De financiële en sociale gevolgen van de wet hervorming kindregelingen voor de kinderalimentatie |
|
Tjitske Siderius (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Opstelten (VVD), Fred Teeven (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Acht u het wenselijk dat er diverse onvoorziene neveneffecten kleven aan de Wet hervorming kindregelingen, bijvoorbeeld het gevolg dat de ontvanger van kinderalimentatie er fors op achteruit gaat?1 2 3
In bovenstaande analyse is weergegeven hoe de Wet hervorming kindregelingen (WHK) kan doorwerken in het bedrag aan kinderalimentatie. Bij het in kaart brengen van de gevolgen voor kinderalimentatie is onverkort uitgegaan van de versie 2015 van het Rapport Alimentatienormen. De mogelijkheid voor de rechtspraktijk om in specifieke gevallen hiervan af te wijken en aanvullend maatwerk te leveren is hierin dus niet betrokken. Uit de in de analyse opgenomen rekenvoorbeelden blijkt dat de ontvanger van kinderalimentatie er in de meeste gevallen op vooruit gaat. In gevallen waar er sprake is van een achteruitgang is deze veelal beperkt en kan deze mogelijk worden gemitigeerd door een verhoging van partneralimentatie. De exacte gevolgen voor kinderalimentatie zijn sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden in een specifiek geval.
Bent u bekend met de uitleg die de Expertgroep Alimentatienormen (bestaande uit familierechters) recent aan de nieuwe wet heeft gegeven, namelijk dat het vervallen van de alleenstaande oudertoeslag in de bijstand, de alleenstaande ouderkorting en het fiscaal voordeel bij het betalen van kinderalimentatie enerzijds, en de verhoging van het kindgebonden budget en de invoering van de «alleenstaande ouderkop» anderzijds, leiden tot een verlaging van de resterende behoefte van het kind en dus van de kinderalimentatie?4
De publicatie van de Expertgroep Alimentatienormen betreffende «de Wet hervorming kindregelingen en Rapport Alimentatienormen» op www.rechtspraak.nl is bekend. In de analyse is reeds op dit rapport ingegaan.
Is het in uw ogen de juiste uitleg van deze werkgroep van familierechters, die zich beroepen op de wetsverdediging in de Eerste Kamer, met als gevolg dat voortaan geldt dat een verhoging van het kindgebonden budget met een alleenstaande ouderkop een verlaging van de resterende behoefte van het kind betekent? Zo nee, wat is naar uw mening wel een juiste uitleg?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat alleenstaande ouders met de alleenstaande ouderkop (deels) werden gecompenseerd zodat zij geen nadeel zouden ondervinden van het wegvallen van de aanvulling voor alleenstaande ouders in de minimumregelingen en het wegvallen van het fiscale voordeel voor werkende alleenstaande ouders op het minimum? Wordt dit doel wel bereikt nu de gevolgen voor de kinderalimentatie bekend zijn?
De WHK heeft de specifieke financiële ondersteuning die alleenstaande ouders ontvangen geharmoniseerd zodat alle alleenstaande ouders met een laag inkomen, ongeacht of ze werken of een uitkering ontvangen, gelijk worden behandeld. Om dit te bereiken zijn de initiële aanvullingen voor alleenstaande ouders in de minimumregelingen en de fiscale regeling die gericht was op alleenstaande ouders, komen te vervallen en is de alleenstaande-ouderkop in het kindgebonden budget ingevoerd. Aan het doel van harmonisering en gelijke behandeling doen de gevolgen voor kinderalimentatie niet af.
Realiseert u zich dat door de wijziging van de regelgeving kinderalimentatie vaak niet meer verschuldigd zal zijn omdat de overheid hierin al voorziet middels het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop? Hoe beoordeelt u dit?
In de hiervoor opgenomen analyse geef ik weer hoe de WHK kan doorwerken in het bedrag aan kinderalimentatie uitgaande van de alimentatienormen 2015. In deze analyse ben ik tevens ingegaan op de keuze van de expertgroep ten aanzien van de toerekening van de alleenstaande-ouderkop aan de behoefte van het kind. De exacte gevolgen voor kinderalimentatie zijn sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden in een specifiek geval. Hoewel de alleenstaande-ouderkop in mindering wordt gebracht op de behoefte van het kind, houdt dat niet per definitie in dat er geen kinderalimentatie verschuldigd zal zijn. De behoefte van het kind kan immers groter zijn dan hetgeen daar aan ondersteuning uit kindregelingen op in mindering wordt gebracht. Het uitgangspunt bij de vaststelling van de behoefte van het kind is immers de levensstandaard van het kind vóór de scheiding zoveel mogelijk op peil te houden. Vooral bij hogere inkomens zal er doorgaans dan ook nog behoefte resteren waarin door middel van kinderalimentatie moet worden voorzien. Als gevolg van de systematiek in combinatie met de WHK wordt inderdaad een groter deel van de behoefte van kinderen gedekt door overheidsondersteuning en minder door de ouders.
Indien de niet-verzorgende ouder minder van zijn draagkracht hoeft in te zetten voor kinderalimentatie, resteert er meer ruimte voor eventuele partneralimentatie.
Is het waar dat in feite voor lage inkomens het betalen van de kinderalimentatie feitelijk is afgeschaft, omdat het kindgebonden budget en/of de alleenstaande ouderkop (betaald door de overheid) voortaan voorziet in de kosten van de kinderen? Zo nee, hoe moet deze wijziging dan worden geïnterpreteerd worden?
Zie antwoord vraag 5.
Denkt u dat veel mensen zich bewust zullen zijn van deze uitleg en de verstrekkende gevolgen die dit kan hebben, onder andere voor de hoogte van de kinderalimentatie? Zo ja, waarop baseert u dit? Zo nee, wat gaat u eraan doen om deze uitleg breed bekend te maken onder ouders die kinderalimentatie betalen?
De gevolgen van de WHK op de hoogte van kinderalimentatie is sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden in een specifiek geval. In de publieksvoorlichting over de WHK (via de tool Veranderingen kindregelingen) zijn ouders nadrukkelijk gewezen op de mogelijke consequenties van deze wet voor kinderalimentatie en worden ook andere informatiebronnen genoemd. Ouders kunnen advies inwinnen over de gevolgen van de WHK in hun specifieke geval bij een advocaat, mediator of het Juridisch loket.
Kunt u reageren op het voorbeeld van «Esmee», waaruit blijkt dat haar maandelijks inkomen van 1.400 euro weliswaar gelijk blijft maar de alimentatie dreigt te vervallen, omdat de alleenstaande ouderkop niet langer wordt opgeteld bij de draagkracht maar direct af gaat van het bedrag dat geldt voor de behoefte van het kind, met als gevolg dat zij 250 euro minder in de maand overhoudt?5
In de hiervoor opgenomen analyse geef ik weer hoe de WHK kan doorwerken in het bedrag aan kinderalimentatie uitgaande van de alimentatienormen 2015. De exacte doorwerking op het bedrag aan kinderalimentatie blijft afhankelijk van de persoonlijke situatie en hoe in geval van wijziging het alimentatiebedrag initieel is vastgesteld. Er is te weinig informatie over dit specifieke voorbeeld beschikbaar om een nauwkeurige berekening te maken van de gevolgen van de WHK op de hoogte van de kinderalimentatie.
Zijn dergelijke proefberekeningen ook al gemaakt door de betrokken ministeries? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen en de Kamer over alle mogelijke scenario’s te informeren?
In de hiervoor opgenomen analyse is een aantal voorbeelden uitgewerkt uitgaande van de alimentatienormen 2015. De gekozen voorbeelden sluiten aan bij de gestelde Kamervragen en zijn uitgebreid om het spectrum van gevolgen goed in beeld te brengen.
Deelt u de mening van de echtscheidingsadvocate Schram dat het krom is dat het verschuldigde alimentatiebedrag lager wordt als gevolg van deze wetswijziging, terwijl de draagkracht van de alimentatieplichtige niet is gewijzigd? Zo nee, waarom niet?6
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van advocate Moons dat het stelsel aanzienlijk ingewikkelder en oneerlijk wordt en kunt u uw antwoord toelichten?7 Kunt u voorts ingaan op de stelling van Moons dat in feite aan de niet-hoofdverzorger de boodschap wordt gegeven: «U hoeft uw kinderen niet meer te onderhouden, dat doet de overheid wel voor u. De overheid geeft uw ex een alleenstaande-ouderkop op het kindgebonden budget, dan bent u ervan af.»?
Zie antwoord vraag 5.
Denkt u eveneens dat het bijstandsverhaal door gemeenten als gevolg van dit alles voortaan niet meer mogelijk zal zijn? Wat zijn hiervan volgens u de financiële gevolgen voor de gemeentes? Is dit effect beoogd, of eveneens een ongewenst neveneffect van deze regels te noemen?
In de bovenstaande analyse ben ik ingegaan op de doorwerking op het bijstandsverhaal en de financiële gevolgen voor gemeenten.
Kunt u de mogelijke gevolgen schetsen voor een alleenstaande co-ouder met een bijstandsuitkering waarvan het minderjarige kind staat ingeschreven bij de andere ouder, die daardoor geen recht hebben op het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop? Zijn deze gevolgen beoogd?
Een alleenstaande co-ouder, van wie het kind bij de andere ouder staat ingeschreven wordt voor de bijstand en voor het kindgebonden budget feitelijk behandeld als een alleenstaande. Dit betekent dat er geen recht is op kindgebonden budget, dus geen recht ontstaat op de alleenstaande-ouderkop, maar ook geen recht was op de alleenstaande-ouderkorting of een alleenstaande-oudertoeslag in de bijstand. Indien deze ouder een bijstandsuitkering heeft, is de draagkracht minimaal en daardoor is ook de bijdrage aan kinderalimentatie aan de ontvangende ouder nul. Dit verandert niet met een wijziging. Het blijft bovendien ter beoordeling aan de gemeenten om, bijvoorbeeld in voorkomende gevallen van co-ouderschap, de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Bent u bekend met de gevolgen voor alimentatieplichtigen, die onder andere vanwege het vervallen van de fiscale aftrek levensonderhoud het verschuldigde bedrag kunnen laten wijzigen bij de rechter, maar (net) niet in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand? Kunt u ook deze gevolgen schetsen?
Het wegvallen van de fiscale aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen kan de draagkracht van de alimentatieplichtige verminderen, zodat er aanleiding kan bestaan de hoogte van de kinderalimentatie te wijzigen. Daarbij is het uitgangspunt dat de ex-partners zelf afspraken over wijziging maken. Alimentatieplichtigen die er niet in slagen overeenstemming met de alimentatiegerechtigde te bereiken, kunnen de rechter om wijziging van de kinderalimentatie verzoeken. Dat geldt zowel voor alimentatieplichtigen die gebruik kunnen maken van gesubsidieerde rechtsbijstand als voor alimentatieplichtigen die daarvoor op grond van hun inkomen en vermogen niet in aanmerking komen. Ook gebruikers van gesubsidieerde rechtsbijstand zijn griffierecht verschuldigd. Zij betalen daarnaast een eigen bijdrage voor de gesubsidieerde rechtsbijstand.
Overigens zullen te allen tijde alimentatieplichtigen voorafgaand aan een wijzigingsprocedure de kosten van een dergelijke procedure wegen tegen de financiële gevolgen van wijziging. Dit ongeacht de aanleiding voor een wijzigingsverzoek.
Zijn de koopkrachtcijfers, welke u bij de behandeling van het wetsvoorstel aan de Kamer hebt verstrekt, ook met de kennis van nu nog correct? Zo nee, bent u bereid opnieuw de koopkrachteffecten van de Wet hervorming kindregelingen door te rekenen en de uitkomsten daarvan aan de Kamer te zenden?8
Bij de presentatie van inkomenseffecten van wetsvoorstellen wordt alleen rekening gehouden met generieke maatregelen (maatregelen die op iedereen van toepassing zijn). Bij het inkomensbeeld, zoals gepresenteerd bij de WHK, is daarom geen rekening gehouden met de gevolgen voor kinderalimentatie. In de voorbeelden in de analyse zijn de inkomenseffecten als gevolg van de WHK aangevuld met de mogelijke gevolgen voor kinderalimentatie.
Verwacht u ook een stortvloed aan alimentatiezaken? Vreest u ook dat dit zal leiden tot nieuwe conflicten tussen ex-partners, nog los van de belasting van de rechterlijke macht?9
De Raad voor de rechtspraak heeft in zijn advies van 3 juni 2013 inzake het wetsvoorstel hervorming kindregelingen aangegeven dat het wetsvoorstel in de overgangsfase mogelijk zal leiden tot een extra instroom van wijzigingsverzoeken ter zake van kinderalimentatie. De Raad merkt op dat het niet goed mogelijk is om hiervan een concrete inschatting te maken. Bovendien is het volgens de Raad niet uitgesloten dat in individuele gevallen de effecten van een lagere kinderbijslag, het vervallen van de alleenstaande-ouderkorting en een hoger kindgebonden budget (elkaar) gedeeltelijk zullen opheffen.
De eventuele gevolgen van de maatregelen in het kader van de WHK voor lopende kinderalimentatieverplichtingen hoeven als zodanig niet te leiden tot nieuwe conflicten tussen ex-partners. Het gaat immers om wijziging van regelgeving die objectief bepaalbaar van invloed kan zijn op de wettelijke maatstaven draagkracht en behoefte voor de berekening van kinderalimentatie. Het gaat niet om factoren zoals wijzigingen in de persoonlijke omstandigheden van de alimentatieplichtige of -gerechtigde. De verwachting is dan ook dat ex-partners in overleg en eventueel met behulp van rechtshulpverleners, zoals mediators en advocaten, tot wijziging van lopende kinderalimentatieverplichtingen kunnen komen. Hierbij is het belangrijk op te merken dat bij wijziging alle dan bestaande relevante omstandigheden worden meegenomen, dus ook omstandigheden die los staan van de WHK.
Welke gevolgen heeft dit alles voor kinderen? Deelt u de mening dat als gevolg van het mogelijk massaal wijzigen, of in ieder geval onzeker worden van verplichtingen in verband met kinderalimentatie, het gevolg kan zijn strijd uitbreekt tussen ouders en kinderen daardoor gedupeerd zullen raken en klem komen te zitten tussen (over alimentatie) ruziënde ouders? Wat vindt u hiervan? Vindt u dit onwenselijk?10
Zie antwoord vraag 16.
Deelt u de mening dat zo mogelijk voorkomen moet worden dat per 1 januari 2015 conflicten uitbreken tussen gescheiden partners over alimentatie, omdat vooral de kinderen daar de dupe van zullen zijn? Welke ideeën heeft u hierover en welke maatregelen gaat u nemen?
In de publieksvoorlichting over de WHK (via de tool Veranderingen kindregelingen) zijn ouders gewezen op de mogelijke consequenties van deze wet voor kinderalimentatie en worden ook andere informatiebronnen genoemd. De inschakeling van de hulp van het Juridisch loket, mediators of advocaten, waarnaar ook in de reguliere overheidsvoorlichting wordt verwezen, kan bewerkstelligen dat ouders in overleg nagaan of de in de WHK opgenomen maatregelen nopen tot aanpassing van de lopende alimentatieverplichting.
Deelt u de mening dat, vanwege de verstrekkende gevolgen van de gewijzigde wet en de uitleg die daaraan wordt gegeven, u zich niet meer op het standpunt zou moeten stellen dat het maken en wijzigen van afspraken over kinderalimentatie de eigen verantwoordelijkheid van de ouders is en dat ze maar naar de rechter moeten gaan als ze er niet uitkomen, zeker niet omdat kinderen de dupe zullen zijn van (financiële) onzekerheid en conflicten tussen beide ouders?11
Uit de bovenstaande analyse blijkt dat de gevolgen van de WHK op de hoogte van de kinderalimentatie sterk afhankelijk zijn van het specifieke geval en daarmee erg genuanceerd liggen. De inkomenseffecten van de WHK in samenhang met eventuele alimentatiewijzigingen zijn overwegend positief. Slechts in specifieke gevallen treden er negatieve inkomenseffecten op.
