Het bericht “UN backlash as Uganda’s ‘anti-gay’ minister heads for human rights top job” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «UN backlash as Uganda’s «anti-gay» Minister heads for human rights top job»?1
Het artikel uit de Guardian beschrijft de kritiek die van verschillende zijden is geuit op de kandidatuur van Z.E. de heer Sam Kutesa, de huidige Minister van Buitenlandse Zaken van Oeganda, voor het voorzitterschap van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Het artikel pleit er terecht voor dat een Voorzitter van de Algemene Vergadering van onbesproken gedrag dient te zijn.
Het kabinet keurt de Oegandese positie ten aanzien van LHBT-personen ten sterkste af. Het kabinet gaat er evenwel vanuit dat het nationale, Oegandese beleid terzake geen invloed heeft op de uitoefening van de functie van Voorzitter van de Algemene Vergadering door de heer Kutesa. De Voorzitter van de Algemene Vergadering treedt niet op in zijn nationale capaciteit, maar als vertegenwoordiger van de leden van de Algemene Vergadering. De Voorzitter van de Algemene Vergadering dient bovendien te allen tijde te handelen conform het VN-Handvest en kan geen beleid of activiteiten ontplooien zonder de VN-lidstaten te consulteren. Indien zou blijken dat de heer Kutesa in zijn rol van Voorzitter van de Algemene Vergadering niet conform het VN-Handvest en het daarin vastgelegde non-discriminatiebeginsel zou handelen, dan kan hij daar op worden aangesproken. De heer Kutesa heeft tijdens zijn presentatie in New York reeds laten weten dat hij in zijn toekomstige functie het non-discriminatiebeginsel zal respecteren.
Bent u van mening dat het onwenselijk is dat een persoon met dergelijke standpunten het voorzitterschap van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) op zich neemt?
Zie antwoord vraag 1.
Welke instrumenten heeft Nederland om dit benoemingsproces te beïnvloeden en in hoeverre is hier gebruik van gemaakt?
Conform de vastgestelde procedures is de Afrikaanse Groep dit jaar aan de beurt om een kandidaat voor te dragen voor de positie van Voorzitter van de Algemene Vergadering. De heer Kutesa is door de Afrikaanse Unie geëndosseerd als enige kandidaat. Nederland noch de EU beschikt over instrumenten om dat benoemingsproces te beïnvloeden anders dan het blijven uitdragen van de overkoepelende boodschap dat discriminatie op basis van seksuele oriëntatie en genderidentiteit strijdig is met de grondbeginselen van de Verenigde Naties en derhalve ten stelligste wordt afgekeurd.
De groep van west-Europese en andere landen (WEOG) zal tijdens de sessie van de Algemene Vergadering op 11 juni waarin de heer Kutesa naar verwachting benoemd zal worden een verklaring afgeven. Nederland heeft verzocht om in deze verklaring te benadrukken dat de bevordering van mensenrechten zonder aanziens des persoons dient te geschieden.
Welke instrumenten heeft de Europese Unie om dit benoemingsproces te beïnvloeden en in hoeverre is hier gebruik van gemaakt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om u publiekelijk uit te spreken tegen deze benoeming en om er in EU-verband op aan te dringen dat Hoge Vertegenwoordiger Ashton dit ook doet?
De EU heeft via stille diplomatie aan de heer Kutesa de boodschap afgegeven dat de Voorzitter van de Algemene Vergadering namens alle VN-lidstaten moet optreden en dient te handelen conform het VN-handvest. Er bestaan op dit moment geen aanwijzingen dat de toekomstige Voorzitter van de Algemene Vergadering zich hier niet aan zou willen houden.
Bent u bereid om de benoemingsprocedure voor de voorzitter van de AVVN op te nemen in de Nederlandse hervormingsagenda voor de VN?
Het kabinet ziet hiertoe op dit moment geen reden.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór de benoeming die gepland is op 11 juni 2014?
Ja.
Het bericht dat recyclebaar afval wordt verbrand als gevolg van extra overheidssteun voor biomassa |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Greenpeace: Verbrand het recyclebare afval niet»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport «Biomassa als grondstof of als Brandstof», waaruit onder meer blijkt dat door SDE+-subsidies biomassa-reststromen naar bio-energie worden getrokken, die voorheen nuttig werden ingezet als materiaal of veevoeder? Deelt u de mening dat deze ontwikkeling tegengesteld is aan uw doelstelling om tot een circulaire economie te komen? Zo ja, welke actie onderneemt u?
Op Europees niveau is een doelstelling geformuleerd voor de opwekking van hernieuwbare energie. De hieruit volgende Nederlandse doelstelling is dat 14% van het energieverbruik in 2020 op hernieuwbare wijze moet zijn opgewekt. In het Energieakkoord is dit bevestigd en daarbij is een doelstelling van 16% in 2023 vastgesteld. De productie van bioenergie is noodzakelijk voor het behalen van deze doelstellingen. De inzet van biomassa voor bioenergie is een kosteneffectieve manier om de korte termijn doelstellingen te halen en is dus ook een vorm van nuttige toepassing. Ook op de lange termijn blijft bioenergie belangrijk in een duurzame energievoorziening.
Tegelijkertijd streeft het kabinet naar efficiënter grondstoffengebruik in een circulaire economie en het optimaal benutten van biomassa in de biobased economy. Om de transitie naar een circulaire economie te stimuleren is het programma Van Afval Naar Grondstof (hierna: VANG) opgericht. De derde pijler van dit programma is meer en betere recycling van reststromen. Ook biogene reststromen dienen zo lang en hoogwaardig mogelijk te worden ingezet. Waar dit niet mogelijk is, is afvalverbranding met energieterugwinning de meest wenselijke verwerkingsmethode. Verbranding van reststromen vindt dus idealiter pas aan het eind van de levenscyclus plaats, nadat via cascadering er zoveel mogelijk waarde uit is onttrokken.
De visie van het kabinet op cascadering van biomassa is op 18 juni 2014 naar de Tweede Kamer gezonden. In de brief is onder andere aangegeven dat, indien door stimulering van bioenergie hoogwaardige toepassingen structureel worden gehinderd, bekeken zal worden of, en zo ja, hoe dit kan worden verholpen. Monitoring en analyse van biomassamarkten is hiervoor noodzakelijk.
Het rapport van de heer Brinkmann draagt hieraan bij door inzicht te bieden in een viertal casestudies. Daarnaast heeft ECN een verkenning uitgevoerd getiteld «Verkenning van biomassamarkten en hernieuwbare-energiebeleid» (publicatie: 1 juli jl.). Hieruit blijkt onder meer dat stimulering van bioenergie innovatieve biobased ketens niet noodzakelijk hoeft te belemmeren. Het energiebeleid zou de ontwikkeling van bepaalde biobased technologie ook stimuleren. In de verkenning wordt er wel op gewezen dat door de stijgende vraag naar biomassa voor energie verschillende soorten binnenlandse biomassa rond of na 2020 schaars worden (met name binnenlands hout en specifieke agrofood reststromen) wat kan leiden tot een prijsstijging. Hierdoor kunnen delen van biomassastromen worden verlegd van grondstofgebruik naar energie.
In mijn brief aan de Tweede Kamer over cascadering heb ik aangegeven dat een randvoorwaarde bij overheidssturing is dat er geen structurele verdringingseffecten ontstaan die hoogwaardige toepassingen belemmeren. Ik zal blijven monitoren of dit het geval is en indien nodig maatregelen overwegen.
Hoe valt het streven naar een circulaire economie te rijmen met de ontwikkeling dat A-hout voorheen werd gebruikt in de plaatindustrie en nu vrijwel volledig wordt verbrand voor bio-energie? Wat is uw reactie op de ontwikkeling dat het percentage hergebruik van transportpallets is gedaald van 60% in 2007 tot minder dan 30% nu?
Transportpallets vallen onder de definitie van verpakkingshout, wat doorgaans een stroom is binnen A-hout. Het rapport van de heer Brinkmann geeft aan dat pallets die op economische wijze kunnen worden gerepareerd voor hergebruik in principe niet voor energieopwekking worden ingezet. Pallets die niet meer op economische wijze kunnen worden gerepareerd, maar nog wel geschikt zijn voor recycling, raken in de praktijk al snel vermengd met A- (en B-)hout. Daar geldt echter een andere minimumstandaard voor, namelijk nuttige toepassing (waaronder verbranding voor energieopwekking). Dit maakt het in de praktijk erg lastig te voorkomen dat afvalverpakkingshout wordt verbrand.
In het kader van de Raamovereenkomst Verpakkingen II (ROII) wordt momenteel samen met het verpakkend bedrijfsleven onderzocht welke concrete afspraken gemaakt kunnen worden om de problematiek van dalend hergebruik versus niet toelaatbaar inzetten van herbruikbaar afvalverpakkingshout in energiecentrales en andere verbrandingsinstallaties aan te pakken en te regelen. Inzichten die in dit traject worden opgedaan, kunnen mogelijk worden benut om recycling van A-hout te verbeteren. Gezien de goede kwaliteit van het hout, dat gelijkwaardig is aan afvalverpakkingshout (relatief schone houtvezels), is het in principe wenselijk dat A-hout zoveel mogelijk wordt gerecycled. Het is lastig om dit af te dwingen via de minimumstandaard omdat niet kan worden gegarandeerd dat er voldoende verwerkingscapaciteit en afzetmogelijkheden zijn. Dit zou kunnen leiden tot problemen bij de vergunningverlening en handhaving, en uiteindelijk tot uitholling van het instrument minimumstandaard.
Wat vindt u van het feit dat bij bronscheiding van A- en B-hout juist al het A-hout wordt ingezet voor bio-energie, terwijl dit het meest hoogwaardige hout is dat voorheen werd hergebruikt? Hoe valt dit te rijmen met de Raamovereenkomst Hergebruik Verpakkingen II waarin een doel van 45% hergebruik in 2022 geformuleerd staat?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom wordt in de SDE+ bij bio-energie de onrendabele top berekend door uit te gaan van de marktprijs voor biomassa? Bent u bereid de SDE+ zodanig aan te passen dat cascadering geborgd wordt?
De SDE+ subsidieert de onrendabele top van hernieuwbare energie. Voor verschillende categorieën hernieuwbare energie wordt een referentieproject gedefinieerd en hiervan wordt de onrendabele top berekend. Ten aanzien van de biomassacategorieën worden de investeringen in de kapitaalgoederen meegenomen in de berekening van de onrendabele top en ook de grondstofkosten (de biomassa). De gemiddelde marktprijs van de relevante biomassasoort wordt berekend op basis van verschillende openbare bronnen, waarbij bij grote prijsfluctuaties soms wordt gewerkt met een gemiddelde over een periode van meerdere jaren. Om de onrendabele top te kunnen financieren, moet uitgegaan worden van de marktprijs van de biomassa omdat anders een groot deel van de projecten onrendabel is en niet van de grond komt. Dit zou direct consequenties hebben voor het behalen van de duurzame energiedoelstelling uit het Energieakkoord.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat snoeihout tegenwoordig wordt ingezet voor bio-energie, waardoor er een tekort is aan hout voor compost en er meer veen moet worden geïmporteerd met negatieve gevolgen voor natuur en klimaat? Bent u bereid om cascadering van groenafval te borgen in het Landelijk Afvalbeheerplan, zodat snoeihout alleen mag worden ingezet voor bio-energie als dit niet meer nodig is voor compostproductie?
De minimumstandaard voor het be- en verwerken van gescheiden ingezameld groenafval (waaronder snoeiafval) is nuttige toepassing, waaronder inzet voor de productie van hernieuwbare energie. De minimumstandaard is gebaseerd op een levenscyclusanalyse waaruit blijkt dat composteren (milieutechnisch) niet per se beter scoort dan het omzetten in hernieuwbare energie. Deze analyse zal in het kader van het Landelijk Afvalbeheersplan worden geëvalueerd. De voorgestelde maatregel – snoeihout mag alleen mag worden ingezet voor bioenergie als het niet nodig is voor compostproductie – kan bovendien niet worden gerealiseerd via de minimumstandaard, omdat de minimumstandaard zou gelden voor het hele aanbod van snoeihout.
Het rapport van de heer Brinkmann geeft op basis van interviews met belanghebbenden aan wat potgrondproducenten zouden kunnen betalen voor snoeihout, maar ondersteunt dit niet met objectieve cijfers. Eventuele stijgende biomassaprijzen hoeven ook niet per definitie te leiden tot het importeren van veen; de ondernemer heeft meerdere opties. De ondernemer kan besluiten om stijgende prijzen te verwerken in de prijs van het eindproduct en hij kan ook kiezen voor andere ingrediënten voor de compost. Mede hiervoor is een «Green Deal Veenvervangers» afgesloten waarin gezocht naar veenvervangers in compost.
Wat vindt u van het feit dat aardappelschillen en ander organisch restmateriaal steeds vaker worden vergist, terwijl dit voorheen nuttig ingezet werd als diervoeder? Bent u bereid te heroverwegen of deze reststromen op de positieve lijst voor co-vergisting horen te staan?
Het inzetten van aardappelschillen door de aardappelverwerkende industrie om in de eigen energie te voorzien is ook een vorm van nuttige toepassing. Zoals het rapport van de heer Brinkmann aangeeft, kan het biogas dat wordt geproduceerd met hoge efficiëntie worden ingezet voor de energie-intensieve processen in de aardappelverwerking. Deze sector kan hierdoor (deels) in eigen energie voorzien en draagt bij aan de doelstelling hernieuwbare energie, en dat is zeer waardevol.
In het kader van VANG wordt een project gestart over hoogwaardige benutting van biotische reststromen. Daarin zal deze casus en vergisting van biotische reststromen (waaronder levensmiddelenafval) worden meegenomen.
Het bericht ‘Het wordt chaos; zorgpersoneel slaat alarm over werkdruk’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Het wordt chaos; zorgpersoneel slaat alarm over werkdruk»?1
Ik heb hier kennis van genomen.
