De bescherming van persoonsgegevens in de zorg |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Zorg kent nieuwe privacyregels niet»1 en «Artsen whatsappen elkaar patiëntinformatie»?2
Ja, ik heb kennis genomen van deze berichten.
Bent u van mening dat de zorgsector onvoldoende op de hoogte is van nieuwe regels voor de bescherming van persoonsgegevens en de risico’s voor de sector? Zo ja, welke kennis had u hier al verwacht? Zo nee, waarom niet?
De wetswijziging waarop wordt gedoeld is de wet van 4 juni 2015 (Stb. 2015, 230) tot invoering van een meldplicht bij de doorbreking van maatregelen voor de beveiliging van persoonsgegevens (meldplicht datalekken) alsmede uitbreiding van de bevoegdheid van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) om bij overtreding van het bepaalde bij of krachtens de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) een bestuurlijke boete op te leggen. Deze wet treedt op 1 januari 2016 in werking (inwerkingtredingsbesluit van 1 juli 2015, Stb. 2015, 281). De meldplicht voor datalekken heeft een algemene strekking en is derhalve niet uitsluitend gericht op de zorgsector.
Het is in beginsel aan de zorgsector (net als bij andere sectoren) zelf zich de inhoud van de wet eigen te maken en deze toe te passen in de praktijk. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de beleidsregels in de vorm van richtsnoeren die zullen worden opgesteld door het CBP. Dit najaar zal het CBP een openbare consultatie houden over door hem opgestelde concept-richtsnoeren. Ik verwacht dat de zorgsector ook gebruik maakt van de mogelijkheid om te reageren. Op grond van artikel 67 van de gewijzigde Wbp overlegt het CBP voorafgaand aan het vaststellen van de richtsnoeren voor de meldplicht datalekken met de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Daarnaast zal het kabinet, in samenspraak met het CBP, brede bekendheid geven aan de nieuwe regels.
Ik houd geen zicht op de voorbereidingen die zorginstellingen treffen, omdat het aan de zorginstellingen zelf is om aan de regelgeving te voldoen. Ik kan dus ook niet inschatten of de zorgsector voldoende op de hoogte is van de nieuwe regels. Het is uiteindelijk aan het CBP als toezichthouder om dit te controleren.
Voor zover in vraag 2 nog gedoeld wordt op de Europese privacyverordening, wil ik u erop wijzen dat deze verordening nog in ontwikkeling is en er nog geen datum bekend is waarop de verordening tot stand zal komen en in werking treedt. Daarna geldt een implementatietermijn van twee jaar voordat de verordening van toepassing wordt in de lidstaten. Ik verwacht dan ook niet dat de zorgsector reeds van de precieze inhoud van deze verordening op de hoogte is.
Op welke wijze worden organisaties in de zorg, die zeer gevoelige data beheren, geïnformeerd over de wijzigingen in de Wet bescherming persoonsgegevens die op 1 januari 2016 van kracht worden? Hoe wordt er zicht gehouden op de voorbereidingen die zorginstellingen treffen voor de invoering van de meldplicht datalekken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de zorg voor de bescherming van persoonsgegevens niet gewaarborgd kan worden met enkel technische voorzieningen, maar dat het gedrag van de gebruikers even belangrijk is? Zo ja, hoe wordt ervoor gezorgd dat de verantwoordelijkheid van de bescherming van medische persoonsgegevens in de werkzaamheden van alle betrokkenen geïntegreerd wordt?
Ik deel uw mening dat het gedrag van mensen mede bepalend is voor de bescherming van persoonsgegevens. Het is aan de zorgsector zelf invulling te geven aan hetgeen in wet- en regelgeving hieromtrent is geregeld. De koepels van zorgverleners en diverse regionale (ICT-) samenwerkingsverbanden van zorgaanbieders hebben de wettelijke regels rond privacy en beroepsgeheim bij uitwisseling van patiëntgegevens praktisch toepasbaar gemaakt in de Gedragscode elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (EGiZ).
Bent u van mening dat een communicatieplatform als Whatsapp voldoende beveiligd is voor de uitwisseling van patiëntgegevens en foto’s? Zo ja, waarom? Zo nee, welke risico’s kleven er aan?
In zijn algemeenheid geldt dat uitwisseling van persoonsgegevens moet voldoen aan de bestaande wet- en regelgeving, met name de Wbp. Het CBP ziet hierop toe. Het CBP heeft in februari 2013 richtsnoeren vastgesteld waaraan de beveiliging van persoonsgegevens moet voldoen.
Moet aan patiënten separaat toestemming gevraagd worden voor hun gegevens uitgewisseld mogen worden via een nieuw communicatieplatform als Whatsapp? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan deze expliciete toestemming georganiseerd worden?
Voor alle systemen voor elektronische gegevensuitwisseling geldt dat ze moeten voldoen aan de bestaande wet- en regelgeving als de Wbp en de Wet geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO). Voor gegevensuitwisseling is toestemming van de patiënt nodig (met uitzondering voor waarnemers en rechtstreeks bij de behandeling betrokkenen). Uiteraard geldt daarbij dat elektronische gegevensuitwisseling alleen is toegestaan als er sprake is van passende beveiliging op grond van de Wbp.
Wordt er binnen de medische sector nagedacht over en/of gewerkt aan een kader voor veilige manieren om snel en direct informatie uit te wisselen tussen medisch professionals, ook buiten hun vaste werkplek? Zo nee, wilt u de noodzaak hiervoor bespreken met de sector? Zo ja, op welke wijze draagt u aan dit proces bij met kennis en expertise?
Mijn verantwoordelijkheid is de randvoorwaarden te creëren waaronder gegevens veilig kunnen worden uitgewisseld. In aanvulling op de bestaande wet- en regelgeving (WGBO en Wbp) ligt mijn wetvoorstel Cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens ter behandeling bij de Eerste Kamer. In een algemene maatregel van bestuur (AMvB) op grond van artikel 26 Wbp worden specifieke functionele, technische en organisatorische eisen gesteld aan elektronische gegevensuitwisseling. In deze AMvB wordt voor de informatiebeveiliging in de zorg dwingend verwezen naar beschikbare normen van het Nederlands Normalisatie-instituut, te weten NEN 7510;2011 (NEN 7510) en de verdere uitwerking van deze algemene norm betreffende informatiebeveiliging in de zorg in NEN 7512 en NEN 7513. Als een zorgaanbieder de in NEN 7510 en overige genoemde normen aangegeven maatregelen heeft getroffen, mag er vanuit worden gegaan dat deze «passende technische en organisatorische maatregelen» heeft getroffen, als bedoeld in artikel 13 van de Wbp.
Het is aan de zorgsector zelf deze regels om te zetten in verantwoord gedrag. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4, hebben zorgaanbieders de bestaande wet- en regelgeving rond veilige gegevensuitwisseling «vertaald» in een praktische gedragscode voor zorgaanbieders: de gedragscode Elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (EGiZ).
De opvang van geradicaliseerde meisjes en jongens in jeugdzorginstellingen |
|
Brigitte van der Burg (VVD), Sjoerd Potters (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel minderjarigen inmiddels zijn onderschept met plannen om af te reizen naar Syrië of Irak, uitgesplitst naar meisjes en jongens? Kunt u ook aangeven hoeveel minderjarige meisjes en hoeveel jongens zijn teruggekeerd zijn uit Syrië of Irak?
Tot en met 1 juli 2015 zijn circa 200 Nederlanders met jihadistische intenties uitgereisd naar Syrië of Irak met het doel zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie in de strijdgebieden aldaar. Van deze groep zijn er circa 35 naar Nederland teruggekeerd en circa 37 gesneuveld. Dat betekent dat er op dit moment nog circa 130 Nederlanders met jihadistische intenties in Syrië of Irak verblijven. Over individuele gevallen of verdere uitsplitsing doet het kabinet geen mededelingen. In de periode februari 2013 tot 24 juni 2015 zijn bij de Raad voor de Kinderbescherming 49 unieke aan jihadisme gerelateerde kindzaken in onderzoek genomen. Het ging om 32 kinderen in gezinsverband en om 17 individuele minderjarige potentiële vertrekkers.
Waar vindt opvang van deze jongeren na onderschepping of terugkeer plaats indien er geen sprake is van een strafrechtelijke traject? Klopt het dat deze opvang plaatsvindt in reguliere jeugdzorginstellingen?
Het klopt dat deze opvang plaats kan vinden in reguliere jeugdhulpinstellingen. Dit gebeurt als de gemeentelijk georganiseerde toegang (wijkteam of ander toegangsorgaan) jeugdhulp inschakelt.
Acht u het wenselijk dat geradicaliseerde jongeren vermengd worden met de reguliere populatie van jeugdzorginstellingen zonder dat ze eerst gederadicaliseerd zijn? Ziet u hierbij geen risico op overdracht van radicale denkbeelden? Hoe groot acht u het risico op overdracht en waarop baseert u dat?
Er is op dit moment geen gescheiden opvang voor geradicaliseerde jongeren. Mij zijn geen signalen bekend dat daar binnen de jeugdhulp behoefte aan is. Instellingen voor jeugd- en opvoedhulp bieden een pedagogisch leefklimaat. Bepalende aspecten daarvoor zijn de relatie tussen de groepsopvoeder en de jongere, de opvoeding en verzorging, en de bejegening, de behandeling en sfeer in de groep. Het risico van overdracht van radicale denkbeelden bestaat, maar is beheersbaar. Op dit moment vindt de opvang en behandeling plaats binnen reguliere programma’s en waar nodig betrekken de instellingen kennis en kunde van buiten. De Raad voor de Kinderbescherming, die voor deze jongeren vaak de instantie is die de machtiging aanvraagt, is voortdurend in gesprek met de jeugdhulp om te bezien wat de beste aanpak is voor deze jongeren binnen de jeugdhulp.
Bent u voornemens om gescheiden opvang in te richten voor geradicaliseerde jongeren? Zo ja, waar en aan welke voorwaarden moet dit voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke beschikbare trajecten zijn er voor deradicalisering? Welke beschikbare trajecten worden ingezet en met welke frequentie?
Hoe worden deze trajecten gefinancierd? Ten laste van welke begroting komen deze gelden?
Kunt u uitspraken doen over de effectiviteit van deze deradicaliseringstrajecten? Zo nee, op welke termijn kunt u dit wel? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
Voor welke doelgroepen worden deze trajecten ingezet en welke organisaties kunnen er een beroep op doen?
De selectieve aandacht van VN-organisatie Unicef voor vrouwenbesnijdenis |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Unicef onderschat ernst besnijdenis in Iran»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Hoe beoordeelt u het onderzoek van antropoloog Kameel Ahmady waaruit blijkt dat vrouwenbesnijdenis ook in bepaalde Iraanse provincies gemeengoed is?
Het is zorgwekkend dat vrouwenbesnijdenis ook in het Midden-Oosten regelmatig voorkomt. Exacte gegevens ontbreken vooralsnog. Het onderzoek van Kameel Ahmady levert daarom een waardevolle bijdrage aan dataverzameling over de prevalentie van vrouwenbesnijdenis, over de verschillende vormen die worden toegepast en over de landen en regio’s waarin het wordt toegepast.
Hoe beoordeelt u de bij VN-organisatie Unicef heersende opvatting dat vrouwenbesnijdenis een «Afrikaans probleem» is?
UNICEF beschouwt vrouwenbesnijdenis als een wereldwijd probleem. De gegevens van de 29 landen die zijn opgenomen in de UNICEF rapportage over vrouwenbesnijdenis uit 2014 betreffen vooral Afrikaanse, maar ook enkele landen in het Midden-Oosten. Het gaat om landen waar gegevens zijn verzameld in speciale household surveys van lokale organisaties en overheidsinstellingen. UNICEF verzamelt ook in andere landen gegevens over vrouwenbesnijdenis. In Iraaks Koerdistan werkt UNICEF bijvoorbeeld samen met de lokale overheid om de juiste gegevens over vrouwenbesnijdenis in deze regio te achterhalen. Ik dring er bij UNICEF en andere VN-organisaties op aan gegevens te verzamelen in alle landen waar vrouwenbesnijdenis (mogelijk) voorkomt en hierover te rapporteren. Daarbij dring ik er ook op aan informatie te gebruiken van andere organisaties en onderzoekers.
Deelt u de mening dat vrouwenbesnijdenis vooral «populair» is in islamitische landen en daarmee een islamitisch probleem is? Zo neen, waarom niet?
Vrouwenbesnijdenis is een schadelijke traditie die is ontstaan uit eeuwenoude sociale en culturele gebruiken. In de landen waar deze traditie voorkomt, is deze vaak verweven geraakt met religieuze stromingen, waaronder de islamitische, christelijk-orthodoxe en inheemse godsdiensten. Religieuze leiders hebben grote invloed op de manier waarop vrouwenbesnijdenis wordt gepercipieerd. Dit kan zowel bijdragen aan het voorkómen als aan het verspreiden van vrouwenbesnijdenis. Om die reden hecht Nederland er waarde aan dat lokale en religieuze leiders zich publiekelijk uitspreken tegen vrouwenbesnijdenis. Partnerorganisaties werken zeker ook met islamitische leiders om islamitische groepen te bereiken.
Kunt u bevestigen dat Unicef haar data over het besnijden van meisjes en vrouwen gaat actualiseren? Zo ja, wilt u er bij Unicef op aandringen dat er bij het actualiseren van de cijfers nu wel onderzoek wordt verricht naar landen in het Midden-Oosten zoals Iran en Saoedi-Arabië?2
Ja. UNICEF actualiseert haar gegevens continu. Ze werkt bij haar dataverzameling nauw samen met lokale organisaties in landen waar vrouwenbesnijdenis veel voorkomt. Deze organisaties werken in een gevoelige context en op een thema dat diep doordringt in het privéleven van vrouwen en meisjes. Het verzamelen van informatie is daarom een delicaat proces. In veel gevallen werken lokale organisaties samen met de nationale regering en met religieuze leiders. Vrouwenbesnijdenis is ook in een aantal landen waar deze praktijk veel voorkomt bij wet verboden, zoals Mali en Iraaks Koerdistan. De uitdaging bestaat erin de bestaande wetgeving daadwerkelijk te implementeren.
Ik blijf inzetten op het bespreekbaar maken van deze gevoelige thema’s in alle landen, zowel in mijn contacten met partnerorganisaties zoals UNICEF en maatschappelijke organisaties als met nationale en religieuze leiders en opiniemakers.
Hoe beoordeelt u het feit dat ook islamitische landen als Indonesië en Maleisië niet in de rapportages van Unicef zijn opgenomen, terwijl vrouwenorganisaties en academici schatten dat lokaal 80 procent van de meisjes en vrouwen in die landen bruut wordt verminkt?
Dataverzameling over vrouwenbesnijdenis moet zo volledig mogelijk zijn. In de UNICEF-rapportage over vrouwenbesnijdenis uit 2014 zijn Indonesië en Maleisië niet opgenomen, omdat lokale gegevens daarover nog niet beschikbaar waren. Inmiddels zijn wel gegevens over de prevalentie van vrouwenbesnijdenis in Indonesië te vinden op het online landenprofiel.3 Dit profiel is gebaseerd op gegevens die in februari 2015 beschikbaar zijn gekomen. Voor Maleisië moeten deze gegevens nog verzameld worden. Ik hecht er belang aan dat dit op korte termijn gebeurt.
Hoe staat het met uw voornemen om ter bestrijding van vrouwenbesnijdenis het gesprek aan te gaan met islamitische religieuze leiders? Welke resultaten heeft u op dit punt geboekt als het gaat om de Golfstaten?3
Dit voornemen staat nog steeds overeind, ook waar het de Golfstaten en andere islamitische landen betreft. Zo bracht ik in mei 2014 een bezoek aan Pakistan, waar ik het thema seksuele en reproductieve gezondheid geadresseerd heb in een bijeenkomst tussen NGO’s en parlementariërs. De Directeur-Generaal Internationale Samenwerking heeft in een recent bezoek aan Afghanistan het thema vrouwenrechten aan de orde gesteld. In door mij gefinancierde programma’s op het terrein van jongeren en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten worden religieuze leiders met een grote invloed op het dagelijks leven van meisjes betrokken om zich uit te spreken tegen vrouwenbesnijdenis. Daarnaast wordt nauw samengewerkt met een breed scala van andere relevante actoren, zoals wetgevers, politie, justitie, media, artsen, (traditionele) verloskundigen, docenten, lokale leiders jongens en mannen. Op deze manier wordt bijgedragen aan een context waarin mensen zich bewust worden van de schadelijke gevolgen van vrouwenbesnijdenis, waarin zij zich uit durven spreken tegen vrouwenbesnijdenis en waarin de uitvoering strafrechtelijk kan worden vervolgd.
Deelt u de mening dat het besnijden van weerloze meisje en vrouwen een barbaars ritueel is, en dat het daarom verwerpelijk is dat bepaalde islamitische landen niet onder de loep van de VN worden genomen?
Vrouwenbesnijdenis is een schending van mensenrechten en een uiting van geweld tegen vrouwen en meisjes die zo snel mogelijk moet worden uitgebannen. Het is een ernstige praktijk die zowel lichamelijk als psychisch grote gevolgen heeft voor de meisjes en vrouwen die dit ondergaan.
