De stand van zaken rond de noodzakelijke uitzetting van een Iraakse eermoordenaar |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is de stand van zaken betreffende de verblijfsprocedure(s) en de voorbereiding van de dringend noodzakelijke verwijdering uit Nederland van de Iraakse eermoordenaar M.M.A., over welke zaak ik eerder op 24 januari 2008, 13 oktober 2008, 7 januari 2009, 3 juni 2009, 19 oktober 2009 en 14 september 2010 vragen heb gesteld?1
Bent u bekend met het feit dat deze pleger van een barbaarse moord blijkens door de Kamer van Koophandel verstrekte gegevens thans in Leeuwarden een juridisch adviesbureau drijft onder de naam «Kajien Juristenkantoor»?2 Hoe is het mogelijk dat een vreemdeling die niet in het bezit zou mogen zijn van een verblijfsvergunning een eigen bedrijf opstart?
Waarom is de Kamer niet op de hoogte gehouden van ontwikkelingen in deze zaak, ook al is dit bij de beantwoording van de eerdere vragen van 14 september 2010 wel toegezegd? Kunt u toezeggen de Kamer vanaf nu volledig op de hoogte te houden van alle ontwikkelingen in dit dossier? Zo neen, waarom niet?
Pesten bij kinderen van 4 tot 18 jaar |
|
Manja Smits , Vera Bergkamp (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Welke projecten zijn er om pesten te voorkomen en aan te pakken, kijkend naar de beleidsterreinen Onderwijs, Welzijn en Jeugdzorg?
Diverse partijen bieden een groot aantal programma’s aan.
Het Ministerie van OCW initieert of bekostigt een deel daarvan. Een voorbeeld is Pestweb, een laagdrempelig centrum voor kinderen, jongeren, ouders en leerkrachten met kennis, ondersteuning en advies over pesten op school. Pestweb heeft een helpdesk die elke schooldag open is via chat, e-mail en telefoon. Ook steunt OCW onderwijsinstellingen met informatie over cyberpesten via onder andere het expertisecentrum mediawijsheid en het Diploma Veilig Internet. Verder is in het voortgezet onderwijs jaarlijks voor zo’n 3300 leerlingen met ernstige gedragsproblemen tijdelijke plaatsing in een reboundvoorziening mogelijk. Rebound zet mede in op gedragsverandering en herstel van gezagsverhoudingen, ook van ernstig pestende jongeren.
Naast de activiteiten van OCW is er een breed maatschappelijk aanbod van informatie, kennis en ondersteuning op het gebied van pesten. Zo zijn er de Stichting aandacht voor pesten, Gepestmaartrots, het comité Stop pestgedrag en het «You are good» polsbandje. Verder bestaan er Protocollen en aanpakken als de Gezonde school, Pestbriefje, de STOP-methode, de Vreedzame school, PRIMA-antipestmethode, Kanjertraining, enz. Veel commerciële partijen bieden pakketten en programma’s aan tegen pesten. Ook de GGD heeft aandacht voor pesten en schoolartsen en huisartsen hebben een protocol tegen pesten. Bij Centra voor Jeugd en Gezin is informatie over pesten en advies over omgaan met pesten beschikbaar. Plekken waar pesten kan worden gemeld zijn onder andere de Kindertelefoon, Hyves, en Meldknop.nl., waarbij wordt doorverwezen naar Pestweb.
Hoeveel budget wordt ingezet om pesten te voorkomen en aan te pakken? Kunnen de bewindspersonen dit specificeren per project?
Het totale budget om pesten te voorkomen is niet limitatief te duiden, omdat scholen dit meenemen als vaste taak in hun onderwijs. OCW stelt voor structurele maatregelen voor sociale veiligheid circa € 20 miljoen per jaar beschikbaar. Zo ontvangt het Centrum School en Veiligheid jaarlijks € 1 miljoen van het ministerie van OCW, waaronder ook Pestweb en Gay and School vallen. Jaarlijks is voor Rebound ongeveer € 19 miljoen beschikbaar. Daarnaast zijn middelen beschikbaar voor onderzoek. Het Actieprogramma Onderwijs Bewijs, een initiatief van de ministeries van OCW, Economische Zaken en Financiën omvat vijf projecten gericht op het tegengaan van pesten. Voor zo’n € 3 miljoen worden deze uitgevoerd door de Open Universiteit (online advies op maat voor slachtoffers van cyberpesten op het VMBO), SCO Kohnstamm (preventie van gedragsproblemen van leerlingen in het basisonderwijs), PI Research (een effectmeting van SPRINT, tegengaan antisociaal gedrag), de Universiteit Groningen (het KiVa antipest programma) en het Expertisecentrum Taal Onderwijs & Communicatie (Boekenmaatjes, een programma met als doel het tegengaan van pesten).
Kunnen de bewindspersonen per project aangeven wat de effectiviteit is?
De onderzoeken uit het actieprogramma Onderwijs Bewijs zijn nog niet afgerond. Zo worden de eerste uitkomsten van het KiVa antipestprogramma in juni 2013 bekend. Dit actieprogramma stimuleert de ontwikkeling van evidence based onderwijsinnovatie.
De adviezen en informatie die Pestweb levert worden door de doelgroep positief beoordeeld. Dit blijkt uit tevredenheidsonderzoeken van Pestweb zelf en van de Christelijke Hogeschool Ede. Pestweb heeft in 2012 meer dan 1000 chatgesprekken met leerlingen gevoerd die steun nodig hadden vanwege pesten op school. Na de dramatische gebeurtenissen rond Tim Ribberink verdubbelden de aanvragen en het bezoek aan de sites. Ook was er een piek in e-mails en chats.
Ik ga in mijn plan van aanpak nader in op de effectiviteit van programma’s.
Is er voldoende samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen (Onderwijs, Welzijn en Jeugdzorg) om pesten te voorkomen en aan te pakken?
Samenhang is van groot belang en komt de aanpak van pesten ten goede. Pesten is niet alleen een zaak voor OCW en onderwijsinstellingen. Het is een fenomeen waar meerdere partijen mee te maken hebben. Ouders, medeopvoeders, jongeren, sportverenigingen etc. hebben allen eigen verantwoordelijkheid bij de aanpak van pesten. Bij mijn plan van aanpak, dat ik in maart aan uw Kamer zal sturen, zal ik dan ook inzetten op een gezamenlijke aanpak die zo breed mogelijk wordt gedragen.
Hoe zien de bewindspersonen de rol van de overheid bij het voorkomen en aanpakken van pesten?
In het onderwijs ligt de primaire verantwoordelijkheid voor het voorkomen van pesten in scholen. Scholen zijn verplicht hun leerlingen en personeel te beschermen tegen fysiek en psychisch geweld, dus ook tegen pesten. Het beleid van OCW is gericht op het zo goed mogelijk ondersteunen en toerusten van scholen bij het vormgeven en uitvoeren van hun pestbeleid en het bieden van de noodzakelijke kaders.
Welke acties zijn voortgekomen uit de aangenomen motie van de leden Ortega-Martijn en Dijkgraaf1 en welke acties worden nog ondernomen?
De motie Ortega-Martijn/ Dijkgraaf over het omgaan met pestgedrag2 is door uw Kamer aangehouden. U ontvangt in maart mijn plan van aanpak tegen pesten, waarin de concrete acties zijn uiteengezet.
In 2006 werd in het kader van Veilig op school door de Kamerfracties SP, PvdA en Groen Links voorgesteld om tot een urgenter en effectiever beleid tegen pesten op school te komen; welke acties zijn hieruit voortgekomen?
In mijn jaarlijkse veiligheidsbrief in en om het onderwijs geef ik een overzicht van de acties die ondernomen worden om de (sociale) veiligheid in en rond scholen te verbeteren. Deze acties zijn ook voortgekomen uit de aandacht die de Tweede Kamer heeft voor het onderwerp (sociale) veiligheid op school. In maart zal ik u verder informeren over mijn plan van aanpak over het terugdringen van pesten.
Is er voldoende kennis bij de overheid en/of scholen over digitaal pesten?
Voldoende kennis ook van digitaal pesten is van groot belang.
Uit onderzoek3 van het Sociaal en Cultureel Planbureau blijkt dat van de ruim anderhalf miljoen 9 – 16-jarige internetgebruikers in Nederland ongeveer vier procent wordt gepest via internet. Pesten gebeurt online minder vaak dan offline. Veel slachtoffers van online pesten blijken ook slachtoffer van ander pestgedrag te zijn.
In mijn aanpak zal ik nader ingaan op de kennisbasis voor een goede en effectieve aanpak van pesten, zowel online als offline.
Wat is de inzet van de Jeugdzorg bij het voorkomen en aanpakken van pesten?
Het voorkomen en tegengaan van pesten is vooral iets dat in de directe omgeving van kinderen plaats moet vinden. Het is onderdeel van het opvoeden van kinderen. Ouders, leraren, sportcoaches, jongerenwerkers, maar ook bijvoorbeeld buren moeten samen een klimaat creëren waarin pesten wordt aangepakt. Ouders en professionals kunnen bij het Centrum voor Jeugd en Gezin informatie verkrijgen hoe zij pesten kunnen voorkomen of tegengaan. Jeugdzorg komt in beeld wanneer kinderen door het pesten problemen ervaren en het netwerk rondom het kind faalt.
Kunt u een overzicht geven hoeveel pesters op school door de scholen zijn aangepakt en dit specificeren (schorsing voor hoe lang, van school gestuurd, etc.)?
De Inspectie van het Onderwijs beschikt niet over een registratie van «pesters» of van school gestuurde pesters. Uit gegevens over schorsing en verwijdering van leerlingen in het voortgezet onderwijs kan worden afgeleid dat van alle meldingen van schorsing en verwijdering in 2011 – 2012, in zes procent (te weten 325) van de meldingen pesten door de school als reden is genoemd. Bij vijf procent van alle schorsingen is pesten als reden genoemd, en bij de meldingen van het voornemen tot verwijdering elf procent. Van alle scholen die in 2011 – 2012 melding deed van het schorsen of verwijderen van leerlingen, deed 37 procent een melding waarbij pesten als reden wordt genoemd. In hoeverre deze meldingen een beeld geven van aantallen pesters en de aanpak daarvan is moeilijk te zeggen.
Kunt u aangeven hoeveel scholen er door de overheid zijn aangepakt omdat ze zich onvoldoende hebben ingezet om pesten te voorkomen en/of aan te pakken?
In het toezicht van de Inspectie wordt aandacht geschonken aan het veiligheidsbeleid van scholen. Uit Inspectiesteekproeven komt naar voren dat vier van de vijf scholen inzicht hebben in de veiligheidsbeleving van de leerlingen, en tachtig tot negentig procent van de scholen beschikt over een veiligheidsbeleid gericht op het afhandelen of voorkomen van incidenten (deze cijfers hebben betrekking op schooljaar 2010 – 2011). In het voortgezet onderwijs heeft, variërend per schooltype, tussen de 92 en 96 procent van de scholen inzicht in de veiligheidsbeleving. Scholen waar het veiligheidsbeleid onvoldoende is, worden door de Inspectie aangesproken op het realiseren van verbeteringen.
De Onderwijsinspectie formuleerde eerder (Veiligheid op School, december 2010) de volgende hypothese: dat de veiligheid op school niet dient te worden afgelezen aan de hand van het aantal incidenten en het bestaan van beleid, maar aan de manier waarop de school omgaat met die incidenten; kunt u een beeld schetsen hoe scholen in Nederland omgaan met incidenten?
