Het bericht ‘Mat ’64 kan tot 2017 in dienst blijven’ |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Mat ’64 kan tot 2017 in dienst blijven»?1
Ja.
Hoe verhouden de gemaakte keuzes rondom het al dan niet inzetten van de Mat ’64 zich tot het uitgangspunt «de reiziger op één, twee en drie»?
De keuze voor de uitstroom van de Mat’64 is een keuze van NS als onderdeel van het integrale materieelbeleid van NS. Het is aan NS om te bepalen welk materieel wordt ingezet om de dienstverlening te bieden die de vervoerconcessie vereist. Uitgangspunt in de vervoerconcessie is dat NS de materieelinzet dient te plannen op basis van de verwachte vervoervraag en dusdanig dat er geen reizigers op het perron achterblijven en de reizigers met voldoende comfort kunnen reizen. Dit uitgangspunt is opgenomen om het belang van de reiziger te borgen en daar wordt op gestuurd via de concessie. Voor de bredere context verwijs ik u naar mijn separate brief.
Op welke wijze wordt de overlast voor de reiziger als gevolg van een gebrek aan treinen in 2016 zoveel mogelijk beperkt?
In 2014 werd NS duidelijk dat in 2016 en 2017 naar verwachting een materieeltekort ontstaat. Ik heb NS gevraagd om een plan voor prestatieverbetering om reizigershinder te voorkomen. Via een separate brief informeer ik u hierover nader.
Is het waar dat de Mat ’64 treinstellen nog tot 2017 in dienst kunnen blijven, zoals in het artikel wordt beweerd? Zo ja, waarom wordt dan toch gekozen voor het uit dienst halen? Zo nee, wat is er niet waar?
De door NS gehanteerde revisietermijnen van de laatste treinstellen Mat’64 lopen in 2016 af. Het verlengen van de levensduur van het verouderde Mat ’64 materieel of doorrijden met Mat ’64 tot het einde van de door NS gehanteerde revisietermijn is voor NS om meerdere redenen niet gewenst.
Ten eerste verzet het veiligheidsmanagementsysteem (VMS) van NS zich tegen langer doorrijden met de Mat’64. In het VMS zijn zorgvuldig onderbouwde revisietermijnen van materieel opgenomen. ILT ziet er op toe dat NS haar eigen VMS naleeft. Als de Mat ’64 langer in dienst blijft, is een revisie noodzakelijk, waarbij opnieuw bezien moet worden aan welke actuele technische specificaties de treinstellen moeten voldoen.
Daarbij geeft NS aan dat onderhoud niet meer mogelijk is doordat noodzakelijke reserveonderdelen om defecten te kunnen herstellen niet of nauwelijks meer verkrijgbaar zijn. Op dit moment worden al onderdelen van andere Mat’64 stellen gebruikt om de andere treinstellen operationeel te houden.
Zou revisie wel tot de mogelijkheden behoren dan nog zou er, zo geeft NS aan, onvoldoende capaciteit beschikbaar zijn in de werkplaatsen voor deze revisie, omdat deze capaciteit nodig is om geen vertraging te veroorzaken bij ingepland onderhoud en voorbereiding van de instroom van de Flirt treinen.
Tot slot geeft NS aan dat het langer doorrijden met de laatste treinstellen Mat’64 ten koste gaat van de robuustheid en voorspelbaarheid van de dienstregeling.
De combinatie van dit alles heeft NS doen besluiten per dienstregeling 2016 (december 2015) alle nog resterende Mat’64 treinen niet langer planmatig in te zetten. Zie ook de brief aan uw Kamer van 29 april 2015 (Kamerstuk 29 893, nr. 189).
Naar aanleiding van mijn verzoek om alles uit de kast te halen heeft NS met betrekking tot de Mat’64 besloten met ingang van de dienstregeling 2016 (13 december 2015) tot 1 april 2016 een aantal treinstellen Mat’64 in te zetten als reserve voor geval van calamiteiten. Dit is mogelijk zolang de revisietermijnen niet verlopen zijn. Langer inzetten is volgens NS om hiervoor genoemde aspecten niet mogelijk. Dit is onderdeel van het maatregelenpakket van NS. In een separate brief licht ik het maatregelenpakket van NS nader toe.
Hoe verhoudt de verklaring van Nederlandse Spoorwegen (NS), dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) inzet van de Mat ’64 treinen niet meer toestaat, zich tot de verklaring van de ILT dat NS zelf heeft aangegeven met de Mat ’64 treinen te willen stoppen?
Zoals in de brief aan uw Kamer van 29 april 2015 vermeld, heeft de toenmalige Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW, nu ILT) aan NS het signaal afgegeven dat dit materieeltype zonder baanschuiver een relatief grote kans op ontsporing heeft na aanrijding met een wegvoertuig. Het afgeven van zo’n signaal biedt de betreffende organisatie, in dit geval NS, een kans voor verbetering, maar leidt niet tot een juridisch afdwingbare verplichting. Er is immers geen sprake van het overtreden van een norm of wettelijke verplichting.
Het is aan NS om een dergelijk signaal op te pakken. Zoals in antwoord 4 vermeld heeft NS vervolgens besloten dat de destijds nog beschikbare 43 treinstellen van dit materieeltype in 2016 niet langer planmatig ingezet worden. Wel wordt een deel tijdelijk ingezet als reserve voor geval van calamiteiten.
In hoeverre zijn er wettelijke beperkingen om de Mat »64 treinen na voorjaar 2016 in dienst te houden?
Zoals in de brief aan uw Kamer van 29 april 2015 aangegeven, zijn er geen wettelijke beperkingen met betrekking tot de continuering van de inzet van treinen van dit materieeltype. Wel geldt de combinatie van factoren zoals genoemd in vraag 4 waardoor NS heeft besloten de Mat ’64 treinen na einde dienstregeling 2015 niet in actieve dienst te houden.
Is het waar dat volgens de revisietermijn van NedTrain slechts twee van de Mat ’64 treinstellen rond de jaarwisseling 2015–2016 uit dienst genomen moeten worden?
Het klopt dat de revisietermijn van 2 treinstellen eind 2015 afloopt. Van het merendeel (20) verloopt de revisietermijn in het voorjaar van 2016. Van de overige treinstellen is dit gespreid in de loop van 2016. In het antwoord op vraag 4 zijn de redenen opgenomen waarom NS over gaat tot het volledig uit de operatie halen van de Mat ’64 in december 2015 zoals eerder aan uw Kamer is gemeld.
Een samenwerkingsverband dat weigert passende expertise op school in te zetten en ouders de benodigde expertise zelf laat betalen |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Acht u het wenselijk dat het samenwerkingsverband Stichting Passend Primair Onderwijs Haaglanden (SPPOH) ouders zelf een externe remedial teacher of externe begeleider op een reguliere basisschool laat betalen, omdat de benodigde expertise en begeleiding alleen uit de zittende formatie bij SPPOH of bij aangesloten diensten mag worden ingehuurd? Is dit in uw ogen een juiste vorm van passend onderwijs?1
Scholen en samenwerkingsverbanden hebben de verantwoordelijkheid om voor alle kinderen een passende plek te bieden. Samenwerkingsverbanden krijgen voldoende middelen om de extra ondersteuning vorm te geven. Ik vind het dan ook niet wenselijk als ouders zelf de onderwijsbegeleiding moeten betalen. Er zijn mij geen situaties bekend waarin scholen en samenwerkingsverbanden ouders daartoe verplichten. Als dat wel gebeurt, zal de inspectie die scholen en samenwerkingsverbanden daarop aanspreken en verzoeken dat terug te draaien.
Naar aanleiding van deze Kamervragen is er ambtelijk vanuit mijn ministerie contact geweest met de moeder van het kind dat in de vragen centraal staat, met de eerder betrokken onderwijsconsulent en met het samenwerkingsverband. Hoewel ik gezien de privacy niet tot in detail kan ingaan op de situatie, kan ik u het volgende melden. Het samenwerkingsverband heeft ervoor gekozen om arrangementen in eerste instantie te laten uitvoeren door personeel van de aangesloten scholen voor speciaal (basis)onderwijs (s(b)o). Op deze manier kan de beschikbare expertise worden geborgd en worden uitgebouwd. Daarnaast heeft het samenwerkingsverband aangegeven dat er mogelijkheden zijn om andere afspraken te maken indien het gaat om voortzetting van een oude situatie of wanneer specifieke deskundigheid nodig is (zogenoemde «ontspanningsclausule»).
De moeder heeft aangegeven dat zij teleurgesteld is in de handelingswijze van het samenwerkingsverband en lange doorlooptijden. Zij heeft er daarom voor gekozen de aanvraag voor extra ondersteuning in te trekken. Met de moeder is besproken dat de procedure voor het aanvragen van een arrangement is verkort en dat het samenwerkingsverband heeft aangegeven dat er ruimte is om externe deskundigheid in te zetten.
In reactie op de lange doorlooptijden voor het aanvragen van een arrangement, heeft het samenwerkingsverband aangeven dat zij in de overgang zaten naar een nieuw systeem. De doorlooptijden zijn met het nieuwe systeem inmiddels verkort. De inspectie neemt de bureaucratie, waaronder ook doorlooptijden mee in het toezicht op de samenwerkingsverbanden. Samenwerkingsverbanden die veel (onnodige) bureaucratie organiseren, worden daarop aangesproken.
Acht u het wenselijk dat een leerling met individuele onderwijsbegeleiding gericht op epilepsie – aan wie voorheen een leerlinggebonden financiering alsmede een zorgarrangement in het kader van passend onderwijs is toegekend – deze begeleiding niet bekostigd krijgt door het samenwerkingsverband, omdat de begeleider vanuit een externe organisatie komt? Is dit in uw ogen een juiste uitvoering van passend onderwijs?
Het uitgangspunt van passend onderwijs is een passende onderwijsplek voor alle leerlingen. De wijze waarop de ondersteuning en begeleiding wordt vormgegeven, is aan de scholen en samenwerkingsverbanden. Ook over de mogelijkheden om externe expertise in te zetten en de voorwaarden daarvoor kunnen binnen het samenwerkingsverband afspraken worden gemaakt. Kern is dat er een dekkend aanbod moet zijn om voor alle leerlingen een passende plek te bieden. Indien ouders het niet eens zijn met het aanbod van de school en het samenwerkingsverband, dan kunnen zij een beroep doen op de onderwijsconsulenten of, als dat niet tot een oplossing leidt, een oordeel vragen aan de landelijke geschillencommissie passend onderwijs.
Is het in het belang van de leerling dat een vertrouwde externe begeleider haar specialistische begeleiding van een leerling moet staken, ondanks dat er veel positieve resultaten zijn geboekt in de cognitieve ontwikkeling, de leerontwikkeling en op de sociaal emotionele ontwikkeling? Is de onrust die bij de leerling en het gezin zijn ontstaan na de weigering van het SSPOH om deze externe begeleider te bekostigen wenselijk? Welke maatregelen gaat u nemen om dergelijke onrust weg te nemen en de leerontwikkeling niet te doorkruisen?
Het is aan de school om in overleg met de ouders en het samenwerkingsverband een (inhoudelijk) oordeel te geven over de begeleiding die deze leerling nodig heeft en wie die begeleiding zou kunnen bieden. De school en de ouders moeten hier samen afspraken over maken. Zoals in het antwoord op vraag is aangegeven, kunnen zij, als zij er met de school en het samenwerkingsverband niet uitkomen, een onderwijsconsulent inschakelen.
Acht u het wenselijk dat ouders zelf moeten betalen om het juiste passend onderwijs voor een leerling te organiseren? Hoe voorkomt u dat er een tweedeling ontstaat in het onderwijs tussen leerlingen met een beperking waarvan ouders voldoende geld hebben om zelf de juiste begeleiding en ondersteuning in te huren en van leerlingen met een beperking van ouders die hiertoe niet voldoende financiële middelen hebben? Kunt u dit toelichten?
Zoals in antwoord op vraag 1 aangegeven, vind ik het niet wenselijk als ouders moeten betalen voor onderwijsbegeleiding op school. De samenwerkingsverbanden krijgen voldoende middelen om voor alle leerlingen een passend aanbod te doen. Er zijn mij geen situaties bekend waar ouders moeten betalen voor onderwijsondersteuning op school. Als dat wel gebeurt, zal de inspectie die samenwerkingsverbanden daarop aanspreken en verzoeken dat terug te draaien. Uitzondering hierop vormen de situaties waarin sprake is van een onderwijszorgarrangement. In die situaties kan aan ouders worden gevraagd om vanuit een persoonsgebonden budget zorg op school in te zetten.
Welk effect hebben dergelijke beslissingen van samenwerkingsverbanden op het vertrouwen van ouders en leerlingen in het zogenaamde passend onderwijs? Acht u het wenselijk dat ouders teleurgesteld afzien van een zorgarrangement via het samenwerkingsverband, omdat het samenwerkingsverband er een logge en bureaucratische werkwijze op na houdt? Kunt u dit toelichten?
Lange doorlooptijden voor het verkrijgen van extra onderwijsondersteuning vind ik onwenselijk. Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, neemt de inspectie de bureaucratie binnen samenwerkingsverbanden mee in het toezicht en worden samenwerkingsverbanden met veel (onnodige) bureaucratie daarop aangesproken.
