Het bericht dat zorgverzekeraars de wijkverpleging splitsen |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten dat zorgverzekeraars bij hun zorginkoop de twee segmenten van werkzaamheden voor de wijkverpleging apart inkopen, en daarmee de wijkzuster opsplitsen?1
Het beeld «dat de wijkzuster wordt opgesplitst» betreur ik en onderschrijf ik niet.
Integrale uitvoering van de wijkverpleegkundige functie is het uitgangspunt. Coördinerende, regisserende en organiserende werkzaamheden zijn integraal onderdeel van het werk van wijkverpleegkundigen; deze kunnen niet los gezien worden van de directe zorgverlening.
De berichten waar mevrouw Leijten op doelt betreft de inkoop van de prestatie «wijkgericht werken» waarvoor in 2015, als extra investering in de wijkverpleging, € 40 mln. beschikbaar is.
Onder deze NZa-prestatie vallen de activiteiten die niet direct te koppelen zijn aan een individueel zorgtraject van een patiënt. Het gaat hierbij om zaken als deelname van de wijkverpleegkundige aan het sociale wijkteam en andere wijkgerichte activiteiten. De wijkgerichte zorg vormt een impuls voor de samenwerking tussen gemeente en zorgverzekeraars in 2015. Met het wijkgericht werken wordt het ook mogelijk gemaakt dat mensen op basis van signalen uit het sociale wijkteam, bijvoorbeeld over zorgmijders of mensen die de weg naar de zorg niet kennen, worden geholpen. Dat betekent: kijken wat er aan de hand is en indien nodig doorschakelen naar Zvw- zorg en/of welzijn. Deze prestatie is niet bedoeld voor het indiceren van cliënten. Zorgverzekeraars kiezen ervoor om deze prestatie bij een beperkt aantal aanbieders te contracteren.
Het overgrote deel van de cliënten komt in zorg via de huisarts, het ziekenhuis of rechtstreeks in zorg en daarmee in het tweede segment. Het tweede segment betreft de zorgverlening aan de cliënt waarin er ruimte is voor signaleren, schakelen naar het gemeentelijke domein en inzet op zelfredzaamheid. De omvang van dit segment is in 2015 circa € 3,2 mld.
Ik heb inmiddels met partijen van het onderhandelaarsresultaat wijkverpleging gewerkt aan een tekst (bijlage 1)2 waarin de gezamenlijke uitgangspunten in 2015 die gelden voor het wijkgericht werken en de individueel toewijsbare zorgverlening staan verwoord. De afspraak is gemaakt dat ieders achterban wordt verzocht deze uitgangspunten te hanteren bij de inkoopgesprekken.
Was het niet de oorspronkelijke bedoeling dat de wijkverpleegkundige de spil in de wijk moet kunnen zijn, en naar eigen inzicht kan handelen en de benodigde zorg verlenen aan zorgbehoevende mensen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wijkverpleegkundige vormt, samen met de huisarts, inderdaad een belangrijke spil in de wijk. De vrije ruimte om naar eigen inzicht te handelen is precies wat ik beoog.
Zo zal vanaf 2015 de indicatierol, die nu door het CIZ wordt uitgevoerd, door de wijkverpleegkundige worden gedaan. Zij zal daarbij breder kijken dan de oorspronkelijke zorgvraag van de cliënt, bijvoorbeeld naar zelfredzaamheid en sociale omgeving. Daarbij hoort ook dat de wijkverpleegkundige gehoor kan geven aan signalen die zij in de dagelijkse praktijk ontvangt. Het behoort tot de professionele autonomie van de wijkverpleegkundige om in te schatten wanneer het inschakelen van het sociale domein noodzakelijk is. Deze taken maken onderdeel uit van de zorgverlening aan de cliënt en behoren daarmee tot de individueel toewijsbare zorg. Uiteraard kan de wijkverpleegkundige ook zelf zorg verlenen: zij is in de eerste plaats een zorgverlener. De wijkverpleegkundige kan dus, veel meer dan nu het geval is, naar eigen inzicht handelen.
Hoe verhoudt dit nieuwe inkoopbeleid van de zorgverzekeraars zich met uw streven dat de wijkverpleegkundige niet alleen zorg verleent, maar zich ook bezig houdt met zelfredzaamheid en verbindingen met het sociale domein? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de inkoopgids wijkverpleging van Zorgverzekeraars Nederland wordt gesteld dat de wijkverpleegkundige net als de huisarts, de eerste toegang tot professionele zorg en de verbindende schakel tussen zorgvragers en aanbieders binnen de domeinen van zorg, wonen en welzijn vormt. In mijn gesprekken met verzekeraars is dit beeld bevestigd. Ook voor zorgverzekeraars zijn thema’s als zelfredzaamheid en een goede verbinding met het sociale domein van wezenlijk belang.
Erkent u dat bij aparte inkoop van segment 1 (signaleren) en 2 (zorgverlening) deze werkzaamheden naar alle waarschijnlijkheid door twee verschillende personen zullen worden gedaan? Vindt u het wenselijk dat er onnodig meerdere mensen over de vloer komen bij kwetsbare mensen thuis?
Ook in de zorgverlening (segment 2) is er ruimte voor signaleren, het leggen van verbindingen naar het sociale domein en het versterken van zelfredzaamheid. Deze taken worden dus niet gescheiden. De wijkgerichte zorg (segment 1) is voor deelname aan het sociale wijkteam en andere wijkgerichte activiteiten die niet elke wijkverpleegkundige hoeft te doen. De zorgverlening bij de mensen thuis zal straks door één zorgaanbieder worden geleverd.
Vindt u dat hier sprake is van de door u gewenste «cliëntgerichte benadering» als zorgbehoevende mensen verschillende zorgverleners over de vloer krijgen, voor signaleren, voor zorgverlening via de zorgverzekeraar, maar ook via de ondersteuning vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Voor de zorg die bij de mensen thuis wordt geleverd en daarmee individueel toewijsbaar is, geldt dat zowel het signaleren als de zorgverlening door de (wijk)verpleegkundige wordt geleverd. De wijkverpleegkundige komt bij mensen thuis en stelt vast wat er nodig is. Niet alleen op medisch vlak, zij constateert ook wat er voor overige ondersteuning uit het gemeentelijke domein aan de orde kan zijn. Indien nodig schakelt zij de gemeente in.
Hoeveel zal de bureaucratische last toenemen als het signaleren van zorgbehoefte, en het daadwerkelijk verlenen van zorg, in handen van verschillende personen en/of zorgorganisaties komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het signaleren van de zorgbehoefte in de vorm van een indicatiestelling vindt door dezelfde zorgorganisatie plaats als de daadwerkelijke zorgverlening.
Vindt u het logisch dat de taken signaleren en ondersteunen, en daadwerkelijke zorgverlening, uit elkaar getrokken worden? Ligt dit in lijn met uw wens af te stappen van productdenken en -registratie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals reeds genoemd in de antwoorden op eerdere vragen, worden deze taken niet uit elkaar getrokken.
Was het idee dat de verschillende segmenten waaruit het werk van wijkverpleegkundige is opgebouwd niet juist dat deze door één persoon uitgevoerd zou worden? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de prestatie «wijkgericht werken» zullen zorgverzekeraars een beperkt aantal aanbieders contracteren. Deze aanbieders kunnen hiervoor alleen een contract krijgen als zij ook individueel toewijsbare zorg (segment 2) leveren. Hiermee wordt de integraliteit van de geleverde zorg bevorderd.
De segmenten zijn niet bedoeld om het werk van de wijkverpleegkundige op te knippen, maar om naast de daadwerkelijke zorgverlening ruimte te bieden voor het op wijkniveau zorg inkopen die niet direct individueel toewijsbaar is.
Is het niet beter de verschillende segmenten te gebruiken als richtlijn voor de werkzaamheden, en de verantwoording daarvan, in plaats van een structuur om de zorg in te kopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. De aparte positionering van het wijkgericht werken heeft er voor gezorgd dat zorgverzekeraars en gemeenten daar daadwerkelijk afspraken over maken. De samenwerking tussen zorgverzekeraars en gemeenten, die belangrijk is voor een integraal aanbod aan zorg en ondersteuning, is hiermee goed van de grond gekomen.
Op dit moment stel ik met de sector een monitor op om goed zicht te krijgen op de wijzer waarop het wijkgericht werken vorm krijgt. De inzichten die verkregen worden uit deze monitor kunnen worden meegenomen bij de bekostiging van wijkverpleging vanaf 2016.
Bent u bereid de zorgverzekeraars terug te fluiten wanneer zij de wijkverpleegkundige taken zo inkopen dat deze niet door één persoon kunnen worden uitgevoerd? Zo neen, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven gaan zorgverzekeraars de prestatie «wijkgericht werken» bij een beperkt aantal aanbieders inkopen. Het is het mogelijk dat de individuele zorgtaken en het wijkgericht werken, bijvoorbeeld de deelname aan sociale wijkteams, door verschillende aanbieders wordt uitgevoerd. Ik kan me hier iets bij voorstellen omdat niet iedere zorgaanbieder vertegenwoordigd hoeft te zijn in het sociaal wijkteam. Zoals ik al heb toegelicht kan het andersom niet zo zijn dat een aanbieder een contract heeft voor segment 1, maar geen individueel toewijsbare zorg levert. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht, maar hoe ze deze zorg inkopen bepalen zij zelf.
Erkent u dat de overheveling van de wijkverpleging naar de Zorgverzekeringswet te snel wordt ingevoerd, waardoor zorgverzekeraars fouten maken bij hun inkoopbeleid? Zo neen, hoe noemt u het opsplitsen van de wijkverpleging dan wel? Zo ja, bent u bereid de overheveling te staken?
Verzekeraars zijn de inkoop van de wijkverpleging inmiddels gestart. Zij pakken dit voortvarend op. Daar waar signalen zijn over zaken die niet juist worden ingekocht of waar misverstanden over zijn, gaan in eerste instantie aanbieders en verzekeraars hierover in gesprek. Ik gebruik mijn contacten met partijen ook om hen hierop aan te spreken indien nodig. De ruis die is ontstaan over de scheiding van wijkverpleegkundige zorg heb ik daarom in overleg met partijen opgehelderd. Dit heeft geleid tot een tekst (bijgevoegd) waar partijen zich in kunnen vinden en die leidend is bij de inkoop van wijkverpleegkundige zorg.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van het wetsvoorstel Wet langdurige zorg (Wlz)?
Helaas is de beantwoording niet voor de behandeling van de Wlz gelukt.
Het bericht dat hackers boos zijn vanwege criminalisering door het Openbaar Ministerie (OM) |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hackers boos om «criminalisatie» door OM»1, kent u de in het bericht genoemde aan u gestuurde open brief van bestuursleden van elf hackersgroepen2 en kent u de site van het OM «Uw mening over straffen voor hacken»3?
Ja.
Worden mede aan de hand van de antwoorden op vragen van de genoemde site van het OM richtlijnen over straffen aangepast? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waar zijn de antwoorden voor de vragen dan wel voor bedoeld?
Bij het maken of aanpassen van strafvorderingsrichtlijnen gebruikt het Openbaar Ministerie (OM) de input van experts, ketenpartners en de samenleving. Het laatste gebeurt door het op diverse plaatsen organiseren van burgerfora en jongerenfora en het plaatsen van een enquête op de site OM.nl. Het OM probeert op die manier vooral te vernemen wat burgers als strafverzwarende omstandigheden zien bij een bepaald delict. De burgerraadpleging over de strafbaarheid van computervredebreuk (artikel 138ab Wetboek van Strafrecht) heeft plaatsgevonden omdat het OM bezig is een strafvorderingsrichtlijn voor dit misdrijf op te stellen.
