Het bericht dat masteropleidingen ‘zesjesstudenten’ gaan weren |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Masteropleidingen gaan zesjesstudenten weren»?1 Zo ja, hoe beoordeelt u de berichtgeving dat steeds meer universiteiten studenten gaan weren voor een masteropleiding, als zij niet gemiddeld een zeven of hoger hebben voor hun bachelorvakken?
Ja, ik heb hier kennis van genomen. Ik hecht zeer aan toegankelijk hoger onderwijs en vind het van belang dat studenten met een bacheloropleiding door kunnen met een passende masteropleiding. Hierbij moet ook sprake zijn van een bewuste studiekeuze. De «harde knip» is ingevoerd zodat studenten in hun afweging ook een overstap naar een andere discipline of instelling zullen meenemen. In de wet Kwaliteit in verscheidenheid zijn de doorstroommasters in het wetenschappelijk onderwijs afgeschaft met ingang van het studiejaar 2014/2015. Deze doorstroommasters hadden over het algemeen weinig profiel door de focus op de aansluiting op de bijbehorende bacheloropleiding. Wo-studenten bleken bij hun masterkeuze weinig door hun instelling uitgedaagd te worden om een andere masteropleiding te kiezen en vooral voor een doorstroommaster te kiezen. Het afschaffen van de doorstroommaster had niet als doel het masteronderwijs selectiever te maken. Beoogd is dat de afschaffing van het toelatingsrecht tot één bepaalde master ervoor zorgt dat de wo-master als zelfstandige opleiding meer gezicht krijgt.
De consequentie van de afschaffing van de doorstroommaster is dat in het wetenschappelijk onderwijs iedere masteropleiding de mogelijkheid heeft om kwalitatieve eisen te stellen aan de studenten die deel willen nemen aan de master. Het is aan de instelling om te bepalen wat de toelatingseisen voor een bepaalde masteropleiding zijn. Als men eisen stelt, dienen dit ten minste twee verschillende criteria te zijn, waarvan maximaal één criterium op cijfers uit de bachelor mag berusten. De kwalitatieve eisen die universitaire masteropleidingen stellen, sluiten nog altijd vaak aan op de eigen bachelor. Studenten van de eigen bacheloropleiding voldoen dan aan de kwalitatieve eisen en bachelorstudenten van andere universiteiten dienen ook aan de kwalitatieve eisen te voldoen. De opleiding waar het artikel over bericht, stelt hogere eisen. Het feit dat enkele instellingen nu invulling geven aan de kwalitatieve eisen, is in lijn met het ingezette beleid gericht op verdere profilering van opleidingen, meer differentiatie in het masteraanbod, de juiste student op de juiste plaats en een meer bewuste studiekeuze.
Ik hecht eraan dat er voor bachelorafgestudeerden altijd een mogelijkheid is om een masteropleiding te volgen. Ik heb de Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie) gevraagd dit te monitoren. Wanneer bachelorafgestudeerden zich niet kunnen inschrijven voor een universitaire master, of als die situatie zich dreigt voor te doen, heb ik de bevoegdheid om in te grijpen. Als deze situatie zich voordoet, zal ik niet aarzelen van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Kunt u aangeven om hoeveel masteropleidingen het op dit moment gaat die studenten met een gemiddeld cijfer lager dan een zeven willen weren van een masteropleiding?
Op dit moment kan ik u dit niet aangeven. Zoals ik ook bij de behandeling van de wet Kwaliteit in verscheidenheid heb aangegeven, heb ik met de Inspectie afgesproken dat zij de kwalitatieve eisen voor de universitaire masteropleidingen gaat monitoren. Deze monitoring maakt deel uit van een brede, meerjarige monitor naar de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. De Inspectie begint nog dit jaar met de voorbereiding van het onderzoek naar de toegankelijkheid van de masterfase. De rapportage hiervan verwacht ik in 2016 naar de Kamer te kunnen sturen.
Zijn er bij u gevallen bekend, waarbij een student niet tot een masteropleiding werd toegelaten en vervolgens geen andere geschikte masteropleiding kon vinden? Zo ja, bemerkt u hierin een trend?
Nee, deze gevallen zijn niet bij mij bekend. Wanneer een student niet voldoet aan de toelatingseisen, en van hem redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij binnen een afzienbare termijn alsnog kan voldoen aan de eisen, moet hem de mogelijkheid worden geboden de tekortkoming weg te nemen om zodoende alsnog aan de toelatingseisen te voldoen. Mocht ik signalen ontvangen dat universitaire bachelor afgestudeerden desondanks niet tot een universitaire masteropleiding wordt toegelaten, geeft de wet mij de mogelijkheid om één of meer instellingsbesturen van universiteiten te verplichten een masteropleiding aan te wijzen waaraan de betreffende student zich kan inschrijven. Wel is het mogelijk dat een student niet wordt toegelaten voor de universitaire masteropleiding van zijn eerste keus.
Hoe beziet u het selectiebeleid van universiteiten ten aanzien van de motie Klaver en Mohandis, die de regering oproept niet akkoord te gaan met extra toelatingseisen?2
De motie Klaver en Mohandis is aangenomen ruim na de wet Kwaliteit in verscheidenheid waar de mogelijkheid voor het stellen van kwalitatieve eisen bij de masteropleidingen een onderdeel van is. Recent heb ik in de strategische agenda «De waarde(n) van weten»3 aangegeven dat het hoger onderwijs toegankelijk moet zijn voor iedereen die daarvoor de juiste capaciteiten en de juiste motivatie heeft.
Op dit moment rondt de Inspectie twee rapporten af naar aanleiding van het onderzoek naar selectie en toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Beide rapporten betreffen de bachelorfase van het hoger onderwijs.
Deelt u de mening dat deze vorm van selectie aan de poort op basis van studiecijfers onwenselijk is, gelet op het feit dat studenten die zich aanmelden voor een master hun bachelor als geldige vooropleiding hebben behaald? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat selectie aan de poort alleen op basis van cijfers ongewenst is. Ik deel de mening dat het stellen van kwalitatieve eisen voor de masteropleidingen onwenselijk is echter niet. Wanneer een masteropleiding kwalitatieve eisen stelt, dienen dit er minimaal twee te zijn waarvan maximaal één eis op cijfers uit de bachelor berust. Daarnaast moet de toegankelijkheid van het masteronderwijs geborgd zijn. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Op welke wijze gaat u de toezegging gestand doen dat bachelorstudenten altijd een goed toegankelijk alternatief voor een masterstudie moeten hebben in Nederland?
Zie ook mijn antwoord op vraag 2. De Inspectie start nog dit jaar met de voorbereiding van haar onderzoek naar de toegankelijkheid in de masterfase. Dit onderzoek is een onderdeel van de brede, meerjarige monitoring van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Wanneer bachelorafgestudeerden zich niet kunnen inschrijven voor een universitaire master, of als die situatie zich dreigt voor te doen, heb ik de bevoegdheid om in te grijpen. Als deze situatie zich voordoet, zal ik niet aarzelen van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Het controleren van zorgdeclaraties door bewindvoerders |
|
Sjoerd Potters (VVD), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat fraude met het Persoonsgebonden Budget (PGB) door een gebrek aan controle door bewindvoerders nog steeds mogelijk is?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat een ieder met een PGB de zorg dient te ontvangen waar hij of zij recht op heeft, en fraude door zorgverleners ten aller tijde dient voorkomen te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor mij staat inderdaad voorop dat cliënten de zorg ontvangen die zij nodig hebben. Frauderen moet voorkomen worden. Als dat toch plaatsvindt, moeten de fraudeurs worden aangepakt.
Deelt u voorts de mening dat, indien bewindvoerders declaraties van cliënten goedkeuren, zij ook daadwerkelijk op de hoogte dienen te zijn van de daadwerkelijk geleverde en mate van kwaliteit van geleverde zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat vindt u van het feit dat bewindvoerders aangeven dat zij niet verantwoordelijk zijn voor de inhoud en de kwaliteit van zorg, omdat ze daar de kennis niet voor hebben, en daar niet voor betaald worden?
Hoe zou volgens u de controle op zorgdeclaraties moeten plaatsvinden bij cliënten die onder bewindvoering staan, en zorg via een PGB ontvangen? Wie is er ten aanzien van deze cliënten verantwoordelijk voor de inhoud en kwaliteit van zorg?
Op welke wijze kan de bewindvoerder ondersteund worden bij het controleren van zorgdeclaraties die zij wel ondertekenen, maar niet inhoudelijk en kwalitatief kunnen beoordelen?
Bent u bereid onderzoek te doen naar de wijze waarop zorgdeclaraties bij cliënten die onder bewindvoering staan, en zorg via een PGB ontvangen, inhoudelijk en kwalitatief beoordeeld kunnen worden, en hierbij de vraag te betrekken op welke wijze bewindvoerders ondersteund kunnen worden, en hoe fraude voorkomen wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het ondermijnen van bestuurdersaansprakelijkheid |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «De vaste vertegenwoordiger van een rechtspersoon» en herinnert u zich de eerdere vragen over het ondermijnen van bestuurdersaansprakelijkheid door middel van een buitenlandse rechtspersoon?1 2
Ja.
Wordt de aansprakelijkheid van de bestuurder van een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder van een Nederlandse rechtspersoon in beginsel nog steeds beheerst door het toepasselijke buitenlandse recht en wordt het Nederlandse bestuurdersaansprakelijkheidsrecht door dat toepasselijke recht nog steeds begrenst? Zo nee, waarom niet? Wat is er dan in wetgeving of jurisprudentie veranderd sedert 2013?
Het Nederlandse recht beheerst de bestuurdersaansprakelijkheid van een bestuurder van een Nederlandse rechtspersoon, ook als deze bestuurder een rechtspersoon is naar buitenlands recht. De aansprakelijkheid van een bestuurder van zo’n buitenlandse rechtspersoon-bestuurder wordt in beginsel beheerst en begrensd door het buitenlandse recht dat op die rechtspersoon van toepassing is. Zie hierover ook mijn antwoord op de hiervoor genoemde Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nrs. 245 en 722). De wetgeving en jurisprudentie zijn op dit punt sinds 2013 niet gewijzigd.
Deelt u de mening dat het lastig en soms vrijwel onmogelijk is om bij buitenlandse rechtspersoon-bestuurders achterliggende bestuurders te traceren en dat dat een tijdrovende en kostbare zaak is, vooral wanneer er een web is ontstaan van elkaar besturende rechtspersonen? Zo ja, wat zegt dat over de mogelijkheid om dergelijke bestuurders aansprakelijk te kunnen stellen in het geval van bijvoorbeeld financieel-economische criminaliteit of ernstige nalatigheid? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het is internationaal gebruikelijk dat bestuurders van rechtspersonen worden ingeschreven in een soort handelsregister, ook wanneer het bestuurders-rechtspersonen betreft. Om te achterhalen wie de bestuurder is van een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder, kan het nodig zijn om een buitenlands handelsregister te raadplegen. Dit kan de aansprakelijkstelling van een dergelijke bestuurder bemoeilijken. Dit is een van de redenen waarom op dit moment in het verband van de Europese Unie gewerkt wordt aan een interconnectie van handelsregisters. Deze interconnectie moet het onder meer makkelijker maken om de identiteit van de bestuurder van een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder te achterhalen.
Deelt u de mening dat het toekomstige centraal aandeelhoudersregister minder effectief zal zijn ten aanzien van het voorkomen van financieel-economische criminaliteit als de achterliggende bestuurder van een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder niet of nauwelijks kan worden achterhaald? Zo ja, waarom en welke conclusie trekt u daar uit? Zo nee, waarom niet?
Het bedoelde centraal aandeelhoudersregister is gericht op het bijhouden van de aandeelhouders van Nederlandse bv’s en Nederlandse niet-beursgenoteerde nv’s. Bestuurders vallen derhalve buiten dit register.
Voor de besluitvorming ten aanzien van het centraal aandeelhoudersregister verwijs ik naar mijn brief van 7 juli 2015 (Kamerstukken II 2014/15, 32 608, nr. 7) en mijn antwoord op eerdere Kamervragen over dat onderwerp (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 3007).
Waarom is in diverse Europese landen bij wet vastgesteld dat er een vaste vertegenwoordiger aangesteld dient te worden wanneer een rechtspersoon bestuurder wordt van een andere rechtspersoon? Welk doel dient dat?