De Inspectie beschikt niet over een beeld van de wijze waarop scholen in het algemeen met incidenten omgaan. In het toezicht let de inspectie op het inzicht van de school in de sociale veiligheid van leerlingen en personeel, en op het veiligheidsbeleid van de school (zie ook het antwoord op vraag 11). Een goed werkend veiligheidsbeleid is in de eerste plaats gericht op preventie, en heeft aandacht voor adequaat optreden bij problemen en een goede afhandeling daarvan. Essentieel is dat dit veiligheidsbeleid in de dagelijkse praktijk door alle betrokkenen wordt gedragen en uitgevoerd. Tevens is een ondersteunend pedagogisch klimaat van belang. In situaties waarin de sociale veiligheid problematisch is moeten, afhankelijk van de situatie, op deze punten verbeteringen worden aangebracht. De Inspectie betrekt de resultaten uit het Inspectieonderzoek uit 2010 bij de versterking van het toezicht op de sociale kwaliteit, waaraan de Inspectie momenteel als onderdeel van haar meerjarig beleidsprogramma werkt.
In 2012 komt er een nieuwe monitor sociale veiligheid; in hoeverre laten de resultaten een verbetering of verslechtering zien ten opzichte van 2010? Noot:
Uit de Monitor sociale veiligheid in en rond scholen (december 2012) blijkt dat de overgrote meerderheid van leerlingen (95% in het PO en 93% in het VO) zich veilig voelt op school. Dit is vergelijkbaar met de voorgaande jaren.
Aangezien de onderzoeken al meerdere jaren worden uitgevoerd, kan een vergelijking worden gemaakt over de jaren van 2006 tot nu. De onderzoekers concluderen dat er geen eenduidige aanwijzingen zijn dat zich duidelijke veranderingen of trends voordoen wat betreft de omvang van pesten.
Het bericht dat Amerika mogelijk in het EPD (Elektronisch Patiëntendossier) kan kijken |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Amerika heeft mogelijk toegang tot Nederlands EPD»?1
Ik heb begrepen dat de vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie (VZVZ) een verklaring heeft geëist van CSC, het bedrijf dat het LSP heeft gebouwd en beheert, waarin staat dat het risico is uitgesloten dat de inhoud van medische dossiers wordt verstrekt aan Amerika.
Gaat u onderzoeken of het EPD onder de Patriot Act of de FISA Amendment Act valt, waardoor het Amerikaanse bedrijf CSC gedwongen kan worden gegevens af te staan?
Zie het antwoord op vraag 1. Ik vind het niet toelaatbaar dat de Nederlandse wet en regelgeving niet wordt toegepast en nageleefd. Ik zal dan ook de uitkomsten van het overleg tussen VZVZ en CSC grondig bestuderen. Daarnaast heeft Nederland met de Verenigde Staten een bilateraal rechtshulpverdrag en heeft de minister van Veiligheid en Justitie gezien de brede gevolgen op basis van de motie Schouw dit op EU-niveau geagendeerd.
Welke acties gaat u ondernemen als blijkt dat Amerika gegevens uit het EPD kan opvragen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat waren de argumenten om voor het Amerikaanse bedrijf CSC te kiezen?
Uit de Europese aanbesteding onder verantwoordelijkheid van Nictiz, destijds beheerder van het LSP, kwam CSC als beste partij naar voren.
Hierbij is als voorwaarde gesteld het voldoen aan Nederlandse privacywetgeving, waaronder de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
Waarom is er bij de keuze voor dit Amerikaanse bedrijf geen rekening gehouden met de Patriot Act of de FISA Amendment Act?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat regionale systemen voor het uitwisselen van medische gegevens veiliger zijn en beter te beheren, en daarom de voorkeur hebben boven een landelijk EPD?
Gezien de diversiteit aan (regionale) systemen is het niet mogelijk een algemeen oordeel te geven over de veiligheid en het beheer. Het is aan de toezichthouders (IGZ en CBP) om toezicht te houden op de inrichting van de informatiesystemen en het beheer daarvan.
Gaat u de doorstart van het EPD beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie daarvoor geen aanleiding. Ook op grond van de huidige wet- en regelgeving kan ik de doorstart van het EPD niet beëindigen. Als zou blijken dat de VZVZ, die verantwoordelijk is voor de zorginfrastructuur, zich niet houdt aan de geldende wet- en regelgeving is het aan het CBP hierop actie te ondernemen.
De uitgeprocedeerde asielzoekers die tot voor kort in het tentenkamp in Amsterdam Osdorp verbleven |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Asielzoekers kunnen in gekraakte kerk terecht»?1
Ja.
Waarom zijn de uitgeprocedeerde asielzoekers die bij de ontruimingsactie van 30 november 2012 werden aangehouden vrijwel onmiddellijk weer op vrije voeten gesteld? Waarom zijn deze vreemdelingen niet in vreemdelingendetentie geplaatst om hun verwijdering uit Nederland daadkrachtig ter hand te kunnen nemen?
Na de ontruimingsactie zijn acht vreemdelingen in vreemdelingenbewaring geplaatst. Bij de overige vreemdelingen was er onvoldoende grondslag, bijvoorbeeld omdat er geen of onvoldoende zicht is op uitzetting, om een maatregel van bewaring te rechtvaardigen.
Als gevolg van een gegrond beroep van één van deze acht vreemdelingen tegen de vreemdelingenbewaring, is deze maatregel ten aanzien van deze persoon inmiddels opgeheven.
Deelt u de mening dat de ontruimingsactie van het tentenkamp in Amsterdam Osdorp op 30 november 2012 en de daarmee gepaard gaande grootschalige politie-inzet niets anders zijn gebleken dan een enorme kostenpost voor de Nederlandse belastingbetaler, nu het probleem helemaal niet opgelost is omdat de uitgeprocedeerde asielzoekers hun brutale en misplaatste chantageactie op een andere plaats gewoon voort blijken te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik stel vast dat de burgemeester op grond van een aantal feiten en omstandigheden tot het oordeel is gekomen dat de demonstratie en het tentenkamp op de Notweg niet langer op deze manier in stand konden blijven. Belangrijk in deze afweging waren de vrees voor wanordelijkheden en het bestaan van gezondheidsrisico’s. De burgemeester had daarvoor al meermaals gezegd dat hij het tentenkamp niet voor onbepaalde tijd kon toestaan en dat de situatie op de Notweg zijn grenzen had bereikt.
Deelt u de mening dat het verblijf van deze uitgeprocedeerde vreemdelingen in een door linkse activisten speciaal voor dit doel opengebroken en gekraakte kerk niet te tolereren valt, omdat de betreffende vreemdelingen zich niet alleen niet aan hun plicht om Nederland te verlaten houden maar zich nu met het kraken van een kerk tevens schuldig maken aan een misdrijf? Zo nee, waarom niet?
De inspanningen van de overheid zullen altijd gericht blijven op het vertrek van de vreemdeling die onrechtmatig in Nederland verblijft. Dit vertrek is bij voorkeur zelfstandig, maar zo nodig gedwongen (uitzetting). Daarbij zijn de mogelijkheden voor gedwongen terugkeer afhankelijk van de medewerking van de verschillende landen van herkomst en van de individuele vreemdeling.
Bent u voornemens om het verblijf van de uitgeprocedeerde asielzoekers in de gekraakte kerk onmiddellijk te beëindigen, de betreffende vreemdelingen in vreemdelingendetentie te plaatsen en hun vertrek uit Nederland te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet? Bent u tevens voornemens stappen te zetten tegen de diverse extreemlinkse organisaties die de chantageacties van de uitgeprocedeerde asielzoekers organiseren en ondersteunen en daarmee de rechtsstaat saboteren?2 Zo nee, waarom niet?
Als er onvoldoende individuele gronden zijn of er is geen zicht op uitzetting, is vreemdelingenbewaring niet mogelijk. Zolang organisaties handelen vanuit een humanitair motief en binnen de grenzen van de wet, is er geen aanleiding om stappen te zetten. Maar zij moeten er wel op bedacht zijn geen onterechte verwachtingen te wekken bij deze vreemdelingen.
Illegale Israëlische nederzettingen |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Britten en Fransen vragen Israël opheldering over bouwplannen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Groot-Brittannië en Frankrijk de Israëlische ambassadeur hebben ontboden vanwege de aangekondigde bouw van drieduizend nieuwe huizen in bezet Palestijns gebied en dat beide landen overwegen hun ambassadeurs hierom terug te roepen? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
De regeringen van het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk hebben de Israëlische ambassadeur in hun respectieve hoofdsteden ontboden om hun zorgen over te brengen over het Israëlische bouwbesluit. Beide regeringen hebben hun eigen ambassadeur niet teruggeroepen uit Tel Aviv.
Is het waar dat de Nederlandse ambassadeur in Israël op 2 december jl. tegen het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken heeft gezegd dat Nederland Israël bij de Verenigde Naties niet langer kan steunen als het bouwen van de nieuwe nederzettingen daadwerkelijk wordt doorgezet? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Indien ja, wat zouden de concrete gevolgen hiervan kunnen zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse ambassadeur in Israël heeft op 2 december bij het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken en het kantoor van premier Netanyahu de Nederlandse zorgen over het Israëlische voornemen uiteengezet. Daarbij heeft hij niet gezegd dat Nederland Israël niet langer in de VN kan steunen als het bouwbesluit daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Wel heeft de ambassadeur de Israëlische regering gewezen op het risico dat door uitvoering van het besluit steun voor Israël in internationale fora kan afnemen.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen, waarin u stelt dat «uitbreiding van de nederzettingen de grootste bedreiging voor een twee-statenoplossing (is)»?2
Ja.
Bent u, aangezien uitbreiding van de nederzettingen de twee-statenoplossing ondermijnt, bereid dit Britse en Franse voorbeeld te volgen en eveneens de Israëlische ambassadeur te ontbieden? Indien neen, waarom niet?
Zoals uiteengezet in een brief aan uw Kamer van 6 december 2012, kenmerk 2012 35775, heb ik op 3 december 2012 in een gesprek met de Israëlische ambassadeur in Den Haag de Nederlandse zorgen over het Israëlische bouwbesluit overgebracht.
Daarnaast heb ik op 20 december 2012 in een verklaring mijn grote bezorgdheid uitgesproken over het Israëlische besluit van een dag daarvoor om over te gaan tot de bouw van 2 612 woningen in de nederzetting Givat Hamatos.
Bent u verder bereid de ambassadeur uit Israël hierom terug te roepen? Indien neen, waarom niet?
Het kabinet is bezorgd over het Israëlische voornemen, maar acht het terugroepen van de Nederlandse ambassadeur in Tel Aviv niet aan de orde.
Kunt u bevestigen dat Groot-Brittannië handelsovereenkomsten van de EU met Israël mogelijk zal heroverwegen dan wel opschorten?3 Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Mij is niet bekend dat de Britse regering op dit moment concrete voornemens heeft om handelsovereenkomsten met Israël ter discussie te stellen. Wel heeft de Britse regering aangegeven – evenals Nederland – te streven naar een gemeenschappelijke EU-reactie op de Israëlische voornemens.
Deelt u de opvatting dat van opwaardering van het Associatieakkoord tussen de EU en Israël geen enkele sprake kan zijn en dat de bevriezing van deze opwaardering moet blijven bestaan? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet acht de Israëlische nederzettingen illegaal en een obstakel voor vrede. Het isoleren van Israël is echter geen effectieve manier om het nederzettingenbeleid tegen te gaan.
Het associatieakkoord biedt de EU de mogelijkheid om met Israël te spreken over het Midden-Oosten Vredesproces en invloed uit te oefenen op het nederzettingen- en mensenrechtenbeleid van Israël. Nederland blijft zich ervoor inzetten dat in het kader van het associatieakkoord de EU-mensenrechtendialoog met Israël wordt geformaliseerd en versterkt.