Deelt u de mening van de bestuursleden van de genoemde hackersgroepen dat «hacken op creatieve wijze meer doen met techniek [is] dan de makers zelf hadden bedacht, het opzoeken van de grenzen van het mogelijke en het verkennen van de ethische en maatschappelijke consequenties van de ontdekte mogelijkheden»? Zo ja, waarom wordt hacken op de site van het OM dan in de context van criminaliteit geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Als voorlichting wordt gegeven, sluit het OM zoveel mogelijk aan bij het taalgebruik en de terminologie zoals die in de maatschappij gangbaar zijn. De term «hacker» heeft daarin een meervoudige betekenis. Enerzijds wordt daarmee gedoeld op de in technologie geïnteresseerde hobbyist of professional die actief de grenzen van de techniek op zoekt of die zich heeft gespecialiseerd in het testen van de beveiliging van computersystemen en -netwerken. Anderzijds wordt de term ook gebruikt voor individuen die zich in strafrechtelijke zin schuldig maken aan (in het bijzonder) computervredebreuk.
Bij de voorlichting over concrete opsporingsonderzoeken naar computervredebreuk is het gebruik van de term «hacker» naar de mening van het OM steeds voldoende duidelijk. In gevallen waarin die context niet duidelijk is spreekt het OM in haar publieke uitingen van «criminele hackers» of «criminelen». Op de OM-site zal door middel van een disclaimer nog uitdrukkelijk worden aangegeven dat hacken in deze betekenis wordt bedoeld.
Bij het OM leeft geenszins het idee dat alle hackers criminelen zijn. Integendeel, het OM erkent de meervoudige betekenis van de term en is zich ten volle bewust van de meerwaarde die hackers (in de eerste betekenis van het woord) hebben bij het verhogen van de digitale veiligheid van onze maatschappij. In dat kader treedt het OM ook met regelmaat in gesprek met personen uit de gemeenschap van hackers, onder andere over de vraag waar de grens ligt tussen crimineel hacken en niet-crimineel hacken. Op de in de open brief aangehaalde themadag is het OM bijvoorbeeld met hen in gesprek gegaan over het door het OM (kort daarvoor gepubliceerde) beleid ten aanzien van «responsible disclosure». Het OM gaat ook in de toekomst deze dialoog over hacken graag aan, zonder vooroordelen over de betrokkenheid bij enig strafbaar feit.
In hoeverre wordt hacken in het algemene spraakgebruik gelijk gesteld aan computerhuisvredebreuk of vergelijkbare strafbare feiten door middel van computers? Deelt u de mening dat het algemene spraakgebruik ten aanzien van hacken niet het uitgangspunt voor het bepalen van strafvorderingsrichtlijnen van het OM mag zijn, maar dat daarvoor de juridisch juiste termen dienen te worden gebruikt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat niet in alle gevallen van de op de genoemde site van het OM gebezigde voorbeelden sprake is van hacken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom is er dan wel sprake van hacken?
De bedoelde enquête zag op hacken in de zin van computervredebreuk. De in de voorbeelden beschreven handelingen zijn strafbaar gesteld in artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht.
Op welke strafbare feiten hebben de voorbeelden op de OM site betrekking?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat hacken enerzijds «computervredebreuk» of andere strafbare feiten en anderzijds verschillende zaken betreffen? Zo ja, waar bestaan de verschillen uit? Zo nee, waarom deelt u de mening niet?
Het opzettelijk en wederrechtelijk binnendringen in een geautomatiseerd werk of in een deel daarvan is strafbaar gesteld in artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht. Tegelijk is het samenwerken aan de veiligheid van informatiesystemen en het verstandig en doeltreffend gebruik maken van capaciteiten in de samenleving een belangrijk onderdeel van het kabinetsbeleid op het vlak van cyber security. Het samenwerken via responsible disclosure is daarvan een voorbeeld. In januari 2013 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd en de «leidraad om te komen tot een praktijk van responsible disclosure» toegezonden (Kamerstuk 26 643, nr. 264). Op de website van het Nationaal Cyber Security Centrum is vermeld welke handelingen in ieder geval vermeden dienen te worden. Bovendien worden er verwachtingen en diverse voorbeelden van responsible disclosure benoemd. Zie verder het antwoord op vragen 3 en 4, waarin is aangegeven dat het OM door een welbewust gebruik, onder andere in zijn voorlichting, van de term hacken onnodige criminalisering van hackers voorkomt.
Deelt u de mening dat hackers van belang kunnen zijn bij het melden van kwetsbaarheden in informatiesystemen (bijvoorbeeld door middel van responsible disclosure)? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het in de context van de criminaliteit plaatsen van hackers? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening van de hackersgroepen dat zij door de website van het OM gecriminaliseerd worden en dat de goede naam en reputatie van hackers wordt aangetast? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om hier verandering in aan te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De tweede berisping in korte tijd voor de Levenseindekliniek |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht dat de Levenseindekliniek opnieuw in de fout is gegaan?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het gegeven dat er in korte tijd voor de tweede keer een overtreding van de wettelijke regels door de Levenseindekliniek wordt geconstateerd?
De Stichting Levenseindekliniek (SLK) heeft sinds haar oprichting in 2012 aan ruim 300 mensen euthanasie verleend. Onlangs is voor de tweede keer een melding van euthanasie als onzorgvuldig beoordeeld. Deze is conform artikel 9 lid 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding doorgestuurd naar de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en het Openbaar Ministerie (OM). Beide instanties hebben binnen hun eigen bevoegdheid de taak om de zaak verder te onderzoeken en naar aanleiding daarvan een beslissing te nemen. Gelet hierop onthoud ik mij thans van een oordeel.
Hoe wordt het risico voorkomen dat alternatieve mogelijkheden van hulp niet of onvoldoende aan de orde komen bij de Levenseindekliniek, of dat er onvoldoende aandacht is voor de zorgvuldigheid van de besluitvorming?
De aan de Levenseindekliniek verbonden artsen zijn gebonden aan het voor elke arts geldende wettelijke kader. Op basis van artikel 2 eerste lid van de Euthanasiewet dient een arts met de patiënt naar alle handelingsopties te kijken. De Regionale toetsingscommissies euthanasie (Rte) toetst na afloop of de arts alle zorgvuldigheidseisen heeft nageleefd.
Klopt het dat de betreffende arts er niet van overtuigd was dat er sprake was van ondraaglijk lijden, maar andere redenen voor euthanasie zag? Hoe wordt voorkomen dat op deze manier verdere uitholling plaatsvindt van de bescherming van het leven?
Uit het oordeel van de Rte blijkt dat de arts hoofdzakelijk op basis van de schriftelijke wilsverklaring van de patiënte tot de overtuiging is gekomen dat sprake was van ondraaglijk lijden.2 De Rte heeft in haar oordeel aangegeven dat de arts zich in deze zeer complexe situatie meer tijd en inspanning had moeten getroosten om de ondraaglijkheid van het lijden van patiënte te onderbouwen. Het enkele feit dat patiënte zich bevond in de situatie die zij beschreven had in haar schriftelijke wilsverklaring was niet voldoende om overtuigd te zijn van de ondraaglijkheid van het lijden. Op dit moment wordt er gewerkt aan een handreiking voor artsen en patiënten die duidelijkheid moet bieden over de betekenis van de schriftelijke wilsverklaring bij wilsonbekwame patiënten. Deze handreiking dient artsen en patiënten te ondersteunen bij het opstellen en beoordelen van wilsverklaringen.
Welke aanvullende maatregelen zijn noodzakelijk en mogelijk om te waarborgen dat de Levenseindekliniek zich aan de regels houdt? Welke rol heeft de Inspectie hierbij?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven hebben de Rte twee zaken van de SLK doorgezonden naar de IGZ en het OM. Ik wacht het oordeel van beide organisaties af en zie op dit moment geen aanleiding voor aanvullende maatregelen.
Als een instelling die valt onder de Kwaliteitswet Zorginstellingen niet voldoet aan de randvoorwaarde voor verantwoorde zorg en als die instelling niet in staat wordt geacht adequate verbeteringen te treffen, dan kan de IGZ ingrijpen middels het haar ter beschikking gestelde wettelijk instrumentarium. De IGZ heeft hiervoor een handhavingskader opgesteld.
Aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om een verbod te bewerkstelligen van een instelling die meermalen in strijd met de wettelijke regels het leven van een mens beëindigt?
Zie antwoord vraag 5.
Het niet vervolgen van massale verkiezingsfraude op Sint Maarten |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de opvatting van de rechter op Sint Maarten dat sprake is van «klassenjustitie» omdat in een onderzoek naar het «kopen» van stemmen bij de verkiezingen van 2010 geen onderzoek is gedaan naar de top van de United People’s party (UP)?1
Het is niet aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om gerechtelijke uitspraken en vonnissen van commentaar te voorzien.
Is het waar dat de heer Heyliger, lijstrekker van de UP bij de verkiezingen van komende vrijdag, voor de verkiezingen van 2010 $ 3 mln. zou hebben gedoneerd aan de partij?
Ik ben niet in de positie om te oordelen over het waarheidsgehalte van deze aantijgingen.
Klopt de berekening dat bij een electoraat van ongeveer 20.000 kiezers dit € 150 is per kiezer?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat in 2010 mensen in de rij stonden voor het gebouw van UP om geld in ontvangst te nemen en de partij een eigen registratiesysteem had om te controleren dat mensen ook daadwerkelijk zouden gaan stemmen?
Zie antwoord vraag 2.
Maakt u zich zorgen dat dezelfde heer Heyliger komende vrijdag als lijsttrekker van de UP opnieuw wordt verkozen in het parlement van Sint Maarten, zonder dat een goed onderzoek naar verkiezingsfraude heeft plaatsgevonden?
De rechter heeft vastgesteld dat een aantal personen zich schuldig heeft gemaakt aan het verhandelen van stemmen. Ingevolge het Statuut voor het Koninkrijk draagt elk van de landen zorg voor de verwezenlijking van de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van het bestuur. Sint Maarten is een rechtsstaat en in dat licht is het verhandelen van stemmen zorgelijk en ondermijnend voor het democratische karakter van het land.
Het beleid inzake gratieverzoeken en het negeren van rechterlijke adviezen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Haagse voorzieningenrechter van 10 juli 2014 waarbij de rechter vaststelt dat u in de zaak van een tot levenslang veroordeelde man die op verzoek van de Staat in een Tbs-kliniek behandeld wordt, geen goede belangenafweging heeft gemaakt door hem onbegeleid verlof te weigeren ondanks een positief advies van het Adviescollege Verloftoetsing tbs, waarmee u volgens de rechter resocialisatie welbewust in de weg staat en dat uw weigering bovendien in strijd is met een voorlopig positief gratieadvies van het gerechtshof Den Haag en ook met afspraken die door de Minister van Justitie zijn gemaakt, welke mede inhielden dat de behandeling van de man zo mogelijk zou zijn gericht op terugkeer in de samenleving?1
Ik respecteer het oordeel van de voorzieningenrechter in deze individuele casus, die overigens geheel op zichzelf staat. Ik heb uitvoering gegeven aan hetgeen mij door de voorzieningenrechter in de uitspraak van 10 juli jl. is opgedragen en aan deze levenslanggestrafte onbegeleid verlof verleend.
Bij de beoordeling voor de beslissing tot machtiging voor onbegeleid verlof en de beslissing op een gratieverzoek moeten verschillende aspecten en belangen worden afgewogen. Eén element betreft het belang van slachtoffers en nabestaanden. Een slachtofferonderzoek waarbij slachtoffers en/of nabestaanden worden geconsulteerd, voorafgaand aan een beslissing tot machtiging voor onbegeleid verlof of in het kader van de gratieprocedure, speelt een rol in de afweging van meerdere aspecten, waaronder voorts de onrust in de maatschappij en delictgevaarlijkheid. Bij iedere casus moet een individuele afweging van deze verschillende aspecten worden gemaakt.
Wat is uw reactie op de overweging van de Haagse voorzieningenrechter dat u uw beslissing tot machtiging voor onbegeleid verlof in het kader van de gratieprocedure (vrijwel) geheel afhankelijk heeft gemaakt van het gevoelen van de slachtoffers en nabestaanden, die daarmee in feite de verantwoordelijkheid krijgen voor deze beslissing? Strookt deze rol of invloed niet met de – in de laatste jaren substantieel vergrote – rol van het slachtoffer in het strafproces als procesdeelnemer»?