Een aantal Europese landen, waaronder België, Frankrijk, Luxemburg en Roemenië, kent een regeling die er – kort gezegd – op neerkomt dat een rechtspersoon die bestuurder is van een andere rechtspersoon, een vaste vertegenwoordiger dient aan te wijzen die volledig aansprakelijk is voor de handelingen van de rechtspersoon-bestuurder (zie de in vraag 1 genoemde bijdrage «De vaste vertegenwoordiger van een rechtspersoon»). De regeling kan in die landen de aansprakelijkstelling van een bij de rechtspersoon-bestuurder betrokken natuurlijke persoon vergemakkelijken.
Waarom is in Europese wetgeving i.c. in het geval van een Europees Economisch Samenwerkingsverband (EESV) vastgelegd dat een vertegenwoordiger dient te worden aangewezen wanneer een rechtspersoon bestuurder is van een EESV (Uitvoeringswet Verordening EESV)?
De EESV-verordening bepaalt samengevat, dat een lidstaat ten aanzien van een dergelijk samenwerkingsverband kan bepalen dat een rechtspersoon bestuurder kan zijn, mits deze rechtspersoon een of meer natuurlijke personen als vertegenwoordigers aanwijst. De vertegenwoordiger dient dan aansprakelijk te zijn als ware hij zelf bestuurder van het samenwerkingsverband (zie artikel 19 van Verordening 2137/85 van de Raad van 25 juli 1985, PbEG L 199/1). Met de bedoelde aanstelling van een vertegenwoordiger wordt het aansprakelijk stellen van een bij de rechtspersoon-bestuurder betrokken natuurlijk persoon eenvoudiger.
Deelt u de mening dat naar het voorbeeld van diverse Europese landen en de genoemde Europese regelgeving ook in Nederland wettelijk moet worden vastgelegd dat er een vaste vertegenwoordiger moet worden aangesteld wanneer een rechtspersoon bestuurder wordt van een andere rechtspersoon en dat die vertegenwoordiger de hoofdelijke aansprakelijkheid krijgt voor alle rechtshandelingen van de rechtspersoon-bestuurder? Zo ja, op welke wijze gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet en waarom zou er in Nederland niet voor een dergelijke regeling worden gekozen waar dat in andere landen of bij een EESV wel het geval is?
De aansprakelijkheid van de bestuurder van een rechtspersoon-bestuurder is in Nederland geregeld in onder meer artikel 2:11 BW. Op grond van deze bepaling rust de aansprakelijkheid van een rechtspersoon-bestuurder tevens op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid bestuurder is van de rechtspersoon-bestuurder. De aansprakelijkheid van de bestuurder van een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder wordt in beginsel beheerst door het buitenlandse recht dat op die buitenlandse rechtspersoon van toepassing is (zie artikelen 10:118 en 10:119 BW; zie ook HR 18 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1408, bevestigd in HR 21 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3958). In bepaalde gevallen wordt de aansprakelijkheid van de bestuurder van een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder echter wel door het Nederlandse recht beheerst. Het gaat onder meer om aansprakelijkheid in bepaalde faillissementssituaties (zie artikel 10:121 BW) en aansprakelijkheid op grond van een zelfstandige onrechtmatige daad (zie voor een voorbeeld hiervan Hof Arnhem-Leeuwarden 8 september 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6649). Verder kan degene die in Nederland de dagelijkse leiding heeft over de activiteiten van een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder, onder omstandigheden aansprakelijk zijn voor bepaalde nalatigheden van de rechtspersoon-bestuurder (zie artikel 7 Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen).
Nu de aansprakelijkheid van de bestuurder van een rechtspersoon-bestuurder in Nederland op deze wijze is vormgegeven, bestaat er onvoldoende reden om iedere rechtspersoon-bestuurder wettelijk te verplichten om een vaste vertegenwoordiger aan te stellen die hoofdelijk aansprakelijk is naast de rechtspersoon-bestuurder. Zo zouden ook bedrijven die gebruikmaken van een Nederlandse rechtspersoon-bestuurder, extra kosten moeten maken om aan een dergelijke verplichting te voldoen. Een dergelijke wettelijke verplichting zou onder meer een ongewenste belemmering kunnen vormen voor het handelsverkeer.
Een regel dat alleen een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder een vaste vertegenwoordiger moet aanwijzen die hoofdelijk aansprakelijk is voor de schulden van de rechtspersoon-bestuurder, kan op gespannen voet staan met onder meer de Europese vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van diensten. In landen zoals België, Frankrijk en Luxemburg geldt de regeling omtrent de verplichte vaste vertegenwoordiger ook zowel voor rechtspersoon-bestuurders naar nationaal recht als voor rechtspersoon-bestuurders naar buitenlands recht (zie de in vraag 1 genoemde bijdrage «De vaste vertegenwoordiger van de rechtspersoon»).
In de komende periode zal de introductie van een UBO-register naar verwachting een verdere bijdrage kunnen leveren aan het bestrijden van fraude door gebruik van een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder. Op grond van de vierde anti-witwasrichtlijn moeten de lidstaten een UBO-register instellen. In dat register wordt van onder meer rechtspersonen de «uiteindelijk belanghebbende» (ultimate beneficial owner, UBO) vastgelegd. De vierde anti-witwasrichtlijn moet uiterlijk op 26 juni 2017 zijn geïmplementeerd (Richtlijn 2015/849). Andere maatregelen die kunnen bijdragen aan de bestrijding van financieel-economische criminaliteit zijn onder meer de voorgestelde regeling van de Wet civielrechtelijk bestuursverbod en de voorgenomen maatregelen in het kader van de interconnectie van handelsregisters. Verder wijs ik er op dat de Europese Commissie binnenkort een rapport zal presenteren over de grensoverschrijdende vraagstukken op het gebied van aansprakelijkheid en bestuursverboden (zie artikel 90 lid 1 van Verordening 2015/848 van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures).
Zou het binnen de kaders van Nederlandse of Europese wet- en regelgeving toegestaan zijn om enkel voor buitenlandse rechtspersonen die bestuurder zijn van een Nederlandse rechtspersoon vast te leggen dat in die gevallen een vaste vertegenwoordiger moet worden aangesteld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze wordt voorkomen dat via de buitenlandse rechtspersoon-bestuurder de door dit kabinet als prioriteit aangemerkte bestrijding van witwassen en vennootschapsfraude wordt omzeild?
Zie antwoord vraag 7.
De aanhoudende problemen op het spoor in de Achterhoek |
|
Farshad Bashir |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Welke redenen zijn er voor de vele verstoringen van de laatste dagen op het spoortraject tussen Winterswijk en Arnhem?1
De storingen zijn opgetreden na de 16-daagse buitendienststelling die in augustus plaatsvond op het spoortraject Winterswijk – Arnhem. Tijdens deze buitendienst-stelling zijn veel werkzaamheden op dit baanvak uitgevoerd. ProRail heeft gemeld dat op zondag 30 augustus testritten zijn uitgevoerd voordat de infrastructuur op maandag opgeleverd zou worden, maar deze konden mede in verband met het onweer slechts gedeeltelijk worden uitgevoerd. Vanuit de uitgevoerde testritten zijn geen problemen opgetreden. ProRail heeft vervolgens besloten de sporen weer in dienst te geven. Het baanvak is storingvrij in dienst gegaan. In de navolgende dagen zijn verscheidene verstoringen opgetreden die niet in z’n geheel los gezien kunnen worden van de uitgevoerde werkzaamheden. Gezien deze verstoringen heeft de indienststelling wellicht te vroeg plaatsgevonden. ProRail evalueert hoe het hier is omgegaan. Daarbij komt de gemaakte afweging tussen enerzijds het zoveel mogelijk voorkomen van hinder voor de treinreizigers door onnodig lange buitendienststelling en anderzijds het te snel in dienst gaan en juist daarmee hinder veroorzaken voor de reizigers aan de orde.
Klopt het dat op een deel van het spoor in de Achterhoek sprake is van een zeer verouderd systeem voor het aansturen van de wissels en seinen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het klopt niet dat op een deel van het spoor in de Achterhoek sprake is van een zeer verouderd systeem voor het aansturen van de wissels en seinen. Het deel van het beveiligingssysteem op Zevenaar dat tegen het einde van de technische levensduur aanliep is onlangs vervangen. De overige beveiligingssystemen dienen op basis van hun technische levensduur pas over 10 tot 15 jaar vervangen te worden.
Wat is de reden dat het vervangend busvervoer vanuit Arriva zo gebrekkig verliep? Wat vindt u hiervan?
Het baanvak Doetinchem–Zevenaar–Arnhem kenmerkt zich in de regel door grote aantallen reizigers in de spitsuren. De extra scholieren en studenten op de eerste maandagmorgen van het nieuwe schooljaar gaven hierbij nog een extra druk. ProRail neemt het regelen van vervangend busvervoer bij verstoringen op met de vervoerders. Het organiseren van het vervangend vervoer door de vervoerders voor deze grote aantallen is een forse opgave, omdat voor bijvoorbeeld de vervoervraag tussen 7.30 en 8.30 uur bij treinvervangend vervoer tientallen bussen ingezet moeten worden. Alhoewel Arriva en BRENG hebben aangegeven er alles aan te hebben gedaan om dit toch georganiseerd te krijgen, werd door een samenloop van omstandigheden op de bewuste maandag de levering van bussen helaas extra bemoeilijkt. Zo was er als gevolg van een hevig onweer op de zondagavond ook op de lijn Winterswijk–Zutphen geen treinverkeer mogelijk en heeft Arriva ook treinvervangend vervoer moeten inzetten tussen Winterswijk en Vorden. Omdat er tot en met zondagavond treinvervangend vervoer was ingezet tussen Arnhem en Zevenaar konden als gevolg van de rijtijdenwet de meeste chauffeurs van dit vervoer maandagmorgen vroeg niet opnieuw worden ingezet. Tot slot was als gevolg van storingen aan de overwegen tussen Arnhem en Zevenaar en later ook richting Doetinchem een groot deel daarvan permanent gesloten. Dit veroorzaakte een verkeersinfarct waardoor de ingezette bussen nauwelijks hun routes konden rijden.
Het is vervelend dat reizigers soms lang hebben moeten wachten. Het toezicht op de uitvoering van de concessie voor Arnhem–Winterswijk is de verantwoordelijkheid van de provincie Gelderland. De provincie Gelderland heeft laten weten dat zij ProRail nadrukkelijk verzocht heeft samen met de vervoerders betrokken te worden bij de evaluatie van de gebeurtenissen.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn voor de robuustheid van het spoor in de Achterhoek wanneer de gehele lijn uitgerust zou worden met een dubbelspoor?
Nee. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft de doelstelling van de provincie Gelderland om de spoorlijn Arnhem-Doetinchem-Winterswijk robuuster te maken onderschreven en financieel ruim ondersteund, omdat de betrouwbaarheid nog steeds niet aan de norm voldoet. Zo heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu dit jaar samen met Gelderland 700 meter dubbelspoor laten aanleggen bij Wehl. De kosten daarvan bedragen € 7 miljoen die door het ministerie voor de helft zijn gefinancierd. Bovendien heeft het ministerie voor de aanleg van 4,5 km. dubbelspoor tussen Zevenaar en Didam in totaal € 19,1 miljoen bijgedragen. De verwachting is dat de uitvoering van de treindienst na de realisatie van deze maatregelen aanmerkelijk robuuster wordt en weer aan de norm voldoet. Er is dan ook geen actueel voornemen om het spoor op de hele lijn te verdubbelen.
Welke maatregelen worden er genomen om het spoor robuuster te maken? Welke aanvullende maatregelen gaat u nog nemen?
Zie het antwoord op vraag 4. Daarnaast zijn er vanaf 2009 door ProRail diverse maatregelen genomen vanuit het project Performanceverbetering om de robuustheid van het spoor te vergroten met name op het spoortraject Zevenaar–Winterswijk. Zo heeft ProRail op verschillende trajecten en emplacementen voorzien in nieuwe detectie, beveiligingssysteem en voeding. Dit heeft (na een initiële dip) geleid tot een flinke punctualiteitverbetering.