Deelt u verder de opvatting dat, zolang nederzettingen in bezet Palestijns gebied uitgebreid blijven worden, Nederland binnen de EU moet pleiten voor het opschorten van het Associatieakkoord tussen de EU en Israël? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u tenslotte de mening dat zolang nederzettingen in bezet Palestijns gebied uitgebreid blijven worden, Nederland niet over kan gaan tot de oprichting van de Nederland Israël Samenwerkingsraad? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet heeft de intentie voort te bouwen op de bestaande goede banden met zowel Israël als de Palestijnse Autoriteit. Dat kan onder meer gestalte krijgen in de vorm van bilaterale fora. Over de wijze waarop worden in de komende maanden met partijen afspraken gemaakt. Tijdens die besprekingen zal ook het vredesproces aan bod komen. Het kabinet roept zowel Israël als de Palestijnse Autoriteit op in aanloop naar een herstart van de onderhandelingen geen stappen te zetten die het wederzijds vertrouwen verder ondermijnen.
Het bericht dat uitgeprocedeerde Somalische asielzoekers weer op straat zijn gezet |
|
Gerard Schouw (D66), Sharon Gesthuizen (SP), Joël Voordewind (CU), Henk Krol (50PLUS), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat naast de Somaliërs uit het voormalig tentenkamp in Amsterdam, die na hun verwijdering uit dat kamp alsnog door de politie op straat zijn gezet, ook vrijwel alle andere bewoners van het voormalig tentenkamp in de avond van 30 november op straat zijn gezet? Zo ja, hoe groot is de groep dan in totaal?
Het klopt dat het merendeel van de vreemdelingen na hun aanhouding is heengezonden. Hierbij is hen gemeld dat ze onderdak konden krijgen in een vrijheidsbeperkende locatie, wat uiteraard wel vereist dat ze bereid zijn om aan hun terugkeer mee te werken. Geen enkele vreemdeling is hier echter op ingegaan.
Vindt u het verantwoord om deze groep in het huidige winterweer op straat te laten leven? Zo nee, gaat u zorgen voor menswaardige opvang voor de vreemdelingen?
Er is deze groep vreemdelingen een alternatief aangeboden door het Rijk. Daarover heb ik uw Kamer bij brief van 15 november 20121 geïnformeerd. Het merendeel van de vreemdelingen uit het voormalige tentenkamp heeft echter geweigerd om van dit alternatief gebruik te maken.
Ik ben bereid om onderdak te bieden aan deze vreemdelingen, maar onder de voorwaarde dat wordt meegewerkt aan terugkeer. Dat is ook logisch want het perspectief voor deze vreemdelingen is terugkeer. Het aanbieden van onderdak zonder het stellen van deze voorwaarde vind ik allerminst een structurele oplossing en zou bovendien onterechte verwachtingen wekken bij deze vreemdelingen. Als een afgewezen asielzoeker ervoor kiest om geen gevolg te geven aan de afwijzende beslissing op zijn asielaanvraag en de bijhorende vertrekplicht, kan het niet zo zijn dat de Nederlandse overheid onderdak moet (blijven) verstrekken. De vreemdeling maakt hierin een bewuste keuze waar hij dan ook zelf verantwoordelijkheid voor moet dragen.
Protestacties zoals in Amsterdam en Den Haag waarbij vreemdelingen hun onvrede uiten over het Nederlandse asielbeleid en de beslissing in hun individuele zaak, kunnen nooit aanleiding zijn om het geldende asiel- en opvangbeleid dat zorgvuldig tot stand is gekomen, aan de kant te schuiven.
Deelt u de mening dat – ook voor deze groep – deze situatie voorkomen had kunnen worden als u de motie-Gesthuizen c.s.1 had uitgevoerd? Hebt u zich conform het rijksakkoord maximaal ingezet om te voorkomen dat uitgeprocedeerde asielzoekers op straat zouden komen zonder te worden uitgezet?
In mijn brief van 28 november 20123 aan uw Kamer heb ik beschreven hoe ik uitvoering geef aan deze motie. Ik heb toegelicht dat deze motie aansluit bij het huidige buitenschuldbeleid. Ik ben bereid om vreemdelingen opvang te bieden wanneer de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) positief heeft geadviseerd over de afgifte van een verblijfsvergunning op basis van het buitenschuldbeleid zolang de beoordeling bij de IND loopt.
Uw tweede vraag verwijst naar het Rijksakkoord, maar ik neem aan dat hier het Bestuursakkoord met de VNG uit 2007 wordt bedoeld. Het bestuursakkoord bevat inderdaad een inspanningsverplichting voor het Rijk om het daadwerkelijke vertrek uit Nederland van vreemdelingen die geen recht (meer) hebben op verblijf in Nederland zo veel mogelijk te faciliteren en te realiseren. Het faciliteren van een uitgeprocedeerde vreemdeling bij het realiseren van zijn vertrek is sinds 2007 steeds verder uitgebreid. Zo bestaat de mogelijkheid om onderdak te krijgen in een vrijheidsbeperkende locatie. Daarnaast wordt opvang verstrekt gedurende de vertrektermijn van 28 dagen na een afwijzing in de algemene asielprocedure. Door deze maatregelen heeft de uitgeprocedeerde vreemdeling een dak boven zijn hoofd terwijl hij meewerkt aan terugkeer.
Sinds medio 2011 kunnen gezinnen met minderjarige kinderen terecht in gezinslocaties voor zover bij gebrek aan onderdak van het Rijk een humanitaire noodsituatie dreigt te ontstaan en zolang het vertrek uit Nederland nog niet is gerealiseerd. Al deze maatregelen dragen ertoe bij om zoveel mogelijk te voorkomen dat gemeenten worden geconfronteerd met uitgeprocedeerde asielzoekers in hun gemeente. Een volledig sluitende aanpak kan echter niet worden gegarandeerd omdat de bereidheid van de vreemdeling om actief mee te werken aan zijn terugkeer ook van belang is.
De vreemdeling moet bereid zijn om mee te werken aan zijn terugkeer als na een zorgvuldige asielprocedure is geoordeeld dat hij geen bescherming in Nederland nodig heeft. Het is immers primair aan de vreemdeling zelf om zijn vertrek uit Nederland vorm te geven. Dat betekent niet dat hij er daarbij alleen voor staat. Hij heeft de mogelijkheid om de hulp van de DT&V in te roepen of zich te wenden tot de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en andere ngo’s. De voornoemde organisaties hebben tot doel om vreemdelingen perspectief te bieden op een duurzame terugkeer naar het land van herkomst. Diverse projecten in het kader van vrijwillige, duurzame terugkeer en herintegratie van organisaties, zoals Maatwerk bij Terugkeer, Stichting WereldWijd, Stichting Nieuwkomers, Vluchtelingenwerk Brabant-Centraal en IOM worden door het Rijk gesubsidieerd. Ook in het kader van de pilots «Alternatieven voor Vreemdelingenbewaring» worden organisaties gefinancierd die een bijdrage leveren aan duurzame zelfstandige terugkeer.
Blijft u bij uw mening dat noodopvang door de gemeenten in principe overbodig is?
Bent u bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Ja. Ik zie geen aanleiding voor het inrichten van structurele noodopvang. Zoals ik in antwoord op vraag 3 heb beschreven, spant het Rijk zich maximaal in om uitgeprocedeerde vreemdelingen te faciliteren bij het realiseren van de terugkeer. Gemeenten kunnen met de DT&V contact opnemen als ze worden geconfronteerd met uitgeprocedeerde vreemdelingen die in hun gemeente op straat leven.
Daarnaast vind ik structurele noodopvang ook onwenselijk. Structurele noodopvang geeft een dubbelzinnig signaal aan de vreemdeling omdat deze opvang veelal niet gekoppeld is aan de voorwaarde van het meewerken aan vertrek en in die zin allerminst een duurzame oplossing is.
Het bericht "Subsidie voor erotische zitzak" |
|
Reinette Klever (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Subsidie voor erotische zitzak»?1
Ja.
Welk maatschappelijk nut heeft deze innovatiesubsidie volgens u gediend?
Het betreft i.c. toepassing van de WBSO.2 Dit is een generieke fiscale regeling die er op gericht is bedrijven in alle sectoren van de economie aan te zetten tot innovatie. Het maatschappelijk nut van innovatie is dat de vernieuwing van producten, diensten en productieprocessen een belangrijke bron is voor welvaartsgroei. Bij het investeren in innovatie nemen ondernemers echter (financiële) risico’s. Het kan bijvoorbeeld zijn dat een technologie niet functioneert, of een product niet aanslaat. Bovendien kan de ontwikkelde kennis of technologie vaak ook in andere sectoren worden toegepast (kennis-spillovereffecten). Omdat ondernemers zich dergelijke bijkomende maatschappelijke baten niet volledig kunnen toe-eigenen, innoveren zij minder dan maatschappelijk gezien gewenst is. Het Ministerie van Economische Zaken stimuleert daarom private R&D en innovatie. In dit geval door de ontwikkeling van een technisch nieuw product te ondersteunen.
Deelt u de mening dat dit soort subsidies z’n doel volledig voorbijschiet? Zo nee, waarom niet?
Nee. De overheid bepaalt niet het doel van projecten waarvoor WBSO wordt aangevraagd maar beoordeelt alleen of deze een innovatief karakter hebben. De kracht van generieke regelingen is juist dat de overheid niet op de stoel van de ondernemer gaat zitten. Als ondernemers kansen zien voor de ontwikkeling van een innovatief product, een aangepast productieproces of een nieuwe technologie waarvoor verder onderzoek noodzakelijk is, kunnen ze een WBSO-aanvraag doen. Vervolgens wordt deze aanvraag op basis van objectieve algemene criteria beoordeeld. Deze zijn in de wet vastgelegd.3
Het doel van de WBSO-regeling in den brede is het stimuleren van innovatie. Uit de recente evaluatie blijkt dat de WBSO doet wat hij beoogt: de private loonuitgaven aan speur- en ontwikkelingswerk (S&O) bevorderen.4 Uit de evaluatie volgt dat bedrijven niet alleen het ontvangen WBSO-voordeel besteden aan S&O-loonuitgaven maar daar gemiddeld per ontvangen WBSO-euro zelf nog eens tussen de 55 en 99 eurocent bovenop leggen. Voorts heeft de WBSO een positief effect op de kwaliteit van R&D in Nederland en het vestigingsklimaat. Ik beschouw het dan ook als een doeltreffende regeling.
Welke (innovatie-)subsidies verstrekt(e) u nog meer, zowel direct als via de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) en Agentschap NL, sinds 2005? Kunt u bedragen, doelen, bedrijven en uiteindelijk ontwikkelde innovaties graag in een zo gedetailleerd mogelijke lijst vermelden?
Naar aanleiding van de motie Koppejan, Schaart en Van Bemmel over inzicht in de effectiviteit van het innovatiebeleid is de website www.volginnovatie.nl opgezet.5 Op deze website wordt een zo volledig mogelijk overzicht gegeven van de projecten die met innovatiemiddelen zijn gefinancierd: doel van het project, de deelnemende bedrijven en kennisinstellingen en de toegekende subsidie. Voor een overzicht van subsidieregelingen voor innovatie van voor 2010 verwijs ik u naar een brief en bijlage die zijn opgesteld naar aanleiding van de motie Blanksma en Elias en de EZ-begrotingen in de periode 2005–2009.6
Op de website van AgNL en in de jaarlijkse publicatie Focus op de WBSO staan ook verschillende voorbeelden van innovaties die mede dankzij de WBSO gerealiseerd zijn.7 Het is echter niet mogelijk om WBSO-projecten in lijn met overige subsidies op de website www.volginnovatie.nl te zetten of in een overzicht op te nemen. Dit omdat er ten aanzien van de fiscale regelingen (WBSO, EIA, Mia/Vamil en RDA) sprake is van geheimhoudingsplicht die volgt uit artikel 67 van de Algemene Wet Rijksbelasting (AWR). Daarbij heeft de WBSO vaak betrekking op alle R&D die binnen een bedrijf wordt uitgevoerd. Daarmee is deze informatie ook zeer gevoelig vanuit concurrentieperspectieven.
Bent u bereid te stoppen met dit soort onzinnige (innovatie-)subsidies? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie ook de antwoorden op vraag 2 en 3. Dit kabinet blijft inzetten op generieke fiscale regelingen voor het stimuleren van innovatie. De WBSO is laagdrempelig (belangrijk voor mkb), kent lage uitvoeringskosten en is positief geëvalueerd.