Zoals hiervoor in antwoord op de vragen 16–17 is opgemerkt, behoeven de eventuele gevolgen van de in de WHK opgenomen maatregelen voor door de rechter vastgestelde of tussen partijen overeengekomen kinderalimentatiebedragen niet tot conflicten tussen de ouders te leiden, aangezien het hier gaat om objectieve omstandigheden, die buiten de persoonlijke sfeer van betrokkenen liggen en dus op zichzelf geen stof voor discussie hoeven op te leveren.
Ziet u mogelijkheden om de potentiële schade voor alleenstaande ouders, die optreedt als gevolg van deze wetswijziging en de uitleg die hieraan wordt gegeven, te compenseren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De bovenstaande analyse geeft aan dat veel van de ouders geen negatieve gevolgen ondervinden van het totaal van de WHK en de doorwerking van de WHK op de hoogte van de kinderalimentatie. Ik zie daarom geen aanleiding voor compensatie, hoewel de gevolgen in specifieke gevallen anders kunnen zijn.
Bent u bereid deze vragen op zo kort mogelijke termijn te beantwoorden, omdat er in ieder geval ruim voor de inwerkingtreding van de wet op 1 januari 2015 duidelijkheid moet zijn?
In mijn brief van 12 januari 2015 heb ik u te kennen gegeven dat uw Kamervragen voor mij aanleiding waren om in samenspraak met de overige betrokken bewindspersonen de gevolgen van de WHK nader in kaart te brengen, rekening houdend met het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen en het in de motie Heerma gevraagde advies van de Raad voor de rechtspraak. Daarbij heb ik aangegeven hiervoor enige tijd nodig te hebben. De bedoelde analyse treft u hierbij aan alsmede de beantwoording van de vragen.
De klantenwerving van zorgverzekeraars |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat vindt u ervan dat Promovendum (de zorgverzekering voor hoger opgeleiden) mensen ongevraagd benadert om naar hem over te stappen?1
Zorgverzekeraars zoals Promovendum zijn vrij om binnen de kaders die de wet stelt hun eigen marketingstrategie te bepalen. Dat betekent dat Promovendum potentiële verzekerden ongevraagd mag benaderen. Of iemand vervolgens ook daadwerkelijk een verzekering afsluit bij Promovendum, is aan die persoon zelf. Mondige burgers kunnen zelf bepalen welke zorgverzekeraar voor hen interessant is.
Overigens is de zorgverzekering van Promovendum voor iedereen toegankelijk, ook voor lager opgeleiden. Promovendum heeft verschillende reclame-uitingen hierop aangepast.
Voor zover zorgverzekeraars zich door middel van marketing actief richten op bepaalde groepen die relatief minder zorg nodig hebben, heb ik eerder aangegeven dat ik de NZa heb gevraagd expliciet te onderzoeken of er sprake is van indirecte risicoselectie. Het moet niet zo zijn dat wervingsactiviteiten feitelijk drempels opwerpen voor bepaalde groepen om een zorgverzekering af te sluiten. Voor reclame-uitingen geldt dan ook dat deze ingevolge artikel 40 van de Wet marktordening gezondheidszorg geen afbreuk mogen doen aan onder meer de acceptatieplicht van zorgverzekeraars. De NZa ziet hierop toe.
In mijn brief van 2 december 2014 (Kamerstuk 25 424, nr. 257) heb ik de NZa nadrukkelijk verzocht aan te geven wat de praktijksituatie is en welke maatregelen op het terrein van verbodsbepalingen c.q. verevening kunnen worden genomen om risicoselectie tegen te gaan. In haar antwoordbrief van 8 december 2014 (met kenmerk 109538/153162) heeft de NZa aangegeven dat zij onderzoekt of er polissen zijn die erin slagen om winstgevende verzekerden aan te trekken en verliesgevende verzekerden af te houden, hoe dat werkt en welke marketingstrategieën zorgverzekeraars voor die polissen inzetten.
De uitkomsten van het onderzoek neemt de Nza mee in de Marktscan Zorgverzekeringsmarkt die zij in de zomer van dit jaar zal publiceren. Als uit het onderzoek naar voren komt dat er sprake is van risicoselectie bij bepaalde polissen, dan zal ik de nodige maatregelen nemen.
Begrijpt u dat mensen zich totaal niet prettig kunnen voelen bij een zorgverzekeraar die er enkel is voor middelbaar en hoger opgeleiden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de lokkertjes die zorgverzekeraars aanbieden voor mensen die overstappen?2 3 4
In de zorgverzekeringsmarkt is het gebruikelijk om nieuwe verzekerden te werven door middel van marketing. Het staat zorgverzekeraars vrij hun eigen marketingstrategie te bepalen.
Vindt u het normaal dat mensen een maand «gratis» zorgverzekering krijgen van zorgverzekeraar OHRA?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het normaal dat mensen een pak condooms krijgen bij verzekeraar CZ-direct? Erkent u dat dit een lokkertje is die juist jongeren moet aantrekken?
Zie antwoord vraag 3.
Is het normaal dat iemand die een nieuwe verzekerde aanbrengt een geldbedrag ontvangt, zoals bij Zorg en Zekerheid, Anderzorg en vele andere zorgverzekeraars het geval is?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het normaal dat bij het afsluiten van zorgverzekeringen waardebonnen voor kleding, Ipad, Xbox, een clubshirt van PSV, FC Twente, FC Groningen of Vitesse, een jaar lang gratis toegang tot Walibi en het Dolfinarium, worden gegeven?
Zie antwoord vraag 3.
Denkt u dat al deze lokkertjes mensen ook vertellen dat ze kiezen voor mogelijk een zeer slechte zorgverzekering voor hen en/of het gezin? Kunt u uw antwoord toelichten?
Iedere verzekeringsplichtige is vrij in de keuze voor een zorgverzekeraar. Voor de een zullen hierbij andere motieven een rol spelen dan voor de ander. De verzekeringsplichtige heeft zelf de verantwoordelijkheid om zich te verdiepen in wat de zorgverzekering hem biedt. Daar staat tegenover dat de zorgverzekeraar een informatieplicht heeft en helder moet zijn over de vergoedingen van zorg. Het is niet aan mij als Minister om te beoordelen of een zorgverzekering al dan niet bij iemand past. Overigens geldt van iedere zorgverzekering dat het wettelijk vastgestelde basispakket moet worden geleverd als daar medische noodzaak toe is. De verzekeraar heeft een zorgplicht om die zorg ook op redelijke afstand en termijn te leveren.
Wat kosten al deze lokkertjes in totaal?
Het is mij niet bekend hoeveel geld zorgverzekeraars spenderen aan wervingsactiviteiten en zie hiertoe ook geen noodzaak. Zorgverzekeraars bepalen zelf welk budget zij aan marketing besteden. Hierin maken zorgverzekeraars hun eigen strategische keuzes. Zij houden hierbij uiteraard ook rekening met de invloed die dergelijke uitgaven hebben op de premie. Immers heeft de premiehoogte invloed op de concurrentiepositie.
Hoeveel lager kan de premie zijn als zorgverzekeraars stoppen met lokkertjes? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Zie antwoord vraag 9.
Zijn de lokkertjes gericht op bepaalde doelgroepen, waardoor er sprake is van het aantrekken van lucratieve groepen verzekerden die laag zijn in de schadelast? Bent u bereid dit te (laten) analyseren?
Zie mijn antwoord op de vragen 1 en 2.
Wat is de ontwikkeling van lokkertjes voor overstappers of het aanleveren van nieuwe verzekerden over de afgelopen jaren? Neemt deze vorm van klantenverleiding toe of af? Kunt u een overzicht geven?
Zie antwoord vraag 11.
De crowdfundingsite www.geefgezondheid.nu |
|
Tjitske Siderius (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Welk gevoel krijgt u bij de website waarop mensen met ziekte en beperkingen zorg, ondersteuning, geneesmiddelen, hulpmiddelen en vele andere zaken kunnen crowdfunden?1
Uitgangspunt is dat mensen voor zorg en ondersteuning een beroep kunnen doen op hun zorgverzekeraar en/of hun gemeente. Het is vervolgens aan de zorgverzekeraar of de gemeente om op basis van de zorgverzekering respectievelijk de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 en het gemeentelijk beleid vast te stellen of betrokkene in aanmerking komt voor de gevraagde zorg of voorziening. Voor gemeenten geldt op grond van de Wmo 2015 dat zij na een melding van een ondersteuningsbehoefte een zorgvuldig onderzoek moeten instellen volgens de daaraan in de wet gestelde eisen.
De projecten die thans op de in de vragen bedoelde website staan en waarvoor donaties worden gevraagd, betreffen echter voorzieningen die gemeenten respectievelijk het UWV niet of slechts ten dele hebben toegekend, dan wel een behandeling die bij de betreffende indicatie niet tot het verzekerde pakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw) behoort. Bij de projecten op deze site gaat het om voorzieningen of zorgvormen waarbij niet – of slechts ten dele – wordt voldaan aan de geldende (toekennings-)voorwaarden.
Indien mensen toch een voorziening willen hebben die zij op grond van bijvoorbeeld de Wmo niet of slechts ten dele toegekend hebben gekregen, is het hun eigen keuze op welke wijze zij de financiële middelen daarvoor verwerven. Dat geldt eveneens indien het gaat om zorg die geen deel uitmaakt van het basispakket van de Zvw. Het gaat in dergelijke situaties om de eigen beslissing van mensen zelf om al dan niet via crowdfunding te proberen het door hen gewenste bedrag bij elkaar te krijgen. In die keuze van de mensen willen de Staatssecretaris en ik niet treden.
Vindt u het passend dat mensen met een hulpvraag in concurrentie met elkaar moeten strijden om giften van burgers of bedrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat er ook zaken gefinancierd kunnen worden via de site die vergoed moeten worden door de zorgverzekering of de gemeente (Wmo)?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze website overbodig te maken door ervoor te zorgen dat zorgverzekeraars en gemeenten gewoon vergoeden wat mensen nodig hebben voor hun gezondheid en/of om te kunnen deelnemen aan de samenleving? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat onderdeel uitmaakt van het wettelijk pakket aan zorgverzekeringen en overheidsverstrekkingen is onderdeel van politieke besluitvorming. Zoals hiervoor aangegeven is het aan zorgverzekeraars respectievelijk gemeenten om verzoeken om zorg of ondersteuning zorgvuldig te onderzoeken en te bezien of deze op basis van de wet al dan niet gehonoreerd moeten en kunnen worden. Het gaat hier om zorgvormen of voorzieningen die geen onderdeel zijn van het basispakket van de Zvw of slechts ten dele vallen onder de Wmo, dan wel waarbij niet voldaan wordt aan de daarvoor geldende toekenningsvoorwaarden in het kader van de Zvw of de Wmo. Om die reden heeft de overheid in deze gevallen geen taak of verantwoordelijkheid.
Bent u voorts bereid om – zolang deze website bestaat – te analyseren welke verzoeken om crowdfunding worden gedaan en te kijken welke zaken onterecht niet worden vergoed? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer de eerste analyse toezenden?
Nee, gezien het antwoord op vraag 4 zien de Staatssecretaris en ik daartoe geen aanleiding.
De onwettigheid van de bewaarplicht van telecomgegevens van burgers |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Kees Verhoeven (D66), Liesbeth van Tongeren (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht: «Kabinet moet per direct handhaving bewaarplicht stopzetten?1
Ik heb van dit bericht kennis genomen. Voor mijn reactie verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Erkent u dat de huidige Nederlandse Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens in strijd is met het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zoals aangegeven door de Raad van State? Zo ja, hoe verhoudt het laten doorlopen van de huidige Wet bewaarplicht telecomgegevens zich tot artikel 94 van de Grondwet dat stelt dat binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften geen toepassing vinden, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties?
Nee, de voormalige richtlijn dataretentie kan niet op één lijn worden gesteld met de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens, omdat hiermee geen recht wordt gedaan aan de Nederlandse wetgeving op het gebied van de bewaarplicht voor telecommunicatiegegevens. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan worden afgeleid dat het gehele wettelijke stelsel rond de bewaarplicht dient te worden beoordeeld om de vraag van de verenigbaarheid met het Handvest afdoende te kunnen beantwoorden. Tot nu toe heeft noch de Europese noch de nationale rechter geoordeeld over de kwaliteit van de Nederlandse regeling als zodanig. Voor die beoordeling is van belang dat de richtlijn dataretentie geen uitgewerkte regels bevatte over de toegang tot de bewaarde gegevens noch over de bescherming en de beveiliging van die gegevens. De nationale wettelijke regeling rond de bewaarplicht van telecommunicatiegegevens omvat die regels echter wel. Op grond van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gelden gedetailleerde regels voor de verstrekking van de bewaarde gegevens aan de officier van justitie (artikel 126na/ua Sv). Ook voorziet de Nederlandse wetgeving in gedetailleerde regels over gegevensbescherming en gegevensbeveiliging. In de reactie van het kabinet op de uitspraak van het Hof van Justitie is hier nader op ingegaan2. Mede naar aanleiding van de voorlichting van de Raad van State stelt de regering voor de nationale wettelijke regeling op enkele onderdelen aan te passen en extra waarborgen in te bouwen zodat buiten twijfel is dat deze regeling in overeenstemming is met het Handvest van de grondrechten, naar aanleiding van de uitspraak van het Hof van Justitie.
Welke rechtsgevolgen kan het doorlopen van de huidige bewaarplicht voor telecomgegevens hebben nu in strijd met het Europees verdrag, het Europees Handvest, EVRM en de Grondwet, gegevens over burgers worden verzameld?
Gelet op het antwoord op vraag 2 zie ik zie geen andere rechtsgevolgen aan het doorlopen van de bewaarplicht dan dat de aanbieders gehouden zijn de verplichtingen van de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens na te leven en de in die wet aangewezen telecommunicatiegegevens te bewaren ten behoeve van de opsporing en vervolging van ernstige strafbare feiten.
Klopt het dat providers een vergoeding kunnen eisen van de Nederlandse Staat als de wet toch wordt uitgevoerd?
Providers zouden een gerechtelijke procedure kunnen starten, waarin zij zich op het standpunt stellen dat handhaving van de – rechtmatig tot stand gekomen – Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens onrechtmatig is jegens hen (artikel 6:162 BW). In een dergelijke procedure kan ook schadevergoeding worden gevorderd. Het is aan de rechter om over een dergelijke vordering te oordelen.
Bent u bereid in het licht van het bovenstaande de uitvoering van de huidige wet te bevriezen totdat het parlement de voorgestelde wetswijziging heeft behandeld? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding de uitvoering van de huidige wet te bevriezen totdat het parlement de voorgestelde wetswijziging heeft behandeld. De Nederlandse wetgeving is rechtsgeldig tot stand gekomen, op basis van de daarvoor geldende procedures. Zoals bij de beantwoording van vraag 2 is aangegeven, volgt uit de Grondwet niet dat de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens ingetrokken of opgeschort moet worden nu de richtlijn door het Hof van Justitie ongeldig is verklaard. Dit klemt temeer daar de regering overtuigd is van het belang en de onmisbaarheid van een bewaarplicht voor telecommunicatiegegevens, zoals in de reactie is aangegeven3. Hiervoor kan ook worden gewezen naar het rapport van het WODC over de evaluatie van de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens4.
Is het waar dat providers door hun klanten voor de rechter gedaagd kunnen worden, waarbij die klanten zich op het standpunt stellen dat het bewaren van gegevens in het kader van de bewaarplicht onrechtmatig is? Bent u bereid om providers te vrijwaren van claims van klanten die hen aansprakelijk stellen voor het onrechtmatig bewaren en beschikbaar stellen van gegevens over die klanten?