Op de niet-geëlektrificeerde spoorlijnen in de Achterhoek is nogal eens sprake van blikseminslag. Geëlektrificeerde spoorlijnen zijn minder gevoelig voor bliksem-inslag, omdat de bovenleiding de rest van de installaties afschermt tegen bliksem. ProRail zal dit najaar een onderzoek starten voor de lijnen Zutphen–Winterswijk en Zevenaar–Winterswijk gericht op mogelijkheden om deze spoortrajecten beter bestand te maken tegen blikseminslagen. De provincie Gelderland heeft het voortouw genomen bij de planvorming over de mogelijke elektrificatie.
Ook het besluit tot de aanleg van dubbelspoor tussen Zevenaar en Didam op de lijn Arnhem-Winterswijk zal sterk bijdragen aan de verbetering van de robuustheid. Momenteel is sprake van maximale belasting van twee enkelsporige, niet geëlektrificeerde lijnen met zeer beperkte bijsturingmogelijkheden, waarover tussen Arnhem en Doetinchem een kwartierdienst wordt gereden. Gevolg is dat een storing vrij snel kan uitgroeien tot een flinke vertraging of het stilleggen van de treindienst. Het oplossen van de vertraging is dan bijna alleen maar mogelijk door na de spits één of meerdere ritten op te heffen. Dit zal verbeteren na de aanleg van het dubbelspoor.
Misstanden in de nertsenhouderij en massale uitbreidingen door nertsenhouders |
|
Henk van Gerven , Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Schokkende beelden van nertsen met verwondingen in nertsenfokkerij Milheeze» van Omroep Brabant?1
Ja.
Op de beelden zijn verschillende nertsen met grote open wonden te zien: hoe verklaart u dat deze misstanden mogelijk zijn in de Nederlandse nertsenhouderij?
Op de beelden zijn dieren met grote verwondingen te zien. Dat is ernstig en deze dieren hebben zorg nodig. Aan de hand van de beelden is echter geen verklaring te geven van de oorzaak van deze specifieke verwondingen, noch of deze beelden afkomstig zijn van Nederlandse bedrijven. Omdat het onduidelijk is hoe, waar en wanneer de door u aangeduide beelden verkregen zijn, kan ik deze niet nader duiden in relatie tot de huidige situatie in de Nederlandse nertsenhouderij.
Wat gaat u doen om misstanden bij Nederlandse nertsenhouders te voorkomen en te bestrijden?
De NVWA inspecteert in 2015 de helft van alle nertsenhouderijen ten behoeve van de welzijnsnormen, in 2016 de andere helft. Wanneer daarbij dieren worden aangetroffen waarbij de nodige zorg wordt onthouden, of wanneer niet aan de huisvestingseisen wordt voldaan, kan bestuursrechtelijk of strafrechtelijk worden opgetreden.
Wat is uw mening over de toestanden op de nertsenhouderij die hier bloot zijn gelegd?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Onderkent u dat hier sprake is van dierenleed? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke actie onderneemt u tegen de betreffende nertsenhouder? Ziet u mogelijkheden voor het opleggen van een houdverbod?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Algemeen geldt dat een houdverbod mogelijk is als bijkomende straf. Dit is een maatregel die via het strafrecht kan worden opgelegd. Het is aan de strafrechter om te besluiten of een strafrechtelijk houdverbod kan worden opgelegd.
Ziet u het onthouden van zorg aan gewonde dieren en een bedrijfsvoering die niet voorkomt dat dieren grote open wonden krijgen, als zijnde in strijd met de intrinsieke waarde van het dier en de wet?
Ja. In de Wet dieren wordt de intrinsieke waarde van het dier erkend. Dit houdt in dat dieren een eigen waarde hebben. Bij het opstellen van regels bij of krachtens de Wet dieren wordt ten volle rekening gehouden met de intrinsieke waarde van het dier. In de Wet dieren en het Besluit houders van dieren is dat ook gebeurd. Tegen overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren wordt door de NVWA opgetreden.
Is de betreffende nertsenhouder eerder beboet, gewaarschuwd of veroordeeld?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoeveel controles heeft deze nertsenhouder de afgelopen jaren gehad? Kunt u een overzicht van controles en geconstateerde misstanden per jaar opstellen en aan de Kamer sturen?
Tot en met 2014 werden de dierenwelzijnscontroles jaarlijks uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van het productschap PPE. Vanaf 2015 worden de controles uitgevoerd door de NVWA. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 kan ik, gezien de onduidelijkheid over de beelden, geen uitspraak doen over de controles bij deze nertsenhouderij.
Hoeveel menskracht zet de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in op controles bij nertsenhouderijen?
NVWA heeft acht inspecteurs ingezet voor de inspecties op dierenwelzijn in de nertsenhouderij.
Wat voor soort controles worden bij nertsenhouders uitgevoerd en hoe vaak krijgt een gemiddelde nertsenhouderij een bezoek van een NVWA-inspecteur?
Zoals in eerdere beantwoording van vragen over «Europese berisping Nederlandse Pelsdierhouders» (Vergaderjaar 2014–2015, Aannhangselnummer 2505) aangegeven, wordt gecontroleerd op regelgeving voor dierlijke bijproducten, de welzijnsnormen uit het Besluit houders van dieren en de Wet verbod pelsdierhouderij.
Tussen 2011 en 2013 zijn er 185 inspecties bij nertsenbedrijven uitgevoerd op het vervoedering van dierlijke bijproducten aan nertsen (van toepassing op alle locaties), de erkenningsvoorwaarden voor de faciliteit voor het onthuiden van pelsdieren (ruim de helft van de locaties) en eisen voor de registratie voor het drogen van de huiden (ruim een kwart van de locaties).
De controles op welzijnsnormen nertsen zijn tot en met 2014 uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van het productschap PPE, waarbij alle bedrijven jaarlijks zijn gecontroleerd. Met ingang van 2015 vinden de inspecties op de welzijnsnormen plaats door de NVWA. In 2015 zijn 78 inspecties gepland.
Daarnaast zijn in 2013 en 2014 locaties bezocht in het kader van de Wet verbod pelsdierhouderij.
Hoeveel overtredingen zijn gesignaleerd bij nertsenhouders, hoeveel waarschuwingen zijn er uitgedeeld en hoeveel boetes, hoeveel zaken zijn aangedragen bij het Openbaar Ministerie, hoe vaak is geschikt en hoeveel houdverboden zijn opgelegd aan nertsenhouders?
Momenteel hebben circa 72 bedrijven inspectie in het kader van de welzijnsnormen gehad. Tot 19 november zijn bij drie bedrijven afwijkingen aangetroffen. Bij één bedrijf is vastgesteld dat in een aantal leefruimtes onvoldoende verrijkingsobjecten waren aangebracht. Bij een ander bedrijf werd het aantal aanwezige fokdieren niet geregistreerd. Bij het derde bedrijf werd de norm van de bezetting per leefruimte overschreden.
Conform het NVWA-interventiebeleid is voor de overtredingen een schriftelijke waarschuwing uitgedeeld. Mocht bij hercontrole blijken dat niet aan de eis wordt voldaan, dan wordt een bestuurlijke boete opgelegd.
Overigens zijn in het kader van de Wet verbod pelsdierhouderij tot mei 2014 enkele overtredingen geconstateerd. Deze zijn aangedragen bij het Openbaar Ministerie. Zoals aangegeven in mijn brief van 11 november 2015 (Kamerstuk 30 826 nr. 41) onderzoek ik op dit moment met het Openbaar Ministerie wat de gevolgen zijn van het arrest van het gerechtshof Den Haag voor de handhaving van de Wet verbod pelsdierhouderij.
Er zijn geen houdverboden opgelegd aan nertsenhouders.
Kent u het bericht «Nertsenfokkers breiden massaal uit» van Animal Rights?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat nertsenhouders massaal uitbreiden? Kunt u de cijfers bevestigen dat 343.635 nertsen nu jaarlijks extra gefokt worden, dat er acht uitbreidingen van nertsenfokkerijen plaatsvinden in Noord-Brabant, vijf in Limburg, vijf in Gelderland en één in Zuid-Holland en dat er sinds 21 mei 2014 negentien vergunningen afgegeven zijn voor 55.425 fokteven en 11.085 reuen, goed voor 277.125 jonge nertsen en dat er zo’n 70.000 kooien bij zijn gekomen op de nertsenfokkerijen?
U vraagt mij of ik kan bevestigen dat nertsenhouders zijn uitgebreid. De Wet verbod pelsdierhouderij was in de periode 21 mei 2014 tot 10 november 2015 door de rechtbank buitenwerking gesteld en de NVWA heeft daarom in deze periode de wet niet kunnen handhaven.
Het afgeven van omgevingsvergunningen betreft een bevoegdheid van de gemeenten in het kader van de ruimtelijke ordening en dergelijke informatie is niet op voorhand bekend bij het Rijk. Ik kan bevestigen dat er door gemeenten omgevingsvergunningen voor uitbreidingen zijn afgegeven. Zo geeft provincie Noord-Brabant in haar Statenmededeling van 7 september 2015 (nr. 3860260, uitbreiding nertsenfokkerijen in Brabant) aan met welk aantal het vergunde aantal moederdieren sinds 15 januari 2013 is toegenomen. In totaal zijn in die periode in deze provincie 14.907 moederdieren extra vergund en dat is een procentuele toename van circa 3%.
Het verkrijgen van een omgevingsvergunning wil nog niet betekenen dat de pelsdierhouder ook in strijd met de Wet verbod pelsdierhouderij heeft gehandeld.
Op dit moment beraad ik me op de wijze waarop een en ander in beeld gebracht kan worden.
Heeft u deze informatie over massale uitbreidingen eerder met de Kamer gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Welke mogelijkheden ziet u voor gemeenten om vergunningen voor nertsenhouderijen te weigeren?
Het bericht dat oud-cliënten van Boriz BV onder druk worden gezet hun klachten in te trekken |
|
Renske Leijten (SP), Nine Kooiman (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Boriz BV haar oud-cliënten onder druk zet om hun klachten in te trekken?1
Vanzelfsprekend vind ik het verkeerd en onwenselijk als een zorgaanbieder cliënten onder druk zet om een klacht in te trekken. In dit specifieke geval is Zorgkantoor Menzis een onderzoek gestart. Menzis gaat daarbij ook in gesprek met de budgethouders die zorg hebben ingekocht bij Boriz. Ik kan in afwachting van de uitkomsten van dat onderzoek geen oordeel geven over deze specifieke zaak.
Vindt u het wenselijk dat een zorgverlener een contractueel conflict met haar cliënten heeft en via verlaging van de (vermeende) schuld probeert klachten ingetrokken te krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is het wenselijk dat geprobeerd wordt klachten te laten vervallen via het dreigement dat klagers hun woonruimte moeten verlaten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is het überhaupt wenselijk dat cliënten van een (jeugd)zorginstelling zowel woonruimte huren als zorgverlening afnemen? Ontstaat hierdoor geen dubbele afhankelijkheid van deze zorginstelling? Ligt het risico van koppelverkoop niet ernstig op de loer?
Het komt vaker voor dat het huren van een woonruimte gekoppeld is aan de keuze voor een zorgaanbieder. Dat is bijvoorbeeld bij pgb-gefinancierde kleinschalig wooninitiatieven het geval. Verzekerden die voor een dergelijke vorm van huisvesting kiezen dienen zich bewust te zijn van de relatie tussen wonen en zorg.
Wat gaat u er aan doen om te zorgen dat geen van deze oud-cliënten tussen wal en schip gaat vallen, omdat zij hun wettelijk recht opeisen bij Boriz?
Verzekerden met een Wlz-indicatie hebben wettelijk een aanspraak op Wlz-zorg. Het zorgkantoor moet er voor zorgen dat de verzekerde zijn recht op zorg kan effectueren. De verzekerden kunnen hun pgb-Wlz gebruiken om zorg bij een andere zorgverlener in te kopen of zij kunnen het zorgkantoor vragen om in zorg in natura te voorzien. Er bestaat overigens geen wettelijk recht om zorg bij een specifieke zorgaanbieder op te eisen.
Wat is uw reactie op de bestuursstructuur van Boriz, waarbij 2 (in 2014 nog 3) afzonderlijke beheer BV’s, op naam van de bestuurders, het bestuur van Boriz BV vormen? Vindt u dit, gelet op de Wet normering topinkomens (WNT), een wenselijke constructie?