Het terugtrekken van de overheid uit het Platform Verduurzaming Voedsel |
|
Carla Dik-Faber (CU), Gerard Schouw (D66) |
|
Co Verdaas (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat het Platform Verduurzaming Voedsel per 1 januari 2013 ophoudt te bestaan als structureel overleg- en actieorgaan van de overheid en de agrofoodketenpartijen en dat de overheid zich per 1 januari 2013 hieruit terugtrekt?1 Welke beweegredenen liggen hieraan ten grondslag?
Ja, het Platform Verduurzaming Voedsel is een samenwerkingsovereenkomst tussen de overheid en 5 agrofoodketenpartners die op 28 oktober 2009 is gesloten en op 31 december 2012 afloopt.
De overheid heeft indertijd het initiatief genomen om ketenbrede samenwerking ten behoeve van verduurzaming van voedselproducten en voedselproductie-processen te versnellen samen met ketenpartners. De afgelopen 3 jaar hebben het ministerie van Economische Zaken, de Land- en Tuinbouw-Organisatie, de Federatie Nederlandse Levensmiddelenindustrie, het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel, Koninklijke Horeca Nederland en de Vereniging Nederlandse Cateraars deze versnelling een belangrijke impuls gegeven.
Onder het Platform Verduurzaming Voedsel zijn in de afgelopen 3 jaar 51 pilots gestart en is verduurzaming bij veel bedrijven onderdeel geworden van hun bedrijfsstrategie. De ingezette versnelling heeft zijn vruchten afgeworpen en het bedrijfsleven is nu aan zet om het stokje over te nemen. De 5 brancheorganisaties maken hiertoe een doorstart in de Alliantie Verduurzaming Voedsel. Het ministerie van Economische Zaken wordt hiervan agendalid.
Waarom is volgens u een directe actieve betrokkenheid van de overheid bij verduurzaming van de voedselketen niet meer noodzakelijk?
De overheid blijft via de Regiegroep Duurzame Veehouderij en Agroketens direct betrokken bij het verduurzamingsproces van de voedselketen. Dit gebeurt onder andere door op basis van de aanpak per keten na te gaan in hoeverre de beoogde duurzaamheidsdoelstellingen worden gerealiseerd. De regiegroep monitort dit proces en bewaakt de voortgang (brief TK 28 973, nr. 108 van 1 juni 2012). Op deze wijze wordt ook invulling gegeven aan de motie Wiegman-van Meppelen Scheppink (Kamerstuk 33 000 XIII nr. 133).
Het initiatief van de brancheorganisaties tot de oprichting van de Alliantie Verduurzaming Voedsel past binnen het kader van het topsectorenbeleid. Hierin steunt het ministerie van Economische Zaken het bedrijfsleven onder andere met de mogelijkheid in pps-verband onderzoek te laten doen naar duurzame innovaties. Voorts wordt met de Topsectoren Agro en Food en Tuinbouw en uitgangsmateriaal een actieve bijdrage geleverd aan de verduurzaming van en innovatie in de voedselketen.
Is het waar dat het platform na 1 januari 2013 privaat zal worden voortgezet onder de noemer Ketensamenwerking Verduurzaming Voedsel (KSVV), waarbij de overheid dus niet meer structureel als actieve partner betrokken is? Zo ja, hoe beoordeelt u dit in het licht van de motie van de leden Wiegman-Van Meppelen Scheppink/Van Veldhoven waarin de regering wordt verzocht om de samenwerkingsovereenkomst van het platform ook na 2012 actief voort te zetten met daarbij een actieve rol voor de staatssecretaris?2
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze is volgens u geborgd dat de verdere verduurzaming van de voedselketen wordt voortgezet en dat de afgesproken versnelling van de verduurzamingsprocessen zo veel mogelijk integraal en branchebreed wordt opgepakt in de periode ná 1 januari 2013?
Borging kan plaatsvinden via de hiervoor genoemde regiegroep en hiervoor genoemde topsectoren.
Hoe ziet u de rol van de rijksoverheid bij het verduurzamen van de voedselketen ná 1 januari 2013?
Voor de verduurzaming van de voedselproductie zet het kabinet in op een vraaggestuurde ketenbenadering. Het bedrijfsleven is primair aan zet om hier inhoud aan te geven. De overheid blijft hieraan een belangrijke bijdrage leveren onder andere via de topsectoren.
Wat zijn de financiële en praktische gevolgen van het niet deelnemen door de overheid aan de Ketensamenwerking Verduurzaming Voedsel (KSVV)? Zijn er projecten, initiatieven of pilots die hierdoor geen doorgang kunnen vinden?
Er zijn geen financiële of praktische gevolgen voor innovatiepilots en andere projecten. De aangegane verplichtingen zullen door het ministerie worden gecontinueerd en afgerond volgens de gemaakte afspraken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de activiteiten van de private partners in de agrofoodketen zo goed mogelijk aansluiten bij de verduurzamingsambities van de Topsector Agro & Food?
Dat is de verantwoordelijkheid van de private partners en gesprekken daarover zijn reeds gaande.
Kunt u aangeven wanneer u het Jaaroverzicht 2012 van het Platform Verduurzaming Voedsel naar de Kamer zult sturen?
U ontvangt het 3-jarenoverzicht van het Platform Verduurzaming Voedsel zo spoedig mogelijk.
Bent u bereid om dit jaaroverzicht vergezeld te laten gaan van een brief waarin u uiteenzet wat het platform in de afgelopen jaren heeft bereikt, hoe de activiteiten zullen worden voortgezet en wat hierbij de rol van het bedrijfsleven en de overheid is?
Zie het antwoord op vraag 1.
In het 3-jarenoverzicht is te vinden wat er de afgelopen 3 jaar is bereikt. Ik kom rond de zomer van 2013 met een beleidsevaluatie conform de afspraak in de begroting. Ik ga ervan uit dat de activiteiten van het Platform worden voortgezet via de doorstart in de Alliantie Verduurzaming Voedsel.
Kunt u aangeven wanneer u de beleidsevaluatie van het Platform Verduurzaming Voedsel naar de Kamer zult sturen?
Zie antwoord vraag 9.
De verblijfsgrond van in Nederland verblijvende verdachten / criminelen die in verband met recente geruchtmakende zaken in het nieuws waren |
|
Sietse Fritsma (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Waarom heeft u in uw beantwoording van eerdere vragen1 aangegeven de betreffende vragen niet te willen beantwoorden omdat het individuele gevallen betreft, terwijl vragen betreffende individuele gevallen in het verleden wel degelijk beantwoord zijn?2
In de beantwoording op de eerdere vragen heb ik aangegeven wat het beleid is ten aanzien van criminele vreemdelingen. Ik heb afgezien om in te gaan op de individuele zaken omdat ik het uit oogpunt van bescherming van de privacy van betrokkenen niet gewenst acht hierop verder in te gaan. Te meer nu het gaat om bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in paragraaf 2, hoofdstuk 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens. De bescherming van de privésfeer van betrokkenen zal over het algemeen zwaar wegen bij mijn afweging om inlichtingen al dan niet te verstrekken.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om met twee maten te meten waarbij informatie over criminelen niet wordt verstrekt en informatie over bij voorbeeld uit te zetten personen wel wordt verstrekt? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u gelet hierop bereid om de betreffende vragen alsnog te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De internationale school Eerde in Ommen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt de berichtgeving over de internationale school Eerde in Ommen dat de sfeer daar al jaren verziekt is doordat het management er op dictatoriale wijze heerst, kritische werknemers worden weggewerkt en ouders, die heel veel schoolgeld hebben betaald, zich bedonderd voelen, zonder dat Landstede, de onderwijsorganisatie waar Eerde onder valt, ingrijpt?1
Ik kan niet beoordelen of deze berichtgeving juist is. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) houdt beperkt toezicht op niet-bekostigde internationale en buitenlandse scholen, zoals Eerde. Wel heeft naar aanleiding van deze berichtgeving de inspectie op woensdag 5 december met het college van bestuur van Landstede gesproken. Het bestuur geeft aan, dat het naar aanleiding van deze problemen in 2012 wijzigingen heeft doorgevoerd in de aansturing van de school en dat er een nieuwe directeur is aangesteld.
Klopt het dat de Inspectie van het Onderwijs bij deze toestanden niet anders kan doen dan machteloos toekijken? Acht u dit een aanvaardbare situatie in het onderwijs aan leerlingen onder de 18 jaar dat moet voldoen aan de eisen die de Leerplichtwet stelt?
De inspectie houdt conform de «Regeling aanwijzing internationale en buitenlandse scholen» (Staatscourant 2764, 17 februari 2011) slechts beperkt toezicht op niet-bekostigde internationale scholen zoals Eerde. Deze scholen staan namelijk onder toezicht van een buitenlandse autoriteit of een internationale accreditatieorganisatie en worden op basis daarvan aangewezen als scholen in de zin van de Leerplichtwet. Daardoor kunnen leerlingen hun leerplicht op deze scholen vervullen. In 2011 is aan de internationale school Eerde een dergelijke aanwijzing verleend.
De inspectie houdt op deze scholen alleen toezicht op de kwaliteit van het onderwijs in de Nederlandse taal aan leerlingen met de Nederlandse nationaliteit. De inspectie zal in dit kader binnenkort een schoolbezoek uitvoeren. De inspectie is hierbij, conform de werkwijze, alert op ernstige signalen over het onderwijs in de school anders dan het onderwijs in de Nederlandse taal. Indien nodig zal ik de internationale accreditatieorganisatie daarvan op de hoogte stellen.
Hoe beoordeelt u het bericht, mocht dit waar zijn, dat oud-werknemers van Eerde bij vertrek een contract hebben ondertekend waarin ze hebben beloofd om te zwijgen over hun tijd bij Eerde, op straffe van duizenden euro's per overtreding?
Dit soort contracten is inderdaad met een aantal oud werknemers gesloten. Ik acht dit een ongewenste situatie die niet past bij normale arbeidsverhoudingen in een onderwijsinstelling en ik zal het bestuur van de Landstede hierop aanspreken.
Hoe beoordeelt u (de kwaliteit van) de «individuele» lesprogramma's van Eerde als de docenten veel minder uren uitbetaald krijgen voor lesvoorbereiding en het overige werk dan binnen het regulier bekostigde onderwijs gebruikelijk is?
De inspectie beoordeelt bij deze school alleen de kwaliteit van het onderwijs in de Nederlandse taal (zie antwoord op vraag 2), zonder daarbij de arbeidsvoorwaarden van leraren mee te wegen.
Wat betekent het voor het civiele effect van de diploma's die Eerde uitreikt, als blijkt dat deze school onvoldoendes verdoezeld en de directie een docent, die bij een leerling plagiaat vermoedt, overstemt?
Voor zover het gaat om het internationaal baccalaureaatsdiploma, een extern centraal examen, behoudt dit zijn civiel effect ongeacht de gang van zaken binnen de school. Zoals ik hiervoor heb aangegeven staan scholen als Eerde onder toezicht van buitenlandse inspecties of accreditatieorganisaties. Zij zijn ook verantwoordelijk voor het toezicht op de examinering.
Bent u bereid om de mogelijkheden te verkennen om op deze school in te grijpen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit dan doen? Zo nee, waarom niet?