Hoeveel leerlingen in Nederland hebben een zorgarrangement in het kader van passend onderwijs toegekend gekregen, maar kunnen deze toekenning niet verzilveren, omdat het samenwerkingsverband of het schoolbestuur de juiste ondersteuning en begeleiding niet wil bekostigen dan wel wil organiseren? Kunt u een overzicht per samenwerkingsverband aan de Kamer doen toekomen? Hoeveel financiële middelen worden door samenwerkingsverbanden bespaard, omdat ouders en leerlingen het zorgarrangement niet kunnen verzilveren?
Zoals eerder gemeld, hebben alle kinderen recht op een passende plek in het onderwijs. Met passend onderwijs is er meer ruimte gekomen om ervoor te zorgen dat kinderen met maatwerk en flexibele inzet van middelen een passende plek binnen het onderwijs kunnen krijgen. Het is mij niet bekend dat er arrangementen zijn toegekend die niet verzilverd kunnen worden. Mocht deze situatie zich onverhoopt toch voordoen, dan kunnen de ouders daarvan melding doen bij de inspectie. De inspectie spreekt scholen die de zorgplicht niet naleven aan en kunnen, indien nodig sancties opleggen. Indien het erom gaat dat school en ouders, ook met inzet van het samenwerkingsverband niet tot een passend aanbod komen, dan kan een beroep worden gedaan op de onderwijsconsulenten.
Kunt u toelichten hoe de controle verloopt op de uitgave van middelen voor ondersteuning en begeleiding door scholen? Is er controle vanuit het samenwerkingsverband dat de middelen daadwerkelijk worden gebruikt waarvoor deze bedoeld zijn?
Het samenwerkingsverband verantwoordt de inzet van de middelen jaarlijks via een jaarverslag en jaarrekening. De middelen die aan de scholen worden toegekend voor bijvoorbeeld de uitvoering van de basisondersteuning en van arrangementen, worden verantwoord in het jaarverslag van het schoolbestuur. Daarnaast maken de samenwerkingsverbanden afspraken over de wijze waarop de (effectiviteit van de) inzet van de middelen wordt verantwoord aan het samenwerkingsverband. Zo kunnen scholen en besturen binnen het samenwerkingsverband zicht krijgen op de inzet en effecten van de inzet van de middelen.
In de zomer zijn de eerste jaarverslagen ingediend door samenwerkingsverbanden. Nog niet alle samenwerkingsverbanden hebben een jaarverslag ingediend. Een deel werkt met een verlengd boekjaar waardoor het eerste jaarverslag pas voor de zomer van 2016 ingediend hoeft te worden. Er is een analyse gemaakt van een aantal jaarverslagen. Op basis hiervan worden tips en goede voorbeelden verspreid onder de samenwerkingsverbanden en besturen zodat de jaarverslagen een goed beeld gaan geven van de resultaten van een samenwerkingsverband. Verder neemt de inspectie mee in het toezicht op de samenwerkingsverbanden.
Is het waar dat samenwerkingsverbanden eenzijdig kunnen beslissen dat bepaalde ondersteuning en begeleiding door de eigen organisatie moeten worden geboden? Aan welke criteria dienen samenwerkingsverbanden te voldoen bij de toewijzing van begeleiding en ondersteuning van leerlingen met een beperking aan professionals? Kan het samenwerkingsverband hiertoe eigen regels opstellen zonder dat er naar de individuele onderwijsbehoeften van een kind wordt gekeken?
Het uitgangspunt is dat alle leerlingen een passende plek krijgen. Om dat te kunnen waarmaken, zijn de samenwerkingsverbanden verantwoordelijk voor het realiseren van een dekkend netwerk aan voorzieningen. Het is een legitieme keuze van een samenwerkingsverband om voorrang te geven aan de inzet van medewerkers binnen het samenwerkingsverband. Zo kan de beschikbare expertise goed worden behouden en mogelijk worden uitgebouwd en kan worden voorkomen dat personeel ontslagen moet worden. Voor expertise die het samenwerkingsverband (nog) niet heeft, kan gekozen worden voor externe inzet.
De wijze waarop de extra ondersteuning binnen het samenwerkingsverband wordt georganiseerd, wordt vastgelegd in het ondersteuningsplan. Dit plan wordt voorgelegd aan de ondersteuningsplanraad (opr). Dit is het medezeggenschapsorgaan van het samenwerkingsverband. De opr heeft instemmingsrecht op het ondersteuningsplan. Als de opr het niet eens is met de wijze waarop het samenwerkingsverband de ondersteuning wil vormgeven, dan kan de opr zijn instemming onthouden en verzoeken om aanpassing.
Het afluisteren van gesprekken tussen advocaat en gedetineerde |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Orde van advocaten wil opheldering over camera's in spreekkamers gevangenis Zoetermeer»?1 Herinnert u zich de eerdere vragen en antwoorden over dit onderwerp?2
Ja.
Is het waar dat in spreekkamers in de gevangenis van Zoetermeer, maar ook in alle andere detentiecentra, afluisterapparatuur (microfoon dan wel camera) hangt die kan worden gebruikt om vertrouwelijke gesprekken tussen de advocaat en zijn cliënt af te luisteren dan wel op te nemen? Zo ja, hoe rijmt u dit met het recht van een gedetineerde/verdachte om vertrouwelijk met zijn advocaat te mogen spreken?
In een aantal penitentiaire inrichtingen (pi’s) in Nederland is een (aantal) spreekkamer(s) ingericht met apparatuur om gesprekken op te nemen. Deze bevoegdheid vloeit voort uit artikel 38, vierde lid, Penitentiaire beginselenwet (Pbw). In artikel 38, zevende lid, Pbw is echter bepaald dat de toezichthoudende maatregelen er niet toe mogen leiden dat vertrouwelijke mededelingen in het onderhoud tussen de gedetineerde en diens rechtsbijstandverlener bij derden bekend kunnen worden. Daarmee is de vertrouwelijkheid van gesprekken tussen een gedetineerde en zijn advocaat gewaarborgd. Deze vertrouwelijkheid geldt ook jegens GVM-gedetineerden en hun advocaten.
De Hoofddirecteur van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft op 28 juni 2012 een brief gestuurd aan de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) waarin de waarborgen en toezeggingen betreffende de aanwezigheid van afluister- en opnameapparatuur in spreekkamers in pi’s vermeld zijn. DJI heeft toegezegd dat als een gesprek plaatsvindt tussen een advocaat en zijn cliënt in de inrichting, in principe een spreekkamer beschikbaar wordt gesteld waarin geen opnameapparatuur aanwezig is. Indien dit door capaciteitsgebrek niet mogelijk is en gebruik moet worden gemaakt van een spreekkamer met opnameapparatuur, wordt de aanwezigheid van deze apparatuur in de kamer altijd duidelijk kenbaar gemaakt bij de advocaat en de cliënt. De opnameapparatuur wordt altijd uitgeschakeld.
Op 1 november 2015 (peildatum) stonden 74 gedetineerden op de GVM-lijst.
In de PI Zoetermeer verbleef op die datum 1 GVM-gedetineerde.
Is het waar dat op basis van GVM-lijst3 een detentiecentrum gerechtigd is vertrouwelijke gesprekken tussen advocaat en cliënt af te luisteren, dan wel deze gesprekken op te nemen? Hoeveel gedetineerden in de gevangenis in Zoetermeer staan op deze GVM-lijst? Hoeveel gedetineerden staan er landelijk op zo’n lijst?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer komt een gedetineerde op de GVM-lijst? Welke criteria worden gehanteerd?
De selectiefunctionaris van DJI stelt op grond van artikel 22 Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (Rspog) een risicoprofiel vast. Indien dat risico verhoogd, hoog of extreem is, dan wordt dit genoteerd op de GVM-lijst. In het tweede lid van artikel 22 Rspog zijn de criteria benoemd die zijn geoperationaliseerd in de circulaire «gedetineerden met een vlucht/maatschappelijk risico» (kenmerk: 5645409/10) d.d. 13 oktober 2010.
De toelichting op de Rspog meldt dat het risicoprofiel is opgebouwd uit twee elementen: het vluchtrisico en het maatschappelijk risico. Essentiële indicatoren voor het bepalen van het vluchtrisico zijn ontvluchtingen of pogingen daartoe, perspectief van uitlevering, lengte strafrestant (minimaal enkele jaren) en informatie of tips geverifieerd op actualiteit, betrouwbaarheid en concreetheid door het meldpunt Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP).
Het delict is de doorslaggevende factor bij het bepalen van het maatschappelijk risico. De belangrijkste aspecten van het delict zijn in dit kader de ernst, aard, politieke of maatschappelijke gevoeligheid van het delict en de achtergrond van de veroordeling, de mogelijkheid van wraakacties (door de gedetineerde) en het ingeschatte recidiverisico bij ernstige delicten.
Hoe kan het gebeuren dat ondanks afspraken met de Nederlandse Orde van Advocaten deze gesprekken tussen de advocaat en zijn cliënt zijn afgeluisterd? Wat houden de afspraken met de Nederlandse Orde van Advocaten in?
De afspraken met de NOvA zijn niet geschonden. De gesprekken tussen deze advocaat en cliënt zijn niet opgenomen.
Zie voor de afspraken met de NOvA mijn antwoord op vraag 3.
Wat is er met de band gebeurd waarop het gesprek is opgenomen? Kunt u het antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een toelichting geven op hetgeen uw woordvoerder heeft gezegd, namelijk dat het niet de bedoeling is dat gesprekken tussen advocaat en gevangenen worden opgenomen, maar dat dat niet betekent dat het altijd goed gaat?
De woordvoerder geeft aan dat hij onjuist is geciteerd. Hij heeft terecht gezegd dat het uitgangspunt is dat gesprekken tussen een advocaat en zijn cliënt niet worden opgenomen.
Deelt u de mening dat het beter is om gesprekskamers in te richten zonder afluistermogelijkheden en slechts één ruimte beschikbaar te hebben waar die mogelijkheid wel bestaat voor die gedetineerden die op de GVM-lijst staan, zodat het wel altijd goed gaat? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet.
DJI heeft een zekere capaciteit en flexibiliteit aan ruimtes met opnameapparatuur nodig, één ruimte is per definitie te weinig.
DJI heeft het Informatieblad «Spreekkamers opnameapparatuur en/of spreek-luisterverbinding» opgesteld waarin de exacte gang van zaken uiteen wordt gezet.
Wanneer een geprivilegieerde bezoeker (bijvoorbeeld een advocaat) een spreekkamer zonder opnameapparatuur wenst, wordt altijd geprobeerd aan dit verzoek tegemoet te komen.
Het bericht dat bedrijven uit het Europees Sociaal Fonds (ESF) yogalessen voor personeel gesubsidieerd kunnen krijgen |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Vraag subsidies aan voor yoga en mindfulness»?1
Ja.
Is er al contact geweest tussen het Agentschap SZW en yogaopdezaak waarin is toegezegd dat yoga onder de criteria van ESF-projecten valt?
Het Agentschap SZW heeft aan de eigenaresses van yoga op de zaak laten weten dat yoga niet onder de criteria van ESF-projecten valt en heeft verzocht de onjuiste informatie van hun website te verwijderen. Art. 8 van de ESF-regeling Duurzame Inzetbaarheid voor bedrijven legt namelijk vast dat alleen de kosten van een adviseur voor het opstellen van een advies of het begeleiden van de implementatie van dat advies subsidiabel zijn. Onder een adviseur wordt verstaan een persoon, niet zijnde een werknemer van de subsidieaanvrager, die in het kader van de uitoefening van zijn beroep of bedrijf als adviseur werkzaam is op het gebied van duurzame inzetbaarheid. Daar valt een yogadocent niet onder. De eigenaresses hebben laten weten de onjuiste informatie te verwijderen.
Hoe beoordeelt de Europese Commissie de effectiviteit van yoga-subsidies in het kader van Europees Sociaal beleid?
Hier heeft de Europese Commissie geen uitspraken over gedaan.
Deelt u de mening dat yoga en mindfulness voor veel mensen een zinvolle manier zijn om hun vrijetijd te besteden en te ontspannen, maar dat yoga geen bewezen effectieve manier is om duurzame inzetbaarheid te vergroten en dat daaruit de conclusie volgt dat yoga niet zou moeten worden gesubsidieerd uit het Europees Sociaal Fonds?
Ik deel de mening dat yoga en mindfulness voor veel mensen een zinvolle manier kan zijn om hun vrije tijd te besteden en te ontspannen. Voor de rest verwijs ik voor beantwoording van deze vraag naar mijn antwoord op vraag 2.
Gaat u het Agentschap verzoeken om dergelijke subsidie-aanvragen af te keuren? Zo nee, waarom niet?
Het Agentschap SZW zal dergelijke subsidie-aanvragen afkeuren conform mijn antwoord op vraag 2.
Het bericht dat de NS de nachttrein naar Brabant schrapt |
|
Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat de provincie Noord-Brabant geen nachttrein meer heeft?1
In de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet, waarmee uw Kamer heeft ingestemd, heb ik de kaders neergelegd waarbinnen NS haar vervoerdiensten aanbiedt. Daarin is de balans gevonden tussen vervoer dat tegemoet komt aan de wensen van de reizigers, publieke belangen en de betaalbaarheid van het systeem.