Boriz B.V. is een WTZi-instelling en valt daardoor onder de WNT. Voor de toepasbaarheid van de WNT is de rechtsvorm of bestuursstructuur van een WTZi-instelling niet relevant. Topfunctionarissen in de zin van de WNT zijn altijd natuurlijke personen, geen rechtspersonen. Wie dat in het concrete geval zijn, hangt af van de vraag wie feitelijk belast zijn met de leiding van de gehele instelling. De WNT voorziet dus in mogelijkheden om, ongeacht de formele structuur van een instelling, naleving van de WNT af te dwingen.
In de jaarstukken 2014 van Boriz B.V, ontbreekt een WNT-verantwoording. Evenmin is daarvan in de accountantsverklaring melding gemaakt. Omdat Boriz B.V. onder de WNT valt, had dit wel gemoeten. Ik heb het CIBG, als verantwoordelijk toezichthouder, verzocht nader onderzoek uit te voeren. Het CIBG kan handhavend optreden.
Welke mogelijkheden heeft u om bij dit soort bestuursstructuren de WNT af te dwingen? Acht u deze mogelijkheden voldoende?
Zie antwoord vraag 6.
De scheiding van een gezin vanwege tegenwerping 1F |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Joël Voordewind (CU), Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u de Kamer vertrouwelijk informeren over de tegenwerping van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag tegen de heer Ventura Tiago?
Ja. Bijgaand treft u ter vertrouwelijke inzage de niet geanonimiseerde en in het openbaar uitgesproken oordelen van de rechtbank ‘s-Gravenhage, zittingsplaats Breda (d.d. 27 juli 2006) en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (d.d.7 november 2006) waarmee de tegenwerping van artikel 1F Vluchtelingenverdrag aan de heer Francisco Tiago Joao onherroepelijk is geworden. 1
Heeft het Openbaar Ministerie onderzoek gedaan in deze kwestie? Waarom is niet tot vervolging overgegaan?
Ik kan uw kamer niet informeren. Het Openbaar Ministerie doet geen mededelingen over dit individuele geval.
Voor meer informatie over de strafrechtelijke aanpak van internationale misdrijven verwijs ik naar de rapportagebrief internationale misdrijven 2014 en naar het verslag van een schriftelijk overleg, vastgesteld 14 april 2014, kenmerk 1808, pagina 26–27.
Bent u bereid, nu zich de ernstige situatie voordoet van scheiding van kinderen en moeder enerzijds en vader anderzijds, voor zover mogelijk de kwestie van de 1F-tegenwerping nogmaals tegen het licht te houden?
Nee.
Door de Raad van State, de hoogste rechterlijke instantie in dit soort zaken, is vastgesteld dat terecht artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag aan de vader is tegengeworpen vanwege zijn persoonlijke betrokkenheid bij oorlogsmisdrijven.
Ik zie dus geen enkele aanleiding om nader onderzoek te verrichten.
Kunt u deze vragen uiterlijk donderdag 3 september 2015 beantwoorden?
Ik heb uw vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Het uitblijven van een Nationaal Programma voor eindberging van radioactief afval |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat de regering uiterlijk 23 augustus jongstleden een Nationaal Programma voor eindberging van radioactief afval moest indienen bij de Europese Commissie?
Ja.
Heeft u uitstel aangevraagd voor het indienen van een Nationaal Programma? Zo ja, waarom?
De diverse ondersteunende studies en een zorgvuldige afstemming namen meer tijd in beslag dan vooraf was voorzien. De Europese Commissie is op de hoogte gesteld van de vertraging van het nationale programma radioactief afval. Zo kan er voldoende tijd genomen worden voor de inspraak.
Als de Europese Commissie uitstel verleent, wanneer moet dan het Nationaal Programma worden ingediend?
Het nationale programma radioactief afval zal aan de Europese Commissie worden aangeboden nadat dit programma voor inspraak ter inzage heeft gelegen, de Tweede Kamer is geïnformeerd en ik het programma heb vastgesteld.
Wanneer wilt u het conceptprogramma ter consultatie voorleggen aan het publiek?
Het ontwerp nationale programma radioactief afval wordt dit najaar ter inzage gelegd voor inspraak voor het publiek.
Onderschrijft u de stelling met betrekking tot radioactief afval dat we «geen onnodige lasten mogen doorschuiven naar toekomstige generaties», zoals het projectplan uit 2013 stelt?1
Ja.
Hoe verhoudt uw voornemen om de eindberging pas in 2100 uit te voeren zich hiermee?
Op dit moment wordt het radioactieve afval in Nederland veilig en centraal opgeslagen in speciaal daarvoor ontworpen gebouwen bij de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA) in Zeeland. De geschatte kosten voor het realiseren van een eindberging worden door COVRA middels haar tarieven en bijdragen-stelsel doorberekend aan de aanbieders van afval volgens het principe van «de vervuiler betaalt». Een deel van de tarieven wordt belegd, zodat dit gedurende de periode van bovengrondse opslag kan renderen. Het doel is om hiermee de kosten te dekken voor het voorbereiden, aanleggen, exploiteren en sluiten van een geologische eindberging na de periode van bovengrondse opslag.
Hoeveel geld bevat het Waarborgfonds Eindberging en hoe ontwikkelt dit bedrag zich?
Het Waarborgfonds Eindberging bedraagt per 31 december 2014 € 68 miljoen (het Waarborgfonds Eindberging 2015 wordt nog gemuteerd door onder meer bijdragen van Urenco en EPZ). De afgelopen jaren blijft het behaalde rendement achter bij de gestelde doelen. Hierover wordt momenteel overleg gevoerd tussen COVRA en de aandeelhouder, het Ministerie van Financiën, die reeds heeft aangegeven hierop terug te komen.
Hoeveel geld is naar verwachting nodig voor de eindberging?
De kosten voor het voorbereiden, aanleggen, exploiteren en sluiten van een geologische eindberging worden op circa € 2 miljard geschat. In het huidige onderzoeksprogramma OPERA wordt deze kostenschatting geactualiseerd.
Hoe wordt gewaarborgd dat het Waarborgfonds genoeg geld bevat voor de eindberging?
Zie antwoord 6.
De inkomensbescherming van slachtoffers van arbeidsongevallen en beroepsziekten |
|
Grace Tanamal (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Inkomen na ongeval op werk niet goed beschermd»?1
Ja
Klopt het dat Nederland achterblijft bij de internationale normen als het gaat om de inkomensbescherming van slachtoffers van arbeidsongevallen en beroepsziekten? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn mening is de inkomensbescherming bij arbeidsongeschiktheid als gevolg van een arbeidsongeval of beroepsziekte in Nederland niet minder, zo niet beter, geregeld dan in andere landen. Dit baseer ik op de vergelijkende tabel van Missoc (Mutual Information System on Social Protection) waarin voor 28 EU-landen informatie is opgenomen over de sociale bescherming bij arbeidsongevallen en beroepsziekten. Daarbij merk ik op dat onderlinge vergelijking niet eenvoudig is, onder meer omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op verschillende manieren wordt vastgesteld, de uitkeringen soms vaste bedragen zijn (dus niet gerelateerd aan het loonverlies) en niet altijd duidelijk is hoe de daglonen worden vastgesteld. Met deze slag om de arm kan worden vastgesteld dat de meeste EU-landen onderscheid maken tussen enerzijds kortdurende en anderzijds langdurige uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid door een arbeidsongeval of beroepsziekte. Bij kortdurende uitkeringen is Nederland bijzonder doordat over een periode van maximaal 104 weken recht bestaat op loondoorbetaling, terwijl in veel andere EU-landen die periode niet langer is dan één jaar. De inkomensbescherming in Nederland is zodoende in het tweede jaar gunstiger, omdat de werknemer in dat jaar recht heeft op 70% loondoorbetaling, ongeacht de mate van arbeidsongeschiktheid. In die andere EU-landen is de uitkering in het tweede jaar, omdat de werknemer reeds overgegaan is naar de langdurige uitkering, wel afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. Na 104 weken ziekte heeft een werknemer in Nederland recht op een uitkering op grond van de WIA, indien hij ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De hoogte van de toegangsdrempel loopt zeer uiteen in de andere EU-landen, van 0% (zoals België) tot 50% (Bulgarije en Kroatië). Bij langdurige uitkeringen wordt in veel EU-landen onderscheid gemaakt tussen volledige en gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Bij volledige arbeidsongeschiktheid bedraagt de WIA-uitkering 75% (IVA) of 70% (WGA) van het dagloon. In de andere EU-landen ligt de uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid tussen 67% (Duitsland)2 en 100% (onder andere België) van het dagloon. De langdurige uitkeringen bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid zijn lastig vergelijkbaar, omdat de EU-landen uiteenlopende staffels gebruiken en omdat – als gezegd – sommige landen een vaste uitkering kennen. Ook hier is Nederland in die zin bijzonder doordat de loongerelateerde WGA-uitkering 70% van het dagloon bedraagt, indien de werknemer geen inkomen uit arbeid heeft. De andere EU-landen kennen niet het systeem dat de werkloosheidsuitkering is geïntegreerd in de arbeidsongeschiktheidsuitkering. De loongerelateerde WGA-uitkering is daardoor meestal hoger dan de langdurige uitkering bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid in andere EU-landen. De daaropvolgende WGA-loonaanvulling is vergelijkbaar met de uitkering die werknemers in andere EU-landen ontvangen bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Voor de WGA-loonaanvulling is vereist dat de werknemer voldoet aan de inkomenseis. Als hij daar niet aan voldoet, heeft hij recht op de WGA-vervolguitkering. Deze kan, althans voor werknemers die meer hebben verdiend dan het WML, lager zijn dan de arbeidsongeschiktheidsuitkering bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid in andere EU-landen doordat de vervolguitkering is gerelateerd aan het WML en niet aan het dagloon.
Mensen die ziek worden door werk kunnen bovenop de inkomensbescherming die voor iedereen geldt de schade claimen bij de werkgever als de werkgever zich niet heeft gehouden aan zijn zorgplicht en verwijtbaar heeft gehandeld. De procedure bij het claimen van schadevergoeding bij arbeidsongevallen en beroepsziekten kan worden verbeterd. Hierover zal ik de Kamer binnenkort per brief nader informeren.
Deelt u de conclusie uit het bericht dat de schadecompensatie bij beroepsrisico’s niet aan de eisen van de internationale arbeidsorganisatie voldoet? Zo nee, waarom niet?
In 2011 heeft het Comité van Deskundigen van de ILO (hierna: Comité) zijn oordeel gegeven over de vraag of de Wet WIA in overeenstemming is met ILO-verdrag nr. 121 (zie ILO, Report of the Committee of Experts on the Apllication of Conventions and Recommendations, Report III, Part 1A). Dit verdrag bevat normen waaraan een wettelijke regeling inzake het risico van inkomensverlies als gevolg van arbeidsongeschiktheid door een arbeidsongeval of een beroepsziekte moet voldoen. Volgens het Comité zou de Wet WIA op acht punten in strijd zijn met ILO-verdrag nr. 121. De toenmalige Staatssecretaris van SZW, de heer De Krom, heeft zijn zienswijze over het oordeel van het Comité gegeven in een brief van 6 april 2011 aan de Tweede Kamer (zie Kamerstukken II 2010/11, 29 427, nr. 70). In die brief geeft hij een uitgebreide motviering waarom de opvatting van het Comité op zes punten niet wordt gedeeld door de Nederlandse staat. Met betrekking tot de andere twee punten werd het volgende opgemerkt. Ten eerste zou volgens artikel 22 van ILO-verdrag nr. 121 geen sanctie mogen worden opgelegd als een arbeidsongeschikte niet meewerkt aan zijn re-integratie. Hieruit blijkt dat het verdrag tot stand is gekomen in een tijd dat inkomensbescherming voorop stond. Dat men er toen niet aan heeft gedacht dat ook re-integratieverplichtingen aan arbeidsongeschikten moeten kunnen worden opgelegd, is dan ook begrijpelijk. Tegenwoordig ligt de nadruk in het beleid echter op zoveel mogelijk aan het werk blijven of het werk hervatten. Daarbij past dat zo nodig een sanctie wordt opgelegd als een arbeidsongeschikte daar niet aan meewerkt. Ten tweede zou de hoogte van de WGA-vervolguitkering te laag zijn ten opzichte van de hoogte van de IVA-uitkering of de WGA-uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid. Op grond van artikel 14, derde lid, van ILO-verdrag dient de uitkering bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid namelijk in een billijke verhouding te staan tot de uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid. Daarover kan worden opgemerkt dat de WGA-vervolguitkering als zodanig voldoet aan artikel 20 van ILO-verdrag nr. 121. Men zou dan ook kunnen stellen dat de IVA- en WGA-uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid «te hoog» zijn. Er is echter geen enkele aanleiding om deze uitkeringen te verlagen. Dat de huidige situatie begunstigend is voor (duurzaam) volledig arbeidsongeschikten valt mijns inziens goed te rechtvaardigen.