Zie antwoord vraag 1.
In welke mate weegt u in uw beslissingen inzake de gratieprocedure en het verlenen van (on)begeleid verlof het belang van de slachtoffers en nabestaanden, de maatschappelijke geschoktheid en de mogelijke verstrekkende gevolgen van een eventuele verlening van een verlofmachtiging tot onbegeleid verlof mee en in welke mate zal dat belang zwaarder wegen dan het belang van resocialisatie door verlening van een machtiging tot onbegeleid verlof?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is sprake van een wijziging in het gratiebeleid door het nadrukkelijk en zwaarwegend meewegen van het belang van de slachtoffers en de nabestaanden, de maatschappelijke geschoktheid en de mogelijke verstrekkende gevolgen van een eventuele verlening van een verlofmachtiging tot onbegeleid verlof?
Zoals de toenmalige Minister en Staatssecretaris van Justitie in de brief van 16 oktober 2009 over de gratieprocedure en de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf (Vergaderjaar 2009–2010, Kamerstuk 32 123-VI nr. 10) reeds hebben aangegeven, wordt immer op basis van de individuele omstandigheden van de levenslanggestrafte op het gratieverzoek van een levenslanggestrafte beslist. Hierbij spelen naast de vergeldingscomponent en de ernst van het delict ook andere aspecten, zoals de leeftijd van een levenslanggestrafte, medische- en psychiatrische toestand en het recidiverisico. De opsomming in de eerder genoemde brief is niet limitatief. Ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden spelen een rol bij de beslissing op het gratieverzoek.
Deelt u de mening dat de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), in het bijzonder het Vinter-arrest, betekent dat een afwijzing van een gratieverzoek niet uitsluitend kan worden gebaseerd op de gevoelens van nabestaanden en slachtoffers en/ of van mogelijke maatschappelijke onrust die met de vrijlating gepaard zou kunnen gaan?2 Zo ja, hoe vertaalt dat zich in uw beleid? Zo nee, hoe verhoudt uw standpunt zich tot de uitleg die aan het Vinter-arrest wordt gegeven door het gerechtshof Den Haag en de beroepscommissie van de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ)?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de RSJ van 21 augustus 2014 waarin de Raad uw standpunt dat levenslang ook daadwerkelijk levenslang betekent en dat levenslang gestraften in beginsel geen uitzicht hebben op terugkeer in de maatschappij, verwerpt door te stellen dat voorbereiding op terugkeer in de maatschappij als uitgangspunt dient te blijven gelden voor alle gedetineerden?3
Uitgangspunt bij het opleggen door de rechter van een levenslange gevangenisstraf is dat de veroordeelde niet meer terugkomt in de maatschappij. De rechter kiest in uitzonderlijke gevallen, waarbij een misdrijf zo ernstig is en het risico dat de veroordeelde na invrijheidsstelling opnieuw een ernstig gevaar voor de samenleving zal vormen zo groot, voor de levenslange gevangenisstraf. Dit betekent niet dat de veroordeelde nooit meer vrij kan komen. Ook voor levenslanggestraften bestaat de mogelijkheid van gratie.
Op 18 september jl. heeft de voorzieningenrechter in Den Haag een uitspraak gedaan in de zaak van een levenslanggestrafte wiens gratieverzoek ik had afgewezen. Ik respecteer de uitspraak van de voorzieningenrechter. Ik heb besloten niet in beroep te gaan tegen de uitspraak. Van belang is dat de voorzieningenrechter in ieder geval heeft geoordeeld dat het middel gratie kan voorzien in herzieningsmogelijkheden als bedoeld in de jurisprudentie van het Europees Hof, en het Nederlandse systeem van mogelijke gratiëring daarmee aan de vereisten dat een levenslange gevangenisstraf zowel juridisch als feitelijk verkortbaar is, beantwoordt. Daarmee heeft de levenslanggestrafte gedetineerde een perspectief op vrijlating, aldus de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter heeft de Staat bevolen om binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis een begin te maken met activiteiten gericht op resocialisatie van de betreffende levenslanggestrafte, teneinde bij de beoordeling van een nieuw gratieverzoek van hem diens resocialisatie en de vorderingen op dat gebied te kunnen betrekken. Ik geef uitvoering aan hetgeen de rechter mij heeft opgedragen. Er is inmiddels gestart met het aanbieden van activiteiten gericht op resocialisatie aan deze gedetineerde.
In het licht van de uitspraak bestudeer ik of en zo ja welke consequenties deze uitspraak voor de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf en het gratiebeleid heeft. Ik zal uw Kamer hierover nog nader informeren.
Deelt u de opvatting van het gerechtshof Den Haag en de beroepscommissie RSJ dat gezien de jurisprudentie van het EHRM, in het bijzonder het Vinter-arrest en de nadere uitwerking daarvan in het arrest Harakchiev en Tolumov, op zeker moment begonnen moet worden met op resocialisatie gerichte activiteiten?4 Zo ja, op welk moment dienen deze activiteiten naar uw mening aan te vangen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u ervan op de hoogte dat de Minister van Justitie in 2004 in antwoord op Kamervragen heeft gezegd «Het advies van de rechter die de straf of maatregel heeft opgelegd is het uitgangspunt voor de beslissing over het toekennen van gratie» en dat op 19 mei 2005 de Minister van Justitie aan de Nationale ombudsman heeft geschreven «voor de beslissing op gratieverzoeken zijn de daartoe uitgebrachte adviezen van OM en zittende magistratuur (ZM), primair dat van het gerecht dat de straf heeft opgelegd, als regel leidend.«?5 Zo ja, in hoeverre beschouwt u de rechterlijke adviezen zoals deze worden verstrekt op grond van artikel 122 Grondwet(GW), in beginsel nog als leidend voor uw beslissing in het toestaan van (on)begeleid verlof en gratieverzoeken?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Uit de systematiek van de Gratiewet volgt dat aan het advies van het gerecht groot gewicht toekomt voor de te nemen gratiebeslissing. In beginsel is het advies van het gerecht leidend. Daarom wordt in het overgrote deel van de gratiezaken het advies van het gerecht gevolgd. Dat neemt echter niet weg dat ik in voorkomende gevallen de mogelijkheid heb om van het advies van het gerecht af te wijken en bijvoorbeeld het advies van het Openbaar Ministerie te volgen.
Deelt u de opvatting dat een beslissing op een gratieverzoek, in een situatie waarin door het gerecht als bedoeld in artikel 122 GW nog geen definitief advies is gegeven, strijd oplevert met de artikelen 4 en/of 5 en/of 6 Gratiewet? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat een beslissing op grond van een voorlopig advies niet per definitie in strijd is met de genoemde regelgeving. Als de inhoud van het voorlopig advies daartoe aanleiding geeft, zal ik nader advies vragen aan het gerecht.
Deelt u de mening dat, in het geval u zich niet kunt verenigen met een al dan niet voorlopig rechterlijk advies zoals bedoeld in artikel 122 Grondwet, het op uw weg ligt advies in te winnen van de Hoge Raad (art. 11 Gratiewet)? Zo ja, gebeurt dit wel eens en zo ja, in welke gevallen? Zo nee, waarom niet en op welke gronden doet u dit niet?
Artikel 11 van de Gratiewet geeft slechts aan dat wanneer ik het wenselijk acht ik, naast het advies van het aangewezen gerecht, ook advies kan inwinnen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daaruit volgt niet dat ik gehouden ben advies te vragen bij de Hoge Raad als ik mij niet kan verenigen met een uitgebracht voorlopig advies. Voor zover ik heb kunnen nagaan, is het de afgelopen decennia niet voorgekomen dat advies is ingewonnen bij de Hoge Raad.
Klopt naar uw opvatting de conclusie van mr. W.F. van Hattum en D.J.G.J. Cornelissen op basis van hun dossieronderzoek naar de totstandkoming van gratiebeslissingen van commune levenslanggestraften dat indien het adviserende gerecht een «opjarenstelling» of een voorwaardelijke gratie adviseerde, de Minister van Veiligheid en Justitie dit advies, dan wel de strekking daarvan, altijd heeft gevolgd en dat sinds de Tweede Wereldoorlog alleen gratieverzoeken van oorlogsmisdadigers in strijd met positieve adviezen van het desbetreffende gerecht zijn afgewezen?6 Zo ja, hoe verhoudt die constatering zich tot uw beslissingen en beleid inzake gratieverzoeken? Zo nee, in welke andere gevallen en op welke gronden is afgelopen decennia afgeweken van een positief advies van de rechter?
Nu ik zelf geen onderzoek heb laten doen naar de totstandkoming van gratiebeslissingen van commune levenslanggestraften, kan ik de conclusies in het onderzoek van Van Hattum en Cornelissen niet bevestigen. Zoals ik in het antwoord op vraag 8 heb aangegeven, is het thans geldende beleid dat het rechterlijk advies bij het nemen van gratiebeslissingen leidend, maar heb ik in voorkomende gevallen de mogelijkheid om van het rechterlijk advies af te wijken.
Kunt u, mede gezien de arresten van het EHRM in de zaken Vinter versus het Verenigd Koninkrijk, Magyar versus Hongarije en Harakchiev versus Bulgarije aangeven wat levenslanggestraften, bij wie de kans op recidive door deskundigen als «laag» wordt ingeschat, die zeer lang hebben geboet en die berouw tonen, kunnen doen om in aanmerking te komen voor verlof en gratie?7
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat haatimams moeten worden aangepakt |
|
Steven van Weyenberg (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «haatiman in de ban»?1
Ja.
Kunt u toelichten op welke wijze u haatimams het werken moeilijk dan wel onmogelijk wilt maken?
Voor de beantwoording van deze vraag, is het van belang een onderscheid te maken tussen predikers uit visumplichtige landen en predikers die binnen het Schengengebied vrij kunnen reizen.
Aan predikers of imams uit visumplichtige landen en van wie bekend is dat zij oproepen tot haat en geweld, wordt een visum geweigerd. De dreiging die van het jihadisme uitgaat en het voorkomen van aanslagen vraagt om zowel een strafrechtelijke als bestuurlijke aanpak. Daar waar strafrechtelijk (nog) niet van toepassing, kan bestuurlijk worden opgetreden. Daarbij kunnen diverse mogelijkheden worden gebruikt om het dergelijke predikers zo lastig mogelijk te maken, bijvoorbeeld door het stellen van eisen aan de locatie, zoals op het gebied van brandveiligheid of zichtbare aanwezigheid bij bijeenkomsten al dan niet van politiemensen. Uiteraard nemen lokaal bestuur en de politie waar nodig maatregelen om de rust en orde te handhaven. Van dergelijke maatregelen zullen een haatprediker en de organisatie of persoon op wiens uitnodiging de prediker zijn lezingen verzorgt, zich terdege iets moeten aantrekken.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak er sprake is van haat prediken in moskeeën in 2012, 2013 en 2014 en op welke wijze daar tegen is opgetreden? Kunt u aangeven om hoeveel «haatimams» het gaat?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft meegedeeld dat er zaken onder de aandacht van het OM zijn gebracht waarin sprake was van uitingen gedaan vanuit een godsdienstige overtuiging, waaronder de islam. Deze zaken hebben niet geleid tot vervolging, omdat het niet ging om uitlatingen waarbij sprake was van het aanzetten tot haat of van enig ander strafbaar feit.
Het strafrecht is van toepassing (artikel 137d Wetboek van Strafrecht) op openbare uitspraken die aanzetten tot haat tegen mensen wegens hun ras, godsdienst of levensovertuiging.
Bent u van mening dat het strafrecht van toepassing is op uitspraken die bedoeld zijn om haat te zaaien? Zo ja, ziet u het strafrecht dan niet als een dwingender middel dan een gesprek met de burgemeester? Zo nee, denkt u dat een gesprek met de burgemeester tot voldoende resultaat zal leiden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het Openbaar Ministerie en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst altijd tot actie hebben kunnen overgaan wanneer zij dit noodzakelijk achtten en dat ze hierin niet belemmerd zijn door capaciteitsproblemen?
