Het afsluiten van de waterlevering |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat er door de Watermaatschappij Limburg (WML) in de periode tussen juni 2012 en september 2013 alleen al in Heerlen 133 waterafsluitingen hebben plaatsgevonden?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat er door diezelfde Watermaatschappij Limburg (WML) aan een directeur meer dan € 150.000 salaris betaald wordt, waardoor ook een crisisheffing betaald moet worden van ruim € 5.000?
Het salaris van de algemene directeur is vermeld in het jaarverslag. Dit salaris bedroeg in 2013 € 160.375 en ligt daarmee onder de voor het jaar 2014 geldende maximumnorm van € 230.474 op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector. De door u aangehaalde pseudo-eindheffing hoog loon bedraagt 16% van het salaris boven de € 150.000 en bedroeg daarmee circa € 1.600.
Hoe beoordeelt u de balans in de bedrijfsvoering wanneer aan de ene kant wanbetalers worden afgesloten, terwijl het bedrijf aan de andere kant beschikt over een algemene financiële reserve van meer dan 100 miljoen euro?
Laat ik voorop stellen dat de bedrijfsvoering primair een zaak is van het drinkwaterbedrijf zelf en haar publieke aandeelhouders. Gelet op de zorgplicht van drinkwaterbedrijven dienen zij alles in het werk te stellen om de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening te garanderen. Daarvoor moet een uitgebreid leidingnetwerk inclusief productielocaties worden onderhouden. Hiervoor zijn jaarlijks diverse investeringen vereist, waardoor drinkwaterbedrijven kapitaalintensieve organisaties zijn die voldoende algemene financiële reserves nodig hebben. De inkomsten van drinkwaterbedrijven bestaan voor een belangrijk deel uit betalingen van afnemers voor het drinkwater. De Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater (verder: Regeling) heeft tot doel te waarborgen dat het afsluiten van wanbetalers pas na een zorgvuldige procedure plaatsvindt.
Hoe moet volgens u gevolg worden gevolg worden gegeven aan het vonnis van de kantonrechter in Heerlen d.d. 25 juni 2008 die in de zaak van een Heerlense wanbetaler heeft geoordeeld dat water een «mensenrecht» is?2
Beide aangehaalde rechterlijke uitspraken dateren van vóór de inwerkingtreding van de Regeling. Daarbij werd getoetst of het drinkwaterbedrijf, gelet op de algemene voorwaarden in de overeenkomst met de afnemer, in redelijkheid mocht overgaan tot afsluiting. Dat water een eerste levensbehoefte is werd daarbij door de rechter meegewogen. Met inwerkingtreding van de Regeling in 2012 is een procedure voorgeschreven die gevolgd moet worden door het drinkwaterbedrijf alvorens tot afsluiting van levering kan worden overgegaan. De rechter toetst of deze procedure is gevolgd.
Dat drinkwater een eerste levensbehoefte is, is nog steeds kabinetsbeleid. De Drinkwaterwet geeft dan ook het recht op toegang tot drinkwater en de verplichting voor drinkwaterbedrijven om het afsluiten van een kleinverbruiker zoveel mogelijk te voorkomen. Dat drinkwater een mensenrecht is, betekent niet dat het gratis zou moeten zijn. In een brief die de ministers van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking op 13 mei 2008 aan de voorzitter van de Tweede Kamer gezonden hebben (TK 31 250, nr. 15) werd hierover al opgemerkt dat voor het duurzaam realiseren van het recht op water en sanitatie betaling van diensten van groot belang is. Dit omdat het de financiële duurzaamheid van het dienstensysteem waarborgt en een stimulans is voor de betaler om op een duurzame manier gebruik te maken van water. Wanneer het drinkwaterbedrijf er, met toepassing van de Regeling, alles aan gedaan heeft afsluiting te voorkomen kan het uiteindelijk besluiten de drinkwaterlevering stop te zetten. Ten aanzien van de inspanningen die de drinkwaterbedrijven verrichten om afsluiting te voorkomen, verwijs ik in het antwoord op vraag 7 en 10 nog naar het recent gesloten convenant over problematische schuldsituaties.
Hoe moet volgens u gevolg worden gegeven aan de uitspraak van het gerechtshof in Den Bosch d.d. 2 maart 2010, dat de opvatting dat een aangesloten waterleiding een eerste levensbehoefte is, niet deelt?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt zich bovengenoemde uitspraak met de uitspraak van uw ambtsvoorganger bij de invoering van de Regeling afsluitbeleid kleinverbruikers dat «water een eerste levensbehoefte is»?4
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u de internationaal erkende minimumnorm van vijftig liter water per persoon per dag om te wassen en te drinken? Zo ja, op welke wijze garandeert u de toegang tot deze minimum hoeveelheid onder de Regeling afsluitbeleid kleingebruikers?
Volgens de Verenigde Naties (VN) en Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is tussen 50 en 100 liter water per persoon per dag nodig voor de basisbehoeften (Factsheet 35 The right to water United Nations, Geneva ISSN 1014-5567 GE.10-14425 – August 2010 – 14,465). Ik onderschrijf de internationale opvattingen over deze range, het betreft hier echter geen internationaalrechtelijke minimumnorm – vastgelegd in een verdrag of regelgeving – voor het (kosteloos) verstrekken van water, maar een indicator voor de minimum basisbehoefte water per dag die kan variëren afhankelijk van gezondheidstatus, werk, klimaat en andere factoren.
Het uitgangspunt van de Drinkwaterwet is om kostendekkende en niet-discriminerende tarieven te hanteren. De inzet van het drinkwaterbeleid en regelgeving in Nederland is erop gericht om drinkwater voor alle huishoudens betaalbaar te houden en afsluiting zoveel als mogelijk te voorkomen. Het kosteloos verstrekken van water past daar, zoals ook toegelicht op vraag 6, niet in. Bij wanbetaling zou volgens de VN en WHO rekening moeten worden gehouden met de draagkracht, voordat tot afsluiting wordt overgegaan. Ook hier wordt via de verplichtingen in de Regeling invulling aan gegeven, alsmede via het recente convenant tussen de drinkwaterbedrijven en NVVK (Vereniging voor Schuldhulpverlening en Sociaal Bankieren). Gezien het belang om de financiële duurzaamheid van de openbare drinkwatervoorziening te behouden en het belang de gebruiker te stimuleren op een duurzame manier water te consumeren zie ik geen reden om (kosteloos) een minimum hoeveelheid water te garanderen.
Zijn naar uw mening het niet kunnen doorspoelen van een toilet en het niet kunnen wassen en schoonhouden van have en goed gevaren voor de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Nee, bij een afsluiting is er geen gevaar voor de volksgezondheid. Mogelijk zou de gezondheid van degene die wordt afgesloten (dan wel leden van het betreffende huishouden) in het geding kunnen komen. In de Regeling zijn ter voorkoming daarvan waarborgen opgenomen. Bij de aanwezigheid van een medische verklaring, waaruit blijkt dat het afsluiten in medisch opzicht ernstige risico’s voor de gezondheid met zich meebrengt en derhalve niet verantwoord is, zal afsluiting geen doorgang vinden. In de praktijk blijkt overigens dat de levering van water vaak binnen enkele dagen wordt hervat. In de tussenliggende periode vormt (tijdelijke) afsluiting, vanwege de aanwezigheid van alternatieven (bijvoorbeeld flessenwater) doorgaans geen ernstige inbreuk op het gezondheidsbelang van de consument.