De vervoerconcessie kent daarom voorschriften voor late treinen en het nachtnet. Zo is bepaald dat NS in de nachten van vrijdag op zaterdag en van zaterdag op zondag de laatste reguliere Intercitydiensten vanaf Rotterdam, Den Haag, Leiden, Utrecht, Amersfoort en Amsterdam laat vertrekken rond 01.00 uur, ook naar Noord-Brabant. Er vertrekken zodoende omstreeks 1:00 uur treinen uit Utrecht richting Den Bosch en Eindhoven en vanuit Rotterdam richting Eindhoven. Dit is een uur later dan in de vorige concessie.
Op een aantal verbindingen liggen de laatste reismogelijkheden zelfs later dan 1:00 uur ’s nachts. Zo kunnen reizigers omstreeks 2:00 uur ’s nachts van Tilburg naar Den Bosch reizen en kan om 2:15 uur ’s nachts nog van Breda richting Rotterdam worden gereisd. Er blijven dus late verbindingen bestaan.
Er verdwijnen in de nachten van vrijdag op zaterdag en van zaterdag op zondag tussen 01:00 en 04:00 uur op verschillende verbindingen tussen de Randstad en Noord-Brabant enkele treinen per verbinding. Deze werden tot nu toe mede bekostigd door de provincie en maken geen onderdeel uit van de concessie (zie mijn brieven Kamerstuk 29 984 nr. 493 d.d. 16 juni 2014 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1624 d.d. 19 maart 2015 (met name antwoord 2 en 3)).
Wat is de reden dat de NS niet ingaat op de wens van de provincie Noord-Brabant om in het weekend de laatste trein om 2.00 uur te laten vertrekken vanuit Rotterdam en Utrecht?
NS wil wel degelijk ingaan op de wens van decentrale overheden in Noord-Brabant om in het weekend de laatste trein om 02:00 uur te laten vertrekken vanuit Rotterdam en Utrecht, als zij zorgen voor de benodigde financiële dekking. De overheden en NS hebben over een voortzetting van het nachtnet Brabant vooralsnog geen overeenstemming bereikt.
Vindt u het redelijk dat de NS aan provincie en gemeenten een bedrag van € 700.000,– vraagt per jaar voor het in standhouden van het nachtnet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in antwoord 2 aangegeven is het aan NS en de provincie en/of gemeenten om financiële afspraken te maken over de voortzetting van het nachtnet. Om het proces om te komen tot financiële afspraken over aanvullende diensten (zoals het nachtnet) te faciliteren, is in de vervoerconcessie (artikel 13) opgenomen dat NS voor een aanvullende treindienst de kostprijs vermeerderd met een redelijke winst in rekening mag brengen en dat NS hierbij een onderbouwing moet leveren. NS heeft aangegeven dat zij zich aan deze bepalingen gehouden hebben. Of het bedrag redelijk is, is aan de provincie en gemeenten om daarover te oordelen aangezien zij de vragende partij zijn. In hetzelfde artikel in de vervoerconcessie is opgenomen dat de provincie en gemeenten dit bedrag eventueel onafhankelijk kunnen laten toetsen en dat NS daaraan zal meewerken.
Bent u bereid om met de NS en de provincie te overleggen om tot een passende oplossing te komen, zodat de provincie Noord-Brabant ook in de nacht een openbaar vervoersverbinding houdt?
Zoals gesteld in antwoord 1 houdt Noord-Brabant een late verbinding met de Randstad. Deze is zelfs een uur later dan onder de vorige concessie. Voor de rest gaat het om vervoer dat niet is opgenomen in de vervoerconcessie. Dit is een zaak tussen de provincie en NS. Met de hiervoor aangehaalde bepalingen uit de vervoerconcessie zijn er mijns inziens voldoende handvatten voor de provincie Brabant en de NS om gezamenlijk tot een goed afgewogen besluit te komen.
Stopgezette uitkeringen als gevolg van onderzoeken van externe bureaus ingehuurd door gemeenten |
|
John Kerstens (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Ontvangers bijstand dupe van commerciële fraudebureaus»?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere vragen over gemeenten die externe bureaus inhuren voor onderzoeken naar uitkeringsfraude?2
Ja. Deze vragen (kenmerk 2015Z07296) heb ik per brief van 21 april 2015 (referentie 2015–119731) beantwoord.
Deelt u de mening dat mensen die zijn aangewezen op een bijstandsuitkering recht hebben op een faire, van respect getuigende bejegening waarbij bovendien rekening wordt gehouden met hun persoonlijke omstandigheden? Zo ja, op welke wijze zorgt u dat daar sprake van is? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin vind ik dat mensen met respect moeten worden behandeld. Mensen die een beroep doen op een bijstandsuitkering hebben recht op een respectvolle behandeling. Een belangrijk kenmerk van de Participatiewet is het leveren van maatwerk, waarbij in de uitvoering rekening wordt gehouden met de persoonlijke situatie van de klant.
Deelt u de mening dat gelet op de precaire financiële situatie van veel mensen die aangewezen zijn op een bijstandsuitkering niet volstaan kan worden met de mededeling «u kunt altijd naar de rechter stappen», maar dat het noodzakelijk is «aan de voorkant» te zorgen dat bijvoorbeeld onderzoeken naar fraude fair en met respect dienen plaats te vinden?
Ik ben van mening dat de Participatiewet altijd op een juiste en zorgvuldige wijze door gemeenten dient te worden uitgevoerd en dat uitkeringsgerechtigden daarbij recht hebben op een respectvolle en correcte bejegening. Dit neemt niet weg dat uitkeringsgerechtigden van mening kunnen zijn dat zij door de handelwijze van gemeenten in hun belang zijn geschaad. Het is daarom een groot goed dat er rechtsbescherming bestaat waarop door middel van bezwaar en (hoger) beroep kan worden teruggevallen.
Wat is uw reactie op de stelling die in het artikel naar voren wordt gebracht dat de inhuur door gemeenten van externe (commerciële) bureaus heeft geleid tot honderden stopgezette uitkeringen en terugvorderingen en hoge boetes terwijl de onderzoeken niet aan de eisen voldeden? In hoeverre is deze stelling volgens u waar? Hoe staat u tegenover de optie van het heroverwegen van terugvorderingen en boetes die zijn opgelegd als gevolg van onderzoeken die niet aan de eisen voldeden?
Ik vind het belangrijk dat gemeenten alert zijn op fraude, maar ook dat gemeenten zorgvuldig met fraudesignalen omgaan. In artikel 7, vierde lid, van de Participatiewet is geregeld dat een gemeente de uitvoering van de bijstand mag uitbesteden aan derden, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten en de daarvoor noodzakelijke beoordeling van de omstandigheden. De Centrale Raad van Beroep heeft in deze lijn recent een tweetal uitspraken gedaan, waarin wordt bevestigd dat externe uitbesteding van de opsporing niet is toegestaan.
Het is aan de colleges van burgemeester en wethouders om in voorkomende gevallen te bezien hoe zij omgaan met «oude» gevallen. In beginsel kunnen colleges een eerder genomen besluit herzien.
In hoeverre zijn gemeenten, sinds u in de verzamelbrief aan gemeenten aandacht heeft gevraagd voor de problematiek rondom de inhuur van externe (commerciële) bureaus, gestopt met het inhuren van externe bureaus voor onderzoeken naar uitkeringsfraude, al dan niet op no cure no pay basis? Welke concrete acties heeft u ondernomen richting gemeenten die zich zijn blijven bedienen van externe (commerciële) bureaus bij bijvoorbeeld fraude-onderzoeken en met welk resultaat?
Ik beschik niet over informatie over aantallen gemeenten die recentelijk zijn gestopt met de samenwerking met private bedrijven op het terrein van de opsporing van bijstandsfraude. De verzamelbrief waarin aandacht wordt besteed aan de onderhavige problematiek, is recent verstuurd. Ik zal binnenkort gemeenten waarvan mij signalen bekend zijn dat er mogelijk sprake is van onrechtmatige uitbesteding van de opsporing, aanschrijven met een verzoek om informatie over hun eventuele samenwerking met een privaat bedrijf op het terrein van bestrijding van bijstandsfraude. Mocht uit die informatie blijken dat er op het ogenblik sprake is van een onrechtmatige uitbesteding van de opsporing, dan zal ik interveniëren en indien noodzakelijk een aanwijzing ex artikel 76 Participatiewet geven.
Bent u bereid om gemeenten die, ondanks gerechtelijke uitspraken als ook uitspraken van uzelf, bijvoorbeeld bij fraude-onderzoeken nog steeds externe (commerciële) bureaus inschakelen op zo kortst mogelijke termijn te dwingen daarmee te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De inzet van Nederland tijdens de United Nations General Assembly Special Session (UNGASS) on the World Drug Problem die in 2016 zal plaatsvinden. |
|
Marith Volp (PvdA), Michiel Servaes (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Zijn er sinds de bekendmaking van de inzet van Nederland ten behoeve van UNGASS door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nog wijzigingen in deze inzet aangebracht? Zo ja, welke?1
Nee, er zijn geen wijzigingen in de inzet aangebracht. De Nederlandse inzet voor UNGASS is gebruikt bij de totstandkoming van de EU-positie.
Deelt u de mening dat de inzet van Nederland nu nog weinig ambitieus is? Hoe ziet u de Nederlandse rol op het gebied van de regulering / legalisering van wietteelt? Bent u van mening dat Nederland de voortrekkersrol die het jarenlang op dit dossier heeft gehad, niet zou moeten kwijtraken? Zo ja, hoe komt dit terug in uw inzet? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse inzet is gericht op de versterking van de volksgezondheidsbenadering binnen het drugsbeleid, bestaande uit preventie, voorkoming van incidenten, vroegsignalering, behandeling en op harm reduction. Daarnaast wordt aandacht gevraagd voor mensenrechten, de verbetering van de wereldwijde toegang tot onder de drugsverdragen gecontroleerde medicijnen, en op het focussen van justitie-inzet op de georganiseerde drugsmisdaad in plaats van de gebruiker. Dit zijn belangrijke ambities.
Regulering/legalisering van de hennepteelt is geen kabinetsbeleid en het ligt daarom niet voor de hand bij de UNGASS een door de vragenstellers beoogde voortrekkersrol op dit vlak te vervullen. Een meerderheid van de Tweede Kamer heeft zich bij meerdere gelegenheden achter het huidige beleid geschaard. Wij blijven inzetten op een geïntegreerde aanpak van de georganiseerde hennepcriminaliteit.
Welke landen hebben wereldwijd hun drugsbeleid aangepast sinds de vorige UNGASS-bijeenkomst? Welke lessen zijn hier voor Nederland uit te leren? Welke perspectieven biedt dit voor het naar eigen inzicht opvatten van de internationale verdragen?
Er is geen eenduidig beeld te schetsen van trends sinds de vorige UNGASS. In een aantal landen is het volksgezondheidsperspectief versterkt of is om andere redenen het beleid versoepeld. In andere landen treedt juist een verharding op van de aanpak van drugs. Als het gaat om Nederland en de overige EU-landen geldt dat drugsbeleid voortdurend wordt geëvalueerd. De lessen die hier (gezamenlijk) uit worden getrokken worden ingezet om het beleid verder vorm te geven. Deze «evidence-based» manier van werken vormt een belangrijk deel van de Nederlandse en EU-inzet voor UNGASS. De VN-Drugsverdragen worden door sommige landen strikter uitgelegd dan Nederland doet, en door andere landen juist ruimer. De International Narcotics Control Board (INCB) is het onafhankelijke orgaan dat toeziet op de implementatie en derhalve op de uitleg van deze verdragen en dat daar jaarlijks over rapporteert. De INCB deinst er daarbij niet voor terug landen te kritiseren en beschikt over enkele sanctiemogelijkheden.
Met welke verschillende maatschappelijke organisaties is gesproken om de input van Nederland ten behoeve van UNGASS te bepalen? Hoe is de voorbereiding getroffen? Wie gaat naar de voorbereiding namens het kabinet? Wie zal de UNGASS-sessie namens het kabinet bijwonen?
Het betrekken van maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van UNGASS is een belangrijk uitgangspunt voor zowel Nederland als de gehele EU. Diverse internationale organisaties zoals de Global Commission on Drug Policy, WOLA, en the Open Society Institute stellen zich actief op, leveren input en participeren in de voorbereidende bijeenkomsten bij de VN in Wenen. Met tal van organisaties, zoals TNI, de Regenboog groep, TRIMBOS, AFEW (Aids Foundation East West) en Mainline, heeft Nederland op voortdurende basis contact en worden informerende bijeenkomsten georganiseerd. Naar verwachting zal in ieder geval de Staatssecretaris van VWS de UNGASS namens Nederland bijwonen als verantwoordelijk bewindspersoon van het kabinet voor het dossier drugs.
Bent u van mening dat, om tegemoet te komen aan de vraag van 59 burgemeesters die het manifest «Joint Regulation» hebben ondertekend, Nederland zich internationaal zou moeten inzetten gereguleerde wietteelt mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u dit doen?