Waarom worden medewerkers van zorginstelling Amstelring op straat gezet, terwijl er aan de andere kant door Amstelring flexwerkers ingehuurd worden? Bent u bereid dit tot op de bodem uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Uit navraag bij Amstelring blijkt het volgende. Amstelring heeft op 1 juni 2014 voor 139 mensen een ontslagvergunning bij het UWV aangevraagd. Van deze 139 werknemers is het merendeel zorgmedewerker van opleidingsniveau 1 en 2. Rond 1 juli 2014 volgt de ontslagaanvraag voor een tweede groep medewerkers, werkzaam in de ondersteunende diensten (facilitair, administratief en ondersteuning). Het gaat dan om circa 90 mensen.
Directe oorzaak voor de ontslagaanvragen is volgens Amstelring het ingezette beleid gericht op langer thuis wonen. Daardoor zullen er minder cliënten in verzorgingshuizen wonen. Om die reden ziet Amstelring zich genoodzaakt tot een reductie van de formatie. In een periode van 2 jaar leidt dit tot een ingeschat gefaseerd verlies van 500 fte arbeidsplaatsen voor bepaalde groepen medewerkers: 225 fte bij de ondersteunende diensten (overhead), 225 fte zorgmedewerkers niveau 1 en 2 en zorgmedewerkers uit de locaties die gesloten gaan worden en 50 fte facilitaire medewerkers.
Het aantal medewerkers dat door voornoemde reductie van formatie noodgedwongen wordt ontslagen is niet exact te bepalen. Bepaalde zorgmedewerkers van niveau 2 worden in staat gesteld om op kosten van Amstelring een verkorte opleiding tot niveau 3 IG te volgen. Daarmee wordt ingezet op het behoud van deze medewerkers voor de organisatie. Amstelring ziet momenteel dat andere medewerkers elders een baan vinden of via natuurlijk verloop (bijvoorbeeld vanwege pensionering) uit dienst gaan.
Van de achttien woonzorgcentra van Amstelring zullen gedurende een periode van twee jaar, drie Amsterdamse locaties geheel of gedeeltelijk sluiten (Sint Jacob, verpleeghuis De Drie Hoven en Willem Dreeshuis). De toekomstbestendige woonzorgcentra van Amstelring ondergaan tegelijkertijd een kwaliteitsverbetering. Die is nodig omdat er cliënten zullen verblijven met complexere en zwaardere zorgvragen. Dat feit vereist zorgmedewerkers met een hoog opleidingsniveau (niveau 3 en hoger) die conform de wet BIG meer risicovolle en voorbehouden handelingen mogen verrichten.
De rechten van medewerkers zijn vastgelegd in het «Sociaal Plan Amstelring» dat is ondertekend door CNV Publieke Zaak, NU»91 en FBZ. Medewerkers behouden na ontslag nog een half jaar hetzelfde inkomensniveau, door een toelage van Amstelring bovenop de WW-uitkering. Werknemers krijgen ook outplacement-begeleiding gericht op nieuw werk. Als een werknemer elders een baan vindt met een lager salarisniveau, vult Amstelring dit gedurende een jaar aan.
Wat betreft de inhuur van flexwerkers, geeft Amstelring aan dat flexwerkers alleen nog worden ingezet voor vervanging van ziekte of op plaatsen waar het nog onmogelijk is gebleken om zorgmedewerkers van het juiste opleidingsniveau aan te trekken of in te zetten. Vakantiekrachten worden ingezet daar waar locaties dat financieel zo hebben ingepland en voorbereid.
Bent u bereid uw beleid terug te draaien, nu ook blijkt dat bij Amstelring 500 medewerkers ontslagen worden? Zo nee, waarom niet? Om welke medewerkers gaat het? Wordt er bezuinigd op de overheadkosten? Wordt er bezuinigd op het salaris van de bestuurders? Wordt er bezuinigd op de uitgaven door bestuurders? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 2.
Amstelring geeft aan dat de organisatie in de komende jaren een forse krimp zal ondergaan. Daarbij wordt ook kritisch gekeken naar de noodzakelijke omvang van de Raad van Bestuur (en daarmee de kosten). Dit is toegezegd aan de Raad van Toezicht (deze gaat over de benoeming van bestuurders en hun arbeidsvoorwaarden), de Ondernemingsraad en de Centrale Cliëntenraad van Amstelring. Dit was voordat de benoeming van nieuwe bestuurders eind 2013 en voorjaar 2014 plaatsvond. Verder zal mogelijk nog dit jaar een kleiner en goedkoper kantoorpand betrokken worden door de centrale ondersteuning van Amstelring, waaronder inbegrepen de Raad van Bestuur. Amstelring geeft aan dat op deze wijze ook de Raad van Bestuur bijdraagt aan een verlaging van het kostenniveau van de organisatie.
De salarissen van de bestuurders van Amstelring voldoen aan de sectorale- en rijksnormen die daaraan gesteld worden. Eind 2013 en voorjaar 2014 zijn twee bestuurders uit dienst gegaan. In beide gevallen gebeurde dit zonder «gouden handdruk», doorbetaling van salaris of andere vergoedingen.
Ik heb uw Kamer, door diverse brieven en debatten, geïnformeerd over nut en noodzaak van de hervormingen van de langdurige zorg. De hervormingen zijn niet altijd gemakkelijk. Ik blijf er echter van overtuigd dat deze hervormingen noodzakelijk en verantwoord zijn en ben daarom ook niet bereid mijn beleid terug te draaien.
Komt de veiligheid van de bewoners in gevaar doordat er met minder (vaste) medewerkers gewerkt wordt?
Een zorgaanbieder moet de zorg zo georganiseerd hebben dat het niet uitmaakt in welk dienstverband een medewerker zorg verleent. Dit is de verantwoordelijkheid van de bestuurder. Hij moet bij de inzet van minder vaste medewerkers goed kijken naar de deskundigheid van de medewerkers en er voor zorgen dat de inzet van meerdere medewerkers geen gevolgen heeft voor de continuïteit en kwaliteit van de zorg. Zo worden onnodige risico’s op onveilige zorg voorkomen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ziet hier op toe.
Deelt u de mening dat de hoge werkdruk ten koste gaat van de kwaliteit van zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat de bewoners de dupe worden van het kabinetsbeleid?
Te hoge werkdruk kan gevolgen hebben voor de kwaliteit van de zorg. Mede daarom moet een zorgaanbieder maatregelen nemen om de zorg zo te organiseren dat de werkdruk verminderd wordt. Dit betekent niet automatisch dat er extra personeel bij moet, maar dat de zorg ook slimmer georganiseerd kan worden. Voor uw informatie kan ik melden dat ik momenteel samen met het veld en de IGZ bekijk hoe we de intramurale ouderenzorg nog meer in beweging kunnen krijgen om de zorg verder te verbeteren.
Bent u bereid sancties te treffen tegen de bestuurders van Amstelring, wanneer blijkt dat een ander doel van de ontslagronde een hogere omzet is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
In de beantwoording van de voorgaande vragen ben ik ingegaan op de situatie bij Amstelring. Gezien deze situatie is het treffen van sancties niet aan de orde.
Het terugsturen van minderjarige kinderen naar Italië op grond van de Dublin-verordening |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de interimmaatregelen die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft afgegeven in meerdere Deense zaken over de overdracht van asielzoekers met minderjarige kinderen aan Italië op grond van de Dublinverordening?1
Ja.
Kunt u deze juridische ontwikkeling schetsen en aangeven wat de mogelijke gevolgen zijn voor Nederland?
Bij beslissing van 2 april 2013 oordeelde het EHRM in de «Nederlandse» zaak Mohammed Hussein (appl. nr. 27725/10) dat geen sprake was van een schending van de artikelen 3 en 13 van het EVRM bij overdracht aan Italië van een Somalische moeder met kinderen. Het Hof merkt op dat de Nederlandse autoriteiten Italië vooraf op de hoogte hadden gesteld van het voornemen tot overdracht, waardoor Italië zich had kunnen voorbereiden op verzoeksters aankomst. Ook stelt het Hof vast dat de situatie van asielzoekers in Italië over het algemeen beschouwd geen systematische tekortkomingen toont. Het Hof heeft kennis genomen van alle gouvernementele en non-gouvernementele rapporten over de opvangfaciliteiten van asielzoekers in Italië. Daaruit blijkt dat er sommige tekortkomingen bestaan. Naar het oordeel van het Hof kan echter niet worden gesproken van een «systemic failure to provide support or facilities». Bovendien hebben zowel UNHCR als de Mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa verbeteringen geconstateerd in Italië. Vanwege de snelheid waarmee verzoeksters asielaanvraag in Italië is afgehandeld, de hulp die zij daar heeft ontvangen, en het feit dat zij niet heeft kunnen aantonen dat zij en haar kinderen niet op dezelfde behandeling zouden kunnen rekenen bij overdracht aan Italië, oordeelt het Hof dat artikel 3 EVRM niet is geschonden.
Deze beslissing werd nadien (tot eind augustus 2013) meermaals bevestigd in «Nederlandse» Dublin-Italië zaken. In september 2013 bleek echter een Zwitserse Dublin-Italië zaak te zijn toebedeeld aan de Grote Kamer van het EHRM, de zaak Tarakhel (appl. nr. 29217/12). In november 2013 verzocht Nederland schriftelijk te mogen interveniëren in deze zaak, hetgeen werd toegestaan.
De zaak Tarakhel ziet op een Afghaanse familie die op grond van de Dublinverordening vanuit Zwitserland zou worden overgedragen aan Italië. De familie Tarakhel bestaat uit de beide ouders en hun vijf minderjarige kinderen. Ten tijde van het indienen van de klacht, was het jongste kind 4 jaar oud. De familie stelt dat overdracht aan Italië een schending zou opleveren van artikel 3 EVRM. Dit voornamelijk in verband met de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in Italië. Het is niet bekend wanneer het Hof zich uitspreekt in deze zaak.
In de maand april 2014 heeft het EHRM in vier zaken waarin een asielzoeker vanuit Nederland zou worden overgedragen een interim measure opgelegd. Een interim measure geeft geen inhoudelijk oordeel over de merites van de zaak, maar schort handelingen gericht op het overdragen van vreemdelingen op totdat het EHRM zich heeft kunnen buigen over de merites van de zaak. Aldus zijn voorlopige maatregelen tijdelijke bevriezingsmaatregelen en geen «uitspraken» van het Hof.
In de eerste maanden van 2014 heeft het EHRM in zeven «Deense» Dublin-Italië zaken een interim measure getroffen. In reactie heeft Denemarken, op 13 april 2014, een brief gestuurd aan het Hof, en gevraagd om een nadere toelichting. In reactie hierop heeft het EHRM schriftelijk aan Denemarken gemeld dat interim-maatregelen getroffen zullen worden in zaken van gezinnen die in een overeenkomstige situatie verkeren als het gezin in de zaak Tarakhel. Op 18 juni 2014 heb ik een kopie van deze brief ontvangen. Een kopie van deze brief doe ik u bij deze antwoorden toekomen.
Naar aanleiding van de brief van het Hof heeft Denemarken, in afwachting van de uitspraak in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, besloten tot uitstel van de overdracht aan Italië op grond van de Dublinverordening van families met minderjarige kinderen, indien sprake is van een ernstige lichamelijke of geestelijke ziekte van een van de gezinsleden of indien sprake is van een kind jonger dan vijf jaar. Denemarken legt in deze zaken nog wel een Dublin-claim op Italië. Denemarken zal in die zaken echter niet overgaan tot een gedwongen terugkeer naar Italië.
De uitspraak in de zaak Tarakhel, die naar verwachting een leading judgment geeft, wacht ik met belangstelling af. De overwegingen die het Hof aan zijn uitspraak ten grondslag zal leggen, zal ik betrekken bij de afweging of een wijziging van het beleid rondom Dublin-Italië zaken in de rede ligt.
Klopt het dat Denemarken momenteel tijdelijk geen gezinnen met minderjarige kinderen meer aan Italië overdraagt, in afwachting van de bodemprocedure bij het EHRM in de zaak Tarakhelt tegen Zwitserland? Welke rechtsvraag staat in die zaak centraal?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u de omstandigheden voor asielzoekers met kinderen in Italië? Acht u het, mede gelet op de genoemde Europese juridische ontwikkelingen, nog steeds verantwoord gezinnen met kinderen over te dragen aan Italië? Zo ja, op welke wijze heeft u de garantie dat zij daar opvang krijgen en in de asielprocedure komen?
Ja, ik acht ook het overdragen van asielzoekers met kinderen aan Italië, in voorkomend geval, verantwoord. Asielzoekers die in het kader van de EU-Dublinverordening worden overgedragen aan Italië zijn niet als groep uitgesloten van de voorzieningen die asielzoekers daar ter beschikking staan. Uiteraard zal wel in iedere individuele zaak door de IND worden beoordeeld of de individuele omstandigheden van de vreemdeling, aanleiding geven om van de overdracht af te zien.
Asielzoekers hebben de mogelijkheid om tegen de overdracht aan Italië beroep in te stellen bij de rechtbank. In het Nederlands wettelijk stelsel schort het instellen van beroep de overdracht niet op. Hiertoe dient de vreemdeling een voorlopige voorziening aan te vragen bij de rechtbank. In lijn met de situatie in Denemarken zal ik mij niet verzetten tegen een toewijzing van een voorlopige voorziening door de rechtbank, indien het gaat om een familie met een kind jonger dan vijf jaar dan wel indien bij een van de familieleden sprake is van een ernstige lichamelijke of geestelijke ziekte.
Welke noodzaak en mogelijkheden ziet u teneinde dit onderwerp in Europees verband te bespreken en tot een gezamenlijk standpunt te komen?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 en 3 zal de uitspraak in de zaak Tarakhel, naar verwachting een leading judgment geven. De zaak Tarakhel is gericht tegen Zwitserland. Een Hofuitspraak is dan ook alleen juridisch bindend ten opzichte van dat land, maar het ligt in de lijn der verwachting dat ook andere Europese landen deze jurisprudentie zullen eerbiedigen.
Daarnaast biedt sinds juni 2013 het EASO technische en operationele ondersteuning in Italië. Deze ondersteuning ziet onder andere op het opzetten en besturen van een flexibel opvangsysteem voor asielzoekers. De ondersteuning ter plekke vindt plaats via de inzet van asiel-ondersteuningsteams. Ook Nederlandse deskundigen maken hier deel van uit. Voorts is het binnen het stelsel van de EU de taak van de Europese Commissie om, indien aangewezen, artikel 33 van de Dublinverordening in werking te stellen. In artikel 33 is »het mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing, paraatheid en crisisbeheersing» vastgelegd.