Ik ontkracht het standpunt dat bepaalde landen met een hoge prevalentie buiten beschouwing worden gelaten. Ook in internationale onderhandelingen en in VN-organen zoals de Mensenrechtenraad, de «Committee on Population Development», de «Committee on the Status of Women» en de Algemene Vergadering van de VN spreekt Nederland alle landen aan op hun verantwoordelijkheid om vrouwenbesnijdenis tegen te gaan.
Het gebruik van software van het Hacking Team door de Nationale Politie (NP) |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Kees Verhoeven (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nationale Politie geïnteresseerd in spionagesoftware Hacking Team»?1 Herinnert u zich antwoorden op eerdere vragen over vergelijkbare software van 13 oktober 2011 en 7 oktober 2014?2
Ja.
Klopt het dat het bedrijf Hacking Team een productpresentatie zou houden voor de NP over hun producten? Is deze presentatie doorgegaan, na de ingrijpende inbraak bij het bedrijf?
Zoals eerder is aangegeven in de beantwoording op de vragen van het lid Oosenbrug (PvdA) over het gebruik van een softwarefout door de Amerikaanse inlichtingendiensten (kenmerk 2015Z09552), brengt het verstrekken van informatie over welke specifieke software de opsporingsdiensten beschikken, testen en gebruiken grote risico’s met zich mee voor de inzetbaarheid van die middelen. Dit geldt dus ook voor het verstrekken van informatie omtrent de broncode, de robuustheid en de daarmee samenhangende veiligheidsvraagstukken. Ik kan hier derhalve geen informatie over verstrekken. Ik hecht er aan om te benadrukken dat er altijd gehandeld wordt binnen de bestaande wet- en regelgeving.
Voor het opsporen van bepaalde strafbare feiten kunnen op bevel van het Openbaar Ministerie (OM) bijzondere opsporingsbevoegdheden worden toegepast. Bij de inzet van dergelijke bevoegdheden dient het belang van de opsporing proportioneel te zijn aan de inbreuk die de bevoegdheid maakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte of derden. Bovendien dient het te verkrijgen bewijs niet door de inzet van een andere, lichtere bevoegdheid te kunnen worden verkregen (subsidiariteit). Bij de inzet van ingrijpende bevoegdheden is machtiging van de rechter-commissaris vereist. De proportionaliteit en subsidiariteit van de inzet van de bevoegdheid, en het gebruik van het technisch hulpmiddel dat wordt ingezet ter uitvoering voor de bevoegdheid, worden hierbij getoetst.
De politie beschikt over software die fysiek geïnstalleerd kan worden op de computer van een verdachte, waarmee ten behoeve van opsporingsdiensten toegang kan worden verkregen tot die computer en waarmee gegevens daarvan kunnen worden overgenomen. De inzet van dit middel beperkt zich, gelet op de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering, tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie (op basis van artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering). Inzet ten behoeve van een heimelijke doorzoeking van gegevensdragers is binnen de wettelijke kaders niet toegestaan. Voorts is het onder bepaalde omstandigheden op basis van artikel 125i van het Wetboek van Strafvordering op basis van een machtiging van de rechter-commissaris mogelijk om op afstand een computersysteem te betreden, met als uitsluitende doel de computer te doorzoeken op vooraf bepaalde gegevensbestanden en deze zo nodig in beslag te nemen door ze vast te leggen. In een aantal strafzaken waarin het ging om zeer ernstige feiten is hiervan sprake geweest.
Inzet kan slechts plaatsvinden na voorafgaande goedkeuring door het OM. Ik zie op dit moment geen aanleiding om het beleid dan wel wet- of regelgeving omtrent de keuring en de inzet van dergelijke middelen aan te passen. De beschikbare technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie worden voorafgaand aan de inzet gekeurd door de onafhankelijke keuringsdienst van de politie. Deze keuring is voornamelijk gericht op de authenticiteit en integriteit van het middel.
Maakt de NP of andere overheidsdiensten al gebruik van de software van dit bedrijf? Zo ja, wat zijn de gevolgen van de inbraak voor dit gebruik?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de programma’s om computers binnen te dringen meer mogelijkheden hebben dan de wet in Nederland toestaat om te gebruiken? Zo ja, hoe verzekert u zich ervan dat de software die de NP bezit om computers binnen te dringen alleen gebruikt wordt voor de doeleinden die de wet nu al toestaat en niet voor verdergaande, onwettige doeleinden?
Zie antwoord vraag 2.
Beschikt de NP over de broncode van de software die ze gebruikt om computers binnen te dringen? Zo ja, is de robuustheid en de veiligheid van deze software op basis van de broncode onderzocht? Zo nee, hoe wordt de correcte en veilige werking van deze software dan gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de inbraak bij het bedrijf Hacking Team, de daaruit gebleken ernstig tekortschietende beveiliging en de eerdere vraagtekens bij de deugdelijkheid van vergelijkbare software voor u aanleiding de keuring en de inzet van deze categorie software te heroverwegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete stappen gaat u zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u inzicht in de fouten en de kwetsbaarheden die door de software van het bedrijf Hacking Team gebruikt wordt? Zo nee, hoe probeert u hierover informatie te krijgen? Zo ja, wat doen het Nationaal Cyber Security Centrum en de rijksoverheid teneinde deze kwetsbaarheden en de risico's die daaruit voortvloeien weg te nemen?
De bedrijfsinformatie van Hacking Team, die op 5 juli 2015 openbaar werd, bevatte informatie over meerdere onbekende kwetsbaarheden, zogenaamde zero-days. Zodra deze kwetsbaarheden in software bekend werden, heeft het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) hierover beveiligingsadviezen uitgebracht. Uiteraard blijft het NCSC de situatie nauwgezet volgen. Daarnaast worden vanuit het NCSC, conform haar reguliere verantwoordelijkheden, onderdelen van rijksoverheid en (andere) vitale organisaties in het algemeen op frequente basis geadviseerd over kwetsbaarheden in hard- en software en de wijze waarop deze kunnen worden verholpen.
Deelt u de mening dat cybersecurity het meest gebaat is bij het dichten van ontdekte kwetsbaarheden in plaats van het instandhouden waardoor zij ook voor kwaadwillenden en dubieuze regimes bruikbaar zijn?
Ik deel de mening dat cybersecurity het meest gebaat is bij het dichten van ontdekte kwetsbaarheden. Ter versterking van de digitale veiligheid van Nederland en het beperken van de criminaliteit stimuleert de Nederlandse overheid het melden van kwetsbaarheden, onder meer met het beleid voor responsible disclosure. Dit beleid stimuleert het op verantwoorde wijze en actief openbaar maken van kwetsbaarheden door overheid, bedrijfsleven, beveiligingsonderzoekers en ethische hackers en het samen werken aan het verhelpen van deze kwetsbaarheden. Internationaal hecht het kabinet ook veel waarde aan responsible disclosure en zal het belang daarvan dan ook blijven uitdragen.
Ook neemt Nederland wereldwijd een leidende rol in bij de beperking op uitvoer van ICT goederen en software naar regimes met een slechte staat van dienst op het gebied van mensenrechten via onder andere multilaterale fora als de Global Conference on Cyberspace 2015 en het statement over het gebruik en de export van surveillance technologie van de Freedom Online Coalition 4.
Zoals reeds is aangegeven in mijn beantwoording op de vragen 2 t/m 6, is het onder bepaalde omstandigheden mogelijk om ten behoeve van de opsporing toegang te verschaffen tot computersystemen. Dit dient echter altijd voorzien te zijn van een wettelijke basis en van solide waarborgen. Voor een nadere toelichting op de wijze waarop overheidsdiensten omgaan met kwetsbaarheden verwijs ik u graag naar de beantwoording van de vragen van het lid Oosenbrug (PvdA) over het gebruik van een softwarefout door de Amerikaanse inlichtingendiensten (kenmerk 2015Z09552).
Ziet u ethische en technische bezwaren tegen het gebruik door de overheid van software, die nog ongepubliceerde kwetsbaarheden in computersystemen gebruikt teneinde toegang te verschaffen? Zo nee, hoe oordeelt u dan over het misbruik door exploit-kits van de kwetsbaarheden die het bedrijf Hacking Team gebruikte en de klandizie voor deze software van dubieuze regimes? Zo ja, hoe wilt u bijdragen aan een veilige ICT-infrastructuur waarin fouten en zwakke plekken in software en hardware zo snel mogelijk verholpen worden?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat deurwaarders ziedend zijn over het daltarief van het CJIB |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen over gerechtsdeurwaarders die woedend zijn over het daltarief van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB)?1
Ja.
Klopt het dat de vergoedingen van het CJIB aan de contractdeurwaarders de afgelopen jaren zijn gedaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welk bedrag?
De afspraken tussen het CJIB en gerechtsdeurwaarders over tarieven verschillen per type product. De vergoedingensystematiek en de daarmee samenhangende prijsafspraken zijn sinds 2012 slechts in beperkte mate gewijzigd. De enige substantiële verlaging betreft de vergoeding voor niet geïncasseerde vorderingen van het Zorginstituut Nederland die op verzoek van het CJIB werden teruggehaald. De oorspronkelijke prijs was bepaald vanuit de gedachte dat het meer complexe zaken betrof. Omdat uit een evaluatie bleek dat dit niet het geval is, is het standaardtarief voor deze zaken verlaagd van € 150,– naar € 75,–.
Deelt u de mening dat er in feite geen sprake kan zijn van vrije prijsvorming en marktwerking aangezien het CJIB door zijn feitelijke machts- en marktpositie steeds geringere vergoedingen vraagt, wat voor de deurwaarders betekent dat ze moeten slikken of stikken? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid deel ik dit standpunt niet. Dat een vragende partij een belangrijke positie op een markt inneemt en vanuit die positie een gunstige prijs probeert te bedingen, is een normaal gegeven waarmee concurrerende aanbieders van diensten of producten bij het opereren op een markt rekening dienen te houden. Dat is de essentie van marktwerking, waar in dit geval uiteindelijk ook de belastingbetaler baat bij heeft. Ter uitvoering van zijn wettelijke overheidstaak – in dit geval het in het algemeen belang maatschappelijk verantwoord incasseren van overheidsvorderingen – dient het CJIB te handelen binnen bestaande juridische kaders, o.a. omtrent inkoop en aanbesteding. Het CJIB doet dat ook.
Klopt het dat een contractdeurwaarder een A-vergoeding krijgt uitgekeerd per aangeleverde executoriale titel en een B-vergoeding indien deze daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd en de vordering derhalve wordt geïnd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe hoog zijn deze vergoedingen binnen de huidige afspraken en hoe hoog zijn deze vergoedingen in de aanbesteding?
Om een helder antwoord te kunnen geven op uw vraag schets ik eerst welke vergoedingen kunnen worden onderscheiden bij de uitvoering van werkzaamheden.
Aan de ene kant zijn er vergoedingen die de opdrachtgever (in dit geval: het CJIB) aan de opdrachtnemer (de gerechtsdeurwaarder) uitkeert. Dit zijn de zogenoemde A-vergoedingen.
Aan de andere kant zijn er vergoedingen die de opdrachtnemer op grond van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving in rekening mag brengen bij de debiteur. Dit zijn de zogenoemde B-vergoedingen. Het betreft de buitengerechtelijke kosten (maximaal 15% van de hoofdsom), alsmede de volledige tarieven uit het Besluit tarieven ambtshandelingen (Btag). Deze vergoedingen zijn voor de gerechtsdeurwaarder zelf en hoeven niet te worden afgedragen aan de opdrachtnemer.
De huidige afspraken over de vergoedingen verschillen per type zaak. Er zijn 3 categorieën te onderscheiden.
Allereerst de «bulkzaken». Het betreft de incasso van sancties in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), geldsomstrafbeschikkingen, geldboetevonnissen en de Europese geldelijke sancties. De prijs per vordering bedraagt daar € 3,53. Dit bedrag wordt uitgekeerd, ongeacht de uitkomst van de zaak.
Ten tweede zijn er de zaken in het strafrechtelijk domein waarvoor gerechtsdeurwaarders meer maatwerk dienen te leveren. Voor zaken die niet (geheel) geïnd kunnen worden, betaalt het CJIB € 175,–.
De derde categorie betreft de bestuursrechtelijke vorderingen. Voor zaken die niet (geheel) geïnd kunnen worden, betaalt het CJIB € 75,–. Indien de gerechtsdeurwaarder de gehele vordering (hoofdsom, gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten) weet te incasseren, wordt geen vergoeding uitgekeerd.
De gerechtsdeurwaarder incasseert in alle gevallen eerst de wettelijk vastgestelde tarieven voor de onkosten die hij maakt en die ten laste komen van de debiteur (de B-vergoedingen). Daarna worden geïnde bedragen in mindering gebracht op de hoofdsom.
De afspraken zoals genoemd in de aanbesteding in het kader van Clustering Rijksincasso zijn het best te vergelijken met de huidige afspraken tussen CJIB en gerechtsdeurwaarders over «bulkzaken». Dit betekent dat de gerechtsdeurwaarder voor alle zaken de A-vergoeding krijgt uitgekeerd. Bij een succesvolle incasso ontvangt de gerechtsdeurwaarder zowel de A-, als de B-vergoeding.
Ook de voorwaarden waaronder de gerechtsdeurwaarders de werkzaamheden moeten uitvoeren, verschillen per categorie. Een voorbeeld betreft de frequentie van de tussentijdse afdrachten. Het CJIB streeft naar generieke afspraken die gelden voor alle CJIB vorderingen. Hier wordt stapsgewijs naartoe gewerkt.
Als het bedrag van 10,33 euro is gebaseerd op ervaringscijfers van onder andere het CJIB, waarom wordt dit dan als maximumbedrag gehanteerd bij de aanbesteding en niet bijvoorbeeld als een gemiddelde of een minimumbedrag?
Bij de prijsvorming is er voor gekozen om geen no-cure-no-pay systematiek te hanteren, maar een bandbreedte aan te houden van € 0,87 en € 10,33 (beide excl. BTW) per zaak. Het klopt dat het maximumbedrag is gebaseerd op ervaringscijfers van het CJIB en de vijf organisaties voor wie het CJIB de incassotaken gaat verrichten. In een offerte-uitvraag kan geen gemiddelde prijs worden gehanteerd.
Zoals in antwoorden op eerdere Kamervragen2 over dit onderwerp reeds is gemeld, is er een aantal klachten ingediend tegen de aanbesteding in het kader van Clustering Rijksincasso. In het verlengde daarvan is een aantal kort geding procedures aanhangig gemaakt. In afwachting van de uitkomsten van deze procedures is de aanbesteding tijdelijk opgeschort. Uw vraag ziet deels op de hoogte van de vergoeding. Aangezien dit direct verband houdt met de vraagstukken die onder de rechter zijn, kan ik deze vraag op dit moment niet inhoudelijk beantwoorden.
Waarom is er bij de kostprijsberekening geen rekening gehouden met het rapport «Een gewichtig ambt gewogen», waaruit blijkt dat de kostprijs hoger ligt dan waar het CJIB vanuit gaat?2
Met de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet in 2001 is er bewust gekozen voor een vorm van geconditioneerde marktwerking binnen de gerechtsdeurwaarderspraktijk. De tarieven zijn vastgelegd in het Besluit tarieven ambtshandelingen (Btag). Bij de vaststelling van de hoogte van deze tarieven in het Btag is aangesloten bij de adviezen uit het rapport «Een gewichtig ambt gewogen»; dit zijn ook de tarieven waar het rapport op zag. Op deze wijze hier bij de kostprijsberekening rekening mee worden gehouden.
Deelt u de mening dat er strikt gezien wel sprake is van no-cure-less-fee in plaats van nop-cure-no-pay als er slechts 0,87 euro per niet-geïnde vordering zou worden uitgekeerd? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening niet.
De gerechtsdeurwaarder ontvangt per overgedragen zaak een vaste vergoeding, ongeacht of de vordering wel, deels of niet geïncasseerd kan worden door de gerechtsdeurwaarder. De veronderstellingen dat de gerechtsdeurwaarder geen vaste vergoeding zou ontvangen (no-cure-no-pay), of dat de gerechtsdeurwaarder een lagere vergoeding zou ontvangen indien hij de vordering niet (volledig) weet te incasseren (no-cure-less-fee), zijn beiden onjuist.
Deelt u de mening dat hoe lager de vergoeding per niet-geïnde vordering is, hoe hoger het risico is dat een deurwaarder indirect voor eigen rekening int? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de eerder gegeven antwoorden op vraag 1, 2, 4, 5 en 74. Hierin wordt aangegeven dat de Gerechtsdeurwaarderswet het mogelijk maakt om – met behoud van waarborgen voor de positie van de schuldenaar – meer marktwerking in het ambtelijk domein van de gerechtsdeurwaarder te brengen. Daartoe voorziet die wet in een systeem waarin de prijsvorming in de relatie tussen opdrachtgever en gerechtsdeurwaarder volledig vrij is gelaten. Om die reden is gekozen voor het aanbesteden van de opdracht, waarbij in de prijsvorming een bandbreedte wordt gehanteerd. Het is aan de gerechtsdeurwaarder om een afweging te maken of, en zo ja voor welk bedrag hij zich wil inschrijven.