Kunt u de Kamer een overzicht geven van het aantal waterafsluitingen per waterbedrijf? Bent u bereid de aantallen afsluitingen verplicht op te laten nemen in de jaarverslagen van de respectievelijke waterbedrijven?
Het aantal afsluitingen als gevolg van wanbetaling was in 2013 evenals in 2006 (zie antwoord op Kamervragen nr. 2060712030) ongeveer 8.000. Dit betreffen overigens niet alleen afsluitingen van huishoudens, maar ook van andere afnemers, bijvoorbeeld bedrijven.
Waterbedrijf Groningen
280.343
105
0,04%
Waterleidingmaatschappij Drenthe
200.859
323
0,16%
Vitens
2.581.275
2.585
0,10%
PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland
779.248
293
0,04%
Waternet
493.933
30
0,01%
Dunea
609.856
2.221
0,36%
Oasen
340.880
459
0,13%
Evides Waterbedrijf
1.027.554
764
0,07%
Brabant Water
1.118.986
503
0,04%
WML
539.972
940
0,17%
Totaal
7.972.906
8.223
0,10%
bron: Vewin
Het opnemen van gegevens in de jaarverslagen van drinkwaterbedrijven is de verantwoordelijkheid van de drinkwaterbedrijven en haar publieke aandeelhouders (provincies en gemeenten). Op dit moment bestaat er geen grondslag om dit verplicht vast te laten leggen in een jaarverslag. Dat laat onverlet dat drinkwaterbedrijven in het jaarverslag het aantal afsluitingen op vrijwillige basis kunnen weergeven.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de waterbedrijven om de Regeling afsluitbeleid kleingebruikers te evalueren en vervolgens te bezien of het neerleggen van de verantwoordelijkheid van aan- of afsluiten bij de Kredietbank of de schuldhulpverlening een passende werkwijze voor gemeenten is?
De Regeling zorgt voor een zorgvuldig gereguleerd afsluitbeleid. De Inspectie Leefomgeving en Transport ziet er op toe dat de Regeling correct wordt toegepast door de drinkwaterbedrijven. Uit dit toezicht blijkt dat de Regeling door drinkwaterbedrijven goed wordt nageleefd.
Het convenant dat de drinkwaterbedrijven hebben gesloten met de NVVK is een goede aanvulling op de Regeling. Het convenant is per 1 juli 2014 in werking getreden. Het convenant bevat afspraken tussen het drinkwaterbedrijf en de schuldhulpverlening. Wanneer iemand zich meldt bij de schuldhulpverlening zal een drinkwaterbedrijf de incasso opschorten. Ik ondersteun de ondertekening van dit convenant van harte. Deze dient als extra waarborg en wil ik eerst in de praktijk zijn waarde laten bewijzen.
Gelet op het recentelijk in werking treden van de Regeling (juni 2012) en de goede naleving daarvan door de drinkwaterbedrijven, alsmede het recente convenant (juli 2014), zie ik in dit vroege stadium geen aanleiding tot een evaluatie of wijziging van bevoegdheden en verantwoordelijkheden.
De vondst van de tijgermug bij diverse bandenbedrijven |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Gevaarlijke Aziatische tijgermug ontdekt in Assen» waarin de vondst van de tijgermug wordt beschreven die mogelijk infectieziekten kan overbrengen, zoals knokkelkoorts en het West-Nijlvirus?1
Ik heb van de inhoud van het artikel kennisgenomen.
Hoe kan het dat, ondanks het convenant dat u ruim een jaar geleden (17 juni) met de VACO sloot, bij maar liefst vier bandenbedrijven (in Oss, Weert, Emmeloord en Assen) tijgermuggen zijn aangetroffen?
Het is nog onduidelijk waarom er op meerdere locaties ondanks genomen maatregelen tijgermuggen zijn aangetroffen. Mede op mijn verzoek wordt dit door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) nu onderzocht.
Het convenant is er overigens op gericht om de grootste risico’s voor insleep en verspreiding van invasieve exotische muggen te voorkomen; het heeft betrekking op import van banden uit streken waar de tijgermug gevestigd is. Omdat niet helemaal is uit te sluiten dat er eitjes van invasieve exotische muggen kunnen uitkomen, vindt op bandenbedrijven in Nederland monitoring plaats en worden aangetroffen muggen altijd bestreden.
Welke acties in de sfeer van regulering gaat u ondernemen? Bent u bereid om bijvoorbeeld een ministeriële regeling uit te vaardigen op basis van de Warenwet, waarin bepaald wordt dat gebruikte banden alleen mogen worden geïmporteerd als die vrij zijn van tijgermuggen, door toepassing van een geschikt biocide dat de eitjes doodt op het moment dat de (droge) banden in de container zitten? Herinnert u zich dat u een dergelijke wettelijke regeling in 2009 ook heeft uitgevaardigd voor Lucky bamboo, toen de convenanten met de importeurs van die plantjes (waarin tijgermuggen meeliften) niet effectief bleken?
In mijn brief van 25 juni 2013 (Kamerstuk 32793, nr. 96) heb ik uiteengezet welke preventieve maatregelen ik momenteel proportioneel acht voor bandenbedrijven en Lucky Bamboo bedrijven. Aspecten als beschikbaarheid van benodigde biociden en gebrek aan bewezen effectieve alternatieven bij bandenbedrijven beïnvloeden dit besluit. Waar mogelijk hebben vrijwillige afspraken over preventieve maatregelen mijn voorkeur over wettelijke regelingen. Na afloop van het muggenseizoen 2014 evalueer ik met de betrokken partijen wat het convenant nu oplevert en wat eventueel aanpassing behoeft.
Gaat u op basis van het convenant juridische stappen zetten tegen de vier bedrijven, nu uit de aanwezigheid van volwassen tijgermuggen blijkt dat de voorschriften over droge import en opslag niet zijn nageleefd, aangezien de eitjes water nodig hebben om uit te komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u zetten, en wat is daarbij uw planning?
Het convenant schrijft het nemen van bepaalde preventieve maatregelen tegen tijgermuggen voor. Het feit dat er tijgermuggen in de monitoring worden aangetroffen kan een aanwijzing zijn dat de convenantafspraken door het bandenbedrijf niet goed zijn nagekomen, maar dit hoeft niet perse het geval te zijn. Ik wacht het onderzoek hierover af.
Kunt u uw uitgangspunt dat droge import en opslag van gebruikte banden voldoende is om de invoer en verspreiding van tijgermuggen te voorkomen onderbouwen? Heeft u daarbij in ogenschouw genomen dat de eitjes maandenlang kunnen overleven, en sommige banden spoedig doorvervoerd worden naar een afnemer (zoals een speeltuin, landbouwbedrijf of bandenverwerkingsbedrijf) waar de banden alsnog in de regen komen te staan?