Het Openbaar Ministerie beschikt over voldoende capaciteit om die discriminatoire gedragingen, waaronder haatzaaien, aan te pakken die naar zijn oordeel een strafrechtelijke interventie vergen. Verder heeft de AIVD altijd tot actie kunnen overgaan wanneer de dienst dit noodzakelijk achtte.
Hoe vaak is er gebruik gemaakt van de mogelijkheid om reisdocumenten te weigeren en haatimams uit te zetten in 2012, 2013 en 2014 en onder de verantwoordelijk van welke bewindspersonen vond dit plaats? Is deze aanpak succesvol gebleken?
Een vreemdeling die in Nederland verblijf als imam beoogt, kan in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning «geestelijk bedienaar» als aan alle toelatingsvoorwaarden wordt voldaan. Een aanvraag om verlening van een dergelijke verblijfsvergunning wordt afgewezen of een verleende verblijfsvergunning wordt ingetrokken onder andere als er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, blijkend uit een ambtsbericht van de AIVD.
In de genoemde jaren hebben zich geen zaken voorgedaan waarbij de aanvraag om een verblijfsvergunning «geestelijk bedienaar» is afgewezen of is een op deze grond verleende vergunning ingetrokken wegens een gevaar voor de nationale veiligheid.
Hoeveel imams uit Syrië hebben sinds 2012 geprobeerd om in Nederland te preken?
Sinds 2012 zijn geen aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning «geestelijk bedienaar» ingediend en geen visumaanvragen gedaan door vreemdelingen afkomstig uit Syrië die in Nederland verblijf als imam beogen.
Kunt u toelichten waarom door u de focus wordt gelegd op haatimams, terwijl moskeeën IS-sympathisanten juist uit de moskee weren en radicalisering van jongeren zich in veel gevallen buiten de moskee om lijkt te manifesteren? Bent u voornemens om het oproepen tot haat door andere personen dan imams ook aan te pakken en zo ja, op welke wijze?
De maatregelen hebben betrekking op alle haatpredikers die in ons land actief zijn. Het gaat daarbij zowel om fysieke preken in zalen of huiskamers, en preken via internet of andere sociale media. Het kabinet is voornemens strafrechtelijk in te grijpen bij alle vormen van haatzaaien en oproepen tot geweld in extremistisch kader te prioriteren. Dit geldt voor haatzaaiende uitingen jegens welke bevolkingsgroep of geloofsgemeenschap dan ook. Het verheerlijken van gewelddadige strijd kan met het bestaande juridische instrumentarium worden aangepakt.
Het is van wezenlijk belang dat lokale organisaties, waaronder moskeeën en gemeenten zicht kunnen blijven houden op personen die (verder) dreigen te radicaliseren of zelfs openlijk met IS sympathiseren. Tegen deze achtergrond zal het lokaal bestuur in samenwerking met imams en moskeebesturen nadere invulling geven aan maatregelen die bijdragen aan de signalering van deze jongeren om te voorkomen dat zij uit het oog raken. Vervolgens zal bezien worden welke interventie nodig is (lokaal, anders). Daarbij kunnen gemeenten de hulp inroepen van het expertisecentrum. Het expertisecentrum zal ook een rol vervullen bij het volgen van ontwikkelingen en de aanpak daarvan op de sociale media.
Kunt u uiteenzetten welke maatregelen er nu al genomen worden om de radicalisering van Nederlandse moslimjongeren tegen te gaan? Wat zijn de resultaten van deze programma’s? In hoeverre zijn deze programma’s de afgelopen jaren door de kabinetten Rutte-Verhagen en Rutte-Asscher doorgezet of ingeperkt?
Het voorkomen en tegengaan van radicalisering is een verantwoordelijkheid van de gehele Nederlandse samenleving. Het is aan alle burgers, bedrijven, scholen, maatschappelijke organisaties etc. om pal te staan voor een manier van samenleven die gelijkheid, vrijheid en andere democratische kernwaarden waarborgt en om tegenwicht te bieden aan uitingen van extreme intolerantie en haat. Zij worden hierin ondersteund door de overheid. In eerste instantie is dit de lokale overheid. Gemeenten en hun lokale partners hebben immers het beste zicht op ontwikkelingen en zijn het beste geplaatst om maatwerk in de interventies te leveren. Het Rijk heeft een faciliterende rol en waar nodig een regierol voor deze lokale inzet.
In de periode 2007–2011 heeft het toenmalig kabinet een nationaal Actieprogramma Polarisatie en Radicalisering uitgevoerd om beleid te stimuleren op het toen nog nieuwe beleidsterrein. De resultaten hiervan zijn met de Tweede Kamer gedeeld (Beleidsdoorlichting Actieprogramma Polarisatie en Radicalisering; bijlage bij de Voortgangsrapportage Contra-terrorisme en – Extremisme 2013, Kamerstuk 29 754, nr. 241). De lessen van de aanpak zijn neergeslagen in praktische gidsen, die – samen met alle uitgevoerde onderzoeken en ontwikkeld (trainings)materiaal – beschikbaar zijn via de website van de NCTV. Sinds de afloop van het Actieprogramma is deze kennisbank up to date gehouden. Daarnaast zijn de nationale netwerken actief gehouden, onder meer via het Landelijk Platform van Lokale Professionals (LPLP). Ook vonden in de voornaamste risicogebieden diverse activiteiten plaats ter bevordering van deskundigheid van professionals en ter ondersteuning van maatschappelijke initiatieven voor het tegengaan van radicalisering. De kennis en materialen ontwikkeld in de vorige periode worden hier uiteraard in meegenomen.
Kunt u ingaan op de rol die imams en moskeeën zouden kunnen spelen bij het tegengaan van radicalisering onder jongeren en daarbij ook willen reageren op de oproep van het Contactorgaan Moslims en Overheid, dat spreekt namens 380 moskeeën, aan de Nederlandse moslimgemeenschap om haar verantwoordelijkheid te nemen en alert te zijn op jongeren die dreigen af te glijden?2
Veel moskeeën en imams kunnen een partner zijn in het tegengaan van de verspreiding van jihadisme en extremisme. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gaat daarom met hen een meerjarig overleg aan over een brede agenda: radicalisering, opvoeding, discriminatie en moslimdiscriminatie. Ook vragen rond opvoeding, de rol van het informeel koranonderwijs, het versterken van informele opvoedingsondersteuning en dilemma's rond identiteitsvorming zullen aan bod komen.
De oproep van het Contact Orgaan Moslims en Overheid wordt zeer gewaardeerd, omdat deze oproep laat zien dat de moslimgemeenschap haar verantwoordelijkheid wil nemen en alert wil zijn op jongeren die dreigen af te glijden. Dit geldt evenzeer over het initiatief van de Unie van Marokkaanse imams, die zich uitspreken voor samenwerking.
Kunt u ervoor dat zorgen dat het plan van aanpak met aanvullende maatregelen om radicalisering en jihadisme tegen te gaan deze week in het bezit is van de Kamer zodat dit kan worden betrokken bij het voor volgende week geplande plenaire debat met als onderwerp «jihad-hooligans op ramkoers»?
U hebt het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme reeds ontvangen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het plenaire debat met als onderwerp «jihad-hooligans op ramkoers»?
Ja.
Het bericht met betrekking tot de mogelijke risico’s van Loombandjes |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Loom-gekte over, dan plasticberg in afval»?1
Ja.
Klopt het dat plastic speelgoed, zoals de momenteel populaire loombandjes, mogelijk giftige stoffen bevat die schadelijk zijn voor mens en milieu? Zo ja, wordt – voordat dit soort speelgoed op de markt wordt toegelaten – ook aandacht besteed aan de manier waarop dit op een goede manier gerecycled kan worden?
Plastic speelgoed moet voldoen aan de chemische eisen die in de Europese Speelgoedrichtlijn zijn vastgesteld. Daarin is onder meer geregeld dat een aantal met name genoemde weekmakers in speelgoed verboden is. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit heeft onlangs verschillende merken en kleuren elastiekjes onderzocht op de chemische samenstelling en de leeftijdsaanduiding op de verpakking. De onderzochte elastiekjes geven geen chemische stoffen af en bevatten geen weekmakers. Ze zijn daarmee niet schadelijk voor de mens. Tevens zijn er geen aanwijzingen dat de bandjes in grote hoeveelheden in het milieu worden aangetroffen.
Is bekend hoeveel speelgoed grosso modo in het restafval terechtkomt? Zo nee, kan dit worden onderzocht?
Nee, dat is niet bekend. Onderzoek hiernaar is mogelijk maar acht ik op dit moment niet nodig. Het gaat om een kleine stroom restafval en er zijn veel metingen voor nodig om dit te onderzoeken.
Wordt er in ons afvalbeleid specifiek aandacht besteed aan het recyclen van speelgoed? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Er wordt in ons afvalbeleid geen specifieke aandacht besteed aan het recyclen van speelgoed. Wel worden vanuit publieke afvalbeheerorganisaties zoals RD4 en Circulus en Berkel Milieu de eerste stappen gezet om speelgoed apart in te zamelen.
Besteedt het bedrijfsleven (zoals grote speelgoedwinkels als Bart Smit, Intertoys, etc.) in Nederland aandacht aan het recyclen van speelgoed? Zo ja, wat doen ze dan precies? Zo nee, wat is er voor nodig om ze hierin te stimuleren?
Er wordt niet actief aandacht besteed aan recycling van speelgoed. Heel veel speelgoed, en dan vooral speelgoed met een lange levensduur, wordt buiten het normale winkelkanaal tweedehands doorverkocht, bijvoorbeeld door middel van tweedehands verkoopsites. Verder geven consumenten veel speelgoed aan onder andere goede doelen.
Consumenten kunnen hun speelgoed wel inleveren bij speelgoedwinkels. Speelgoedwinkels, en ook andere winkels waar speelgoed wordt verkocht, hebben afvalstromen waarin soorten afval (metaal, plastic, karton) gescheiden wordt ingezameld. Speelgoed dat wordt ingeleverd in de winkel wordt in deze afvalstromen verwerkt.
Deelt u de mening dat het recyclen van speelgoed meer onder de aandacht moet worden gebracht van bedrijfsleven, burgers en organisaties? Zo ja, op welke wijze zou dit gerealiseerd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Ik zal vanuit het programma «Van Afval naar Grondstof» bekijken of speelgoed een stroom is die potentie heeft voor het sluiten van ketens.
Het bericht ‘Brug Kornwerderzand sluit uur lang niet’ |
|
Sander de Rouwe (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de storing van de brug op de Afsluitdijk?1
Ja.
Klopt het dat er bij de diverse kunstwerken op de Afsluitdijk de laatste twee jaar vaker onverwachte storingen optreden met files als gevolg? Kunt u hier een overzicht van geven, inclusief de oorzaak en de aanpak daarvan?
In 2013 en 2014 hebben zich vier onverwachte storingen voorgedaan, twee in 2013 en twee in 2014. Deze storingen hebben in totaal geleid tot files van ongeveer 8 km in 2013 en 3 km in 2014.
Naast het achterhalen en verhelpen van de storing, wordt er bij een storing naar gestreefd het verkeer zo snel mogelijk weer op gang te laten komen. Dit kan bij de bruggen op de Afsluitdijk door het verkeer in beide richtingen over één brug te leiden. Bij de onverwachte storingen in 2013 en 2014 kwam het verkeer na 1 tot 1,5 uur weer op gang.
De oorzaken van drie van de vier storingen zijn gelegen in uitzetting van de brug als gevolg van (zonne-)warmte, en het falen van het hydraulisch systeem. Het uitzetten van de bruggen wordt thans voorkomen door deze vroegtijdig te koelen met water. In 2013 is, direct na de storing in het hydraulisch systeem, de hydrauliek van de brug vervangen. Bij de laatste storing in 2014 was de brug afgesloten als voorzorgsmaatregel. Na onderzoek en testen bleek er geen zichtbare schade aan de brug te zijn en is de brug weer vrijgegeven.
Voldoet de Afsluitdijk met al haar kunstwerken aan de veiligheids- en onderhoudsnormen die er zijn en is er de komende jaren voldoende geld beschikbaar voor adequaat beheer en onderhoud?