Komt het er in de praktijk vrijwel altijd op neer dat op het laagste bedrag per zaak wordt ingeschreven, omdat anders de kans kleiner is om de opdracht gegund te krijgen? Kan dit concurrentievervalsend werken omdat grotere kantoren deze lage kosten beter kunnen opvangen dan de kleine kantoren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aangezien deze vragen direct verband houden met de vraagstukken die onder de rechter zijn, kan ik uw vragen op dit moment niet inhoudelijk beantwoorden.
Op welke manier kunnen partijen zich op dit moment onderscheiden op kwaliteit? In hoeverre wordt hier bij de aanbesteding rekening mee gehouden?
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat deurwaarderskantoren die uit meerdere juridische entiteiten bestaan meer kans hebben dan kantoren die uit één juridische entiteit bestaan als eerstgenoemden zich allemaal inschrijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, acht u dat wenselijk en is dit niet concurrentievervalsend?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u de verschillen uiteenzetten tussen de door het CJIB binnen de aanbesteding geboden prijzen en voorwaarden en die binnen de afspraken waarmee het CJIB momenteel zaken doet met zijn contractdeurwaarders? Kunt u deze verschillen toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke vergoedingsafspraken gelden er op dit moment tussen de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), Zorginstituut Nederland en de deurwaarders? Welke afspraken zullen door de nieuwe aanbesteding vervallen?
In de huidige vergoedingsafspraken van DUO met gerechtsdeurwaarders wordt uitgegaan van het beginsel «no cure, no pay». De deurwaarders ontvangen geen vaste vergoeding. De vergoeding is afhankelijk van het resultaat.
Voor zaken van Zorginstituut Nederland ontvangt de gerechtsdeurwaarder op dit moment voor de niet of niet-geheel geïncasseerde zaken een bedrag van € 75,– per dwangbevel. Indien de gerechtsdeurwaarder de eigen gemaakte kosten heeft geïnd, dan ontvangt hij dit bedrag niet. In de zaken waarin de gerechtsdeurwaarder wel de gehele vordering (dus hoofdsom, gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten) incasseert, wordt dus geen bedrag uitgekeerd aan de gerechtsdeurwaarder.
U vraagt mij daarnaast welke afspraken door de nieuwe aanbesteding komen te vervallen. Deze vraag houdt direct verband met vraagstukken (o.a. over de prijs) die onder de rechter zijn. Om die reden kan ik deze vraag op dit moment niet inhoudelijk beantwoorden.
Klopt het dat bijvoorbeeld met betrekking tot DUO-zaken de aanbestedingsfrequenties naar een wekelijkse in plaats van een maandelijks tussentijdse afdracht gaat en dat de behandelingstermijnen substantieel worden verkort? Wat zijn daarvan de redenen? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
Het klopt dat wordt voorgesteld om te werken met een wekelijkse tussentijdse afdracht in plaats van een maandelijkse tussentijdse afdracht. Dit is conform de wens van de vijf opdrachtgevende organisaties. Vooralsnog zie ik geen belemmeringen voor deze handelwijze.
De behandeltermijnen worden niet substantieel verkort. Debiteuren krijgen de gelegenheid om binnen de huidige behandeltermijnen de vordering te voldoen.
Klopt het dat bijvoorbeeld met betrekking tot zaken van Zorginstituut Nederland de vergoeding van maximaal 75 euro bij niet volledig gedekte kosten komt te vervallen en tussentijdse afdrachten op dossierniveau worden verwacht, waardoor een forse druk wordt gelegd op de financiële positie van de deurwaarder? Wat zijn daarvan de redenen? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
De vergoedingen die aan gerechtsdeurwaarders zullen worden uitgekeerd, staan op dit moment nog niet vast. Aangezien ook deze vraag verband houdt met vraagstukken die onder de rechter zijn, kan ik deze op dit moment niet beantwoorden.
Bent u bereid de Kamer te zijner tijd op de hoogte te brengen van de uitspraak van het kort geding tussen de deurwaarders en de Nederlandse overheid over de aanbestedingsprocedure van het CJIB, met daarbij uw reactie?
De uitspraken zullen, wanneer zij zich daartoe lenen, worden gepubliceerd op de website van de rechtspraak: www.Rechtspraak.nl. Uiteraard zal, voor zover de definitieve uitspraken gevolgen hebben voor de aanbesteding, hieraan uitvoering worden gegeven.
Waarom start het onderzoek naar de deurwaarderstarieven pas na de zomer? Zullen de uitkomsten van dit onderzoek meegenomen worden in eventuele toekomstige aanbestedingen door het CJIB?
Het opzetten van een dergelijk onderzoek vergt een gedegen voorbereiding. Het onderzoek bevindt zich thans in de aanbestedingsfase, waarin externe onderzoekers worden benaderd met het verzoek offerte uit te brengen. Naar verwachting start het onderzoek in het najaar van 2015.
In de relatie opdrachtgever – gerechtsdeurwaarder geldt dat de totstandkoming van het tarief voor dienstverlening van de gerechtsdeurwaarder volledig vrij is. Dit tarief moet worden onderscheiden van het schuldenaarstarief, dat het vaste op kostprijs gebaseerde tarief vormt dat voor het verrichten van een ambtshandeling aan de schuldenaar in rekening mag worden gebracht. Het onderzoek naar de tarieven van ambtshandelingen betreft het schuldenaarstarief. De uitkomsten van het onderzoek hebben daarom geen rechtstreekse betekenis voor de wijze waarop opdrachtgevers, waaronder het CJIB, met gerechtsdeurwaarders tot prijsvorming komen.
Het bericht dat middelbare scholen in achterstandsgebieden ‘collectief liegen’ over slechte kwaliteit onderwijs en baat hebben bij meer lesuren |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Scholen in arme wijken schieten te kort»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de mening dat de urennorm van 1.040 uur, waarvan 960 uur aan reguliere onderwijsuren en 80 uur aan maatwerkuren, de kwaliteit van het onderwijs verbetert, zeker in de achterstandswijken?
De in deze vraag bedoelde urennorm, die gold van 1 augustus 2013 tot en met 31 juli 2015, is per 1 augustus 2015 vervangen door nieuwe wettelijke kaders voor onderwijstijd in het voortgezet onderwijs. Deze nieuwe wettelijke kaders bieden scholen, veel meer dan de oude urennorm, ruimte om maatwerk te bieden. De ene leerling heeft immers minder tijd nodig voor het reguliere programma, terwijl de andere leerling juist gebaat is bij meer uren. Dit geeft scholen, ook die in achterstandswijken, veel meer mogelijkheden om flexibiliteit en maatwerk te bieden en de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren dan de oude urennorm.
Wat is uw oordeel over de stelling van de voorzitter van de VO-raad die stelt dat de financiering tekortschiet om meer lesuren en daarmee beter onderwijs aan te bieden, terwijl er vanaf 1 augustus 2015 een nieuwe wettelijke urennorm voor minder lesuren gehanteerd gaat worden per opleiding (vmbo, havo, vwo), die zogenaamd meer ruimte en flexibiliteit mogelijk zal maken binnen het onderwijsprogramma en in meer maatwerk kan voorzien?
De reguliere bekostiging is toereikend om het reguliere programma te realiseren. Scholen die vanwege de achterstandssituatie waarin zij en hun leerlingen verkeren hun leerlingen meer zorg, ondersteuning en lesuren moeten bieden, ontvangen hiervoor aanvullende middelen om dit mogelijk te maken. Hoewel ik me realiseer dat scholen graag over nog meer middelen zouden willen beschikken, ben ik het daarom niet eens met de voorzitter van de VO-raad dat de financiering tekort zou schieten.
Bent u voornemens actie te ondernemen richting de «liegende» middelbare scholen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen?
De in het artikel genoemde classificatie, als zouden middelbare scholen in achterstandswijken «collectief liegen» over de kwaliteit die ze bieden, deel ik niet. Ik ben dan ook niet van plan om hierop actie te ondernemen richting deze scholen.
Het rapport ‘Dutch Banks: Commitments and Progress’ van de Eerlijke Bankwijzer |
|
Arnold Merkies (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitkomsten van het rapport «Dutch Banks: Commitments and Progress» van de Eerlijke Bankwijzer?1
Volgens Eerlijke Bankwijzer blijkt uit onderzoek dat een aantal banken duidelijke stappen voorwaarts heeft gezet op het gebied van maatschappelijk verantwoord investeren maar ook dat de praktische resultaten van deze stappen niet altijd meetbaar zijn. Het is goed om in het rapport te lezen dat Nederlandse bankgroepen de toezeggingen die zij hebben gedaan – naar aanleiding van eerdere onderzoeken van Eerlijke Bankwijzer – in het algemeen lijken na te komen.
Hoe oordeelt u over het feit dat er nog steeds een gebrek aan transparantie heerst over de investeringen van banken en de impact van het beleid? Welke oplossing ziet u voor dit probleem?
Volgens het rapport van Eerlijke Bankwijzer kunnen de meeste banken transparantie vergroten over: i) de bedrijven waar zij in investeren, ii) of banken in dialoog zijn met ondernemingen waarin ze investeren en over de voortgang publiceren, en iii) het ontbreken van een uitsluitingslijst bij de banken. In de kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid Merkies over duurzaam bankieren2, ben ik op deze onderwerpen ingegaan. De NVB heeft aangekondigd3 dat zij in september zal aangeven in welke duurzaamheidsthema’s de sector meer inzicht zou willen bieden. Ondertussen blijf ik de discussie over transparantie volgen en blijf ik partijen aanmoedigen om met elkaar in dialoog te blijven over transparantie. Waar nodig en mogelijk zal Financiën dit proces ondersteunen door te katalyseren en te faciliteren. Bovendien wordt met het IMVO-convenantentraject transparantie bereikt.
Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd als het gaat om het aansporen van banken om hun beleid consequent te verduurzamen en te controleren of zij hun toezeggingen zijn nagekomen?
Enige weken voor het zomerreces heb ik met de Kamer gesproken over duurzaam bankieren naar aanleiding van de initiatiefnota van het lid Merkies. Tijdens dit debat heb ik aangegeven dat ik het krachtiger vind als banken zelf duurzaamheidsbeleid formuleren en uitvoeren. Ik constateer dat banken de nodige initiatieven ontplooien, waarmee transparantie in feite al vorm krijgt. Voor zover mogelijk en nodig katalyseer en faciliteer ik deze initiatieven.
Deelt u de constatering dat er een gebrek is aan indicatoren die kunnen worden gebruikt om te meten in welke mate banken voortgang maken ten aanzien van zaken als mensenrechten en klimaatbeleid?
In het rapport van Eerlijke bankwijzer wordt zowel geconstateerd dat er een gebrek aan indicatoren is om de voortgang van banken te meten àls dat toezeggingen worden nagekomen. Zelf constateer ik dat banken goede initiatieven ontplooien: ze zijn al actief betrokken in de dialoogsessies over transparantie en ze worden dit najaar betrokken bij het vormgeven van de IMVO-convenanten. Ik beschouw deze ontwikkelingen als een indicatie dat banken goede stappen voorwaarts zetten om doelstellingen voor mensenrechten en klimaat te halen.
Op welke wijze wil de regering waarborgen dat Nederlandse financiële ondernemingen voldoen aan de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, in lijn met de motie Nijboer/Schouten?2 Door wie en op welke wijze zal er op worden toegezien?
De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen zijn aanbevelingen – en geen juridisch bindende – bepalingen waarvan de regering verwacht dat zij worden nageleefd. De verantwoordelijkheid voor de naleving van deze richtlijnen ligt derhalve bij de sector zelf. Als er evenwel een meningsverschil is over de toepassing van de richtlijnen kan door personen, maatschappelijke organisaties en bedrijven een melding worden gedaan bij het Nationaal Contactpunt (NCP)5. Het NCP zal dan door middel van een dialoog met betrokkenen een oplossing voor het geschil zoeken. De resultaten van deze procedure worden vervolgens openbaar gemaakt.
Kunt u aangeven of alle Nederlandse financiële instellingen, in ieder geval banken, verzekeraars en pensioenfondsen, de OESO-richtlijnen al aantoonbaar groepsbreed, zowel ten aanzien van leningen als beleggingen, toepassen? Zo nee, bent u bereid om dit te inventariseren via de brancheorganisaties van banken, verzekeraars en pensioenfondsen?
Na de zomer zullen de banken in multi-stakeholder verband – onder begeleiding van de SER – een traject starten voor het sluiten van IMVO-convenanten die zien op het naleven van OESO richtlijnen op het gebied van mensenrechten. De bancaire sector is – samen met de textielsector – koploper van het IMVO-convenantentraject. De verzekeringssector onderzoekt momenteel hoe de eigen «code duurzaam beleggen» zich verhoudt tot de OESO-richtlijnen en welke stappen nodig zijn om tot een convenant te komen. Met de pensioenfondsen zijn zowel via de pensioenfederatie als ook rechtstreeks gesprekken gevoerd om na te gaan welke stappen inhoudelijk en procesmatig kunnen worden gezet richting een convenant. Meer informatie over het IMVO-convenantentraject is te vinden in de brief van 10 juli jongstleden van mijn collega’s Ploumen en Kamp6. Gezien deze lopende initiatieven lijkt het op dit moment niet opportuun om via een afzonderlijk traject de naleving OESO-richtlijnen te inventariseren.
Mocht uit deze inventarisaties blijken dat er Nederlandse financiële instellingen zijn die de OESO-richtlijnen niet groepsbreed toepassen op al hun investeringen, bent u dan bereid om deze financiële instellingen aan te sporen om hier alsnog zo spoedig mogelijk aan te voldoen?
Er is niet voorzien in een specifieke inventarisatie van de toepassing van deze normen voor banken, verzekeraars en pensioen fondsen.
Kunt u aangeven hoe u uitvoering gaat geven aan de motie Grashoff met betrekking tot het informatierecht voor spaarders?3
Met de motie Grashoff wordt de regering verzocht om in samenwerking met de banken een protocol op te stellen waarin wordt vastgelegd welke rechten spaarders hebben om inzicht te verkrijgen in de manier waarop het spaargeld bij hun bank is belegd. Momenteel overlegt mijn ministerie met de Nederlandse Vereniging van Banken over de mogelijkheden voor het opstellen van zo’n protocol.
De gemeente Heerhugowaard die stopt met het organiseren van aangepast vervoer voor leerlingen naar het speciaal onderwijs |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat de gemeente Heerhugowaard, ondanks een wettelijke verplichting, weigert om passend aangepast leerlingenvervoer te organiseren voor leerlingen naar het speciaal onderwijs?1 2 3 4
Ik kan uit de mij beschikbare informatie niet afleiden dat de gemeente Heerhugowaard weigert om passend aangepast leerlingenvervoer te organiseren voor leerlingen van het speciaal basisonderwijs. De gemeente Heerhugowaard heeft voor de vaststelling van de verordening voor het leerlingenvervoer gebruik gemaakt van de modelverordening van de VNG. De gemeente Heerhugowaard heeft aangegeven dat men het beleid ten aanzien van de uitvoering van de regeling heeft aangepast. Waar voorheen automatisch taxivervoer werd toegekend, zegt de gemeente te zijn overgegaan tot het beoordelen per aanvraag of aangepast vervoer noodzakelijk is en zijn de daarbij behorende afwegingen gemaakt in lijn met de jurisprudentie. De gemeente heeft naar maatwerk oplossingen gezocht en daartoe veel gesprekken met de betrokken ouders gevoerd. Dit is in lijn met de wettelijke verplichting.
Acht u het wenselijk dat de modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor het leerlingenvervoer op diverse manieren te interpreteren is, waardoor gemeenten menen niet meer aan de wettelijke verplichting hoeven te voldoen om aangepast vervoer te organiseren voor leerlingen naar het speciaal onderwijs? Bent u bereid om samen met de VNG te bekijken hoe deze modelverordening te verbeteren, zodat deze op slechts één wijze geïnterpreteerd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de modelverordening van de VNG kan niet worden geconcludeerd dat de gemeenten niet meer aan de wettelijke verplichting zouden hoeven te voldoen om voor leerlingen waarvoor dat noodzakelijk is aangepast vervoer te organiseren. Ik vind het daarom niet nodig de modelverordening te verbeteren.
Wordt de wettelijke verplichting voldoende uitgevoerd door de gemeente Heerhugowaard, nu deze gemeente alle kinderen van het speciaal onderwijs per definitie geen aangepast vervoer meer geeft, maar slechts een vergoeding voor het openbaar vervoer, omdat de gemeente zich beroept op de wettelijke tekst dat er een «redelijkerwijs te vergen inzet van ouders» is te verwachten?5
Ja, er is geen sprake van per definitie geen aangepast vervoer toekennen. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Acht u het wenselijk dat leerlingen van het speciaal onderwijs totaal moe en uitgeput op school verschijnen, omdat zij in het openbaar vervoer zoveel prikkels ontvangen, waardoor er van onderwijzen op school nog maar weinig terecht komt? Is dit in uw ogen een goede uitvoering van het zogenaamde «passend onderwijs»?