Muggeneitjes hebben water nodig om zich te kunnen ontwikkelen tot larven en volwassen muggen. Op risicolocaties, waar veel gebruikte banden buiten bijeen worden opgeslagen, is er een kans dat tijgermuggen een populatie gaan vormen. Daarom zijn juist hier maatregelen nodig. Met droge import en opslag van gebruikte banden uit gebieden waar de tijgermug gevestigd is, worden de grootste risico’s afgedekt. Door de NVWA wordt bovendien gemonitord en vindt zo nodig bestrijding van aangetroffen muggen plaats. Vestiging van tijgermuggen wordt met deze maatregelen voorkomen.
Het is niet te verwachten dat op verwerkte banden nog eitjes voorkomen. Evenmin ga ik ervan uit dat nog eventueel aanwezige eitjes bij hergebruik van banden een geschikte broedplaats treffen.
Bent u bereid – mede gezien het onlangs aangenomen Raamwerk van de Wereldgezondheidsorganisatie waarbij preventie van import van de tijgermug voorop staat – van de bandenbedrijven te eisen dat de banden vrij van tijgermuggen worden ingevoerd, analoog naar onder meer Australië waar tijgermugvrije import mogelijk is gebleken?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar eerdere antwoorden op vraag 3 van uw Kamervragen van 6 januari 2014 (vergaderjaar 2013–2014, aanhangselnummer 818) en vraag 5 van de Kamervragen van het Kamerlid Klever (PVV) van 4 september 2013 (vergaderjaar 2012–2013, aanhangselnummer 3174).
Welke logica zit er achter dat voor voor Lucky bamboo een wettelijke regeling is, terwijl voor gebruikte banden een convenant is opgesteld waarbij importeurs van gebruikte banden niet verplicht zijn om de tijgermuggen preventief te bestrijden, en importeurs van Lucky bamboo wel?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u dat (zie de Legal opinion van advocaat Rogier Hörchner) het convenant over de aanpak van de tijgermug met de VACO niet voldoet aan de (bindende) Aanwijzingen voor Convenanten en mede daardoor tekortschiet in de handhaafbaarheid? Zo nee, graag onderbouwing. Zo ja, wat is uw vervolgactie?
Nee, ik onderschrijf dit niet. De Aanwijzingen voor Convenanten geven aan dat sancties voor het niet nakomen van convenantafspraken overwogen kunnen worden. Het opleggen van sancties is dus geen verplichting. Met het convenant wordt uitdrukking gegeven aan de bestaande zorgplicht die bandenbedrijven hebben op grond van de Wet Milieubeheer. Door een uitspraak van de rechtbank in Den Bosch, blijkt dat deze zorgplicht bij bandenbedrijven onder omstandigheden kan leiden tot de verplichting tot het treffen van preventieve maatregelen tegen tijgermuggen. Het bevoegde gezag kan daarmee de afspraken uit het convenant handhaven. De omgevingsdienst Brabant past dit reeds toe. In overleggen met betrokken gemeenten en omgevingsdiensten zal ik deze handhavingsstrategie onder de aandacht brengen in de andere regio’s. In het convenant is opgenomen dat de NVWA ook toegang heeft tot de bedrijven om op de gemaakte afspraken uit het convenant toe te zien.
Bent u van mening dat de Aziatische bosmug -nu en in de toekomst- absoluut geen gezondheidheidsrisico’s oplevert vanwege de mogelijkheid van verspreiding van ziekten, zoals Dengue en Chikungunya? Wordt uw standpunt met betrekking tot de afwezigheid van gezondheidsrisico’s van de Aziatische bosmug gedeeld door alle experts op dit terrein?
Alleen in onderzoeken in laboratoriumsetting is aangetoond dat de Aziatische bosmug ziekten kan overdragen. In geen enkel gebied waar de Aziatische bosmug geïntroduceerd is, hebben zich als gevolg daarvan problemen met de volksgezondheid voorgedaan, daarover zijn internationale experts het eens. Zoals aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 32 793, nr. 104 en antwoorden op vraag 8 van uw Kamervragen van 6 januari 2014; vergaderjaar 2013–2014, aanhangselnummer 818), heb ik de afweging gemaakt om de Aziatische bosmug in Nederland niet te bestrijden.
Op welke wijze is er naar de inwoners van Lelystad gecommuniceerd over de maatregelen die zij zouden kunnen treffen om verdere verspreiding van de mug zoveel mogelijk te voorkomen en acht u die communicatie afdoende om dat doel te bereiken?
Tijdens het onderzoek naar de Aziatische bosmug is met diverse direct betrokkenen, met name eigenaars van volkstuinen, mondeling overleg geweest. Overige informatievoorziening richting de inwoners van Lelystad heeft in overleg met de NVWA plaatsgevonden via de GGD Flevoland en de gemeente Lelystad. Inwoners van Lelystad is geadviseerd zelf actief de mogelijke broedplaatsen van de mug schoon te maken en schoon te houden. Dit gebeurde door een bericht waarin ook werd verwezen naar de NVWA-website met informatie over de Aziatische bosmug en algemene tips ter voorkoming van muggenoverlast. Ik acht deze informatie voldoende. Met vragen kunnen inwoners terecht bij de GGD.
Waar liggen in Nederland exact de locaties (naam, adres, woonplaats) van alle bedrijven die Lucky bamboo importeren en van alle bedrijven die gebruikte banden importeren?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar antwoorden op vraag 4, 5 en 6 van de Kamervragen van het Kamerlid Klever (PVV) van 6 mei 2013 (Vergaderjaar 2012–2013 Aanhangselnummer 2046).
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen, waarin u aangeeft dat de oorzaak van het aantreffen van tijgermuggen op verschillende bedrijven door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) onderzocht werd, en dat de rol van de verbeterde vallen daarbij werd meegenomen? Wat zijn de resultaten van het uitgevoerde onderzoek en welke conclusies zijn daaruit getrokken?2
De verbeterde vallen hebben een hoger aantal muggen gevangen. Echter, niet is aangetoond dat dit de constatering of er tijgermuggen aanwezig zijn op een locatie, heeft beïnvloed. Geconcludeerd is dat het eerder gebruikte valsysteem ook voldoet.
De bruikbaarheid per valsysteem verschilt. De verbeterde vallen worden nu op meer locaties gebruikt. Dit kan mogelijk hebben geleid tot de toename van het aantal bedrijven waar tijgermuggen werden geconstateerd.
Uit het traceringsonderzoek bleek dat er op verschillende momenten handel plaatsvond tussen bedrijven waar tijgermuggen waren aangetroffen. Dit jaar gelden er extra maatregelen voor het transport van banden vanuit bedrijven waar tijgermuggen zijn aangetroffen, naar andere locaties in Nederland.