Segregatie in het onderwijs |
|
Sadet Karabulut (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Minder segregatie scholen, maar winst fragiel», waarin staat dat de segregatie in het basisonderwijs is gedaald, maar dat de tweedeling de komende jaren juist weer zal toenemen?1
Deze dalende trend blijkt ook uit de gegevens van DUO. Uit deze gegevens blijkt niets van een toekomstige toename van een tweedeling.
Deelt u de mening dat de succesvolle pilots in twaalf grote steden om segregatie in het basisonderwijs tegen te gaan, voortgezet dienen te worden?
Uit het onderzoek dat Regioplan in 2012 naar de pilots «gemengde scholen» heeft uitgevoerd, blijkt dat de resultaten van maatregelen die lokaal zijn genomen maar zeer gering zijn. In de beleidsreactie (Kamerstukken II, 2011/12, 31 293, nr. 139) is door mijn voorganger uitvoerig gereageerd op de resultaten van dit onderzoek. De conclusie was om de pilots geen vervolg te geven. Ik deel deze mening. Gemeenten mogen daarmee zelfstandig wel doorgaan.
Hoe kan het dat er geen structureel overleg meer plaatsvindt tussen gemeenten en scholen over de bestrijding van segregatie, terwijl dit wettelijk verplicht is? Gaat u zich ervoor inspannen dat dit overleg weer wordt hervat?
Uit het rapport van Forum «Bestrijding van onderwijssegregatie in gemeenten» blijkt dat gemeenten een eigen afweging maken om onderwijssegregatie wel of niet expliciet te bespreken met de schoolbesturen en eventueel maatregelen te nemen. Omdat hier sprake is van een gedecentraliseerde taak en gemeenten gezien vanuit hun wettelijke verplichting de keuze over deze gesprekken niet eenzijdig kunnen maken, heb ik de uitkomst van dat onderzoek onder de aandacht gebracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Het is namelijk aan de gemeenteraad om B&W aan te spreken op het gevoerde beleid.
Wat is uw reactie op het onderzoek van Forum «Basisscholen en hun buurt: ontwikkeling van afspiegeling en segregatie»?2
Forum geeft aan dat er sprake is van een dalende trend, maar dat de oorzaak daarvoor niet makkelijk te benoemen is. Het allerbelangrijkste is een verbetering van de kwaliteit van de scholen. Het beleid is dan ook daarop gericht en niet op de samenstelling van scholen. Scholen werken ook hard aan die kwaliteit.
Kunt u een overzicht geven van de lopende initiatieven van ouders om te komen tot gemengde scholen?
Nee, deze gegevens worden niet geregistreerd.
Hoe staat het met uw toezegging om «welwillend» om te gaan met het verzoek om met Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Forum en de PO-Raad te spreken over het steunen van lokale initiatieven rond de bestrijding van segregatie?3
Er is toegezegd om met VNG en PO-Raad te praten over het steunen van lokale initiatieven. Het ministerie van OCW heeft deze toezegging opgepakt. In overleggen van het ministerie met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de PO-Raad komt dit onderwerp met regelmatig ter sprake.
Op welke wijze kan het succes van de pilots ten goede komen aan het integratiebeleid in heel Nederland? Welke rol ziet u hiervoor weggelegd bij de betreffende ministeries en op welke wijze kunnen zij hierin het voortouw nemen?
De algemene conclusie uit het onderzoek van Regioplan naar de pilots4 is dat het effect van de verschillende instrumenten die de betreffende gemeenten hebben ingezet bescheiden is. De maatregelen die op lokaal niveau zijn genomen dragen maar in zeer beperkte mate bij aan het tegengaan van segregatie op basisscholen. De samenstelling van scholen is in hoge mate het resultaat van de samenstelling van wijken en buurten en de keuzes die ouders maken. Het allerbelangrijkste is een sterke verbetering van de kwaliteit van de scholen. Gelet op deze conclusies zie ik geen aanleiding om het integratiebeleid daarop aan te passen. Het staat gemeenten uiteraard vrij om hiermee wel door te gaan.
Het bericht ‘Marechaussee wilde niet dat Brenno de Winter over NSS-top schreef’ |
|
Ronald van Raak (SP), Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Marechaussee wilde niet dat Brenno de Winter over NSS-top schreef» op The Post Online?1
Ja.
Met welk doel worden bezigheden van journalisten in de publieke ruimte door politieagenten geobserveerd en vervolgens geregistreerd?
Ik vind het belangrijk om hier te benadrukken dat de overheid in het algemeen en in dit geval de politie in het bijzonder op geen enkele wijze journalisten een strobreed in de weg mogen leggen om onderzoek te doen en daarover te schrijven. Een kritisch pers is van grote waarde in een democratische rechtsstaat.
Het is dan ook geen beleid bij de politie om journalisten in de publieke ruimte te observeren en te registreren. Dit laat onverlet dat het binnen de legitieme taakuitvoering van de politie valt dat opvallende gedragingen van een persoon waargenomen worden en dat van die waarneming verslag wordt gedaan in de daarvoor bestemde systemen van in dit geval de politie. De grondslag hiervoor ligt in de Politiewet 2012 en voor wat betreft de grondslag waarop en de zorgvuldigheid waarmee deze gegevens worden geregistreerd, in de Wet Politiegegevens.
De persvrijheid is daarbij op geen enkele wijze in het geding.
De bescherming van overheidsinformatie tegen ongeoorloofde toegang en gebruik, is een taak van deze uitvoerende diensten.
In het geval van onderzoeksjournalisten zoals de heer De Winter is bekend dat zij het als hun taak zien om bijvoorbeeld de veiligheidsmaatregelen van de overheid op hun effectiviteit te testen. Ik vind het te billijken dat de betrokken uitvoerende diensten zich in een dergelijk geval hier bewust van zijn en dat zij het scenario van penetratie van veiligheidsmaatregelen als gevolg hiervan overwegen en dit risico proberen te beheersen.
Op welke grondslag vindt registratie van bezigheden van journalisten plaats?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe rechtvaardigt u de inbreuk op de persvrijheid die ontstaat bij registratie van bezigheden van journalisten in de publieke ruimte?
Zie antwoord vraag 2.
Ten aanzien van hoeveel journalisten zijn de afgelopen jaren dergelijke registraties gedaan?
Het zijn van journalist is geen zelfstandige grond voor eventueel optreden door de politie. Er wordt mitsdien geen afzonderlijke registratie van bijgehouden.
Loopt eenieder die op een bankje in de buurt van een overheidspand op zijn of haar laptop zit te werken het risico geregistreerd te worden voor het geval dat hij of zij een onderzoeksjournalist zou zijn?
Nee, het zelfstandige feit dat een persoon op een laptop werkt in de buurt van een overheidspand, of dat iemand mogelijk onderzoeksjournalist is, is geen reden om deze persoon te registeren.
Waarom was het nodig om, zoals in informatie aan de heer De Winter is meegedeeld, juist ten aanzien van de NSS de mogelijkheid om onderzoeksjournalistiek uit te voeren te beperken, en op welke rechtsgrond rust die beslissing?
Er zijn in het kader van de NSS geen maatregelen genomen om onderzoeksjournalistiek te beperken.
Waarom vond de beveiliger van de Dienst Bewaken & Beveiligen die het pand aan de Noordwal (Den Haag) verliet het nodig de aanwezigheid van de heer De Winter op 13 januari 2014 te registeren, terwijl de dia met aandachtsvestiging geldig was vanaf 18 januari 2014, en geldig in de publieke ruimte in plaats van bij de ingang van het pand?
Het past binnen de taakuitvoering van de dienst Bewaken en Beveiligen om extra alert te zijn. Dit, om voor de hand liggende redenen, te meer in de omgeving waar ze te werk zijn gesteld.
Het persoonsgebonden budget (pgb), Thomashuizen en vastgoed |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het geoorloofd dat pgb's worden ingezet voor het betalen van woonlasten?1
Het is niet geoorloofd pgb in te zetten voor woonlasten. Het pgb kan alleen aan zorg worden besteed. Hoe vaak door individuele Thomashuizen en Herbergiers pgb-geld aan woonlasten uit wordt gegeven is mij niet bekend. De Drie Noteboomen, de organisatie die de formules Thomashuis en Herbergier in eigendom heeft, sluit niet uit dat er in een enkel geval vanuit het pgb-geld tijdelijk wordt bijgesprongen als iemand lastig zit met de huur. Woonlasten en pgb-geld worden weliswaar gesplitst op de factuur van het Thomashuis aan de cliënt, maar het zorgkantoor kan uit de factuur, op basis waarvan de client zich verantwoord, niet opmaken of het betreffende pgb-geld ook aan woonlasten is besteed. De verantwoording van de budgethouder is niet specifiek genoeg. Bij het antwoord op vraag 3 ga ik hierop verder in. Het is ook daarom dat ik geen overzicht kan geven. Ik geef u wel een algemeen beeld zoals mij dat door de Drie Noteboomen is aangereikt.
De kosten verbonden aan het verblijf in een wooninitiatief – huur van een kamer, eten, service en energie – moeten uit eigen middelen worden betaald. Deze woonlasten kunnen dus niet uit het pgb worden betaald. De kosten worden direct door de budgethouder of via het Thomashuis of de Drie Noteboomen aan de woningcorporatie betaald die het pand in eigendom heeft. In het geval van de Thomashuizen worden de woonlasten uit de wajong-uitkering van de bewoner betaald. De woonlasten zijn dusdanig dat er ruimte blijft vanuit de wajong-uitkering voor zak-en kleedgeld, verzekeringen en uitstapjes. In geval van de Herbergier betreft wel een mix van goedkopere en duurdere kamers, toegankelijk voor mensen met een AOW/aanvullend pensioen tot bewoners die eigen geld of vermogen inbrengen.
Daarnaast, zo geeft De Drie Noteboomen aan, wordt het pgb-geld, dat de bewoners inbrengen, gemiddeld genomen aan het volgende besteed:
Het is overigens zo dat ik door meerdere wooninitiatieven ben gevraagd meer duidelijkheid te geven waaraan de toeslag mag worden besteed. Hiermee geef ik deze. Omdat de toeslag aan het pgb zelf wordt toegevoegd zou daaruit de conclusie kunnen worden getrokken dat deze alleen aan zorg kan worden besteed. De toeslag van € 4.000 moet besteed kunnen worden waarvoor deze in het leven is geroepen: het organiseren van zorg en gemeenschappelijke ruimtes. Voorwaarde voor mij is echter wel dat deze toeslag afzonderlijk moet kunnen worden verantwoord om vermenging met de rest van het pgb, dat alleen aan zorg kan worden besteed, te voorkomen. Voor de duidelijkheid: ook de toeslag kan niet worden besteed aan woonlasten.
Ik ga in overleg met betrokken partijen (Drie Noteboomen, eventuele vertegenwoordigers van andere wooninitiatieven en de zorgkantoren) om te bezien hoe gezorgd kan worden voor heldere verantwoording over het individuele en/of totale pgb-geld in algemene zin en de toeslag van € 4.000 in het bijzonder. De Drie Noteboomen heeft in haar publieke brief (3 juni 2014) in reactie op artikel in de Volkskrant aangegeven een voorstel te willen doen voor de verantwoording.
Hoe vaak komt het bij de Thomashuizen (en eventueel de Herbergiers) voor dat geld van het pgb wordt aangesproken voor woonlasten? Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze beoordelen zorgkantoren de verantwoording van de pgb's wanneer er woonlasten worden opgevoerd? Hanteren zorgkantoren verschillen?
Feitelijk moet elk pgb individueel worden verantwoord. Met elke bewoner wordt daarom een zorgovereenkomst gesloten, die geaccordeerd wordt door de wettelijk vertegenwoordiger, waarin het pgb naar de diverse zorgfuncties wordt uitgesplitst. Op basis van de zorgovereenkomst krijgt de cliënt facturen. Deze kunnen en worden als verantwoording overlegd aan het zorgkantoor.
Wat meespeelt bij wooninitiatieven is dat bewoners (van) dezelfde (personen) zorg ontvangen en van dezelfde faciliteiten gebruik maken. Ook kan het zijn dat de ene persoon vanwege een budgetgarantie uit het verleden meer pgb te besteden heeft dan een persoon met dezelfde zorgvraag die recent een pgb heeft gekregen op basis van de huidige tarieven. De verantwoording zoals net omschreven is daarom meer algemeen. Dit wordt door zorgkantoren gedoogd. Het is voor zorgkantoor daardoor niet te achterhalen hoe het pgb-geld daadwerkelijk per persoon wordt besteed. Een enkel zorgkantoor wil nog wel eens meer specifieke individuele verantwoording vragen. Ook wordt net als bij alle budgethouders steekproefsgewijs door zorgkantoren een intensieve controle uitgevoerd.
Het is om dit alles dat het goed is dat wooninitiatieven en zorgkantoren in overleg gaan om de verantwoording voor pgb-houders in wooninitiatieven eenduidig te regelen. Dat is temeer nodig en actueel vanwege het trekkingsrecht, waarmee niet achteraf meer wordt verantwoord maar aan de voorkant wordt gekeken of het pgb-geld goed wordt besteed.
Is het mogelijk dat zorgkantoren woonlasten bij Thomashuizen/Herbergiers door de vingers zien vanwege het positieve imago van deze kleinschalige woonvoorzieningen?
Ik heb hier geen signalen over ontvangen. Wel is het zo, zoals ik in antwoord op 3 aangaf, dat het voor zorgkantoren door de huidige algemene wijze van verantwoorden lastig is uit te sluiten of bijvoorbeeld toch niet enig pgb-geld voor woonlasten wordt ingezet.
Leidt de volgende uitspraak logischerwijs tot legitieme inzet van pgb voor woonlasten: «om zorg te kunnen leveren, wordt tweederde van het pand gebruikt. Hiermee is het onderdeel van de bedrijfsvoering. Al onze facturen worden maandelijks gecontroleerd door het zorgkantoor»?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op de vorige vragen.
Hoe oordeelt u over huurprijzen bij Thomashuizen die hoger liggen dan de Wajong-uitkering (1.114 euro bruto)? Vindt u dit normale huurprijzen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Drie Noteboomen geven aan dat per bewoner huur, service en eten/drinken samen altijd ongeveer € 750 bedragen. Dit is zodanig dat ruimte is voor zak- en kleedgeld, verzekeringen en uitstapjes.