Voor veiligheid en onderhoud van kunstwerken gelden wettelijke kaders en Rijkswaterstaatkaders en -richtlijnen waaraan de kunstwerken moeten voldoen. Deze vereisten kunnen in de loop der jaren worden geactualiseerd, bijvoorbeeld als gevolg van technische ontwikkelingen. Als de vereisten worden aangepast betekent dit uiteraard niet dat er direct sprake is van een onveilige situatie. Rijkswaterstaat toetst kunstwerken aan de laatste vigerende kaders en voert zo nodig extra onderhoud uit aan de kunstwerken opdat deze aan de vigerende kaders voldoen. Daarbij wordt gewerkt vanuit een risicogestuurde aanpak: de grootste risico’s worden als eerste opgepakt en de maatregelen worden geprioriteerd op basis van de kans van optreden. Daarbij wordt bijvoorbeeld gekeken naar het aantal optredende storingen, vergelijkbare kunstwerken of het gebruik.
Voor de brug bij Kornwerderzand is volgens de hierboven beschreven aanpak in 2013 opdracht gegeven voor groot onderhoud, dat tot 2018 wordt uitgevoerd. Diverse relatief oude onderdelen in het besturingssysteem die kunnen leiden tot storingen zullen in het kader van dit onderhoud worden vervangen. Middels dit onderhoud wordt de sluis in overeenstemming gebracht met de vigerende kaders en richtlijnen. Naar verwachting zullen er dan ook minder storingen optreden.
Het groot onderhoud van de komende jaren vindt plaats vooruitlopend op de versterking van de Afsluitdijk, zodat de dijk en de kunstwerken ook weer voldoen aan de normen voor waterveiligheid. De start van de realisatie van het project is voorzien in 2017, en de oplevering in 2021. In het MIRT is hiervoor budget gereserveerd.
Is in beeld gebracht wat de economische schade is – of kan zijn – bij de recente verstoringen?
De economische schade van storingen wordt niet als zodanig in beeld gebracht. Uiteraard streef ik ernaar de consequenties van storingen voor het verkeer zoveel mogelijk te beperken. Met een totale filelengte van 8 km in 2013 en 3 km in 2014 is de filelengte als gevolg van deze storingen beperkt gebleven.
Wat is uw oordeel over deze storingen? Moet er rekening gehouden worden met een toename van het aantal storingen?
In het antwoord op vraag 2 heb ik de oorzaken en de aanpak van de recente storingen toegelicht. In het antwoord op vraag 3 heb ik ook aangegeven dat er tot 2018 groot onderhoud wordt uitgevoerd aan de kunstwerken. Bij dit groot onderhoud worden diverse onderdelen van de brug vervangen. De verwachting is dat het aantal storingen als gevolg van het onderhoud zal afnemen. Storingen kunnen echter nooit helemaal worden uitgesloten, ook niet bij nieuwe kunstwerken. Met het plegen van regelmatig onderhoud blijft de kans op storingen beperkt.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is rond het mogelijk verbreden van de sluis bij Kornwerderzand?
Zoals toegezegd in het algemeen overleg Waterveiligheid van 19 juni jl. zal uw Kamer bij brief nader worden geïnformeerd over de door de regio gewenste verbreding van de sluis bij Kornwerderzand. Op dit moment wordt nog gewerkt aan de laatste berekeningen van de varianten en vindt er overleg plaats met de regio.
Onzalige accijnsverhogingen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Hogere accijns kost Rijk miljoenen»?1
Ja.
Klopt het dat de verhogingen van de accijns op autogas en diesel de overheid geen honderden miljoenen gaat opleveren maar per saldo drie miljoen euro kost?
In mijn aanbiedingsbrief ben ik ingegaan op deze vragen.
Ziet u inmiddels in dat de onzalige verhoging van de accijnzen heeft geleid tot een dramatische daling van de verkoop van brandstoffen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke termijn krijgt de Kamer te horen dat de voor volgend jaar geplande inflatiecorrectie van de brandstofaccijns van de baan is?
Noch de ontwikkeling van de accijnsopbrengst van brandstoffen in het eerste halfjaar van 2014 noch de trend van teruglopende brandstofverkopen als gevolg van onder meer een zuiniger wordend wagenpark en de economische situatie geven aanleiding om de inflatiecorrectie per 1 januari 2015 buiten werking te stellen.
Bent u nu eindelijk bereid de accijnzen te verlagen en daarmee zowel de consument als de pomphouder te ontlasten en de economie een dienst te bewijzen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Bajes bakermat van drugsbende’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u dit bericht en klopt hetgeen hierin vermeld wordt?1
Ja, ik ken het bericht. De betreffende gedetineerden, beiden veroordeeld wegens drugshandel, hebben samen in de PI Breda en de PI Middelburg verbleven. Op 11 juni 2013 zijn de betrokkenen aangehouden wegens drugshandel gedurende de periode dat zij in de PI Middelburg verbleven.
Ik bestrijd de stelling dat gedetineerden onopgemerkt een internationale drugsbende hebben kunnen beginnen tijdens detentie. Door de goede samenwerking tussen het Openbaar Ministerie, de politie en DJI heeft uitgebreid onderzoek juist geresulteerd in een vervolging en veroordeling. Een gebrek aan personeel in de PI Middelburg is niet de oorzaak van de strafbare feiten die de gedetineerden hebben gepleegd in de inrichting.
Hoe is het mogelijk dat binnen de muren van een penitentiaire inrichting gedetineerden een internationale drugsbende hebben kunnen beginnen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het gebrek aan (voldoende) personeel binnen de betreffende gevangenis (mede) een oorzaak van het ongezien runnen van een enorm drugsnetwerk? Zo nee, waarop baseert u dat? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de enorme bezuinigingen op de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI's) desastreuze gevolgen zullen hebben voor de veiligheid van zowel de maatschappij als de veiligheid in penitentiaire inrichtingen? Zo nee, waarom niet?
Randvoorwaarde bij de oplossing van de financiële opgave van DJI in de vorm van het Masterplan is voortdurend de veiligheid van personeel en justitiabelen geweest. Zoals ik ook in antwoorden op de Kamervragen van de leden Kooiman (SP) en Van Toorenburg (CDA) van uw Kamer over de onrust onder gevangenispersoneel3 heb aangegeven, staat de borging van de veiligheid bij de implementatie van het Masterplan DJI voorop. De ontwikkeling van het aantal geweldsincidenten wordt door DJI nauwlettend gevolgd. De afgelopen jaren is een daling van het aantal geweldsincidenten tussen gedetineerden onderling en van het aantal geweldsincidenten van gedetineerden tegen personeel geregistreerd. Er is dan ook volstrekt geen sprake van dat met het Masterplan DJI de veiligheid van de maatschappij en van het personeel in de PI’s op het spel zou zijn gezet.
Bent u bereid de bezuinigingen op de DJI's, het Masterplan DJI 2.0, terug te draaien teneinde verdere schade te voorkomen aangezien u met deze bezuinigingen de veiligheid van de samenleving en de veiligheid van het personeel in gevangenissen op het spel zet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het burgerservicenummer |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat het burgerservicenummer (BSN) in het nieuwe model paspoort niet alleen wordt vermeld aan de ommezijde van de houderpagina, maar ook op de houderpagina zelf bij de overige persoonsgegevens?
Herinnert u zich uw toezegging om het BSN niet meer op de houderpagina bij de overige persoonsgegevens te vermelden, maar aan de ommezijde ervan?1 Wat is precies de waarde van die toezegging, nu het BSN blijft staan in de zogeheten machineleesbare zone op de houderpagina van het paspoort? Doet deze gang van zaken u niet denken aan «Yes Minister»?
Deelt u de mening dat het, in het kader van het voorkomen van identiteitsfraude, van belang is dat het BSN zo min mogelijk wordt verspreid in combinatie met de overige persoonsgegevens?
Ja, met persoonsgegevens moet zorgvuldig worden omgegaan. Het verwerken van persoonsgegevens is in de wet Bescherming persoonsgegevens en in bijzondere wetten zoals de Wet algemene bepalingen gebruik burgerservicenummer (Wabb) en de Wet Basisregistratie personen gereguleerd. Het BSN mag op grond van de Wabb alleen door overheidsorganen worden verwerkt tenzij het verwerken – door bijvoorbeeld een werkgever voor het doen van opgaven aan de Belastingdienst – bij of krachtens wet is geregeld. De vermelding van het BSN op het paspoort dient ertoe dat overheidsorganen de gegevens over deze persoon efficiënt en effectief kunnen verwerken. Het BSN moet in voorkomende gevallen kenbaar worden gemaakt aan de burger omdat deze anders niet in de gelegenheid wordt gesteld om direct te reageren op bijvoorbeeld brieven – al dan niet digitaal – die aan hem door overheidsorganen en andere bij of krachtens wet aangewezen gebruikers van het BSN worden gericht. In de gevallen dat het niet nodig is om het BSN te gebruiken, dient dit gebruik achterwege te blijven. Overigens kunnen aan het vermelden van een BSN, al dan niet in combinatie met een naam of andere gegevens, geen rechten worden ontleend.
Is de informatie op http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2013/01/10/laat-u-niet-zomaar-kopieren-voorkom-fraude-met-een-kopie-van-uw-identiteitsbewijs.html actueel? Zo nee, bent u bereid die met spoed te actualiseren?
De link betreft een verwijzing naar een nieuwsbericht. Dat kan niet geactualiseerd worden. Overigens is op de website https://www.overheid.nl/identiteitsfraude geactualiseerde informatie vinden. Ik heb u onlangs geïnformeerd (Kamerstuk 17 050, nr. 484) dat dit najaar opnieuw een voorlichtingscampagne zal worden gevoerd met materiaal over het voorkomen van identiteitsfraude.
Een foutief uitzetbericht van de Dienst Terugkeer en Vertrek |
|
Gerard Schouw (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Fout Justitie bij uitzetten tolk»1, waaruit blijkt dat Abdul Ghafoor Ahmadzai het onjuiste bericht ontving dat hij op 3 september 2014 zou worden uitgezet?
Hoe en wanneer heeft u de heer Ahmadzai op de hoogte gebracht van de «ambtelijke fout»?
Heeft u de heer Ahmadzai verzekerd dat er geen uitzetting zal plaatsvinden zolang de vragen uit de Kamer over zijn casus niet zijn beantwoord?
Welke procedure wordt doorlopen in aanloop naar de berichtgeving van een uitzetting?
Is deze zogenaamde «ambtelijke fout» veroorzaakt door menselijk handelen, door een geautomatiseerde handeling of door een combinatie van beiden?
Zijn er in het verleden vaker dergelijke «ambtelijke fouten» gemaakt?
Hoe zult u garanderen dat dergelijke fouten in de toekomst niet meer voorkomen?
Het bericht dat de provincie Drenthe de gemeente Emmen dwingt windturbines te plaatsen |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de provincie Drenthe de gemeente Emmen dwingt windturbines te plaatsen?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat de provincie Drenthe tijdens het besluitvormingstraject dergelijke intimidatiemiddelen gebruikt?
Voor zover ik kan beoordelen heeft de provincie Drenthe de gemeente Emmen laten weten welke wettelijke bevoegdheden de provincie kan inzetten bij het realiseren van de doelstelling voor windenergie op land.
Bent u bereid de gemeenteraad van Emmen publiekelijk te steunen en de provincie Drenthe tot de orde te roepen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het betreft hier geen rijksbevoegdheid waarvoor de Minister van Infrastructuur en Milieu of de Minister van Economische Zaken verantwoordelijk is. De provincie Drenthe heeft naar mijn mening conform haar wettelijke bevoegdheid gehandeld.