Is het waar dat er onderzoeken zijn uitgevoerd in opdracht van de minister van Defensie (in 1999 in het depot in Vriezenveen, en in 2002 in Brunsum), waaruit bleek dat er giftige stoffen in de werkplaatsen aanwezig waren, die zich ver boven de toegestane concentratie bevonden en dat deze geheim zijn gehouden? Zo ja, kunt u verklaren waarom?1
In de periode 1999 tot en met 2002 heeft Defensie bij de Prepositioned Organisational Material Storage (POMS)-sites Vriezenveen en Brunssum onderzoek laten uitvoeren naar het risico van blootstelling aan chroom en chroomverbindingen. De aanleiding van dit onderzoek was de door het Ministerie van SZW voorgestelde verlaging van de MAC-waarden2 voor chroom en chroomverbindingen. Het doel van het onderzoek was om vast te stellen of de voorgestelde verlaging haalbaar was. De firma ASCOR A&O heeft in dit kader veeg- en luchtmonsters op chroom VI3 onderzocht.
Defensie heeft geconstateerd dat in de veegmonsters chroom voorkomt. Voor veegmonsters bestaan echter geen wettelijke normen. Deze monsters betreffen het stof op onder andere kasten en vloeren en zijn geen maatstaf voor de feitelijke blootstelling van het personeel. Op basis van de beschikbare gegevens over de luchtmonsters is het onduidelijk of de daadwerkelijke blootstelling aan chromaten boven de wettelijke grenswaarde lag.
Defensie heeft de uitkomsten van dat onderzoek niet geheim gehouden. Het desbetreffende personeel is door Defensie vanaf september 1999 mondeling geïnformeerd over de onderzoeksresultaten.
Kunt u toelichten waarom de andere depots niet zijn onderzocht?
In het licht van het doel van het onderzoek was volgens het managementteam van de POMS-sites de site Vriezenveen representatief voor de overige sites.
Bent u bereid om alle onderzoeken die in deze zaak in opdracht van Defensie of gedaan zijn naar stoffen zoals Chroom(VI), asbest, verarmd uranium, benzeen en organische oplosmiddelen aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment inventariseert Defensie alle beschikbare historische informatie over blootstelling aan gevaarlijke stoffen op de POMS-sites (zie het antwoord op vraag 6). Ik verwacht de resultaten van deze inventarisatie in het vierde kwartaal 2014 naar de Kamer te sturen.
Kunt u in een tijdslijn aangeven wat u op welk moment wist over de blootstelling? Zijn er blootstellingsonderzoeken gedaan? Zo nee, waarom niet? Wat waren de uitkomsten van blootstellingsonderzoeken?
Op dit moment wordt er nog gewerkt aan een volledig historisch overzicht van de blootstellingsonderzoeken. Ik zal de gevraagde tijdlijn meesturen met de resultaten van deze inventarisatie (zie het antwoord op vraag 3).
Wat zijn de redenen dat u zoveel jaren de kans op gezondheidsschade heeft verzwegen?
Defensie heeft de uitkomsten van het onderzoek bij de POMS-sites Vriezenveen en Brunssum niet verzwegen (zie het antwoord op vraag 1). Ook is de Kamer over soortgelijke incidenten geïnformeerd, zoals met de brief over chromaathoudende verf bij het CLSK van 7 november 2001 (Kamerstuk 28 000 X, nr. 5).
Waaruit bestaat het onderzoek naar het gevolg van de verrichte werkzaamheden te midden van de giftige stoffen dat u gaat instellen? Wie voert dit onderzoek uit? Is dit een onafhankelijk onderzoek? Wanneer worden de resultaten verwacht?2
Ik heb opdracht gegeven tot twee onderzoeken naar de voormalige POMS-sitesom volledige openheid van zaken te kunnen bieden. Dat betreft op de eerste plaats een historisch onderzoek naar de gezondheidsrisico’s van het werken met gevaarlijke stoffen op de POMS-sites. Daartoe verzamelt Defensie eerst alle relevante historische gegevens en rapporten. Hiervoor worden archieven tot tientallen jaren terug geraadpleegd, waarmee enige tijd gemoeid is. Ook wordt oud-personeel geraadpleegd en opgeroepen om eventuele informatie in hun bezit beschikbaar te stellen. Het is van belang om alle beschikbare informatie boven tafel te krijgen. De informatie zal ik op internet beschikbaar stellen, zodat alle betrokkenen hier inzage in hebben en mogelijk ontbrekende informatie kunnen aanleveren.
Zodra deze inventarisatie is voltooid, zal ik de informatie door een onafhankelijk instituut laten beoordelen. Ik zal dit instituut vragen om te beoordelen of er sprake is geweest van normoverschrijdingen, of er een causaal verband bestaat tussen ziektebeelden en de mate van blootstelling en of er voldoende beschermingsmaatregelen zijn genomen. Ik verwacht dat de interne inventarisatie voor het eind van 2014 zal zijn voltooid. Op dit moment is het nog niet duidelijk hoeveel tijd gemoeid zal zijn met de beoordeling door het onafhankelijke instituut.
Naast historisch onderzoek laat ik ook door de GGD Zuid Limburg een onderzoek uitvoeren naar de mate van veiligheid van het werken in de huidige situatie op de voormalige POMS-sites. Ik verwacht de uitkomsten van dit onderzoek eind dit jaar bekend te kunnen stellen.
Deze onderzoeken zijn tijdrovend, zeker in de ogen van de betrokkenen die met acute gezondheidsklachten kampen. Dat is op de eerste plaats het gevolg van de complexiteit van het onderwerp en de zorgvuldigheid die geboden is. Het is ook tijdrovend omdat het onderzoek zich over vele jaren uitstrekt. Ik zal de Kamer op de hoogte houden van de vorderingen van beide onderzoeken.
Bent u bereid om het onderzoek breder te trekken door te inventariseren of zich ook soortgelijke gevallen in het buitenland hebben voorgedaan? Indien dit laatste het geval is, kunt u dan aangeven op welke wijze de minister van Defensie is omgegaan met deze informatie?
Ik zie op dit moment geen noodzaak om soortgelijke gevallen in het buitenland te inventariseren. Ik wil nu eerst alle beschikbare informatie over de situatie in Nederland boven tafel krijgen.
Bent u op de hoogte van soortgelijke problemen in het andere landen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 7.
Klopt het dat werknemers onvoldoende beschermd waren toen zij de speciale verf gebruikten waarin Chroom(VI)oxide was verwerkt? Zo ja, welke consequenties zou dit volgens u moeten hebben? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Uit veiligheidsvoorschriften blijkt op dit moment dat in ieder geval vanaf 1991 maatregelen zijn getroffen om de blootstelling aan gevaarlijke stoffen te beperken. Hoe hier voor 1991 mee is omgegaan, maakt onderdeel uit van het historische onderzoek. De effectiviteit van de beschermende middelen is een onderdeel van het historisch onderzoek naar gezondheidsrisico’s van het werken met gevaarlijke stoffen op de POMS-sites. Ook de relevante arbeidsomstandigheden vanaf de oprichting van de POMS-sites neemt Defensie hierin mee.
Erkent u de aansprakelijkheid voor de gezondheidsschade? Zo nee waarom niet? Bent u bereid om met de militaire vakbonden in gesprek te treden over schadeloosstelling van de oud-medewerkers, indien uit het onderzoek blijkt dat zij tijdens hun werkzaamheden inderdaad onvoldoende beschermd waren?