Is het gebruikelijk dat een woningbouwcorporatie een investering in woningen in 10 jaar terugverdient? Erkent u dat er dan sprake is van commerciële verhuur, en in feite vastgoedhandel? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Drie Noteboomen geeft aan dat alle panden in eigendom van een woningcorporatie zijn. Het is aan de woningcorporatie in overleg met elk Thomashuis en De Drie Noteboomen welk huurbedrag zij afspreken. Huurcontracten worden afgesloten voor 10 jaar. Coöperaties rekenen de kosten van het Thomashuis door zoals zij ook sociale huisvestingprojecten doorberekenen. Ze komen zo in aanmerking voor financiering Diensten van Algemeen Economisch Belang. De voorwaarden voor deze financieringsvorm zijn een bruto rendement van 5,5 a 6% van het geïnvesteerde vermogen en een afschrijvingsperiode van 50 jaar.
Wat vindt u ervan dat Thomashuizen gerund worden via het franchisemodel, waarbij franchisenemers een forse persoonlijke investering moeten meebrengen eer zij ondernemer zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De overheid is hierin geen partij. Het is een zaak tussen De Drie Noteboomen en de franchisenemers. De Drie Noteboomen geeft desgevraagd aan dat ze, zoals onder 1 reeds aangegeven, ieder jaar een investeringsfee van 5% van de franchisenemer vraagt. Deze wordt door de drie Noteboomen gezien als overhead van de formule en ingezet om met haar team alle franchisenemers te scholen en op diverse wijzen te ondersteunen, en haar formules te blijven ontwikkelen en verbeteren. Voordat franchisenemers starten en inkomsten krijgen wordt een investeringsfee van 25% gevraagd. Deze fee gebruikt de Drie Noteboomen om franchisenemers te helpen opstarten, zoals hulp bij schrijven van een plan, verwerven en inrichten van een pand, scholing, werven van hulpverleners en vrijwilligers, marketing, alsmede de eerder genoemde zaken bij de jaarlijkse herhalingsfee van 5%. Alle investeringen door de franchisenemers worden binnen de looptijd van de franchise afgelost.
Hoe hoog is de investering die een franchisenemer moet doen, eer deze een Thomashuis mag beginnen? Aan wie komt dit bedrag ten goede?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u niet dat de afhankelijkheid van het Thomashuis als onderneming erg groot wordt, doordat de franchisenemer zoveel eigen geld in het zorgproject heeft zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u het risico dat een ondernemer bewoners met een hoog pgb nodig heeft, en een mogelijk vertrek zal willen voorkomen omdat deze dan (veel) geld misloopt? Zo neen, waarom niet?
Om voldoende inkomsten via het pgb te krijgen, heb ik van de Drie Noteboomen begrepen dat een mix nodig is van ZZP’s 3 t/m maximaal 6. Het is niet mogelijk om meerdere cliënten met een zeer zware zorgvraag in Thomashuis of Herbergier te hebben ten behoeve van voldoende aandacht voor iedereen en omdat zorgondernemers de zorg voor vele zware cliënten niet waar kunnen maken. Omdat mensen met een grotere zorgvraag meer inkomsten inbrengen is het voorstelbaar dat zorgondernemers deze persoon minder graag zien vertrekken. Maar een hoger pgb betekent ook navenant meer inzet van zorg en capaciteit. Mij hebben voorts geen signalen bereikt waaruit opgemaakt zou kunnen worden dat bewoners onder druk worden gezet om een wooninitiatief wel of niet te verlaten.
Erkent u dat er een dubbel verdienmodel in de Thomashuizen/Herbergiers zit, doordat en de franchisenemer en «De Drie Notenboomen» geld verdienen aan de kleinschalige woonvoorziening? Wat vindt u hiervan?
De franchisenemers, de primaire hulpverleners, ontvangen inkomen voor de zorg die zij leveren. De Drie Noteboomen ontvangt inkomsten via de eerder genoemde herhalingsfee (5% van het pgb, circa € 22.000 per Thomashuis) en de investeringsfee van franchisenemers. De Drie Noteboomen benadrukt dat haar overhead relatief beperkt is ten opzichte van reguliere zorginstellingen. Daar moet dan wel bij worden opgemerkt dat het pand en de woonlasten niet in de kostprijs zitten zoals bij een reguliere instelling wel het geval is, maar daar is ook, uitgezonderd de toeslag van € 4.000, geen rekening mee gehouden in de pgb-tarieven. In tegenstelling tot andere pgb-houders die vaak een deel van het pgb-geld niet besteden (gemiddeld 10%) kan gezegd worden dat de meeste pgb-houders in en Thomashuis het pgb volledig benutten, volledig overmaken aan het Thomashuis, uitgezonderd het vrijbesteedbare bedrag.
Maken bewoners van Thomashuizen meer of minder hun pgb op in vergelijking met andere mensen met een vergelijkbaar pgb? Kunt u dit (laten) uitzoeken?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is het bedrag dat een franchisenemer moet betalen aan het overkoepelende bedrijf «De Drie Notenboomen»? Is dat 25.000 euro per kleinschalige woning? Vindt het acceptabel dat dit bedrag onttrokken wordt aan de zorg?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is het totale bedrag dat «De Drie Notenboomen» per jaar krijgt van de Thomashuizen en de Herbergiers? Klopt het dat «De Drie Notenboomen» een bedrijf is van 80 miljoen euro?3 Klopt het dat dit geld uit pgb’s wordt opgebracht? Zo neen, hoeveel is het per jaar en hoe wordt dit geld opgebracht?
Als de pgb’s van alle bewoners van alle Thomashuizen en Herbergiers bij elkaar worden opgeteld wordt de uitkomst ongeveer geschat op € 80 miljoen. Als omzet van De Drie Noteboomen moeten echter de genoemde fees worden gezien. Ook wordt de huur van corporaties meegenomen in de omzet. Uit de jaarrekening die in 2013 bij de Kamer van Koophandel is gedeponeerd is ook van een dergelijk bedrag sprake.
Wie heeft de aandelen van «De Drie Notenboomen» nu in handen? Welke verwevenheid is er tussen dit bedrijf en Vestia? Vindt u die verwevenheid geoorloofd?
De Drie Notebomen heeft 100% van de aandelen van de Thomashuizen en Herbergiers in handen. De aandelen werden in het verleden gedeeld tussen drie samenwerkingspartners: Meavita, Vestia en de initiatiefnemer van de Thomashuizen. Bij haar faillissement is Meavita uit beeld geraakt. Ook Vestia, voorheen altijd de betrokken coöperatie, is niet langer aandeelhouder. De MC-groep, het bedrijf van de heer Loek Winter, heeft nu samen met de initiatiefnemer van de Thomashuizen de aandelen in handen.
Vindt u het niet vreemd dat «De Drie Notenboomen» geen jaarverslag deponeert?4 Waarom hoeft zij dat niet te doen; zij werkt toch met zorggeld?
De Drie Notebomen deponeert een jaarrekening bij de Kamer van Koophandel. Zij hoeft geen maatschappelijk jaarverslag in te dienen omdat zij niet als zorgaanbieder geregistreerd staat.
Welke rol speelt ondernemer Louk Winter in dit geheel? Is het wenselijk dat zorg als onderneming wordt gezien? Is het niet risicovol dat Louk Winter langzaam maar zeker een imperium aan het opbouwen is? Is de gezondheidszorg – ook vanuit democratisch oogpunt – hierbij gebaat?
Ik vind het niet opportuun om me uit te laten over individuele personen die werkzaam bij of eigenaar zijn van een zorgaanbieder. De MC-groep heeft nu 2/3 van de aandelen van de formules Thomashuis en Herbergier in handen. Indien en voor zo ver er sprake is van een onwenselijke samenklontering van zorg, in de zin dat de mededinging significant beperkt wordt of dat er sprake is van aanmerkelijke marktmacht, zullen de toezichthouders ACM en NZa optreden. Vernieuwingen en verschuivingen in het zorglandschap kunnen bijdragen aan een verbetering in kwaliteit voor de patiënt en cliënt. Combinatie van verschillende soorten zorg onder één paraplu kan er voor zorgen dat organisaties van elkaar leren en dat er verbeteringen worden doorgevoerd waar de cliënt bij gebaat is.
Zou het niet beter zijn om kleinschalige woonvoorzieningen zoals de Thomashuizen en Herbergiers onder te brengen in de mogelijke nieuwe Wet langdurige zorg via een naturavergoeding? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel tot aanpassing van de wet ontvangen waarin dit wordt geregeld?
Het is van belang dat er een gevarieerd zorglandschap is. Via het pgb wordt innovatie bewerkstelligd en bijgedragen aan dat gevarieerde zorglandschap. Daaruit zijn allerhande wooninitiatieven, waaronder de Thomashuizen, ontstaan. Soms ook omdat mensen niet tevreden waren met het natura-aanbod. De Wlz biedt ruimte voor verschillende vormen van zorg in verschillende settings. Ik zie juist het recht op die keuzevrijheid als belangrijke verbetering in de Wlz. Een verplichting tot naturazorg past hier niet bij.
Hoe beoordeelt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) de kwaliteit van de zorg, geleverd in de Thomashuizen? Zijn er signalen (geweest) van gebrekkige zorg van de Thomashuizen die de IGZ hebben bereikt? Zo ja, wilt u dit toelichten? Zo neen, wilt u hier onderzoek naar laten doen door de IGZ?
Bij de IGZ bestaan op basis van de meest recente inspectiebezoeken aan een aantal locaties geen grote zorgen over de kwaliteit en veiligheid bij de Thomashuizen. De IGZ krijgt jaarlijks een zeer gering aantal meldingen over de Thomashuizen, variërend van 0 tot 2 per jaar. De meeste meldingen komen voort uit conflictsituaties over geleverde zorg die niet aan de verwachtingen van cliënten of hun omgeving voldoet. In het algemeen kan worden gesteld, dat bij het brengen van inspectiebezoeken in eerste instantie wel normoverschrijdingen werden geconstateerd, maar dat bij een herbezoek altijd de door de IGZ gevraagde verbeteringen waren gerealiseerd. De locaties voldeden aan de wettelijke eisen. Ook in 2014 brengt de IGZ inspectiebezoeken aan de Thomashuizen.
Het feit dat de toegezegde pilot met het persoonlijk assistentiebudget nog niet van start is gegaan |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de toegezegde pilot met het persoonlijk assistentiebudget nog niet van start is gegaan, terwijl deze aan het begin van dit jaar gestart zou zijn?1
In mijn brief van 6 november jl. heb ik aangegeven dat ik in de aanloop naar de Wlz de mogelijkheden van de ZZP-meerzorgregeling in het pgb in wil zetten om ervaring op te doen met persoonlijke assistentie2 voor cliënten die volledig in staat zijn om regie te voeren over het eigen leven maar om medische redenen zijn aangewezen op permanent toezicht. Nadien heb ik u in reactie op het VSO ADL-assistentie d.d. 3 juli jl.3 toegelicht dat (inderdaad) aanvankelijk werd gedacht aan een pilot met een beperkt aantal deelnemers en een beperkte duur om ervaring op te doen met persoonlijke assistentie. Vertegenwoordigers van zorgkantoren, het Zorginstituut Nederland en VWS hebben de mogelijkheden van een dergelijke pilot verkend. Op grond daarvan is gekozen voor een andere route. Gezamenlijk is namelijk ingezien dat voor de doelgroep de huidige regelgeving reeds mogelijkheden biedt voor de toekenning van pgb op basis van ZZP-meerzorg. De meerzorgregeling staat namelijk open voor cliënten die meer zorg nodig hebben dan is opgenomen in ZZP LG5 of ZZP LG7 of omdat de integrale zorgbehoefte tevens bestaat uit chronische invasieve beademing of non-invasieve beademing. Daarom is verder gesproken over een meer gerichte toepassing van de ZZP-meerzorgregeling en de keuze voor pgb voor deze doelgroep. Zorgkantoren kunnen namelijk op basis van artikel 2.6.6, vijfde lid van de Regeling Subsidies AWBZ de hoogte van het pgb verhogen als cliënten de door het zorgkantoor toegekende meerzorg via pgb zelf willen inkopen.
Er zijn dus geen belemmeringen in de wet- en regelgeving om een start te maken met persoonlijke assistentie. De bestaande mogelijkheden zijn thans slechts zeer incidenteel benut omdat zorgkantoren nog weinig ervaring hebben met deze groep clienten, die door ontwikkelingen in medische technologie nu een langere levensverwachting hebben gekregen. Ook speelt mee dat er voor deze doelgroep nog geen geschikte procedure is ontwikkeld in de uitvoeringspraktijk. De procedures voor meerzorg zijn namelijk voortgekomen uit de zorgzwaarte van cliënten met een verstandelijke beperking met bijkomende gedragsproblematiek. De huidige aanvraagprocedure is dan ook toegespitst op professionals in zorginstellingen die gehandicaptenzorg met bijkomende gedragsproblematiek leveren in natura. Daar moet wat aan worden gedaan. De afgelopen periode heeft Vilans daarom gewerkt aan een op maat gesneden procedure voor cliënten die meerzorg met pgb willen inkopen. Zorgkantoren zullen aanvragen voor pgb-meerzorg volgens dit format in behandeling nemen. Dit format is echter primair nog niet geschikt bevonden voor cliënten die opteren voor persoonlijke assistentie. Daarom heb ik in overleg met de zorgkantoren Vilans ook de opdracht gegeven in het verlengde van het eerder gevolgde proces, in samenwerking met veldpartijen, een toegespitst format te ontwikkelen voor de doelgroep van persoonlijke assistentie. De inzet is dat zorgkantoren hiermee vanaf begin oktober individuele aanvragen kunnen afwikkelen. In veel gevallen zal de medisch adviseur het individuele zorgplan zelf kunnen beoordelen. Het CCE heeft op mijn verzoek echter aangegeven bereid te zijn te adviseren over individuele aanvragen vanuit de doelgroep met ZZP LG5 of ZZP LG7 indien zorgkantoren daar behoefte aan hebben.