De directe toezichtstaak van de inspectie van het onderwijs is wettelijk beperkt tot het toezicht op het onderwijs voor de Nederlandse taal aan leerlingen met de Nederlandse nationaliteit. Alleen als het inspectiebezoek aan het licht brengt dat de school zijn verplichtingen op dit vlak niet nakomt, zullen daar met de school verbeterafspraken over gemaakt worden. Mocht de school binnen een jaar niet aan de verplichtingen voldoen, is er de mogelijkheid om te besluiten dat leerlingen met de Nederlandse nationaliteit niet langer hun leerplicht kunnen vervullen aan de school. Voorts kan ik de aanwijzing van deze school als school in de zin van de Leerplichtwet intrekken indien de school niet langer onder toezicht staat van een internationale accreditatie organisatie. Dat is nu echter niet aan de orde. Indien er signalen zijn dat het onderwijs op de school niet goed functioneert, kan ik de internationale accreditatie organisatie hier op wijzen. Tenslotte heb ik geen bekostigingsrelatie met deze particuliere school en kan daarom ook geen financiële sancties hanteren. De particuliere school Eerde valt wel onder het bestuur van het ROC de Landstede. Als het saldo van inkomsten en uitgaven van de internationale school negatief is, kan het niet zo zijn dat het bestuur de Landstede middelen bestemd voor het bekostigde onderwijs, voor dit verlies aanwendt. Ik zal het bestuur daarop zo nodig aanspreken en ingrijpen.
De vergoeding van schade bij fraude bij internetbankieren |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van internetbankieren primair bij de banken ligt en dat de consument alleen in geval van opzet, grove schuld of ernstige nalatigheid aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade door fraude met internetbankieren?
Graag verwijs ik hier naar het antwoord op de gelijkluidende vraag in mijn eerdere brief van 26 november aan uw Kamer1.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen1 «Alleen als de consument zelf frauduleus heeft gehandeld of opzettelijk of met grove nalatigheid de voorwaarden die zijn bank heeft gesteld aan het gebruik van internetbankieren heeft geschonden, is hij aansprakelijk voor de volledige schade.»? Momenteel is voor consumenten onduidelijk wanneer dat het geval is, deelt u de mening dat onduidelijkheid in deze onwenselijk is?
In eerder genoemde Kamerbrief is uitgelegd dat de mate waarin een consument aansprakelijk is voor frauduleuze betalingstransacties geregeld is in de richtlijn betaaldiensten3 die in de Wet op het financieel toezicht (Wft) en het Burgerlijk Wetboek (BW) en daaronder liggende regelgeving is geïmplementeerd. Dit kader draagt ook bij aan duidelijkheid voor consumenten. Uiteraard is het niet mogelijk om in een wettelijke regeling duidelijkheid te scheppen voor alle voorkomende gevallen. Uiteindelijk heeft de rechter over de uitleg van de wet- en regelgeving het laatste woord. Mocht een consument een geschil krijgen met zijn bank over de regelgeving of over de voorwaarden die de bank hanteert, dan kan dit voorgelegd worden aan het Kifid (Klachteninstituut Financiële Dienstverlening) in het kader van buitengerechtelijke geschillenbeslechting, of aan de rechter.
Binnen dit wettelijke basiskader waaraan banken zich dienen te houden, bepalen de individuele banken het door hen gehanteerde coulancebeleid zelf. Banken bestuderen – en beoordelen – hierbij elk opgetreden fraudegeval nauwkeurig. Verschil in het gehanteerde coulancebeleid kan er incidenteel voor zorgen dat de ene bank besluit om wel een bepaalde schade te vergoeden en de andere bank een soortgelijke schade niet.
In het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) is door de Consumentenbond aandacht gevraagd voor deze verschillen. In het MOB is afgesproken om te onderzoeken in hoeverre de voorwaarden van de banken onderling significant verschillen en te bezien of – en zo ja in welke mate – de verschillende veiligheidsnormen, waaraan de klant zich bij internet- (en mobiel) bankieren dient te houden, qua inhoud en formulering beter op elkaar kunnen worden afgestemd.
Inherent aan het coulancebeleid is dat er sprake kan zijn van individuele verschillen. Dat neemt niet weg dat ik het met u wenselijk vindt dat gelijke gevallen zoveel mogelijk gelijk behandeld worden binnen het ruimhartige coulancebeleid dat thans in de sector wordt gevoerd. Ik zal deze opvatting binnen (of bij) het Maatschappelijk overleg betalingsverkeer inbrengen en oproepen tot meer eenduidigheid in beleid. Graag ben ik bereid uw kamer over de uitkomsten hiervan nader te informeren.
Herinnert u zich uw beantwoording van vraag 5 van genoemde vragen waarin u aangeeft dat het van belang is dat er transparantie en helderheid bestaat over de rechtspositie van consumenten? In de uitzendingen van het VARA-programma Kassa van 15 september 2012, 13 oktober 2012 en 10 november 2012 is een aantal voorbeelden gegeven waarin er geen duidelijkheid is en soms zelfs sprake lijkt van willekeur, deelt u de mening dat deze situatie ongewenst is?
Zie antwoord vraag 2.
In de beantwoording van genoemde vragen en uit de voorbeelden genoemd in vraag 3 blijkt dat het kan voorkomen dat banken dezelfde gevallen verschillend behandelen, wat vindt u daarvan? Deelt u de mening dat dit met het oog op de rechtszekerheid en het vertrouwen in het online betalingsverkeer ongewenst is als vergoedingsstandaarden per bank verschillen of afhankelijk zijn van coulance?
Zie antwoord vraag 2.
De Consumentenbond noemt een aantal voorbeelden van mogelijke nalatig gedrag2, wilt u bij elk van de voorbeelden aangeven of u van mening bent dat dit grove nalatigheid betreft?
Uitleg van de wet vindt plaats door de rechter of in buitengerechtelijke geschillenbeslechting. Voor de uitleg van het aan de richtlijn ontleende begrip «grove nalatigheid» is het laatste woord overigens aan het Hof van Justitie van de EU. Daarbij is van belang dat, volgens overweging 33 van preambule bij de richtlijn, bij de beoordeling of de betaaldienstgebruiker nalatig is geweest, alle omstandigheden in aanmerking moeten worden genomen. Contractuele clausules en voorwaarden die de bewijslast voor de consument vergroten of de bewijslast voor de bank verminderen moeten volgens die overweging als nietig worden beschouwd. Uit artikel 7:550, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek, dat het dwingende karakter van de richtlijn implementeert, volgt dat dergelijke bedingen ook in Nederland niet geldig zijn.
Overigens is mijn verwachting dat banken in het overleg over hun coulancebeleid en de verschillende veiligheidsnormen, ook de voorbeelden zullen behandelen die zijn genoemd door de Consumentenbond.
Deelt u de mening dat banken uniforme standaarden moeten hanteren voor het vergoeden van schade door fraude bij internetbankieren? Bent u bereid met de sector in gesprek te gaan om tot uniforme standaarden te komen en de Tweede Kamer over de uitkomsten van dat overleg te informeren?
Ik heb er vertrouwen in dat marktpartijen en betrokken maatschappelijke organisaties, verenigd in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB), in constructief overleg tot resultaten zullen komen. Ik ben graag bereid de Tweede Kamer daar te zijner tijd over te informeren.
Bij wie ligt op dit moment de bewijslast voor fraude bij online bankieren? Deelt u de mening dat de bewijslast bij banken moet liggen en dat consumenten niet via bezwaarprocedures, het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) en eventueel de rechter hun gelijk moeten halen? Is dat naar uw oordeel momenteel het geval?
De bewijslast voor fraude bij online bankieren ligt bij de bank. Dat volgt uit artikel 7:527 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Uit artikel 7:527 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat ook de bewijslast dat de betaler frauduleus heeft gehandeld of opzettelijk of met grove nalatigheid zijn verplichtingen uit art. 7:524 ter zake van het geheim houden van de codes niet is nagekomen, eveneens op de bank rust. Dat sluit overigens niet uit dat als de bank het standpunt van de consument – volgens deze ten onrechte – afwijst, de consument naar het Kifid of de rechter kan stappen om zijn gelijk te halen. Dat heeft niets met de bewijslastverdeling te maken.
In de Verenigde Staten kent men wetgeving voor creditcardbetalingen, klopt het dat de (online) fraude daar door de grote aansprakelijkheid voor bancaire instellingen en daardoor veiligere systemen (nog) lager ligt dan bij online betalingen met een betaalpas?
In hoeverre banken in de Verenigde Staten bij de invoering van nieuwe beveiligingsmethoden onderscheid maken tussen creditcardbetalingen en debitcardbetalingen is mij onvoldoende bekend om er een uitspraak over te kunnen doen. In het algemeen is de mate van veiligheid van een betaalsysteem afhankelijk van een combinatie van maatregelen op de gebieden van preventie, detectie en respons. Deze maatregelen werken in samenhang met elkaar en worden ook voortdurend aangepast aan de actuele dreigingen.
Bent u ermee bekend dat banken volgens de Amerikaanse wet binnen vier dagen onterecht afgeschreven middelen moeten terugstorten op de rekening, en het aan hen is om te bewijzen dat er sprake is van ernstige nalatigheid, grove schuld of opzet? Zou u willen ingaan op de voor- en nadelen van de introductie van dat beginsel in Nederland? Als niet tot overeenstemming met de sector wordt gekomen omtrent eenduidige beleidslijnen in geval van fraude, bent u dan bereid wetswijzigingen langs deze lijn te overwegen?
Ik ga ervan uit dat u doelt op de Amerikaanse Electronic Fund Transfer Act en Regulation E (Error Resolution procedures). In grote lijnen schrijft deze wet voor dat consumenten vanaf het moment van ontvangst van het betreffende (papieren of digitale) bankafschrift, 60 dagen de tijd hebben om hun bank te informeren over een foutieve (niet door hen geautoriseerde) elektronische betaling. De bank van de consument dient de melding binnen 10 werkdagen te onderzoeken en het betwiste bedrag, wanneer gerechtvaardigd, terug te storten op de rekening van de klant. Is de zaak na 10 werkdagen nog niet opgelost, dan stort de bank tenminste een deel van het betwiste bedrag terug op de rekening van de consument en zet de bank het onderzoek gedurende maximaal 45 dagen voort.
Zoals hiervoor aangegeven, is het wettelijk kader rond de consumentenaansprakelijkheid voor frauduleuze betalingstransacties in Nederland bepaald door de richtlijn betaaldiensten. Betaaldienstverleners kunnen binnen dit wettelijk kader zelf nog coulancebeleid ontwikkelen.
Wetgeving op dit punt is in mijn optiek niet nodig. Mijn verwachting is dat het overleg dat in het verband van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer is opgestart, voldoende resultaat zal opleveren. Ik ben graag bereid de Tweede Kamer daar te zijner tijd over te informeren.
Grensoverschrijdende samenwerking tussen de Duitse en Nederlandse politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Trage politie faalt bij diefstal in grensgebied»?1
Ja.
Kent het bericht feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke zijn dat dan?
Het bericht in het Algemeen Dagblad bevat tenminste de feitelijke onjuistheid dat «pas op woensdagavond» de politie de woning zou hebben doorzocht. Nadat op woensdagochtend, 28 november, rond 9.30 uur op het bureau in Echt door een privé-persoon melding was gemaakt dat mogelijk gestolen kleding afkomstig uit Duitsland in een woning in Echt zou zijn opgeslagen, is direct actie ondernomen en is de woning dezelfde dag rond 11 uur doorzocht. Daarbij is vervolgens ter afdoening de gebruikelijke formele (spoed)procedure voor grensoverschrijdende rechtshulpverzoeken gehanteerd.
Voorts is de suggestie onjuist dat (altijd) in grensoverschrijdende gevallen een internationaal rechtshulpverzoek nodig is. Zie daarvoor tevens de beantwoording op de vragen 3 en 4.
Is het waar dat het pas door middel van een internationaal rechtshulpverzoek in dit soort situaties kan worden opgetreden? Zo nee, welke mogelijkheden hadden open gestaan voor een snellere en laagdrempeliger interventie door de Nederlandse politie? Zo ja, deelt u de mening dat in situaties waar niet gewacht kan worden op formaliteiten die langer duren dan uit de aard van het misdrijf gewenst is, snellere interventiemogelijkheden moeten komen? Aan welke mogelijkheden denkt u?