Ja, het is in beginsel mogelijk dat providers door hun klanten voor de rechter worden gedaagd, omdat naar het oordeel van die klanten het bewaren en beschikbaar stellen van gegevens onrechtmatig is. Ik ben niet bereid providers voor dergelijke claims te vrijwaren. Wel heeft een provider de mogelijkheid om te proberen eventuele schade die hij moet vergoeden aan een klant vanwege het bewaren en beschikbaar stellen van gegevens van die klant, op de overheid te verhalen. Het is afhankelijk van de omstandigheden van het geval of het verhalen van schade kans van slagen kan heeft.
Kunt u een inschatting maken van de investeringen die de providers hebben gedaan om te kunnen voldoen aan de bewaarplicht?
Nee. Voorafgaand aan de behandeling van de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens in de Eerste Kamer is door het Agentschap Telecom een nulmeting (mei 2010) verricht waarbij onder andere de marktpartijen is gevraagd om een reactie op de te verwachten investeringskosten. In de brief van de Minister van Economische Zaken aan de Eerste Kamer van 17 augustus 20105, is aangegeven dat uit deze nulmeting blijkt dat de onderzochte internetaanbieders niet voor onoverkomelijke problemen worden gesteld door de bewaarplichten. De (extra) investeringskosten zijn nadien niet aan een verdere analyse onderworpen.
Bij het analyseren van de (investerings-)kosten is te bedenken dat aanbieders de gegevens om bedrijfseconomische redenen moeten verzamelen, zoals voor het kunnen afwikkelen van het telecommunicatieverkeer of voor het opstellen van een factuur. Bij bewaarplichten gaat het dan in beginsel om het voor een bepaalde termijn moeten bewaren van gegevens. Deze termijn kan afwijken van de termijn die voor de bedrijfsvoering vereist is en deze zal ook per aanbieder kunnen verschillen. De extra investeringskosten hebben dan voornamelijk betrekking op dataopslag. Afhankelijk van bedrijfseconomische afwegingen zullen, door technologische vooruitgang, bij vervangingsinvesteringen de kosten van dataopslag worden beperkt.
Het bericht dat de chemiesector laks omgaat met regels |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Chemiesector laks met regels» en met het proefschrift «Optic Compliance – Enforcement and Compliance in the Dutch Chemical Industry»?1
Ja.
Herkent u de in het bericht en proefschrift geschetste omvang van het probleem?
De conclusies uit het proefschrift bevestigen het beeld dat uit de onderzoeken van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) over Chemie Pack en Odfjell naar voren is gekomen. Het kabinet heeft dat beeld in de reactie op de rapporten van de OvV ook onderkend. Het proefschrift is gebaseerd op inspectiegegevens uit de periode 1999 t/m 2011. Dat beeld over die periode wordt met dit onderzoek wederom bevestigd.
Herkent u het tekortschietende toezicht dat wordt aangekaart in het proefschrift? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat milieu en veiligheid permanente aandachtspunten moeten zijn binnen chemiebedrijven, in plaats van dat het aangekaart wordt na misstanden? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het signaal, dat het toezicht door de Inspectie op de Leefomgeving en Transport op de permanente veiligheid te wensen over laat?
Ja, uiteraard verwacht ik van chemiebedrijven dat zij hun verantwoordelijkheid ten volle nemen. De bedrijven zijn zelf primair verantwoordelijk voor de naleving van de regels voor milieu en veiligheid. De drie kerntoezichthouders voor BRZO (WABO bevoegd gezag, inspectie SZW en Veiligheidsregio’s) zijn verantwoordelijk voor het toezicht op deze naleving. De Inspectie Leefomgeving en Transport ziet op deze voorschriften niet rechtstreeks toe, maar heeft wel vanuit de stelselverantwoordelijkheid een interbestuurlijke toezichtsrol op het bevoegd gezag.
Deelt u de mening dat er binnen de chemiesector een cultuuromslag moet plaatsvinden, waarbij de sector zelf ook verantwoordelijkheid gaat dragen voor de veiligheid? Zo ja, op welke wijze gaat u hieraan bijdragen?
Ik ben van mening dat een chemisch bedrijf zelf primair verantwoordelijk is voor de veiligheid. Dit uitgangspunt is ook geformuleerd in het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de onderzoeken van de OvV over Chemie Pack en Odfjell. Het bedrijfsleven onderneemt ook zelf actie om de veiligheidsprestatie te verbeteren onder andere in het programma Veiligheid Voorop.
Dergelijke initiatieven stimuleer en faciliteer ik bijvoorbeeld in de vorm van Safety Deals.
Deelt u de conclusie van het proefschrift dat bevindingen regelmatig niet gearchiveerd worden? Zo ja, wat voor maatregelen worden genomen om dit te verbeteren?
In het verleden kwam het inderdaad voor dat toezichthouders niet al hun bevindingen vastlegden dan wel dit op verschillende manieren deden. BRZO+ (WABO bevoegd gezag, inspectie SZW, Veiligheidsregio’s, Inspectie Leefomgeving en Transport, OM en Rijkswaterstaat) heeft dit aandachtspunt opgepakt door afspraken te maken over uniforme vastlegging van bevindingen en overtredingen in de gemeenschappelijke rapportages.
Deelt u de conclusie van het proefschrift dat het beleid voor toezicht op de chemiesector te vaag en versnipperd is en dat er vaker en steviger toezicht nodig is om de veiligheid te waarborgen? Bent u bereid een gezamenlijke en heldere strategie voor handhaving van de regelgeving op te stellen?
De door het kabinet ingezette maatregelen richten zich onder andere op het versterken van het toezicht op de majeure risicobedrijven. Zo is er verregaande samenwerking tussen de verschillende toezichthouders in BRZO+ en is de landelijke BRZO-handhavingstrategie vastgesteld. De handhavingstrategie wordt ook al gebruikt door de toezichthouders.
Welke conclusies zijn getrokken in het gezamenlijk overleg dat de inspecties zouden voeren om het versnipperde beleid tegen te gaan, zoals door u aangegeven in het debat over de veiligheid bij Odfjell van vorig jaar?
Sinds 1 januari 2014 is BRZO+ actief waarin de drie kerntoezichthouders (WABO bevoegd gezag, Inspectie SZW en de Veiligheidsregio’s) nauw samenwerken. BRZO+ heeft zich in 2014 gericht op de nadere invulling van integraal toezicht onder andere door middel van de uitrol en toepassing van de landelijke BRZO-handhavingstrategie.
Deelt u de conclusie van het proefschrift dat de chemiesector duidelijker de risico’s en gevaren voor de omgeving openbaar moeten maken? Bent u bereid de bedrijven te verplichten deze informatie te delen met een website als http://www.risicokaart.nl/ zodat omwonenden bekend zijn met de gevaren in hun omgeving?
Het is belangrijk dat de risico’s voor de omgeving voldoende duidelijk zijn. De risicokaart bevat informatie over risicovolle bedrijven. Deze informatie is verstrekt door de bedrijven aan bevoegd gezag. Bevoegd gezag levert deze informatie aan voor de risicokaart. Voorts worden juist om de omgeving te informeren publieksvriendelijke samenvattingen van inspectierapporten openbaar gemaakt.
Wat gaat u doen met de suggesties in de initiatiefnota van de D66-fractie «Veiliger omgaan met chemie»?2
In de brief van 4 december 20133 is uitvoerig ingegaan op de initiatiefnota van de D66-fractie. Daarin is aangegeven of en hoe de in de initiatiefnota genoemde punten worden meegenomen in de maatregelen die door kabinet en bedrijfsleven zijn ingezet.
Ten behoeve van het komende AO Externe Veiligheid zal ik u een actuele stand van zaken doen toekomen.
De uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in twee zaken die Somalische piraten hadden aangespannen tegen Frankrijk |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in twee zaken die Somalische piraten hadden aangespannen tegen Frankrijk (Ali Samatar and Others v. France en d Hassan and Others v. France, uitspraak op 4 december 2014)?
Ja.
Klopt het dat zij tientallen mensen gegijzeld hebben en dat er bij één van de twee bevrijdingsacties ook één van de gijzelaars is omgekomen?
De uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) zagen op een tweetal zaken. In de eerste zaak (Ali Samatar and Others v. France), die zich afspeelde in april 2008, was sprake van een cruiseschip onder Franse vlag met circa dertig opvarenden, dat door kapers werd gedwongen naar de Somalische kust te varen. De toenmalige overgangsregering van Somalië gaf Frankrijk daarop toestemming om op te treden. De tweede zaak (Hassan and Others v. France) betrof een jacht van een Frans echtpaar, dat in september 2008 werd gekaapt en gedwongen naar de Somalische kust te varen. In de zaak Hassan and Othersis tijdens de bevrijdingsactie één kaper om het leven gekomen.1 Voor zover bekend zijn bij geen van deze acties gijzelaars omgekomen. Het optreden in de territoriale wateren van Somalië berust op VN-Veiligheidsraadresoluties. De meest recente Veiligheidsraadsresolutie op het gebied van piraterijbestrijding is resolutie nr. 2184 (2014). Deze resolutie herbevestigt de eerdere VN-resoluties 1816, 1838, 1846, 1851 (2008), 1897 (2009), 1950 (2010), 2020 (2011), 2077 (2012) en 2125 (2013).2 Resolutie 1816 werd aangenomen door de VN-Veiligheidsraad op 2 juni 2008. Het optreden van Frankrijk in de zaak Hassan and Others was gebaseerd op deze resolutie. In de zaak Ali Samatar and Others was sprake van toestemming van de Somalische autoriteiten.
Welke gevolgen hebben deze uitspraken voor de Nederlandse anti-piraterij missies?
Nederland heeft deze procedure tot dusver op andere wijze vormgegeven. Daardoor worden geen gevolgen voor de handelwijze van Nederlandse marineschepen die worden ingezet in het kader van NAVO-missie Ocean Shield of EU-operatie Atalanta voorzien. Nederland kent wel in artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering een procedure voor het toekennen van een schadevergoeding indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel.
Klopt het dat in beide gevallen het optreden van de Franse autoriteiten onder het VN mandaat viel (resolutie 1816 van de veiligheidsraad) en dat het Hof dat ook erkend heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in beide gevallen de piraten, die mensen gegijzeld hadden, een compensatie van € 2.000 tot € 9.000 per persoon kregen omdat zij na aankomst in Frankrijk ongeveer 2 etmalen moesten wachten voordat zij werden voorgeleid?
Door het EHRM is schadevergoeding toegekend van € 5.000 per persoon in de zaak Hassan and Others. Deze schadevergoeding wordt toegekend aangezien het EHRM in die zaak een schending heeft geconstateerd van artikel 5, eerste lid en derde lid van het EVRM. In de zaak Ali Samatar andOthers is een schadevergoeding van € 2.000 per persoon toegekend na constatering van een schending van artikel 5, derde lid van het EVRM. Artikel 5, eerste lid EVRM heeft betrekking op de rechtmatigheid van vrijheidsbeneming; artikel 5, derde lid EVRM vereist dat aangehouden personen onverwijld voor een rechter moeten worden gebracht. Naast schadevergoeding is een vergoeding toegekend van proceskosten aan alle betrokkenen. De geconstateerde schending zag niet alleen op het enkele feit dat betrokkenen in Frankrijk circa 48 uur in voorlopige hechtenis zijn gehouden, voordat zij werden voorgeleid aan de rechter-commissaris, maar temeer op de combinatie van dat gegeven met het feit dat zij al enige tijd op zee werden vastgehouden en de Franse autoriteiten dus voorbereid hadden kunnen zijn op een onverwijlde voorgeleiding.
Hoeveel krijgt iemand die in Nederland ten onrechte twee etmalen in een cel wordt vastgehouden standaard als compensatie?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel bedraagt het gemiddelde inkomen in Somalië en hoe vindt u de verhouding van dat inkomen tot de compensatie die hier betaald wordt?
Er zijn geen betrouwbare gegevens beschikbaar met betrekking tot de hoogte van het gemiddelde inkomen in Somalië. Sinds het uitbreken van de burgeroorlog in 1991 zijn daaromtrent geen gegevens bijgehouden en momenteel is het door de veiligheidssituatie in delen van Somalië nog steeds niet mogelijk daar gegevens te verzamelen.
Klopt het dat Griekenland als land wel geïntervenieerd heeft in deze zaak (onder artikel 36 van het Europees Verdrag voor de Rechten vande Mens) en Nederland niet?
Ja.
Bent u bereid om Nederland aan de kant van Frankrijk te laten interveniëren als Frankrijk ervoor kiest deze zaak binnen drie maanden aan de grote Kamer voor te leggen?
Frankrijk heeft niet een automatisch recht de zaken aan de Grote Kamer voor te leggen. Het kan een verzoek om voorlegging aan de Grote Kamer indienen bij een speciaal panel van vijf rechters, dat in een minderheid van de gevallen een dergelijk verzoek honoreert. Indien dat laatste het geval is, kan Nederland verzoeken om toegelaten te worden als derde partij, in het belang van een goede rechtsbedeling. Dat laatste duidt erop dat zo’n interventie een juridische meerwaarde moet bieden. Of daarvan sprake is zal worden bezien indien het inderdaad komt tot voorlegging aan de Grote Kamer.
Bent u bereid deze vragen te beantwoordden voor het Algemeen overleg Piraterij voorzien op 17 december?
Ja.
De vernieling van diverse kerken in Khartoum door het regime in Sudan |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de vernieling van diverse kerken in Khartoum door het regime in Sudan?1
Ja.
Klopt het dat het Sudanese regime naast de vernieling van kerken tevens verschillende kerkelijke leiders heeft opgepakt en gemeenteleden heeft verdreven?
De voornoemde berichtgeving verwijst naar verschillende kerken. Van de Pentacostal Church zijn bezittingen in beslag genomen, evenals van het Cultureel Centrum van de Evangelical Church. Van de Bahri Evangelical Presbyterian Church zijn enkele tientallen leden enige uren in hechtenis genomen.
Een juridisch geschil over grondbezit tussen de kerkleden onderling ligt ten grondslag aan de kwestie met betrekking tot Bahri Evangelical Presbyterian Church. Een aantal leden van deze kerk heeft kerkelijke bezittingen verkocht, waartegen andere leden van de kerk protesteerden. Van deze tweespalt hebben delen van de overheid gebruik gemaakt. Overigens heeft het Ministry of Guidance and Religious Endowment wel getracht te bemiddelen en wordt een onderzoekscommissie ingesteld. In algemene zin stelt de overheid in vergelijkbare gevallen dikwijls dat de kerken de vereiste bouwvergunningen ontberen.
Is het waar dat het regime onlangs de bezittingen in beslag heeft genomen van de grootste protestantse kerk in Khartoum en het gebouw vernield heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Welke redenen geeft het regime voor deze schandalige praktijken?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in juli van dit jaar een richtlijn is aangenomen dat voorziet in een verbod op de bouw van nieuwe kerken? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Deze richtlijn is al in 2012 aangekondigd, en werd juli jl. nog eens door de overheid bevestigd. Het is onduidelijk of de richtlijn op schrift staat. Wel is het tegengaan van bouwen van nieuwe kerken staand beleid, volgens de Sudanese overheid ingegeven door het feit dat Sudan op dit moment voldoende kerken heeft. Vrijheid van religie en levensovertuiging is een van de speerpunten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid, elke belemmering die een overheid aan mensen oplegt in de uitvoering van hun geloof keurt het kabinet daarom af.
Vloeit het verbod op de bouw van nieuwe kerken voort uit de radicaal-islamitische leer, van oorsprong gebaseerd op het zogenoemde Pact van Omar, dat christenen een dhimmi-status gaf?
In de context van Sudan kan men niet stellen dat deze activiteiten gericht tegen kerken bewijs zijn voor de stelling dat de radicale islam de belangrijkste oorzaak van christenvervolging zou zijn. De praktijk waarbij voor nieuwe kerken geen (bouw)vergunning wordt afgegeven wordt volgens de Sudanese autoriteiten ingegeven door het feit dat Sudan sinds de afscheiding van Zuid-Sudan minder Christenen kent, en er dus ook minder kerken nodig zijn. Dhimmi-status van Christenen is in Sudan niet aan de orde. Zo zitten er bijvoorbeeld Kopten in het Sudanese parlement.