Mij hebben nooit signalen bereikt dat van een dergelijke situatie sprake zou zijn. Op grond van de wetgeving en de gemeentelijke verordeningen moet voor elke leerling worden vastgesteld welke vervoersvoorziening voor hem of haar passend is.
Acht u het wenselijk dat ouders andere vormen van onderwijs gaan kiezen, omdat de door de gemeente opgelegde begeleidingstaak in het openbaar vervoer hen dwingt om anders ontslag te nemen van het werk? Acht u het wenselijk dat leerlingen hierdoor niet het meest passende onderwijs ontvangen, omdat de gemeente weigert passend aangepast verover te organiseren?
Indien een gemeente besluit tot het vergoeden van een bepaalde vorm van leerlingenvervoer en de ouders het daar niet mee eens zijn, bijvoorbeeld omdat zij de noodzakelijke begeleidingstaak niet kunnen uitvoeren, heeft de wetgever bepaald dat de ouders daartegen in bezwaar en beroep kunnen.
Realiseert u zich dat door dergelijke praktijken van gemeenten het speciaal onderwijs onder grote druk komt te staan of uiteindelijk moet sluiten, omdat gemeenten geen aangepast vervoer organiseren, ouders gedwongen worden een andere onderwijsvorm te kiezen en het aantal leerlingen op het speciaal onderwijs drastisch zal dalen? Welke maatregelen gaat u nemen om deze ontwikkelingen te stoppen, zodat alle leerlingen onderwijs krijgen op de meest passende school?
Ik heb nooit signalen ontvangen van dergelijke praktijken.
Acht u het wenselijk dat scholen voor speciaal onderwijs per leerling hele dossiers en artsenverklaringen moeten inleveren bij gemeenten, om alsnog aangepast vervoer te ontvangen voor de leerlingen? Hoeveel bureaucratie en administratieve rompslomp levert dit op? Is dit in strijd met de privacywetgeving?
Al zolang de huidige regeling voor het leerlingenvervoer bestaat, is het aan de gemeenten om te bepalen door welke deskundigen zij zich laten voorlichten voor de beoordeling of een leerling al dan niet aangepast vervoer nodig heeft. Veelal wordt die informatie van de school betrokken, veelal ook wordt geadviseerd door bijvoorbeeld de GGD na een onderzoek van de leerling. Juist over de advisering die niet door de school wordt gedaan, konden in het verleden regelmatig ontevreden geluiden worden gehoord van ouders en scholen omdat die advisering in hun ogen vaak ten onrechte niet tot aangepast vervoer leidde.
Om vast te kunnen stellen welke wijze van vervoer voor de leerling passend is, is in de gemeentelijke verordeningen, conform de geboden mogelijkheid in artikel 4, vierde lid, van de Wet op de expertisecentra, opgenomen op welke wijze burgemeester en wethouders terzake advies inwinnen van deskundigen. Wanneer een ouder een aanvraag indient gebaseerd op een verordening waarin is opgenomen op welke wijze het noodzakelijke advies wordt ingewonnen, committeert deze ouder zich aan de voorwaarden die aan de aanvraag zijn verbonden en is er dus geen strijd met de privacywetgeving. Niet ontkend kan worden dat het voor scholen meer werk met zich meebrengt wanneer hun deskundigheid wordt ingeroepen dan wanneer dat niet het geval is. Het inroepen van externe deskundigheid vraagt echter meer werkzaamheden en leidt tot nieuwe rapporten terwijl de leerling de belasting van een nieuw onderzoek moet ondergaan.
Welke maatregelen gaat u nemen om de gemeente Heerhugowaard en alle andere gemeenten die de wettelijke verplichting proberen te omzeilen tot de orde te roepen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Onvoldoende budget voor scholen in achterstandswijken om goed onderwijs te kunnen bieden |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Scholen in achterstandswijken schieten tekort»?1
Ja.
Deelt u de mening van schooldirecteuren dat de aanvullende middelen voor achterstandsleerlingen niet voldoende zijn om goed onderwijs te kunnen bieden in deze wijken?
Nee, die mening deel ik niet. Voor het Leerplusarrangement voortgezet onderwijs wordt dit jaar ruim € 48 miljoen ingezet. Deze middelen worden verdeeld over ruim 250 vestigingen die € 750 ontvangen per leerling woonachtig in een armoedeprobleemcumulatie-gebied. Scholen ontvangen deze middelen bovenop de reguliere bekostiging die toereikend is om het reguliere programma te realiseren. De drie scholen die in het betreffende artikel worden genoemd ontvangen aanvullende bekostiging uiteenlopend van bijna € 400.000 tot bijna € 600.000 per jaar. Daarmee hebben zij, afhankelijk van hun eigen keuzes, bijvoorbeeld de ruimte om extra docenten in te zetten of extra zorg te organiseren.
Klopt het dat het totale budget waarover scholen in achterstandswijken beschikken is afgenomen en waardoor is dit veroorzaakt?
Het totaal beschikbare budget in het VO is in 2012 met € 10 miljoen gedaald, als gevolg van de toenmalige subsidietaakstelling. De jaren erna is het totaalbudget stabiel gebleven. Het bedrag per leerling is sinds 2012 € 750 per jaar.
Kunt u een overzicht geven van het aantal leerlingen in het primair- en voortgezet onderwijs dat voldoet aan de huidige criteria voor achterstandsmiddelen (opleidingsniveau ouders), uitgesplitst voor de jaren 2009 tot en met 2014?
Voor het primair onderwijs is het aantal leerlingen dat voldoet aan de huidige criteria voor achterstandsmiddelen gepresenteerd in onderstaande tabel.
Jaar
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Aantal gewichtenleerlingen
203.000
196.000
187.000
174.000
160.000
147.000
Bron: Rijksbegroting 2015 Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
In het voortgezet onderwijs worden achterstandsmiddelen niet verdeeld op basis van het opleidingsniveau van de ouders, maar is het criterium of leerlingen wonen in een armoedeprobleemcumulatie-gebied. VO-scholen met relatief veel leerlingen uit deze wijken ontvangen extra middelen. De tabel hieronder geeft het aantal leerlingen weer dat in 2010, 2012 en 2014 voldeed aan de criteria. Dit zijn de aantallen die steeds in de twee jaren erna de grondslag vormen voor deze extra bekostiging.
Jaar
2010
2012
2014
Aantal lpa-leerlingen
65.000
62.000
65.000
Bron: DUO
Kunt u een overzicht geven van de prognoses van het aantal leerlingen dat voldoet aan de huidige criteria voor achterstandsmiddelen (opleidingsniveau ouders) voor de komende tien jaar?
De prognose tot 2020 van het aantal leerlingen dat voldoet aan de huidige criteria voor achterstandsmiddelen in het primair onderwijs wordt weergegeven in onderstaande tabel.
Jaar
2015
2016
2017
2018
2019
Aantal gewichtenleerlingen
142.000
137.000
134.000
131.000
128.000
Bron: Rijksbegroting 2015 Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Voor de jaren na 2019 kan geen betrouwbare prognose worden gegeven.
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven is voor de toedeling van de middelen voor het VO het opleidingsniveau van de ouders geen criterium.
Kunt u een overzicht geven van het aantal kinderen uit Midden- en Oost-Europese landen en asielkinderen van hoog opgeleide ouders, dat buiten de criteria van de verdeling van achterstandsmiddelen valt, uitgesplitst voor de jaren 2009 tot en met 2014, en een prognose voor de komende tien jaar?
Nee, OCW beschikt niet over deze gegevens.
Wanneer komt het voorstel om de achterstandsmiddelen beter af te stemmen op de reële achterstanden, zijnde de achterstand van een leerling zelf en niet die van de ouders?
Al verschillende malen is gekeken naar de grondslag voor de verdeling van de onderwijsachterstandsmiddelen. Het toekennen van achterstandsmiddelen op basis van de reële achterstanden van leerlingen zou betekenen dat alle leerlingen (regelmatig en op een gestandaardiseerde wijze) hierop getoetst moeten worden en dat scholen deze gegevens vervolgens verstrekken aan OCW. Dit zou een forse inspanning en administratieve last bij scholen leggen. Daarnaast heeft uw Kamer eerder geconstateerd dat kleuters vanwege hun grillige ontwikkeling moeilijk betrouwbaar te toetsen zijn (Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 27). Bovendien wordt met het toetsen gekeken naar de al opgelopen achterstand in plaats van in te zetten op preventie ervan. Ik kies er daarom niet voor een dergelijk voorstel aan uw Kamer voor te leggen.
Hoe gaat u ervoor zorgdragen dat er voldoende budget is om goed onderwijs te kunnen bieden in achterstandswijken?
Ik ben van mening dat er voldoende middelen beschikbaar zijn, zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel extra budget nodig is voor de maatregelen die aangekondigd in uw brief van 26 juni 20152 om het taalniveau van leidsters te verhogen, het inzetten van hbo’ers in vroeg- en voorschoolse educatie en het vergroten van het bereik?
Sinds 2011 wordt er al gewerkt aan de inzet van hbo’ers en het verhogen van het taalniveau in de G37. Voor de G86 geldt dat er tussen 2013 en 2016 extra middelen zijn voor het verhogen van het taalniveau van pedagogisch medewerksters. Deze middelen worden beschikbaar gesteld via de specifieke uitkering gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (goab). Ik wil bevorderen dat de vve-middelen waar mogelijk worden ingezet voor meer hbo’ers. Zoals ik in mijn voornoemde brief heb aangegeven, zal ik bezien in hoeverre ik deze ontwikkeling verder kan stimuleren en of de inzet van hbo’ers op termijn als eis in het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie kan worden opgenomen. Ik zal met de Tweede Kamer in gesprek treden over de verdeling van de middelen en de daarmee samenhangende aanpassingen van de bekostigingssystematiek vanaf 2017. De uitkomsten van dit debat zullen relevant zijn voor de verhoging van het taalniveau en de inzet van hbo’ers.
In mijn brief heb ik het vergroten van het bereik niet als maatregel aangekondigd. Wel wil ik het inzicht in het bereik van de doelgroepkinderen vergroten. Het is van belang dat gemeenten het bereik beter inzichtelijk maken en monitoren, zodat ze weten of de juiste kinderen vve krijgen.
Onnodige verhuizingen van asielkinderen |
|
Gerard Schouw (D66), Joël Voordewind (CU), Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «College B&W Almelo wil gezinslocatie azc houden»?1
Ja.
Klopt het bericht dat er concrete plannen zijn om niet langer gezinnen op te vangen in het asielzoekerscentrum (AZC) in Almelo? Klopt het dat hierdoor 120 bewoners, onder wie veel kinderen, weer gedwongen moeten verhuizen? Bent u tevens bekend met de grote onrust die dit onder de gezinnen teweeg heeft gebracht? Kent u de bezwaren tegen deze plannen die ook het college van burgemeester en wethouders van Almelo heeft?
De locatie in Almelo is momenteel een gezinslocatie (GL). Deze locatie wordt een asielzoekerscentrum (AZC). Op de GL Almelo verblijven niet-rechtmatig verblijvende gezinnen met kinderen, die door deze verandering inderdaad moeten verhuizen.
Het aantal verhuizingen van gezinnen met kinderen wordt zoveel mogelijk beperkt. Door de hoge instroom van asielzoekers, en de daarbij behorende noodzaak om flexibel met COA capaciteit om te gaan, is het echter niet altijd mogelijk om dat te voorkomen. Het COA streeft er immers naar iedereen die daarvoor in aanmerking komt goede opvang en onderdak te bieden. Momenteel is er extra AZC capaciteit nodig, terwijl de bezetting in de GL’s op dit moment lager is. Dat is de reden dat de GL Almelo wijzigt in een AZC.
Ik ben op de hoogte van de bezwaren van het college van burgemeester en wethouders van Almelo tegen deze plannen en van de onrust die de plannen meebrengen voor bewoners. Het COA is in gesprek met zowel de gemeente als de bewoners. Die gesprekken zijn er op gericht om de impact van de verhuizing zo beperkt mogelijk te laten zijn. Het COA is frequent met de gemeente in overleg om de voortgang te bespreken, waarbij begrip is gevraagd voor de situatie die door de hoge asielinstroom is ontstaan.
Bent u bekend met de schadelijke effecten die de vele verhuizingen veroorzaken bij deze kwetsbare groep kinderen? Herinnert u zich nog het rapport «Ontheemd: de verhuizingen van asielzoekerskinderen in Nederland»?2 Deelt u de mening dat de overheid een bijzondere verplichting heeft, onder meer verankerd in het Kinderrechtenverdrag, om deze schadelijke effecten zoveel mogelijk te voorkomen?
Ik acht het mogelijk dat kinderen problemen ondervinden door (een groot aantal) verhuizingen. Het COA doet er van alles aan om mogelijke nadelige effecten voor kinderen zoveel mogelijk te beperken. Het COA biedt uiteraard voorlichting en begeleiding om de gezinnen zo goed mogelijk voor te bereiden op de overplaatsing. Het COA begrijpt de impact voor de bewoners en levert daarom in deze situatie zoveel als mogelijk maatwerk bij de verhuizing naar andere GL’s. Hierbij handelt het COA zoveel mogelijk in de geest van het standaard verhuisprotocol en een checklist verhuizingen die in samenspraak met werkgroep Kind in AZC is ontwikkeld. Zoals gezegd, streeft het COA ernaar om iedereen die daarvoor in aanmerking komt goede opvang en onderdak te bieden. Zeker met de huidige instroom zijn verhuizingen daardoor soms nodig.
Bent u bereid voorlopig af te zien van de voorgenomen verhuizing van deze 120 bewoners om zodoende naar alternatieven te zoeken waarbij geen gezinnen met kinderen hoeven te verhuizen? Bent u bereid hierover in gesprek te treden met het college van burgemeester en wethouders van Almelo en de Werkgroep Kind in AZC?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen zo snel als mogelijk beantwoorden?
Het COA heeft de uitspraak in het kort geding van 5 augustus jl. afgewacht. Om die reden heeft ook de beantwoording van deze vragen langer geduurd dan voorzien.
Het bericht ‘terrorist sprak in moskee’ |
|
Sjoerd Potters (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Terrorist sprak in moskee»?1
Ja.
Wie waren op de hoogte van de komst van deze veroordeelde terrorist naar de moskee in Geleen?
Iemand die in het verleden is veroordeeld voor terroristische activiteiten en daarna zijn straf heeft uitgezeten, kan geen rechten worden ontzegd. Als er ernstige vermoedens bestaan dat iemand na zijn veroordeling en het voldoen aan zijn straf opnieuw activiteiten ontplooit die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties, zoals de AIVD, de politie of het OM. Over individuele zaken kunnen in het openbaar geen mededelingen worden gedaan. Ik zal dus niet ingaan op de mate en wijze waarop informatie is gedeeld tussen betrokken instanties in deze specifieke casus.
Waarom waren de betrokken instanties, waaronder de burgemeester, niet voldoende geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen tegen moskeebesturen die dergelijke sprekers uitnodigen?
De vrijheden van godsdienst, meningsuiting en vereniging zijn essentieel voor onze democratie. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Maar deze vrijheden zijn niet onbeperkt. Zij vinden hun grens als de vrijheden van anderen in het gedrang komen, als mensen aanzetten tot haat of geweld of als de veiligheid in het geding komt. Oproepen tot een gewapende strijd, geweld of haatzaaien tegen andere bevolkingsgroepen of gezindten, of het verkondigen van een anti-integratieve en/of antidemocratische boodschap, kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Het kabinet is daarom van mening dat het niet acceptabel is als moskeebesturen sprekers uitnodigen met onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen. In de afgelopen periode is de dialoog over wat acceptabel is en wat niet, beter op gang gekomen en dit heeft geleid tot een bewustere houding van veel moskeebesturen bij het uitnodigen van sprekers. In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme heeft het kabinet gesteld radicalisering te willen tegengaan door verspreiders van jihadistische propaganda aan te pakken en te verstoren. In de lokale driehoek maakt de burgemeester, samen met de politie en het OM, de afweging of er sprake is van mogelijke lokale maatschappelijke onrust en/of (potentiële) lokale openbare orde verstoringen, en vervolgens of er op basis daarvan maatregelen genomen moeten worden. Sprekers of predikers die rechtmatig in het Schengengebied verblijven, worden daartoe beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, zullen daarmee worden geconfronteerd, eventueel via strafrechtelijke weg. Daarnaast wordt vanuit dit Actieprogramma ingezet op het stimuleren van debat in de samenleving en gemeenten kunnen vanuit het Actieprogramma ondersteuning krijgen in het opbouwen maatschappelijke netwerken en bij het aangaan van dat maatschappelijke debat en dialoog met moskeebesturen. Wanneer er ernstige vermoedens bestaan dat iemand activiteiten ontplooit die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties.
Zou een moskee moeten worden gesloten als het een podium biedt voor terroristen? Zo nee, waarom niet?