In gevallen van grensoverschrijdende criminaliteit moet er spoedig en doeltreffend actie ondernomen kunnen worden. Snelle en laagdrempelige mogelijkheden voor operationele inzet zijn en worden dan ook reeds toegepast bij grensoverschrijdende samenwerking. Zo kunnen bevoegde autoriteiten, in het kader van de handhaving van de openbare orde en veiligheid of ter voorkoming van strafbare feiten, elkaar zonder verzoek om informatie, waaronder persoonsgegevens, verstrekken. Rechtsbasis hiervoor is artikel 46 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en artikel 15 van het Verdrag met Duitsland inzake de Grensoverschrijdende Politiële Samenwerking en de Samenwerking in Strafrechtelijke Aangelegenheden (2005). Hieruit volgt de mogelijkheid voor direct contact tussen de Nederlandse en Duitse politie om zo snel handelen tegen (grensoverschrijdende) criminaliteit te bespoedigen. In het geval van het toepassen van dwangmiddelen (of bijzondere opsporingshandelingen) is tussenkomst van het OM en een internationaal rechtshulpverzoek wel vereist.
De Duitse politie mag de Nederlandse politie derhalve bellen met het verzoek polshoogte te nemen. In de onderhavige situatie had een mogelijkheid tot een snellere interventie zich voor kunnen doen indien de Duitse politie direct contact had opgenomen met de Nederlandse politie. In dat geval had een surveillance gestart kunnen worden en bij het aantreffen van de vrachtwagen de situatie «bevroren» kunnen worden. De Duitse autoriteiten hebben dit contact echter niet gelegd.
Kan of mag de Duitse politie met Nederlandse collega's bellen met de vraag of zij polshoogte willen nemen bij een verdachte vrachtauto? Zo ja, is dat gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat het (snel) reageren op een internationaal rechtshulpverzoek in het weekend niet altijd (snel) mogelijk is? Zo ja, waarom is dat en betekent dat dan dat het voor criminelen effectiever is om in weekenden toe te slaan? Zo nee, waarom niet? Hoe verloopt de aanvraag en afhandeling van een internationaal rechtshulpverzoek in en buiten het weekend?
De effectieve bestrijding van criminaliteit kan en mag niet afhankelijk zijn van het tijdstip op de dag of in de week. Het snel reageren op een spoedeisend internationaal rechtshulpverzoek is altijd mogelijk, ook in het weekend. Een Duits verzoek aan Nederland moet worden ingediend bij een Nederlandse officier van justitie. Hiertoe zijn regionale Informatie- en Coördinatiecentra (IRC’s) ingericht die 24/7 telefonisch bereikbaar zijn en die de rechtshulpverzoeken coördineren. Bij spoed kan daarbij volstaan worden met een telefonisch verzoek, met de toezegging dat een schriftelijke reactie volgt.
Duitsland kent een dergelijke coördinerende instantie niet. Echter, ook daar zijn officieren van justitie 24 uur per dag beschikbaar voor dergelijke verzoeken. De Duitse politie kan dan ook op ieder moment van de week via een Duitse officier van Justitie een internationaal rechtshulpverzoek doen aan Nederland.
De uitspraken van de Raad van State inzake christelijke vluchtelingen van Iraanse afkomst |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de twee uitspraken van de Raad van State van 30 november 2012. inzake christelijke vluchtelingen van Iraanse afkomst?
Ja.
Hoe gaat u de uitspraken van de Raad van State, welke stellen dat van gelovigen niet kan worden verlangd dat zij zich terughoudend gedragen, omzetten in beleid?
Beide arresten van de Raad van State zijn gewezen onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna «het Hof») over de aantasting van de (openbare) godsdienstbeleving (C-71/11 en C-99/11). Over dit arrest van het Hof en de gevolgen voor het algemene beleid inzake religieuze minderheden bent u geïnformeerd bij brief van 2 november jl.1
Niet elke aantasting van het recht op godsdienstvrijheid vormt een daad van vervolging. De schending van het recht op het belijden van een godsdienst vormt pas een daad van vervolging indien die schending voldoende ernstig is en de betrokkene op een aanzienlijke wijze treft. Daarbij wordt ook beoordeeld of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat bepaalde godsdienstige handelingen door de vreemdeling bij terugkeer in het land van herkomst zullen worden verricht. Hiertoe is het wel aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat deze handelingen bijzonder belangrijk zijn om zijn godsdienstige identiteit te bewaren. Dit kan ook een handeling zijn die voor de betrokken religieuze gemeenschap niet bepalend is. Voorts is in beginsel niet relevant dat de vreemdeling het gevaar uit de weg kan gaan door af te zien van bepaalde godsdienstige handelingen. Van de vreemdeling wordt dan ook niet verwacht dat hij afziet van godsdienstige handelingen die hem blootstellen aan een werkelijk gevaar van vervolging.
Sinds het arrest van het Hof wordt bovenstaand beleidskader gehanteerd bij de beoordeling van asielaanvragen van religieuze minderheden. De IND heeft getracht zoveel mogelijk zaken van Iraanse christenen die nog onder de rechter lagen, te achterhalen en te bezien of het arrest van het Hof relevant was voor de beoordeling van de asielaanvraag en het doorzetten van de rechterlijke procedure.
In de brief van 2 november jl. is verder ook het asielbeleid ten aanzien van Iraanse christenen toegelicht naar aanleiding van het ambtsbericht dat op 27 augustus 2012 was verschenen.
De door u gevraagde duidelijkheid is er al sinds 2 november jl. en ik zie dan ook geen aanleiding om de door u voorgestelde maatregelen te treffen.
Hoeveel soortgelijke asielaanvragen lopen er op dit moment? Bent u bereid om alle geplande uitzettingen naar Iran van soortgelijke zaken per direct stop te zetten totdat er duidelijk is over welke invloed deze uitspraken hebben op het asielbeleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze vragen met spoed te behandelen?
Ik ben altijd bereid tot een spoedige behandeling voor zover de gewenste zorgvuldigheid van de beantwoording mij dat toestaat.
De miljoenen voor 'leuke seks' in ontwikkelingslanden |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Ontwikkelingsgeld voor mannen»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de mening dat de vele miljoenen die uitgegeven worden aan dit zoveelste onzinproject beter besteed kunnen worden aan bijvoorbeeld het verbeteren van de positie van Nederlandse ouderen?
Met dit project wordt onder meer uitvoering gegeven aan het door de Tweede Kamer geaccordeerde beleid voor Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) en het genderbeleid.
Doel van dit project is het verminderen van moeder- en kindsterfte, tienerzwangerschappen en huiselijk geweld in Rwanda, Indonesië, Zuid-Afrika en Brazilië. Een deel van de activiteiten richt zich op jongens en vaders om hen beter in staat te stellen hun verantwoordelijkheden te nemen als het gaat om de verzorging van kinderen, family planning en het respecteren van de rechten en gezondheid van vrouwen.
Het geld is afkomstig van de goedgekeurde begroting (2012) van Ontwikkelingssamenwerking. Het verbeteren van de positie van ouderen in Nederland maakt daar geen onderdeel van uit en valt onder verantwoordelijkheid van mijn collega van VWS.
Denkt u werkelijk dat het geven van Nederlands belastinggeld aan ontwikkelingslanden om daar de «seks leuker te maken» een taak is van de Nederlandse staat?
Het project onderkent de belangrijke rol van mannen waar het gaat om het respecteren van rechten van de vrouw, gezinsplanning en vrije keuze rond seksualiteit. In veel ontwikkelingslanden zijn die verworvenheden niet vanzelfsprekend. Het project levert op die manier een belangrijke bijdrage aan de uitvoering van het Nederlandse gender- en SRGR-beleid dat zich richt op het voorkomen van moedersterfte en het bestrijden van geweld tegen vrouwen.
Bent u bereid, bij nader inzien, dit onzinproject geen doorgang te laten vinden? Zo neen, waarom niet?
Ik ondersteun dit project, omdat het bijdraagt aan de uitvoering van het vigerende SRGR- en genderbeleid.
Het bericht nieuwe aanwijzingen over activiteit rond de plekken waar Syrische chemische wapens zijn opgeslagen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht over nieuwe aanwijzingen over activiteit rond de plekken waar Syrische chemische wapens zijn opgeslagen?1
Ja.
Kunt u de uitspraak bevestigen dat «Syrië dingen doet die suggereren dat het regime de intentie heeft deze wapens te gebruiken»? Zo nee, waarom niet?
Hierover kunnen in het openbaar geen mededelingen worden gedaan.
Zo ja, kunt u aangeven op welke activiteiten wordt gedoeld? Kunt u daarbij aangeven waarom deze activiteiten nieuw zijn, zoals in de titel van dit artikel wordt gesuggereerd?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt de constatering dat de chemische wapens ook worden verplaatst, zoals in het artikel ook wordt gesuggereerd?
Zie antwoord vraag 2.
Is er volstrekte duidelijkheid over de locaties waar de Syrische wapens zijn gestationeerd? Zo nee, welke stappen worden gezet om deze duidelijkheid te verkrijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Is er duidelijkheid over de verschillende chemische wapens waarover het Syrische regime beschikt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Amerikaanse minister van Defensie Panetta, dat sommige chemische wapens zijn verplaatst om deze beter te beveiligen?
Zie antwoord vraag 2.
Is er binnen de NAVO overeenstemming over de inschatting van de risico's die deze wapens met zich meebrengen en over een gemeenschappelijke strategie die zou moeten worden gevolgd?
Het onderwerp is tijdens de NAVO Ministeriële op 4 en 5 december jl. besproken, maar hier zijn geen conclusies aan verbonden.
Is dit een thema dat binnen de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW) wordt besproken? Zo ja, op welke wijze? Vormde het een onderdeel van de agenda van de 17e bijeenkomst van betrokken staten, die vorige week werd gehouden?
Op grond van Art. VIII, lid 19 en 20, van het Chemische Wapensverdrag (CWC) kunnen in beginsel specifieke landensituaties besproken worden, maar dergelijke landensituaties maakten geen deel uit van de agenda van de CSP (Conference of States Parties) van het CWC en de situatie in Syrië is tijdens de 17e CSP geen onderwerp van bespreking geweest. Wel hebben diverse delegaties, waaronder de EU, in het algemeen debat hun zorg over de situatie in Syrië uitgesproken. Syrië is overigens geen partij bij het CWC en dus ook geen lid van de OPCW en is juridisch niet gebonden door de bepalingen van het CWC. Als onderdeel van het bredere sanctieregime is in EU-verband eerder dit jaar een exportverbod naar Syrië afgekondigd voor bepaalde goederen die bruikbaar kunnen zijn in een chemisch wapenprogramma.
Het bericht "Misdaad loont weer, criminaliteit kan stijgen" |
|
Louis Bontes (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Misdaad loont weer, criminaliteit kan stijgen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat misdaad nooit mag lonen en criminelen keihard gestraft moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat misdaad niet mag lonen en dat op strafbare feiten een passende sanctie dient te volgen.
Wilt u de minister worden van het lage strafrisico en de stijging van de criminaliteit? Zo nee, wat gaat u er aan doen om dit te voorkomen?
Zoals uit het regeerakkoord blijkt zet ik juist in op een steviger aanpak van criminaliteit, een toename van de veiligheid op straat en verhoging van de pakkans. Bovendien is het een onjuiste voorstelling van zaken dat de kans dat een crimineel in Nederland gepakt wordt erg klein is, zoals het bericht suggereert. Voor zware misdrijven zoals moord, doodslag, mishandeling en seksuele misdrijven gelden ophelderingspercentages van respectievelijk 802, 67 en 463 procent. In deze zware zaken volgt doorgaans ook een forse bestraffing. Daarnaast zijn er veel lichte delicten waarin – gezien de aard van het delict – een lichtere, op maat gesneden afdoening volgt, waaronder OM-transacties en HALT-maatregelen. Het beeld is dus aanzienlijk genuanceerder dan in het krantenbericht wordt voorgesteld.