Is dit schrijnende voorbeeld wat u betreft bewijs voor de stelling dat de radicale islam een belangrijke oorzaak is van christenvervolging?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid bilateraal, alsmede in EU- en VN-verband, krachtig te protesteren tegen deze flagrante schending van de vrijheid van godsdienst?
Nederland brengt deze schendingen van de vrijheid van godsdienst regelmatig op, wereldwijd en ook specifiek in Sudan. Dit doen we niet alleen bilateraal, maar ook in EU- en VN-verband, en dat zullen we ook blijven doen. Met betrekking tot de in deze Kamervragen aangehaalde gebeurtenissen heeft de EU-Ambassadeur de zaak bij het Ministry of Guidance and Religious Endowment aan de orde gesteld, en ook onze ambassadeur ter plaatse stelt godsdienstvrijheid regelmatig aan de orde.
Bent u tevens bereid te pleiten voor extra sancties tegen het radicaal-islamitische regime in Sudan? Zo nee, waarom niet?
Tegen het regime in Sudan zijn al geruime tijd sancties van kracht, waaronder een VN en EU wapenembargo en sancties gericht tegen personen (zoals reisrestricties en bevriezing van tegoeden) en economische sancties van de VS. De sancties van de VN en EU zijn ingesteld als reactie op de situatie in Darfur. De VS stelde sancties in omdat het vaststelde dat Sudan een bedreiging vormde, onder andere door hun steun voor terrorisme. Op dit moment bestaan er geen verdere plannen voor (internationale) sancties.
Getuigenissen van belastingambtenaren in rechtbanken |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Wanneer heeft u kennisgenomen van de aangifte die het Hof Arnhem-Leeuwarden ingediend heeft tegen het Ministerie van Financiën?
Op 11 november heeft het Ministerie van Financiën van de Raad voor rechtspraak een vooraankondiging van de aangifte ontvangen. Op vrijdag 14 november is de aangifte in afschrift ontvangen en op maandag 17 november is de Staatssecretaris geïnformeerd.
Deelt u de mening dat dit een zeer ernstige zaak is en dat u hierover de Kamer zo spoedig mogelijk had moeten informeren, zeker gezien het feit dat de Belastingdienst wel uitgebreid in de pers op deze zaak reageerde?1
Er lopen vrijwel continu gerechtelijke procedures tussen de Belastingdienst en belastingplichtigen waarbij het de gewoonte is dat ik de Kamer niet per geval informeer. Ik beoordeel deze casus dan ook niet als een casus welke proactief had moeten worden gemeld. Nu de zaak in de openbaarheid is gebracht, ben ik uiteraard bereid om alle informatie waar mogelijk met uw Kamer te delen.
Bent u bereid een nadere toelichting te geven op deze zaak, aangezien u een actieve informatieplicht heeft en dit een zeer relevante zaak betreft?
Ik maak graag gebruik van deze en de eerdere Kamervragen ter zake van dit onderwerp van de leden Van Klaveren en Bontes om zo veel mogelijk openheid te verschaffen in deze kwestie.
Waarom is de Staat niet in beroep gegaan tegen het tussenvonnis om de naam van de tipgever openbaar te maken, terwijl het kabinet aan de Kamer schreef dat «de Belastingdienst zich ten doel stelt de identiteit van de tipgever zo lang mogelijk geheim te houden»?2
Tegen het tussenvonnis van de geheimhoudingskamer van de rechtbank staat geen hoger beroep open. Uitsluitend tegen het oordeel van de rechtbank in de fiscale hoofdzaak is hoger beroep mogelijk mits er een (financieel) belang is. Dat belang was er niet voor de inspecteur want in de fiscale procedure heeft de Belastingdienst gelijk gekregen.
Kunt u aangeven of u van mening bent dat belastingambtenaren op enige wijze verschoningsrecht hebben voor een rechtbank? Indien het antwoord ja is, kunt u daarvoor de wettelijke grondslag geven en de van toepassing zijnde jurisprudentie?
Ja. In artikel 165 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is geregeld dat zij die een wettelijke geheimhoudingsplicht hebben zich kunnen verschonen van hun verplichting om een getuigenis af te leggen. Deze bepaling is in artikel 8:33 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing verklaard op het getuigenverhoor door de bestuursrechter. Belastingdienstambtenaren hebben gelet op de zeer strikte geheimhoudingsplicht die is neergelegd in artikel 67 AWR het recht zich te beroepen op dit verschoningsrecht (vgl. HR 8 november 1991, NJ 1992,277 en Hof Leeuwarden 20 december 1995, NJ 1996, 646).
Wie bepaalt uiteindelijk of belastingambtenaren zich mogen beroepen op verschoningsrecht?
In belastingzaken is het aan de Hoge Raad om als hoogste rechterlijke instantie te bepalen of belastingambtenaren zich mogen beroepen op verschoningsrecht.
Welk beleid is er over het informeren en instrueren van belastingambtenaren die als getuige in de rechtbank moeten verschijnen? Kunt u het gepubliceerde beleid aan de Kamer doen toekomen?
Er is geen beleid over het informeren en instrueren van belastingambtenaren die als getuige in de rechtbank moeten verschijnen. Van geval tot geval wordt beoordeeld of en op welke wijze belastingambtenaren die als getuige moeten optreden, worden voorgelicht. Dit gebeurt in het algemeen door de Landsadvocaat of de Rijksadvocaat. Een belangrijk deel van de voorlichting aan belastingdienstmedewerkers die als getuigen moeten optreden gaat over de plicht van een getuige om een beroep te doen op de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Mankeert er iets aan uw geheugen?» over het voorlopig getuigenverhoor van belastingambtenaren in de zaak van het faillissement van de firma Brutra?3
Ik ben bekend met een artikel in De Gelderlander van 21 november 2014 over bedoeld getuigenverhoor, maar dan onder de titel «Belastingambtenaren weten weinig meer over failliet verklaren Brutra»
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de rechter opmerkte dat een van de twee belastingambtenaren loog en dat de rechter een onderzoek naar meineed overweegt?
Voor zover mij bekend heeft de rechter-commissaris niet gesproken in termen van liegen en meineed. Wel heeft zij naar aanleiding van een geconstateerde discrepantie tussen de verklaringen van twee van de getuigen aangegeven dat ze overweegt de betreffende getuigen (of een van hen) op te roepen voor een nader verhoor.
Klopt het dat de rechter zich tijdens de zitting helder uitliet over de grote mate van geheugenverlies van de opgeroepen ambtenaren?
De rechter-commissaris heeft een van de getuigen vragen gesteld over zijn geheugen. Kwalificaties met betrekking tot het geheugen van de betreffende getuige zijn mij echter niet bekend.
Indien een burger of bedrijf een rechtszaak voert tegen de Belastingdienst, kan hij dan extra controles en onderzoeken verwachten of wordt hij net als ieder ander behandeld?
De controlestrategie van de Belastingdienst is gebaseerd op risicoselectie. Het enkele feit dat een rechtszaak tegen de Belastingdienst wordt gevoerd speelt daarbij geen rol.
Hoe vaak en in welke zaken zijn ambtenaren van de Belastingdienst onder ede gehoord in de afgelopen twee jaar?
Er zijn enkele duizenden fiscale procedures per jaar. Soms worden daarbij getuigen onder ede gehoord. De Belastingdienst houdt over het horen van getuigen geen bestuurlijke informatie bij. Wel kan meer in het algemeen worden opgemerkt dat ambtenaren in strafrechtelijke zaken, zowel bij de rechter-commissaris als ter zitting, regelmatig onder ede worden gehoord.
Op welke wijze zijn ambtenaren van de Belastingdienst, die onder ede gehoord zouden worden (in een zaak of bij een voorlopig getuigenverhoor) geïnformeerd en/of geïnstrueerd door de leiding van de Belastingdienst en/of de landsadvocaat?
Het is gebruikelijk dat in gevallen waarin een ambtenaar als getuige moet worden gehoord, de ambtenaar wordt voorgelicht over de gang van zaken tijdens een getuigenverhoor, over de geheimhoudingsplicht die op hem rust, over de bevoegdheid van een getuige om op die geheimhoudingsplicht een beroep te doen en de (on)mogelijkheden om dit in voorkomend geval te doen.
Zijn belastingambtenaren altijd volledig vrij om volledig mee te werken, complete openheid te betrachten wanneer zij als getuigen voor een rechtbank spreken en worden zij ook aangemoedigd dat te doen?
Belastingambtenaren moeten zich houden aan de op hen rustende geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Verder kunnen nog van toepassing zijn de geheimhoudingsplicht uit de Invorderingswet, de Algemene wet bestuursrecht en de Ambtenarenwet. Belastingambtenaren zijn dus zeker niet vrij om complete openheid te betrachten maar zijn gehouden zelf vraag voor vraag te beoordelen of hun geheimhoudingsplicht de beantwoording van de vraag in de weg staat. Daarom is het voor een ambtenaar bepaald geen sinecure om als getuige op te treden. Ook de rechter kan hen niet van de geheimhoudingsplicht ontheffen. Het is zelfs denkbaar dat de ambtenaar bij schending van de geheimhoudingsplicht wordt vervolgd.
Deelt u de mening dat juist een overheidsdienst als de Belastingdienst, die miljoenen mensen en bedrijven houdt aan een nauwgezette uitvoering van de wet, zich zelf aan de letter en de geest van de wet moet houden en zich voorbeeldig dient op te stellen in gerechtelijke procedures?
Elke overheidsdienst moet zich aan wet, jurisprudentie en beleid houden en dient zich voorbeeldig op te stellen in gerechtelijke procedures. Dat doen wij dus ook.
De verschillen in faunabeleid tussen provincies |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Faunabescherming: Wild is vogelvrij in Utrecht»?1
Ja.
Heeft u inzicht in hoeverre er sprake is van samenhang en eenheid in het faunabeleid uitgevoerd door de twaalf provincies sinds de invoering van de Flora- en Faunawet?
Op grond van de Flora- en faunawet zijn de provincies belast met de uitvoering van de wettelijke regels over het faunabeheer. De provincies passen dezelfde regels toe, neergelegd in de Flora- en faunawet en de daarop gebaseerde regelgeving. De provincies hebben binnen deze regels de ruimte voor een eigen beleid, waarbij zij rekening kunnen houden met regionale omstandigheden en maatwerk kunnen leveren. De provincies werken op dit punt ook samen en stemmen waar nodig met elkaar af. Dat daarmee onderlinge verschillen zullen bestaan tussen de uitvoeringspraktijk van de verschillende provincies, is evident.
Hoe beoordeelt u het uitgevoerde provinciale faunabeleid met betrekking tot eenheid en samenhang?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat rechtsongelijkheid te allen tijde vermeden dient te worden, en dat dit uitgangspunt ook van toepassing moet zijn in handhaving en uitvoering van de Flora- en Faunawet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe waarborgt u de eenheid, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid in het faunabeleid? Ziet u de rijksoverheid als bewaker van eenheid, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid van gedecentraliseerd beleid? Zo nee, hoe en door wie wordt de eenheid, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid dan bewaard om juridische procedures bij de rechter te voorkomen?
De primaire verantwoordelijkheid voor het handelen binnen de kaders van de Flora- en faunawet ligt bij de provincies zelf. Provinciale staten oefenen daartoe controle uit op het handelen van gedeputeerde staten. Met de instrumenten voor het interbestuurlijk toezicht als verankerd in de Provinciewet en de Wet Naleving Europese regelgeving publiekrechtelijke entiteiten zijn de provincies in voorkomend geval door het Rijk aanspreekbaar op een goede uitoefening van hun taken en verantwoordelijkheden en op handelen in overeenstemming met het algemeen belang en het recht.
Hoe beoordeelt u het verschil tussen de provincie Utrecht en de provincies Noord- en Zuid-Holland, namelijk dat de provincie Utrecht het gebruik van vangkooien voor kraaien en roeken goedkeurt, terwijl Noord- en Zuid-Holland dit middel niet toestaan omdat het in strijd is met de Vogelrichtlijn? Hoe verhoudt een dergelijk verschil zich tot eenheid van beleid en tot het gelijkheidsbeginsel, dat in casu betekent dat dieren overal in ons land in gelijke omstandigheden, op gelijke wijze beschermd dienen te worden?
Op grond van artikel 15a van de Flora- en faunawet is ter implementatie van de Vogelrichtlijn het gebruik van niet-selectieve middelen voor het vangen en doden van vogels, waaronder vangkooien, verboden. De Vogelrichtlijn staat onder voorwaarden uitzonderingen toe op dit verbod. Het is op grond van artikel 68 van de Flora- en faunawet aan gedeputeerde staten van de provincies om in concrete gevallen ontheffing te verlenen voor het gebruik van vangkooien en daarbij te toetsen of aan de voorwaarden voor uitzondering is voldaan.
Bent u bereid het verschil in aanpak tussen de provincies bij de provincies aan de orde te stellen teneinde de eenheid te bevorderen en daarmee de rechtszekerheid? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo, nee waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 2 en 5.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar mogelijke verschillen in toezicht en handhaving in het kader van de huidige Flora- en Faunawet en de Kamer daarover te berichten voorafgaand aan de behandeling van de nieuwe Wet natuurbescherming? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
De Flora- en faunawet geeft de provincies de ruimte om, binnen de kaders van de wet, een eigen uitvoeringsbeleid te voeren en rekening te houden met regionale omstandigheden (zie mijn antwoorden op vragen 2 en 5). De provincies zijn ook verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving en de handhaving van deze regels van de Flora- en faunawet. Ik zie geen aanleiding om hierover een onderzoek in te stellen.
Kunt u aangeven op welke wijze u voornemens bent om in de nieuwe Wet Natuurbescherming een eenduidig beschermingsregime voor dieren in de verschillende provincies te waarborgen? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel natuurbescherming2, dat aanhangig is bij uw Kamer, voorziet in een eenduidig beschermingsregime voor in het wild levende dieren (zie hoofdstuk 3 van het wetsvoorstel). Het legt, net als nu onder de Flora- en faunawet, de verantwoordelijkheid bij de provincies om op dit punt uitvoering te geven aan de wettelijke regels.
Wachtgeld voor de voorzitter van de Europese Raad |
|
Harry van Bommel , Gert-Jan Segers (CU), Pieter Omtzigt (CDA), Marianne Thieme (PvdD), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de voorzitter van de Europese Raad de komende drie jaar een soort wachtgeld ontvangt, dat veel hoger ligt dan zijn pensioen als voorzitter van de Raad, dat na het wachtgeld ingaat, maar dat hij ondertussen wel gewoon zijn reguliere pensioenen uit België kan ontvangen? Klopt het verder dat hij de pensioengerechtigde leeftijd al bereikt heeft?
Ja, ik heb kennisgenomen van de wachtgeldregeling waar de voormalig voorzitter van de Europese Raad recht op heeft en het samenvallen hiervan met zijn reguliere pensioen uit België. Het klopt dat dhr. Van Rompuy, die dit jaar 67 is geworden, de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
Deelt u de mening dat het beter zou zijn dat een aftredend politicus in de EU, die de pensioengerechtigde leeftijd al bereikt heeft, geen recht meer heeft op wachtgeld, net als in Nederland?
De huidige wachtgeldregeling in de EU is vastgelegd in Verordening 422/67/EEG. Deze verordening, die in 2012 voor het laatst is gewijzigd, bepaalt dat het Europees wachtgeld maximaal drie jaar wordt uitgekeerd, ongeacht de leeftijd van de vertrekkend politiek ambtsdrager. Ook het percentage pensioenopbouw is hierin opgenomen. Het Europees pensioen gaat in na afloop van de wachtgeldperiode. De regeling bevat geen sollicitatieplicht voor politieke ambtsdragers in de EU die wachtgeld ontvangen.