Klopt het dat de wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) niet op alle punten voldoet aan de vastgestelde normen? Zo ja, om welke normen gaat het hier?
Zie antwoord vraag 3.
Herkent u zich in het beeld dat werkgevers «nauwelijks maatregelen nemen om de werkplek gezonder en veiliger te maken»? Zo ja, op welke manier gaat u werkgevers aansporen om te zorgen voor een gezondere en veiligere werkplek voor werknemers? Zo nee, waarom niet?
Het algemene beeld is dat werkgevers en werknemers werk maken van gezond en veilig werken, maar ook dat verbeteringen nodig en mogelijk zijn. Met beleid en inspectie blijf ik werkgevers en werknemers aansporen om meer of beter werk te maken van gezond en veilig werken. Onder andere met de programma’s «Zelfregulering» en «Duurzame Inzetbaarheid» stimuleer en ondersteun ik werkgevers om samen met de werknemers te zorgen voor een gezonde, veilige en prettige werkomgeving.
Het verkopen van buitenlandse geneesmiddelen door een Nederlands bedrijf |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederlands bedrijf regelt buitenlandse geneesmiddelen»?1
Ja.
Is het volgens de Nederlandse wet- en regelgeving toegestaan in Nederland nog niet geregistreerde geneesmiddelen aan te bieden? Zo ja, op welke manier worden patiënten begeleid bij het gebruik van deze geneesmiddelen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om dit soort praktijken tegen te gaan?
In Nederland is in beginsel een handelsvergunning (registratie) nodig om een geneesmiddel in het handelsverkeer te brengen. Als uitzondering is het in bepaalde, nauwkeurig omschreven gevallen toegestaan ongeregistreerde geneesmiddelen af te leveren. Kort gezegd kan dit op artsenverklaring voor een individuele patïënt. Daarvoor is toestemming nodig van de IGZ.
Ongeregistreerde aflevering kan ook in geval van zogeheten «compassionate use». Dan worden geneesmiddelen die zich nog in het onderzoeksstadium bevinden in schrijnende gevallen breder ter beschikking gesteld. Hiervoor is toestemming nodig van het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG).
Deelt u de mening dat patiënten toegang moeten hebben tot de meest effectieve geneesmiddelen bij hun specifieke indicatie? Deelt u voorts de mening dat dit kan betekenen dat patiënten ook niet in aanmerking kunnen komen voor deze nieuwe geneesmiddelen? Hoe kan worden voorkomen dat kwetsbare patiënten proefkonijnen worden voor deze nieuwe geneesmiddelen, terwijl zij er misschien geen baat bij hebben, of er zelfs ernstige schade van kunnen ondervinden?
Over dezelfde casuïstiek zijn mij eerder Kamervragen gesteld. Het ging toen om het bedrijf MyTomorrows.
Zie hiervoor mijn antwoorden op de Kamervragen van het Lid Bouwmeester van 16 mei 2013 over het experimenteren met medicijnen op kwetsbare mensen door de farmaceutische industrie (TK 2012–2013, Aanhangsel bij de Handelingen, nr. 2258), en van het Lid Van Gerven van 12 maart 2014 over het bericht dat de website My Tomorrows geneesmiddelen aanbiedt die zich nog in het onderzoeksstadium bevinden (TK 2013–2014, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1400).
Ik denk nu over dit onderwerp niet wezenlijk anders. De toepassing van deze ongeregistreerde geneesmiddelen moet plaatsvinden binnen de grenzen van de Nederlandse wet, en moet medisch verantwoord zijn. De behandeling moet plaatsvinden op initiatief van een arts en vindt veelal plaats in een ziekenhuis. In een individueel geval is het mogelijk dat een medicijn beredeneerd kan worden ingezet als laatste redmiddel daar waar andere behandelingen hebben gefaald. Er kan echter geen sprake van zijn dat mensen worden gebruikt als proefkonijn.
Kunt u aangeven hoe vaak gebruik wordt gemaakt van de speciale regeling voor schrijnende gevallen, waarbij de farmaceutische sector de kosten voor zijn rekening neemt? Wordt daarbij rekening gehouden met de werking van geneesmiddelen bij de specifieke patiënt? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te verrichten, en de Kamer hierover te informeren? Is bij patiënten in uw ogen het bestaan van dit soort regelingen voldoende bekend?
Op de website van het CBG staat een overzicht van lopende compassionate use programma’s (http://www.cbg-meb.nl/documenten/publicaties/2015/01/01/compassionate-use-programmas)
Op dit moment zijn dat twaalf programma’s.
Van de named-patiënt regeling (waarbij de IGZ toestemming geeft), wordt jaarlijks enkele honderden malen gebruikt gemaakt (2012: 183 keer; 2013: 314 keer; 2014: 307 keer).
Hierbij wordt ook rekening gehouden met de werking van het geneesmiddel bij de individuele patiënt. Ik zie ook niet hoe dat anders zou kunnen.
Naar mijn inschatting zijn deze regelingen op zich goed bekend bij patiëntenorganisaties en bij zorgverleners. In overleg met de CCMO wordt wel gekeken of de informatie voor patiënten om geïncludeerd te worden in clinical trails beter kan. Diverse patiëntenorganisaties hebben daar op aangedrongen. Door die informatie beter te ontsluiten kunnen patiënten beter beoordelen of zij op een veilige en verantwoorde manier kunnen deelnemen aan studies met geneesmiddelen die in ontwikkeling zijn.
Welke maatregelen wilt u nemen om nieuwe effectieve geneesmiddelen sneller in Nederland toegankelijk te maken, zodat voorkomen wordt dat patiënten zeer dure en therapeutisch wellicht onverantwoorde sluiproutes zoeken om aan in het buitenland al wel geregistreerde geneesmiddelen te komen?
De markttoelating van nieuwe effectieve geneesmiddelen is bij uitstek een Europese aangelegenheid. Niet alleen omdat de regelgeving in de Unie is geharmoniseerd, maar ook omdat de toelating van veel nieuwe geneesmiddelen plaatsvindt via het Europees Geneesmiddelenbureau EMA. Bij die toelating zijn de nationale beoordelingsautoriteiten (in Nederland het CBG) uiteraard wel nauw betrokken.
Ik wil tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap in 2016 onder meer aandacht besteden aan flexibelere vormen van (Europese) markttoelating. Daarbij is het belangrijk om in Europa een discussie te voeren voor welke producten we deze vormen van markttoelating precies willen inzetten en onder welke voorwaarden.
Samenwerking in Europa op het gebied van het beoordelen van middelen en de besluitvorming over vergoedingen is eveneens wenselijk omdat dit kan bijdragen aan een snellere doorlooptijd. Ook is het belang de gewenste informatie voor marktoelating (EU) en vergoeding (nationaal) beter op elkaar af te stemmen
Heden bereid ik mijn reactie voor op het rapport van Actal over de regeldruk voor nieuwe medicijnen. Zodra ik mijn reactie heb afgerond zal ik die aan de Kamer toezenden. Ik verwacht dat dit binnen enkele maanden het geval zal zijn.
Bent u bereid op Europees niveau te bespreken welke mogelijkheden er zijn om de procedures rond klinisch onderzoek, ontwikkeling, import en registratie van nieuwe geneesmiddelen effectiever en sneller te laten verlopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke termijn kan de Kamer een reactie verwachten op het rapport van Actal inzake «Onderzoek regeldruk nieuwe medicijnen» waarin wordt geconcludeerd dat door het wegnemen van Europese en nationale belemmeringen een tijdwinst van 12 tot 13 maanden kan worden behaald, en patiënten en aanbieders dus eerder van nieuwe geneesmiddelen gebruik kunnen maken?2
Zie antwoord vraag 5.
De psychotherapeute die een relatie heeft met een gedetineerde |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Alarm om relatie psychotherapeute met gedetineerde»?1
Ja.
Klopt het dat het personeel van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) woedend is dat een psychotherapeute al jaren in de kliniek werkt, terwijl ze een relatie heeft gehad met een gedetineerde en zelfs met hem getrouwd is geweest?
Nee, van woede onder het NIFP-personeel is mij niets bekend. Overigens is de persoon in kwestie de afgelopen tien jaar niet als psychotherapeute werkzaam geweest in de psychiatrische observatiekliniek van het NIFP, het Pieter Baan Centrum (PBC). De betreffende psychotherapeute is niet in vaste dienst bij het NIFP. Zij stelt als freelancer pro Justitia rapportages op.
Hoe kan het dat deze psychotherapeute, die als gedragskundige criminelen moet beoordelen op psychische aandoeningen, ieder jaar weer door strenge testen heen komt die moeten bepalen of de persoonlijke leefsituatie van medewerkers een beletsel vormen voor hun functioneren?
Het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) toetst de vakbekwaamheid van de gerechtelijke deskundigen conform de geldende richtlijnen. Psychologen werken tevens volgens de beroepscode van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) waarin onafhankelijkheid en objectiviteit centraal staan. Zij dienen professionele en niet-professionele rollen strikt gescheiden te houden, zodat die elkaar niet kunnen beïnvloeden. Zo wordt geborgd dat zij een professionele afstand tot de betrokkene bewaren en de belangen van de betrokkene niet schaden. De psychotherapeute heeft gehandeld conform de richtlijnen en de beroepscode. Daarom is er voor het NIFP geen aanleiding om haar integriteit ter discussie te stellen.
Deelt u de mening, zeker nu collega’s van de psychotherapeute de noodklok luiden, dat een dergelijke (ex-)relatie invloed kan hebben op de professionaliteit en de mate waarin iemand chantabel is? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De betrokkene is werkzaam als freelance rapporteur en niet in vaste dienst bij het NIFP. Zij heeft de laatste tien jaar niet meer gewerkt voor het PBC. Van enige onrust of het luiden van een «noodklok» bij het PBC personeel zijn bij mij geen signalen bekend.
Betrokkene heeft de relatie destijds (tien jaar geleden) zelf gemeld, conform de gedragscode van het NRGD. Met haar zijn afspraken gemaakt over het uitvoeren van haar werkzaamheden in verband met deze ex-relatie. Zo is afgesproken dat zij geen pro Justitia rapportages meer verricht in die delen van het land waar haar ex-man verblijft en geen onderzoeken verricht in de PI waar hij zich bevindt. Deze transparantie in combinatie met de genomen voorzorgsmaatregelen bieden voldoende garantie voor haar professionaliteit en integriteit.
Zo ja, is het in dat kader niet vreemd dat er geen gevolgen zijn geweest voor de betreffende psychotherapeute die zelfs haar jawoord gaf in de gevangenis aan de man die haar ex ooit achtervolgde met traangas, stroomstootwapens en 16 maal op haar ex in stak? Zo nee, waarom niet?
Er zijn wel degelijk gevolgen geweest voor betrokkene. Om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen zijn voorzorgsmaatregelen genomen. Er is afgesproken dat zij niet meer ingezet zal worden in die delen van het land waar haar ex-man verblijft en dat ze geen mensen zal onderzoeken die in dezelfde PI verblijven als haar ex-man.
Deelt u de mening dat er geen sprake is van belangenverstrengeling? Zo ja, waar baseert u dat op, gelezen het voorgaande?
Zie de antwoorden op vraag 4 en 5. De professionaliteit van de betreffende psychotherapeute staat volgens het NIFP niet ter discussie en heeft dat ook nooit gestaan.
Zo nee, zijn er maatregelen getroffen om belangenverstrengeling te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen gaat u nemen om de onrust onder collega’s weg te nemen?
Geen enkele. De betreffende psychotherapeute heeft als freelance rapporteur geen collega’s bij het NIFP. Van onrust zijn zoals reeds gezegd mij geen signalen bekend. Ik zie dan ook geen reden om verdere maatregelen te nemen.
Hoe vaak komen dit soort relaties op het werk voor bij het NIFP, maar ook in de rest van het gevangeniswezen en hoe wordt daar mee om gegaan? Kunt u de Kamer hiervan op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke relaties komen incidenteel voor. Relaties tussen Rijkspersoneel en gedetineerden zijn in beginsel niet toegestaan. Zij dienen te allen tijde gemeld te worden. Vervolgens worden passende maatregelen genomen, zoals beschreven in de antwoorden op vraag 4 en 5.