Kunt u een verklaring geven voor het feit dat de pilot nog niet van start is gegaan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de pilot met het persoonlijk assistentiebudget voor de groep cliënten met een zeer complexe zorgvraag een ontzettend belangrijke stap is?
Ja, voor een kleine cliëntgroep heeft het persoonlijke assistentiebudget voordelen vanuit oogpunt van cliëntveiligheid. Het gaat om zwaar lichamelijk gehandicapte cliënten die ondanks zeer ernstige lichamelijke beperkingen kunnen en willen deelnemen aan de samenleving maar zijn aangewezen op zorg met een zeer korte responstijd. Deze groep cliënten heeft door ontwikkelingen in medische technologie nu een langere levensverwachting gekregen. Het is in voorkomende situaties vanuit medisch oogpunt noodzakelijk om direct in te grijpen omdat er anders een levensbedreigende situatie ontstaat. Het Zorginstituut (voorheen College voor Zorgverzekeringen) heeft ook over de afbakening van de doelgroep van persoonlijke assistentie geadviseerd in het rapport over ADL-assistentie van 18 april 2013. Voor mij staat voorop dat cliënten die behoefte hebben aan zorg met een zeer korte responsetijd omdat er medische noodzakelijkheid is tot direct ingrijpen, deze zorg ook moeten krijgen.
Welke organisaties worden op dit moment betrokken bij de uitvoering van deze pilot?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 is gekozen voor een andere route. Het zijn de zorgkantoren die een beslissing nemen over de omvang van meerzorg. Van belang is dat de mogelijkheden die de huidige regelgeving biedt, op verantwoorde wijze in de uitvoeringspraktijk worden benut en dat zorgkantoren ervaring op gaan doen en delen over deze relatief nieuwe groep cliënten, die door medische ontwikkelingen nu een langere levensverwachting hebben. Hierbij zijn alle relevante partijen betrokken.
Wie heeft op dit moment de regie over de uitvoering van deze pilot met het persoonlijk assistentiebudget? Wordt ook regie gehouden over de andere betrokken partijen, hun houding ten opzichte van de pilot en over de uitvoering van hun taken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met de problemen die cliënten uit de doelgroep op dit moment al ondervinden als gevolg van het uitblijven van de start van de pilot?
Het is mij bekend dat persoonlijke assistentie van belang is voor enkele cliënten die met name vanuit oogpunt van cliëntveiligheid persoonlijke assistentie verkiezen boven ADL-assistentie in de Fokuswoning. In enkele gevallen kunnen zij een geschikte aangepaste woning aanvaarden maar ondervinden zij het probleem dat het toegekende pgb ontoereikend om 24 uur per dag toezicht in te kopen.
Bent u ervan op de hoogte dat het persoonlijk assistentiebudget van groot belang is bij de overgang naar de Wet langdurige zorg (Wlz), in geval van herindicaties, en dat het voor problemen kan zorgen voor cliënten wanneer het persoonlijk assistentiebudget niet tijdig wordt geborgd in de Wlz?
Ik ben ervan op de hoogte dat persoonlijke assistentie vanuit oogpunt van cliëntveiligheid van belang is de kleine groep cliënten waar het hier om gaat. Zoals aangegeven is de inzet is dat zorgkantoren hiermee vanaf begin oktober nog onder de AWBZ individuele aanvragen kunnen afwikkelen. De doelgroep zoals het CVZ die in het rapport van 18 april 2013 heeft omschreven komt in de huidige situatie in aanmerking voor een verblijfsindicatie en kan een aanvraag doen voor meerzorg. Als de Wlz in werking is getreden, zal op grond van artikel 3.2.1 toegang kunnen krijgen tot de Wlz omdat ze een blijvende behoefte hebben aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Ook dan kan men een aanvraag doen voor meerzorg.
Deelt u de mening dat de pilot met het persoonlijk assistentiebudget, mede om bovengenoemde redenen, moet plaatsvinden vóór de Wlz in werking treedt?
Zoals is aangegeven in het antwoord op de vragen 1 en 2 zijn er geen belemmeringen in de huidige wet- en regelgeving om op basis van de zzp-meerzorgregeling een start te maken met persoonlijke assistentie. Ook de Wlz kent deze mogelijkheden. In alle gevallen beslist het zorgkantoor of de cliënt aanspraak kan maken op meerzorg.
Deelt u voorts de mening dat de mogelijkheid van het persoonlijk assistentiebudget wettelijk moet worden verankerd, zodat er in de toekomst geen onzekerheden ontstaan over wie er toegang, onder welke voorwaarden heeft?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de pilot op korte termijn alsnog van start te laten gaan? Op welke manier kan deze pilot zo snel mogelijk worden gestart, en op welke termijn heeft u dit voor ogen?
Zie het antwoord op de vragen 1, 2 en 7.
Op welke wijze en termijn zal de Kamer door u over de start en voortgang van deze pilot worden geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u ervan op de hoogte dat de pilot met het persoonlijk assistentiebudget binnen de meerzorgregeling erg lastig is vanwege de systematiek van de zzp-meerzorgregeling?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat, wanneer de pilot binnen de meerzorgregeling zou starten, hiervoor wel voldoende ruimte moet worden gecreëerd om van bestaande regels af te kunnen wijken?
Zie antwoord vraag 10.
Hamas die toetreedt tot de Palestijnse regering |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Regering Hamas-Fatah bijna rond»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat aanstaande week de islamitische terreurorganisatie Hamas toetreedt tot de Palestijnse Fatah-regering?
Nee. Hamas is niet toegetreden tot de Palestijnse regering. Deze regering is technocratisch van karakter en bestaat uit onafhankelijke leden die niet aan Hamas zijn gelieerd.
Deelt u de visie dat, helemaal na toetreding van Hamas tot het Palestijnse bestuur, de Palestijnse Gebieden geschrapt dienen te worden als partnerland en daarmee ook de 15,5 miljoen euro aan steun? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid ook de Nederlandse gelden die via de EU, de VN en de Wereldbank richting de Palestijnse Gebieden gaan (en dus binnenkort ook de terroristen van Hamas), zo spoedig mogelijk stop te zetten? Zo nee, hoe kijkt u aan tegen steun aan terroristische organisaties?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze bent u van plan de Nederlandse afschuw van deze ontwikkeling kenbaar te maken aan de Palestijnse Autoriteit?
De vorming van deze Palestijnse regering is een stap in de richting van hereniging van de Palestijnse Gebieden. Het kabinet zal deze technocratische regering beoordelen op haar daden, waarbij de Kwartetbeginselen leidend zijn. Het kabinet ziet dan ook geen reden om hierover zijn afschuw uit te spreken.
Het bericht dat het bestuur van Hogeschool Inholland misstanden onder de pet houdt |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Klokkenluider: Leugens van Inholland maken me misselijk», waarin wordt gesteld dat de Raad van Toezicht de klachten van een student op onfatsoenlijke en mogelijk zelfs onrechtmatige wijze heeft afgehandeld?1
Het is altijd jammer wanneer een student ontevreden is over de afhandeling van zijn klacht. Ik betreur dat.
Deelt u de mening dat de procedure van een klokkenluidersregeling en de handelswijze van de Raad van Toezicht helder en inzichtelijk moeten zijn, om iedere schijn van belangenverstrengeling te voorkomen?
Ja.
Bent u van mening dat in deze kwestie de Raad van Toezicht van Inholland op zijn minst flinke steken heeft laten vallen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geconstateerd dat de Raad van Toezicht de brief van 22 augustus 2013 van klager later dat jaar in behandeling heeft genomen nadat ik de raad daarop had gewezen. De hogeschool heeft steken laten vallen ten aanzien van de bereikbaarheid van de Raad van Toezicht. Ik heb uw Kamer daarover in mijn brieven van 19 december 2013 (ref. 559119) en 11 april 2014 (ref. 612671) reeds bericht.
Deelt u de mening dat wanneer een Raad van Toezicht en het College van Bestuur worden beschuldigd van het verstrekken van onjuiste informatie en het voorliegen van officiële instanties, de onderste steen boven moet komen?
Ja.
Is het waar dat de voorzitter van de Raad van Toezicht aan de klokkenluider heeft beloofd dat hij u zou verzoeken om een onderzoek? Wat is hiervan terechtgekomen?
Nee, de voorzitter van de Raad van Toezicht heeft dit niet beloofd.
Deelt u de mening dat het eigen onderzoek van de Raad van Toezicht niet geloofwaardig is, aangezien de Raad zelf partij is in het conflict?
Deze mening deel ik niet. Klagers hebben de melding gedaan op basis van de Klokkenluidersregeling van Inholland. Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 11 april jl. heb geschreven, heeft de voorzitter van de Raad van Toezicht conform artikel 5 van die regeling opdracht tot een onderzoek gegeven. De uitkomst van het onderzoek is op 2 mei 2014 per brief aan klagers per brief voorgelegd. De raad van toezicht is het orgaan dat ingevolge de WHW toezicht houdt op het college van bestuur. De leden hebben geen direct belang bij de hogeschool. Daarom is in de Klokkenluidersregeling de Raad van Toezicht van Inholland belast met het hier bedoelde onderzoek.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar deze kwestie en de handelswijze van het bestuur van Inholland, inclusief de Raad van Toezicht? Zo ja, op welke wijze gaat u dit onderzoek vormgeven? Zo nee, hoe voorkomt u dat deze kwestie buitengewoon onbevredigend afloopt?
Nee. Ik kan niet voorkomen dat deze kwestie voor een of meer partijen onbevredigend afloopt. Zoals reeds eerder aan uw Kamer gemeld, kan ik geen rol spelen in een conflict tussen een (oud-)student en een instelling voor hoger onderwijs noch een instelling opdracht geven tot het uitvoeren van een onafhankelijk onderzoek. Elke instelling voor hoger onderwijs heeft een interne regeling voor de behandeling van klachten en geschillen. Na de interne procedure kan een (oud-)student een geschil voorleggen aan het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs en kan hij zich tot de burgerlijke rechter wenden.
Het bericht dat reizen naar Brussel per Thalys goedkoper is met een kaartje naar Parijs |
|
Duco Hoogland (PvdA), Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Met Thalys naar Brussel vaak goedkoper met kaartje Parijs»?1
Ja.
Vindt u het logisch dat Thalysreizigers met bestemming Brussel voordeliger uit zijn door een kaartje naar Parijs te kopen?
Het lijkt op het eerste gezicht niet logisch dat dit in sommige situaties het geval is, maar dit is een gevolg van de wijze waarop Thalys haar tarieven bepaalt. Thalys hanteert voor al haar treindiensten «yield management». Hierbij wordt de prijs van een treinticket op het moment van boeken bepaald door het aantal nog beschikbare plaatsen en het aantal reizigers dat naar verwachting nog zal boeken. Hoe meer vrije stoelen of hoe lager de te verwachten vraag, hoe lager het tarief. Door deze systematiek kunnen bij de Thalys op hetzelfde vertrekmoment prijsverschillen bestaan voor verschillende bestemmingen. Yield management wordt in meerdere sectoren toegepast, bijvoorbeeld in de hotelbranche en in de luchtvaart.
Hoe beoordeelt u de argumentatie dat een lege trein van Brussel naar Parijs het verdienmodel rechtvaardigt dat een kaartje naar Parijs goedkoper is dan naar Brussel?
Als een trein leeg van Brussel naar Parijs rijdt, zijn er wel kosten maar geen opbrengsten. Het is voor Thalys daarom van belang om zoveel mogelijk van het beschikbare aanbod te verkopen. Om die reden zijn de prijzen ruim van te voren vaak laag en vlak voor het vertrekmoment over het algemeen hoog.
Wordt het goedkopere treinkaartje naar Parijs gecompenseerd door de rodewijnconsumptie op het traject tussen Brussel en Parijs? Zo niet: hoe werkt het verdienmodel?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid met NS in overleg te treden om de reiziger te faciliteren een zo goedkoop mogelijk ticket te kunnen kopen?
De Thalys is een treinproduct dat niet door nationale of Europese regels wordt gereguleerd. Vervoerders zijn dus vrij om voor deze treindienst zelf hun tariefsysteem en bijkomende voorwaarden te bepalen. Dit is onderdeel van de marktwerking. Er gaan de komende jaren, als onderdeel van het Fyra-alternatief, meer Thalystreinen rijden, waardoor er mogelijk meer aanbod zal zijn van goedkopere kaartjes.
De gevolgen van het sluiten van het consulaat te Atlanta |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wilt u kennisnemen van de bezwaren die de heer Tadema (voorzitter van de Holland Atlanta Club, tevens bestuurslid van de Netherlands America Chamber of Commerce) heeft ingebracht tegen de voorgenomen sluiting van het consulaat te Atlante?1
Ja.
Wilt u uitgebreid reageren op de door de heer Tadema genoemde bezwaren tegen de sluiting van dat consulaat?
Het honorair consulaat in Atlanta zal niet worden gesloten. Wel zal het biometrisch proces (afgifte van visa en paspoorten) uiterlijk 1 januari 2016 bij het honorair consulaat in Atlanta worden afgebouwd. Het beperken van de consulaire bevoegdheid van het honorair consulaat in Atlanta maakt onderdeel uit van een breder besluit. In het kader van de moderniseringsagenda en de taakstelling van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal de afgifte van visa en paspoorten in 12 landen bij 37 honoraire consulaten worden afgebouwd.
De heer Tadema merkt in zijn brief terecht op dat Amerikaanse staatsburgers visumvrij naar Nederland kunnen reizen voor bezoeken korter dan 90 dagen. De visa die nu in Atlanta worden afgegeven zijn voornamelijk voor derdelanders woonachtig in de VS. Het gaat om relatief kleine aantallen, die het handhaven van dure biometrische apparatuur bij het honorair consulaat niet rechtvaardigen.
Bent u het met de heer Tadema eens dat de economische schade als gevolg van sluiting van dat consulaat voor Nederland beduidend groter is dan de beoogde bezuiniging? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid het consulaat open te houden? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere consulaten worden met sluiting bedreigd, waarbij de negatieve economische gevolgen eveneens beduidend groter zijn dan de beoogde bezuiniging? Wilt u voor elk van die consulaten – separaat – vraag 3 beantwoorden?
Geen van de (honoraire) consulaten in de VS zal worden gesloten. Evenals bij Atlanta zal bij de honoraire consulaten Orlando, Boston en Los Angeles het biometrisch proces worden afgebouwd.