In deze aspecten verschilt de Europese regeling met de Nederlandse wachtgeldregeling. Ik deel de mening van de leden die deze vragen hebben gesteld dat de EU-regeling op een aantal punten gemoderniseerd zou moeten worden. Daarbij merk ik op dat daar waar in Nederland wachtgeld- en pensioenregelingen voor politieke ambtsdragers de afgelopen jaren sterk versoberd zijn, in andere lidstaten in mindere mate sprake is van een dergelijke versobering. Voor aanpassing van de EU-wachtgeldregeling dient de genoemde verordening te worden gewijzigd. De Raad is bevoegd hiertoe zelf het initiatief te nemen en besluit met gekwalificeerde meerderheid.
Nederland is bereid te bekijken of modernisering en versobering van de huidige regeling voor politieke ambtsdragers in de EU mogelijk is, welke aanpassingen daarbij realistisch zijn en of hiervoor voldoende draagvlak bestaat bij andere lidstaten. De hierboven genoemde elementen zullen daarbij worden meegenomen.
Klopt het dat er geen sollicitatieplicht geldt voor politici in de EU die wachtgeld ontvangen? Wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een pensioenopbouw van 4,275% per jaar van het basissalaris voor bijvoorbeeld commissarissen excessief is en dat 1,875% voor inkomen tot € 100.000 zoals in Nederland of 1,8% van het salaris (de regeling voor Europese ambtenaren) veel normaler zou zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een pakket realistische versoberingen van de arbeidsvoorwaarden voor Europese ambtsdragers op te stellen, die te delen met de Kamer en voor te leggen aan de Europese raad en de Europese Commissie?
Zie antwoord vraag 2.
Gemeden zorg door hoge kosten |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Zorg wordt gemeden door hoog eigen risico»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat 800.000 betalingsregelingen bij alleen al de vier grote zorgverzekeraars een zorgelijke situatie is?
Ik deel de visie niet zonder meer. Het is niet bekend hoeveel mensen die gebruik maken van de mogelijkheid tot gespreid betalen van het eigen risico, dat doen uit financiële noodzaak. Nu nagenoeg alle verzekeraars de mogelijkheid tot gespreid betalen aanbieden (en ook voor meer verzekerden), kan deze, in ieder geval voor een deel van de verzekerden, ook als extra service worden ervaren. Zo kunnen verzekerden die verwachten het eigen risico vol te maken er vooraf voor kiezen om het verplicht eigen risico in termijnen te betalen.
Begrijpt u dat de enorm hoge inkomstenbelastingen, de hoge btw en de hoge accijnzen ervoor zorgen dat steeds meer mensen moeite hebben om de eerste levensbehoeften, waaronder zorg, te kunnen betalen?
Zorgkosten hoeven in Nederland in beginsel geen reden te zijn om af te zien van noodzakelijke zorg. Het beleid ten aanzien van de zorgtoeslag zorgt ervoor dat huishoudens met lage en middeninkomens noodzakelijke zorg kunnen betalen. Mensen met een minimum inkomen worden gecompenseerd voor het eigen risico. Iemand met een minimum inkomen betaalt gemiddeld 466 euro per jaar inclusief gemiddeld eigen risico.
Ziet u in dat het huidige beleid, waarin u meer eigen verantwoordelijkheid vraagt van burgers, maar het tegelijkertijd onmogelijk maakt die te betalen door exorbitante lastenverzwaringen, onder andere leidt tot zorgmijding en koopkrachtverlies? Zo neen, hoe ziet u die verhouding dan?
Zie antwoord vraag 3.
Denkt u niet dat het veel verstandiger is om in zetten op forse lastenverlagingen, het snijden in de bureaucratie en managementlagen in de zorg en mensen ook keuzevrijheid te geven binnen het basispakket (waardoor premies kunnen dalen)?
Naar mijn idee is het niet een kwestie van of-of, maar en-en. Om ervoor te zorgen dat het zorgstelsel houdbaar en toegankelijk blijft is mijn beleid om maatregelen op verschillende vlakken te nemen, zoals de aanpak van verspilling tot fraude, verlaging van administratieve lasten, hoofdlijnenakkoorden, gepast gebruik van verzekerde zorg, enzovoort.
Overigens is de premie van de Zvw stabiel. De premie is in 2015 even hoog als in 2011, ondanks het meer omvangrijke pakket (naast dure geneesmiddelen en behandelmethoden, ook bijvoorbeeld de wijkverpleging).
De toekomst van het landelijk centrum De Riethorst voor geestelijke gezondheidszorg voor doven en slechthorenden |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Sluiting dreigt voor GGZ-centrum Riethorst in Ede»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Op welke wijze wordt het GGZ-centrum De Riethorst in Ede op dit moment gefinancierd?
De curatieve GGZ die GGZ-centrum De Riethorst levert wordt momenteel gefinancierd op basis van Diagnose Behandelcombinaties (DBC’s).
Deelt u de mening dat de beoogde Diagnose Behandel Combinaties (DBC’s) voor 2015 niet voldoende zijn om de specialistische zorg van het GGZ-centrum voor doven en slechthorenden in De Riethorst in stand te houden?
Nee, die mening deel ik niet. Binnen de DBCs zijn er mogelijkheden om specialistische zorg aan doven en slechthorenden te vergoeden. Wanneer de gespecialiseerde ggz voor doven en slechthorenden een beperkt onderdeel uitmaakt van het totale zorgaanbod van een zorgaanbieder, verwacht ik dat de zogenaamde max-max tarieven voldoende marge bieden (de Riethorst is onderdeel van de ggz-instelling Pro Persona). Met deze max-max tarieven kunnen zorgverzekeraars en zorgaanbieders een tot 10% hoger tarief afspreken wanneer het reguliere maximumtarief niet voldoet. Indien een zorgaanbieder moeite heeft om de zeer specialistische zorg zoals de geestelijke gezondheidszorg voor doven en slechthorenden kostendekkend uit te voeren, kunnen zij daarover in gesprek gaan met de zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht jegens hun verzekerden, ook als het gaat om doven of slechthorenden met een psychische stoornis dienen zij ervoor te zorgen dat passende zorg beschikbaar blijft.
Deelt u voorts de mening dat deze specialistische geestelijke gezondheidszorg voor doven en slechthorenden behouden moet blijven?
Ja, het uitgangspunt dat ook doven en slechthorenden toegang moeten hebben tot goede geestelijke gezondheidszorg deel ik. Zorgverzekeraars en zorgaanbieders hebben de verantwoordelijkheid om de geestelijke gezondheidszorg zo in te richten dat deze ook is toegerust op de hulpvragen van doven en slechthorenden, en dat kennis en expertise op dat gebied behouden blijft.
Deelt u bovendien de mening dat De Riethorst niet kan wachten op de uitkomsten van het onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit naar meerkosten, maar dat eerder een oplossing gevonden moet worden?
Zoals ik hierboven aangaf kan Pro Persona in gesprek treden met de zorgverzekeraars indien zij moeite heeft om de zeer specialistische zorg zoals de geestelijke gezondheidszorg voor doven en slechthorenden kostendekkend uit te voeren.
Bent u bereid het voor zorgverzekeraars mogelijk te maken dat zij deze vorm van (gecombineerde) specialistische zorg aan doven en slechthorenden wel voldoende kunnen vergoeden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al aangaf bestaat de mogelijkheid om specialistische zorg aan doven en slechthorenden te vergoeden met behulp van de ruimte die de max-max tarieven bieden. Pro Persona kan daarover in gesprek gaan met de zorgverzekeraars. Ik kan daar natuurlijk niet in interveniëren. Gezien de signalen ben ik wel bereid om met de zorgverzekeraars in gesprek te gaan om zicht te krijgen op mogelijke belemmeringen die zij ervaren bij de inkoop van deze zorg, of bij het vervullen van hun zorgplicht. Ook vraag ik de NZa om te onderzoeken of er verbeteringen mogelijk zijn in de bekostiging van de ggz voor doven en slechthorenden.
Wilt u de Kamer voor het einde van dit jaar informeren over de oplossing voor de financiering van De Riethorst in 2015 om sluiting te voorkomen, en hoe het traject zal verlopen voor een structurele oplossing voor de jaren daarna?
Ik ga er vooralsnog vanuit dat aanbieders en verzekeraars hun verantwoordelijkheid nemen om voldoende passend zorgaanbod voor deze specifieke doelgroep beschikbaar te houden. Na het gesprek met de zorgverzekeraars begin 2015 zal ik de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten en over het verdere traject.
Bericht dat duizenden vliegpassagiers onterecht geen compensatie kregen bij vertraging |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat duizenden reizigers onterecht geen compensatie hebben ontvangen bij vertraging van een vliegreis?1
Ik herken dit beeld niet.
Wat gaat u voor actie ondernemen zodat deze duizenden reizigers alsnog de compensatie ontvangen waar ze recht op hebben?
Ik heb geen aanleiding te concluderen dat in Nederland duizenden reizigers compensatie zijn misgelopen wegens een onjuiste interpretatie van de regels. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) past elke uitspraak van het Europees Hof van Justitie (verder: het Hof) met onmiddellijke ingang toe. Wat betreft de uitspraak over de vliegtuigtrap («botsing met vliegtuigtrap leidt niet tot een buitengewone omstandigheid») kan ik u melden dat de ILT voor de uitspraak al zo oordeelde in voorkomende gevallen. Passagiers kunnen altijd tot een jaar na de vlucht een klacht indienen bij de ILT. De ILT onderzoekt elke klacht en oordeelt of deze gegrond is of niet. Als een luchtvaartmaatschappij het oordeel van de ILT niet opvolgt, legt de ILT een boete op.
Deelt u de mening dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ook als taak heeft om de reiziger juist te informeren over de passagiersrechten in de luchtvaart en zich ook moet inspannen om de reizigers de compensatie te laten krijgen waar ze recht op hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De ILT werkt daarom voortdurend aan ontwikkeling en verdere verbetering van haar website. Het afgelopen jaar heeft ze daarbij ook consumentenorganisaties betrokken. Begin 2015 publiceert de ILT een vernieuwd passagiersrechtendeel van haar website, dat tot stand is gekomen met betrokkenheid van Consumentenbond en ANWB. Behalve de website van de ILT licht ook Consuwijzer consumenten voor over passagiersrechten.
Kunt u zich voorstellen dat nu (nadat de ILT al drie keer op de vingers is getikt door het Europese Hof van Justitie) langzamerhand het beeld ontstaat dat de ILT onterecht de kant van de luchtvaartmaatschappij kiest en daarmee de passagier in de kou laat staan?
Het door u geschetste beeld strookt niet met de werkelijkheid. De ILT is in geen enkele Hofzaak partij geweest en is niet door het Hof op de vingers getikt. In de loop der jaren heeft het Hof inmiddels een groot aantal uitspraken gedaan met een nadere interpretatie van de regels. Deze uitspraken hebben een directe werking en leiden indien nodig tot onmiddellijke aanpassing van het ILT-beleid.
Het artikel noemt drie uitspraken van het Hof. In het antwoord op vraag 2 gaf ik al aan dat ILT voorafgaand aan de uitspraak over de vliegtuigtrap in vergelijkbare gevallen al oordeelde in lijn met de Hofuitspraak, namelijk dat passagiers recht hadden op compensatie. De andere uitspraken, over overstappen en aankomsttijd, heeft de ILT direct overgenomen in haar beleid.
Passagiers die naar aanleiding van deze uitspraken menen toch recht op compensatie te hebben, kunnen eerst een verzoek indienen bij de betrokken luchtvaartmaatschappij. Weigert deze de compensatie te betalen, kan een klacht worden ingediend bij de ILT. Passagiers kunnen een compensatieaanvraag indienen via de website van een luchtvaartmaatschappij.
Kunt u zich herinneren dat u de Kamer tijdens het plenaire debat naar aanleiding van het verslag van het Algemeen overleg Luchtvaart op 20 februari 2014 toegezegd heeft dat de dienstverlening van de ILT verbeterd zou worden en dat ook consumentenorganisaties betrokken zouden worden, waarop een motie is ingetrokken?2 Wat heeft u tot op heden gedaan met deze toezeggingen?
De ILT heeft in 2014 meerdere keren overleg gevoerd met consumentenorganisaties. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 al aangaf heeft dit overleg onder andere geleid tot een vernieuwd passagiersrechtendeel op de website van de ILT. Het overleg met de consumentenorganisaties wordt in 2015 voortgezet.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat passagiers weten waar ze recht op hebben?
De ILT houdt toezicht op de informatievoorziening door luchthavens en -maatschappijen. De luchtvaartmaatschappijen zijn, op grond van de Verordening, verantwoordelijk voor goede informatievoorziening aan passagiers. Op alle Nederlandse luchthavens hangen posters van de passagiersrechtencampagne van de Europese Commissie en zijn informatiefolders verkrijgbaar. Ook staat bij de incheckbalies op Nederlandse luchthavens een tekst om passagiers te informeren over hun rechten. Passagiers kunnen tevens terecht op de website van luchtvaartmaatschappijen. Daar staat informatie over de rechten die de Verordening passagiers biedt, waaronder het recht op compensatie. Bijna alle luchtvaartmaatschappijen hebben een digitale procedure voor het aanvragen van compensatie.
De ILT geeft ook op haar eigen website informatie over passagiersrechten. Ook staat daar een klachtenformulier, waarmee een passagier zijn klacht over het niet ontvangen van compensatie kan indienen. Op haar website verwijst de ILT ook naar de passagiersrechten app van de Europese Commissie.
Welke maatregelen gaat u nemen zodat luchtvaartmaatschappijen in het vervolg niet meer met smoesjes onder de compensatie uit kunnen komen?
Ik herken dit beeld niet. De ILT onderzoekt klachten en houdt inspecties. Daaruit blijkt dat luchtvaartmaatschappijen de Verordening goed naleven. Als een passagier het niet eens is met een oordeel van de luchtvaartmaatschappij, kan hij een klacht indienen bij de ILT en doet de ILT uitgebreid onderzoek naar de toedracht om te bepalen of een luchtvaartmaatschappij al dan niet terecht een beroep doet op buitengewone omstandigheden. Bij het bepalen van dit oordeel betrekt de ILT relevante rechterlijke uitspraken. Verder is er voortdurende afstemming met de Europese Commissie en andere Europese toezichthouders om te komen tot nadere interpretatie van het begrip buitengewone omstandigheden. Luchtvaartmaatschappijen leven het oordeel van de ILT na. Doen ze dat niet, legt de ILT een boete op. Dit is tot op heden nog niet voorgekomen. Luchtvaartmaatschappijen betalen altijd de compensatie uit, als de ILT vaststelt dat een klacht gegrond is.
Het bericht over het negeren van draagvlak voor windmolens op land |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Friese provinciebestuur af wil van solitaire dorpswindmolens, ten gunste van de projecten in het IJsselmeer en aan de kop van de Afsluitdijk?1 Wat is uw mening hierover?
Ja.
Ik heb hier geen mening over en dat past mij ook niet. Ik heb samen met mijn collega van Infrastructuur en Milieu duidelijke afspraken gemaakt met de provincies, waaronder de provincie Friesland, over het beschikbaar krijgen van voldoende ruimte om de met de verschillende provincies afgesproken taakstelling voor wind op land in te vullen. Daarbij is ook een duidelijke rolverdeling afgesproken. Conform de betreffende bepalingen in de wet ben ik samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu verantwoordelijk voor de ruimtelijke besluitvorming over grootschalige windenergie (groter dan 100 MW). Met het IPO is afgesproken dat die besluitvorming in overleg met de betreffende provincies plaats vindt. Het kader voor de besluitvorming is de op 31 maart 2014 aan de Staten Generaal aangeboden structuurvisie windenergie op land (SvWOL)2. Voor de provincie Friesland is uitsluitend een locatie in het Friese deel van het IJsselmeer aangemerkt als geschikt voor grootschalige windenergie, en de besluitvorming over de invulling van die locatie wordt nu al geruime tijd onder mijn regie voorbereid in het kader van de Rijkscoördinatieregeling (RCR). Dit is volledig in overeenstemming met de wens van het provinciebestuur bij het op- en vaststellen van de SvWOL.