Het gebruik van open standaarden in de informatievoorziening van het UWV en het departement van Veiligheid en Justitie |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven met welke programma’s u de tekst in het aan u voorgelegde PDF-bestand van het UWV leesbaar heeft kunnen maken en met welke PDF-leesprogramma’s dit onmogelijk bleek te zijn?1
UWV streeft ernaar te voldoen aan het open-standaardenbeleid van de rijksoverheid, tenzij dit in grote mate ten koste gaat van de dienstverlening die UWV hierdoor kan bieden.
UWV werkt constant aan een meer klantgerichte benadering. Daarbij hoort ook het verbeteren van de opmaak en leesbaarheid van documenten. Om dit te realiseren heeft UWV medio 2015 een deel van de documenten omgezet in een meer geavanceerde PDF-versie (van statische PDF naar dynamische PDF). Uit reacties van klanten bleek echter dat deze meer geavanceerde PDF’s op een aantal PDF readers, waaronder open source PDF-readers en PDF-readers voor mobiele apparaten (bijvoorbeeld smartphones), niet geopend kunnen worden. Naar aanleiding van die signalen is UWV voor de meest gebruikte brieven aan klanten inmiddels weer overgegaan op het gebruik van de minder geavanceerde PDF’s. Die PDF’s voldoen aan het open-standaardenbeleid van de rijksoverheid, waardoor deze documenten met uiteenlopende software toegankelijk zijn.
UWV beziet welke PDF-versies gebruikt kunnen worden die voldoen aan eisen voor enerzijds de betere opmaak en leesbaarheid én die geopend kunnen worden via PDF-readers op mobile devices en open source systemen. In de tussentijd zal UWV in zijn voorlichting aan klanten erop blijven wijzen dat de PDF-bestanden geopend kunnen worden op PC’s met de PDF-reader van Adobe (vanaf versie3 die gratis verkrijgbaar is voor de besturingssystemen MS Windows en Mac OS.
Kunt u aangeven welke voorschriften het UWV heeft voor het gebruik van open standaarden in haar informatievoorziening?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven welke van deze programma’s gratis zijn te installeren op computers die op open source-besturingssystemen draaien?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of cliënten van het UWV die PDF-bestanden op een verkeerde manier weergegeven te krijgen de informatie op een andere manier kunnen ontvangen? Zo ja, hoe ontvangen zij die informatie en hoe worden zij hierover geïnformeerd?
Indien klanten van UWV een bestand van UWV niet (goed) kunnen lezen, dan kunnen zij contact opnemen met het Klant Contact Centrum van UWV. Op verzoek zal UWV een papieren exemplaar van de brief toesturen. UWV mailt documenten niet aan klanten, omdat de documenten vaak privacy gevoelige informatie bevatten.
Welke programma’s die wel in staat waren het PDF-document op een manier te openen, waarop de inhoud juist kon worden weergegeven, zijn open source?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u, indien dit er geen waren, conform de motie Oosenbrug-Gesthuizen aangeven waarom het UWV gekozen heeft voor closed source-programma’s als Adobe Acrobat en Adobe Acrobat Reader?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of het Kamerstuk «Nadere uitwerking kabinetsstandpunt drones» te lezen is in het open source-tekstverwerkingsprogramma LibreOffice?3
Het stuk «Nadere uitwerking kabinetsstandpunt drones» is gepubliceerd op www.overheid.nl en is daar in ODF formaat beschikbaar gesteld (zie https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30806–31.html). Het document is in dit formaat leesbaar voor het tekstverwerkingsprogramma LibreOffice.
Kunt u toelichten, indien dit het geval is, waarom niet alle overheidsdocumenten voldoen aan open standaarden?
Op het moment dat documenten (die de overheid opstelt) formele overheidsdocumenten worden en openbaar worden gemaakt, dan gelden de regels van de Digicommissaris (waaronder het gebruik van de open standaarden van de «pas toe of leg uit» lijst van het Forum Standaardisatie). In deze lijst staat aangegeven bij welke functionaliteiten welke formaten voor deze documenten gebruik moeten worden. Deze formaten betreffen voornamelijk de verschillende PDF versies (PDF A 1, PDF A 2 en PDF 1.7) en ODF. PDF geldt in de wereld de-facto als de open standaard voor digitale duurzaamheid.
De Digicommissaris heeft deze formaten benoemd op aanwijzing van de experts met consultatie van de markt. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie houdt zich aan deze afspraken. UWV houdt zich zoveel mogelijk aan deze standaarden, tenzij dit de dienstverlening in grote mate nadelig beïnvloedt.
Bent u bereid de eerdergenoemde motie Oosenbrug-Gesthuizen alsnog uit te voeren en binnen uw organisatie en de onder uw verantwoordelijkheid vallende organisaties te vragen voor open standaarden en open source-programma’s te kiezen, tenzij de noodzaak van een closed source-oplossing beargumenteerd kan worden?
De Minister voor Wonen en Rijksdienst zal uw Kamer bij de volgende voortgangsrapportage over de uitvoering van de kabinetsreactie op het eindrapport van de Tijdelijke commissie ICT over de uitvoering van deze motie informeren.
Het bericht dat agrariërs in Eemnes een auto met drie Marokkaanse jongens hebben geblokkeerd |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Schapen stelen in Eemnes? Vergeet ’t maar»?1
Ja.
Is het waar dat «twintig boeren» bij Eemnes wegen hebben geblokkeerd om een auto met drie Marokkaanse jongens de doorgang te belemmeren en de politie hebben gealarmeerd? Zo nee, wat is er niet waar?
De burgemeester van Eemnes heeft mij hierover het volgende gemeld. Een aantal inwoners (het is niet bekend of het er twintig waren) heeft de weg met tractoren geblokkeerd omdat in de berm van de weg ’s avonds een auto met een aantal inzittenden gedurende geruime tijd stond geparkeerd. De situatie werd door de inwoners verdacht gevonden omdat de kans op diefstal bij de boerenbedrijven in de polder reëel is, de situatie zich in de avonduren voordeed en de polderwegen vrijwel alleen worden gebruikt door bestemmingsverkeer dat zich nooit lange tijd ophoudt in de berm.
De weg werd geblokkeerd op grote afstand van het voertuig. De bewoners die de weg blokkeerden en de inzittenden van de auto zijn niet met elkaar in contact geweest en de inzittenden van de auto hebben vermoedelijk op dat moment niet in de gaten gehad dat de weg geblokkeerd was. Er is daarom geen sprake geweest van het daadwerkelijk belemmeren van de doorgang. Tegelijkertijd hebben de inwoners de politie gewaarschuwd en die heeft poolshoogte genomen. Pas nadat de politie met de inzittenden had gesproken is hun identiteit ter sprake gekomen.
Deelt u de mening dat uit het bericht en de daarin geciteerde uitingen blijkt dat het feit dat de jongens Marokkaans waren, er tenminste aan bijdroeg dat deze jongens in de ogen van de genoemde boeren verdacht werden? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit op discriminatie duidt? Zo nee, hoe moeten opmerkingen zoals «Drie Marokkaanse jongens die daar maar staan met hun auto. Dat is verdacht.» of verwijzingen naar het offerfeest en schapendiefstal dan wel worden geduid?
Zie antwoord vraag 2.
Konden de boeren op enige manier aannemen dat de jongens uit waren op het stelen van schapen, diefstal van gereedschap of in het donker meisjes opwachten? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet en deelt u dan de mening dat er sprake was van ongefundeerde verdachtmakingen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de politie dat het zo moet, dat dit absoluut een goede melding was, dit prima burgerzin is, ook het blokkeren van wegen en klemrijden oké is en je als burger zeker wat mag doen, als het maar proportioneel is? Zo ja, waarom en waarom zou het klemrijden van een auto in dit concrete geval proportioneel zijn geweest? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het feit dat er geen enkele aanwijzing voor (een voornemen tot) een strafbaar feit was? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in antwoord op de vragen 2, 3 en 4 is er volgens de burgemeester geen sprake geweest van klemrijden. De burgemeester is van oordeel dat de reactie alert is geweest en zoals van inwoners wordt gevraagd. De politie heeft de ogen van bewoners nodig om verdachte situaties snel te melden. In de gemeente Eemnes wordt in deze en andere buurten via een buurt-Whatsapp gewerkt aan het bevorderen van de veiligheid. Zo lang men niet voor politieagent of eigen rechter gaat spelen is dit volgens de burgemeester een waardevolle aanvulling op het politiewerk.
Wilt u met de burgemeester van Eemnes in gesprek gaan over de wijze waarop in zijn gemeente een groep agrariërs zich meent te moeten bemoeien met de openbare orde en veiligheid? Zo ja, wilt u de resultaten van dat gesprek met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie geen reden voor een overleg met de burgemeester. Het is aan het lokale gezag om de openbare orde te handhaven en aan de gemeenteraad om hier desgewenst met de burgemeester over van gedachten te wisselen.
De gevolgen van de huisvestingsplannen van de Rechtspraak voor de rechtbank Assen |
|
Peter Oskam (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat als gevolg van het voornemen van de Raad voor de rechtspraak om in Noord-Nederland de werkplekken te reduceren van drie naar twee zittingsplaatsen, Drenthe vanaf 2016 de enige provincie is zonder eigen volwaardige rechtbank?1
In het voorgenomen Meerjarenplan van de rechtspraak 2015–2020 (hierna: MJP) wordt een aanpassing van het locatiebeleid van de Rechtspraak voorgesteld die voor onder andere de zittingsplaats Assen inhoudt dat het zaakspakket en het aantal werkplekken van de rechtbank aldaar wordt verkleind door verschuivingen binnen het arrondissement. Ook voor de provincie Flevoland geldt dat er werkplekken van de rechtspraak over de provinciegrens heen verschuiven naar een andere zittingsplaats. Het MJP is nog niet vastgesteld door de rechtspraak.
Herinnert u zich de toezegging van uw voorganger dat Leeuwarden en Assen ook de komende jaren twee van de 32 zittingsplaatsen blijven waar recht zal worden gesproken? Hoe verhoudt zich hiertoe het voornemen om het takenpakket van Assen te verkleinen en het personeel te verplaatsen?2 Kan dan nog wel gesproken worden over Assen als volwaardige zittingsplaats waar recht gesproken wordt, zoals het uitgangspunt was bij de herziening van de gerechtelijke kaart?
Assen is een van de 32 bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zittingsplaatsen van de rechtspraak die Nederland kent, en blijft dit ook. De zittingsplaatsen zijn gelijkwaardig, maar dit betekent niet dat het zaakspakket identiek is. De wet biedt ruimte voor differentiatie in de zaakspakketten van de zittingsplaatsen binnen een arrondissement. Ook behoeven er niet in elk arrondissement dezelfde keuzes te worden gemaakt ten aanzien van de inrichting van de kantoorfunctie van gerechten. De verantwoordelijkheid voor dergelijke keuzes is primair bij het gerechtsbestuur neergelegd. Wel volgt er uit de wet op de rechterlijke organisatie dat er in elk van de 32 zittingsplaatsen, waaronder Assen, een griffie is die alle werkdagen gedurende ten minste zes uur open is.
Hoe verhouden de plannen rond de rechtbank Assen zich tot de eerdere uitspraak van uw voorganger dat vanuit een oogpunt van toegankelijkheid van de bestuursrechtspraak tegelijk is besloten om veelvoorkomende burgerzaken ook in Leeuwarden en Assen te behandelen?3
Welke rechtsgebieden zullen voortaan niet meer behandeld worden in de rechtbank Assen?
Volgens het voorgenomen MJP wordt het zaakspakket in de zittingsplaats Assen op termijn aangepast tot een uitgebreid zaakspakket. Als te gelegener tijd dienovereenkomstig zou worden besloten, dan zou dat betekenen dat ten opzichte van de huidige situatie zittingen van handelszaken (met name geldvorderingen groter dan € 25.000) en de strafzaken tegen gedetineerde verdachten naar verwachting niet meer in Assen zullen plaatsvinden.