Wilt u deze vragen uiterlijk 19 juni 2014 beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Turk veroordeeld wegens 'Allah' in twitternaam' |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Turk veroordeeld wegens «Allah» in twitternaam»1? Zo ja, klopt dit bericht?
Ja.
Deelt u de mening dat het compleet achterlijk is dat een Turkse twitteraar is veroordeeld tot vijftien maanden cel wegens het gebruik van het woord «Allah» in zijn twitternaam?
Zoals ook benadrukt in de recente kabinetsappreciatie van het uitbreidingspakket 2014, is er in Turkije op het terrein van de rechtsstaat en mensenrechten sprake van serieuze tekortkomingen. Het kabinet benadrukte in het bijzonder de zorgen over de vrijheid van meningsuiting. Deze zaak is een voorbeeld hiervan. Het is duidelijk dat de huidige situatie in Turkije niet in lijn is met de vereiste Europese normen en maatstaven. Het doorvoeren van verdere ingrijpende hervormingen is dan ook absolute noodzaak.
Het kabinet is van mening dat toetredingsonderhandelingen de beste manier vormen om Turkije aan te sporen te hervormen naar Europese maatstaven. Doel van de toetredingsonderhandelingen blijft Turkse toetreding, conform het gestelde in het onderhandelingsraamwerk van oktober 2005. Het gaat hier om een onderhandelingsproces met een open einde. De uitkomst staat niet op voorhand vast. Het standpunt van het kabinet is en blijft, zoals uiteengezet in verschillende Kamerbrieven van opeenvolgende kabinetten, dat wanneer Turkije voldoet aan alle strenge voorwaarden, het land zal kunnen toetreden.
Deelt u de mening dat dit incident past in een slechte reeks gebeurtenissen waaruit blijkt dat Turkije geen Westers land is en daarom nooit lid zou kunnen worden van de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u voorts de mening dat het schandalig is dat Turkije jaarlijks bijna 1 miljard euro aan Europese subsidie ontvangt met als doel lidstaat van de EU te worden?
De middelen voor Turkije komen uit het Instrument voor Pre-accessie (IPA), dat landen met een toetredingsperspectief ondersteunt in de hervormingen die zij in het kader van het toetredingsproces moeten doorvoeren. Er is dus een directe link met het bevorderen van lange-termijnhervormingen, ook op het gebied van democratie en rechtsstaat. In de nieuwe IPA-verordening is, mede op Nederlands aandringen, deze koppeling met het hervormingstraject nog duidelijker geworden. Daarnaast is er de mogelijkheid IPA-steun te verhogen of korten op basis van verdienste. De Commissie is bezig haar programmering voor de periode 2014–2020 op papier te zetten. Nederland zal kritisch meekijken bij de programmering van fondsen voor Turkije en tevens de mogelijkheden die de nieuwe IPA-verordening biedt ten volle proberen te benutten. Hierbij zal Nederland nauw optrekken met andere lidstaten, aangezien besluitvorming per gekwalificeerde meerderheid geschiedt.
Wanneer gaat dit kabinet eindelijk haar veto gebruiken om de EU-toetredingsonderhandelingen met Turkije per direct te stoppen?
Zie het antwoord op vraag 3.
De vergoeding voor rietlandbeheer, in vervolg op eerdere vragen |
|
Jaco Geurts (CDA), Eddy van Hijum (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Waarom wordt er in de fiscaliteit een onderscheid gemaakt in de behandeling van subsidies die volgens uw antwoorden op eerdere vragen «in het algemeen belang» door provincies aan terreinbeheerders worden overgemaakt (geen BTW verschuldigd), en vergoedingen die de terreinbeheerders betalen aan riettelers/pachters aan wie zij een deel van hun beherende taak uitbesteden en die in het algemeen belang hun maairegime aanpassen (wel BTW verschuldigd)?1
Subsidies die in het kader van het algemeen belang door de overheid worden toegekend en verstrekt die geen individueel verbruik bij een bepaalde persoon of groep van personen oplevert, leiden niet tot BTW-heffing. Ik verwijs hierbij naar vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie, waaronder de zaak Mohr 29 februari 1996, C-215/94. Hierin heeft het Hof van Justitie bepaald dat een landbouwproducent geen dienst tegen vergoeding verricht wanneer hij tegenover de ontvangst van een subsidie zijn landbouwproductie beëindigt. In dat geval is er geen verbruik in de zin van het BTW-stelsel. Onder deze categorie onbelaste subsidies valt de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer die de provincies aan terreineigenaren verstrekken. Subsidies zijn echter wel belast met btw als de prestatie die tegenover de betaling van de subsidie wordt verricht wel wordt verbruikt of een voordeel oplevert dat als bestanddeel van de kosten van de activiteit van een andere deelnemer aan het economisch verkeer kan worden beschouwd. Er vanuit gaande dat de betaling door de terreineigenaar aan de rietlandbeheerder als subsidie is te beschouwen, valt deze betaling onder de categorie van belast verbruik. De rechter heeft uitgemaakt dat de betreffende beheersactiviteiten de wezenlijke belangen van de particuliere grondeigenaar dienen die rechtstreeks voortvloeien uit haar (statutaire) doelstellingen. Er is dan sprake van verbruik door de terreineigenaar van de verrichte beheers- en andere activiteiten. Ik verwijs hierbij ook naar een recente uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 3 mei 2012, nr. 11/00926.
Is het waar dat bij voorgaande regelingen, zoals de Rietimpuls, geen BTW werd geheven over vergoedingen? Zo ja, waarom is dit bij de nieuwe regeling het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL) dan wel het geval?
Ja het klopt dat bij de Rietimpulsregeling geen BTW werd geheven. De reden hiervoor is dat de provincie de subsidie rechtstreeks toekende en betaalde aan de rietsnijders. De betaalde subsidie was onbelast omdat de subsidiegever geen prestatie verbruikte maar de subsidie in het kader van het algemeen belang verstrekte.
In uw antwoord op vraag 5 stelt u dat de belastinginspecteur de visie van de sector, dat er sprake is van een niet BTW-plichtig samenwerkingsverband tussen de terreineigenaar en de rietmaaier, niet accepteert, omdat er geen entiteit is die als samenwerkingscombinatie in het economisch verkeer optreedt naar de provincie; aan welke eisen zou een dergelijke entiteit moeten voldoen om wel als zodanig te worden aangemerkt?
Naar analogie van de rechtspraak van de Hoge Raad over samenwerkingsverbanden in de BTW2, is van een dergelijke entiteit sprake als (rechts)personen met betrekking tot bepaalde activiteiten met elkaar in een duurzame samenwerking naar buiten optreden. Er moet sprake zijn van een combinatie van (rechts)personen met feitelijke zelfstandigheid die naar buiten toe als één entiteit optreedt en ook dienovereenkomstig handelt. Bij de beoordeling zijn met name de rechtsbetrekkingen, zowel de onderlinge als die met derden, van belang.
Deelt u de mening dat er bij reguliere pacht sprake is van een wederzijdse afhankelijkheid tussen verpachtende terreinbeheerder en pachter (rietteler) om natuurdoelen te bereiken en bent u bereid om te onderzoeken of en onder welke voorwaarden aan deze bijzondere samenwerkingsrelatie een BTW-vrijstelling kan worden ontleend?
Vertegenwoordigers van de particuliere rietlandbeheerders, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, de provincie Overijssel en het Ministerie van Economische Zaken onderzoeken of de relatie tussen rietlandbeheerders en terreineigenaren zodanig gewijzigd en geformaliseerd kan worden, dat sprake is van één entiteit. In dat kader is bijvoorbeeld noodzakelijk dat de subsidies worden toegekend en verstrekt aan die entiteit. Vervolgens zal aan de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën worden voorgelegd of de gewijzigde feiten en omstandigheden er inderdaad toe leiden dat geen BTW hoeft te worden voldaan over de SNL-subsidies.
Het voorschrijven van groeihormonen |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de brief die het Radboud universitair medisch centrum aan zijn patiënten die groeihormonen gebruiken heeft gestuurd waarbij het aangeeft dat om niet-medische redenen patiënten gedwongen worden van medicijnen te switchen?1 2
De keuze welk geneesmiddel een patiënt nodig heeft is voorbehouden aan de behandelende arts. Voorschrijvers dienen zich hierbij in beginsel te houden aan de behandelrichtlijnen van de eigen beroepsgroep. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de voorschrijver zelf.
Het standpunt van College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) ten aanzien van groeihormonen en de overige biologische geneesmiddelen (waaronder biosimilars) is als volgt:
«De behandelend arts moet bij een overgang van het ene naar het andere biologische geneesmiddel betrokken zijn. Omdat de biologische producten niet per definitie identiek zijn, is het van groot belang dat te allen tijde te traceren is welk product een patiënt heeft gekregen, zeker in geval er een vermoeden bestaat van een oorzakelijk verband met een opgetreden bijwerking.
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen is van mening dat:
Beroepsbeoefenaren dienen ten aanzien van biologische geneesmiddelen te handelen conform hetgeen het CBG bovenstaand aangeeft.
De Handleiding Geneesmiddelensubstitutie (juni 2013) van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) geeft het volgende ten aanzien van substitutie van biosimilars aan:
«Evenals bij substitutie van gewone middelen geldt dat substitutie alleen met toestemming van voorschrijver en patiënt kan plaatsvinden, dat de ernst van de aandoening of het gegeven dat de instelling van de behandeling zeer nauw luistert een reden kan zijn om niet te substitueren ook al zijn er wetenschappelijk gezien geen problemen te verwachten en dat er niet frequent moet worden gesubstitueerd.»
Het Radboud Universitair Medisch Centrum heeft haar patiënten zowel schriftelijk (via een brief) als mondeling tijdens een bezoek aan de behandelend arts (in het kader van de behandelovereenkomst) voorgelicht over het switchen naar een ander groeihormoon.
Uit navraag bij het Radboud Universitair Medisch Centrum blijkt dat de patiënten, die om bepaalde redenen niet kunnen switchen naar een ander groeihormoon, op hun huidige groeihormoon ingesteld blijven. Het Radboud Universitair Medisch Centrum heeft met het switchen beoogd om de kwaliteit van de behandeling voor de patiënt te behouden en een doelmatigheidsslag te maken.
Hoe verhoudt deze handelwijze zich tot de afspraken en richtlijnen dat switchen bij het gebruik van groeihormonen om niet-medische redenen niet wenselijk is? Is dit niet in strijd met het ook door u verwoorde standpunt dat switchen om niet-medische redenen een «zorgwekkende» constatering is?3
Ik ga ervan uit dat artsen voorschrijven conform de geldende behandelrichtlijnen. De IGZ houdt toezicht op het voorschrijfgedrag van artsen conform de geldende behandelrichtlijnen. Ik geef in mijn brief ten aanzien van de overheveling aan (Kamerstukken II 2013–2014, 29 248, nr. 269) dat het signaal zorgwekkend is dat voorschrijvers zich onder druk gezet voelen om te switchen naar andere geneesmiddelen vanwege budgetdruk. Ik ben van mening dat het switchen van geneesmiddelen niet mag leiden tot kwaliteitsverlies van een behandeling. Artsen dienen immers verantwoorde zorg te leveren.
Is het waar dat ook andere Universitair Medische Centra (UMC’s) hiertoe overgaan of zijn overgegaan? Kunt u aangeven wat het beleid is in de acht UMC’s op het terrein van de behandeling van aandoeningen met groeihormonen?
Het is mij niet bekend dat de andere Universitair Medische Centra ook deze werkwijze hanteren of gaan hanteren. Ik wil nogmaals benadrukken dat het de verantwoordelijkheid van de voorschrijver is om zich te houden aan de geldende behandelrichtlijnen.
Gaat u bewerkstelligen dat deze handelwijze wordt teruggedraaid? Zo nee, waarom niet?
Nee, het betreft de keuze en de verantwoordelijkheid van de voorschrijver.
Hebben patiënten bij behandeling met groeihormonen recht op een naaldloze behandeling? Dient elk ziekenhuis die deze behandeling aanbiedt een assortiment aan groeihormonen te hebben dat zowel preparaten die met een naald worden toegediend als naaldloze preparaten omvat?
De patiënt heeft aanspraak en recht op verantwoorde zorg overeenkomstig de stand van de wetenschap en de praktijk, zoals onder andere vastgelegd in behandelrichtlijnen. Een patiënt heeft aanspraak op een passende behandeling. Een ziekenhuis dient altijd verschillende geneesmiddelen en hulpmiddelen beschikbaar te hebben, omdat er altijd patiënten kunnen zijn die, vanuit medische noodzaak, een ander geneesmiddel en/of hulpmiddel nodig hebben voor een juiste behandeling.
Is de huidige financiering van groeihormonen na de overheveling adequaat? Kunt u aangeven hoe de financiering nu precies is geregeld en of deze financiering voorkomt dat ziekenhuizen onevenredig verlies lijden wanneer zij veel patiënten behandelen die groeihormonen nodig hebben?
Vanuit macro-perspectief is er voldoende budget beschikbaar voor groeihormonen. Daarnaast heeft de Nederlandse Zorgautoriteit voor alle groeihormonen een add-on als declaratietitel vastgesteld. Het budget voor een individueel ziekenhuis komt tot stand door onderhandelingen tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen.
Het is voor ziekenhuizen soms lastig de budgetten die zij ontvangen van zorgverzekeraars op de juiste manier intern te verdelen en daarnaast ontbreekt soms de kennis bij voorschrijvers over de bekostiging. Hierdoor kunnen voorschrijvers het idee krijgen dat zij vanwege budgetkrapte (dure) geneesmiddelen niet meer mogen voorschrijven. Dat mag niet het geval zijn. Een voorschrijver dient altijd conform de stand van de wetenschap en de praktijk geneesmiddelen te kunnen voorschrijven. Duur waar het moet, goedkoop waar het kan. Voorschrijven conform behandelrichtlijnen en medische noodzaak gaat altijd voor financiële (budget) afspraken.
Zou het niet wenselijk zijn om bij een dergelijk gespecialiseerd medicijngebruik waarbij slechts een beperkt aantal patiënten is betrokken – in dit geval ongeveer 3.500 patiënten – over te gaan naar een systeem van centrale landelijke inkoop van medicijnen waarbij de rechten van patiënten in het hele land in gelijke mate geborgd zijn en dit niet afhankelijk wordt gemaakt van het handelen van individuele ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren?