Het kabinet beschouwt het lokaal bestuur als een zeer belangrijke partner in de gezamenlijke aanpak van (drugs)criminaliteit en overlast. Over het softdrugsbeleid en de veranderingen daarin, die onder het vorige kabinet zijn ingezet, onderhoudt de Minister van Veiligheid en Justitie contact met betrokken burgemeesters.
Zoals reeds vaker vastgesteld, onder meer in antwoorden op Kamervragen van het lid Berndsen-Jansen (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1060, beantwoord op 16 januari 2015), verschilt het kabinet met enkele burgemeesters van mening over wat de meest effectieve en daarmee gewenste aanpak van aan hennepteelt gerelateerde criminaliteit en overlast kan en moet zijn. Het antwoord op de problematiek moet volgens het kabinet niet gevonden worden in regulering van de teelt, maar in een krachtige en gezamenlijke aanpak van criminaliteit en overlast.
Een meerderheid van de Tweede Kamer heeft zich achter dit kabinetsbeleid geschaard en zich al vaker uitgesproken tegen het experimenteren door gemeenten met gereguleerde teelt, zoals dit in het manifest Joint Regulation wordt voorgesteld. Ik verwijs in dit verband naar de aangenomen motie Oskam (Kamerstuk 29 911, nr. 104). Zoals in antwoord op vraag 2 al is aangegeven is er geen aanleiding in internationaal verband een ander beleid voor te staan.
Bent u bereid om tijdens de UNGASS te pleiten voor een pragmatische aanpak waarbij realistische resultaten worden behaald, zoals een lagere druggerelateerde criminaliteit, regulering van de kwaliteit en de verspreiding van cannabis, lagere maatschappelijke kosten en een betere gezondheid voor cannabisgebruikers?
Een realistische aanpak van het wereldwijde drugsprobleem vanuit het volksgezondheidperspectief is een belangrijk speerpunt voor zowel Nederland als de EU. Nederland voert al sinds de jaren ’70 een pragmatisch drugsbeleid waar de bescherming van de volksgezondheid centraal staat. Een belangrijk element daarvan is de voortdurende evaluatie en wetenschappelijke onderbouwing van ons beleid. Ook de landen binnen de Europese Unie bepleitten een «evidence-based» aanpak. Daarmee is een realistische aanpak van het wereldwijde drugsprobleem vanuit het volksgezondheidperspectief een belangrijk speerpunt voor zowel Nederland als de EU. UNGASS biedt de kans om met landen in gesprek te gaan over een drugsbeleid dat de maatschappelijke en volksgezondheidsschade van drugs zoveel mogelijk terugdringt.
Deelt u de mening dat tijdens de UNGASS breed naar de gevolgen van het wereldwijde drugsbeleid gekeken moet worden, en van de gelegenheid gebruik gemaakt moet worden om niet alleen de gevolgen op het gebied van volksgezondheid en criminaliteit aan te kaarten, maar ook de mensenrechten onder de aandacht te brengen?
Ja.
Hoe wilt u uw rol als EU-voorzitter gebruiken om de Nederlandse inbreng tijdens UNGASS kracht bij te zetten?
Voor wat betreft de Nederlandse rol als EU-voorzitter in algemene zin verwijs ik u naar Kamerbrief van 28 januari 2015.2 Voor wat betreft UNGASS specifiek geldt dat de Nederlandse inzet grotendeels is overgenomen in de EU-inzet. Op basis van deze EU-inzet is Nederland, in samenwerking met andere EU-lidstaten, de Europese Commissie en in het bijzonder het Luxemburgse voorzitterschap, reeds bezig met actieve outreach richting andere landen en maatschappelijke organisaties met het oog op het verwerven van medestand voor een zo goed mogelijk UNGASS-uitkomstdocument.
In hoeveel landen binnen de Verenigde Naties is de doodstraf toegestaan voor drugsdelicten? Hoeveel Nederlanders wachten dit moment op de voltrekking van dit vonnis en wat zijn uw mogelijkheden om in deze zaken te bemiddelen?
Voor zover bekend hebben 33 landen of territoria wetten die de doodstraf bij bepaalde drugsmisdrijven voorschrijven.
Op het moment van schrijven zijn wereldwijd drie Nederlanders veroordeeld tot de doodstraf vanwege een drugsdelict. Voor alle drie gedetineerden geldt dat zij nog niet al hun juridische mogelijkheden hebben uitgeput.
In zaken waar de doodstraf aan de orde is zet de Nederlandse overheid zich met juridische bijstand en diplomatieke interventies in om veroordeling tot en voltrekking van een doodvonnis te voorkomen. Nederlandse gedetineerden in het buitenland kunnen bij een (dreigende) doodstraf een beroep op de Nederlandse overheid doen voor rechtsbijstand. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal in zulke gevallen bekijken of betrokkene in aanmerking komt voor financiering van (extra) rechtsbijstand door de Nederlandse overheid. Besluitvorming vindt plaats op basis van de omstandigheden (waaronder financiële draagkracht van betrokkene en terbeschikkingstelling van rechtsbijstand door de lokale autoriteiten) en onder voorwaarden.3 In alle gevallen wordt rekening gehouden met het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen dat inmenging in de lokale rechtsgang niet toestaat.
Kunt u zich vinden in de visie dat Nederland zich, in zijn rol als voorzitter van de Europese Unie, tijdens de UNGASS hard moet maken voor het wereldwijd afschaffen van de doodstraf voor drugsdelicten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u dit doen?
Ja. Het is staande praktijk dat de EU zich in elk relevant multilateraal forum hard maakt voor het afschaffen van de doodstraf. Dit zal ook binnen UNGASS-kader worden genoemd in toespraken en worden gebruikt in de onderhandelingen voor het uitkomstdocument.
Vermoedens van malversaties bij Vluchtelingenwerk Nederland |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht VluchtelingenWerk Nederland sjoemelt met miljoenen en verstoort de marktwerking?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de beroepsvereniging van docenten Nederlands als Tweede Taal, dat Vluchtelingenwerk Nederland oneerlijke concurrentie pleegt?
De beroepsvereniging van docenten Nederlands als Tweede Taal distantieert zich van de aantijgingen aan het adres van Vluchtelingenwerk Nederland zoals omschreven in het artikel van dhr. Karskens. Vluchtelingenwerk Nederland geeft aan dat de aantijgingen in het artikel niet berusten op waarheid.
Klopt het dat de algemeen directeur van Vluchtelingenwerk Nederland een salaris krijgt van 120.000 euro per jaar? Deelt u de mening dat dit een exorbitant hoog salaris is voor een directeur van een organisatie die zegt de belangen van vluchtelingen en asielzoekers in Nederland te behartigen en bovendien steunt op vele (9.000) onbetaalde vrijwilligers?
Het bruto salaris van 113.282 euro op jaarbasis is vastgesteld conform de Balkenende norm en voldoet aan de vastgestelde CAO voor Welzijn & Maatschappelijke dienstverlening. De normering is tevens gebaseerd op de Code Goed Bestuur voor goede doelen.
Hoe duidt u de klacht van meerdere commerciële taalaanbieders dat Vluchtelingenwerk Nederland in feite een monopolie heeft op de asielmarkt?
Vluchtelingenwerk Nederland biedt in een aantal regio’s inburgeringtrajecten aan. Van de 116 taalaanbieders in Nederland met het Keurmerk Blik op Werk (waarvan 23 een aspirant Keurmerk hebben), zijn er 10 verbonden aan Vluchtelingenwerk Nederland (waarvan er 5 tevens een aspirant Keurmerk hebben). Van een monopoliepositie is geen sprake.
Deelt u de mening dat de situatie dat WW-ers onder bepaalde voorwaarden op vrijwillige basis aan de slag kunnen gaan bij een organisatie die door de Belastingdienst is aangewezen als een Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) een onwenselijke verstoring van de marktwerking oplevert? Zo ja, hoe gaat u deze situatie beëindigen?
Taalaanbieders met het Keurmerk Blik op Werk moeten voldoen aan strenge eisen. Een van deze eisen is dat de lessen worden gegeven door gecertificeerde NT2 docenten. De inzet van vrijwilligers is complementair en zij kunnen alleen worden ingezet naast de betaalde docent. Van verstoring van de marktwerking is dan ook geen sprake.
Hoe beoordeelt u de samenwerkingsconstructie tussen Vluchtelingenwerk Nederland en de Prins & Heida Holding B.V.? Deelt u de zorgen dat hier in ieder geval de schijn van oneerlijke concurrentie is gewekt? Bent u bereid een diepgaand onderzoek naar deze samenwerkingsconstructie te verrichten en te onderzoeken of er wellicht sprake is van oneerlijke concurrentie, ook in het kader van Europese regelgeving?
Ik deel uw zorg niet. De regionale stichtingen van Vluchtelingenwerk Nederland staan vrij om samen te werken met andere partijen. In het geval van de Prins & Heida Holding B.V. bieden zij en VWN naast elkaar inburgering en taalcursussen aan. Hierbij wordt soms gebruik gemaakt van elkaars docenten conform de vraag van de markt.
Het bericht dat EFSA wijst op mogelijke hormoonverstorende effecten van 15 stoffen |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «EFSA wijst op mogelijke hormoonverstorende effecten van 15 bestrijdingsmiddelen»?1
Ja.
Wat is uw algemene oordeel over de uitkomsten van de (her)beoordeling van de European Food Safety Authority (EFSA) aangaande deze 15 stoffen?
Voordat een gewasbeschermingsmiddel op de markt komt, moet de werkzame stof eerst, met instemming van lidstaten, zijn goedgekeurd door de Europese Commissie (EC). De EC doet daartoe een voorstel, op basis van een risicobeoordeling. Het beoordelingsproces van werkzame stoffen loopt via EFSA en de lidstaten. Aan het eind van de beoordeling waarbij alle lidstaten zijn betrokken, schrijft EFSA een zogenaamde EFSA conclusion met hierin de eindconclusies over de werkzame stof.
In het voorliggende «technical report endocrine disruptors» wordt door EFSA een overzicht gegeven van de conclusies die in recente EFSA conclusions worden getrokken met betrekking tot eventuele hormoonverstorende eigenschappen van werkzame stoffen, sinds 2014. Het overzicht bevat geen nieuwe informatie. De bedoeling van EFSA is om haar werk (beoordeling van werkzame stoffen) inzichtelijk en transparant te maken, juist op een complexe zaak als hormoonverstoring. Dat vind ik een uitstekende zaak.
Kunt u bevestigen dat er door de EFSA extra onderzoek zal worden gedaan naar deze stoffen?
EFSA doet zelf geen onderzoek, maar is de autoriteit die gegevens beoordeelt conform het meest recente EU-toetsingskader, zie ook antwoord op vraag 2.
De EFSA concludeert dat zij sinds 2014 41 werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen heeft beoordeeld. Van 15 werkzame stoffen is geconcludeerd dat deze mogelijk hormoonverstorende eigenschappen hebben.
Van 24 stoffen is geconcludeerd – in de respectievelijke EFSA-conclusies – dat er geen aanwijzingen zijn dat de stoffen hormoonverstorend zijn. Van 2 stoffen zijn er onvoldoende data geweest om direct tot een conclusie te komen, echter heeft EFSA al laten weten dat er ook zonder deze gegevens geen zorg («no concern») is te verwachten. Van 15 stoffen is geconcludeerd dat ze mogelijk hormoonverstorend zijn. Dit betekent overigens niet dat deze stoffen ook daadwerkelijk hormoonverstorend zijn. Voor veel van deze 15 stoffen heeft EFSA geconcludeerd dat een hormoonverstorend mechanisme achter de waargenomen effecten in de dierproeven niet is uit te sluiten. Deze waargenomen effecten worden uiteraard meegenomen in de vastgestelde veilige grenswaarden, en de blootstelling aan deze stoffen mag niet hoger zijn dan deze grenswaarden. Immers, indien een stof hormoonverstorende eigenschappen heeft, bepaalt de blootstelling of er ook sprake is van een risico.
Deelt u de mening dat er op basis van de mogelijke gezondheidsrisico’s zo snel mogelijk een (tijdelijk) verbod op het gebruik van deze stoffen dient te worden ingesteld?
Het Ctgb laat weten dat classificatie van een werkzame stof als mogelijk hormoonverstorend niet meteen betekent dat er ook sprake is van een risico als deze stof in een gewasbeschermingsmiddel wordt verwerkt. Dat wordt bepaald door de blootstelling aan de stof.
Een gewasbeschermingsmiddel kan alleen worden toegelaten als blootstelling bij toepassing onder de norm blijft: dus veilig voor mens, dier en het milieu. Bij de nu in Nederland toegelaten middelen heeft het Ctgb dit ook getoetst. Het Ctgb laat mij ook weten dat, voor de werkzame stoffen en middelen die nu al op de markt zijn, de EC noch het Ctgb aanleiding ziet om nu in te grijpen in de huidige toelatingen. Dit geldt ook voor de in het artikel van de Groene Ruimte genoemde stoffen.