Op welke wijze is het personeel van de rechtbank Assen, waaronder de rechters, betrokken bij de voorgenomen wijzigingen? Is het evenals bij de rechtbank in Almelo zo dat de werkzame rechters in het geheel vooraf niet zijn betrokken bij de plannen? Waarom niet?
De presidenten van de gerechten en de Raad hebben in maart en april van 2015 in het kader van het MJP workshops georganiseerd in alle gerechten. Alle medewerkers van de rechtspraak zijn daarmee in de gelegenheid gesteld ideeën in te brengen over de aanpak van de uitdagingen waar de rechtspraak voor staat, waaronder de huisvesting.
In de rechtbank Noord-Nederland heeft een uitgebreide consultatieronde plaatsgevonden (13 bijeenkomsten) waarbij uitgebreid met ruim honderd medewerkers is gesproken over de analyse van de financiële problematiek van de rechtspraak en oplossingen daarvoor. De concrete uitwerking van alle input heeft zijn beslag gekregen in het voorgenomen locatiebeleid dat op 31 augustus 2015, als onderdeel van het voorgenomen MJP, onder andere aan alle medewerkers van de rechtspraak, is gepresenteerd.
Hoeveel kantoormedewerkers, rechters en griffiemedewerkers zullen uit Assen worden overgeplaatst en naar welke zittingsplaatsen? Wat is de extra reistijd die deze mensen hierdoor kwijt zullen zijn? Kunt u een overzicht geven per verschuiving naar ieder (ander) gerecht?
Op deze vraag kan ik in dit stadium, waarin de Raad en de presidenten een voorgenomen besluit hebben genomen, geen antwoord geven.
Hoeveel medewerkers, die «gebouwgebonden taken» uitvoert, blijven werkzaam op de rechtbank Assen? Om wat voor taken gaat dit en in hoeverre zijn deze rechtspraak gerelateerd?
Gebouwgebonden taken betreffen bijvoorbeeld bodediensten, beveiliging en andere vormen van facilitaire dienstverlening. Het aantal medewerkers dat op een dag in een locatie nodig is voor het uitvoeren van deze taken is afhankelijk van het aantal zittingen op die dag in die locatie. Daarnaast bepaalt de wet op de rechterlijke organisatie dat er ook in Assen een griffie is die alle werkdagen gedurende ten minste zes uur open is. Voor deze taak zijn op locatie ook medewerkers aanwezig.
Wat is de concrete reistijd voor rechtzoekenden en procespartijen die voorheen voor hun zaaksbehandeling in Assen terecht konden maar nu elders heen moeten? Kunt u een overzicht geven per gerecht waarnaar uitgeweken moet worden?
Het is niet exact te zeggen wat de concrete reistijd is, aangezien het niet bekend waar rechtzoekende en procespartijen vandaan moeten komen. Het is namelijk niet gezegd dat alle betrokkenen in de buurt van Assen wonen of kantoor hebben.
Hoe zit het met de toekomstige specialisatie bij de rechtbank Assen, gelet op uw uitspraak dat «het idee van de herziening van de gerechtelijke kaart is dat de gerechten gespecialiseerde teams kunnen inrichten die hun krachten kunnen bundelen en op die plek binnen het gerecht zijn gehuisvest. Op die manier is het mogelijk om ook andere teams in Leeuwarden of Assen in te richten, bijvoorbeeld met betrekking tot mensenhandel, maar die discussie is bij de leden bekend»?4
De inrichting van de organisatiestructuur en de huisvesting van een gerecht is primair aan het gerechtsbestuur. De rechtspraak organiseert specialistische kamers voor een deel op het niveau van het arrondissement. Concentratie wordt ingezet waar dat nodig of wenselijk is.
Klopt het dat het nieuwe kantoorgedeelte van de rechtbank in Assen, dat in de jaren negentig is bijgebouwd, wordt afgestoten? Wat zijn de kosten geweest in de jaren ’90 van de realisatie van dit kantoorgedeelte?5
Op deze vraag is in dit stadium, waarin sprake is van een voorgenomen besluit met betrekking tot hoofdlijnen, geen antwoord te geven. De Raad heeft laten weten dat het gerechtsgebouw Assen in één project door één aannemer is gebouwd en als geheel wordt gehuurd van het Rijksvastgoedbedrijf. Er is geen aparte administratie over de kosten van het kantorendeel.
Wat kan er nog veranderen aan de nu gepresenteerde plannen omtrent de rechtbank Assen, wanneer komende tijd overlegd wordt het met het lokale bestuur? Met welke partijen zal precies gesproken gaan worden? Op welke wijze wordt hierbij rekening gehouden met de voorwaarden die de Kamer heeft gesteld aan de huisvestingsplannen?
De Rechtspraak heeft op 31 augustus 2015 het voorgenomen MJP bekend gemaakt aan de medewerkers van de gerechten, de medezeggenschap, de bonden, de NVvR, de lokale dekens van de Orde van Advocaten en het openbare ministerie. Voorts is de periode tot 28 september 2015 door de rechtspraak gebruikt om verder met onder andere het lokaal bestuur in gesprek te gaan over het voorgenomen locatiebeleid van de rechtspraak. Hiermee is gehoor gegeven aan de motie-Recourt c.s. (TK 29 279, nr. 234) over de afstemming met het lokaal bestuur. De Raad heeft de besluitvorming over het MJP uitgesteld. Ik verwijs u op dit punt ook naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32 891, nr. 27) aan uw Kamer.
Acht u het niet wenselijk dat u als verantwoordelijk bewindspersoon voor de Rechtspraak hierover eerst spreekt met de Kamer alvorens definitieve beslissingen worden genomen door de Rechtspraak?
De agendering van een gesprek over het voorgenomen locatiebeleid van de Rechtspraak laat ik uiteraard aan uw Kamer.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ik hoop dat ik met beantwoording aan uw verzoek heb voldaan.
Het bericht dat de bezuinigingen op het NFI problemen opleveren voor het opsporen van criminelen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht: «Justitie slaat alarm over chaos bij NFI»?1
Ja
Klopt het dat nu ook het Openbaar Ministerie (OM) zich zorgen maakt over de bezuinigingen op het NFI? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met zorgen van het Openbaar Ministerie omtrent de bezuinigingen op het NFI. Mijn departement heeft heden nog breed en diepgaand overleg gevoerd met het OM, de politie en het NFI over de zorgen van het OM.
Blijft u de jaarlijkse bezuiniging van 9 miljoen euro redelijk vinden ondanks dat het OM nu ook aangeeft dat de bezuinigingen op het NFI voor problemen zullen zorgen bij het opsporen van criminelen? Zo ja, vindt u deze bezuiniging belangrijker dan het opsporen van criminelen en daarmee de veiligheid van de samenleving? Zo nee, gaat u de geplande bezuiniging terugdraaien?
De vraag naar forensisch onderzoek is per definitie groter dan het aanbod ervan, ongeacht het beschikbare budget. Dit is geen nieuw gegeven. Politie en OM maken daarom dagelijks keuzes. Zowel op strategisch niveau via onder andere de Service Level Agreement, als in individuele zaken. De opsporing komt hierdoor niet in het geding. Echter, net als andere organisaties in de strafrechtketen, moet het NFI als gevolg van de efficiencytaakstelling uit het Regeerakkoord Rutte-II bezuinigen. Ten opzichte van 2013 is tot 2018 in totaal een bezuiniging van 9 miljoen voorzien op een totaal budget van 65 miljoen. Ik teken daarbij aan dat hierin ook reeds bestaande taakstellingen zijn opgenomen. De directie van het NFI zal deze taakstellingen uitvoeren en is over de invulling in goed overleg met politie, OM en mijn departement.
Ik heb het volste vertrouwen dat politie, OM en NFI in dit keuzeproces de juiste afwegingen blijven maken, nu en in de toekomst. Overleg over de capaciteit van forensisch onderzoek en de beschikbaarheid daarvan vindt dan ook op reguliere basis plaats.
Klopt het dat de bezuiniging waarschijnlijk helemaal niet zoveel geld zal opleveren omdat bijvoorbeeld een post van 7 miljoen euro aan kosten die ontslagen met zich meebrengen niet is meegerekend? Zo nee, waarom niet?
Het doorvoeren van de reorganisatie brengt ook kosten met zich. Onder andere in het kader van het Van Werk Naar Werk traject. Het betreft derhalve geen tegenvaller in de uitvoering van de structurele taakstelling, maar incidentele kosten gespreid over een aantal jaren. Ik ben nog met het NFI in overleg over de daadwerkelijke hoogte van deze reorganisatievoorziening en de invulling ervan.
Deelt u de mening dat het NFI een ontzettend belangrijke bijdrage levert aan de opsporing?
Jazeker, het belang van forensisch onderzoek wordt steeds groter in het opsporingsproces en de bewijsvoering. Het NFI als kwalitatief hoogstaand en innovatief forensisch instituut levert hieraan een belangrijke bijdrage.
Bent u niet bang dat de bezuiniging onherstelbare schade zal opleveren? Zo nee, waar baseert u dit op?
Binnen het NFI wordt kritisch gekeken naar het slimmer, efficiënter en waar mogelijk bundelen en minder kwetsbaar inrichten van de (bedrijfsvoerings)taken en processen.
Het NFI neemt op weg naar 2018 maatregelen om te komen tot het duurzaam borgen van de robuustheid van de productie en van het innovatief vermogen van alle NFI-productgroepen. De uitwerking hiervan wordt in overleg met het Openbaar Ministerie en de Nationale Politie besproken. De kernproductie van het NFI blijft onverkort overeind.
Het bericht dat een automobilist € 2500 aan onterechte boetes heeft gekregen |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «2.500 euro aan onterechte boetes»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel flitspalen van dit type er bij benadering in Nederland staan? Zo nee, waarom niet?
In Nederland staan 159 flitspalen van dit type.
Kunt u aangeven hoe vaak per jaar een flitspaal verkeerd staat afgesteld en hoe snel deze wordt vervangen? Zo nee, waarom niet?
Alle flitspalen in Nederland zijn door het Nederlands Meetinstituut (NMi) gecertificeerd, wat betekent dat de meting door de flitspaal geijkt is. Bovendien worden de flitspalen periodiek geschouwd door de politie. Op deze manier wordt voorkomen dat er ten onrechte boetes worden opgelegd door flitspalen. In het bericht «2.500 euro aan onterechte boetes» ging het om één specifiek geval. Het betrof een voertuig met zeer specifieke kenmerken. De combinatie hiervan met de locatie van de flitspaal heeft ertoe geleid dat bij deze auto een aantal keer onterecht een overtreding is geconstateerd. Er zijn geen andere gevallen bekend waarbij ten onrechte een overtreding is geconstateerd.
Voor het geconstateerde probleem is door de leverancier een oplossing geleverd en bij alle flitspalen van dit type is deze oplossing geïmplementeerd, waardoor deze fout niet meer kan voorkomen. Vervanging is dan ook niet aan de orde.
Deelt u de mening dat, nu vast is komen te staan dat deze flitspaal verkeerd afgesteld stond, onderzocht moet worden hoeveel automobilisten het afgelopen jaar bij deze flitspaal in Zeeland nog meer een onterechte boete hebben gekregen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake geweest van een verkeerde afstelling van de flitspaal. Er is slechts één voertuig bekend waarbij dit probleem zich heeft voorgedaan en er zijn geen aanwijzingen dat dit probleem zich bij meer voertuigen heeft voorgedaan. Een onderzoek naar eventuele andere benadeelden is dan ook niet aan de orde.
Deelt u de mening dat flitspalen de verkeersveiligheid moeten dienen en niet de staatskas moet spekken? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik het mee eens. De flitspalen worden geplaatst op onveilige locaties waar ze bijdragen aan de verkeersveiligheid. Als er sprake is van een onveilige locatie wordt eerst gekeken hoe een betere naleving van de verkeersregels kan worden bereikt en/of de infrastructuur moet worden aangepast. Pas als deze maatregelen niet helpen en de locatie onveilig blijft, wordt bekeken of een flitspaal kan bijdragen aan de verkeersveiligheid.