Wanneer personen, opruien, aanzetten tot geweld of haat tegen bevolkingsgroepen, kan strafrechtelijk worden opgetreden. Als blijkt dat er daadwerkelijk tijdens een evenement sprake is geweest van het aanzetten tot haat zoals vastgelegd in artikel 137d Wetboek van Strafrecht, dan kan het Openbaar Ministerie beoordelen of degene die aanzette tot haat moet worden vervolgd, dan wel ook degene die hem bij de strafbare uitingen heeft geholpen (zoals de organisator of de verstrekker van de locatie).Indien sprake is van het ronselen voor de gewapende strijd kan strafrechtelijk worden ingegrepen. Ook wordt prioriteit gegeven aan het strafrechtelijk ingrijpen jegens personen die haatzaaien en oproepen tot geweld in extremistisch kader. Sprekers of predikers worden beoordeeld op de boodschap die zij uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen zullen daarmee worden geconfronteerd eventueel via strafrechtelijke weg.
Is de burgemeester bevoegd een moskee op eigen gezag te sluiten? Welke rol heeft de Minister van Veiligheid en Justitie in deze?
De verantwoordelijkheid voor de lokale openbare orde en veiligheid ligt bij de lokale driehoek. Het sluiten van een gebouw als zodanig is mogelijk als er sprake is van niet-naleving van brand- en veiligheidsvoorschriften of van drugshandel. In geval van een rechtspersoon is (verboden verklaring en) ontbinding alleen mogelijk als het doel en/of de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde. Als Minister van Veiligheid en Justitie heb ik, mede in het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme, aangegeven dat momenteel prioriteit wordt gegeven aan het strafrechtelijk ingrijpen jegens personen die haatzaaien en oproepen tot geweld in extremistisch kader.
Hoe wordt voorkomen dat veroordeelde terroristen in de toekomst ongehinderd kunnen spreken in moskeeën in Nederland? Deelt de regering de mening dat een zwarte lijst van haatpredikers hier een goed middel voor is?
Iemand die in het verleden is veroordeeld voor terroristische activiteiten en daarna zijn straf heeft uitgezeten, heeft daarna dezelfde rechten als ieder ander. Wanneer er ernstige vermoedens bestaan dat iemand na zijn veroordeling en het voldoen aan zijn straf opnieuw activiteiten ontplooit die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties. Per brief is op 3 maart aan uw Kamer medegedeeld dat in het kader van de nadere invulling van maatregel 20f van het Actieprogramma er een alerteringslijst bestaat van sprekers en/of referenten die extra aandacht vragen in de beoordeling bij een visumaanvraag. Er bestaat dus geen zwarte lijst. De alerteringslijst wordt opgesteld en bijgehouden door de NCTV. Sprekers of predikers worden beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun preken uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, zullen daarmee worden geconfronteerd, eventueel via strafrechtelijke weg.
Het bericht ‘dat Europese salamanders bedreigd worden door de Aziatische schimmelziekte’ |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in het wetenschappelijk tijdschrift «Science» (31 oktober 2014) over onderzoek dat aantoont dat Europese salamanders bedreigd worden door de Aziatische schimmelziekte?1
Ja.
Kunt u aangeven in welke mate deze ziekte bij salamanders in Nederland is geconstateerd?
De schimmel Batrachochytrium salamandrivorans, die de dodelijke ziekte bij de vuursalamanders veroorzaakt, is in Nederland ontdekt bij de enige populatie vuursalamanders in Nederland, namelijk die in de provincie Limburg. De ziekte is geconstateerd nadat het Ministerie van Economische Zaken een onderzoeksopdracht heeft gegeven om de oorzaak van de in Limburg gevonden dode dieren te achterhalen. Het onderzoek waarover het tijdschrift bericht is mede gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken.
Tot nu toe heeft het virus binnen Nederland zich niet verder verspreid naar andere amfibiesoorten. Wel is de ziekte inmiddels ook aangetroffen bij populaties vuursalamanders in zowel België als Duitsland.
Welke maatregelen neemt u om de uitbreiding en overdracht van deze ziekte bij salamanders te voorkomen?
Van de getroffen populatie zijn de levende vuursalamanders weggevangen en onderzocht op de aanwezigheid van de schimmel. De dieren zijn vervolgens in bewaring genomen bij diverse dierentuinen. De omringende populaties van andere salamandersoorten zijn op de aanwezigheid van de schimmel gecontroleerd.
De door de schimmel getroffen populatie vuursalamanders wordt gevolgd, waarbij ook onderzocht is of er uitwisseling met andere soorten amfibieën mogelijk is.
De beheerder van het bosgebied, Staatsbosbeheer. waar de besmette vuursalamanders zijn aangetroffen, is betrokken bij het onderzoek.
Aan de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit is gevraagd in beeld te brengen hoe de schimmelinfectie in Nederland is terecht gekomen en wat de mogelijkheden zijn om daar tegen op te treden. Ook is er contact met de provincie Limburg die vanuit haar verantwoordelijkheid voor het soortenbeleid bijdraagt aan onderzoek naar deze ziekte.
Bent u voornemens om in Europees verband deze problematiek opnieuw te bespreken en aan te dringen op Europese maatregelen, totdat het ingediende Commissievoorstel voor een nieuwe verordening betreffende diergezondheid de wetgevingsprocedure heeft doorlopen en de Commissie over de noodzakelijke bevoegdheden beschikt?2
In de ontwerp EU-Diergezondheidsverordening worden ziekten met impact op biodiversiteit inbegrepen. In de toekomst kunnen zij dus op Europees niveau worden aangepakt. Dit ondersteun ik. Over de voortgang van het EU-Diergezondheidsverordening wordt uw Kamer geïnformeerd via de voortgangsrapportage plant- en diergezondheidspakket (Kamerstuk 33 643, nr. 17, d.d. 9 juni jl.).
Ook in internationaal verband is, mede naar aanleiding van het onderzoek, hier aandacht voor. Zo staat tijdens de jaarlijkse vergadering van de Conventie van Bern in december a.s. de ziekte onder de vuursalamanders, veroorzaakt door deze schimmel, op de agenda. Het verwachte resultaat daarvan is dat er aanbevelingen worden aangenomen om de verdere verspreiding van deze schimmelziekte tegen te gaan. Dit raakt vooralsnog alleen Duitsland, Nederland en België, de landen waar de ziekte is waargenomen.
Bent u voornemens om uit de bestaande financieringsmechanismen, zoals LIFE en Horizon 2020, middelen aan te vragen welke onder andere gebruikt kunnen worden voor financiering van onderzoek naar de bestrijding van deze ziekte?
Tot nu toe is in Nederland het onderzoek bekostigd door het Ministerie van Economische Zaken en uitgevoerd door RAVON in samenwerking met de Universiteit van Gent in België. Zodra duidelijk is in hoeverre samenwerking binnen de Europese Unie uitzicht kan bieden op bestrijding van deze ziekte, zal ik de mogelijkheden daartoe onderzoeken en waar mogelijk benutten.
De uitbetaalde bonus van de voormalig topman van de NS en de uitspraken van de minister van Financien over deze zaak |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u in het Algemeen overleg van 1 juli 2015 over staatsdeelnemingen vertelde dat er nog een openstaande vraag was over het omzetten van een variabele beloning in een vaste beloning met een lage conversiefactor en dat die hoge variabele beloning, onder andere van de heer Huges, dus omlaag moest?
Ik heb gezegd dat de hoge variabele beloning van de CFO structureel omlaag moest en dat er dientengevolge gesproken moest worden over een bescheiden conversie van die verlaagde variabele beloning in het vaste loon van de CFO.
Herinnert u zich dat u in dat overleg verder meedeelde: «Vervolgens heeft, ook tot mijn verbijstering, dhr. Huges, die een verslagje gezien had, zelf tegen de HR-afdeling gezegd: mag ik mijn bonus ontvangen? U moet mij de bonus uitbetalen en de HR-afdeling heeft dat gedaan, buiten de Raad van Commissarissen om. De Raad van Commissarissen was nog in overleg met Financiën om dit zorgvuldig af te wikkelen. Dat is wat er is gebeurd en dat is ook de Raad van Commissarissen pas later, toen we te spreken kwamen over is die bonus eigenlijk al uitgekeerd, kunnen we hem nog inhouden, etc. toen is gebleken, dat die bonus al was uitbetaald op basis van een opdracht door de heer Huges zelf aan de HR-afdeling van de NS»?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Dijsselbloem en Huges ruziën ook over bonus»?1
Ja.
Had de discussie over het omzetten van een variabele beloning in een vaste beloning ook betrekking op de beloning van de heer Huges in 2014? Zo nee, waarom legde u wel een verbinding in het Algemeen overleg staatsdeelnemingen?
Er was sprake van een totaalpakket, waarover pas op 2 juni overeenstemming werd bereikt. Voor een gedetailleerder inzicht in het verloop van deze gesprekken verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen van de leden Koolmees en Van Veldhoven hierboven.
Kunt u aangeven of de Raad van Commissarissen de variabele beloning al op 10 februari van dit jaar heeft besproken en goedgekeurd?
De raad heeft op 10 februari een besluit genomen over de variabele beloning. Diezelfde dag heeft de toenmalige voorzitter van de raad van commissarissen dat besluit gemeld aan de aandeelhouder. Ik heb vervolgens om een gesprek gevraagd. De raad van commissarissen besloot op 11 februari zijn besluit van de vorige dag aan te houden, om zijn overwegingen met de aandeelhouder te kunnen bespreken. Sindsdien liep overleg over de in het vorige antwoord genoemde onderwerpen, dat op 2 juni werd afgerond.
Klopt het dat de secretaris van de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen op 4 maart een mail stuurde naar beide gremia over de bonusafspraak?
Ik ben met die e-mail niet bekend. Uit navraag door mijn medewerkers blijkt dat het hier een e-mail betrof waarmee de secretaris het gespreksverslag van de toenmalige voorzitter van de raad commissarissen van het gesprek met mij van 26 februari doorstuurde aan alle leden van de raad van commissarissen en aan de CFO.
Was de aandeelhouder daarmee akkoord met de bonus van de heer Huges over 2014?
Zie de antwoorden op de vragen 4 en 5.
Wanneer vroeg de heer Huges om uitbetaling en wanneer vond die uitbetaling plaats?
De heer Huges verzocht de HR-directeur van NS op 2 maart de variabele beloning van hem en van de CFO te betalen met de normale loonbetaling in maart 2015, zich baserend op een verslag van de toenmalige voorzitter van de raad van commissarissen van een gesprek met mij op 26 februari. Dat verslag noemt niet alle onderdelen waarover nog nader moest worden overlegd. Het verslag noemt bovendien niet dat de variabele beloning kan worden uitbetaald.
Wie tekende voor de uitbetaling?
De raad van commissarissen heeft mij gemeld dat de raad van commissarissen de uitbetaling niet heeft geautoriseerd. De raad is ook niet bekend met autorisaties van andere organen of daartoe bevoegden binnen NS.
Wanneer ontdekte de Raad van Commissarissen dat de bonus al was uitbetaald?
De raad van commissarissen kreeg de bevestiging hiervan tegelijkertijd met de aandeelhouder, op 17 juni.
Wanneer ontdekte de aandeelhouder dat de bonus al was uitbetaald?
Op 17 juni als antwoord op de vraag of de variabele beloning al was uitbetaald.
Tot wanneer was de heer Huges ingeschreven als bestuurder van de NS bij de Kamer van Koophandel? Wie heeft hem uitgeschreven, c.q. opdracht gegeven om hem uit te schrijven?
Op 24 juni 2015 is het formulier dat voorziet in de uitschrijving namens NV Nederlandse Spoorwegen ondertekend. Als datum van uitfunctietreding is 5 juni 2015 vermeld. Dit is de datum waarop de heer Huges naar ons oordeel ontslag heeft genomen. Ter zake dit ontslag verwijs ik u naar mijn brieven aan uw Kamer van 5 en 23 juni 2015.
De situatie van de Rohingya’s uit Myanmar |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Verenigde Staten willen hulp bieden aan Rohingya-vluchtelingen in Azië»1 en «Lichamen van 30 Rohingya moslims in massagraf gevonden»?2
Ja.
Deelt u de mening dat de Rohingya’s een zodanig onmenselijke behandeling verduren dat hier spoedige actie tegen moet worden ondernomen? Zo ja, bent u bereid, net als de Verenigde Staten, financiële hulp te bieden aan de bootvluchtelingen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bezorgd over de situatie van de Rohingya en zet zich er voor in deze te verbeteren. Nederland draagt met ongeoormerkte bijdragen bij aan diverse humanitaire organisaties die actief zijn in Birma/Myanmar (bijvoorbeeld OCHA, UNHCR, WFP, ICRC, UNICEF en MSF-Holland). Deze organisaties zetten zich in voor het verbeteren van de situatie van de Rohingya en van verschillende andere kwetsbare groepen, waaronder de Kachin en Karen.
Daarnaast draagt Nederland bij aan het ontwikkelingsfonds van de Europese Unie. De Europese Unie heeft verschillende programma’s in Rakhine State. De EU heeft onder andere op het hoogtepunt van de crisis EUR 300.000 bijgedragen aan de IOM om humanitaire hulp te verstrekken aan vluchtelingen en migranten in Indonesië, Thailand en Maleisië.
Deelt u de mening van Brad Adams, Azië-Directeur Human Rights Watch, dat de mensenhandel in Thailand al een erg lange tijd enorm uit de hand loopt? Onderschrijft u de duiding van de huidige situatie in Thailand door het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken in het rapport «Trafficking in Persons Report 2014»3 waarin wordt gesteld dat de Thaise overheid geen serieuze inspanningen verricht om de mensenhandel tegen te gaan? Zo ja, bent u dan bereid om er (al dan niet nogmaals) specifiek bij de Thaise overheid op aan te dringen om de mensenhandel in het land aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Mensenhandel in Thailand (en omringende landen) is een groot probleem. De Thaise overheid heeft tot op heden onvoldoende effectieve stappen ondernomen om mensenhandel aan te pakken. Van een systematische aanpak, bescherming van slachtoffers en preventie lijkt nog nauwelijks sprake. Het probleem is diepgeworteld. Mensenhandel wordt onder meer door tussenpersonen (brokers), syndicaten en corrupte ambtenaren in stand gehouden; witwas- en andere criminele praktijken zijn hiermee direct verbonden.
Nederland oefent in EU-verband continue druk uit op de Thaise overheid om mensensmokkel en uitbuiting aan te pakken. De Thaise autoriteiten lijken zich de recente internationale kritiek aan te trekken. Dit blijkt uit de kleine stappen die Thailand gemaakt heeft – zoals het aanpakken van corrupte officials die betrokken waren bij mensensmokkel en het intrekken van tienduizenden vislicenties. Het kabinet zal zich er voor blijven inspannen dat de Thaise overheid mensenhandel meer systematisch aanpakt. Nederland, de EU en andere partners zijn bereid Thailand hierbij te ondersteunen.
Is het nog steeds zo, zoals uw ambtsvoorganger in zijn antwoorden op eerdere vragen aangaf4, dat Nederland een bijdrage geeft aan Thailand voor de opvang van vluchtelingen uit Myanmar? Zo ja, wat bedraagt deze bijdrage? Zo nee, waarom niet meer?
In Thailand worden nog steeds naar schatting 100.000 vluchtelingen uit Birma/Myanmar opgevangen. Dit zijn vooral Karen en Kachin minderheden die vanwege aanhoudend geweld hun woonplaats moesten ontvluchten.
Tussen 2007 en 2012 heeft Nederland via ZOA bijgedragen aan het The Border Consortium Relief Programme (TBC) ten behoeve van opvang van Birmese vluchtelingen in Thailand en aan de Thais-Birmese grens. In totaal heeft Nederland hieraan EUR 8.855.240 bijgedragen. Sinds 2008 heeft ZOA zich voorbereid om in 2014 hun activiteiten in Thailand geleidelijk te beëindigen en over te dragen aan andere organisaties. Momenteel draagt Nederland bij via het ontwikkelingsfonds van de Europese Unie (Azië Actie Programma).
Is het nog steeds zo, zoals uw ambtsvoorganger in zijn antwoorden op eerdere vragen aangaf5, dat Rohingya-vluchtelingen geen toegang hebben tot vluchtelingenkampen in Thailand en hierdoor in detentiecentra verblijven, omdat Thailand ze niet als vluchtelingen erkent? Zo ja, bent u dan bereid om Thailand hierop aan te spreken en te overwegen om de Nederlandse bijdrage aan kampen in Thailand ervan afhankelijk te maken dat de Rohingya-vluchtelingen toegang verkrijgen tot de kampen in Thailand?
Thailand is geen partij bij het VN-Vluchtelingenverdrag en verstrekt personen geen vluchtelingenstatus. Thailand beschouwt het lot van vluchtelingen binnen de landsgrenzen als een immigratiezaak. Er worden geen Rohingya in de opvangkampen aan de Thais-Birmese grens gehuisvest. Het is overigens de vraag of de Rohingya in deze kampen veilig opgevangen zouden kunnen worden. De organisatie de de kampen beheert, The Border Consortium, vreest voor grote onderlinge spanningen met de daar verblijvende groepen.