Deelt u de mening dat als gemeenten zich op democratische wijze windturbinevrij hebben verklaard, hetzij via een referendum, hetzij via een stemming in de gemeenteraad, de provincie en het rijk zich bij die beslissing neer moeten leggen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Voor windparken tussen de 5 en 100 MW zijn de provinciale staten het wettelijk bevoegd gezag conform de Elektriciteitswet 1998, artikel 9e. Voor windparken van minimaal 100 MW is de Minister van Economische Zaken het wettelijk bevoegd gezag, Elektriciteitswet 1998, artikel 9b. Een gemeentelijke beslissing dat er geen windmolens mogen worden opgesteld is daarom niet doorslaggevend gelet op de wettelijke bevoegdheden van de provinciale staten respectievelijk de Minister van Economische Zaken.
De 'radicaliseringsaanpak' van dit kabinet |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Haatimam in de ban»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat u islamitische radicalisering, haatzaaien en oproepen tot geweld ondermeer denkt tegen te gaan door haatimams een gesprekje aan te bieden met de burgemeester?
Aan predikers of imams uit visumplichtige landen en van wie bekend is dat zij oproepen tot haat en geweld, wordt een visum geweigerd. De dreiging die van het jihadisme uitgaat en het voorkomen van aanslagen vraagt om zowel een strafrechtelijke als bestuurlijke aanpak. Daar waar strafrechtelijk (nog) niet van toepassing, kan bestuurlijk worden opgetreden. Daarbij kunnen diverse mogelijkheden worden gebruikt om het dergelijke predikers zo lastig mogelijk te maken, bijvoorbeeld door het stellen van eisen aan de locatie, zoals op het gebied van brandveiligheid of zichtbare aanwezigheid bij bijeenkomsten al dan niet van politiemensen. Uiteraard nemen lokaal bestuur en de politie waar nodig maatregelen om de rust en orde te handhaven. Van dergelijke maatregelen zullen een haatprediker en de organisatie of persoon op wiens uitnodiging de prediker zijn lezingen verzorgt, zich terdege iets moeten aantrekken.
Begrijpt u dat een haatimam zich niets zal aantrekken van een burgemeester die een wereld vertegenwoordigt die de betreffende imam verafschuwt?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom zet u wederom in op gespreksprojecten, wetende dat het «Actieplan polarisatie en radicalisering 2007–2011» reeds heeft gefaald?
In de periode 2007–2011 heeft het toenmalig kabinet een nationaal Actieprogramma Polarisatie en Radicalisering uitgevoerd om beleid te stimuleren op het toen nog nieuwe beleidsterrein. De resultaten hiervan zijn met de Tweede Kamer gedeeld (Beleidsdoorlichting Actieprogramma Polarisatie en Radicalisering; bijlage bij de Voortgangsrapportage Contra-terrorisme en – Extremisme 2013, Kamerstuk 29 754, nr. 241). De lessen van de aanpak zijn neergeslagen in praktische gidsen, die – samen met alle uitgevoerde onderzoeken en ontwikkeld (trainings)materiaal – beschikbaar zijn via de website van de NCTV. Sinds de afloop van het Actieprogramma is deze kennisbank up to date gehouden. Daarnaast zijn de nationale netwerken actief gehouden, onder meer via het Landelijk Platform van Lokale Professionals (LPLP). Daarnaast vonden in de voornaamste risicogebieden diverse activiteiten plaats ter bevordering van deskundigheid van professionals en ter ondersteuning van maatschappelijke initiatieven voor het tegengaan van radicalisering. De kennis en materialen ontwikkeld in de vorige periode worden hier uiteraard in meegenomen.
Erkent u inmiddels dat er een verband bestaat tussen jihadisme en de islam?
Er is een verband tussen jihad en islam. in zoverre dat gewelddadige jihadisten zich baseren op hun interpretatie van de islam. Gewelddadig jihadisme past niet in de Nederlandse rechtsstaat. Uit de vele reacties vanuit de moslimgemeenschap is ook duidelijk te zien dat de grote meerderheid van de moslims in Nederland dit deelt. Zie verder antwoord op vraag 6 van de leden De Graaf en Wilders (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 3004).
Lijkt het u niet beter om in te zetten op onherroepelijke sluiting van alle moskeeën waar wordt opgeroepen tot geweld, het standaard uitzetten van imams die een jihadistische boodschap verkondigen en teruggekeerde Syriëgangers (eventueel na denaturalisatie) per definitie onze grens over te zetten? Zo neen, waarom niet?
Haatprediking vindt met name plaats buiten de moskee en via internet. Eerder is in de beantwoording geschetst welke maatregelen tegen haatpredikers worden en zullen worden getroffen.
Het voorkomen en tegengaan van radicalisering is een verantwoordelijkheid van de gehele Nederlandse samenleving. Het is aan alle burgers, bedrijven, scholen, maatschappelijke organisaties etc. om pal te staan voor een manier van samenleven die gelijkheid, vrijheid en andere democratische kernwaarden waarborgt en om tegenwicht te bieden aan uitingen van extreme intolerantie en haat. Zij worden hierin ondersteund door de overheid. In eerste instantie is dit de lokale overheid. Gemeenten en hun lokale partners hebben immers het beste zicht op ontwikkelingen en zijn het beste geplaatst om maatwerk in de interventies te leveren. Het Rijk heeft een faciliterende rol en daar waar nodig een regierol bij deze lokale inzet.
Ook heeft het kabinet passende maatregelen geformuleerd tegen teruggekeerde Syriëgangers. Het kabinet is ondermeer voornemens de rijkswet op het Nederlanderschap te wijzigen om de mogelijkheden te verruimen voor het ontnemen van het Nederlanderschap bij terroristische misdrijven. Uitzetten van mensen met de Nederlandse nationaliteit is hierbij alleen mogelijk bij een dubbel paspoort.
Daders worden aangepakt en slachtoffers beschermd. Het is aan de rechter om per zaak een passende straf voor de dader te bepalen.
Het artikel op de site van Binnenlands Bestuur 'Gemeenten vrezen big bang rondom trekkingsrecht' |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel op de site van Binnenlands Bestuur «Gemeenten vrezen big bang rondom trekkingsrecht»?1
Ik ben bekend met dit artikel.
Kent u de problemen die in het artikel geschetst worden? Zo ja, wat vindt u daarvan, en wat is de huidige stand van zaken?
Ik ken de onderwerpen die aangedragen worden. Het zijn onderwerpen die extra aandacht vragen. Naar aanleiding van de brief die de VNG, G4 en G32 aan mij gericht hebben, is het overleg geïntensiveerd. Dit overleg heeft geleid tot (soms tijdelijke) oplossingen voor de technische kwesties. Ik heb een reactie op de brief aan de VNG, de G4 en de G32 verzonden en blijf intensief in overleg met hen om te waarborgen dat de invoering zo goed mogelijk verloopt, waarbij de primaire invalshoek is dat continuïteit van zorg voor cliënten blijft gewaarborgd.
Klopt het dat het besluit van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om het trekkingsrecht zo basaal mogelijk in te voeren tot gevolg heeft dat zaken die door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) zouden worden uitgevoerd, nu door gemeenten zelf moeten worden opgepakt, en dat dit leidt tot extra kosten? Bent u ervan op de hoogte dat gemeenten hebben aangegeven niet te betalen voor zaken die de SVB zou oppakken, die ze nu zelf moeten uitvoeren? Klopt het dat gemeenten wel opdraaien voor de kosten? Hoeveel extra kosten zijn hiermee gemoeid? Indien er meerkosten zijn voor gemeenten, waarom kiest u er dan niet voor de SVB te korten voor een vergelijkbaar bedrag, en dit in het gemeentefonds te storten?
Het organiseren van het trekkingsrecht bij de SVB betreft een omvangrijke operatie die erop gericht is dat iedere budgethouder op 1 januari 2015 op het trekkingsrecht is aangesloten. De invoering vraagt niet alleen van de SVB, maar ook van de andere ketenpartners veel inspanningen.
Het systeem van trekkingsrechten moet bijdragen aan mijn doelstelling om fraude tegen te gaan en tegelijkertijd zo goed mogelijk aansluiten op de werkprocessen van gemeenten en zorgkantoren. Deze werkprocessen veranderen momenteel in verband met de inwerkingtreding van de Wmo 2015, de Jeugdwet en de WLZ. Een belangrijk uitgangspunt van het programma trekkingsrechten is dat de risico’s voor de haalbaarheid van het stelsel van trekkingsrechten beperkt worden zodat per 1 januari 2015 een systeem zal functioneren dat er voor zorgt dat cliënten de zorg en ondersteuning die zij nodig hebben kunnen betalen uit het pgb. In 2015 vindt de doorontwikkeling van het systeem plaats om de aansluiting op de gemeentelijke systemen en processen verder te optimaliseren en de mogelijkheden voor het opsporen van fraude verder uit te breiden.
De overgang naar een nieuw systeem voor de uitvoering van het pgb brengt voor alle betrokken partijen eenmalig extra werkzaamheden met zich mee en daarmee ook extra kosten. Het is niet op voorhand bepaald welke reguliere werkzaamheden de SVB doet en welke werkzaamheden de gemeenten en de zorgkantoren. Over zowel de hoogte van de kosten van het trekkingsrecht als de financiering ben ik momenteel nog in overleg VNG. Eventuele onvoorziene meerkosten die optreden bij gemeenten zullen ook in dit kader worden bezien. Ik verwacht dat hier op korte termijn besluitvorming over plaats zal vinden.
Hoe voorkomt u dat rekeningen aan zorgverleners niet op tijd worden betaald?
Continuïteit van zorg staat voorop bij de invoering van het trekkingsrecht. Dit betekent dat een budgethouder zijn zorgverlener moet kunnen betalen om zorg te blijven ontvangen. De medewerking van de budgethouders is in dit traject ook van belang in die zin dat er tijdig voldaan wordt aan de verzoeken om volledig ingevulde zorgovereenkomsten in te sturen. Er zijn terugvalscenario’s opgesteld die aangeven hoe ketenpartijen moeten omgaan met budgethouders voor wie niet alle processtappen tijdig zijn doorlopen. Doelstelling is dat de budgethouder hier geen hinder van ondervindt en dat deze situatie zo snel mogelijk wordt «gerepareerd» in 2015. Per 1 januari 2015 zal een systeem functioneren dat er voor zorgt dat cliënten de zorg en ondersteuning die zij nodig hebben kunnen betalen uit het pgb.
Klopt het dat ook de ICT van de SVB niet aansluit bij die van gemeenten? Hoe wordt dit opgelost, en is er al sprake van een zogenaamd terugvalscenario?
Voor de aansluiting van de ICT van de SVB op die van de gemeenten is een aantal voorzieningen beschikbaar of in ontwikkeling. Deze voorzieningen zijn toereikend voor de start van de trekkingsrechten per 1 januari 2015. De structurele gegevensuitwisseling tussen de gemeenten en de SVB vindt per 1 januari 2015 plaats via het webportaal MijnPGB voor gemeenten van de SVB. De van toepassing zijnde gegevens en documenten kunnen hierin worden geraadpleegd. In het webportaal MijnPGB hebben gemeenten ook de mogelijkheid om managementinformatie van zorgcontracten, budgetten en declaraties te zien. Het MijnPGB portaal is inmiddels beschikbaar gesteld door de SVB. Indien nodig kan ook nog schriftelijk worden uitgewisseld.
Met de VNG is afgesproken dat er gewerkt wordt aan de optimalisatie van de gegevensuitwisseling zoals die thans operationeel is. De inzet van elektronische ketenberichten in de gegevensuitwisseling tussen gemeenten en SVB vindt gefaseerd plaats. De aansluiting van gemeenten op het landelijk knooppunt van het Inlichtingenbureau (IB) ten behoeve van het routeren van de berichten tussen gemeenten en SVB is te verwachten vanaf het voorjaar van 2015. Met het eerste bericht «toekenningsbeschikking» is al rekening gehouden met de door de gemeenten gewenste uitsplitsing naar zorgsoorten.
Kunt u aangeven of wat u betreft het trekkingsrecht per 1 januari 2015 verantwoord kan worden ingevoerd en uitgevoerd, nu gemeenten hebben aangegeven een go/no go-moment eind augustus te willen hebben?