Is het binnen het kader van de Europese regelgeving mogelijk om in Nederland in afwachting van nader onderzoek door de EFSA op basis van het voorzorgprincipe een gebruiksverbod op de verdachte stoffen in te stellen?
Zie antwoord vraag 4.
Weer 700 extra asielzoekers voor het Drentse dorpje Oranje |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Toch weer 700 asielzoekers extra in Oranje, ondanks weerstand»?1
Ja.
Waarom haalt u een dikke streep door eerder gemaakte afspraken met de gemeente en de provincie door nog eens 700 extra asielzoekers in Oranje te willen onderbrengen?
Voor antwoord op deze vraag verwijs ik naar de brief aan uw Kamer van 13 oktober jl.
Begrijpt u dat een dorp van slechts 140 inwoners volledig ontwricht raakt bij de komst van 10x zoveel asielzoekers? Zo nee, waar zit uw realiteitszin?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen en inmiddels van een meerderheid van de Nederlandse bevolking over de massale komst van asielzoekers naar ons land?
Zoals vermeld in de brief aan uw Kamer van 13 oktober jl. staat onze samenleving voor de komende tijd voor een grote taak gesteld. Alle inspanningen zijn er op gericht om de uitdagingen die dit met zich mee brengt samen met gemeenten, provincies en de samenleving het hoofd te bieden. Ik realiseer me dat veel mensen vragen en zorgen hebben over de asielinstroom en heb daarvoor begrip. Dat is ook waarom het kabinet maatregelen neemt en heeft genomen om de instroom en doorstroom in het asielproces in goede banen te leiden op een wijze die past bij de omvang van de instroom.
Bent u alsnog bereid in te zetten op enkel opvang in de regio en onze grenzen te sluiten voor nieuwe asielzoekers?
In de brief aan uw Kamer van 8 september jl. is de aanpak van het Kabinet uitgelegd ten aanzien van de Europese asielproblematiek. Deze aanpak ziet onder andere op: een betere vorm van opvang in de regio, een effectieve terugkeer van mensen zonder verblijfstitel en een verdere verbetering van de beveiliging van de Europese buitengrenzen.
Zo nee, bent u dan op z'n minst bereid om in te zetten op ontmoediging middels het vervangen van leefgeld door bonnen, het schrappen van voorrangsregelingen voor vergunninghouders en het starten van een informatieve ontmoedigingscampagne in doorreislanden?
De inzet van het kabinet is gericht op het bieden van humane opvang aan asielzoekers. Mede in het licht van de hoge instroom kent die opvang inmiddels vormen die beduidend soberder zijn dan zij in het verleden waren. Ook als het gaat om huisvesting van statushouders kiest het Kabinet voor huisvestingsvormen die soberder zijn om voldoende aanbod van huisvesting te generen. Daarbij zal de urgentiestatus van vergunninghouders overigens komen te vervallen. Hierover zal vanzelfsprekend worden gecommuniceerd, in algemene zin en ook met de individuele vreemdelingen. Dit heeft als doel de verwachtingen van asielzoekers (en potentiële asielzoekers) in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid.
De uitspraak dat circus Herman Renz International toch olifanten mag vervoeren ondanks verbod |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), dat heeft bepaald dat circus Herman Renz International alsnog olifanten mag vervoeren tot 3 januari 2016?
Ja. De uitspraak betreft overigens Circus Renz International.
Wat vindt u van de uitspraak, gelet op het verbod op het gebruik en het vervoeren van wilde dieren ten behoeve van het circus dat sinds 15 september jl. van kracht is?
In de uitspraak is aangegeven dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van de circussen die op het moment van invoering van het verbod hun tournee nog niet hadden afgerond en dat de ontheffingsaanvraag van circus Renz International niet geweigerd had mogen worden. Ik respecteer deze uitspraak. Dat betekent dat ik aan circussen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden een tijdelijke ontheffing zal verlenen voor het vervoer van de dieren tot het einde van hun tournee. Tot op heden (13 oktober 2015) heeft één circus zich hiervoor gemeld.
De uitspraak van de voorzieningenrechter zag niet op het optreden met de dieren. Dat blijft verboden en bij overtreding zal hierop ook worden gehandhaafd. Circussen die beschikken over een tijdelijke ontheffing voor het vervoer van hun dieren, kunnen tot het einde van hun tournee hun dieren vervoeren. Daarna zal artikel 4.14 van het Besluit houders van dieren ten volle worden uitgevoerd en gehandhaafd.
Deelt u de mening dat elke vorm van gebruik en vervoer van wilde dieren ten behoeve van het circus, dat valt onder het verbod zoals omschreven in het Besluit houders van dieren, onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u van plan om tegen de uitspraak in beroep te gaan? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak is een voorlopige voorziening. Tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter is geen beroep mogelijk.
Lopen er momenteel nog andere rechtszaken tegen het verbod op wilde dieren in het circus? Zo ja, waar gaan deze rechtszaken over en wat is de positie van de regering in deze zaken?
Nee.
Hoe groot acht u de kans dat andere circussen hun dieren ook zullen vervoeren als gevolg van deze uitspraak? Wat bent u van plan hier tegen te doen?
Voor het antwoord op vraag 6 en 7 verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u uiteenzetten wat het gevolg is van de uitspraak van het CBb voor de uitvoering en handhaving van het verbod op wilde dieren in het circus?
Zie antwoord vraag 6.
Het opleggen van anti-dumpingheffing aan ZEP BV Urk |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
In verband met een vereiste minimale afname van 500.000 stuks bij Europese leveranciers en de lagere behoefte van een afname van 20.000 stuks per jaar, is het bedrijf ZEP BV genoodzaakt haar product bij Chinese producenten te bestellen; hoe beoordeelt u dat ZEP BV hierdoor wordt beboet met een anti-dumpingheffing, die oploopt tot 64% van het product?1
Sinds december 2013 loopt er een anti-dumpingmaatregel tegen zonnecellen en zonnepanelen uit China (ref. 1238/2013/EU). Parallel loopt er een anti-subsidie maatregel op dezelfde producten uit China (ref. 1239/2013/EU). Nederland heeft indertijd gepleit voor het uitsluiten van dakpannen met geïntegreerde zonnecellen van de maatregelen, maar stond daarin alleen. Daarom geldt nu ook voor deze dakpannen, bij herkomst China, een anti-dumping recht en compenserend (anti-subsidie) recht, dat opgeteld kan variëren tussen de 33,7% en 64,9%, afhankelijk van het producerende Chinese bedrijf.
Op aandringen van de lidstaten heeft de Europese Commissie echter, parallel aan de maatregelen, prijsverbintenissen afgesloten met meer dan 120 Chinese producenten van zonnecellen en panelen (ref. 2103/707/EU). Op importen van zonnepanelen en cellen van deze bedrijven worden geen anti-dumping en compenserende rechten geheven, op voorwaarde dat de bedrijven zich houden aan een minimum import prijs.
Voor het Nederlandse bedrijf ZEP BV uit Urk is dan ook van belang van welke Chinese producent ze hun product betrekken. Indien er een prijsverbintenis is afgesloten tussen de Europese Commissie en dit bedrijf, kan ZEP BV hiervan gebruik maken en hoeven er geen antidumping en compenserende rechten betaald te worden. Indien die verbintenis er niet is, kan ZEP BV aan de leverancier suggereren om een dergelijke verbintenis aan te gaan met de Europese Commissie.
Onder de verbintenis geldt er een minimum import prijs die is gebaseerd op «gewone» cellen en panelen. Aangezien dakpannen met geïntegreerde cellen naar wij aannemen een hogere waarde hebben dan de «gewone» producten, zou de hoogte van de minimum import prijs geen problemen moeten opleveren voor ZEP BV.
Bent u van mening dat het midden- en kleinbedrijf (zoals b.v. ZEP BV) in de bedrijfsuitoefening niet beperkt zou moeten worden door een anti-dumpingheffing? Bent u tevens van oordeel dat een anti-dumpingheffing alleen moet worden opgelegd als er sprake zou kunnen zijn van de verstoring van concurrentieverhoudingen binnen de Europese Unie?
Bij het opleggen van antidumping en compenserende rechten wordt geen onderscheid gemaakt tussen kleine en grote importeurs. Dat zou volgens de regels van de Wereldhandelsorganisatie ook niet mogen.
Antidumping maatregelen en compenserende maatregelen zijn bedoeld voor het herstellen van het gelijke speelveld tussen de EU en derde landen. De maatregelen zijn niet bedoeld voor het herstellen van een verstoring van concurrentieverhoudingen binnen de Europese Unie. Dat zou ook niet kunnen, omdat er sprake is van 1 interne markt voor goederen en EU lidstaten elkaar geen antidumping of compenseerde rechten op kunnen leggen.
Bent u het er mee eens dat de zonnepan een groen, duurzaam en innovatief initiatief is dat zou moeten worden gestimuleerd? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen, zodat dit groene initiatief kan worden gestimuleerd?
De zonnepan is te vergelijken met zonnepanelen, en wordt op dezelfde manier gestimuleerd. Zowel door middel van de salderingsregeling bij de productie van duurzame energie, als door middel van de stimulering van innovaties in het kader van de topsector energie.
Het bericht: ‘Alarm om bezuinigingen NFI’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht: «Alarm om bezuinigingen NFI»?1
Ja.
Waarom wordt dit alarm in de media wederom door opsporingsdiensten afgegeven terwijl u in uw beantwoording op eerdere vragen2 aangaf dat er breed en diepgaand overleg is gevoerd met de opsporingsdiensten en de opsporing niet in het geding komt?
De opsporingsdiensten hebben geen signaal in de media afgegeven. De Telegraaf beschikt over een interne concept-notitie waarover overleg is en wordt gevoerd tussen politie, OM, NFI en mijn departement.
Klopt het dat er slechts bij een fractie van de niet-natuurlijke overlijdensgevallen sectie wordt verricht en dat een toenemend aantal moordslachtoffers onder de noemer zelfmoord of ongeluk ten ruste worden gelegd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik reeds gemeld heb in mijn brief aan uw Kamer van 28 augustus over forensische geneeskunde beschik ik op basis van de mij bekende gegevens en onderzoeken niet over informatie waaruit blijkt dat we in Nederland misdrijven missen door de kwaliteit van de forensisch geneeskundigen en het dalende aantal gerechtelijke secties. Met uw Kamer ben ik van mening dat het van belang is het proces van lijkvinding, lijkschouw en gerechtelijke sectie tegen het licht te houden. Ik heb het NFI daarom opdracht gegeven een verkennend onderzoek te doen naar de beslismomenten in dat proces. Deel van dit onderzoek betreft een internationaal vergelijkende oriëntatie. Ik zal uw Kamer naar verwachting begin volgend jaar over de uitkomsten van het onderzoek informeren.
Zo ja, bent u dan eindelijk bereid bij het oordeel of het voorlopig oordeel «zelfmoord» altijd een nader onderzoek naar de doodsoorzaak te laten verrichten zoals door ons al eerder is voorgesteld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Beseft u dat u op deze wijze de moordcijfers kunstmatig laag houdt en het aantal moorden helemaal niet daalt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er weliswaar keuzes gemaakt moeten worden en efficiënter werken altijd goed is, maar dat bezuinigen op/beperken van het aantal sporen van een misdrijf dat de politie mag insturen voor onderzoek onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Het is een misvatting dat politie en OM minder sporen mogen insturen naar het NFI dan voorheen. Het is echter wel zo dat de capaciteit van het NFI de komende jaren niet zal toenemen terwijl de vraag naar forensisch onderzoek groter wordt. Hierdoor wordt de spanning tussen vraag en aanbod groter en zullen er wellicht andere keuzes gemaakt moeten worden bij het selecteren van sporen voor onderzoek bij het NFI dan voorheen. De inrichting van de vooronderzoeksruimten bij de politie kan helpen in dit proces. Door een goed samenspel tussen tactische en technische recherche kan de juiste vraag worden gesteld aan een onderzoeksinstituut. Op deze manier kan worden voorkomen dat kostbare capaciteit van het NFI of andere onderzoeksinstituten onnodig wordt ingezet.
Bent u bereid de bezuinigingen op het Nederlands Forensich Instituut terug te draaien of heeft u liever dat de bestrijding van criminaliteit op een lager pitje komt?
Tijdens het VAO op 2 september en bij brief van 13 oktober jl. over de bezuinigingen bij het NFI heb ik reeds aangegeven dat het NFI net als andere partijen in de strafrechtketen te maken heeft met taakstellingen en dat ik niet beschik over mogelijkheden om de bezuinigingen op het NFI terug te draaien. Omdat de vraag naar forensisch onderzoek in het algemeen altijd groter zal zijn dan het aanbod dat het NFI kan genereren ongeacht het budget, zullen politie en OM altijd keuzes moeten blijven maken. De enige manier om dit in financiële zin op te lossen is om te werken met een open einde financiering. Hier kan echter geen sprake van zijn.