Nederland dringt in EU verband aan op verbetering van de omstandigheden van opvang van Rohingya in Thailand. Nederland brengt voorts, o.a. in EU-verband, de schendingen van de rechten van vluchtelingen en asielzoekers regelmatig op bij de Thaise autoriteiten en benadrukt het belang van spoedige ratificatie van het VN Vluchtelingenverdrag. Ook wordt in EU verband ingezet op andere manieren om misstanden met betrekking tot vluchtelingen in Thailand aan te pakken, onder meer door steun aan NGO’s in de regio die zich met de problematiek bezig houden.
Zijn er tijdens het bezoek van de president van Myanmar aan Nederland in 2014 tussen vertegenwoordigers van de Nederlandse regering en de president van Myanmar (of andere vertegenwoordigers van de zijde van Myanmar) gesprekken geweest over de situatie van de Rohingya’s en de mensenrechten in Myanmar? Zo ja, wat was de uitkomst van deze gesprekken en wordt er door de Nederlandse regering gecontroleerd op het nakomen van gedane toezeggingen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het bezoek van president U Thein Sein aan Nederland in september 2014 is zowel door de Minister-President als door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking het belang van universele mensenrechten benadrukt. In een bilateraal gesprek met de Birmese Minister van Buitenlandse Zaken is uitgebreid gesproken over de situatie van de Rohingya. Tijdens haar bezoek aan Birma/Myanmar heeft ook de Staatssecretaris van Economische Zaken zorgen over de Rohingya aan de orde gesteld bij president U Thein Sein. Zij benadrukte het belang van inclusiviteit. Vanzelfsprekend zal het kabinet de situatie van de Rohingya blijven monitoren en ook in toekomstige gesprekken aan de orde stellen.
Deelt u op dit moment de mening van Human Rights Watch, dat er in Myanmar sprake is van etnische zuivering van (de Rohingya) moslims?6 Zo nee, waarom niet?
Het betreffende rapport van Human Rights Watch gaat over de periode juni tot oktober in 2012. Er hebben zich sindsdien geen incidenten op dezelfde schaal voorgedaan. Het kabinet maakt zich grote zorgen over systematische onderdrukking en schendingen van de mensenrechten van de Rohingya en andere moslims in Birma/Myanmar.
Bent u bekend met het feit dat de regering van Myanmar vorig jaar de Nederlandse tak van Artsen Zonder Grenzen heeft opgedragen haar werk in Myanmar te stoppen7 en denkt u dat dit verband had met het feit dat zij als een van de weinige instanties hulp bood aan de Rohingya’s?
Ja, het kabinet is bekend met problemen rond de werkzaamheden van Artsen zonder Grenzen in Rakhine. In de beantwoording van de Kamervragen van het lid Sjoerdsma over religieuze spanningen in Birma/Myanmar heeft het kabinet aangegeven bezorgd te zijn over de evacuatie van humanitaire organisaties uit Rakhine State in maart 2014; en over belemmerde toegang tot Rakhine in de periode daarna. Het kabinet hecht veel waarde aan ongehinderde en veilige toegang voor humanitaire organisaties tot alle delen van Birma/Myanmar, inclusief Rakhine State. De Nederlandse ambassadeur heeft dat in 2014 op ministerieel niveau opgebracht in Birma/Myanmar. Ook de EU, de VS en verschillende Europese lidstaten hebben de situatie opgebracht. Tijdens het inkomend bezoek van president Thein Sein is door zowel de Minister-President als de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aangedrongen op ongehinderde en veilige toegang voor humanitaire organisaties tot Rakhine State. Artsen zonder Grenzen heeft inmiddels haar werkzaamheden in Rakhine State kunnen hervatten.
Heeft u met vertegenwoordigers van de regering van Myanmar gesproken over het feit dat de Nederlandse tak van Artsen Zonder Grenzen haar werk in Myanmar moest stoppen? Zo ja, wat was de uitkomst van deze gesprekken en heeft Artsen Zonder Grenzen inmiddels haar werk weer kunnen hervatten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Acht u het wenselijk dat het kabinet, getuige de bijdrage van de Staatssecretaris van Economische Zaken in een interview met het Algemeen Dagblad8, door economische deals werkt aan de politieke stabiliteit in Myanmar, terwijl in Myanmar door het regime stelselmatig de mensenrechten van de Rohingya’s en andere groepen worden geschonden?
Het kabinet is van mening dat de transitie ten gunste moet komen van alle inwoners van Birma/Myanmar. Het kabinet zet zich in voor stabiliteit, inclusieve economische ontwikkeling, democratische ontwikkeling en verbetering van de mensenrechtensituatie inclusief het aanpakken van onrechtvaardigheid. Het één kan niet zonder het ander.
Door de hulp-handel agenda in te zetten kan met Nederlandse kennis en kunde worden bijgedragen aan beter waterbeheer en voedselzekerheid. Inclusieve economische ontwikkeling draagt bij aan het verminderen van spanningen tussen bevolkingsgroepen. Bij de inzet van de hulp-handel agenda kiest Nederland voor een conflict-sensitieve benadering met bijzondere aandacht voor het thema business and human rights. Het kabinet is van mening dat deze brede inzet bijdraagt aan een inclusieve transitie in Birma/Myanmar.
Deelt u de mening van de Staatssecretaris van Economische Zaken9 dat er «heel voorzichtig» ontwikkeling is met betrekking tot de mensenrechtensituatie en de situatie van vluchtelingen in Myanmar? Zo ja, op welke gronden deelt u dan deze mening?
Sinds 2010 is de transitie in Birma/Myanmar in een stroomversnelling gekomen. De omvangrijke hervormingen hebben tot verbeteringen in de mensenrechtensituatie geleid, zoals wordt erkend in de AVVN- en Mensenrechtenresoluties en in de recent aangenomen Europese Raadsconclusies over Birma/Myanmar. Zo zijn duizenden politiek gevangenen vrijgelaten en wordt onafhankelijke media toegestaan. Talloze Birmese organisaties konden terugkeren uit ballingschap in Thailand. Recent konden 2,000 Rohingya uit IDP-kampen terugkeren naar hun leefomgeving.
Tegelijkertijd blijft het kabinet bezorgd over de mensenrechtensituatie in Birma/Myanmar. In het bijzonder zijn er zorgen over de situatie van de Rohingya (en andere moslims), als ook de situatie van andere etnische minderheden zoals de Kachin. De voortgang van het vredesproces wordt nauwlettend gemonitord. Nederland zet zich al jaren in voor verbetering van de mensenrechtensituatie en zal dat blijven doen. Zo ondersteunt het kabinet activiteiten ter verbetering van de mensenrechtensituatie en is Nederland, samen met het VK, één van de trekkers van de AVVN- en Mensenrechtenresoluties over Birma/Myanmar binnen de EU. In gesprekken met autoriteiten van Birma/Myanmar worden steeds zorgen opgebracht en wordt aangedrongen op verbetering. Onder andere naar aanleiding van deze gesprekken konden humanitaire organisaties inclusief MSF terugkeren naar Rakhine State.
De Nederlandse vertegenwoordigingen in de regio onderhouden nauwe contacten met diverse organisaties die zich inzetten voor mensenrechten en humanitaire hulp aan vluchtelingen. Onder andere op verzoek van de Kamer wordt een uitgezonden medewerker politieke en mensenrechten aan de vertegenwoordiging in Yangon worden toegevoegd. Hierdoor kan de situatie nog intensiever worden gevolgd en worden ingezet op verbetering van de situatie.
Deelt u de mening dat de kwalificatie «heel voorzichtig» bij verre na niet voldoende is in situaties waar mensenrechten stelselmatig worden geschonden? Zo ja, is dit dan reden voor u en de Nederlandse regering om het beleid ten aanzien van Myanmar te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat geen enkele cent Nederlands geld zou mogen bijdragen aan de schending van mensenrechten? Zo ja, in hoeverre is dit in overeenstemming met het feit dat de Nederlandse economische deals tot politieke stabiliteit leiden in Myanmar?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de Nederlandse regering in plaats van naar politieke stabiliteit, naar het aanpakken van de onrechtvaardigheid zou moeten streven in Myanmar? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Op welke wijze is de bijdrage van 650.000 euro aan projecten in Myanmar10 ook ten goede gekomen aan de situatie van de Rohingya’s in Myanmar en is er controle uitgeoefend op de besteding van dit budget?
Nederland ondersteunt de transitie in Birma/Myanmar op verschillende manieren. De EUR 650.000 euro betreft de bijdrage uit het Mensenrechtenfonds. De ambassade ondersteunt diverse projecten om de positie van alle etnische minderheden in het land te versterken, inclusief de Rohingya. Bijvoorbeeld door een bijdrage aan Fortify Rights gericht op versterking van de capaciteit van lokale mensenrechtenverdedigers in Rakhine of via steun aan de «Irrawaddy»-krant en trainingen van journalisten om onafhankelijke berichtgeving over spanningen tussen etnische groepen te bevorderen. Ook financiert de ambassade onderzoek naar landrechtenproblematiek. Juist voor veel etnische minderheden, die veelal in rurale gebieden wonen en voor hun voedselzekerheid afhankelijk zijn van zwerflandbouw, is dit relevant. Tevens is uit dit fonds bijgedragen aan het Myanmar Centre for Responsible Business (MCRB), waarmee verantwoord ondernemen in Birma/Myanmar wordt gestimuleerd. Het MCRB richt zich onder andere op informatievoorziening aan en het bevorderen van bewustzijn bij internationale ondernemingen over de mensenrechtenproblematiek in Birma/Myanmar, ook over de situatie van de Rohingya.
Bij alle ontwikkelingsuitgaven wordt gecontroleerd of de betrokken organisaties het geld goed besteden. Over de uitgaven van het Mensenrechtenfonds wordt in de Mensenrechtenrapportage jaarlijks gerapporteerd aan de Kamer.
Wat heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu concreet gedaan toen zij tijdens haar bezoek aan Myanmar expliciet aandacht heeft besteed aan mensenrechtenvraagstukken?11 Zijn er toezeggingen gedaan en houdt de Nederlandse regering toezicht op het nakomen van gedane toezeggingen?
Het bezoek van de Minister van Infrastructuur en Milieu stond in het teken van water. Birma/Myanmar heeft ruim 2,000 kilometer kustlijn en kampt regelmatig met overstromingen en natuurrampen, zoals de cycloon Nargis in 2008. Er is behoefte aan schoon drinkwater en irrigatiesystemen om de landbouwproductiviteit te verbeteren. Nederland heeft de kennis en kunde om bij te dragen aan bescherming tegen overstromingen, toegang tot schoon water en stimuleren van inclusieve economische groei. Watersamenwerking is ook een uitgangspunt van waaruit zorgen over de mensenrechtensituatie kunnen worden opgebracht in de relatie met de autoriteiten. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft in gesprekken met haar Birmese collega’s het belang van verbetering van de mensenrechtensituatie benadrukt. Er zijn geen toezeggingen gedaan.
Deelt u de mening dat, gezien het aantal Rohingya-vluchtelingen, er een te grote last op Indonesië en Maleisië neerkomt? Zo ja, bent u bereid, net als de Verenigde Staten, deze landen bij te staan in het faciliteren van bijvoorbeeld opvangcentra? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat er een regionale, structurele oplossing moet worden gevonden voor deze crisis. Nederland dringt hierop aan in gesprekken met de betrokken autoriteiten, en beziet daarvoor de mogelijkheden voor samenwerking. Indonesië, Maleisië en Thailand verlenen inmiddels humanitaire hulp aan opgevangen vluchtelingen. Op 2 juli jl. werd tijdens een hiertoe speciaal ingelaste ASEAN-bijeenkomst van betrokken ministers uit de regio besloten een speciaal fonds te creëren voor opvang van vluchtelingen en migranten in de regio. Een gemeenschappelijke ASEAN «taskforce» voor migratie werd opgericht.
Deelt u de strekking van de oproep van de Hoge Commissaris van de Mensenrechten en de UNHCR12, dat het terugduwen van bootvluchtelingen door Indonesië, Thailand en Maleisië dient te stoppen? Zo ja, dringt u hier dan in contacten met vertegenwoordigers van deze landen op aan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 17.
Toestemming voor een bonus aan de oud-topman van de NS |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de voormalig NS-topman toestemming had voor de bonus van € 75.000?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Na beoordeling door de raad van commissarissen en na een gesprek met mij op 26 februari was er in principe overeenstemming over een toekenning van een variabele beloning van 17,5% van het vaste salaris van de heer Huges. Dit was echter onderdeel van een breder pakket, waarover pas op 2 juni in totaliteit overeenstemming werd bereikt. Dat was pas het moment waarop de uitbetaling had kunnen worden geëffectueerd. Zie voor een nadere toelichting de antwoorden op de vragen van de leden Koolmees en Van Veldhoven.
Wat is de reden dat u eerder de Tweede Kamer voorhield dat de voormalig NS-topman de bonus zomaar zonder dat u of de Raad van Commissarissen van de NS daarvan op de hoogte was aan zichzelf liet uitkeren?
Omdat dat een juiste weergave van de feiten is.
Kunnen we na uw eerdere missers (zoals het feit dat u over de oud-NS-topman vol trots meedeelde dat hij zijn ontslag heeft genomen maar die achteraf helemaal niet ontslagen bleek te zijn en het gedoe rondom de bonus) nog meer verrassingen verwachten rondom de ontslagprocedure van de oud-topman? Zo ja, welke? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NS, vertegenwoordigd door de raad van commissarissen, treedt op als werkgever voor de heer Huges. In de beschrijving van de gang van zaken heb ik mij steeds gebaseerd op hetgeen de toenmalige voorzitter van de raad, de heer Van den Driest, mij heeft gezegd, dan wel door de informatie die hij mij heeft laten verstrekken door medewerkers van NS. Ik heb de Tweede Kamer sinds 28 april steeds snel op de hoogte gebracht van relevante ontwikkelingen of nieuwe informatie. Daarbij is gebleken dat de informatie waarop ik mij baseerde achteraf bezien niet altijd correct en volledig was. Dat is natuurlijk ernstig. Het illustreert dat de interne regels en procedures bij NS niet goed functioneerden. Het is mijn intentie, evenals van het bestuur en de raad van commissarissen van NS, om hierin op korte termijn verbetering aan te brengen.
Bent u bereid om alle documenten die betrekking hebben op het ontslag van de NS-topman naar de Tweede Kamer te sturen, waarbij ook de afspraken tussen de voormalig topman en de Raad van Commissarissen van de NS en uw Ministerie helder worden?
Zoals u in de NRC van 11 juli heeft kunnen lezen bereidt de advocaat van de heer Huges een kort geding voor. Om de juridische positie van NS niet te schaden kan ik niet aan uw verzoek voldoen. Na de afwikkeling van de procedure kan ik de Kamer vertrouwelijk informeren.
In hoeverre deelt u de mening dat het verkeerd voorstellen van zaken een beetje uw handelsmerk begint te worden?
Zie het antwoord op vraag 3.
De identificatie van de slachtoffers van de MH17 |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u in het MH17 debat van 17 april 2015 de toezegging heeft gedaan de Kamer te informeren wie toestemming heeft gegeven voor de presentaties van professor Maat en waarvoor precies toestemming is gegeven, zowel binnen de leiding van het identificatieteam, maar ook waar het gaat om politiebevoegdheden?
In mijn brief aan uw Kamer (dd. 15 juni 2015) heb ik u over het onderzoek naar professor Maat geïnformeerd. Ik heb onder andere aangegeven dat prof. Maat geen toestemming heeft gevraagd voor de lezing, maar het anderzijds ook ontbreekt aan duidelijke kaders, afspraken en criteria met betrekking tot het geven van lezingen en het vrijgeven en gebruik van (beeld)materiaal. De brief heb ik gebaseerd op de einduitkomsten die de politie per brief aan mijn ministerie heeft toegezonden (zie bijlage). Het onderzoek zelf is een intern onderzoek dat alleen binnen de politie bekend is.
Zie ook het antwoord op vraag 6.
Herinnert u zich dat u in dat debat de toezegging heeft gedaan de Kamer te informeren over de uitkomsten van het LTFO-onderzoek naar de vraag of er voorafgaand aan de presentatie van professor Maat nog andere bijeenkomsten zijn gehouden, of hier navraag naar is gedaan en zo ja, of er een bericht is gestuurd naar de organisatie en de presentator dat dit niet kan, of vanwege de ingebouwde safeguards dit in de toekomst niet meer op deze manier zal gebeuren maar alleen op besloten bijeenkomsten en uitsluitend ter uitwisseling van informatie met mededeskundigen en dat foto's alleen worden getoond na toestemming van de nabestaanden?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich dat u in dat debat de toezegging heeft gedaan de Kamer te informeren over de uitkomst van het LTFO-onderzoek of de presentatie, inclusief foto's, goedgekeurd is door de leiding van het identificatieteam of door de politie gelet op het feit dat u heeft aangegeven dat het onwenslijk was de foto's te tonen nu deze onderdeel zijn van een strafrechtelijk onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich dat u in dat debat de toezegging heeft gedaan de Kamer te informeren na het gesprek met het LTFO over een eventueel bestaande regeling voor het gebruik van materiaal?