De uitkomsten van het onderzoek naar de gezondheidsrisico’s zal ik delen met de centrales van overheidspersoneel. Als uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van een relatie tussen werkzaamheden die betrokkenen hebben verricht en de gezondheidsklachten die zij ondervinden, zal ik mijn verantwoordelijkheid nemen. Individuele verzoeken tot schadevergoeding zal ik dan in behandeling nemen.
Wat was de rol van de bedrijfsgezondheidkundige zorg van Defensie? Was zij op de hoogte van het werken met toxische stoffen? Is zij bekend met klachten van het personeel als gevolg daarvan? Zo nee, waarom niet?
De Rijks Bedrijfsgezondheids- en Bedrijfsveiligheidsdienst (RBB) en, vanaf 1996, de Arbodienst van de Koninklijke Landmacht waren op de hoogte van de werkzaamheden, waarbij blootstelling aan gevaarlijke stoffen (waaronder chroom VI) kon optreden. Deze diensten hebben destijds hierover geadviseerd, wat heeft geresulteerd in werkinstructies. Voorbeelden hiervan zijn dat het schuren en slijpen in een goed geventileerde ruimte dient plaats te vinden en het gebruikmaken van handschoenen en een verse luchtkap in de spuitcabine.
In 2000 heeft Defensie een Periodiek Arbeids Gezondheidskundig Onderzoek (PAGO) laten uitvoeren bij spuiters en preserveerders (de risicogroepen in relatie tot blootstelling aan chroom VI) van de POMS-site Vriezenveen. Er werden toen geen gezondheidsklachten gesignaleerd die in verband konden worden gebracht met het werken met gevaarlijke stoffen.
Is of was de Arbeidsinspectie op de hoogte van de huidige of eerdere situaties? Zijn er onderzoeken gedaan? Zo ja, met welk resultaat? Zo nee, waarom niet?
De toenmalige Arbeidsinspectie (AI) (nu: Inspectie SZW) was op de hoogte van het gebruik van chromaathoudende verven bij Defensie. In 2001 heeft, in het kader van de landelijke bedrijfstakbenadering van de sector «Openbaar Bestuur», de AI een onderzoek uitgevoerd bij zeven luchtmachtbases. De POMS-sites zijn in dat kader niet bezocht. Verschillende arborisico's waaronder het omgaan met gevaarlijke stoffen (inclusief chromaten) zijn onderzocht. De AI heeft geconstateerd dat de luchtmacht diverse maatregelen had getroffen om de blootstelling aan chromaten te beheersen, onder andere door separering van werkzaamheden en afzuiging; chromaatstof kon nog wel vrijkomen bij het schuren en bewerken van metaaldelen van vliegtuigen op moeilijk bereikbare plaatsen. Uit het eindrapport blijkt verder dat op landelijk en regionaal niveau contact is geweest tussen de AI en Defensie over de toepassing van chromaathoudende verven.
In het historisch onderzoek naar de gezondheidsrisico’s van het werken met gevaarlijke stoffen op de POMS-sites (zie vraag 6) inventariseert Defensie de verschillende onderzoeken. Op dit moment zijn geen andere onderzoeken van de AI bekend.
Staan de getroffen medewerkers nog onder controle van de betrokken arbodienst? Zo ja, wat is hun conclusie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het PAGO-rapport uit 2000 gaf geen aanleiding om medewerkers individueel te volgen.
Zijn alle medewerkers die mogelijk zijn blootgesteld opgeroepen voor een gezondheidsonderzoek? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de PAGO zijn spuiters en preserveerders destijds hiertoe in de gelegenheid gesteld. Daarnaast kon het personeel van de POMS-sites zich registreren via een blootstellingsformulier, dat is opgenomen in het personeelsdossier. De voormalig POMS-medewerkers die melding hebben gedaan bij het ABP-loket hebben inmiddels een brief van de Hoofddirecteur Personeel ontvangen over de stappen die Defensie neemt om meer duidelijkheid in deze kwestie te verkrijgen.
De voornemens inzake tolheffing op de Duitse wegen |
|
Mark Verheijen (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de artikelen op nos.nl en in de Volkskrant «Ook tol op lokale wegen Duitsland»?1
Ja.
Heeft u al kennis kunnen nemen van de Duitse plannen met betrekking tot tolheffing?
Ja.
Wat is uw beoordeling van de voornemens van de Duitse regering om buitenlandse automobilisten ook op lokale wegen tol te laten betalen?
Ik heb grote bezwaren tegen het voornemen van Minister Dobrindt om een vignet in te stellen voor personenauto’s zowel voor het gebruik van snelwegen als lokale wegen. Het toevoegen van de lokale wegen aan dit plan, heeft als gevolg dat ook voor het lokale verkeer in de grensregio’s, het vignet aangeschaft moet worden.
Voor een boodschap of een familiebezoek over de grens werpt dit een drempel op. Het invoeren van een vignet betekent hoe dan ook een lastenverzwaring voor buitenlanders, terwijl de Duitse burger de invoering van het vignet gecompenseerd ziet in een lagere motorrijtuigenbelasting.
Welke consequenties heeft het dat niet alleen de Bundesautobahn, maar ook Bundesstrassen onder het regime komen te vallen?
Het toepassingsbereik van het vignet ziet op alle wegen, Bundesautobahn, Bundesstrassen en de lokale wegen. Indien het vignet enkel op de Bundesautobahn verplicht was geweest, was het voor bewoners in de grensregio’s mogelijk geweest via de Bundesstrassen en de lokale wegen een bestemming in Duitsland te bereiken zonder een vignet nodig te hebben. Met het toevoegen van de Bundesstrassen en alle lokale wegen aan het toepassingsbereik van het vignet, wordt dit onmogelijk gemaakt.
Bestaan er voornemens tot verdere uitbreiding van de tolheffing? Welke vrijheden hebben de Duitse deelstaten en gemeenten inzake extra tolheffing op de niet-Bundesbahnen? Mogen deelstaten en gemeenten bijvoorbeeld zelf aanvullende tol gaan heffen naast het vignet?
Er zijn mij geen voornemens tot verdere uitbreiding van het vignetplan voor personenvoertuigen bekend. In de federale republiek Duitsland kunnen zowel de deelstaten als ook de gemeenten zelf in principe op hun wegennet een gebruikersheffing (kilometerheffing of vignet) instellen. Het voorstel van Bondsminister Dobrindt ziet evenwel op een vignet voor het gehele wegennet, waaronder dus niet alleen de snelwegen en autowegen van de federale overheid, maar ook de wegen van de deelstaten en de gemeenten in Duitsland. De Duitse overheid heeft mij laten weten dat na invoering van dit vignet (de zogenaamde Infrastrukturabgabe), het voor deelstaten en gemeenten in principe niet meer mogelijk is op de eigen wegen een gebruikersheffing in te voeren.
