg die verleend wordt in het buitenland.
Relevant bij het oordeel of er sprake is van kwalitatief verantwoorde zorg is of de zorg voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk. In het arrest van het Europese Hof van Justitie inzake Smits-Peerbooms van 12 juli 2001, nr. C-157/99 is dit uitgelegd als «door de internationale medische wetenschap voldoende beproefd en deugdelijk bevonden». Dit beperkt zich dus niet alleen tot Nederland.
Hier gaat het om zorg die in een andere lidstaat van de Europese Unie is ingeroepen. Binnen de Europese Unie geldt vrij verkeer van personen en diensten. Het inroepen van zorg beperken tot zorg die louter aan Nederlandse kwaliteitseisen voldoet, is strijdig met de vrije verkeersbeginselen die in het EU-Verdrag zijn neergelegd. Het Europese Hof van Justitie heeft in zijn arrest inzake N. Decker van 28 april 1998, nr. C-120/95 met zoveel woorden overwogen dat «de voorwaarden voor de toegang tot en de uitoefening van de gereglementeerde beroepen worden beheerst door de richtlijnen 92/151/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, ter aanvulling van richtlijn 89/48/EEG (PB L 209, ¬blz. 25), en 95/43/EG van de Commissie van 20 juli 1995 tot wijziging van de bijlagen B en D bij richtlijn 92/51 (PB L 184, blz. 21)». Hieruit vloeit voort dat zorg in een andere lidstaat van gelijke kwaliteit beschouwd moet worden als zorg in het eigen land. De hiervoor genoemde jurisprudentie is gecodificeerd in de conceptrichtlijn patiëntenrechten bij grensoverschrijdende zorg. Het regime van die richtlijn staat eraan in de weg om te bepalen dat premiegeld alleen besteed mag worden aan zorg die voldoet aan de Nederlandse kwaliteitseisen en wetgeving. Bovendien doet, zoals ik al in antwoord 3 heb aangegeven, anoniem donorschap niets af aan de kwaliteit van de IVF-behandeling, hoe zeer het ook in de Nederlandse samenleving van belang wordt geacht dat een kind in staat wordt gesteld duidelijkheid over zijn biologische ouders te krijgen.
Welke maatregelen kunt en gaat u nemen om ervoor te zorgen dat premiegeld alleen besteed wordt aan zorg die voldoet aan de Nederlandse kwaliteitseisen en wetgeving?
Zie antwoord vraag 4.
Het boek 'Missie in Al Muthanna' van het Nederlands Instituut voor Millitaire Historie' |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Is het waar dat de Nederlandse militairen in Irak op verschillende punten afweken van hun mandaat, waardoor zij veel meer bij de bezetting verweven raakten dan het kabinet eigenlijk wilde? Zo nee, kunt u uw antwoord onderbouwen? Zo ja, op welke punten is dit gebeurd en om welke reden?
VN-Veiligheidsraad Resolutie 1 483, aangenomen op 22 mei 2003, verschaft de politieke en juridische basis voor het uitzenden van Nederlandse militairen naar Irak in de zomer van 2003. De resolutie onderscheidt de «bezettende mogendheden», de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, van «andere landen». De resolutie stelt in dat verband duidelijk dat andere landen, die geen bezettingsmacht zijn, kunnen «werken» onder het verenigde commando (de Coalition Provisional Authority, of CPA).
Nederland behoorde met de militaire bijdrage in de provincie Al Muthanna tot de categorie «andere landen» en maakte geen deel uit van de Amerikaans-Britse bezettingsmacht. In de brief aan de Kamer van 6 juni 2003 (TK 2002–2003, 23 432, nr. 116) en in daaropvolgende informatieverstrekking en parlementaire debatten heeft het kabinet consequent onderstreept dat Nederland deelnam aan een multinationale stabilisatiemacht, die onder een helder VN-mandaat en onder het gezag van de CPA in Irak optrad. De inspanningen waren gericht op het handhaven van de veiligheid en stabiliteit, als voorwaarde voor humanitaire hulp en wederopbouw.
Nederland heeft als deelnemer aan de stabilisatiemacht vooral in de beginfase de CPA ondersteund met de opbouw van lokaal bestuur in de provincie Al Muthanna. Het overleg met het Verenigd Koninkrijk was veelvuldig, de Nederlandse eenheden stonden immers onder Brits bevel. Informatie over het optreden van de Nederlandse militairen in het kader van SFIR is uitgebreid met de Kamer gedeeld, onder andere in de periodieke informatieverstrekking aan de Kamer en de eindevaluatie van de missie en tijdens het bezoek van de Vaste commissie voor Defensie aan het inzetgebied in oktober 2003. In de informatieverstrekking aan de Kamer is steeds onderstreept dat het destijds aangebrachte onderscheid tussen de werkzaamheden van de stabilisatiemacht en de werkzaamheden van de bezettende mogendheden in de praktijk niet zwart-wit te maken was. Dit betekende dat de beperkingen of caveats die golden voor de Nederlandse militairen ten aanzien van bestuurlijke taken en criminaliteitsbestrijding, zoals vastgelegd in het memorandum of understanding tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk, in de praktijk niet houdbaar bleken. Zonder de betrokkenheid van de Nederlandse militairen bij de ontwikkeling van bestuur en handhaving van de openbare orde zou een machtsvacuüm zijn ontstaan en zou de instabiliteit toenemen. Naarmate de CPA beter in staat was om het bestuur en de gezagshandhaving in Al Muthanna te laten functioneren en geleidelijk over te dragen aan de Irakese veiligheids- en bestuursstructuren, kon het Nederlandse bataljon zich concentreren op het handhaven van de veiligheid en stabiliteit, als voorwaarde voor humanitaire hulp en wederopbouw.
Bij het optreden van de Nederlandse militairen in SFIR werden de grenzen van het mandaat zichtbaar, maar zijn deze niet overschreden. Dat geldt ook voor het optreden in het kader van de criminaliteitsbestrijding, zoals de operatie «Greenfield». De Commissie Van den Berg oordeelde dat het optreden van de Nederlandse militairen bij de uitvoering van deze operatie binnen het mandaat van SFIR paste.
Is het waar dat de Nederlandse militairen volop bezig waren met het opzetten van een nieuw Iraaks bestuur in de provincie Al Muthanna, terwijl dit in strijd was met de afspraken die Nederland had gemaakt met de Britten, die het bevel voerden in Zuidelijk Irak? Is hierover overleg geweest met de Britten?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre ondermijnde dit het uitgangspunt van het kabinet dat de Nederlandse militairen door de Irakezen als vredeshandhavers gezien moesten worden in plaats van als bezettende macht?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de auteurs van het boek dat de Nederlandse militairen in feite deel uitmaakten van de Amerikaans-Britse bezettingsmacht? In hoeverre conflicteert dit met het beeld dat het kabinet in de Kamer schetste van de Nederlandse missie als een opbouwmissie onder de vlag van de Verenigde Naties? Is de Kamer te allen tijde juist geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 1.