Zie antwoord vraag 1.
Is het u opgevallen dat u in de brief over het onderzoek naar de gang van zaken rond de presentatie van professor Maat (Kamerstuk 33 997, nr. 47) geen antwoord geeft op de vragen in 1 tot en met 4?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u, nu het onderzoek kennelijk is afgerond, de vragen 1 tot en met 4 heel precies beantwoorden? Kunt u daarbij in ieder geval aangeven wie toestemming gegeven heeft voor een presentatie van professor Maat, wat de rol was van de leiding van de politie en van het LTFO, of er verschillen zaten in de presentatie van professor Maat en de versie waarvoor toestemming gegeven was, of dezelfde of een vergelijkbare presentatie elders is gehouden en zo ja, wie hem gaf, wanneer en voor welk publiek, welke andere presentaties zijn gegeven, hoeveel mensen er in de zaal zaten die geen collegekaart hadden, hoe zij binnen konden komen, of er een regeling was voor het houden van presentaties, wie die regeling had vastgesteld en of u een kopie daarvan openbaar kunt maken en wanneer was u als ministers op de hoogte was van die regeling?
Prof. Maat heeft geen expliciete toestemming gevraagd aan of gekregen van de leiding van de politie en het LTFO voor het houden van zijn presentaties op 10 maart, 13 maart en 9 april 2015. De politie heeft wel expliciete toestemming gegeven aan een vakgenoot van prof. Maat om een presentatie te geven aan ongeveer 30 leden van de Nederlandse Vereniging van Fysische Antropologie. Omdat prof. Maat kennis droeg van de toestemming aan zijn vakgenoot en omdat hij had vernomen dat het hoofd LTFO ook presentaties gaf, heeft hij gezien de handelwijze in het verleden aangenomen dat hij ook presentaties kon geven in het kader van educatie en voor vakgenoten.
De presentatie van prof. Maat van 9 april 2015 was gericht aan studenten gezondheidswetenschappen van de Universiteit Maastricht. Voor deze lezing hadden zich vooraf 219 personen aangemeld. De toegangscontrole op de betreffende avond heeft zich beperkt tot ca. 150 aanwezigen. De organisatie heeft desgevraagd aangegeven dat het te druk was iedereen te controleren.
De presentaties van professor Maat van 10 en 13 maart 2015 waren bij andere universiteiten. Zowel bij professor Maat als bij zijn vakgenoot ging de presentatie in op de manier waarop DNA kan worden afgenomen. In dezelfde periode heeft ook een tandarts een presentatie gegeven aan vakgenoten over het gebit in relatie tot het identificatieproces. Het hoofd LTFO heeft een presentatie over het DVI-proces (Disaster Victim Identification) gegeven bij een conferentie bij Interpol. Op verzoek van een aantal burgemeesters, in wiens gemeente slachtoffers en/of nabestaanden wonen, heeft het hoofd LTFO een presentatie gegeven bij een veiligheidsregio. Deze presentaties gingen in op de opbouw van het proces, waarheidsvinding en veiligheidsaspecten. Ook is er door de politie een algemene presentatie gemaakt voor intern gebruik over het DVI-proces zoals toegepast bij het identificatieonderzoek bij de slachtoffers van de ramp met vlucht MH17.
Ten aanzien van de vragen over een regeling voor het houden van presentaties: in de jarenlange gegroeide werkprocessen en gewoonten van het LTFO was het gebruikelijk om aan vakgenoten lezingen te geven. Zoals gemeld in mijn brief aan uw Kamer van 15 juni jl. over dit onderwerp ontbrak het aan formele kaders, afspraken en criteria hieromtrent. Het is van belang is dat de wijze van samenwerking met derden in een dergelijk onderzoek en het gebruiken van beeldmateriaal bij lezingen en educatie formeel wordt vastgelegd. Ik heb de politie de opdracht gegeven om deze kaders spoedig uit te werken. Zoals aangegeven is afgesproken dat beeldmateriaal van slachtoffers van MH17 pas mag worden gebruikt voor presentaties na expliciete toestemming van de nabestaanden.
Wie heeft het onderzoek uitgevoerd en welke onderzoeksopdracht hebben de onderzoekers gekregen? Wie was de opdrachtgever van het onderzoek?
De politie heeft een oriënterend onderzoek gedaan naar de toedracht en het verloop van het incident. Het onderzoek is uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van het Team Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) van de Eenheid Den Haag. Bij het onderzoek zijn onderzoekers van het Politie Diensten Centrum, de Landelijke Eenheid, de Eenheid Den Haag en de Eenheid Amsterdam betrokken. De Algemeen Commandant van de Staf Grootschalig en Bijzonder optreden van de Landelijke Eenheid heeft de opdracht tot het onderzoek gegeven.
Voor de goede orde wil ik benadrukken dat er geen sprake is geweest van een strafrechtelijk onderzoek of integriteitsonderzoek naar prof. Maat.
Waren de onderzoekers volledig onafhankelijk van het Ministerie van Veiligheid en Justitie?
De onderzoekers zijn werkzaam bij de politie. Het bestuursdepartement had geen rol in het onderzoek.
Wanneer is het onderzoek aan u aangeboden en kunt u de versie die is aangeboden, en waarop uw brief is gebaseerd, met de Kamer delen?
Op 10 juni 2015 heeft de korpschef van de politie het Ministerie van Veiligheid en Justitie per brief geïnformeerd over de einduitkomsten van het vertrouwelijke interne onderzoek van de politie naar de feitelijke gang van zaken rondom de lezing van prof. Maat. Deze brief is als bijlage bijgevoegd. Mijn brief aan uw Kamer over de uitkomsten van het onderzoek (d.d. 15 juni 2015) is op deze brief gebaseerd.
Zat er een feitenrelaas bij het onderzoek zoals het aan u is gestuurd? Zo ja, kunt u dat dan openbaar maken zoals u toch duidelijk heeft beloofd?
Zie antwoord vraag 9.
Zijn er door de regering nog wijzigingen aangebracht in het onderzoek? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u de eindversie van het onderzoek met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 9.
Wanneer heeft professor Maat inzage gehad in het rapport en was hij in de gelegenheid opmerkingen te maken?
Prof. Maat is gehoord en zijn verklaring maakt deel uit van het onderzoek. De uitkomsten van het onderzoek zijn hem mondeling toegelicht. Prof. Maat kan desgewenst zijn eigen verklaring inzien.
Heeft professor Maat een afschrift mogen ontvangen van de stukken van het onderzoek naar zijn handelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden en daarbij geen enkel feit overslaan?
Ja.
De situatie van de Oeigoeren in de Chinese provincie Xinjiang |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «China tot Oeigoeren: eet door tijdens ramadan»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Chinese autoriteiten Oeigoeren beletten om gehoor te geven aan religieuze voorschriften tijdens de ramadan en Oeigoeren hebben opgeroepen om niet te vasten?2 Acht u dit in strijd met de fundamentele mensenrechten? Zo ja, wat gaat u concreet doen om deze wantoestanden te adresseren? Zo nee, waarom niet?
De Chinese autoriteiten doen vaker de oproep aan partijfunctionarissen in Xinjiang niet aan de ramadan mee te doen. In hoeverre aan deze oproep gehoor wordt gegeven en daarop wordt gecontroleerd, is moeilijk te achterhalen. Nederland vindt dat elk individu de vrijheid moet hebben zijn of haar religieuze of levensbeschouwelijke identiteit vorm te geven. Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is een belangrijk onderdeel van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland roept de Chinese autoriteiten op mensenrechten, waaronder vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, te respecteren.
Wat vindt u ervan dat moskeeën in Xinjiang streng worden gecontroleerd en dat religieuze bijeenkomsten in het openbaar daar zijn verboden? Ziet u dit als een onrechtmatige onderdrukking van een religieuze minderheid? Zo ja, wat gaat u concreet doen om deze wantoestanden te adresseren? Zo nee, waarom niet?
Over specifieke maatregelen tegen moskeeën bestaan moeilijk verifieerbare berichten. Wel is de algemene indruk dat moskeeën streng worden gecontroleerd. Ook andere religieuze of niet-religieuze bijeenkomsten in China worden gecontroleerd en bijeenkomsten die zich aan formeel toezicht onttrekken, zijn per definitie illegaal. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 roept Nederland de Chinese autoriteiten op om mensenrechten als vrijheid van godsdienst en levensovertuiging te respecteren.
Was de Nederlandse regering bekend met eerdere berichten van Human Rights Watch uit 2005, dat de religieuze vrijheden van de Oeigoeren worden beperkt3 en wat heeft de Nederlandse regering destijds met deze berichten gedaan?
Ja. Het kabinet gebruikt dergelijke rapporten bij het ontwikkelen van beleid en voor het toetsen van staand beleid. Zo zijn de berichten van Human Rights Watch uit 2005 o.a. geraadpleegd bij het opstellen van het Algemeen Ambtsbericht China in juni 2005.
Wat heeft de Nederlandse regering de afgelopen jaren concreet gedaan om de situatie van de Oeigoeren in China te adresseren dan wel verbeteren?
Etnische en religieuze minderheden in het bijzonder, zoals de Oeigoeren, zijn kwetsbaar voor mensenrechtenschendingen. De toestroom van Han-Chinezen in de provincie Xinjiang heeft in het verleden geleid tot spanningen tussen de Oeigoerse bevolking, Han-Chinezen en de Chinese autoriteiten. Nederland wijst de Chinese autoriteiten op hun verantwoordelijkheden bij het wegnemen van deze spanningen, met respect voor de rechten en vrijheden van een ieder.
Nederland vraagt bilateraal op uiteenlopende manieren aandacht voor de mensenrechtensituatie in China. Zo bespreekt Nederland mensenrechten tijdens bilaterale contacten en tijdens bezoeken op verschillende niveaus. Ook houdt Nederland met China mensenrechtenconsultaties. Tijdens de mensenrechtenconsultaties in december 2013 heeft de toenmalige Nederlandse mensenrechtenambassadeur aandacht gevraagd voor de positie van Oeigoeren en de bescherming van hun rechten, zoals vrijheid van religie en vrijheid van vereniging. Tijdens mijn recente bezoek aan China op 18 en 19 juni jl. is door mijn Chinese counterpart aangegeven dat China open staat de volgende ronde van de bilaterale mensenrechtenconsultaties binnen enkele maanden te houden.
Ook draagt Nederland via projecten gesteund uit het Mensenrechtenfonds bij aan het verbeteren van de mensenrechtensituatie in Oeigoerse gebieden.
Tevens maakt Nederland zich binnen de EU sterk voor het mensenrechtenbeleid jegens China. De EU maakt zich zorgen over de mensenrechtensituatie in Xinjiang en benadrukt het belang van het adresseren van onderliggende oorzaken van etnische spanningen in de regio voor het verbeteren van de mensenrechtensituatie. De Europese Unie maakt zich bij de Chinese overheid sterk voor de fundamentele mensenrechten, een eerlijke rechtsgang en de gelijkwaardige ontwikkeling en participatie van minderheden in autonome regio’s in het besluitvormingsproces.
De EU uit haar zorgen over de mensenrechtensituatie van Oeigoeren onder andere in verklaringen en tijdens bezoeken. Zo heeft Hoge Vertegenwoordiger Federica Mogherini in het kader van de EU-China Strategische Dialoog in Peking op 5 mei jl. de noodzaak benadrukt dat de Chinese autoriteiten hun verantwoordelijkheid nemen voor het wegnemen van de spanningen in de regio. Ook ondersteunt de EU projecten in Oeigoerse gebieden die tot doel hebben de mensenrechtensituatie te verbeteren.
Wat heeft de Europese Unie de afgelopen jaren concreet gedaan om de situatie van de Oeigoeren in China te adresseren dan wel verbeteren?
Zie antwoord op vraag 5.
Onderschrijft u de stellingname van Amnesty International, dat er in de provincie Xinjiang sprake is van bewuste bevolkingspolitiek door de Chinese autoriteiten?4 Zo ja, vindt u het bedrijven van bevolkingspolitiek niet misselijkmakend en wat bent u voornemens te doen om dit aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5.
Waarom stelt u in uw antwoorden op eerdere vragen5 en uw brief van 17 november 20146, dat de incidenten rond de situatie van de Oeigoeren en de mate van geweld niet kunnen worden getoetst door een gebrek aan onafhankelijke informatie? Hoe is dit te rijmen met het feit dat Amnesty International en Vluchtelingenwerk Nederland7 wél stellig zijn met betrekking tot de geweldsincidenten, de onderdrukking en de bevolkingspolitiek in Xinjiang? Doet u hiermee deze instituten en hun informatie niet tekort?
Er komt weinig informatie uit de provincie Xinjiang. De informatie waar Nederland wel over beschikt, waaronder berichtgeving van Amnesty International en Vluchtelingenwerk Nederland, is daarom waardevol. Echter, berichten die binnenkomen uit en over Xinjiang komen regelmatig van bronnen waarvan de betrouwbaarheid niet kan worden gecontroleerd. Op basis van de beperkte informatie is het niet mogelijk om stellige uitspraken te doen over geweldsincidenten in Xinjiang. Dat er geweldsincidenten zijn wordt door bronnen van verschillende achtergronden gemeld. Het is echter niet te achterhalen hoe deze incidenten precies tot stand komen, hoeveel mensen erbij betrokken zijn en of er schuldigen voor kunnen worden aangewezen.
Acht u de signalen dat Oeigoerse partijfunctionarissen moeten beloven dat ze geen geloof hebben, dat jonge Oeigoeren worden aangemoedigd buiten Xinjiang te studeren en religieuze leiders in Xinjiang worden verplicht om het socialisme te bestuderen en op te leggen wel als bevestigde en onafhankelijke feiten?8 Zo ja, durft u dan de stelling in te nemen dat de Oeigoeren in China cultureel en sociaal worden onderdrukt en dat hen door bevolkingspolitiek een assimilatoir kader wordt opgelegd? Zo ja, wat gaat u hier dan concreet mee doen? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen is het zo dat het in China moeilijk is om aan onafhankelijk getoetste informatie te komen. De zaken die hier worden genoemd zijn wel beter te controleren, omdat ze ook door Chinese media worden gepubliceerd. Dit zou niet gebeuren als het geen maatregelen waren van of gesteund door de autoriteiten. De vereisten ten aanzien van partijfunctionarissen en religieuze leiders zijn niet uniek voor Xinjiang of specifiek tegen Oeigoeren gericht – ze gelden in heel China en voor alle bevolkingsgroepen, en zijn in algemeen geldende wet- en regelgeving vastgelegd. Dat dit op gespannen voet staat met etnische, culturele en religieuze vrijheden wordt regelmatig verwoord in verklaringen en aan de orde gesteld in dialogen van o.a. de EU met China.
Deelt u met Amnesty International9 en met Michael Clarke10, wetenschapper aan de Griffith University, de mening dat China de internationale preoccupatie met terreur aangrijpt om de rechten en de eigenheid van de Oeigoeren in Xinjiang in te dammen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier concreet mee doen?
De spanningen in Xinjiang zijn de afgelopen jaren toegenomen. In 2014 is het aantal geweldsincidenten met dodelijke slachtoffers gegroeid, maar ook recentelijk zijn er bij gewelddadigheden in de regio dodelijke slachtoffers gevallen. Chinese autoriteiten schrijven deze geweldsincidenten toe aan Oeigoerse extremisten.
Nederland erkent de noodzaak om maatregelen te nemen om deze gewelddadigheden te voorkomen in de toekomst. Het beeld is niettemin dat door de aanslagen in 2014 de positie van Oeigoeren verder onder druk is komen te staan.
Zoals ook beschreven in het Kamerstuk 33 625, nr. 143 van 17 november 2014 is het van belang om onderliggende oorzaken van etnische spanningen in de regio te adresseren om langdurige stabiliteit en welvaart te bereiken. Randvoorwaarden hiervoor zijn dat de mensenrechten worden gerespecteerd en dat er sprake is van gelijkwaardige ontwikkeling en participatie van minderheden in autonome regio’s in het besluitvormingsproces. Zoals door de EU, mede namens de Nederlandse regering, naar voren wordt gebracht, is van belang dat de Oeigoerse cultuur en religieuze vrijheid worden gerespecteerd.
Op welke wijze geeft de Nederlandse regering uitvoering aan de uitspraak van de hoogste Nederlandse bestuursrechter, dat Oeigoeren die om bescherming hebben gevraagd in Nederland risico’s lopen bij terugkeer, omdat China asielzoekers vervolgt als landverraders?10 Zou de Nederlandse regering het beleid ten aanzien van het terugsturen van Oeigoeren willen aanpassen? Zo nee, waarom niet?
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van uw Kamer heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 2 juli 2015 verzocht om een reactie op de bedoelde uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 juli 2015. Gaarne verwijs ik u naar de reactie van de Staatssecretaris in de Kamerbrief met kenmerk 666492 van 10 augustus jl.