De besluitvorming over het bieden van ruimte voor kleinschaligere windenergieprojecten (kleiner dan 100 MW) is zowel op grond van de wet als gelet op de genoemde afspraken de verantwoordelijkheid van de provincie. Mijn rol daarbij beperkt zich tot het beoordelen of de door de provincie geboden ruimte voor kleinschaligere windenergie samen met de ruimte voor grootschalige projecten voldoende is voor de invulling van de met de provincie afgesproken taakstelling.
Specifiek voor de provincie Friesland geldt dat ik deze provincie naar aanleiding van een op 24 april jl. door uw Kamer aangenomen motie3 over het maximeren van het RCR-project Windpark Fryslân op 250 MW tot uiterlijk 1 januari 2015 de tijd heb gegeven om de met haar afgesproken taakstelling in te vullen en vast te stellen. Daarbij heb ik aangegeven dat ik bij het opstellen van het ontwerpinpassingsplan voor windpark Fryslân rekening zal houden met de door de provincie vast te stellen planologische invulling van haar taakstelling. In lijn met de in de motie genoemde omvang ga ik daarbij voor windpark Fryslân uit van een minimale omvang van 250 MW en een grotere omvang naarmate de provincie minder ruimte op land weet te vinden en vast te leggen. Op dit moment ben ik nog in afwachting van de invulling door de provincie Friesland.
Vindt u het wenselijk dat de doelstelling van 530 MW aan wind op land, die de provincie Friesland binnen zes jaar gerealiseerd moet hebben, niet alleen als minimum maar ook als maximum-resultaat wordt opgevat? Zo nee, waarom niet?
De afspraken met de provincie gaan over de ruimte die nodig is om in 2020 in totaal 6.000 MW opgesteld wind op land vermogen te kunnen realiseren. Friesland heeft daarbij een taakstelling van 530,5 MW op zich genomen. Voor de invulling van de kabinetsdoelstelling van 14% duurzame energie in 2020 acht ik dit voldoende. Daarnaast heb ik met de provincies ook gesproken over de bijdrage van wind op land aan de doelstelling van 16% duurzame energie in 2023. Alhoewel daar geen afspraken over zijn gemaakt, acht ik het wel verstandig dat de provincies, waaronder ook Friesland, nu al nadenken over hun bijdrage aan de invulling van de doelstelling voor 2023 en in dat kader voor de periode na 2020 de afgesproken taakstelling niet als maximum beschouwen.
Wat vindt u ervan dat een provinciebestuur besluit om grootschalige projecten, die worden opgezet en geëxploiteerd door energiebedrijven, voorrang te verlenen boven lokale initiatieven die de economie en sociale voorzieningen van dorpen ten goede komen?
De impliciete veronderstelling die uit deze vraag, spreekt dat lokale initiatieven per definitie beter zijn voor de economie en sociale voorzieningen van gemeenschappen dan grootschaligere projecten, deel ik niet. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Vindt u het onwenselijk dat een provinciebestuur een initiatief met breed draagvlak onder zowel bewoners als maatschappelijke organisaties opzij schuift om zijn eigen plannen er door te drukken? Zo nee, waarom niet?
Bij de besluitvorming over windenergie zal draagvlak altijd een van de factoren zijn die wordt meegewogen. Bij de besluitvorming over grootschalige windenergieprojecten met toepassing van de RCR betrek ik met mijn collega van Infrastructuur en Milieu dit element bij de besluitvorming door het Rijk. Bij de besluitvorming over kleinschaligere projecten is het aan de provincie om de afweging te maken. Ik ga er daarbij vanuit dat de provincies het aspect draagvlak eveneens meenemen, maar het is aan de provincies en niet aan mij om te bepalen op welke wijze dat gebeurt.
Meer in zijn algemeenheid teken ik daarbij aan dat bij veel windinitiatieven blijkt dat het draagvlak voor die initiatieven afneemt naarmate het tijdstip van besluitvorming dichter bij komt. Een geconstateerd draagvlak voorafgaand aan de start van een besluitvormingsproces biedt niet altijd garantie voor de toekomst.
Hoe beoordeelt u het onderzoek van de Commissie van Advies onder leiding van Pieter Winsemius in opdracht van Fryslân foar de Wyn, dat de helft van de Friese windopgave op land gerealiseerd kan worden, met draagvlak?2
Het gaat hier om een advies aan en op verzoek van het provinciaal bestuur. Het provinciaal bestuur betrekt dit advies bij haar besluitvorming. Zoals ik ook in de antwoorden hiervoor heb aangegeven, meng ik mij niet in die provinciale besluitvorming en in dat kader past het mij ook niet om een inhoudelijk oordeel uit te spreken over een advies dat een rol speelt bij die provinciale besluitvorming.
De salarissen van bestuurders van woningcorporaties |
|
John Kerstens (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het onderzoek van FNV Woondiensten over de salarissen van corporatiebestuurders?1
Wij hebben kennis genomen van het bericht hierover op de website van de FNV.
Is het waar dat in 2013 ongeveer driekwart van de corporatiebestuurders meer verdiende dan de norm zoals die is vastgelegd in de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen toegelaten instellingen volkshuisvesting 2014? Hoeveel van deze bestuurders verdienen – naar uw verwachting – ook in 2014 meer dan de in de regeling vastgestelde norm? Is het waar dat de salarissen van ongeveer de helft van de corporatiebestuurders in 2013 zijn gestegen ten opzichte van 2012? Deelt u de mening dat dit absurd en onwerkelijk is, zeker in het licht van de vele misstanden in deze sector in de voorbije jaren?
Op basis van de WNT moeten woningcorporaties jaarlijks bezoldigingsgegevens aan de Minister voor Wonen en Rijksdienst melden. Over 2013 behoefden corporaties nog niet aan te geven welk maximum voor hen in 2014 van toepassing zou zijn, omdat de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen toegelaten instellingen volkshuisvesting 2014 nog niet gold. Het jaaroverzicht 2013 van de Minister voor Wonen en Rijksdienst bevat daarom alleen een gecontroleerd overzicht van de overschrijdingen van het wettelijke maximum van € 228.599,- in 2013. 44 van de topfunctionarissen overschreden in 2013 deze norm op een totaal aantal van 728 topfunctionarissen (niet zijnde intern toezichthouders).
Aanleiding voor de invoering van de regeling voor woningcorporaties in 2014 was de constatering dat het beloningsniveau vaak fors is en niet passend te achten bij het maatschappelijke karakter van de woningcorporaties. Daarbij vielen niet alleen de excessieve beloningen bij diverse grotere woningcorporaties op, maar vooral ook de soms relatief erg hoge beloningen bij kleinere woningcorporaties. Gezien het doel van de regeling, het verlagen van de bezoldiging naar een niveau dat passend is bij de aard van de instelling en de zwaarte van de functie, zal naar verwachting volgend jaar dan ook uit de verantwoording blijken dat een fors aantal bestuurders de gedifferentieerde bezoldigingsnorm voor 2014 overschrijdt.
Waar het de salarisontwikkeling betreft, zijn de mij ter beschikking staande gegevens voor 2012, zoals die u vorig jaar vertrouwelijk zijn verstrekt, niet vergelijkbaar met de gegevens die voor 2013 op basis van de WNT door de corporaties zijn geleverd. Dit wordt onder meer veroorzaakt door in- en uitstroom van bestuurders, fusies, de aanpassing van het bezoldigingsbegrip en door de toevoeging van topfunctionarissen die geen bestuurders zijn. Over de ontwikkeling van salarissen bij alle corporatiebestuurders kunnen wij dan ook geen betrouwbare uitspraak doen.
Wat betreft de bestuursleden van Aedes, die ook door FNV bouw zijn onderzocht, is bij een aantal sprake van een daling van de bezoldiging en bij een aantal van een stijging. Salarisstijgingen in 2013 tot aan het in 2013 geldende bezoldigingsmaximum waren toegestaan. Ook salarisstijgingen die boven dit maximum uitgaan maar waarop het overgangsrecht van toepassing is, zijn niet onrechtmatig. Het stelt mij niettemin teleur dat niet alle Aedes-bestuursleden, voor zover zij weten dat zij de normen in 2014 gaan overschrijden, vrijwillig hebben afgezien van een salarisstijging.
Kunt u de Kamer inzicht verschaffen in het effect van het buiten toepassing verklaren van de ministeriële regeling voor 2013 op de salarissen van corporatiebestuurders? Zo ja, wat is uw opvatting over dit effect? Zo nee, waarom niet?
Het directe effect van het buiten toepassing verklaren van de ministeriële regeling in 2013 is dat de bezoldiging van nieuwe bestuurders in 2013 alleen gebonden was aan het toen geldende algemeen wettelijk maximum van € 228.599,- Een deel van de corporaties heeft bij nieuwe benoemingen afspraken gemaakt die passen binnen de buiten toepassing verklaarde regeling voor 2013. Een deel heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om rechtmatig een hogere bezoldiging af te spreken dan onder de buiten toepassing verklaarde regeling toegestaan zou zijn. Voor zover dit gaat om fors hogere bedragen betreuren wij dat, maar de Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft geen wettelijke mogelijkheden om daar tegen op te treden.
Was het in 2013 voor corporatiebestuurders mogelijk hun salaris op te plussen tot het niveau van de destijds geldige WNT-norm (toen nog 130% ministerssalaris)? Zo ja, kunt u ingaan op het overgangsrecht van corporatiebestuurders die in 2013 hun salaris hebben verhoogd? Hebben deze bestuurders tot en met 2017 op basis van overgangsrecht recht op hun opgehoogde salaris? Zo ja, zijn er mogelijkheden om het overgangsrecht voor deze bestuurders buiten werking te stellen of te bekorten aangezien zij volledig in strijd met de geest van de WNT hebben gehandeld? Bent u bereid deze mogelijkheden ten volle te benutten? 2
Corporaties kunnen met topfunctionarissen in 2013 salarisverhogingen overeen gekomen zijn tot het wettelijke bezoldigingsmaximum voor 2013. Deze bestuurders hebben inderdaad tot en met 2017 op basis van het overgangsrecht recht op dit opgehoogde salaris. Op basis van de door de instellingen geleverde data kan geen beeld worden verkregen van tussentijdse wijziging van afspraken. Mij zijn overigens ook anderszins geen gevallen bekend waarbij in 2013 bestaande afspraken zijn gewijzigd om de bezoldiging te verhogen.
Aan overgangsrecht kan niet worden getornd. Onze democratische rechtsstaat, vereist nu eenmaal dat bestaande afspraken enige tijd moeten worden gerespecteerd. Dat neemt niet weg dat als betrokkenen uit eigener beweging eerder vrijwillig tot matiging overgaan en dus sneller aan de norm voldoen, wij dat zeer toejuichen.
Indien u geen inzicht heeft in de salarisontwikkeling van de door FNV Bouw onderzochte bestuurders, bent u in dat geval bereid van de expliciet genoemde voorbeelden na te gaan hoe de salarissen van deze bestuurders zich in 2012 en 2013 ontwikkeld hebben? Deelt u de mening dat vertegenwoordigers van de koepelvereniging van woningbouwcorporaties, op het gebied van beloningen, persoonlijk het juiste voorbeeld dienen te geven richting hun collega-bestuurders in de sector?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van FNV Bouw dat het – hoewel dit primair aan sociale partners is – wenselijk is dat salarissen van (corporatie-)bestuurders onder dezelfde cao komen te vallen als van andere werknemers in de sector? Deelt u de mening dat hierdoor de salarissen en de salarisontwikkeling transparanter worden en meer in de pas zullen lopen met de in sector betaalde beloningen?
Voor de antwoorden op deze vragen wordt verwezen naar de brief van 17 december 2014 aan de Tweede Kamer in reactie op de motie Karabulut over het onder de cao laten vallen van de topsalarissen van woningcorporatiedirecteuren.3
Hoe beoordeelt u de hoogte van de salarissen van corporatiebestuurders in relatie tot de vastgelopen cao-onderhandelingen en de voorbeeldfunctie die bestuurders jegens hun personeel hebben?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de hoogte van de salarissen van corporatiebestuurders in relatie tot de resultaten van de parlementaire enquête woningbouwcorporaties? Deelt u de mening dat het aantal salarisverhogingen en (WNT-)normoverschrijdingen de juistheid van de conclusies van de enquêtecommissie onderstrepen en laten zien dat er nog steeds veel mis is met de cultuur in deze sector? Welke maatregelen neemt u om de cultuur, onder bestuurders in deze sector, te veranderen?
Met de in 2014 ingevoerde regeling voor woningcorporaties worden de salarissen van corporatiebestuurders genormeerd en afgebouwd tot een passend niveau. De regeling kan op draagvlak rekenen bij bestuurders en toezichthouders in de corporatiesector. In 2013 hebben een aantal bestuurders vrijwillig afgezien van verhoging van de bezoldiging. Het zou goed zijn als dit voorbeeld gevolgd werd door andere bestuurders wiens bezoldiging op termijn afgebouwd dient te worden. In de beleidsregels toepassing WNT 2014 is nog eens expliciet aangegeven dat het vrijwillig niet toepassen van de verhoging niet leidt tot het volledig vervallen van het recht op de overgangsperiode ingevolge de WNT.
Is het waar dat corporatiebestuurders na 1 januari 2013 bonussen hebben ontvangen, zoals FNV-bestuurder Vos beweert?2 Zo ja, binnen welke termijn gaat u deze bonussen, die, indien betaalt na 01-01-2013, op grond van de WNT onwettig zijn, terugvorderen?
Alle woningcorporaties leggen jaarlijks verantwoording af op basis van de WNT. Deze verantwoording wordt gecontroleerd door accountants. Waar sprake is van onrechtmatigheden worden door de toezichthouder handhavingsmaatregelen genomen. Mij heeft geen informatie bereikt waaruit blijkt dat er sprake is van onrechtmatige bonussen. De oordeelsbrieven van de toezichthouder zijn openbaar en zijn te vinden op de website van de Inspectie Leefomgeving en Transport.
Het privacy lek van het UWV |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u het bericht gelezen «UWV ontzettend laks met privacy»?1
Ja.
Klopt het dat de beveiliging van gevoelige persoonlijke gegevens bij de gemeente 's-Hertogenbosch en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) «zo lek is als een mandje»?
Het onderzoek van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) naar de toegang tot Suwinet van niet-Suwipartijen wijst uit dat de toegang tot Suwinet op een aantal punten verbeterd moet worden om aan de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP) te voldoen. Wij hechten aan een goede bescherming van persoonsgegevens. De overheid dient daarbij het goede voorbeeld te geven. Snelle actie is nodig om de tekortkomingen weg te nemen, inmiddels gebeurt dat ook. Het UWV en de gemeente Den Bosch pakken de noodzakelijke verbeteringen op.
Kunt u bevestigen dat er geen beveiligingsplan is, geen adequate analyse en afwikkeling van beveiligingsincidenten en een volledige logging ontbreekt en dat dit een onacceptabel risico vormt dat gegevens in verkeerde handen komen?
Wij stellen vast dat niet alle gestelde beveiligingseisen worden nageleefd en dat daarmee de risico’s te groot zijn. Het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI), dat onderdeel is van UWV, beschikt niet over een actueel vastgesteld beveiligingsplan, een adequate procedure voor beveiligingsincidenten en een formeel vastgestelde procedure voor het verlenen van autorisatie aan de gebruikersbeheerder van een gegevensafnemende organisatie. Verder wordt 70% van de gegevensuitwisselingen gelogd.