Naast het invoeren van de Infrastrukturabgabe voor personenvoertuigen (PKW Maut) is Duitsland voornemens de bestaande kilometerheffing voor vrachtvoertuigen (LKW Maut) vanaf 12 ton uit te breiden. Met ingang van juli 2015 wordt aan de Bundesautobahnen en Bundesstrassen waar de LKW Maut op dit moment verplicht is, ongeveer 1.000 km vierbaans Bundesstrassen toegevoegd. In 2018 moeten nog meer Bundesstrassen onder de LKW Maut komen te vallen. Met ingang van oktober 2015 wordt de LKW Maut ook verplicht voor voertuigen vanaf 7,5 ton.
Wat zijn in uw ogen de gevolgen van deze maatregel voor mensen die over de grens werken of boodschappen doen en wat zijn de gevolgen voor onze transportsector? Heeft bijvoorbeeld de differentiatie naar gewicht gevolgen voor het tonnage in het vrachtvervoer?
Het is helaas zo dat mensen die in een aan Duitsland grenzende regio wonen, het meest getroffen zullen worden door het Duitse plan. Wie heel regelmatig naar Duitsland gaat, zal daarbij naar verwachting het jaarvignet aanschaffen. De prijs is afhankelijk van het voertuig en zal tussen de € 20 en € 108 liggen, afhankelijk van het gewicht, de motorinhoud en het jaar van registratie van het voertuig. In principe geldt, hoe groter en meer vervuilend het voertuig, hoe hoger de prijs voor het jaarvignet.
De voorgenomen uitbreiding van de zogenaamde LKW-Maut, te weten met voertuigen vanaf 7,5 ton, zal naar inschatting van TLN niet hele grote gevolgen hebben, omdat het aantal voertuigen van deze gewichtsklasse dat de grens over gaat, beperkt is.
De uitbreiding met 1.000 km Bundesstrassen waarop vanaf juli 2015 ook de LKW Maut verplicht is, zal wel gevolgen hebben voor de transportsector. Met deze uitbreiding moet ook voor de gereden kilometers vanaf de snelweg naar de eindbestemming worden betaald. Het is niet bekend hoeveel dit in de praktijk aan extra kosten zal meebrengen.
Wat is uw mening over de uitspraken van de Duitse minister van Verkeer en Digitale Infrastructuur, die de heffing «een kwestie van recht» noemde en vond dat de heffing «een gat van onrechtvaardigheid dicht»? Zijn deze ontwikkelingen aanleiding om deelname aan het huidige Eurovignet te herzien?
Ik heb kennis genomen van de uitspraken van Minister Dobrindt. Zoals in antwoord 3 al aangegeven, ben ik het niet eens met zijn voornemen een vignet in te voeren. Hoewel Duitsland haar eigen beleid mag bepalen, mag dit natuurlijk niet discriminerend zijn of een onevenredig effect hebben voor niet-Duitse kentekenhouders. Dat is ook de reden dat ik Eurocommissaris Kallas ga vragen na te gaan of dit voornemen en de uitwerking ervan in overeenstemming is met EU recht.
De invoering van een Duits vignet werpt een nieuwe, ongewenste barrière op voor verkeer tussen de beide landen. Voor Nederland is dat zeer ongewenst. Ik heb dit ook kenbaar gemaakt aan Minister Dobrindt.
Mede namens de Staatssecretaris van Financiën kan ik u over het Eurovignet als volgt informeren.
Nederland heft momenteel met vier andere EU-lidstaten het Eurovignet voor vrachtwagens vanaf 12 ton. De overige vier staten zijn België, Denemarken, Luxemburg en Zweden. Deze heffing vindt zijn grondslag in de Eurovignetrichtlijn en het Eurovignetverdrag. Het vignetplan voor personenvoertuigen van Minister Dobrindt is geen reden om dit te herzien. Ook de voorgenomen uitbreiding van de LKW-Maut (zie hiervoor het antwoord op vraag 5) geeft hiertoe geen aanleiding.
Bent u van plan uw Duitse collega op dit voornemen aan te spreken? Zo ja, wat is uw inbreng in dat gesprek?
Ik heb Minister Dobrindt reeds op 15 juli hierover gesproken. Voor mijn inbreng en de uitkomsten van het gesprek verwijs ik naar de brief «Ontwikkelingen Duits voornemen vignet voor personenvoertuigen», die gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer wordt verstuurd.
Welke stappen bent u van plan te zetten om te proberen de Duitse tolplannen van tafel te krijgen en heeft dit voornemen tot tolheffing op lokale wegen daar ook een plaats in? Bent u bereid daarin samen op te trekken met Oostenrijk en eventueel andere buurlanden van Duitsland?
In eerste instantie is het nu aan de Europese Commissie om de uitwerking van het Duitse plan te beoordelen. Het onderwerp heeft reeds de aandacht van de Europese Commissie. Ik zal Eurocommissaris Kallas verzoeken na te gaan of deze voorgenomen maatregel en de uitwerking ervan verenigbaar is met het EU recht. Ik blijf ook in gesprek met mijn Duitse collega. Er is contact geweest met de overheden in Oostenrijk, Denemarken en Polen over de Duitse plannen. Indien na het oordeel van de Europese Commissie een gezamenlijke actie nuttig en nodig blijkt, zal ik dit zeker afstemmen.
De zesvoudig moordenaar Cevdet Yilmaz die met onbegeleid verlof mag |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de Rechtbank Den Haag in kort geding tegen de Staat waarin is bepaald dat Cevdet Yilmaz, zesvoudig moordenaar, met onbegeleid verlof mag?1
Ja.
Deelt u de mening dat het jegens nabestaanden een grove schande is dat deze moordenaar dankzij het justitieel wanbeleid een gezin heeft kunnen stichten en naast 12 jaar regelmatig begeleid verlof nu ook mag genieten van onbegeleid verlof? Zo nee, waarom niet?
Ik besef dat deze ontwikkeling voor slachtoffers en nabestaanden zwaar en ingrijpend is. Voorts wijs ik erop dat de casus Yilmaz uniek is. Er is geen andere levenslang gestrafte in een tbs-kliniek met een machtiging voor verlof, begeleid of onbegeleid. De basis voor de vrijheden die dhr Yilmaz zijn toegekend, is gelegen in het beleid met betrekking tot de detentie en verpleging van dhr Yilmaz dat mijn ambtsvoorganger heeft neergelegd in een memo van 9 juli 2001. De Van der Hoevenkliniek was destijds bereid om betrokkene op te nemen en te behandelen, op voorwaarde dat hij als een reguliere tbs-gestelde kon worden bejegend, dus inclusief trapsgewijze toekenning van vrijheden wanneer die behandelinhoudelijk aan de orde zouden komen. Op 13 september 2002 is voor dhr Yilmaz een machtiging begeleid verlof aan de kliniek afgegeven. Deze machtiging is op 24 augustus 2007 – als gevolg van het gewijzigde (verlof)beleid ten opzichte van levenslang gestraften – ingetrokken. De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, de hoogste rechterlijke instantie voor penitentiair-rechtelijke geschillen, heeft echter op 31 maart 2008 het daartegen door dhr Yilmaz aangetekende beroep gegrond verklaard. Daarom heeft dhr Yilmaz sinds die datum wederom begeleid verlof. Nu volgt daarop, door de recente uitspraak van de voorzieningenrechter, een machtiging voor onbegeleid verlof, gedateerd 18 juli 2014. Het is thans niet meer het beleid levenslang gestraften in een TBS-kliniek te plaatsen. zie ook antwoord 4.