In het regeerakkoord is aangekondigd dat er meer blauw op straat zal komen en dat de opsporing wordt versterkt. Ook wordt ingezet op het verhogen van de doelmatigheid van de strafrechtsketen. Ik heb daartoe eerder al het programma Versterking Prestaties Strafrechtsketen ingericht, dat ervoor moet zorgen dat er sneller en doelmatiger wordt gereageerd op criminaliteit. Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik over deze onderwerpen uitgebreid gesproken met uw Kamer. Ik zal uw Kamer voor de voorjaarsnota nader berichten over de uitwerking van de maatregelen uit het regeerakkoord die zijn gericht op versterking van de politie en verbetering van de prestaties van de strafrechtsketen. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het hard nodig is dat er strenger gestraft gaat worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De laatste jaren zijn al maatregelen genomen om de strafmaat of de strafeisen te verhogen daar waar dat nodig is. Dat geldt bijvoorbeeld bij geweld tegen werknemers met een publieke taak. En de mogelijkheden voor het opleggen van een taakstraf bij ernstige zeden- en geweldsdelicten zijn beperkt. In het regeerakkoord zijn verdere maatregelen aangekondigd, zoals het in de strafvorderingrichtlijnen van het openbaar ministerie vastleggen van minimale strafeisen voor ernstige gevallen van recidive. Een ander voorbeeld is de aangekondigde aangescherpte Voetbalwet met hogere straffen.
Deelt u de mening dat een taakstraf als hoofdstraf totaal geen vergeldende functie heeft en totaal niet afschrikkend werkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u er aan doen dit zo snel mogelijk aan te passen in het wetboek van strafrecht?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Brinkman, Helder en Van Klaveren van uw Kamer en de antwoorden van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op schriftelijke vragen van het lid Helder van uw Kamer.4
Bent u bereid om illegalen in vreemdelingenbewaring en kinderen die door de kinderrechter uit huis zijn geplaatst niet meer in de justitiële statistieken onder de noemer «gedetineerden per 100 000 inwoners» te plaatsten omdat dit een vertekend beeld geeft van het aantal gedetineerden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
De justitiële statistieken worden gepubliceerd in Criminaliteit en Rechtshandhaving (CenR), een jaarlijkse publicatie van CBS, WODC en Raad voor de Rechtspraak. CenR bevat al tabellen waarin enkel cijfers over strafrechtelijk gedetineerden in Nederland zijn opgenomen (namelijk de tabellen 7.5 en 7.14).
Bent u bereid er zo snel mogelijk alles aan te doen om de pakkans te vergroten, de strafmaat te verhogen en om de criminaliteit te laten dalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen en per wanneer?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de voedingsindustrie via internet de regels over reclame voor kinderen omzeilt |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat de voedingsindustrie via internet de kinderreclameregels ontloopt? 1
Ja.
Kunt u uitleggen hoe dat kan? Op welke manieren kunt u hiertegen optreden?
Ten aanzien van de doelgroep kinderen is door de partijen die gezamenlijk het adverterend bedrijfsleven vormen in de Reclamecode geregeld dat reclame voor voedingsmiddelen gericht op kinderen onder de 7 jaar niet is toegestaan. Partijen die zich niet aan de afspraak houden voor deze doelgroep, kunnen via de Reclame Code Commissie ter verantwoording worden geroepen.
Jaarlijks laat de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) door de Stichting Reclame Code een peiling houden in hoeverre de Reclamecode voor Voedingsmiddelen (RvV) wordt nageleefd. In de rapportage van 16 november jl. wordt aangegeven dat de restrictie goed wordt nageleefd (televisie, bioscopen), maar dat er ten aanzien van reclame op websites wel kanttekeningen te plaatsen zijn. Er zijn 10 websites geïdentificeerd die zich richten op kinderen onder de 7 jaar, al dan niet via de ouders. In het bericht waar u naar verwijst, wordt door de FNLI als mogelijke reden gegeven dat veel bedrijven niet doorhebben dat ook hun eigen websites grotendeels reclame-uitingen zijn. De FNLI heeft in de rapportage aangegeven aandacht te gaan besteden aan dit onderwerp opdat er ook op websites gehandeld wordt naar de regels van de RvV. Ik verwacht van de FNLI dat zij haar leden aanspreekt op hun verantwoordelijkheid en dat in de volgende rapportage (over het jaar 2013) blijkt dat partijen, ook op digitale media, de afgesproken regels van de RvV naleven.
Deelt u de mening dat kinderobesitas een zeer ernstige vorm van welvaartsziekte is en dat alles op alles gezet moet worden om die tegen te gaan?
Overgewicht, en in het bijzonder kinderobesitas, is een serieus probleem dat grote gevolgen kan hebben voor de gezondheid. Het kabinet spant zich in om overgewicht terug te dringen. Echter, overgewicht is een complex maatschappelijk probleem dat niet alleen door de overheid terug te dringen is. De inzet van mensen zelf en die van andere betrokken partijen, zoals zorgverleners, het onderwijs, private partners en (sport)verenigingen is hierbij onontbeerlijk.
Bent u bereid deze manier van ontduiking van de kinderreclameregels tegen te gaan en de Kamer te laten weten hoe u dat gaat aanpakken?
Zie antwoord vraag 2.
De weigering van Overijssel om de oorspronkelijke EHS te realiseren |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Co Verdaas (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het voornemen dat de provincie Overijssel een verkleinde Ecologische Hoofdstructuur (EHS) wil realiseren en de robuuste verbindingen wil schrappen?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Wat is uw mening hierover? Hoe verhoudt zich dit tot de navolgende afspraak in het regeerakkoord: »De ecologische hoofdstructuur wordt uitgevoerd, inclusief de verbindingszones, maar we nemen er meer tijd voor.»
Tijdens het vorige kabinet hebben het Rijk en de provincies het bestuursakkoord natuur gesloten. Onderdeel van dit akkoord is de afspraak dat de ecologische hoofdstructuur (EHS) wordt herijkt en dat de herijkte EHS uiterlijk in 2021 door de provincies wordt gerealiseerd. De provincie Overijssel doorloopt momenteel in overleg met de relevante gebiedspartijen de procedure tot begrenzing van de herijkte EHS.
Zoals in de brief van 16 november 2012 (Kamerstukken II, 30 825, nr. 186) door mijn voorganger is aangegeven, staan voor dit kabinet de doelen van de EHS centraal. In overleg met alle betrokkenen, in het bijzonder de provincies, zullen afspraken worden gemaakt over het tempo, tijdpad, begrenzing en de inzet van de middelen. Vertrekpunt hierbij is de herijkte EHS zoals overeengekomen in het bestuursakkoord natuur. Deze wordt, waar nodig om een robuuste EHS te realiseren, aangevuld en versterkt door het vergroten en verbeteren van natuurgebieden en verbindingszones.
Deze robuuste EHS resulteert in een duidelijke «plus» ten opzichte van het natuurbeleid van het voorgaande kabinet. In het vervolgtraject zullen in samenspraak met provincies, en met betrokkenheid van terreinbeheerders en andere maatschappelijke organisaties, de kaders en ambities worden geconcretiseerd zodat zichtbaar wordt waar deze EHS «plus» uit zal bestaan. Het realiseren van internationale doelen is hierbij leidend. Mijn voornemen is voorjaar 2013 een brief naar uw Kamer te sturen met daarin de kaders en ambities voor deze robuuste EHS. Op basis van deze kaders en ambities nodig ik de provincies uit om een aanbod te doen op welke wijze zij denken tot een robuuste ecologische hoofdstructuur te komen. In dit traject zal ook de provincie Overijssel haar plannen kenbaar maken.
Bent u van mening dat verbindingszones een essentieel onderdeel zijn van het regeringsbeleid om het uitsterven van planten en dieren tegen te gaan?
Ja, in het geval verbindingszones in belangrijke mate bijdragen aan het realiseren van de internationale verplichtingen, kunnen zij deel uitmaken van de robuuste EHS die dit kabinet nastreeft.
Bent u van plan de provincie tot de orde te roepen en op te dragen alsnog de EHS en de verbindingszones uit te voeren?
Dit is niet aan de orde. In het overleg van 23 november jl. is door mijn voorganger met de gedeputeerden landelijk gebied de afspraak gemaakt om een gezamenlijk traject te starten om de robuuste EHS vorm te geven. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Zo nee, wanneer bent u dan wel bereid een provincie tot de orde te roepen? In welke mate mag een provincie afbreuk doen aan de oorspronkelijke EHS plannen? Is dit feitelijk een breuk met het regeerakkoord?
Zie antwoord op vraag 4.
Betekent het achterblijven van inspanningen en resultaat in de provincie Overijssel dat andere provincies nu extra inspanning moeten leveren? Zo nee, hoe komt Nederland dan aan het beoogde eindresultaa? Hoe wilt u de internationale verplichting om biodiversiteitsverlies te stoppen volgens het biodiversiteitsverdrag en de Europese natuurbeschermingsregels van de Vogel- en Habitatrichtlijn gestalte doen geven als een of meer provincies de EHS natuur verkleinen en geen verbindingszones aanleggen? Welke communicatie is er met Europa geweest over de verkleining over gewijzigde natuurplannen?
Rijk en provincies gaan ervan uit dat met het bestuursakkoord natuur een wezenlijke bijdrage wordt geleverd aan de realisatie van de internationale doelen. Met de extra middelen die in het Regeerakkoord ter beschikking zijn gesteld, zal deze bijdrage toenemen. Het kabinet heeft de ambitie om tot een robuust netwerk van natuurgebieden te komen dat de ruggengraat vormt van het beleid om de biodiversiteit op peil te houden. Realisatie van de EHS is echter niet het enige instrument om het verlies aan biodiversiteit tegen te gaan. Het beleid om biodiversiteit op peil te houden bestaat o.a. ook uit de inzet op groene groei en het (generieke) soortenbeleid.
Bij de realisatie van de EHS zet Overijssel de beschikbare rijksmiddelen maximaal in voor realisatie van Natura 2000 en het uitvoeren van maatregelen in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Daarnaast investeert de provincie zelf in realisatie van de EHS; er is ruim € 40 mln geïnvesteerd in uitbreiding van bestaande natuurgebieden en ruim € 260 mln gereserveerd voor realisatie van een robuuste EHS, waarmee de Natura 2000-doelen zijn geborgd.
In hoeverre wordt met de herziening van de plannen de ruimtelijke claim voor natuur losgelaten en wat is het tijdstraject hierbij? Bent u bereid er zorg voor te dragen dat de provincies geen ruimtelijke claims loslaten alvorens het totale natuurbeleid rondom de EHS vorm heeft gekregen?
In de afspraken die ik op korte termijn wil maken met de provincies over de realisatie van een robuuste EHS zal ook worden ingegaan op de planologische vastlegging van deze EHS.
Waar zijn de Overijsselse natuurplannen verweven met aangrenzende provincies? Zijn er provincieoverschrijdende natuurgebieden of verbindingszones binnen de oorspronkelijke EHS, waar zijn deze en wat zijn de gevolgen voor huidige en toekomstige natuurontwikkeling in aangrenzende provincies?
Ja, er bestaan inderdaad provinciegrensoverschrijdende ecologische relaties. De begrenzing van de herijkte EHS is een verantwoordelijkheid van de provincie(s). Op basis van de afspraken in het bestuursakkoord natuur heeft de provincie een voorbereidend proces doorlopen om medio 2013 tot een herijkte EHS te komen. Over de wijze waarop de robuuste EHS tot stand komt, vindt nog overleg met provincies plaats. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Bent u van plan om de provincie op te dragen alsnog de gehele EHS inclusief robuuste verbindingszones uit te voeren? Welke mogelijkheden heeft u hiervoor binnen het met de provincies gesloten akkoord en welk sanctiemechanisme heeft u indien een provincie onwillig is?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u uw afspraken met de provincies als een resultaatverplichting van de provincies? Zo ja, op welke resultaten wilt u afrekenen? Wat als het resultaat betreffende het tegengaan van biodiversiteitsverlies niet bereikt wordt, welke maatregelen treden dan in werking en welke budgetten horen er bij die maatregelen?