Het bericht dat een rechtsbijstandsverzekering voor Groningers in het aardbevingsgebied taboe is |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Rechtsbijstandverzekering is taboe voor Groningers in aardbevingsgebied»?1
Het Verbond van Verzekeraars heeft mij desgevraagd laten weten dat de stelling dat bewoners uit het Groningse aardbevingsgebied geen rechtsbijstandsverzekering kunnen afsluiten, niet accuraat is. Daarbij wijst het Verbond er op dat rechtshulp voor geschillen die voorzienbaar zijn omdat reeds sprake is van schade op het moment dat de rechtsbijstandsverzekering wordt gesloten, in beginsel niet onder de dekking van de polis valt. Dit volgt uit het gegeven dat een rechtsbijstandsverzekering – zoals alle verzekeringen – een overeenkomst is tussen verzekeraar en verzekerde om de gevolgen van een onzeker voorval af te dekken.
Navraag bij diverse rechtsbijstandverzekeraars heeft uitgewezen dat sommigen van hen geen nieuwe verzekerden uit het aardbevingsgebied aannemen voor rechtsbijstandsverlening inzake aardbevingsschade door gaswinning en sommigen dat wel doen. Het is dus niet onmogelijk om ook voor eventuele nu nog onbekende toekomstige behoefte aan rechtshulp bij geschillen over schade als gevolg van de aardgaswinning een rechtsbijstandsverzekering te sluiten. Wanneer een klant geen dekking wordt geboden voor geschillen over schade als gevolg van de aardgaswinning betekent dit niet dat de klant uitgesloten is van de gehele rechtsbijstandsverzekering. De verzekeraar kan kiezen om de klant voor andere onderdelen wel een verzekering aan te bieden. Het al dan niet kunnen afsluiten van een rechtsbijstandsverzekering, dan wel deelmodules daarvan, is afhankelijk van het individuele acceptatiebeleid van de verzekeraar.
Gedupeerden met een geschil die niet over een rechtsbijstandsverzekering beschikken en deze ook niet kunnen sluiten, en die zich er door de kosten van laten weerhouden zelf rechtskundige bijstand in te schakelen, zouden kunnen overwegen hun belangen door een claimstichting te laten behartigen. Indien zij minder draagkrachtig zijn en aan de overige voorwaarden voldoen komen zij in aanmerking voor gesubsidieerde rechtsbijstand.
Hoe beoordeelt u de kwalificatie van verzekeraars dat Groningers in een brandend huis wonen en daarom niet verzekerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat, als Groningers volgens de verzekeraars in een brandend huis wonen, de overheid als eindverantwoordelijke voor de gaswinning een pyromaan is? Zo nee, waarom niet?
Nee. De vergelijking die door verzekeraars wordt gemaakt ziet erop dat in die situatie niet langer sprake is van een onzeker voorval, waarvoor een verzekering kan worden afgesloten.
Deelt u de mening dat Groningers, net als alle andere Nederlanders, een rechtsbijstandsverzekering moeten kunnen afsluiten, en niet geweigerd moeten worden om het enkele feit dat zij in een aardbevingsgebied wonen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer en hoe gaat u een einde maken aan deze rechtsongelijkheid en ervoor zorgen dat alle Groningers een fatsoenlijke rechtsbijstandsverzekering kunnen afsluiten?
Zoals ik al aangaf in mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 4 is volgens het Verbond van Verzekeraars het niet onmogelijk om ook voor eventuele nu nog onbekende toekomstige behoefte aan rechtshulp bij geschillen over schade als gevolg van de aardgaswinning een rechtsbijstandsverzekering te sluiten. Dit houdt echter geen garantie in dat elke burger door een rechtsbijstandverzekeraar als verzekerde zal worden geaccepteerd of dat elk beroep op een reeds gesloten rechtsbijstandsverzekering onder de dekking van de polis valt. De Minister van Economische Zaken heeft daarom de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) gevraagd om nader onderzoek te doen naar de voorwaarden die verzekeraars stellen om een rechtsbijstandsverzekering af te sluiten binnen het aardbevingsgebied. Indien voorwaarden buitenproportioneel zijn, zal NCG in overleg met betrokken partijen bekijken op welke wijze voorzien kan worden in adequate bijstand ter aanvulling op de bestaande mogelijkheden en de reeds ontwikkelde protocollen bij schade en preventie.
Het bericht politie nam in 2,5 jaar 24.000 vuurwapens in beslag |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Politie nam in 2,5 jaar 24.000 vuurwapens in beslag»?1
Deze cijfers waren mij bekend. Ik ervaar het als positief nieuws dat zoveel (vuur)wapens in beslag worden genomen.
Klopt het dat het hier niet gaat om 24.000 vuurwapens, maar om 11.516 vuurwapens (7264 pistolen, 3706 geweren, 546 pistoolmitrailleurs) aangezien imitatiewapens, onderdelen en gas-alarmpistolen niet vallen onder de categorie vuurwapens?
Ja, dat klopt.
Kunt u uiteenzetten hoeveel wapens (vuurwapens, imitatie vuurwapens en gas alarmpistolen) er naar categorie de afgelopen jaren in beslag zijn genomen?
Op basis van het systeem Basis Voorziening Handhaving (BVH) van de politie zijn de volgende cijfers te geven over het aantal geregistreerde vuurwapens dat in beslag is genomen.
Categorie
2013
2014
2015 (t/m 31/8)
Totaal
Geweer/pistool/revolver
4.529
3.942
2.499
10.970
Imitatie
1.923
1.543
878
4.344
Alarm/gas
1.746
1.563
1.007
4.316
Onderdelen
884
702
288
1.874
Onbekend
637
640
398
1.675
Geweermitrailleur/pistoolmitrailleur
169
206
171
546
Luchtdruk
1
0
0
1
Kunt u aangeven wat er in het NOS-bericht bedoeld wordt onder het kopje overig?
Het kopje «overig» in het NOS-bericht is een optelsom van de kopjes «onbekend» en «luchtdruk» in bovenstaande tabel. Het kopje «onbekend» bestaat uit twee categorieën, namelijk vuurwapens die het uiterlijk hebben van een ander voorwerp dan een wapen (74 in bovengenoemde periode) en wapens die als vuurwapen zijn ingevoerd maar door de verbalisant niet in één van de andere categorieën konden worden ondergebracht (1.601 in bovengenoemde periode).
Kunt u aangeven hoeveel vuurwapens er in Europa (per land) de afgelopen jaren in beslag zijn genomen?
Ik beschik niet over deze cijfers.
Bent u het eens met de analyse in het artikel dat het echt aanpakken van illegale vuurwapenhandel niet volstaat zonder het aanpakken van de netwerken achter de illegale vuurwapenhandel? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u het eens met de analyse die in het artikel wordt gemaakt dat er te weinig capaciteit is bij de politie om de netwerken achter de illegale vuurwapenhandel aan te pakken? Zo ja, wat gaat u voor stappen ondernemen om dit probleem aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Nee, die analyse deel ik niet. De aanpak van illegale wapens heeft recent juist meer aandacht gekregen, waardoor er intensiever wordt gerechercheerd op illegaal wapenbezit om te achterhalen waar het wapen vandaan komt en hoe iemand er aan is gekomen.
Wat gaat u ondernemen om de toename van illegale wapenhandel tegen te gaan, gezien het feit dat de drempel om ze te gebruiken steeds lager wordt en het land steeds weer opgeschrikt wordt door liquidaties?
De gegevens die mij bekend zijn, leiden niet tot de conclusie dat de illegale wapenhandel toeneemt. Er lijkt echter wel sprake te zijn van een toenemend gebruik van zware automatische wapens binnen het criminele circuit.
De bestrijding van de illegale wapenhandel wordt door alle betrokken diensten uiterst serieus genomen. Zoals ik bij het antwoord op vraag 7 heb aangegeven, krijgt de aanpak van illegale wapens meer aandacht. Deze aanpak wordt vanuit verschillende invalshoeken vormgegeven, hetgeen ik ook in mijn brief van februari 2015 aan uw Kamer heb gemeld2. De strafmaat voor illegaal wapenbezit is in maart 2012 verhoogd en het Openbaar Ministerie (OM) geeft extra aandacht aan illegaal wapenbezit. Intensivering van informatiedeling, opsporing en inlichtingenverwerving inzake het verkrijgen van (illegale) vuurwapens geeft de politie meer zicht op criminele netwerken. Daarnaast vindt verbetering van de expertise en automatisering bij de forensische opsporing plaats en heeft het tegengaan van illegale handel in vuurwapens op internet bijzondere aandacht.
Om slagvaardiger de verspreiding en het gebruik van illegale wapens tegen te gaan, is een netwerk tussen de operationele diensten van de politie, Koninklijke Marechaussee, douane en OM opgericht. Ook het Ministerie van Veiligheid en Justitie is hierbij aangesloten. Dit netwerk versterkt de operationele samenwerking tussen de verschillende betrokken diensten en werkt aan het verder versterken van de internationale samenwerking bij de bestrijding van illegale wapenhandel.
Welke zaken hebben bij de politie prioriteit en topprioriteit? Zijn deze prioriteiten de afgelopen jaren toe- of afgenomen? Waar had dat mee te maken?
Op lokaal niveau worden de (strafrechtelijke) prioriteiten van de politie bepaald door de gemeenteraad (lokaal veiligheidsplan) en het Openbaar Ministerie. Daarnaast zijn er de landelijke prioriteiten die door mij worden vastgesteld, gehoord de regioburgemeesters en het College van procureurs-generaal. Deze vormen beide de input voor het regionaal beleidsplan. Hierin wordt de politiecapaciteit verdeeld over de onderdelen van de eenheid.
De huidige landelijke prioriteiten zijn vastgelegd in de Veiligheidsagenda 2015–2018. Deze kent zes prioritaire thema’s: ondermijning, cybercrime, horizontale fraude, kinderporno, high impact crimes en afpakken. Voor elk thema is een specifieke meetbare landelijke beleidsdoelstelling bepaald. Er is niet landelijk bepaald hoeveel politiecapaciteit moet worden ingezet om deze beleidsdoelstellingen te halen.
Wat is de capaciteit die de politie heeft per prioriteit en topprioriteit? Is deze capaciteit de afgelopen jaren toe- of afgenomen? Waar had dat mee te maken?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg over de politie voorzien op 14 oktober 2015?
Dat is helaas niet gelukt.
De aanstelling van de heer Van Ojik als migratiegezant |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Bram van Ojik krijgt nieuwe post van migratiegezant»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de heer Van Ojik speciaal gezant wordt bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Zo ja, hoe is dit onzalige besluit tot stand gekomen? Graag een gedetailleerd feitenrelaas.
Ja. Ik heb besloten de heer Van Ojik aan te stellen als Speciaal Gezant Migratie (SGM) per 23 september 2015. De Speciaal Gezant Migratie (SGM) wordt door mij ingezet voor contacten met landen in Afrika en het Midden-Oosten, internationale organisaties en EU-lidstaten ten aanzien van de externe dimensie van de migratieproblematiek (met name de buitenlandpolitieke dimensie). De Speciaal Gezant geeft hiermee uitvoering aan het kabinetsbeleid.
Deelt u de mening dat de keuze voor de heer Van Ojik op zijn minst opmerkelijk genoemd kan worden gezien zijn achtergrond bij Novib en GroenLinks, niet bepaald organisaties die de grote toestroom van asielzoekers willen indammen? Zo neen, kunt u uw keuze toelichten?
De heer van Ojik is in dienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en draagt in zijn functie het kabinetsbeleid terzake uit. Het arbeidsverleden van de heer van Ojik acht ik hierbij niet relevant. De heer Van Ojik was vóór zijn Kamerlidmaatschap reeds werkzaam bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken en heeft gebruik gemaakt van de reguliere terugkeerregeling die geldt voor Rijksambtenaren na afloop van hun Kamerlidmaatschap. Van deze regeling is de afgelopen jaren vaker gebruik gemaakt.
Deelt u de grote zorgen van inmiddels een meerderheid van de Nederlandse bevolking over de massale komst van asielzoekers naar ons land en deelt u de mening dat een speciaal gezant die zich met de asielcrisis bezig zal gaan houden beter een neutralere achtergrond kan hebben dan een voormalig GroenLinks-fractievoorzitter?
Voor het kabinet heeft de huidige migratieproblematiek de hoogste prioriteit. Voor het tweede deel van uw vraag verwijs ik naar bovenstaand antwoord.
Bent u bereid om de aanstelling van de heer Van Ojik per direct ongedaan te maken en iemand aan te stellen die over meer realiteitszin beschikt en de belangen van Nederland zal behartigen?
Ik heb het volste vertrouwen in het functioneren van de heer van Ojik en de wijze waarop hij in zijn contacten met internationale organisaties, EU-lidstaten en derde landen de standpunten van de Nederlandse regering zal uitdragen.
Kunt u een volledig en uitgebreid overzicht geven van het aantal speciaal gezanten in Nederlandse dienst, de beleidsterreinen waar zij zich mee bezig houden, de locatie waar zij gestationeerd zijn en hun politieke achtergrond?
Onderstaand treft u een overzicht van de speciaal gezanten/vertegenwoordigers die werkzaam zijn voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Zij hebben in principe standplaats Den Haag, met uitzondering van de Speciaal Vertegenwoordiger voor Syrië, die standplaats Istanbul heeft. De eventuele politieke achtergronden van deze BZ-medewerkers acht ik niet relevant.