Is de Nederlandse regering voornemens om tijdens het staatsbezoek aan China van Zijne Majesteit de Koning in oktober 2015, de situatie van de Oeigoeren bilateraal te adresseren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet levert een consistente en gezamenlijke inspanning wat betreft de mensenrechtensituatie in China: alle bewindspersonen besteden bij hun gesprekken met Chinese counterparts op gepaste wijze aandacht aan mensenrechten op hun eigen terrein.
Het bericht dat bestuurders van ziekenhuizen massaal declaratieregels negeren |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bestuurders ziekenhuizen negeren massaal declaratieregels»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht waaruit blijkt dat bestuurders van (academische) ziekenhuizen bedragen declareren die boven de afgesproken norm liggen, en daarmee de cao afspraken negeren?
Ik betreur de berichten. Het is evident dat wij allen zinnig en zuinig moeten omgaan met de beschikbare middelen. Dat geldt niet in de laatste plaats voor bestuurders van organisaties die een publiek belang dienen, zoals ziekenhuizen. Ik heb de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) schriftelijk gevraagd om bij hun leden te benadrukken dat ook de declaraties van bestuurders zinnig en zuinig moeten zijn. Verder is contact opgenomen met de «brancheorganisaties zorg» (BOZ) om dit ook bij hen onder de aandacht te brengen. De NFU heeft besloten een inventarisatie op te stellen van declaratieregels voor de leden van de raden van bestuur van de universitair medische centra. Op basis van de uitkomst van deze inventarisatie wordt bekeken op aanpassingen nodig zijn. De NVZ en BOZ hebben aangegeven in de komende weken met hun reactie te komen.
In hoeverre is bij u bekend of in andere ziekenhuizen ook de declaratieregels worden overschreden? Zo ja, hoelang weet u dit al en waarom heeft u hier niets mee gedaan? Zo nee, bent u bereid, net als uw collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, om een onderzoek naar mogelijke onrechtmatigheden in te stellen?
Ik heb geen informatie over de omgang met declaratieregels en hoe deze regels eruit zien. Ziekenhuizen zijn onafhankelijke private instellingen waar de Raad van Toezicht verantwoordelijk is voor de naleving van dergelijke regels door de Raad van Bestuur.
Ik ben verheugd dat de NFU de handschoen hebben opgepakt en hebben besloten tot een inventarisatie van dergelijke regels onder hun leden en dat zij daar zo nodig actie op ondernemen.
Kunt u toelichten hoe u de positie van de ondernemingsraden wilt versterken, aangezien FNV stelt dat deze geen gehoor kregen toen zij het declaratiegedrag aan de orde stelden bij de raad van toezicht? Deelt u de mening dat de governance, binnen de ziekenhuizen waar dit gebeurde, niet op orde is? Zo ja, wat gaat u hier concreet aan doen? Zo nee, waarom niet?
Op 11 juni jl. heb ik met uw Kamer gesproken over mijn agenda goed bestuur. Daarin heb ik aangegeven dat ik de verantwoordelijkheidsverdeling tussen raden van toezicht en raden van bestuur wil aanscherpen, het extern toezicht op goed bestuur wil versterken, de medezeggenschap van cliënten wil verbeteren en dat ik het debat over goed bestuur wil aanzwengelen. Al deze maatregelen samen leiden tot een gezonde bestuurscultuur bij Raden van Bestuur en Raden van Toezicht.
Het onderzoek naar de grootschalige bankenfraude in Moldavië |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u zich uw toezeggingen herinneren tijdens het debat over de goedkeuring van de Associatieovereenkomst van de EU met Moldavië, Georgië en Oekraïne d.d. 1 en 2 april 2015 inzake het onderzoek naar de grootschalige fraude bij Moldavische banken?
Ja.
Wat is de laatste stand van zaken rondom de bankenfraudekwestie? Is het rapport naar de fraude reeds verschenen? Heeft u reeds, zoals tijdens het debat toegezegd, bij de Europese Commissie aangedrongen op het rapporteren over de mogelijkheden van terugvordering van verduisterde middelen? Zo ja, wat is hier uit voortgekomen?
Op verzoek van toenmalig premier Leancă heeft het Amerikaanse bedrijf Kroll in november 2014 een vooronderzoek gestart naar de toedracht van de verdwijning van de fondsen. Het vertrouwelijke rapport met de uitkomsten van het Kroll onderzoek is op 4 mei door de Voorzitter van het parlement, Andrian Candu, gepubliceerd op zijn persoonlijke webpagina. De Moldavische regering heeft de authenticiteit daarvan bevestigd. De bevindingen van het rapport nopen tot nader onderzoek. De Centrale Bank van Moldavië laat daarvoor een tweede rapport opstellen dat als basis kan dienen voor een strafrechtelijk onderzoek inclusief het terugvorderen van fondsen.
Nederland acht het van belang dat dit vervolgonderzoek spoedig, onafhankelijk en volledig plaatsvindt, om te komen tot een strafrechtelijke vervolging van alle verantwoordelijken en om zover mogelijk de verduisterde middelen terug te vorderen. Daarnaast acht Nederland het van groot belang dat Moldavië in overleg met de betrokken partijen – IMF en de Europese Commissie – overgaat tot sanering van de getroffen banken, zodat hun positie niet langer een gevaar vormt voor de houdbaarheid van het financieel systeem in Moldavië.
In het algemeen blijft Nederland aandringen op een gedegen hervorming van de justitiële keten in Moldavië. Een geloofwaardige bestrijding van corruptie en machtsmisbruik in alle lagen van de maatschappij is een noodzakelijke voorwaarde voor een duurzame transformatie naar een democratische rechtsstaat gebaseerd op Europese waarden. De EU helpt Moldavië in de hervorming van de justitiële keten en Nederland biedt ook bilaterale ondersteuning via het MATRA fonds. Daarnaast is op 30 juni jl. een EU twinning project van start gegaan waarbij de Roemeense Nationale Bank in samenwerking met De Nederlandsche Bank de Moldavische Centrale Bank traint ten behoeve van het versterken van de controle op de overige banken.
De situatie in Moldavië, waaronder de bankenfraude, wordt in EU-verband nauwlettend gevolgd en regelmatig besproken. Ook in de recente voortgangsrapportage ten aanzien van het Europees nabuurschapsbeleid deed de EU verslag van de stand van zaken ten aanzien van de problemen in de financiële sector (zie Kamerstuk 22-112 Nr. 1961 van 17 april 2015). De EU-delegatie ter plaatse volgt de situatie op de voet en blijft bij de Moldavische autoriteiten aandringen op een spoedige oplossing van de fraudezaak. Dit is de verantwoordelijkheid van de Moldavische autoriteiten en zij dienen alles in het werk te stellen om grondig onderzoek, vervolging en terugvordering te realiseren.
Klopt het dat de Europese Unie de begrotingssteun aan Moldavië heeft stopgezet?1 Is er een verband tussen de beweegredenen achter dat besluit en het eerdergenoemde fraudeschandaal?
Ja, de Europese Commissie heeft de begrotingssteun aan Moldavië stopgezet totdat er een nieuw financieel akkoord is met het IMF. Het IMF heeft sanering (liquidatie) van de getroffen banken als voorwaarde gesteld voor een nieuw programma. Daarbij heeft de bankencrisis geleid tot zorgen over de macro-financiële stabiliteit van Moldavië. Een gezonde macro-financiële huishouding is een van de voorwaarden voor het uitbetalen van begrotingssteun. Ook hiervoor is een nieuw financieel akkoord met het IMF essentieel.
Kunt u tot slot iets zeggen over hoe de Nederlandse vertegenwoordiging in Moldavië nu en in de nabije toekomst wordt geregeld? Blijft Nederland bij de Moldavische autoriteiten vertegenwoordigd vanuit de post in Boekarest, of worden er ook mogelijkheden verkend om met bijvoorbeeld België en Luxemburg samen te werken omtrent diplomatieke vertegenwoordiging in Chişinǎu?
Het kabinet heeft een eventuele opening van een diplomatieke vertegenwoordiging in Chişinău nog in beraad. Hierover is nog geen besluit genomen.
De artikelen “ANBO: Het gaat mis met de thuiszorg”, en “Thuiszorg wordt zorgenkind” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «ANBO: Het gaat mis met de thuiszorg, gepubliceerd in Leeuwarder Courant» van 8 juli 20151 en «Thuiszorg wordt zorgenkind», gepubliceerd in AD/Haagsche Courant van 8 juli 2015?2
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat volgens onderzoek van de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen (ANBO) inmiddels in 78 gemeenten de huishoudelijke hulp wordt teruggeschroefd of afgeschaft, zonder dat er het wettelijk verplichte gedegen onderzoek aan voorafgaat?
Het door een gemeente vooraf generiek uitsluiten van een voorziening gericht op ondersteuning in het voeren van huishouding verhoudt zich niet met het kader van de Wmo 2015. De wet schrijft in geval van melding van een ondersteuningsbehoefte, een individuele benadering door middel van een expliciet in de wet gespecificeerd onderzoek voor. Het versoberen of beëindigen van (een bestaande, doorlopende voorziening van) huishoudelijke hulp is slechts mogelijk wanneer dat vooraf is gegaan door een zorgvuldig voorbereide individuele afweging. Het wettelijk kader biedt de cliënt dan ook de benodigde waarborgen.
Indien een inwoner het niet eens is met het besluit van zijn gemeente om de huishoudelijke hulp te versoberen, te beëindigen, via een algemene voorziening te verstrekken of van mening is dat het overgangsrecht in zijn situatie onvoldoende recht is gedaan, dan staat de mogelijkheid van bezwaar of beroep open. In het kader van de bezwaarprocedure wordt de beslissing van het college op het punt waarop de cliënt bezwaar maakt volledig heroverwogen. Daar waar ten onrechte geen of een ontoereikend onderzoek heeft plaatsgevonden, dient dit als regel opnieuw te worden uitgevoerd. Gemeenten moeten het feit dat bezwaar en beroep mogelijk is kenbaar maken aan de cliënt.
Hoe beoordeelt u het bericht dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) erkent dat het in meerdere gemeenten schort aan communicatie van die gemeente naar de burger?
Een belangrijk onderdeel van een cliëntvriendelijke en effectieve uitvoering van de Wmo 2015, waarin het leveren van maatwerk voor de cliënt uitgangspunt is, is goede, persoonlijke communicatie met de cliënt. Het ontbreken van goede communicatie met de cliënt kan niet alleen leiden tot nodeloze ongerustheid van de cliënt, maar ook bijvoorbeeld tot onnodige bezwaar- en beroepszaken.
Evenals de VNG constateer ik dat er dit jaar bij een aantal gemeenten nog sprake is van problemen bij de bejegening van cliënten. Een aantal gemeenten worstelt nog met het goed vormgeven van de keukentafelgesprekken, zo blijkt uit de digitale ledenraadpleging «zorg naar gemeenten» van de samenwerkende cliëntenorganisaties. Op basis van de ledenraadpleging hebben de organisaties aanbevelingen voor gemeenten opgesteld. Uit een in april jl. uitgevoerde peiling door het programma Aandacht voor Iedereen (AvI)3 blijkt dat mensen nog niet goed geïnformeerd zijn over de (nieuwe) spelregels. Ik heb dit bij wethouders en andere partijen de afgelopen periode regelmatig onder de aandacht gebracht en zal partijen hierop blijven aanspreken. Het merendeel van de gesprekken is in toenemende mate echt persoonlijk: bij mensen thuis (72%) of op een andere locatie (16%). Daarnaast constateer ik een afname in het aantal meldingen en signalen bij de zgn. «implementatietafel». De monitor biedt de gemeenten, voor zover nodig, een goede basis om tot verdere verbetering te komen.
Deelt u de mening dat het versturen van standaardbrieven door gemeenten inzake de toekenning van WMO-voorzieningen niet strookt met de wettelijke plicht een zorgvuldig individueel onderzoek uit te voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor wat betreft de procedure die gevolgd moet worden bij de toekenning, maar ook bij het beëindigen van voorzieningen op basis van de Wmo 2015 verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2. In algemene zin gaat het te ver om te concluderen dat het verzenden van standaardbrieven geen onderdeel kan uitmaken van de procedure die gemeenten volgen om een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning te beoordelen. Wel heb ik in mijn antwoord op vraag 3 het belang van een goede, zorgvuldige en persoonlijke communicatie met de cliënt benadrukt. Op de persoon afgestemde communicatie over zijn ondersteuningsbehoefte en de (on)mogelijkheden om hier zelf in te voorzien, vereist naar aard een dialoog en daarmee mondeling contact.
Hoe beoordeelt u het standpunt van de VNG, dat er weliswaar «idealiter in elke gemeente een keukentafelgesprek met iedere burger plaatsvindt, maar dat dat niet haalbaar is gezien de schaal waarop de beoordelingen plaats moeten vinden en de kosten die dat met zich meebrengt»?
De Wmo 2015 beschrijft helder in welke gevallen een onderzoek (waaronder het keukentafelgesprek) dient plaats te vinden. Op het moment dat bij het college een melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, dient er een onderzoek uitgevoerd te worden zoals beschreven in de Wmo 2015 (artikel 2.3.2). Daar waar er sprake is van het versoberen of beëindigen van een voorziening, zal een gemeente dit moeten doen op basis van een weloverwogen individuele afweging. Dit vloeit reeds voort uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de Algemene wet bestuursrecht. Het is van belang dat de gemeente een besluit goed motiveert. Om dit zorgvuldig te doen zal de gemeente de burger in deze afweging moeten betrekken.
De gemeente moet in alle gevallen een gedegen individuele afweging maken van de omstandigheden van het geval en kan daar niet vanaf wijken vanwege de schaal waarop die onderzoeken moeten plaatsvinden en of vanwege de daaraan verbonden kosten. Bovendien is er vanuit het Rijk voor 2015 extra budget beschikbaar gesteld om de effecten van de overgang te «verzachten» en gemeenten de gelegenheid te geven om een zorgvuldige overgang te realiseren.
Wat zegt het in de vorige vraag genoemde standpunt van de VNG over de haalbaarheid van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in huidige vorm, met het huidige budget?
Het uitgangspunt is het bij vraag 5 beschreven wettelijke kader. De praktijk laat ook zien dat het haalbaar is de Wmo 2015 in de huidige vorm uit te voeren met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving. Gemeenten beschikken hierbij over het instrumentarium, waaronder de financiële middelen, om de Wmo 2015 goed uit te voeren.
Hoe verklaart u het feit dat sommige gemeenten het niet haalbaar achten een individueel zorgvuldig onderzoek te doen, maar anderen (zoals de gemeente Huizen) wel?
Binnen de gemeente is het college verplicht de uitvoering van de Wmo 2015 zo vorm te geven dat deze zich verhoudt met de in de wet opgenomen kaders. In mijn antwoord op vraag 5 heb ik aangegeven in welke gevallen een onderzoek, zoals opgenomen in de Wmo 2015, moet worden uitgevoerd. Deze wettelijke bepalingen gelden voor alle gemeenten en zijn daarmee het uitgangspunt voor hun beleid en de uitvoering daarvan. Hiermee is geborgd dat proces van beoordeling van meldingen van een ondersteuningsbehoefte en aanvragen om ondersteuning in elke gemeente aan minimale, in de wet gespecificeerde, eisen dient te voldoen.
Nu is vastgesteld dat de wet helder is over de situaties waarin het onderzoek dient plaats te vinden en aan welke minimale eisen dit onderzoek dient te voldoen is het aan de colleges van burgemeester en wethouders om zorg te dragen voor een correcte uitvoering. De gemeenteraad heeft primair de verantwoordelijkheid om het college te controleren op een zorgvuldige uitvoering van de wet. Het is dan ook in de eerste plaats aan gemeenteraden om in actie te komen en colleges daar waar aangewezen te bewegen tot bijsturing. Daarnaast bevat de wet de benodigde waarborgen voor de cliënt om bezwaar te maken en zo nodig beroep in te stellen tegen hem onwelgevallige gemeentelijke besluitvorming, bijvoorbeeld in die situatie waarin de gemeente het door de wet voorgeschreven onderzoek onvoldoende zorgvuldig heeft uitgevoerd. Zoals ik in mijn brief aan wethouders van 9 april 2015 heb benadrukt gaat er van de gewezen rechterlijke uitspraken ook een corrigerende werking uit; ik heb wethouders opgeroepen hun beleidsuitvoering aan deze uitspraken te toetsen en zo nodig aan te passen. Ik zie en ga er ook vanuit dat zij hierin hun verantwoordelijkheid nemen.
Op het moment dat uit de feiten blijkt dat een gemeente meer dan incidenteel afwijkt van de wettelijke kaders en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid niet neemt, heb ik de mogelijkheid om van de bevoegdheden in het kader van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht gebruik te maken. Op basis van mijn huidig inzicht heb ik op dit moment geen aanleiding om van deze bevoegdheden gebruik te maken.
Vindt u het wenselijk dat het afhangt van de gemeente waar iemand woont, of er al dan niet zorgvuldig onderzoek wordt gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om te borgen dat alle gemeenten zich aan de wet houden en een zorgvuldig individueel onderzoek uitvoeren?
Zie antwoord vraag 7.