UWV heeft inmiddels het beveiligingsplan geactualiseerd en de genoemde procedures opgesteld. UWV stelt het plan en de procedures begin 2015 formeel vast. Aan het realiseren van logging voor de nog ontbrekende 30% wordt gewerkt. Dit betreft de logging van gegevens die via het zogenoemde Suwinet Inlezen in ICT-systemen van gegevensafnemende organisaties worden ingelezen. In Ierland hadden drie ambtenaren toegang tot Suwinet. De gegevens die ze opvroegen werden volledig gelogd. Omdat het CBP heeft opgemerkt dat ze meer toegang krijgen dan zou moeten, is op uitdrukkelijk verzoek van de Staatssecretaris deze toegang per 14 augustus 2014 afgesloten.
De gemeente ‘s-Hertogenbosch heeft aangegeven dat het College van B&W binnenkort het reeds aanwezige beveiligingsplan Suwinet formeel zal vaststellen. Ook de reeds aanwezige procedures voor het melden van beveiligingsincidenten, worden binnenkort formeel vastgesteld. Voor 2015 is het uitvoeren van de audit naar de beveiliging van Suwinet opgenomen in het bedrijfsplan.
Deelt u de mening dat een dergelijke inbreuk op de privacy ontoelaatbaar is en zo snel mogelijk moet worden aangepakt?
Zie de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Wat is de stand van zaken van de samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om misbruik en oneigenlijk gebruik van Suwinet, het systeem van gegevensuitwisseling op het terrein van werk en inkomen, door ambtenaren te voorkomen?
Zoals de Staatssecretaris u eerder informeerde zijn gemeenten aan de slag gegaan om de beveiliging bij het gebruik van gegevens via Suwinet op orde te brengen (Kamerstuk 26 448, nr. 516). Op haar verzoek doet de Inspectie SZW momenteel vervolgonderzoek bij gemeenten. De Staatssecretaris zal de Tweede Kamer in april 2015 over de resultaten van dit onderzoek informeren.
Wat gaat u op korte termijn doen om dit lek te dichten?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wilt u deze vragen uiterlijk een dag voor het Algemeen overleg Handhaving van 17 december aanstaande beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat er enkele doden zijn gevallen bij een aanslag op een VN-konvooi nabij de luchthaven van Somalië |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Zijn Nederlandse militaire trainers en stafofficieren in gevaar geweest bij de aanslag op een VN-konvooi nabij de luchthaven van Somalië?1 Kunt u uiteenzetten onder welke omstandigheden de aanslag heeft plaatsgevonden en wie er voor de bescherming van het konvooi verantwoordelijk waren?
Er waren geen Nederlanders aanwezig bij het VN-konvooi toen de aanslag werd gepleegd. Nederlandse militaire trainers en/of stafofficieren zijn dus niet in gevaar geweest. Onder welke omstandigheden de aanslag heeft plaatsgevonden is nog niet duidelijk; hier doet de VN nog onderzoek naar.
Staat u nog steeds achter het besluit, genomen tijdens de ministerraad van 13 december 2013, om de Nederlandse deelname aan de Trainingsmissie van de Europese Unie (EUTM) Somalië te verplaatsen van Uganda naar het uiterst onveilige Mogadishu?
Ja. De reden voor de verplaatsing naar Mogadishu is ongewijzigd. De aansturing van de missie ter plaatse is efficiënter. Daarnaast staan in deze fase de training, mentoring en adviseringactiviteiten centraal. Dergelijke activiteiten zijn beter te realiseren op locatie. Wel is de veiligheidssituatie zorgelijk. Hierop treft EUTM Somalië de benodigde veiligheidsmaatregelen.
Kunt u een appreciatie geven van het dreigingsniveau in en rond Mogadishu in het algemeen en Mogadishu International Airport in het bijzonder? Hoe heeft het dreigingsniveau zich ontwikkeld sinds de verplaatsing naar Mogadishu?
Het dreigingsniveau voor Mogadishu International Airport is significant en het dreigingsniveau voor de rest van Mogadishu is hoog. Sinds de verplaatsing van EUTM Somalië naar Mogadishu zijn er geen wijzigingen in het dreigingsniveau geweest.
Voldoen de Force Protection-eenheden van de African Union Mission in Somalia (AMISOM) naar tevredenheid bij het verplaatsen van EUTM Somalië van de luchthaven naar trainingslocaties elders? Zo neen, welke maatregelen gaat u nemen om de verplaatsing wel veilig en naar tevredenheid te laten plaatsvinden?
Het verplaatsen van de luchthaven naar de trainingslocaties in de stad Mogadishu gebeurt onder leiding van een militaire beveiligingseenheid. Deze beveiligingseenheid is op dit moment een Italiaanse eenheid die onderdeel uitmaakt van EUTM Somalië. De verplaatsingen gebeuren in konvooien waarbij AMISOM ondersteuning levert. Tot op heden zijn er geen aanslagen gepleegd op deze konvooien.
Kunt u aangeven hoe de invloed van de islamitische terreurbeweging Al-Shabaab zich het afgelopen jaar heeft ontwikkeld? Welke gebieden hebben de slachters van Al-Shabaab in handen? Hoe heeft het draagvlak onder de Somalische bevolking voor deze terreurbeweging zich ontwikkeld? Op welke schaal en met welke regelmaat pleegt Al-Shabaab aanslagen in Mogadishu?
Begin 2014 is AMISOM, in samenwerking met het Somalische nationale leger, in zuid en centraal Somalië een offensief begonnen tegen Al Shabaab. Hierbij zijn diverse plaatsen heroverd op de groepering. Desondanks zijn er nog veel gebieden in zuid en centraal Somalië waar Al Shabaab invloed op uitoefent. Het draagvlak van de groepering onder de Somalische bevolking wordt waarschijnlijk in hoge mate bepaald door de mate waarin de Somalische federale regering zich als een aantrekkelijk alternatief kan presenteren aan de Somalische bevolking. Vooralsnog weet de Somalische federale regering maar beperkt haar invloed buiten Mogadishu te verspreiden. Wat betreft de situatie in Mogadishu: er zijn dagelijks geweldsincidenten in de Somalische hoofdstad. Deze aanslagen betreffen voornamelijk gerichte liquidaties en de inzet van geïmproviseerde explosieven. In 2014 heeft Al Shabaab tot op heden een vijftal grootschalige aanslagen in Mogadishu uitgevoerd, onder andere op het parlement en het presidentiële paleis. Het absolute aantal aanslagen in 2014 in Mogadishu ligt vooralsnog lager dan in 2013.
In welke mate draagt de aanwezigheid van de Keniaanse krijgsmacht in Somalië volgens u bij aan de regionale onveiligheid en spanningen in de grensstreek met Kenia?
Kenia heeft, door een gedeelde grens, belang bij een stabiel Somalië, onder andere vanuit het oogpunt van de vluchtelingen- en migratieproblematiek en om incursies van Al-Shabaab zo veel als mogelijk te voorkomen. Daarom leidden acties van Al Shabaab in 2011 op Keniaans grondgebied tot een Keniaanse inval in de grensregio, gericht tegen bases van Al Shabaab. De hierbij betrokken Keniaanse troepen werden in het voorjaar van 2012 onder de Afrikaanse vredesmacht AMISOM gebracht. Kenia draagt via AMISOM bij aan het terugdringen van Al Shabaab en aan de stabilisatie van Somalië. Echter, mede door de rol die Kenia in Somalië speelt, blijft Al Shabaab aanslagen in Kenia plegen.
Heeft de door Al-Shabaab gepleegde aanslag in Kenia, waarbij 36 mensen om het leven kwamen, ook niets met de islam te maken, zoals u tevens beweert over de gruwelijke terreurdaden van de Islamitische Staat in Syrië en Irak? Zo ja, hoe verklaart u dan dat de niet-moslims van de moslims werden gescheiden en daarna op brute wijze werden geëxecuteerd?2
Het kabinet treedt niet in strikt religieuze kwesties. Het kabinet constateert evenwel dat het overgrote deel van de Islamitische wereld de acties van zowel Al Shabaab als van ISIS veroordeelt. Vaak wordt dit gemotiveerd door te zeggen dat deze organisaties vanwege het gebruikte geweld en de wreedheden, zoals wederom bewezen door de terroristische aanslag van 3 december jl., niet een islamitisch karakter kunnen hebben.
Deelt u de mening dat het opbouwen van een democratie en rechtsstaat in Somalië een kansloze exercitie is die de Nederlandse belastingbetaler bovendien op onnodige kosten jaagt? Zo neen, waarom niet?
Het opbouwen van een democratie en rechtsstaat in Somalië is een langdurig proces waarin veel landen samenwerken. De internationale gemeenschap deelt het besef dat het waarschijnlijk is dat de situatie in Somalië zal verslechteren wanneer er geen internationale hulp meer geboden wordt.
Om te voorkomen dat Somalië terugvalt naar de situatie waarin het land voor 2012 verkeerde, is het, onder andere vanuit het oogpunt van piraterijbestrijding, van belang dat de internationale gemeenschap blijft bijdragen aan de wederopbouw van Somalië. Naast inzet voor de opbouw van een democratie en rechtsstaat, maakt ook EUTM Somalië deel uit van deze inspanningen. De missie draagt door het trainen van Somalische veiligheidstroepen bij aan stabiliteit in Somalië, een voorwaarde voor de verdere ontwikkeling van het land en de aanpak van oorzaken van piraterij op land. Nederland zal de bijdrage aan de EUTM Somalië niet beëindigen naar aanleiding van de aanslag in Mogadishu. De EUTM treft de benodigde veiligheidsmaatregelen bij de uitvoering van de missie.
Bent u bereid de Nederlandse militaire bijdrage aan EUTM Somalië als de wiedeweerga terug te trekken? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De aangifte tegen het ministerie van Financiën |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Gerechtshof eist vervolging Ministerie van Financiën»?1
Ja.
Klopt het dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aangifte heeft gedaan tegen uw ministerie?
Bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden loopt een procedure in hoger beroep in een zaak van een zwartspaarder. Het gaat hier om de beslissing van de Rechtbank Gelderland om opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting in stand te laten.
Op 11 november 2014 is op grond van een daartoe strekkend verzoek van kant van de zwartspaarder, door de president van het gerechtshof strafrechtelijke aangifte gedaan. Het betreft hier de verdenking van het misdrijf van het beïnvloeden van getuigen gepleegd door (medewerkers en/of hulppersonen van) het Ministerie van Financiën.
De aangifte is door de Directeur-Generaal Belastingdienst aanleiding geweest om ook zijn visie in een brief neer te leggen en onder de aandacht te brengen bij het arrondissementsparket.
Wat klopt er van de berichtgeving dat het Ministerie van Financiën tijdens een slepende rechtszaak de instructie heeft gegeven aan twee getuigen om in de rechtszaal niet de waarheid te spreken?
Het gaat in deze zaak niet om het niet de waarheid spreken, maar om de vraag of een beroep op de fiscale geheimhoudingsplicht moet worden gedaan. In de berichtgeving wordt gerefereerd aan een uitspraak van de Landsadvocaat. Deze doelde met deze opmerking op de beleidslijn om de identiteit van de tipgever zo lang mogelijk geheim te houden. Deze beleidslijn is ook met uw Kamer gedeeld. Ik wijs in dit verband op de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 13 februari 2012 in antwoord op een vraag van het lid Omtzigt (Kamerstuk 31 066, nr. 119). De beleidslijn houdt in dat de Belastingdienst zich ten doel stelt de identiteit van de tipgever zo lang mogelijk (eventueel tot in hoogste instantie) geheim te houden, niet alleen voor zijn eigen veiligheid maar ook om mogelijk toekomstige tipgevers niet af te schrikken. Deze beleidslijn is bij alle bij dit dossier betrokken medewerkers van de Belastingdienst bekend en dus ook bij de getuigen. Het lag volstrekt voor de hand dat de getuigen zich op hun verschoningsrecht zouden beroepen. De getuige heeft deze beleidslijn benoemd als instructie.
Over welke afstemming, belangen en niveaus sprak de landsadvocaat tijdens de zitting namens de Belastingdienst, toen hij stelde: «Er spelen hier andere belangen en er heeft op hoge niveaus afstemming plaatsgevonden»?
Zie antwoord vraag 3.
Welke percentages en totale bedragen heeft de anonieme tipgever tot nu toe ontvangen en wat is de exacte afspraak die hierover blijkbaar is gemaakt?
In een brief aan de Kamer van 2 februari 2010 (Kamerstuk 31 066, nr. 85) heeft mijn voorganger de contouren geschetst van de wijze waarop sinds 1985 is omgegaan met situaties waarin burgers tegen betaling informatie aan de Belastingdienst beschikbaar willen stellen. In deze brief beziet de Staatssecretaris vervolgens of deze contouren, mede in het licht van de overeenkomst met de tipgever, nog bijstelling of aanvulling behoeven. De Staatssecretaris komt tot de conclusie dat dit niet nodig is. De hieronder geschetste hoofdlijnen bieden zodoende nog steeds een toereikend kader om in alle gevallen een zorgvuldige en evenwichtige individuele afweging te kunnen maken.
Het handelen van de Belastingdienst en de FIOD wordt bepaald en beperkt door het hierna genoemd kader, welke voortvloeit uit de reeds bestaande tipgeldregeling van 1985:
Het moet gaan om een aanzienlijk fiscaal belang;
de Belastingdienst moet zich ervan vergewissen dat het gaat om betrouwbare informatie;
in alle gevallen moet een inschatting worden gemaakt van mogelijke aan de tip verbonden risico’s voor de tipgever en de betrokken ambtenaren;
tipgeld wordt pas uitbetaald als en naar gelang de extra opbrengst in de schatkist is gevloeid;
concessies in de heffing-, invordering- en boetesfeer worden niet gedaan;
in geen enkel geval wordt strafrechtelijke immuniteit verleend;
met betrekking tot het uitloven van tipgelden wordt een zeer terughoudend beleid gevoerd.
Als een tip binnenkomt, wordt een afweging gemaakt op basis van de bovenstaande criteria en wordt de beslissing over het al dan niet maken van afspraken met een tipgever uiteindelijk door de Staatssecretaris genomen of, namens hem, door de Directeur-generaal Belastingdienst.
De exacte afspraak (waaronder de percentages) die met deze tipgever over zijn vergoeding zijn gemaakt valt onder de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en kan ik niet openbaar maken.
Kunt u aangeven waarom er door het ministerie geen gehoor wordt gegeven aan de uitspraak van de rechtbank dat de «anonieme tipgever» bekend moet worden gemaakt?
Het explosief stijgend aantal mensen dat het eigen risico niet meer kan betalen |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat het aantal mensen dat het verplicht eigen risico niet meer kan betalen, en een betalingsregeling heeft getroffen met zorgverzekeraar VGZ, sinds 2012 is vervijfvoudigd?1 2
Ik heb kennis genomen van het artikel waarin enkele verzekeraars aangeven dat meer gebruik wordt gemaakt van mogelijkheden om het eigen risico gespreid te betalen. Dat beeld sluit aan op de ontwikkeling die eerder door de NZa is geschetst.
Op 2 juli 2014 heb ik uw Kamer geïnformeerd over een NZa-onderzoek naar de mogelijkheid om desgewenst het eigen risico gespreid te betalen.3 Uit dit onderzoek blijkt dat 24 van de 26 verzekeraars in 2014 een mogelijkheid tot gespreid betalen bieden, tegen 20 verzekeraars in 2012. In 2014 kan 94% van de verzekerden desgewenst gebruik maken van een mogelijkheid tot gespreid betalen, tegenover 65% twee jaar eerder. In 2014 staat bij alle 24 verzekeraars de mogelijkheid tot gespreid betalen open voor alle verzekerden. In 2012 was de mogelijkheid van vijf verzekeraars specifiek gericht op klanten van de gemeenten en boden 15 verzekeraars de regelingen aan voor alle verzekerden.