Uw Kamer heeft kennis genomen van de afspraken uit het bestuursakkoord natuur die de toenmalige ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mijn ambtsvoorganger met het IPO hebben gemaakt, en het karakter van deze afspraken. In de afspraken die ik wil maken met provincies over onder andere de robuuste EHS zal aandacht zijn voor het karakter van de afspraken, de monitoring van de resultaten, de wijze van evaluatie en sturing en de financiering van de maatregelen.
Welke financiële/ budgettaire consequenties heeft de keuze van de provincie Overijssel voor de goedkoopste variant betreffende verdeling provinciefondsen en rijksbijdragen en voor de provincie zelf?
In het bestuursakkoord natuur zijn met de provincies afspraken gemaakt over de te realiseren ontwikkelopgave en de hiervoor beschikbaar zijnde middelen. Het is aan provincies om deze onderling te verdelen. De provincies hebben hiervoor het rapport van de commissie Jansen benut. Over de verdeling van de extra middelen uit het Regeerakkoord vindt nog overleg plaats. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Over kinderarbeid in de katoensector in Turkije |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Joël Voordewind (CU), Bram van Ojik (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de reportage over kinderarbeid in de Turkse katoensector?1
Ja.
Wat vindt u van de bevindingen in de reportage? Wat vindt u van het feit dat de Turkse overheid via stimuleringsregelingen boeren ondersteunt, zonder te controleren of er kinderarbeid plaatsvindt of andere arbeidsrechten worden geschonden?
De in de reportage genoemde regeling betreft een subsidie die Turkse boeren minimumprijzen garandeert voor een aantal landbouwproducten waaronder katoen. Aan deze regeling zijn geen voorwaarden verbonden wat betreft kinderarbeid. De Turkse overheid is primair verantwoordelijk voor het tegengaan van kinderarbeid in Turkije en naleving van regelgeving op dit gebied, ook waar dit voorwaarden bij stimuleringsregelingen betreft.
Op welke manier hebt u de Turkse regering tijdens uw handelsmissie aangesproken op deze schending van kinderrechten of op welke wijze gaat u dat alsnog doen?
Het belang van samenwerking tussen ILO, Turkse overheid, lokale organisaties, bedrijven en internationale partners om kinderarbeid tegen te gaan heb ik benadrukt tijdens mijn bezoek aan het ILO kantoor in Ankara, waar ook de Turkse overheid bij vertegenwoordigd was. De Turkse overheid is zich ervan bewust dat kinderarbeid nog steeds voorkomt in Turkije, met name in de agrarische sector. In 2001 heeft de Turkse overheid de International Labour Organisation (ILO) conventie 182 over de uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid geratificeerd. Daarnaast heeft de Turkse overheid in 2005 een nationaal actieprogramma vastgesteld met daarin de doelstelling dat in 2015 de ergste vormen van kinderarbeid uitgebannen zullen zijn. Rapporten van de ILO geven aan dat er weliswaar voortgang is geboekt, maar ook dat kinderarbeid nog niet is uitgebannen. De Nederlandse ambassade in Turkije ondersteunt een project van de ILO waarin gezamenlijk met de Turkse overheid, het ministerie van Arbeid en de lokale overheid in de provincie Ordu, kinderarbeid wordt tegengegaan bij seizoensarbeid in de hazelnoten sector. Dit project is op zijn beurt weer een uitvloeisel van het in de reportage van «Altijd Wat» genoemde onderzoeksproject naar kinderarbeid bij vier landbouwgewassen waaronder katoen.
Wat vindt u van het feit dat in Nederlandse kledingwinkels producten uit Turkije, gemaakt met kinderarbeid, te koop zijn? Bent u bereid met betrokken bedrijven en brancheorganisaties in gesprek te gaan over concrete verbeterstappen?
We moeten zo snel mogelijk naar een situatie waarin we er op kunnen vertrouwen dat kleding in Nederlandse winkels niet met kinderarbeid is gemaakt. In december 2012 heb ik gesproken met vertegenwoordigers uit de textielsector over de manier waarop zij hun ketenverantwoordelijkheid vormgeven. Hierbij is het actieplan aan de orde gekomen dat de textiel zal opstellen naar aanleiding van de motie Braakhuis, Gesthuizen en Voordewind, die vraagt naar afspraken met de textielsector over ketentransparantie en het uitbannen van kinderarbeid. Ik verwacht dat de textielsector midden 2013 dit actieplan gereed zal hebben.
Bent u bereid deze kwestie in EU-verband aan de orde te stellen, onder meer in het kader van het regelmatige overleg over de mogelijke toetreding van Turkije tot de EU?
In EU-verband wordt Turkije regelmatig aangesproken op kinderarbeid. De Europese Commissie verzocht Turkije in haar laatste voortgangsrapport de inspanningen tegen kinderarbeid verder op te voeren. Daarnaast nam de Raad Algemene Zaken van 11 december jl., mede op Nederlands aandringen, conclusies aan, waarin Turkije wordt opgeroepen kinderrechten beter te waarborgen.
Deelt u de mening dat kledingproducenten geen of gebrekkige informatie aan consumenten leveren over de totstandkoming van producten? Zo ja, gaat u in gesprek met de winkelketens, met als doel dat zij consumenten in de nabije toekomst wel serieus nemen en voldoende informeren?
Informatieverstrekking en informatiebehoefte staan naar mijn mening niet los van elkaar; bedrijven kunnen transparanter zijn en consumenten zouden om meer informatie kunnen vragen. De invulling van transparantie is de verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf. In de praktijk gebruiken bedrijven verschillende manieren om de consument te informeren, bijvoorbeeld via een maatschappelijk jaarverslag, website, reguliere stakeholderdialoog, informatielabels aan producten, etc. In de genoemde gesprekken over ketenverantwoordelijkheid mede naar aanleiding van de motie Braakhuis c.s., is ook het thema transparantie regelmatig onderwerp van gesprek. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief aan de Tweede Kamer over verduurzaming huismerken2, zal ik daarnaast in het komend jaar ook met andere relevante sectoren in rondetafelgesprekken van gedachten wisselen over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Bent u bereid een actieve rol te spelen in het bereiken van volledige ketentransparantie en uitbanning van kinderarbeid in de textielsector, zoals wordt gevraagd in de motie Braakhuis c.s.?2 Deelt u de mening dat zelfregulering, bijvoorbeeld via het Business Social Compliance Initiative (BSCI), nog steeds niet heeft geleid tot het gewenste resultaat, namelijk tot uitbanning van kinderarbeid en tot transparantie in de keten? Zo ja, welke maatregelen wilt u inzetten om te zorgen dat de motie effectief wordt uitgevoerd?
Ik ben bereid een actieve rol te spelen om de textielsector te ondersteunen bij het invullen van hun ketenverantwoordelijkheid. Hierin neem ik de uitvoering van de motie Braakhuis c.s. mee. Samenwerking en betrokkenheid van alle stakeholders is nodig om tot effectieve oplossingen te komen. De textielsector gaat een regulier stakeholderoverleg organiseren met bedrijven, maatschappelijke organisaties, vakbonden en mijn ministerie om te bespreken op welke manier gezamenlijk gewerkt kan worden aan verbeteringen in de textielketen.
Ik deel de suggestie niet dat zelfregulering via initiatieven als Business Social Compliance Initiative, Fair Wear Foundation, of de Sustainable Apparel Coalition geen bijdrage levert aan verbeteringen in de textielketen. Het is evenwel een feit dat kinderarbeid in de textielketen nog niet is uitgebannen. Daarvoor dienen de inspanningen te worden voortgezet en geïntensiveerd. Meer transparantie kan daarbij een middel zijn.
Een lek bij Burgernet |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Website Burgernet heeft enorm privacylek»?1
Ja.
Is het waar dat de gegevens van burgers die zich bij Burgernet melden niet of nauwelijks beveiligd zijn? Zo ja, hoe kan dat? Zo nee, wat is er dan niet waar en waaruit blijkt dan dat de beveiliging wel op orde zou zijn?
De beveiliging van de gegevens van burgers bij Burgernet is uitermate belangrijk. Vanaf de lancering van de Burgernet website zijn alle pagina’s waar persoonlijke gegevens op kunnen worden geraadpleegd of ingevuld dan ook beveiligd geweest met een versleutelde HTTPS verbinding. De gegevens van burgers die zich bij Burgernet aanmelden zijn daarbij beveiligd opgeslagen achter het veiligheidsportaal van de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland. Daarmee worden de gegevens van deelnemers opgeslagen in een database die zich bevindt in het beveiligde netwerk van de politie en voldoet zo aan de beveiligingseisen zoals deze gesteld zijn aan politiegegevens. Het Burgernetsysteem is daarnaast aangemeld bij het College Bescherming Persoonsgegevens.
Na de installatie van een recente update is de beveiliging specifiek voor het aanmeldformulier niet opnieuw geactiveerd. Hierdoor was de aanmeldpagina vanaf de release tot de ontdekking van de fout niet beveiligd met een HTTPS verbinding. Hierbij was geen sprake van een structurele fout in het systeem, maar van een menselijke fout. Zodra dit bekend werd, is deze beveiliging direct weer geactiveerd en is de procedure aangescherpt om een dergelijke fout in de toekomst te voorkomen. De gegevens van burgers die zich bij Burgernet aanmelden zijn dan ook vanaf dat moment weer beveiligd. Daarbij wil ik benadrukken dat noch de beveiliging van de overige pagina’s op de website van Burgernet waar persoonlijke gegevens kunnen worden geraadpleegd, noch de beveiliging van gegevens die opgeslagen zijn in de database op enig moment in het geding zijn geweest.
Waarom is er niet automatisch sprake van een https-beveiliging van de site op het moment dat iemand een aanmeldingsformulier voor Burgernet ingevuld? Kan dit alsnog worden geregeld? Is de site dan wel voldoende beveiligd?
Zijn er al privacygevoelige gegevens in handen van derden gekomen die daar geen recht op hebben? Zo ja, welke risico’s of nadelen kan dat voor die burgers met zich meebrengen? Zo nee, hoe weet u dat?
Er zijn mij geen signalen bekend dat er privacygevoelige gegevens in handen van derden zijn gekomen en de kans dat dit gebeurd is, is gering. Dit omdat de beveiliging van het aanmeldformulier een relatief korte periode gedeactiveerd is geweest en dit in die periode niet algemeen bekend was. Bovendien zou een persoon, om de gegevens in handen te kunnen krijgen, zich op hetzelfde moment in hetzelfde onbeveiligde netwerk moeten bevinden als de persoon die zich aanmeldt.
Wat gaat u doen of hebt u inmiddels gedaan om Burgernet optimaal te beveiligen?
Deelt u de mening dat een lekke website geen vertrouwen wekt en er toe kan leiden dat burgers zich niet op die site begeven? Zo ja, wat zegt dat voor het vertrouwen in Burgernet en de deelnamebereidheid van burgers? Zo nee, waarom niet?
De beveiliging van gegevens die burgers ter beschikking stellen aan Burgernet is uitermate belangrijk. Burgernet streeft dan ook naar de grootste zorgvuldigheid bij de beveiliging van deze gegevens.
Het vertrouwen en de bereidheid van burgers om mee te doen aan Burgernet is vanaf de start tot op heden hoog. Burgernet heeft momenteel ruim 1 100 000 deelnemers en elke dag melden meer burgers zich aan om deel te nemen. Bovendien zijn wekelijks in alle regio’s succesvolle bugernet-acties te melden, waarmee het vertrouwen en de bereidheid onder burgers om deel te nemen nog verder wordt versterkt.