Nee, het past niet in het zorgstelsel dat wij met elkaar in Nederland hebben. Ik zie een farmaceutische behandeling met geneesmiddelen niet anders dan een andere behandeling. Het moet een integraal onderdeel van elkaar zijn. Het systeem waarmee er in Nederland geneesmiddelen worden ingekocht, moet niet afwijken van het systeem waarmee de rest van de zorg in Nederland wordt ingekocht.
Het bericht 'Sporter is straks meer kwijt als gemeente niet oplet' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «NOC*NSF: Sporter is straks meer kwijt als gemeente niet oplet»?1
Ja.
Bent u van mening dat deze wet, de Wet markt en overheid, zijn doel voorbijschiet op het moment dat hier ook sporters door worden getroffen?
Het doel van de wet is het voorkomen van oneerlijke concurrentie tussen marktpartijen die zich op de markt begeven waaronder de overheid. Dat geldt derhalve ook als gemeentelijke sportaccommodaties worden verhuurd aan sportverenigingen dan wel aan private ondernemingen. De wet schiet daarbij niet zijn doel voorbij als de extra kosten worden doorberekend aan de leden, een vervelend gevolg is het mogelijk wel.
Is het waar dat op grond van deze wet uitzonderingen gemaakt kunnen worden voor de bepaling dat altijd de integrale kostprijs doorberekend moet worden? Klopt het dat de gemeente daarvoor een besluit moet nemen om sportaccommodaties te bestempelen als een dienst van algemeen economisch belang (DAEB)?
Een gemeente kan, indien het algemeen belang zich naar haar oordeel verzet tegen doorberekening van de integrale kostprijs, hiervan afzien door de activiteit te kwalificeren als een activiteit ter uitvoering van een DAEB. Voor zover twijfel kan zijn over de redelijkheid van een kwalificatie als DAEB, biedt het bestuurlijk toezicht mogelijkheden om vast te stellen of een overheidsorganisatie hierbij te ver is gegaan.
Bent u bereid om in overleg te treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zodat zij bij haar leden kan benadrukken dat, op het moment dat gemeenten geen uitzonderingsbesluit treffen voor 1 juli 2014, gemeenten de integrale kostprijs van sportvoorzieningen aan de sportverenigingen moeten doorberekenen?
In januari van dit jaar heeft de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) in samenwerking met de Autoriteit Consument en Markt (ACM), Europa Decentraal, en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor de gemeenten een bijeenkomst georganiseerd over de werking van de Wet Markt & Overheid op de exploitatie van sportaccommodaties. Daarnaast zijn diverse regionale bijeenkomsten georganiseerd om de gemeenten van informatie te voorzien. Voor vragen omtrent de wet, exploitatie van sportaccommodaties en voorbeelden van DAEB’s kunnen de gemeenten terecht bij de VSG.
Bent u bereid, al dan niet in samenwerking met de VNG, de gemeenten erop te wijzen dat zij een DAEB-besluit kunnen nemen? Bent u bereid een concept DAEB-besluit rond te sturen aan de 403 gemeenten?
Nee, de acties genoemd onder de vorige vraag lijken mij voldoende om negatieve effecten van de Wet te voorkomen door alerte acties van de zijde van de gemeenten.
Een half miljard extra voor ontwikkelingshulp |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Half miljard extra ontwikkelingshulp»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat er dit jaar 500 miljoen euro extra is gereserveerd voor ontwikkelingshulp?
De uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking zijn gerelateerd aan de ontwikkeling van het BNP. Zo is het ODA-budget, als gevolg van de BNP-krimp, aanzienlijk gedaald ten opzichte van de kaders uit het Regeerakkoord (een daling oplopend tot 380 miljoen euro in 2017, bovenop de taakstelling van 1 miljard euro). De overstap naar de ESA2010-boekhoudregels, die in EU-verband is afgesproken, leidt tot een revisie van de macro-economische cijfers. Mede in het licht van de gevolgen hiervan heeft het kabinet bij Voorjaarsnota 2014 besloten om 0,6 miljard euro te reserveren.
Het CPB zal in de MEV 2015 de gevolgen van de revisie volledig verwerkt hebben in de macro-economische ramingen. De mogelijke gevolgen van de nieuwe berekeningswijze van het BNP voor de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de ODA-prestatie zijn op dit moment dus nog niet bekend. Hierover zal de Kamer uiterlijk bij Miljoenennota 2015 nader worden geïnformeerd.
Klopt het dat de nieuwe rekenmethode, waardoor er honderden miljoenen meer naar ontwikkelingshulp zullen gaan, een gevolg is van EU-beleid?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u dat het draagvlak in Nederland, om maar door te gaan met het weggeven van miljarden aan ontwikkelingshulp, snel minder wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de gereserveerde 500 miljoen euro extra te steken in lastenverlichting in eigen land in plaats van in ontwikkelingshulp? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wie de baas is van ‘de rode knop’ op de afstandsbediening |
|
Bart de Liefde (VVD), Ton Elias (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kabelaars frustreren de kijkers»?1
Ja.
Wat vindt u van de machtsstrijd die gaande is tussen omroepen, kabelaars en telecombedrijven?
Binnen de wereld van media, telecommunicatie en internet vindt op het gebied van diensten, technieken en infrastructuren convergentie plaats. Eind vorig jaar heeft de Minister van Economische Zaken mede namens mij de middellange termijn visie over telecommunicatie, media en internet aan uw Kamer gestuurd.2 Deze brief gaat over de voorwaarden voor een goed functionerende markt voor telecommunicatie, media en internet en de beleidsvragen die de toenemende convergentie in deze markt oproept. De distributie van interactieve televisiediensten via de zogenaamde rode knop betreft één van die vele beleidsvragen. Naar aanleiding van het amendement en de motie Van Dam-Huizing heb ik uw Kamer daarover uitvoerig geïnformeerd.3 Ik constateer dat er door onder meer convergentie druk op de bestaande posities is komen te staan. Dat is allereerst vooral het gevolg van marktwerking binnen een sterk veranderend medialandschap. Er is namelijk een aantal fundamentele verschuivingen waarneembaar, waarvan de belangrijkste de toename van het tijd-, plaats-, en schermonafhankelijk kijken is. De opkomst van over-the-top aanbieders zoals Netflix en (recent) Videoland Unlimited, alsook het per 1 juli gelanceerde NLziet spelen daarbij een belangrijke rol. In de praktijk is bovendien gebleken dat video on demand via het open internet uitstekend buiten de pakketaanbieders om te organiseren is, maar dat dit voor de doorgifte van lineaire televisiekanalen anders ligt.4 Pakketaanbieder en omroep worden in toenemende mate ook elkaars concurrent. Daarom verharden de onderhandelingen tussen omroep en pakketaanbieder. Die trend is ook internationaal zichtbaar. Aan de kant van de pakketaanbieders lijkt er daarbij sprake van een (wereldwijde) consolidatieslag gezien de aangekondigde overnames van Ziggo en Reggefiber. Deze en meer ontwikkelingen heb ik uitgebreid beschreven in de eerder genoemde brief over «de rode knop» van 7 april jongstleden. Ik verwijs u volledigheidshalve graag naar deze brief.5
Bent u ervan op de hoogte dat er verschillende innovatieve technieken bestaan zoals bijvoorbeeld Hybrid Broadcast Broadband Televisie (HbbTv), interactieve televisie platformen van pakketaanbieders en «over-the-top» technieken? Onder welke wetgeving vallen deze drie technieken en waarom is dat onderscheid er nog steeds?
Ja, in de brief van 7 april jongstleden heb ik uitgebreid over HbbTV en andere (interactieve) televisiediensten geschreven. Ik verwijs u graag naar deze brief en beperk mij in dit antwoord tot de verschillen tussen de televisieomgeving van de pakketaanbieders en het open internet. Deze zijn namelijk niet gelijk.
Bij de televisiediensten van KPN, UPC, Ziggo etc. bepaalt de pakketaanbieder de samenstelling van het pakket. Hij gebruikt hierbij een door hem zelf ingerichte en onderhouden infrastructuur. Er vinden commerciële onderhandelingen plaats over doorgifte (die kunnen zien op aantal kanalen, beeldkwaliteit, video on demand rechten etc.). Pakketaanbieders bieden in hun omgeving ook eigen interactieve diensten aan. Bij het aanbieden van diensten via het open internet bieden omroepen (en anderen) zelf de diensten aan. Er hoeft in dit geval niet te worden onderhandeld over doorgifte. Netflix, NLziet e.d. kunnen deze internettelevisiediensten dus zonder tussenkomst van pakketaanbieders, dan wel Internet Service Providers (ISP’s) aanbieden aan de kijkers. Dit is geborgd door het principe van de netneutraliteit. Dat neemt niet weg dat er wel (kwaliteits)afspraken kunnen worden gemaakt met ISP’s om het vele dataverkeer goed op het net te begeleiden.6
Voor de publieke omroep is in de Mediawet een doorgiftegarantie vastgelegd in de vorm van een must carry verplichting.7 Daarnaast dient het digitale standaardpakket sinds 1 januari jongstleden uit ten minste 30 zenders te bestaan. Deze regels zijn techniekneutraal en gelden voor alle pakketaanbieders. Dus ook voor pakketaanbieders die lineaire televisiepakketten via het open internet zouden willen aanbieden (via de zogenoemde over-the-top-route).
Voor wat betreft de techniek waarmee televisiediensten kunnen worden aangeboden zoals bijvoorbeeld HbbTV, OpenTV, Flash etc. geldt dat de wetgever, geen doorgifteverplichtingen kan opleggen. Dit blijkt ook uit een uitvoerige Europeesrechtelijke analyse die ik in het kader van de «rode knop brief» heb gemaakt. Dit oordeel staat los van de vraag of dit wenselijk zou zijn. De technieken waar u in de vraag op doelt vallen dus niet onder de wetgeving. De diensten mogelijk wel.8 Om te kijken of wetgeving van toepassing is moet dus (steeds vaker) naar de aard van de dienst worden gekeken en niet de techniek waarmee de dienst wordt verspreid. Op onderdelen is er mogelijk nog sprake van verouderde regelgeving die niet techniekneutraal is. Zoals eerder aangegeven zal ik hier samen met de Minister van Economische Zaken naar kijken.
Klopt het dat TV-producten die door telecombedrijven via IP worden aangeboden aan andere wettelijke verplichtingen moeten voldoen dan TV-producten die via de kabel worden aangeboden? Zo ja, vindt u dat nog van deze tijd? Bent u bereid en in staat de wettelijke verschillen tussen kabel en IP-TV weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de betreffende regelgeving is sinds 1 januari 2014 techniekneutraal. Dat betekent dat alle pakketaanbieders die televisiepakketten naar consumenten verspreiden, of dit nu via DVB-C (kabel) of IP (glasvezel, koper) gebeurt, aan dezelfde regels zijn gebonden.
Is (redactionele) inhoud hetzelfde als content? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Content verwijst naar de (redactionele) inhoud of het eindresultaat van een dienst of product. Zo kan het resultaat (een televisieprogramma) content worden genoemd, maar ook een scene uit het programma is bijvoorbeeld content. Meer concreet wordt met content gedoeld op iets dat in een specifieke context waarde heeft voor de eindgebruiker (games, websites, films).
Klopt het dat er voor content c.q. (redactionele) inhoud een doorgifteverplichting geldt voor kabelaars? Zo ja, waarom en hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Er is een doorgifteverplichting voor pakketaanbieders voor een aantal must carry zenders.9 Deze verplichting geldt sinds 1 januari 2014 voor alle pakketaanbieders of zij nu via koper, glas, kabel, ether of satelliet televisiezenders doorgeven. Deze doorgifteverplichting ziet op lineaire televisiekanalen (content) maar niet de techniek waarmee zij worden verspreid (distributiemethode). Tevens is per ministeriële regeling van 16 april jongstleden geregeld dat per 1 oktober 2014 de diensten ondertiteling en gesproken ondertiteling, indien zij door de omroep worden aangeboden, door de pakketaanbieders moeten worden doorgegeven.10 Deze diensten moeten per 1 april 2015 ook via apps van de pakketaanbieders op de tablet, smartphone etc. beschikbaar zijn.11
Deelt u de mening dat de verdergaande convergentie tussen internet, TV, mobiel, media, nieuws en journalistiek een positieve ontwikkeling is die kansen biedt voor innovatie, werkgelegenheid en welvaart in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Telecomwet, Mediawet en Auteurswet dusdanig aan te passen zodat deze niet langer de gewenste convergentie vertragen, maar juist faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Jazeker, convergentie biedt volop kansen. In de mediawereld kan een omroep via het internet nu rechtstreeks naar zijn publiek en ontstaan er nieuwe internetdiensten zoals Netflix. Start-ups kunnen door de uitstekende infrastructuur in Nederland goed de consument bereiken en nieuwe dienstverlening ontwikkelen. Voor wat betreft de regelgeving rondom media moet een onderscheid gemaakt worden naar lineaire en non-lineaire diensten. Voor lineaire televisiekanalen (met Nederlandse uitzendlicentie) gelden nagenoeg dezelfde regels online als in het «traditionele televisiedomein». Op onderdelen in het non-lineaire domein is dat mogelijk anders. Ons streven is om regelgeving zoveel mogelijk sector- en technologieneutraal op te stellen. De Minister van Economische Zaken en ik zullen eind dit jaar uw Kamer informeren over de uitvoering die het kabinet heeft gegeven aan de motie De Liefde en de hierin gevraagde voorstellen om waar nodig wet- en regelgeving over onder andere telecommunicatie, media, privacy en auteursrechten te moderniseren.12
Deelt u de mening dat genoemde wetgeving techniekneutraal moet zijn, dus in het geval van «de rode knop» gericht op het doel namelijk het doorgeven van content, en niet gericht op de gebruikte techniek?
De wetgeving is techniekneutraal geformuleerd, zie mijn antwoord op vraag 4. Het gaat om de inhoud, niet om de techniek.
Hoeveel belastinggeld steekt de NPO in samenwerking met de NOS in HbbTV? Vindt u dit weggegooid geld nu maar een fractie van de Nederlandse televisiekijkers HbbTV kan ontvangen?