Ik heb geen inzage in de stijging van het aantal mensen dat gebruik maakt van de mogelijkheid tot gespreid betalen van het eigen risico. Evenmin is bekend hoeveel mensen gebruik maken van deze mogelijkheid uit financiële noodzaak. Mogelijk ziet een deel van de verzekerden het gespreid betalen van het eigen risico inmiddels als normale service van verzekeraars nu bijna alle verzekeraars de mogelijkheid bieden. Zo kunnen verzekerden die verwachten het eigen risico in een jaar vol te maken, er vooraf al voor kiezen om dat eigen risico in vaste termijnen te betalen (net zoals bijvoorbeeld energie of gemeentelijke lasten in vaste termijnen betaald worden).
De door verzekeraars gesignaleerde stijging lijkt gedeeltelijk te verklaren doordat meer verzekeraars meer mogelijkheden tot gespreid betalen aanbieden en bij verzekerden ook meer bekendheid hiervoor is ontstaan.
Heeft u inzage in de, naast de in het artikel genoemde getallen, totale stijging van het aantal mensen dat een betalingsregeling met een zorgverzekeraar heeft getroffen? Zo nee, bent u bereid die gegevens te achterhalen en te delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het feit dat naast onder andere huisartsen, nu ook zorgverzekeraars steeds nadrukkelijker hun zorgen uitspreken over het mijden van medisch noodzakelijke zorg vanwege het alsmaar stijgende eigen risico?
Het is belangrijk dat er meer inzicht ontstaat in de aard en omvang van zorgmijding, en dat ook bekend is bij welke groepen dit het meeste manifest is. Ik heb daarom uw Kamer eerder al toegezegd een extra onderzoek te laten verrichten naar de achtergrond van mensen die zorg vanwege de hoogte van het eigen risico zouden mijden. Bij de beantwoording van begrotingsvragen heb ik gemeld dat dit onderzoek in samenwerking met onder meer de LHV in het voorjaar 2015 zal worden verricht. Mijn streven is om in dit onderzoek ook samen te werken met patiëntenorganisaties en zorgverzekeraars.
Daarnaast zal Vektis, zoals al eerder is gemeld, in het voorjaar van 2015 een analyse verrichten over het gebruik van ziekenhuiszorg in 2012 in vergelijking met 2013, het jaar waarin het verplicht eigen risico is verhoogd van € 220 naar € 350. Een overeenkomstig onderzoek naar de effecten op het eerstelijnszorggebruik is op 2 juli 2014 aan uw Kamer gezonden.
De kosten (en baten) voor verzekeraars zijn mij niet bekend. Deze maken deel uit van de beheerskosten en reguliere bedrijfsprocessen. Zo bieden zorgverzekeraars veelal ook de mogelijkheid om desgewenst de Zvw-premie in vaste termijnen, dan wel in één keer te betalen.
Wat is uw reactie op de opmerking dat er een grens is bereikt, en dat het oorspronkelijke doel van het eigen risico, het kostenbewust maken van mensen, voorbij is gestreefd, en dat het nu met name chronisch zieken en ouderen dupeert?
Ik wil de uitkomsten van de reeds aangekondigde onderzoeken afwachten voordat ik reageer op de vraag wanneer een grens is bereikt. Het eigen risico dient meerdere doeleinden. Naast kostenbewustzijn en een rem op gebruik van niet noodzakelijk zorg, dient het ook als medefinanciering van de totale zorgkosten.
Ik wil wel benadrukken dat ons zorgstelsel nog steeds zeer toegankelijk is. Zo zijn bijvoorbeeld de zorg door een huisarts of wijkverpleegkundige uitgezonderd van het eigen risico. Daarnaast worden mensen met een minimuminkomen gecompenseerd voor het eigen risico. Iemand met een minimum inkomen krijgt een zorgtoeslag, waardoor de gemiddelde premie en eigen risico inclusief zorgtoeslag 466 euro per jaar is.
Wat is uw reactie op de afkeur die zorgverzekeraars uiten over het alsmaar stijgende eigen risico? Wanneer is voor u de grens bereikt? Hoeveel aanwijzingen vanuit het veld heeft u nodig, tot u inziet dat het eigen risico leidt tot het mijden van medisch noodzakelijke zorg?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het feit dat enkele zorgverzekeraars mensen ontmoedigen het eigen risico te verhogen tot 875 euro, omdat ze de gevolgen ervan niet kunnen overzien? Zou niet juist de overheid haar burgers in bescherming moeten nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een verzekerde dient zelf een goede afweging te maken om al dan niet te kiezen voor een vrijwillig eigen risico. Die keuze is niet zonder risico’s en ik vind het een goede zaak dat verzekeraars proberen hun verzekerden daarvan bewust te maken. Tegenover een premiekorting op de korte termijn, staat het risico dat de verzekerde in staat moet zijn om zelf het hogere eigen risico (verplicht en vrijwillig) te kunnen opbrengen indien onverhoopt meer zorgkosten worden gemaakt.
Wat zijn, los van het onnodige menselijk leed, de maatschappelijke kosten van het mijden of uitstellen van medisch noodzakelijke zorg op de lange termijn?
Daar kan ik op dit moment geen uitspraak over doen. Ik hecht er aan om het reeds genoemde onderzoek naar de aard en omvang van zorgmijding samen met andere partijen uit te voeren, mede met het oog op de bredere maatschappelijke impact.
Wat zijn de kosten van de betalingsregelingen die zorgverzekeraars moeten treffen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vaak wordt het eigen risico kwijtgescholden omdat mensen het echt niet kunnen betalen?
Het is niet bekend hoe vaak het eigen risico wordt kwijt gescholden. Meer in het algemeen geldt dat gedeeltelijke kwijtschelding van schulden in elk geval plaatsvindt bij minnelijke schuldsanering (MSNP) en wettelijke schuldsanering (WSNP). Bij MSNP en WSNP wordt in de regel 90% van de openstaande schuld kwijtgescholden. WSNP gaat via de rechter en als dat wordt toegewezen, is elke schuldeiser verplicht er aan mee te werken. Bij MSNP is dat laatste niet het geval.
Bij de wanbetalersregeling wordt bij WSNP en MSNP de nog niet betaalde bestuursrechtelijke premie door het Zorginstituut Nederland kwijtgescholden, teneinde de betrokkene voldoende ruimte te bieden om zijn normale nominale premie blijvend aan de zorgverzekeraar te kunnen betalen. Indien een betalingsregeling is getroffen wordt de inning opgeschort en wordt de opslag kwijtgescholden wanneer de betalingsregeling succesvol is geëindigd.
Wat zijn de maatschappelijke kosten en baten van mensen die in de schulden belanden, doordat zij het verplicht eigen risico of overige zorgkosten niet langer kunnen betalen?
Schulden ontstaan veelal door problemen op meerdere terreinen tegelijk. De zorg is er slechts één daarvan. De maatschappelijke kosten van mensen waar bijvoorbeeld uithuiszetting dreigt, kunnen aanzienlijk zijn (vele tienduizenden euro’s).
Vindt u dat de kosten en de maatschappelijke gevolgen van het eigen risico opwegen tegen de opbrengsten? Kunt u uw antwoord toelichten?
We hebben in Nederland een solidair stelsel dat toegang geeft tot goede, noodzakelijke zorg. De kosten daarvan dragen we samen: via de Zvw-premie, inkomensafhankelijke bijdrage, eigen risico en belastingen. Zorgkosten hoeven in beginsel geen reden te zijn om af te zien van noodzakelijke zorg. Huishoudens met lage en middeninkomens worden gedeeltelijk gecompenseerd via de zorgtoeslag. In de zorgtoeslag die zij ontvangen is ook rekening gehouden met het eigen risico.
Bij de begrotingsbehandeling heb ik al aangegeven dat mijn uitspraak uit zijn verband is getrokken. Water noch zorg zijn gratis, maar voor beide geldt dat bij gebruik geen echte prijs wordt ervaren. We betalen met zijn allen voor een zorgstelsel dat iedereen goede, toegankelijke en betaalbare zorg biedt. Om dat ook zo te houden is het belangrijk dat iedereen zijn bijdrage levert om het zorgstelsel betaalbaar te houden. Daarbij past dat we ons allemaal bewust zijn van de kosten van zorg.
Afbouw of afschaffing van het eigen risico is op dit moment niet aan de orde. Het financiële tekort dat hiermee zou ontstaan zou ofwel leiden tot een veel hogere nominale premie, ofwel resulteren in ingrepen in het wettelijk verzekerd pakket.
Vindt u nog steeds dat mensen zorg zien als «gratis» water dat uit de kraan komt?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid een plan te maken om het eigen risico af te bouwen en af te schaffen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Het snel willen instemmen met de nieuwe richtlijn voor pensioenen in de EU zonder de Kamer daarover tijdig en adequaat te informeren |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich dat het behandelvoorbehoud bij het EU-voorstel tot herziening van de richtlijn over regels voor bedrijfspensioenfondsen (IORP) COM (2014) 167 formeel beëindigd is met de volgende toezeggingen: «1. De Staatssecretaris informeert de commissie SZW in een afzonderlijke rapportage per kwartaal en zo nodig vaker over de voortgang in de onderhandelingen en over opties die voorliggen ter besluitvorming in de Raad en onderliggende fora. Dit heeft met name betrekking op: 2. Het conceptstandpunt van de Raad wordt voorafgaand aan de besluitvorming in de Raad tijdig en met een waardering van het kabinet aan de Tweede Kamer toegezonden.»?1
Bij het Algemeen Overleg van 10 juni jl. over de IORP-richtlijn heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met uw Kamer haar zorgen gewisseld over het voorstel tot herziening van de IORP-richtlijn. Daarbij zijn er afspraken gemaakt over de wijze waarop de Tweede Kamer vervolgens geïnformeerd zou worden (Kamerstuk 33 931, nr. 5). Wij hechten zeer aan deze afspraken en zijn van mening dat we de Tweede Kamer zo goed mogelijk geïnformeerd hebben.
Allereerst is op 17 oktober een eerste voortgangsrapportage naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 33 931, nr. 7). Daarin werd beschreven hoe de onderhandelingen tot op dat moment waren gevorderd. Er waren stappen in de goede richting gezet maar daarnaast bestonden er op belangrijke onderdelen nog steeds knelpunten voor Nederland. Daarin werd aangegeven dat een eerst mogelijke datum voor een bespreking op politiek niveau de Ecofin Raad van 9 december zou zijn maar dat het onzeker was of dit gehaald werd.
Ondanks gestage voortgang in de onderhandelingen zag het er in de daarop volgende weken niet naar uit dat er voor het einde van dit jaar consensus mogelijk zou zijn tussen de lidstaten. Rond de laatste raadswerkgroep, op 27 november, zijn de onderhandelingen echter in een stroomversnelling geraakt. Op basis van deze raadswerkgroep heeft het Italiaanse voorzitterschap een nieuw compromis voor het onderhandelingsmandaat voor het Europees parlement gepubliceerd op 28 november. Met dit voorstel werd in zeer grote mate tegemoetgekomen aan de Nederlandse inbreng tijdens de onderhandelingen. Het kabinet heeft dit compromis snel doch zorgvuldig bestudeerd en vervolgens zo snel mogelijk – gezien de voorziene agendering van het onderhandelingsmandaat in Coreper op 10 december – met een appreciatie naar de Tweede Kamer verstuurd (Kamerstuk 33 931, nr. 8).
De zorgen van uw Kamer hebben bij ons tijdens de onderhandelingen continu op het netvlies gestaan. Zo waren er zorgen over de gedetailleerde en uniforme bepalingen over de pensioencommunicatie, de ruime en gedetailleerde gedelegeerde bevoegdheden voor de Europese Commissie en de Europese toezichthouder EIOPA, de gedetailleerdheid van de bepalingen over de governance en de mogelijke gevolgen hiervan voor pensioenfondsen, werkgevers en deelnemers. Ook heeft uw Kamer in een motie (Kamerstuk 21 501-20, nr. 876) opgeroepen om zich er voor in te zetten dat de Europese Commissie de pensioenstelsels van individuele lidstaten ongemoeid laat en in een motie (Kamerstuk 33 931, nr. 1) opgeroepen om niet in te stemmen met de gedelegeerde regelgeving in dit voorstel.
Bij de onderhandelingen heeft het voorzitterschap op alle Nederlandse eisen substantiële concessies gedaan. Daarmee is in de afgelopen weken in zeer grote mate aan de gedeelde zorgen van het kabinet en de Tweede Kamer tegemoet gekomen. Het kabinet is dan ook positief over het huidige voorstel. Tijdens de onderhandelingen is er tevens intensief contact geweest met de Nederlandse pensioensector. Ook de sector geeft aan dat de grote knelpunten voor de Nederlandse pensioenfondsen zijn weggenomen. In de brief aan de Kamer van 4 december wordt per onderwerp uiteengezet hoe aan de Nederlandse bezwaren is tegemoet gekomen.
Wij zijn ons er van bewust dat er weinig tijd zit tussen de rapportage van het kabinet aan de Tweede Kamer op 4 december en de consensus die hierover naar verwachting deze week tussen de lidstaten (Coreper 10 december) wordt vastgesteld. Wij zijn er echter van overtuigd dat er nu een voorstel ligt dat aan de zorgen van de Tweede Kamer en het kabinet tegemoet komt en waarmee aan de door de Kamer ingediende moties (Kamerstuk 21 501-20, nr. 876 en Kamerstuk 33 931, nr. 1) invulling wordt gegeven. Het nu voorliggende voorstel sluit aan bij het Nederlandse stelsel, terwijl het voorstel voor lidstaten met minder ver ontwikkelde tweedepijler pensioenstelsels een bijdrage kan leveren voor een meer toekomstbestendige inrichting van de oudedagsvoorzieningen, hetgeen de financiële stabiliteit in Europa als geheel ten goede komt.
Latere besluitvorming is in onze ogen ongewenst. Er ligt nu een voorstel voor, waarbij de zorgen voor Nederland zijn weggenomen. Wanneer er geen consensus hierover wordt bereikt tussen de lidstaten voor het einde van dit jaar dan verschuift de discussie naar een nieuw voorzitterschap. De onderhandelingen kunnen zich dan weer in een voor Nederland ongewenste richting op begeven.
Het voorstel bevat een bepaling om de richtlijn pas 6 jaar na de inwerkingtreding opnieuw te evalueren. Met een akkoord op het huidige voorstel zijn daarmee meer ingrijpende voorstellen vanuit Europa op het terrein van aanvullende pensioenen naar verwachting van het kabinet voorlopig niet aan de orde.
Hoe komt het dat er nu in één keer een compromis op tafel ligt van maar liefst 79 pagina’s Europese pensioenregulering, zonder dat u van te voren een brief geschreven heeft over de opties die op tafel lagen in de raad én de onderliggende fora?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom stuurde u een compromis dat u op 28 november heeft ontvangen, pas op donderdagmiddag 4 december naar de Kamer – na het al vrolijk in de pers te hebben verspreid – om vervolgens de Kamer voor het voldongen feit te zetten dat u voornemens bent om op woensdag 10 december bij de bijeenkomst van het Comité van Permanente Vertegenwoordigers (Coreper) er gewoon mee in te stemmen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om het voorstel van de agenda van de Coreper af te halen en niet eerder dan 25 januari 2015 daar te laten agenderen, zodat de Kamer het fatsoenlijk kan beoordelen en er met u van gedachten over kan wisselen en het kan afwijzen of goedkeuren, zoals altijd de bedoeling en de afspraak was?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze omstreden EU-richtlijn op een ordentelijke wijze behandeld dient te worden, aangezien zij een forse impact kan hebben op het Nederlandse pensioenstelsel met een vermogen van meer dan 1200 miljard euro?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u zelf de wijze waarop u de Kamer sinds juni slechts eenmaal zeer summier geïnformeerd heeft over de onderhandelingen, die in volle gang bleken te zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 9 december 2015, 10.30 uur, beantwoorden, zodat er eventueel een plenair debat naar aanleiding van het verslag van een Algemeen overleg (VAO) kan plaatsvinden op die dinsdag, inclusief stemmingen?
Ja.