Het bericht dat de reddingsbrigade schoolzwemmen terug wil om te voorkomen dat er nog meer kinderen verdrinken |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van R. van Mourik, directeur van de Reddingsbrigade Nederland, waarbij hij stelt dat afnemende zwemvaardigheid een trend is die al jaren te zien is, evenals de opwaartse trend in het aantal dodelijke ongevallen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Met de heer van Mourik, directeur van de Reddingsbrigade, betreuren wij elke verdrinkingsdode en onderschrijven wij het belang van de zwemvaardigheid en zwemveiligheid van kinderen in Nederland. Zoals op eerdere Kamervragen van uw zijde is geantwoord, werkt de zwemsector aan een plan van aanpak om te komen tot een evidence- based aanpak voor een duurzaam zwemveilig Nederland.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer Van Mourik dat, als de zwemcultuur in Nederland blijvend wordt afgebroken, we Poolse toestanden krijgen waarbij jaarlijks honderden mensen verdrinken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom legt u enkel de verantwoordelijkheid bij ouders neer als het gaat om zwemlessen, terwijl uit het artikel blijkt dat veel ouders zwemles niet belangrijk achten omdat het geen verplicht schoolvak is? Deelt u de mening dat het daarom ook een verantwoordelijkheid is van de overheid om hierin te voorzien? Zo ja, bent u bereid een actieplan te maken, waarin u samen met gemeenten en scholen in overleg treedt om te kijken of er meer initiatieven mogelijk zijn voor schoolzwemmen? Zo nee, waarom vindt u de toename van het aantal kinderen dat jaarlijks verdrinkt niet voldoende reden om hier actie te ondernemen?
In antwoord op eerdere Kamervragen (Kamerstukken 2009Z14143, 2010Z10598, 2013Z15435 en 2014Z13933) hebben wij aangegeven dat de verantwoordelijkheid bij het leren zwemmen als volgt is verdeeld: de zwemvaardigheid van kinderen is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van ouders, daarbij ondersteund door scholen en gemeenten. Het is in die zin dan ook aan de ouders om te bepalen wat zij een voldoende zwemniveau voor hun kind(eren) vinden. Laten we voorop stellen: ieder ongeluk is een drama en is er een teveel. Echter 98 procent van de kinderen behaalt ten minste 1 zwemdiploma (Mulier Instituut, 2013).
Zoals met u is gecommuniceerd, wachten wij op het plan van aanpak van de zwemsector, waarin ook aandacht besteed zal worden aan een onderzoeksprogramma rond de zwemvaardigheid, zwemveiligheid en het borgen en delen van zwemkennis.
Zodra dit plan er ligt, zal uw kamer een reactie ontvangen, inclusief het antwoord of gesprekken met gemeenten en scholen voor meer initiatieven voor schoolzwemmen wenselijk zijn.
Waarom wilt u het verzoek van de reddingsbrigade om schoolzwemmen weer te verplichten niet overnemen? Vindt u haar inzet en expertise dan niet belangrijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wij zijn van mening dat de reddingsbrigade goed werk doet, haar inzet en expertise is belangrijk. Zie verder mijn antwoord bij vraag 3.
De meerjarenplannen van de Raad voor de Rechtspraak (RvdR) |
|
Foort van Oosten (VVD), Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u, naar aanleiding van de meerjarenplannen van de Raad voor de Rechtspraak, nadere duiding geven hoe de toegang tot het recht op bereikbare afstand voor iedere inwoner van Nederland gewaarborgd blijft?
Nederland kent sinds de herziening van de gerechtelijke kaart 32 bij algemene maatregelen van bestuur aangewezen zittingsplaatsen die de geografische toegankelijkheid van rechtspraak waarborgen, en dit blijft ook zo. Bij de keuze voor de 32 rechtspraaklocaties is onder andere rekening gehouden met een goede toegankelijkheid van rechtspraak en het belang van een goede bedrijfsvoering van het gerecht. De zittingsplaatsen zijn gelijkwaardig, maar dit betekent niet dat het zaakspakket identiek is.
Heeft overleg met het lokale bestuur plaatsgevonden, danwel – voor zover dit onverhoopt nog niet heeft plaatsgevonden – zal dit nog worden opgezet? Welke rol ziet de Minister van Veiligheid en Justitie daarbij voor zichzelf weggelegd?
Ik verwijs u ter beantwoording van deze vraag naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32 891, nr. 27) aan uw Kamer.
In hoeverre deelt u de zorgen van diverse organisaties dat regionaal forse werkgelegenheidseffecten of reductie in inwoners, dienstverlening of koopkracht zouden kunnen optreden ten gevolge van de uitvoering van de meerjarenplannen? Acht u het bijvoorbeeld reëel dat juridisch georiënteerde werkgelegenheid bepaalde regio's in Nederland zal verlaten? Zo nee, waarom niet?
Het voorgenomen locatiebeleid, zoals beschreven in het voorgenomen MJP, leidt tot een verschuiving van arbeidsplaatsen binnen een aantal gerechten. Dit kan werkgelegenheidseffecten hebben op lokaal niveau, maar zal niet leiden tot krimp van de totale werkgelegenheid van de rechtspraak. Ik heb contact met de Minister voor Wonen en Rijksdienst over de voorgenomen plannen van de rechtspraak. Hij heeft in dat verband aandacht gevraagd voor eventuele werkgelegenheidseffecten in de provincies die in de motie-De Vries (TK 31 490, nr. 126) worden genoemd en in de krimpgebieden.
Bestaan er marges waarbinnen effecten ten gevolge van verplaatsing van overheidsdiensten aanvaardbaar kunnen worden geacht en wordt in uw optiek met de plannen van de RvdR aan die marges voldaan? Zo nee, waar leidt dat toe?
Het kabinet besteedt in het bijzonder aandacht aan provincies waar eerder door uw Kamer aandacht voor is gevraagd, zoals genoemd in de motie-De Vries (TK 31 490, nr. 126). Daarnaast worden de krimpgebieden waar mogelijk ontzien door het kabinet. In verband met de plannen van de Rechtspraak heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst aandacht gevraagd voor deze provincies en gebieden.
In hoeverre is getracht de plannen van de RvdR en overige verplaatsingen van overheidsdiensten in ons land gelijktijdig en gecoördineerd te laten plaatsvinden?
De verplaatsing van Rijkskantoren vindt planmatig plaats. Deze zogenaamde masterplannen kantoorhuisvesting zijn door uw Kamer met de Minister voor Wonen en Rijksdienst besproken. Ook andere Rijksonderdelen deelden hun plannen met uw Kamer. De Minister voor Wonen en Rijksdienst wil op voorhand coördineren dat de regionale werkgelegenheidseffecten voor de rijksoverheid als totaal niet onevenredig neerslaan in gebieden waar eerder aandacht voor is gevraagd door uw Kamer. In het najaar zal hij rapporteren over de eventuele veranderingen in de regionale werkgelegenheidseffecten van de rijksoverheid als totaal. Het voornemen is om daarin de cijfers die de Rechtspraak meegeeft, te verwerken.
Wordt bij toekomstige verplaatsingen van andere overheidsdiensten rekening gehouden met de keuzes gemaakt in het plan van de RvdR? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Elke rijksdienst kent zijn eigen vestigingsplaatsfactoren. Het is primair aan een rijksdienst zelf om op basis daarvan te bepalen wat geschikte locaties zijn. Voor de kantoorhuisvesting zijn in masterplannen samenhangende keuzes gemaakt over locaties. Rijksonderdelen zoals de rechtspraak hebben een eigen plan. Voor andere diensten, die hun eigen vestigingsplaatsfactoren kennen, zijn de locatiebeslissingen van de rechtspraak niet op voorhand bepalend.
Wanneer worden de plannen van de Minister van Wonen en Rijksdienst waar het gaat om eventuele verplaatsing van de andere overheidsgerelateerde diensten gepresenteerd? Hoe wordt het lokale bestuur daarbij betrokken?
De Minister voor Wonen en Rijksdienst zal in het najaar rapporteren over eventuele veranderingen in de regionale werkgelegenheid van de rijksoverheid als totaal als gevolg van nieuwe plannen. Daarin wordt het beeld van defensie, de rechtspraak, de nationale politie en de rijkskantoren meegenomen. Over veranderingen rond de rijkskantoren wordt primair met de provincies afgestemd waarbij het de provincies vrij staat om daarbij ook gemeenten uit te nodigen.
De zaak Romano van der Dussen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «BuZa liegt over zaak Romano van der Dussen»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe uw antwoord op eerdere vragen, waarin u aangeeft dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken pas in mei 2015 op de hoogte werd gesteld over zekerheid van de DNA-match, zich verhoudt tot het al in 2010 opgestelde vertrouwensrapport?2
In hoeverre is er in 2010 (mede) een vertrouwensrapport opgesteld omdat er twijfels bestonden over de gevolgde rechtsgang?
Wat is de reden dat u een Nederlands staatsburger jaren in een Spaanse gevangenis laat zitten terwijl al sinds 2010 bekend is dat het DNA toebehoort aan een ander (te weten M. D.)?
Waarom is er vanuit de Nederlandse autoriteiten geen maximale druk uitgeoefend op Spanje om de zaak van de heer Van der Dussen zo spoedig mogelijk te heropenen?
Kunt u toezeggen alles op alles te zetten om ervoor te zorgen dat de heer Van der Dussen voor het einde van dit jaar weer in Nederland is? Zo neen, waarom niet?
Het ‘Multi Level Marketing’-bedrijf VEMMA |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het voedingssupplementbedrijf Vemma?
Ja.
Is bij u bekend dat Vemma energiedrankjes verkoopt door vooral onder studenten potentiele «ondernemers» te werven, die de drankjes dan in hun eigen netwerk moeten verkopen en zichzelf derhalve als «Multi Level Marketing»(MLM) bedrijf ziet?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de berichten dat Vemma in de Verenigde Staten en in Italië als piramidespel is gekwalificeerd?2
Ja.
Is, gezien de conclusie in het buitenland dat Vemma een piramidespel is en geen MLM bedrijf, het verdienmodel van Vemma onderworpen aan een onderzoek door de Autoriteit Consument en Markt (ACM), het openbaar ministerie (OM) en de Kansspelautoriteit (KSA)? Zo nee, waarom niet?
De beoordeling van de handelwijze en daarbij het verdienmodel van het betreffende bedrijf is aan de betrokken toezichthouders, de Kansspelautoriteit en de Autoriteit Consument en Markt (ACM), en uiteindelijk aan de rechter. Het is aan deze toezichthouders om te bepalen of er aanleiding is om nader onderzoek te doen naar de vraag of er sprake is van een toegestane verkoopmethode, Multi Level Marketing, dan wel van een piramidespel zoals bedoeld in de Wet op de Kansspelen. Dit geldt eveneens voor het OM. Over lopende onderzoeken worden geen mededelingen gedaan.
Deelt u de mening dat Vemma helder inzicht moet verschaffen over het verdienmodel, door te specificeren hoeveel omzet wordt gegenereerd uit «lidmaatschapsgeld» dat de «ondernemers» moeten betalen, en hoeveel omzet uit de verkoop van de producten aan consumenten (door de toegetreden «ondernemers»)? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen zijn ondernemingen niet verplicht financiële gegevens te openbaren buiten de wettelijke verplichtingen van verslaggeving die zien op het publiceren van een jaarrekening en jaarverslag. Een toelichting op het verdienmodel zoals bedoeld in de vraag maakt daar geen deel van uit. Dit zal over het algemeen concurrentiegevoelige informatie zijn.
Waar kunnen studenten die door Vemma worden benaderd en met vragen zitten over het verdienmodel op dit moment terecht?
Primair is het aan Vemma om vragen over het verdienmodel te beantwoorden van potentiële afnemers of deelnemers aan het Multi Level Marketingsysteem. Voor vragen van consumenten kan de ACM benaderd worden. Daarbij is van belang vast te stellen dat deelnemers aan Multi Level Marketing er zelf voor kiezen zich als ondernemer te kwalificeren. Voor vragen over piramidespelen kan de Kansspelautoriteit benaderd worden.
Bent u (alsnog) bereid om een website, al dan niet via de ACM, in te richten over, of via social media aandacht te besteden aan, de kwalijke, frauduleuze praktijken van bedrijven als Vemma die zich voor blijven doen als (legaal) MLM bedrijf? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoord op de Kamervragen van 12 juni 2015 over hetzelfde onderwerp is aangegeven dat online de nodige informatie is te vinden over netwerkmarketing en Multi Level Marketing en ervaringen van ondernemers daarmee. Ik acht het niet aangewezen om daarnaast een site specifiek voor dit doel in te richten. Wel worden inmiddels stappen gezet om voorlichting over voor- en nadelen van MLM op Ondernemingsplein.nl te versterken.