Alle ketenpartijen spannen zich in de om de Trekkingsrechten PGB per 1 januari 2015 in werking te laten treden op een wijze die verantwoord is. Zoals reeds vermeld, is daarbij voorzien in diverse terugvalscenario’s die in werking kunnen treden indien er problemen optreden. Zodoende is er geen sprake van een go/no go-moment voor het gehele systeem van trekkingsrecht, maar zijn wel op onderdelen terugvalscenario’s voorhanden. Ik ben momenteel in overleg met de VNG over de nadere uitwerking van de terugvalscenario’s.
Het hacken van servers door de politie terwijl de zogenaamde ‘hackwet’ nog niet door de Kamer is behandeld |
|
Kees Verhoeven (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt de berichtgeving dat een groot internationaal onderzoek loopt naar Blackshades, software waarmee onder meer malware kan worden gemaakt?1
De berichtgeving klopt in zoverre dat in diverse Europese landen, de VS en Canada strafrechtelijke onderzoeken hebben gelopen of lopen tegen (ver)kopers en/of verspreiders en/of vervaardigers van software die hoofdzakelijk geschikt is gemaakt of ontworpen is tot het plegen van kort gezegd computercriminaliteit als bedoeld in de artikelen 138ab, eerste lid, 138b en 139c WvSr.
Heeft het Openbaar Ministerie (OM) in het kader van onderzoek naar Blackshades opdracht gegeven tot het hacken van de server van Blackshades? Zo ja, kunt u toelichten wat de wettelijke basis is van die opdracht en op grond waarvan die opdracht geoorloofd is?
Het Openbaar Ministerie heeft geen opdracht gegeven om de server van Blackshades te betreden. De politie heeft onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en na daartoe te zijn gemachtigd door een rechter-commissaris op afstand een server betreden en deze server vervolgens doorzocht ter vastlegging van gegevens op grond van artikel 125i van het Wetboek van Strafvordering.
Het is onder bepaalde omstandigheden op basis van artikel 125i van het Wetboek van Strafvordering met een machtiging van de rechter-commissaris mogelijk om op afstand een computersysteem te betreden, met als uitsluitende doel de computer te doorzoeken op vooraf bepaalde gegevensbestanden en deze zonodig in beslag te nemen door ze vast te leggen. In twee strafzaken waarin het ging om zeer ernstige feiten is hiervan sprake geweest. Ik verwijs tevens naar de beantwoording van de vragen van het lid Gesthuizen (SP) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het gebruik van omstreden spionagesoftware door de politie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 202).
Hoe vaak heeft het OM tot op heden aan de politie opdracht gegeven servers en computers te hacken in het kader van een opsporingsonderzoek en waar was in die gevallen de bevoegdheid tot het hacken op gebaseerd?
De politie verricht opsporingsonderzoek op basis van het Wetboek van Strafvordering. De term «hacken» komt daarin niet voor. De politie heeft, zoals in het antwoord op de vorige vraag beschreven, op basis van artikel 125i van het Wetboek van Strafvordering in slechts enkele (uitzonderlijke) gevallen, met machtiging van de rechter-commissaris, een geautomatiseerd systeem betreden en gegevens van een server waarvan de locatie en het eigenaarschap onbekend waren, veilig gesteld. Een van die onderzoeken betreft het onderzoek Blackshades.
In hoeverre is het huidige Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering toereikend als wettelijke grondslag voor het door de politie toegang verschaffen tot servers en computers van verdachten?
De huidige wettelijke regeling, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, dient te worden aangevuld, hetgeen gebeurt in het wetsvoorstel Computercriminaliteit III. Doel van dat wetsvoorstel is het juridisch kader voor de opsporing en vervolging van cybercrime meer toe te snijden op de opsporing en vervolging van computercriminaliteit en de nieuwe werkwijzen van criminelen. De huidige samenleving en de snelle veranderingen van techniek om met elkaar te communiceren en informatie te delen of op te slaan overal ter wereld, vereisen dat opsporingsautoriteiten met die veranderingen mee ontwikkelen (zie ook mijn brief van 15 oktober 2012 aan de kamer inzake wetgeving bestrijding cybercrime)(Kamerstuk 28 684, nr. 363).
Het wetsvoorstel voorziet naast diverse veranderingen en aanvullingen in een nieuwe bevoegdheid waarin een opsporingsambtenaar zich, na een daartoe gegeven bevel van een officier van justitie, onder strikte voorwaarden heimelijk en op afstand de toegang mag verschaffen tot een geautomatiseerd werk om in dat geautomatiseerde werk bepaalde bevoegdheden toe te passen. Dit binnendringen in een geautomatiseerd werk is een verdergaande bevoegdheid dan het doorzoeken ervan en noodzakelijk voor de opsporing van veel vormen van internetcriminaliteit.
Klopt het dat uw voorstel tot «Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de verbetering en versterking van de opsporing en vervolging van computercriminaliteit (computercriminaliteit III)» juist beoogt in een wettelijke grondslag te voorzien voor het hacken van servers en computers door justitie ten behoeve van het opsporingsonderzoek? Zo ja, hoe verhoudt de huidige praktijk waarin opdracht wordt gegeven tot het hacken van een server in kader van een opsporingsonderzoek, zich tot dit wetsvoorstel?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke termijn verwacht u het wetsvoorstel «computercriminaliteit III», dat sinds mei 2013 in consultatie is, bij de Tweede Kamer in te dienen?
Het wetsvoorstel wordt begin volgend jaar ingediend bij de Tweede Kamer.
Het bericht dat een bestuurder de scholenkoepel LMC heeft opgelicht voor bijna een half miljoen euro |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Jasper van Dijk (SP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kunt u uiteenzetten of en wanneer het door de voormalige voorzitter van de Rotterdamse scholenkoepel LMC verduisterde bedrag van € 460.000 volledig zal worden teruggehaald bij deze bestuurder-oplichter?1
De inspectie informeert mij dat bestuur en raad van toezicht al het mogelijke in het werk stellen om tot een maximaal verhaal te komen van de geleden schade. Het is op dit moment niet bekend welke omvang dit bedrag precies zal hebben, omdat de juridische procedures waarin komt vast te staan welk verhaal uiteindelijk plaatsvindt nog niet zijn afgerond.
Kunt u garanderen dat de Rotterdamse scholen van LMC op geen enkele wijze financieel nadeel zullen ondervinden van de verduistering en oplichting door de ex-voorzitter? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u – gezien ook het lopende onderzoek naar bouwfraude op de Rotterdamse scholengemeenschap BOOR en eerdere gevallen van nepotisme en zelfverrijking van bestuurders bij onder andere InHolland en Amarantis – de wijze waarop op financieel toezicht wordt gehouden in het Nederlandse onderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het financieel toezicht op het Nederlandse onderwijs is ingericht in overeenstemming met de Kaderstelling voor versterking extern financieel toezicht zoals verwoord in Bijlage 2 bij de brief die de Minister van Financiën op 27 november 2013 aan de Tweede Kamer zond over «Financieel beheer en financieel toezicht bij instellingen die een publiek belang dienen» (Kamerstuk 33 822, nr. 1). Het financieel toezicht op het onderwijs voldoet daarmee aan de actuele en belangrijkste vereisten. Daarnaast licht de inspectie van het onderwijs, in het kader van de intensivering van het continuïteitstoezicht, de financiële positie van de schoolbesturen in het funderend onderwijs door (Kamerstuk 31 293, nr. 193). Dit laat onverlet dat zich gevallen kunnen voordoen waarin zowel de interne toezichthouder (de Raad van Toezicht) als de externe toezichthouders (de instellingsaccountant en de inspectie van het onderwijs) zich voor voldongen feiten geplaatst zien door doelbewust frauduleuze handelingen van individuen.
Kunt u uiteenzetten of en in welke mate besturen en Raden van Toezicht in het Nederlandse onderwijs voldoende in staat zijn om dit soort gevallen van fraude en oplichting te voorkomen? Kunt u daarbij ook aangeven of en in hoeverre naar uw mening het huidige instrumentarium volstaat om dit soort gevallen van oplichting en fraude in de toekomst zo veel mogelijk te voorkomen?
Een gedegen financieel beheer van onderwijsinstellingen, waaronder begrepen de inrichting van een werkend systeem van intern toezicht en control, draagt in belangrijke mate bij aan het uitsluiten van misstanden. Echter, niet alle fraudegevallen kunnen worden voorkomen. De Minister en ik hebben uw Kamer recent geïnformeerd over de maatregelen die wij hebben genomen ter Versterking van de bestuurskracht (Kamerstuk 33 495, nr. 10). Ik heb geen aanleiding te vermoeden dat er sprake is van belangrijke tekortkomingen in het beschikbare instrumentarium.
Kunt u een overzicht geven van alle nog bij uw ministerie of de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) lopende onderzoeken en eventuele vermoedens van fraude, oplichting, zelfverrijking of nepotisme in het onderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten? Kunt u daarbij aangeven in hoeverre de betrokken scholen nadelige financiële gevolgen (zullen) ondervinden?
Als de inspectie in de uitoefening van het toezicht kennis krijgt van een misdrijf doet zij daarvan aangifte, in overeenstemming met artikel 162 Wetboek van strafvordering. Strafrechtelijke vervolging is aan het OM voorbehouden. OCW verricht zelf geen onderzoek naar strafbare feiten. Het is niet mogelijk de precieze omvang van mogelijk financieel nadeel door frauduleuze handelingen te duiden.
Door de FIOD wordt in daarvoor in aanmerking komende gevallen op verzoek van het Openbaar Ministerie onderzoek ingesteld naar fraude met «onderwijsgelden». Er is geen overzicht te genereren van het aantal lopende onderzoeken, omdat zaken met betrekking tot fraude in het onderwijs geen afzonderlijke registratie kennen. Over de inhoud van zaken kan in het belang van het onderzoek en de privacy van de betrokkenen geen mededeling worden gedaan.
In hoeverre kunt u verzekeren dat bestuurders, die bewezen betrokken zijn bij recente gevallen van oplichting, fraude of ongeoorloofde zelfverrijking, niet meer in dienst zijn of kunnen komen bij een ander schoolbestuur of andere openbare instelling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het in dienst nemen van een bestuurder is de verantwoordelijkheid van de raad van toezicht. Het is moeilijk voorstelbaar dat een raad van toezicht een onderwijsbestuurder die eventueel veroordeeld is wegens een vermogensdelict, in dienst zal nemen. In mijn brief van 10 juni 2014 (Kamerstuk 33 495, nr. 57) heb ik uitgebreid stilgestaan bij de mogelijkheden die bestaan om te voorkomen dat falende bestuurders weer in dienst treden van een onderwijsinstelling (voorkomen draaideurconstructies).
Grote geldproblemen bij de recherche |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel: «Recherche op zwart zaad»?1
Ja.
Klopt het dat het geld bij de recherche om dit jaar en volgend jaar overuren uit te betalen op is?
De politie is een organisatie die 24x7 moet kunnen inspelen op zich voordoende situaties. Dit vraagt om het tijdig afstemmen van de inzet van personeel op de vraag naar politiediensten en om de nodige flexibiliteit. Overuren maken daar onderdeel vanuit. Overuren zijn echter niet bedoeld om structureel extra capaciteit voor de organisatie te realiseren. Met het oog op gezondheid, veiligheid en welzijn van de medewerkers en hetgeen hierover is geregeld in de Arbeidstijdenwet, dienen overuren tot het noodzakelijke te worden beperkt.
Uitgangspunt van de werkgever is daarom dat overuren, binnen de daarvoor geldende rechtspositionele regels en zo veel mogelijk rekening houdend met de wensen van de medewerker, primair binnen het rooster worden gecompenseerd door vrije tijd (tijd voor tijd) en dat voor ieder uur overwerk een toeslag van € 6 wordt betaald. Compenseren in vrije tijd is niet altijd mogelijk. In dat geval worden de overuren in geld gecompenseerd. Hiervoor is er per eenheid budget beschikbaar.
In Amsterdam zijn dit jaar veel onderzoeken gestart naar aanleiding van onder andere liquidaties en was inzet nodig voor diverse grootschalige optredens. Op grond daarvan heeft politiechef Aalbersberg in reactie op het genoemde krantenartikel aangegeven dat een groot deel van het overurenbudget 2014 in Amsterdam al is aangesproken, waardoor nog zorgvuldiger moet worden omgegaan met het resterende budget.