HbbTV is via de ether, satelliet en bij een klein aantal kabelmaatschappijen wel te ontvangen. Naar schatting gaat het hier in potentieel bereik om 15% van de markt. Slechts een klein gedeelte van deze potentiele kijkers beschikt echter over de apparatuur om de diensten te bekijken. De NPO maakt in het kader van zijn distributiestrategie zijn eigen keuzes, waarover bij de begrotingsverantwoording verantwoording wordt afgelegd. In dit geval kan ik u meedelen dat de gemaakte kosten vrij laag zijn, namelijk zo’n € 75.000 euro.
Vindt u het nog wel van deze tijd dat kabelaars onderhandelen met omroepen over wat wordt doorgegeven in een pakket en wat niet?
Ik zie niet in waarom dit niet van deze tijd is. Pakketaanbieders hebben grote investeringen gedaan in de infrastructuur en onderhouden een netwerk. Zij bieden dienstverlening aan consumenten aan en onderhandelen met omroepen over doorgifte van hun programma’s. Dat zijn vrije onderhandelingen.
Amerikaanse militaire activiteiten in Mali |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «U.S. Trains African Commandos to Fight Terrorism»?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van het artikel. In het artikel wordt gerefereerd aan geheime militaire trainingsmissies die de VS uitvoeren. Het kabinet beschikt niet over informatie dienaangaande.
In algemene zin geldt dat het opleiden van militaire eenheden die zijn belast met het bestrijden van terrorisme deel kan uitmaken van technische assistentie. Nederland legt op het gebied van terrorismebestrijding vooral het accent op het versterken van de capaciteiten van politie en justitie ten behoeve van het bestrijden van terrorisme en het tegengaan van radicalisering.
MINUSMA richt zich op het politieke proces en het herstel van de veiligheid en de stabiliteit in Mali. Centrale doelstellingen zijn de stabilisering van belangrijke bevolkingscentra, steun voor het herstel van het staatsgezag in heel Mali, bemiddeling bij politieke dialoog en verzoening, steun bij de organisatie van verkiezingen, en bescherming van burgers en steun bij humanitaire hulp. De missie houdt zich niet bezig met het trainen van speciale eenheden van de Malinese strijdkrachten. Het huidige militaire operatieplan van de missie (CONOPS) sluit terrorismebestrijding nadrukkelijk uit. EUTM Mali, de militaire trainingsmissie van de EU in Mali, traint reguliere eenheden van de Malinese strijdkrachten in vaardigheden (onder andere schietvaardigheid en gevechtstechnieken) en kennis en gedrag (onder andere over gender based violence). Activiteiten op het gebied van terrorismebestrijding behoren niet tot het mandaat van EUTM Mali.
Is het waar dat de Verenigde Staten een speciale eenheid van Malinese commando’s gaan opleiden? Zo ja, bent u hiervan op de hoogte? Hoe verhoudt deze training zich tot de VN-stabilisatiemissie in Mali (MINUSMA) en de EU-trainingsmissie in Mali (EUTM)?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen over het gevaar van een speciale eenheid die samen gaat werken met jihadistische milities (zoals in Libië gebeurde) en in feite het civiele bestuur ondermijnt? Welke garanties zijn er dat zulke eenheden zich niet inlaten met mensenrechtenschendingen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de VS steun leverden aan Franse commando’s in de strijd tegen islamitische extremisten? Waaruit bestond deze steun?
Over dergelijke activiteiten van andere landen doet het kabinet geen uitspraken.
Is het waar dat de VS 70 miljoen dollar uitgeven aan een antiterrorisme programma in landen als Niger, Mauritanië en Mali?
De Verenigde Staten werken regionaal aan capaciteitsopbouw voor terrorismebestrijding via het Trans Sahara Counterterrorism Partnership(TSCTP). Dit gebeurt met Burkina Faso, Mali, Mauritanië (bijvoorbeeld grensbewaking), Niger, Nigeria, Senegal, Tsjaad en de Maghreb-landen.
Het kabinet beschikt niet over informatie over de specifieke omvang van de bilaterale antiterrorismeprogramma’s van de Verenigde Staten. Wel heeft president Obama onlangs een Counter-Terrorism Partnerships Fund van USD 5 miljard aangekondigd. Na goedkeuring van het Congres zal dit budget mogelijk ook worden ingezet ten behoeve van contraterrorisme-activiteiten in genoemde landen.
Voeren Amerikaanse eenheden momenteel operaties uit in Mali? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Worden Amerikaanse drones ingezet op Malinees grondgebied? Wordt dit gecoördineerd met de leiding van MINUSMA?
Zie antwoord vraag 4.
Neemt Amerikaans personeel deel aan de onder andere door Nederland bemensde All Source Information Fusion Unit (ASIFU)? Deelt u de mening dat Amerikaanse inlichtingenoperaties afgestemd moeten worden met de Nederlandse militaire leiding, gezien het feit dat dit de primaire taak is van de Nederlandse missie?
Er neemt geen Amerikaans inlichtingenpersoneel deel aan de ASIFU. De primaire taak van de Nederlandse bijdrage is MINUSMA te voorzien van inlichtingen. Nationale Amerikaanse inlichtingenoperaties maken geen deel uit van MINUSMA.
Welke andere plannen hebben de VS in Mali? Bent u het er mee eens dat de Kamer op de hoogte moet worden gehouden van dit soort activiteiten, omwille van een zorgvuldige meningsvorming over de Nederlandse deelname aan MINUSMA?
Het kabinet informeert de Kamer tweemaal per jaar over de voortgang van MINUSMA en de Nederlandse bijdrage daaraan. Alle informatie die het kabinet relevant acht in relatie tot MINUSMA en in het bijzonder de Nederlandse bijdrage daaraan wordt daarin meegenomen. Daarnaast zal het kabinet de Kamer zoals gebruikelijk tussentijds informeren als er bijzonderheden zijn. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Het onderzoek naar het verband tussen medicijngebruik en agressie |
|
Henk van Gerven (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het debat in de wetenschap over een mogelijk verband tussen agressie en bepaalde geneesmiddelen, alsook met het feit dat in rechtszaken geregeld een verband wordt gelegd tussen agressie en medicijngebruik, waarbij het vooral gaat om geweldsdelicten die mede door het slikken van antidepressiva zouden zijn veroorzaakt? Heeft u kennisgenomen van het artikel «Medicijngebruik, agressie en strafrechtelijke verantwoordelijkheid»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat we meer te weten komen over agressie als bijwerking van bepaalde medicijnen, niet alleen vanwege de mogelijke gevolgen voor de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van individuen, maar ook vanwege de mogelijkheden om informatie in bijsluiters te verbeteren en gebruikers te waarschuwen voor bepaalde bijwerkingen als gevolg van medicijngebruik of juist het plotseling staken daarvan (zoals ook Lareb eerder voorstelde?)2
Het is wenselijk dat informatie over bijwerkingen van medicijnen snel beschikbaar komt en ook kenbaar is voor artsen en patiënten. De geneesmiddelenketen in Nederland is daar ook op ingericht. Geneesmiddelen worden, voordat zij op de markt komen, in grote studies onderzocht op werkzaamheid en op bijwerkingen, waaronder agressie, die tijdens het gebruik op kunnen treden. In de registratieprocedure beoordeelt het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) de balans tussen de werkzaamheid en risico’s van een medicijn, en draagt het zorg voor de opname van deze risico’s in de uitgebreide productinformatie en de bijsluiters.
De handelsvergunninghouders in de farmaceutische industrie zijn wettelijk verplicht de bijwerkingen van geneesmiddelen die zij in de Europese Unie in de handel brengen vast te leggen en bij het CBG zogenaamde periodieke veiligheidsverslagen (PSUR’s) in te dienen. De vergunninghouders analyseren meldingen, literatuur, alsmede klinisch en farmaco-epidemiologisch onderzoek. De verslagen bevatten de samenvatting en wetenschappelijke afweging van voordelen en risico’s, en alle beschikbare gegevens van een geneesmiddel.
Nadat geneesmiddelen op de markt zijn gekomen, blijft aandacht voor bijwerkingen nodig om de zeldzame en soms ernstige bijwerkingen op het spoor te komen. Mogelijke bijwerkingen van een geneesmiddel kunnen door zorgverleners en gebruikers worden gemeld via een meldsysteem. Dit systeem wordt in Nederland onderhouden door het Nederlands Bijwerkingencentrum Lareb. Zorgverleners zijn verplicht om ernstige bijwerkingen, die niet vermeld staan in de bijsluiter, bij Lareb te melden. Lareb analyseert meldingen en rapporteert hierover aan het CBG. Het CBG beoordeelt deze meldingen vervolgens. Hierbij neemt het de gegevens van de European Medicines Agency (EMA), gegevens uit andere Europese lidstaten en gegevens uit de Europese bijwerkingen databank Eudravigilance, mee.
Alle wetenschappelijke kennis over een geneesmiddel komt dus samen bij het CBG. Dit bestuursorgaan beslist of, en zo ja welke maatregelen moeten worden getroffen ten aanzien van individuele geneesmiddelen. Het beslist onder andere over het al dan niet opnemen van bijwerkingen in de bijsluiter. Hierbij wordt op Europees niveau nauw samengewerkt met de andere registratieautoriteiten, en in nationaal verband met de universiteiten en Lareb.
In het antwoord op eerdere vragen van het lid Kuzu3 is reeds ingegaan op de eventuele vermelding van waarschuwingen voor agressie in de productinformatie van antidepressiva. Daarbij is aangegeven dat het primair aan het CBG is om onderzoeken te beoordelen en om aanvullende maatregelen te overwegen.
Wat is uw reactie op de conclusies in het artikel dat agressief gedrag kan samenhangen met het gebruik of het staken van bepaalde geneesmiddelen, maar dat de samenhang tussen gebruik van een middel en agressie in een individueel geval moeilijk te bewijzen is?
Er zijn meerdere artikelen met tegenstrijdige uitkomsten verschenen over het mogelijke verband tussen het gebruik van antidepressiva en agressie. Een studie uit 2012 door Paul F. Bouvy & Marieke Liem («Antidepressants and lethal violence in the Netherlands 1994–2008»; Psychopharmacology 2012) toonde aan dat een toename van het voorschrijven van antidepressiva in Nederland, tussen 1994 en 2008 gepaard is gegaan met een afname van het aantal doden door zelfmoord of moord. Deze studie wijst juist op een vermindering van agressie als bijwerking bij de behandeling met SSRI’s. Dit is een bevestiging van de conclusies in de studies van Walsh en Dinan (2001), George e.a. (2011), en Coccaro en Kavoussi (1997), die eveneens wijzen op vermindering van agressie en gewelddadig gedrag bij SSRI-behandelingen.
Andere publicaties suggereren dat sommige antidepressieve middelen bij sommige patiënten mogelijk een hoger risico kunnen geven, bijvoorbeeld bij het begin of bij het stoppen van de behandeling. Dit komt met name naar voren in de studie door David Healy e.a. (2006), maar ook in de studies van Moore e.a (2010) en Rouve e.a (2011).
Wanneer uit onderzoek is gebleken dat het gebruik of het staken van bepaalde geneesmiddelen tot agressief gedrag kan leiden, wordt voor die geneesmiddelen een waarschuwing opgenomen in de bijsluiter.
In individuele gevallen is de samenhang tussen het gebruik van een geneesmiddel en agressie overigens moeilijk vast te stellen omdat er in de meeste gevallen sprake is van een combinatie van factoren. Bovendien is de aard van de agressie niet altijd gespecificeerd. Dit kan dus zowel verbale als fysieke agressie zijn, en meer of minder uitgesproken. Ook de omstandigheden en achtergronden zijn niet altijd bekend. Ook in het Nederlands Juristenblad wordt aangegeven dat het lastig is een uitspraak te doen over de incidentie van de toename van agressief gedrag als bijwerking, omdat de stoornissen waarvoor antidepressiva worden voorgeschreven op zichzelf al gepaard gaan met een verhoogde kans op agressie.4
Is bij u bekend of er reeds gevallen van ernstige agressie of geweld in verband zijn gebracht met het gebruik van medicijnen, zonder dat dit (publiekelijk) bekend is geworden? Wordt dit bijgehouden en zo ja, op welke wijze?
Mij zijn geen gevallen bekend van ernstige agressie of geweld die in verband gebracht zijn met medicijngebruik, anders dan de in vragen 1 en 2 aangehaalde artikelen over meldingen die Lareb heeft binnengekregen.
Voor zover bekend is in Nederland en Europa – naast de eerder genoemde systemen die men kan gebruiken om bijwerkingen van geneesmiddelen te melden – geen sprake van een specifieke registratie van ernstige vormen van agressie of geweld die in verband zijn gebracht met het gebruik van geneesmiddelen.
Welke bijdrage kan de overheid leveren aan het bevorderen van kennis en wetenschap over het verband tussen agressie en medicijngebruik?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de suggestie van de auteurs om kort na een (levens- of gewelds)delict bloedmonsters af te nemen bij de verdachte zodat over medicijngebruik meer duidelijkheid ontstaat (naar aanleiding van hun eerdere tussenconclusie dat er over medicatiegebruik minder onzekerheid zou bestaan indien het mogelijk zou zijn om kort na de feiten een meting te doen van de aard en concentratie psychoactieve stoffen in het bloed van de verdachte)? Deelt u de mening dat dit niet alleen van belang is voor de concrete strafzaak, maar juist ook vanwege het bevorderen van de kennis en wetenschap hierover, hetgeen een groot algemeen belang dient?
Op dit moment is er geen wettelijke grondslag om na een (levens- of gewelds)delict bloedmonsters af te nemen bij verdachten om te achterhalen of er sprake is van medicijngebruik. Ik acht het ook niet wenselijk om een dergelijke grondslag te creëren. In tegenstelling tot het gebruik van alcohol of drugs, geldt het gebruik van voorgeschreven medicatie namelijk niet als strafverzwarende omstandigheid. Bovendien zou een onderzoek naar medicijngebruik een grotere, en minder te rechtvaardigen, inbreuk maken op de privacy van de verdachte, vergeleken met een onderzoek naar het gebruik van alcohol of drugs in dergelijke omstandigheden.