De speciaal gezanten/vertegenwoordigers, die dit werk veelal naast hun reguliere takenpakket doen, zijn momenteel:
Bent u bereid deze vragen ieder afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Noorse investeerders die oprukken in de Nederlandse kinderopvang |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Acht u het wenselijk dat er een Noorse organisatie investeert in de Nederlandse kinderopvang en over de rug van Nederlandse peuters forse winst probeert te maken?1
Ik vind het wenselijk dat er geïnvesteerd wordt in de Nederlandse kinderopvang, ook als een Noorse organisatie dat doet. Meer investeringen vergroten de keuzemogelijkheden voor ouders. Een organisatie die goede kwaliteit kan leveren en Nederlandse ouders goed kan bedienen, is welkom op de kinderopvangmarkt. Private investeerders hebben in de afgelopen jaren een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de kinderopvangsector. Het aantal vestigingen is mede door hun bijdrage bijvoorbeeld stevig uitgebreid. Dit heeft ervoor gezorgd dat de positie van ouders versterkt is. Ouders hebben meer mogelijkheden om hun kinderen toe te vertrouwen aan de kinderopvangorganisatie die zij voor ogen hebben. Veel private organisaties laten zien dat ook zij goede kwaliteit kinderopvang kunnen bieden en dat zij turbulente tijden kunnen en willen doorstaan.
Ik zet in op kinderopvang die voldoet aan de eisen die in wet- en regelgeving gesteld zijn. Voorwaarde daarbij is dat toezicht en handhaving in orde is en dat ouders goed geïnformeerd worden over de geboden kwaliteit. Hoe deze organisaties dan precies gefinancierd zijn, vind ik daarbij niet relevant.
Acht u het wenselijk dat – in het licht van de affaire rondom Estro – een groot, internationaal concern met meerdere bedrijfstakken de Nederlandse kinderopvangmarkt betreedt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is het in uw ogen wenselijk dat een private organisatie in de kinderopvang een jaaromzet draait van 9,5 miljoen euro? Kunt u toelichten hoeveel kinderopvangtoeslag van Nederlandse ouders onderdeel is van deze 9,5 miljoen? Zo nee, bent u bereid om dit te onderzoeken?
Zoals ik in mijn vorige antwoord heb aangegeven vind ik het van belang dat wordt geïnvesteerd in de kinderopvang. Dit kan ook via private organisaties, groot en klein. Ik heb geen inzicht in de bedrijfsvoering van private ondernemingen. Nederlandse ouders ontvingen gemiddeld een toeslagpercentage van ongeveer 62 procent in 2015.
Acht u het wenselijk dat winsten die de Nederlandse tak van Norlandia Care Group behaalt in een deels overheidsgefinancierde markt naar het buitenland sluist? Zo nee, bent u bereid om hier maatregelen tegen te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen inzicht in de bedrijfsvoering van private ondernemingen. Ik vind het belangrijk dat kinderopvangorganisaties voldoen aan de eisen in wet- en regelgeving en dat ouders goed bediend worden en kunnen beschikken over kinderopvang die aan hun wensen voldoet. Goede dienstverlening en voldoen aan de wettelijke eisen is voor mij van primair belang.
Hoeveel van de jaaromzet van Norlandia Care Group in 2014 is ingezet voor kwaliteitsverbetering, prijsverlaging of betere dienstverlening aan ouders en kinderen?2
Zie antwoord vraag 4.
Acht u het wenselijk dat er in de kinderopvang grootschalige (buitenlandse) overnames plaatsvinden, waarbij kinderopvanginstellingen binnen een jaar tijd 300 medewerkers in dienst hebben en het einde van de overnames nog niet in zicht is?
De afgelopen jaren was er een krimp te zien in de kinderopvangsector. Als er nu berichten zijn dat er organisaties zijn die investeren in de kinderopvang, zie ik dat als goed nieuws, ook als dit buitenlandse organisaties zijn, en zeker als dit leidt tot meer werkgelegenheid in deze sector.
In hoeverre blijven de arbeidsvoorwaarden van de medewerkers bij de Stichting Kinderdagverblijven Wassenaar gelijk na de overname door de Norlandia Care Group? Kunt u dit toelichten?
De arbeidsvoorwaarden die ondernemers met hun werknemers overeenkomen vallen niet onder de directe verantwoordelijkheid van de rijksoverheid. Ik heb dan ook geen beeld van de arbeidsvoorwaarden bij de Stichting Kinderdagverblijven Wassenaar en ga er vanuit dat hierbij voldaan wordt aan de wettelijke vereisten. Evenals de andere voorwaarden waar een overname aan moet voldoen, inclusief de rol van de medezeggenschap.
Over het algemeen is het beeld dat we de crisis langzaam achter ons laten en de vraag naar kinderopvang, en daarmee het reilen en zeilen van de sector kinderopvang aantrekt. Dat is goed voor werknemers. Daarbij investeert het kabinet 290 miljoen extra in de kinderopvangtoeslag in 2016. Dat zal de vraag naar kinderopvang, en daarmee de werkgelegenheid in de sector, verder bevorderen.
Kunt u de Kamer de huidige verdeling van het marktaandeel van kleine en grote ondernemers/aanbieders in de kinderopvang doen toekomen in aantallen en percentages? Kunt u de ontwikkelingen in het marktaandeel van alle tussenliggende jaren sinds 2010 in een tabel aan de Kamer doen toekomen?3
Dat kan ik niet. Er zijn data over het gebruik op locatieniveau, maar niet op concernniveau. Wel zien we dat de kinderopvangsector behoorlijk versnipperd is ten opzichte van veel andere sectoren: ook de grootste concerns hebben een marktaandeel van ten hoogste enkele procenten. Ouders hebben dus ruime keuze uit een diversiteit aan aanbieders van kinderopvang.
Acht u de schaalvergroting in de kinderopvang in zijn algemeenheid wenselijk? Kunt u dit toelichten?
Ik vind het belangrijk dat kinderopvangorganisaties voldoen aan de eisen in wet- en regelgeving en dat ouders goed bediend worden en kunnen beschikken over kinderopvang die aan hun wensen voldoet. De schaalgrootte van kinderopvangorganisaties vind ik daarbij niet relevant. Goede dienstverlening en voldoen aan de wettelijke eisen zijn voor mij van primair belang.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat juist de buurtfunctie van peuterspeelzalen en kinderopvanginstellingen weer in ere hersteld wordt in plaats van de huidige ontwikkeling waarbij allerlei internationale concerns zich invechten in de kinderopvangsector? Welke maatregelen gaat u nemen om juist deze buurtfunctie aan te moedigen en te stimuleren? Kunt u dit toelichten?4
Kinderopvang wordt verzorgd door zowel organisaties met als zonder winstoogmerk. Beide typen organisaties leveren over het algemeen goede kwaliteit. Ik zie nu geen reden om ten aanzien van deze sector principiële veranderingen door te voeren en deze sector publiek te maken. Ik vind het belangrijk dat kinderopvang kwalitatief goed is en aan de wensen van ouders tegemoet komt. Mijn beeld is dat ouders over het algemeen tevreden zijn over hun opvang en dat de keuzemogelijkheden op buurtniveau voldoende zijn.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat de kinderopvang weer een publieke voorziening wordt?
Zie antwoord vraag 10.
Het onderzoek van RTV-Noord dat Groningers uit een bepaald gebied geen rechtsbijstandverzekering kunnen afsluiten |
|
Jan Vos (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek dat RTV-Noord heeft uitgevoerd onder de meest bekende rechtsbijstandsverzekeraars zoals ARAG, DAS en Unive?1
Ja.
Was u reeds op de hoogte van het feit dat bewoners uit het Groningse aardbevingsgebied geen rechtsbijstandsverzekering kunnen afsluiten? Zo ja, wat heeft u met die informatie gedaan? Zo nee, wat is uw eerste reactie als u leest dat sommige Nederlanders geen rechtsbijstandsverzekering kunnen afsluiten?
Het Verbond van Verzekeraars heeft mij desgevraagd laten weten dat de stelling dat bewoners uit het Groningse aardbevingsgebied geen rechtsbijstandsverzekering kunnen afsluiten, niet accuraat is. Daarbij wijst het Verbond er op dat rechtshulp voor geschillen die voorzienbaar zijn omdat reeds sprake is van schade op het moment dat de rechtsbijstandsverzekering wordt gesloten, in beginsel niet onder de dekking van de polis valt. Dit volgt uit het gegeven dat een rechtsbijstandsverzekering – zoals alle verzekeringen – een overeenkomst is tussen verzekeraar en verzekerde om de gevolgen van een onzeker voorval af te dekken.
Navraag bij diverse rechtsbijstandverzekeraars heeft uitgewezen dat sommigen van hen geen nieuwe verzekerden uit het aardbevingsgebied aannemen voor rechtsbijstandsverlening inzake aardbevingsschade door gaswinning en sommigen dat wel doen. Het is dus mogelijk om ook voor eventuele nu nog onbekende toekomstige behoefte aan rechtshulp bij geschillen over schade als gevolg van de aardgaswinning een rechtsbijstandsverzekering te sluiten. Wanneer een klant geen dekking wordt geboden voor geschillen over schade als gevolg van de aardgaswinning betekent dit niet dat de klant uitgesloten is van de gehele rechtsbijstandsverzekering. De verzekeraar kan kiezen om de klant voor andere onderdelen wel een verzekering aan te bieden. Het al dan niet kunnen afsluiten van een rechtsbijstandsverzekering, dan wel deelmodules daarvan, is afhankelijk van het individuele acceptatiebeleid van de verzekeraar.
Gedupeerden met een geschil die niet over een rechtsbijstandsverzekering beschikken en deze ook niet kunnen sluiten, en die zich er door de kosten van laten weerhouden zelf rechtskundige bijstand in te schakelen, zouden kunnen overwegen hun belangen door een claimstichting te laten behartigen. Indien zij minder draagkrachtig zijn en aan de overige voorwaarden voldoen komen zij in aanmerking voor gesubsidieerde rechtsbijstand.
De Minister van Economische Zaken heeft daarnaast de NCG gevraagd om nader onderzoek te doen naar de voorwaarden die verzekeraars stellen om een rechtsbijstandsverzekering af te sluiten binnen het aardbevingsgebied. Indien de voorwaarden buitenproportioneel zijn, zal de NCG in overleg met alle betrokken partijen bekijken of en op welke wijze voorzien dient te worden in adequate bijstand ter aanvulling op de bestaande mogelijkheden en de reeds ontwikkelde protocollen bij schade en preventie.
Deelt u de mening dat groepen Nederlanders (of bewoners uit een bepaald gebied) niet uitgesloten mogen worden van goede en betaalbare rechtsbijstand en dat iedereen de mogelijkheid moet hebben een rechtsbijstandsverzekering af te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een verzekeraar een klant een alternatief moet bieden voor die onderdelen van de rechtsbijstandsverzekering die niets te maken hebben met de problemen in het risicogebied, zoals schade in het verkeer, arbeidsconflicten en medische conflicten? Zo nee, waarom vindt u dat?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw mening over het feit dat de meeste verzekeringsconcerns hun klanten niet actief op de hoogte hebben gesteld van de deal die verzekeraars met de Stichting Waardevermindering door Aardbevingen Groningen (WAG) hebben afgesloten, namelijk dat de verzekeraars per klant in het aardbevingsgebied met een rechtsbijstandverzekering op voorhand tweeduizend euro betalen aan de Stichting WAG om te voorkomen dat hun eigen klanten individueel gaan procederen, en dat in ruil daarvoor deze klanten geen succesfee aan de Stichting WAG hoeven te betalen als de zaak ook in hoger beroep wordt gewonnen?
Het Verbond van Verzekeraars heeft op mijn verzoek navraag gedaan bij de desbetreffende rechtsbijstandverzekeraars over de wijze waarop zij hun klanten hebben ingelicht over de overeenkomst met de Stichting WAG. Daaruit is gebleken dat rechtsbijstandverzekeraars de keuze hebben gemaakt hun verzekerden over de overeenkomst voor te lichten op het moment dat zij hun rechtsbijstandsverzekering inroepen. Het is aan de verzekeraar om te bepalen hoe deze voorlichting wordt vormgeven.
Indien het antwoord op vraag 3 en 4 bevestigend is, bent u dan bereid om met de Bond van Verzekeraars te overleggen om te komen tot een oplossing zodat ook de bewoners uit het Groningse risicogebied toegang krijgen tot betaalbare rechtsbijstand? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Aanwezigheid van de minister president in het buitenland terwijl in Nederland grote onrust heerst |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
In hoeverre begrijpt u dat het van weinig betrokkenheid en sturing getuigt dat u aan de andere kant van de wereld zit terwijl zich in Nederland een compleet asieldrama voltrekt?
Samen met mijn Vlaamse collega Bourgeois heb ik van 5 t/m 7 oktober 2015 deelgenomen aan een gemeenschappelijke economische missie naar Atlanta. Een missie in het belang van Nederland. Voor de resultaten van deze missie verwijs ik u naar de Kamerbrief van 21 maart 2016 (Kamerstuk 34 300 XVII, nr. 61).