Wat gaat u per direct doen om deze crimineel alsnog weg te houden uit de samenleving?
In de uitoefening van het verlof zal rekening worden gehouden met de woon- en verblijfplaats van slachtoffers en nabestaanden. De kans op een ongewenste confrontatie met dhr Yilmaz wordt zo geminimaliseerd.
Klopt het dat Cevdet Yilmaz weliswaar de enige levenslanggestrafte is die in aanmerking komt voor verlof, maar dat het nog altijd zo is dat levenslanggestraften in een tbs-kliniek kunnen worden opgenomen en aldaar in aanmerking kunnen komen voor resocialisatie?
Op grond van artikel 13, derde lid, Wetboek van Strafrecht kunnen gedetineerden wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van hun geestvermogens worden overgeplaatst naar een FPC. Dit betekent dat in de uitzonderlijke situatie dat sprake is van een indicatie voor medisch noodzakelijke psychiatrische behandeling, de gedetineerde kan worden overgeplaatst naar een FPC. Daarmee is niet gezegd dat altijd een op resocialisatie gerichte behandeling wordt geboden. Ook in FPC’s wordt de vrijheidsstraf ten uitvoer gelegd.
Klopt het dat er ook bij levenslanggestraften die in de gevangenis verblijven aan resocialisatie wordt gewerkt? Zo ja, deelt u de mening dat in het geval van levenslanggestraften, of zij nou in een tbs-kliniek of in de gevangenis verblijven, niet moet worden gewerkt aan resocialisatie aangezien het niet de bedoeling is dat zij ooit nog in de samenleving zullen terugkeren ondanks een piepkleine kans op gratie? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds aan uw Kamer gemeld naar aanleiding van vragen van het lid Recourt (PvdA) d.d. 20 december 20132, is in artikel 2, tweede lid, van de Penitentiaire Beginselenwet bepaald dat met de handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel de tenuitvoerlegging hiervan zo veel mogelijk dienstbaar wordt gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij. Zowel uit het zinsdeel «met de handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf», als uit het zinsdeel «zo veel mogelijk» moet worden afgeleid dat de aard van de levenslange gevangenisstraf zich verzet tegen de voorbereiding van de terugkeer in de samenleving op een wijze zoals die bij tijdelijke gevangenisstraffen mogelijk is. Dit neemt evenwel niet weg dat daar waar het verlenen van gratie zou worden overwogen, de invrijheidstelling van de levenslanggestrafte niet zonder een deugdelijke voorbereiding op de terugkeer in de samenleving kan plaatsvinden.
Hoeveel kost het doelloos werken aan de resocialisatie van een levenslanggestrafte de belastingbetaler?
In de V&J-begroting 2014 (TK, vergaderjaar 2013–2014, 33 750 VI, nr. 2, blz. 98) is vermeld dat de gemiddelde dagprijs van de rijks- en particuliere FPC’s € 527,– bedraagt. Dit bedrag is inclusief de toerekening van DJI-brede overhead. Volgens dezelfde V&J-begroting 2014 (blz. 97) is de gemiddelde dagprijs GW € 244,– (incl. DJI-brede overhead).
Deelt u de mening dat een persoon aan wie door de rechter een levenslange gevangenisstraf is opgelegd in de gevangenis thuis hoort en niet in een dure tbs-kliniek? Zo nee, waarom niet?
In beginsel worden vrijheidsstraffen in een PI ten uitvoer gelegd. Wanneer een gedetineerde aan de criteria van artikel 13 Wetboek van Strafrecht voldoet – zie ook het antwoord op de vragen 3 en 4 – kan een overplaatsing naar een FPC plaatsvinden. Dit zal echter slechts bij hoge uitzondering het geval zijn. Met de instelling van de PPC’s is het namelijk uitdrukkelijk de bedoeling geweest om psychiatrische zorg ook binnen het gevangeniswezen te kunnen verlenen.
Hoeveel kost een levenslanggestrafte de belastingbetaler per jaar als deze persoon in een gevangenis zit en hoeveel als deze persoon in een tbs-kliniek zit?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel levenslang gestraften verblijven op dit moment in een tbs-kliniek en wat is daarvan de reden?
Op dit moment verblijven naast dhr Yilmaz twee andere levenslanggestraften in een FPC, dit op basis van advies van de adviescommissie geestelijk gestoorde gedetineerden. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Aan de hand van welke criteria wordt bepaald of iemand detentieongeschikt is?
De plaatsing van gedetineerden in een FPC geschiedt nadat een met redenen omkleed advies van een psychiater en psycholoog is overlegd. Dit advies wordt behandeld in een vergadering van de adviescommissie geestelijk gestoorde gedetineerden. Deze commissie adviseert mij over de vraag of sprake is van een indicatie voor medisch noodzakelijke psychiatrische behandeling die niet in detentie zou kunnen plaatsvinden.
De rakettenregen van Hamas en Fatah onder toeziend oog van de terroristische Palestijnse “eenheidsregering” |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u de rakettenregen van Hamas en Fatah op Israël waardoor bijna de gehele Israëlische (burger)bevolking de schuilkelders in moet?1
Het kabinet veroordeelt de raketbeschietingen vanuit Gaza op Israël.
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden dat «het kabinet kennisgenomen heeft van het akkoord tussen Fatah en Hamas en de regering bestaande uit technocraten een kans wil geven. In de beoordeling van deze regering zijn de Kwartetbeginselen leidend»2 en «wij zullen de nieuwe Palestijnse regering op haar daden beoordelen en daar ook heel kritisch naar kijken»?3
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de terroristische Palestijnse «eenheidsregering» bij monde van de woordvoerder Abu Redeineh de Palestijnse terreur verdedigt met een beroep op zelfverdediging en de tegenaanvallen van Israël een massamoord op kinderen, vrouwen en ouderen noemt, terwijl juist Israël zich alle mogelijke moeite getroost om Palestijnse burgerslachtoffers te voorkomen en Hamas oproept tot en gebruik maakt van, menselijke schilden?4
Het kabinet heeft kennisgenomen van deze verklaring van de woordvoerder van de Palestijnse president. In deze crisis lopen de gemoederen hoog op en worden uitspraken gedaan die niet bijdragen aan de oplossing van dit conflict.
President Abbas, leider van Fatah, heeft zich herhaaldelijk uitgesproken tegen de raketaanvallen vanuit de Gaza-strook en heeft de operatie door het Israëlische leger veroordeeld. President Abbas zoekt naar een oplossing van deze crisis langs vreedzame weg bijvoorbeeld via de VN en de Mensenrechtenraad. Ondertussen wordt de door Israël gewaardeerde veiligheidssamenwerking met Palestijnse Autoriteit voortgezet.