Ik verwijs u tevens naar de beantwoording van de vragen over het beleid omtrent overuren van het lid Kooiman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 228) en van het lid Segers (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 229).
In hoeverre deelt u de zorgen dat zowel observatie- als arrestatieteams dreigen het werk neer te leggen?
Politiemensen zijn zeer betrokken bij hun vak en zijn flexibel als het gaat om werktijden. Dat waardeer ik zeer. Ik begrijp daarom dat deze discussie de medewerkers raakt. Ik ga ervan uit dat leiding en medewerkers in deze gezamenlijk tot oplossingen komen.
Hoe duidt u de alarmerende uitlating van politiechef Aalbersberg dat er een capaciteitstekort dreigt en politiewerk zal blijven liggen? Om welk soort onderzoeken gaat het dan?
Er is voldoende capaciteit bij de nationale politie beschikbaar. De recherchecapaciteit is gestegen van 8.500 fte in 2002 naar 14.000 fte op dit moment. Ook is er de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in de kwaliteit van de opsporing. De vraag naar politiecapaciteit en politiexpertise is echter divers en groot. Daarom moeten zaken aan de hand van de beschikbare capaciteit en expertise door het bevoegde gezag worden geprioriteerd. Waar nodig kan steun vanuit anderen eenheden worden verleend.
Deelt u de visie dat er minimaal een miljard geïnvesteerd dient te worden in de capaciteit van de politiemacht? Zo nee, waarom niet?
Die visie deel ik niet. De politie beschikt over een adequate capaciteit en middelen. Prioritering daarvan zal altijd aan de orde zijn.
De berichten ‘Inspectie kondigt bezoek tevoren aan’ |
|
Eric Smaling , Paul Ulenbelt , Michiel van Nispen (SP), Farshad Bashir (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat er binnen de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) besloten is dat controles altijd van tevoren worden aangekondigd en dat daar intern wrevel over is ontstaan?1
Het feit dat inspecties bij bedrijven van tevoren worden aangekondigd is niet nieuw binnen de ILT, maar is nog niet in alle organisatieonderdelen gebruikelijk. Waar sprake is van inspecties bij bedrijven worden deze uit oogpunt van klantgerichtheid en efficiency in beginsel aangekondigd. De kerntaak van de ILT is de bevordering van de naleving van wet- en regelgeving en zij voert deze taak uit op basis van vertrouwen, tenzij. Uitgangspunt is dat het merendeel van de bedrijven de bedoeling heeft om goed na te leven. Daarbij ligt de verantwoordelijkheid voor naleven bij het bedrijf en niet bij de toezichthouder.
Voor veel inspecties moet een deskundige van het bedrijf aanwezig zijn en moeten de juiste documenten voor de inspecteur beschikbaar zijn. Dan is het efficiënt voor zowel de ILT als de ondertoezichtstaande dat het bezoek wordt aangekondigd.
Uitzonderingen op de regel zijn er ook. Waar aanleiding bestaat om te veronderstellen dat regels herhaaldelijk of moedwillig worden overtreden, kunnen bedrijven onaangekondigd geïnspecteerd worden. Ook vinden onaangekondigde inspecties plaats in gevallen waarin internationale regelgeving dat voorschrijft, maar ook bijvoorbeeld in het wegtransport, de luchtvaart en de scheepvaart. Op de weg en op het water kan per definitie niet worden aangekondigd.
De inspectie is een meervoudig samengestelde organisatie. De leiding van de inspectie heeft een koers ingezet waarbij processen, werkwijzen en ICT-applicaties worden geüniformeerd. Van deze aanpak is niet iedere medewerker op voorhand overtuigd.
Daarnaast is de afgelopen jaren een aantal taken weggevallen, waardoor medewerkers andere werkzaamheden hebben gekregen. De samenloop van deze twee ontwikkelingen zorgt voor spanningen. De leiding van de inspectie zet veel energie op de communicatie met de medewerkers en de recente berichtgeving heeft daar weer een extra impuls aan gegeven. De inspectieleiding heeft er ook voor gekozen om inspectiebesluiten in het primaire proces tot het niveau van de inspecteur door te mandateren. Deze keuze is ingegeven door de gedachte dat de inspecteurs over zodanig vakmanschap beschikken dat zij de volledige verantwoordelijkheid voor hun inspecties en de afwikkeling kunnen dragen.
Ik onderschrijf de koers die de inspectie heeft ingezet en deel de koersvastheid die de inspectieleiding daarbij betracht.
Wat vindt u van dit besluit van de ILT-directie en van de opvatting van medewerkers dat dit leidt tot het wegmoffelen van zaken bij bedrijven en organisaties?
Bij een aantal onderdelen van de ILT vinden inspecties nog veelal plaats door middel van fysieke waarnemingen of goederen of stoffen al dan niet (terecht) aanwezig zijn. Om te voorkomen dat ondertoezichtstaanden de goederen of stoffen bewust (tijdelijk) buiten het zicht van de inspectie brengen, moet het controleren van onderdelen van de administratie of de boekhouding ook deel uit maken van de inspectie. De ILT leidt ook inspecteurs op om de financiële / administratieve kennis te verstevigen.
Als door de aankondiging zaken in orde worden gebracht, leidt dat tot een verbetering van de naleving. Daarmee wordt het beoogde doel van het toezicht gerealiseerd.
Wat vindt u van de opvatting van diverse inspecteurs die zich «niet meer serieus genomen» voelen en die de manier van leiding geven bij de ILT als autoritair ervaren? Bent u van plan in te grijpen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat het beroep van inspecteur voldoende waardering krijgt in de maatschappij? Zo nee, heeft u ideeën hoe dit verbeterd kan worden?
Een toezichthouder is vaak de brenger van een vervelende boodschap. Dat maakt dat de inspecteur niet bij iedereen even geliefd zal zijn. Professioneel handelen en kennis van zaken zijn belangrijke kerncompetenties voor een inspecteur. De bevordering van de naleving van wet- en regelgeving staat bij het handelen van een inspecteur voorop en dat doet hij op basis van vertrouwen, tenzij. In dat verband past ook een efficiënte inzet van inspecteurs en een zo laag mogelijk gepercipieerde inspectiedruk. Het aankondigen van inspecties bij bedrijven brengt beide aspecten samen. Daarnaast constateer ik dat er een roep bestaat vanuit de samenleving om meer toezichthouders. Ik heb dan ook niet de indruk dat het schort aan waardering voor toezichthouders in het algemeen.
Is er sprake van eenduidigheid in de werkwijze bij de verschillende inspecties in Nederland die belast zijn met toezicht en handhaving (zoals ILT, Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, Inspectie Veiligheid en Justitie, Onderwijsinspectie)? Bent u bereid om na te gaan of hier verbeterslagen mogelijk zijn door van elkaars werkwijze te leren?
Bij de Inspectieraad beogen de rijksinspecties niet alleen meer samenwerking, maar ook meer gebruik te maken van elkaars ervaringen en werkwijzen. Zo zijn er tussen de ILT, de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) contacten over het uniformeren van processen. En zo willen de Inspectie SZW, de NVWA en de ILT hun aanpak van certificerende instellingen op één lijn brengen. Het zijn enkele voorbeelden, maar de bereidheid om van elkaar te leren is één van de basisgedachten geweest om de inspectieraad te vormen.
Daarnaast loopt er in het kader van de Hervormingsagenda rijksdienst een project om de bevoegdheden van de rijksinspecties meer op elkaar af te stemmen.
Wat wordt er in Nederland jaarlijks uitgegeven aan alle organisaties die via de departementen belast zijn met toezicht en handhaving? Hoe vaak is de afgelopen jaren aangedrongen op versterking van de capaciteit voor toezicht en handhaving en hoe heeft zich dit vertaald in budget om de taken goed uit te voeren?
Voor een overzicht van de uitgaven aan de rijkstoezichthouders verwijs ik u naar pagina 100 van het rapport van de WRR «Toezien op publieke belangen» van september 2013. De maatschappelijke wens om extra toezicht is wekelijks meermalen geuit. Gelet op de beperkte capaciteit van de rijkstoezichthouders en de taakstelling van dit kabinet op de rijksdienst moeten daarom keuzes worden gemaakt. Recente voorbeelden van intensivering zijn de uitbreiding van het toezicht van de Belastingdienst, de intensivering van de fraudebestrijding in de zorg en de vermindering van de taakstelling op de NVWA.
Zou een model waarbij toezicht en handhaving over de hele linie dichter bijeen georganiseerd wordt voordelen kunnen opleveren, zowel in termen van efficiency als werkplezier als waardering door de Nederlandse bevolking? Als dit niet duidelijk is, bent u dan bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Rijksinspecties werken per onderwerp of doelgroep zoveel mogelijk samen. De Inspectieraad bevordert die samenwerking. Voor de slagkracht of tevredenheid is het niet nodig om inspecties verder samen te brengen.
Het bericht dat er te veel defecten zijn bij trucks |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat er te veel defecten zijn bij trucks?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van het percentage onveilige vrachtwagens op de Nederlandse wegen in de afgelopen 5 jaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u tevens het onderscheid maken tussen Nederlandse en buitenlandse vrachtwagens?
In onderstaande tabel treft u de gegevens aan van de door de politie gecontroleerde vrachtauto’s die een rijverbod opgelegd hebben gekregen vanwege de staat van het voertuig in de periode 2009–2013. Deze cijfers zijn echter niet representatief voor alle vrachtauto’s die op de Nederlandse wegen rijden, omdat de vrachtauto’s selectief worden gecontroleerd.
Land van registratie
Aantal gecontroleerde vrachtauto’s
Percentage vrachtauto’s met rijverbod na controle
Nederlandse vrachtauto’s
10.336
2,5%
Buitenlandse vrachtauto’s
6.740
3,1%
Totaal
17.076
2,7%
Deelt u de mening dat, als een vrachtwagen gebreken vertoont aan de remmen en/ of aan de banden, deze vrachtwagen onder geen enkel beding meer de weg op mag zolang hij niet gerepareerd is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland stelt eisen aan de remmen en de banden van vrachtauto’s (in hoofdstuk 5, afdeling 3 van de Regeling Voertuigen staan deze permanente eisen). Als een vrachtauto niet aan die eisen voldoet, mag deze niet op de openbare weg rijden.
Deelt u de mening dat een landelijke campagne over transportveiligheid niet voldoende is en dat de controles van de politie en de Inspectie Leefomgeving en Transport per direct geïntensiveerd moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uw kamer op 25 januari 2013 geïnformeerd (Kamerstuk 29 398, nr. 353) over de omvang van de problematiek met betrekking tot ongevallen met vrachtauto’s. Ik heb toen ook aangegeven dat ik op basis van die getallen geen reden zie om extra maatregelen te nemen. Deze nieuwe informatie lijkt geen trendbreuk, mede omdat bij deze incidentele controles vaak (In België en Nederland) juist de vrachtauto’s eruit worden gepikt die er al «slecht onderhouden» uitzien.
Ik wil nogmaals aangeven de conclusie van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid (OVV) van harte te ondersteunen. De Onderzoeksraad dicht een belangrijke rol toe aan de transportsector en ik waardeer daarom het initiatief van TVM Verzekeringen voor een landelijke campagne over transportveiligheid. Maar ook, en juist, de transporteurs zelf zijn ervoor verantwoordelijk dat hun voertuigen (en hun chauffeurs) veilig de weg op gaan. In 2011 heb ik Koers op Veilig laten ontwikkelen en het eerste jaar gefinancierd. De sector kreeg hiermee een website met instrumenten voor ondernemers om veiligheidsmaatregelen te nemen en een netwerk waarbij ondernemers een inspanningsverplichting aangaan en worden begeleid bij de implementatie van veiligheidsmaatregelen.
Deelt u de mening dat er sprake is van oneerlijke concurrentie als vervoerders vanwege de crisis onderhoud aan de wagens uitstellen? Zo nee, waarom niet?
Ja.