Uiteraard heb ik tijdens deze missie voortdurend contact onderhouden met mijn collega’s in Nederland en in dit specifieke geval met name met de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de asielinstroom. Moderne communicatie stelt ons in staat permanent met elkaar in contact te staan, waardoor terugkeer naar Nederland niet noodzakelijk was.
Kunt u zo spoedig mogelijk uw reis afbreken, terugkeren naar Nederland en afzien van verdere buitenlandse tripjes zolang Nederland geconfronteerd wordt met groeiende sociale onrust als gevolg van het huidige asielbeleid?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u inmiddels bereid een maximum aantal asielzoekers te noemen dat Nederland volgens u aan kan? Zo nee, waarom nog steeds niet?
Ik verwijs u naar de brief van 8 september 2015 (Kamerstuk 19 637, nr. 2030) waarin het kabinet de uitgangspunten van het asielbeleid schetst, het antwoord dat ik u op deze vraag gaf tijdens het debat voorafgaand aan de Europese Raad van 15 en 16 oktober (Handelingen 2015–2016, nr. 14, items 2, 5 en 7) en naar de besluitvorming tijdens de Europese Raad van 18 maart 2016.
Ziet u in dat enkel opvang in de regio het enige structurele antwoord is op het asielvraagstuk?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht “Kinderarts Radboudumc opgepakt voor kinderporno” |
|
Marith Volp (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving omtrent de kinderarts van het Radboudumc die is opgepakt voor kinderporno1 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen van hetzelfde lid over een voor het bezit van kinderporno veroordeelde psychiater die werkte met misbruikte patiënten?2
Ja.
Bevat het genoemde bericht feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke zijn dat?
Ik ga niet in op de (on)juistheid van berichten in de media met betrekking tot individuele lopende (straf) zaken.
Op basis van de door de politie en Openbaar Ministerie (OM) openbaar gemaakte informatie kan ik u berichten dat de politie op 5 oktober jl. een 39-jarige man heeft aangehouden op verdenking van het bezit van kinderporno. De man is arts op de Kinder Intensive Care van het Radboudumc in Nijmegen en thans op non-actief gesteld.
Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat er een relatie bestaat tussen het bij verdachte aangetroffen beeldmateriaal en zijn werk in het ziekenhuis.
Klopt het dat de ouders van kinderen die de afgelopen jaren op de betreffende afdeling zijn behandeld, een brief krijgen? Waren alle ouders (en kinderen) al op de hoogte gebracht voordat het nieuws in de media kwam? Zo nee, hoe beoordeelt u dat?
Het Radboudumc heeft alle ouders of verzorgers van patiënten die bij het Radboudumc op de Kinder Intensive Care zijn behandeld in de periode dat de kinderarts daar werkzaam is geweest, per brief geïnformeerd.
Deze brieven zijn verstuurd nadat de politie en het OM kenbaar hadden gemaakt dat de betrokken arts was aangehouden. De reden hiervoor is dat de politie en het OM, gelet op de belangen van het strafrechtelijk onderzoek, leidend zijn bij de informatieverstrekking; het Radboudumc is volgend.
Ik kan mij voorstellen dat de betrokkenen liever geïnformeerd waren voordat berichtgeving hierover in de media verscheen. In de praktijk blijkt dit echter – zoals in het onderhavige geval – niet altijd eenvoudig te realiseren, mede met het oog op strafrechtelijke en strafvorderlijke belangen.
Het Radboudumc heeft, direct nadat het nieuws over de aanhouding naar buiten was gebracht, een verklaring op de website geplaatst en een telefoonlijn opengesteld. Daarmee zijn de eerste vragen en bezorgde reacties opgevangen. Wanneer er na het telefoongesprek nog vragen of ongerustheid bleef bestaan, werden de mensen in contact gebracht met slachtofferhulp of een jeugdarts van de GGD. Ook hebben afdelingshoofden van de Intensive Care en Kindergeneeskunde van het Radboudumc op verzoek mensen teruggebeld.
Wordt aan de ouders van kinderen die de afgelopen jaren op de betreffende afdeling zijn behandeld en die kinderen zelf ook slachtofferhulp aangeboden? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Geeft de aard van het aangetroffen beeldmateriaal naar de huidige stand van het onderzoek inderdaad geen aanleiding om te veronderstellen dat patiënten rechtstreeks slachtoffer zijn geworden? Zo ja, acht u het uitgesloten of zeer onwaarschijnlijk dat de arts slachtoffers onder zijn patiënten heeft gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er bij de sollicitatie van de kinderarts een verklaring omtrent gedrag gevraagd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, mag dan worden aangenomen dat de arts op dat moment geen voor zijn beroep relevante strafbare feiten op zijn naam had staan?
Bij de indiensttreding van de betreffende arts in november 2011 is geen verklaring omtrent het gedrag (VOG) gevraagd, omdat het Radboudumc op dat moment nog geen VOG verlangde van medisch specialisten. Sinds juni 2013 dienen echter alle medisch specialisten bij indiensttreding bij het Radboudumc een VOG te overleggen.
Ik kan geen uitspaken doen over individuele verdachten, zeker niet zolang de strafrechter zich daarover niet heeft uitgelaten.
Is deze kinderarts eerder aangehouden dan wel veroordeeld voor een zedenmisdrijf? Zo ja, hoe kon deze man het beroep van kinderarts beoefenen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het Openbaar Ministerie (OM) bij een verdenking van een voor het beroep van de verdachte relevant strafbaar feit de werkgever of de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) daarvan op de hoogte zou moeten kunnen stellen en in voorkomende gevallen, zoals in het geval van een kinderarts die met kinderporno in verband wordt gebracht, zou moeten stellen? Zo ja, waarom en hoe verhoudt zich dat tot de huidige praktijk? Zo nee, waarom niet?
In het Samenwerkingsprotocol IGZ-OM (SPW) dat ik bij brief van 30 juni 2015 aan uw Kamer heb gestuurd3, is de wijze van samenwerken en informatie-uitwisseling tussen de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en het OM beschreven. Het SPW is aangepast teneinde de afstemming tussen het OM en de IGZ, in gevallen van samenloop van strafrechtelijke en bestuurs- of tuchtrechtelijke handhaving, te verbeteren. Daarnaast informeert het OM de IGZ op grond van het SWP wanneer sprake is van een veroordeling van aan het toezicht van de IGZ onderworpen zorgverleners voor enkele ernstige privédelicten die relevant kunnen zijn voor de beroepsuitoefening, zoals privébezit van kinderporno.
Naast de hierboven genoemde gevallen dat het OM de IGZ informeert over veroordelingen met het oog op een eventueel te starten tuchtrechtelijke procedure, bieden de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de Aanwijzing Wjsg in bijzondere gevallen ook de mogelijkheid om al in een eerder stadium aan de directe werkgever van de betrokkene of aan de IGZ (als toezichthouder) gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek te verstrekken.
In de huidige praktijk houdt dit in dat, indien het OM van oordeel is dat het handelen van een betrokkene zich niet verhoudt met de integere uitoefening van zijn functie of zelfs onveiligheid oplevert voor (kwetsbare) personen, het OM actief kan overgaan tot het verstrekken van informatie over die persoon aan zijn werkgever. Daarmee stelt het OM de werkgever in staat om te beoordelen of rechtspositionele of tuchtrechtelijke maatregelen tegen deze werknemer noodzakelijk zijn. Als maatstaf hanteert het OM hierbij dat de officier van justitie de zaak bewezen acht en besloten heeft om de persoon in kwestie te vervolgen.
Slechts bij hoge uitzondering kan, in het stadium dat wel sprake is van een verdenking maar nog niet kan worden beoordeeld of het onderzoek zal leiden tot een bewijsbare zaak, de werkgever al in kennis worden gesteld. Het moet in die gevallen wel gaan om zeer ernstige feiten en/of risico’s.
De consequenties hiervan voor een betrokkene kunnen diep ingrijpen in zijn of haar persoonlijke levenssfeer. Er moet derhalve wel sprake zijn van zeer sterke aanwijzingen tegen de verdachte.
De keuze tussen het in kennis stellen van enerzijds de directe werkgever en anderzijds de IGZ als toezichthouder, hangt af van het doel dat bereikt moet worden. Als een persoon lopende een strafrechtelijk onderzoek uit zijn omgeving moet worden gehaald, zal het in de rede liggen om de werkgever te informeren.
Zodra uit consulterend overleg met de IGZ blijkt dat de IGZ als toezichthouder (op korte termijn) maatregelen moet kunnen treffen, zal gekozen kunnen worden voor een verstrekking aan de IGZ.
Wat is de stand van zaken van het aanscherpen van het samenwerkingprotocol tussen de IGZ en het OM met betrekking tot het uitwisselen van gegevens in het geval een werknemer in de zorg verdacht wordt van een voor het beroep relevant strafbaar feit?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft u inmiddels zicht op de knelpunten die er in de praktijk en wet- en regelgeving bestaan ten aanzien van de informatie-uitwisseling over strafbare feiten of veroordelingen door zorgverleners kunnen bestaan? Zo ja, wat is de stand van zaken dienaangaande? Zo nee, waarom nog steeds niet?
In het aangescherpte SWP is verder verduidelijkt welke gegevens al dan niet kunnen worden verstrekt tussen de IGZ en het OM. Dit betreft in het bijzonder afspraken over medische gegevens en gegevens inzake veroordelingen van zorgverleners voor ernstige zeden- en levensdelicten, begaan in de privésfeer. De werking van het aangescherpte SWP zal jaarlijks worden geëvalueerd. In deze evaluatie zal onder meer worden betrokken of partijen knelpunten ervaren in de samenwerking en wat de maatschappelijke effecten van de gewijzigde werkwijze zijn.
Acht u het nodig dat de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) of de Aanwijzing Wjsg meer mogelijkheden moeten gaan bieden over informatieuitwisseling over strafbare feiten of veroordelingen naar werkgevers toe? Zo ja, waarom en op welke wijze gaat u hier vorm aan geven? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat acht ik niet nodig. Wanneer er door werkgevers structureel een VOG wordt gevraagd, zie ik geen noodzaak voor verdere uitbreiding van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Dit najaar stuurt de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een visie op screenen van natuurlijke personen naar de Tweede Kamer. Met deze visie zal een toetssteen worden geboden aan kwetsbare sectoren, om te zien welke vorm van screening het beste bij de sector past. Het gaat hierbij om periodiciteit van de screening en het te bevragen brontype.
Hoe vaak heeft de IGZ de laatste drie jaar «in het geval zij weet heeft dat een beroepsbeoefenaar strafrechtelijk is veroordeeld voor kinderporno in de privésfeer, of dat dergelijke feiten anderszins zijn komen vast te staan, de tuchtrechter om een oordeel gevraagd»? Acht u de rol en de positie van de tuchtrechter afdoende om te voorkomen dat iemand met een voor het beroep relevant strafbaar feit toch daarin werkzaam blijft? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en welke gevolgen verbindt u daaraan?
De IGZ heeft sinds begin 2013 de tuchtrechter vier keer om een oordeel gevraagd over het verwerven, bekijken en in bezit hebben van kinderporno door een BIG-geregistreerd beroepsbeoefenaar in de privésfeer. Alle vier de klachten werden – hoewel deze strikt genomen geen beroepsmatig handelen betroffen – door de tuchtrechter ontvankelijk verklaard. Dit omdat dergelijk handelen dermate veel weerslag heeft op de beroepsuitoefening respectievelijk de hoedanigheid van de beroepsbeoefenaar zozeer in de kern raakt, dat het geacht wordt een schending van de tweede tuchtnorm op te leveren. De tweede tuchtnorm betreft handelen in de hoedanigheid van een BIG-geregistreerd beroepsbeoefenaar in strijd met het algemeen belang van de zorg. Het tuchtrecht geldt voor de acht in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) genoemde beroepen.
De voornoemde jurisprudentie laat zien dat de tuchtrechter, bij BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren die dit ernstige delict in de privésfeer hebben begaan, kan komen tot een permanente beperking of ontneming van de bevoegdheid om het beroep uit te oefenen. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft aangekondigd in het voorjaar van 2016 een voorstel tot wijziging van de Wet BIG aan uw Kamer te sturen, waarin wordt voorzien in codificatie van deze jurisprudentie.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft tevens aangekondigd dat in het genoemde wetsvoorstel wordt voorzien in de mogelijkheid voor de tuchtrechter om beroepsbeperkingen op te leggen. Dat kan inhouden een verbod om te werken met (een bepaalde categorie van) patiënten of een verbod om voorbehouden handelingen te verrichten, zowel zelfstandig als in opdracht.
Het wetsvoorstel zal ten slotte uitvoering geven aan de motie van de leden Bruins Slot (CDA) en Bouwmeester (PvdA) over het mogelijk maken dat de strafrechter aan zorgverleners een algeheel beroepsverbod, betrekking hebbend op elke vorm van hulpverlening, kan opleggen, ongeacht in welke setting de zorgverlener het delict heeft gepleegd.
Hoe vaak heeft de strafrechter de laatste drie jaar beroepsverboden opgelegd aan werkenden in de zorg?
Ik beschik niet over deze cijfers. Het OM en de Raad voor de rechtspraak registreren niet of verdachten werkzaam zijn in de zorg.