Waarom treedt de terroristische Palestijnse «eenheidsregering» niet gewoon op om een einde te maken aan de als internationale misdrijven (opzettelijk geweld tegen burgerbevolking en raketaanvallen tegen een kerncentrale5 te kwalificeren rakettenregen, afkomstig van haar grondgebied? Heeft Hamas aangegeven dat het een fluitje van een cent is voor premier Hamdallah om ervoor te zorgen dat er geen raketten vanuit Gaza worden afgevuurd?6
Hamas controleert de facto nog steeds de Gaza-strook. De nieuwe Palestijnse regering, bestaande uit technocraten die niet aan Hamas zijn geaffilieerd heeft sinds haar installatie op 1 juni van het bestuur niet kunnen uitbreiden naar de Gaza-strook. Zij heeft geen zeggenschap over de Qassam Brigades of andere groepen die deelnemen aan de beschietingen.
Het is op dit moment onzeker of en hoe na terugkeer van de rust het verzoeningsproces voortgezet zal worden. Dit is een proces van een lange adem. Het kabinet zal deze technocratische regering op basis van zijn daden beoordelen, waarbij de Kwartetbeginselen leidend zijn.
Welke consequenties verbindt de regering hier aan? Bent u het er mee eens dat de samenwerking met deze terroristische Palestijnse «eenheidsregering» stop gezet moet worden, nu uit haar daden blijkt dat ze zich niet houdt aan de kwartetbeginselen en terreur tegen de burgerbevolking van Israël gedoogt en/of niet verhindert? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet op grond van het bovenstaande geen aanleiding om de samenwerking met de Palestijnse technocratische regering stop te zetten. Zie antwoord op vraag 5.
Waarom heeft u de rakettenregen op Israël niet veroordeeld? Bent u bereid dit alsnog te doen en uw onvoorwaardelijke steun uit te spreken voor het Israëlische zelfverdedigingsrecht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft de raketbeschietingen veroordeeld in verschillende mediaoptredens en heeft het recht op zelfverdediging van Israël benadrukt.
Deelt u de mening dat de EU veel te slap heeft gereageerd op het breken van de kwartetbeginselen door geen financiële en politieke consequenties te verbinden aan de rakettenregen van Hamas en Fatah onder toeziend oog van de terroristische Palestijnse «eenheidsregering»?7
Nee, zie het antwoord op vraag 8.
Bent u het er mee eens dat alle financiële en politieke steun van zowel Nederland als de EU aan de terroristische Palestijnse «eenheidsregering» en Palestijnse Autoriteit nu per direct moet worden gestopt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet, evenals de EU en internationale gemeenschap, houdt de nieuwe technocratische regering niet verantwoordelijk voor het handelen van Hamas. Het kabinet ziet op grond van het bovenstaande geen aanleiding om de financiële en politieke steun stop te zetten. Bovendien zou stopzetting bijdragen aan verdere escalatie en instabiliteit.
Hoe beoordeelt u de eenzijdige veroordeling van Israëls tegenaanvallen door de Arabische Liga; een islamitische club waarmee u op EU- niveau strategisch en operationeel wilt samenwerken?8
Het staat de Arabische Liga vrij eigen standpunt in te nemen. Indien de EU en de standpunten van de Arabische Liga niet overeenkomen, wordt hierover de dialoog met de Arabische Liga aangegaan.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De gevolgen van de verhuurderheffing voor hofjeswoningen |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kunt u zich herinneren dat u aan de Eerste Kamer hebt geschreven dat u geen uitzondering wilde maken voor particuliere verhuurders, waar ook stichtingen die historische hofjes onderhouden en verhuren onder vallen, om de verhuurderbelasting te heffen?1
Ja. In de Nota naar Aanleiding van het verslag bij de Wet Verhuurderheffing heb ik aan de Eerste Kamer geschreven dat het niet in mijn voornemen ligt om voor verhuurders van bijzondere objecten uitzonderingen voor te stellen, omdat dit een inbreuk zou betekenen op de eenvoudige vormgeving van de nu voorgestelde heffing.
In onder andere de Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer bij het wetsvoorstel Maatregelen Woningmarkt 2014 II (EK 33 819, B) heb ik verder aangegeven dat ik in de verhuurderheffing geen redenen van algemeen belang zie die het maken van een onderscheid tussen categorieën verhuurders rechtvaardigen.
Bereiken u berichten over negatieve gevolgen van de verhuurderheffing voor hofjesverhuurders? Zo ja, welke en wat is uw reactie daarop?
Een enkele hofjesstichting heeft gevraagd om voor hofjes een uitzondering te maken. Mijn reactie was in lijn met mijn antwoorden op de hieronder door u gestelde vraag 6.
Kent u het Essenhof in Haarlem, waar huizen worden verhuurd met een huur tussen de € 300 en € 400 per maand, die als vangnet dienen voor mensen die hun huis plotseling moeten verlaten en door dit vangnet niet op straat of op een wachtlijst belanden?
Naar aanleiding van uw vraag heb ik kennisgenomen van het Essenhof in Haarlem.
Kunt u uitleggen hoe de komende jaren de verhuurder van het Essenhof de verhuurderheffing van ruim € 11.500,– moet bekostigen, wat bijna twee maal de totale huuropbrengst is, zonder daarbij zijn sociale doelstelling te verliezen?
Ik begrijp dat gegeven de huidige huurprijzen de verhuurderheffing voor het Essenhof in 2017 kan oplopen tot bijna twee maal de ontvangen maandhuur. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Maatregelen Woningmarkt 2014 is aangegeven dat de gemiddelde heffing per woning in 2017 € 775 zal bedragen. Dat de heffing 1 à 2 maal de maandhuur zou kunnen bedragen is dus voorzien, en is verdisconteerd in mijn berekeningen over de mogelijkheid om de verhuurderheffing gemiddeld op te brengen. Evenals voor andere verhuurders geldt voor de verhuurder van de Essenhof dat er binnen de kaders van het woningwaarderingsstelstel mogelijkheden zijn om via reguliere huurverhogingen of harmonisatie bij verhuizingen de verdiencapaciteit te vergroten. Ik wil er daarbij op wijzen dat de effecten voor huurders voor de lagere inkomens worden gecompenseerd door de werking van de huurtoeslag, waar ook budget voor beschikbaar is.
Deelt u de mening dat verhuurders van hofjeswoningen een sociale, maatschappelijke en verzorgende taak uitvoeren in de door dit kabinet benoemde «participatiesamenleving» en daarom beloond zouden moeten worden in plaats van belast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er valt niet in algemene zin te stellen welke taak verhuurders van hofjeswoningen uitvoeren. Ook tussen hofjes zitten daarin verschillen. Hoezeer sommige verhuurders ook een te waarderen sociale taak uitoefenen is voor de toepassing van de verhuurderheffing noodzakelijkerwijs het uitgangspunt de uitgevoerde activiteit, namelijk het verhuren van woningen. Het is niet mogelijk om onderscheid te maken naar de achterliggende doelstelling.
Waarom stelt u verhuurders van historische of monumentale hofjes gelijk aan andere particuliere verhuurders die andere doelstellingen hebben?
De verhuurderheffing is een algemene maatregel die geen onderscheid maakt naar typen verhuurders. Het overgrote deel van de gereguleerde huurwoningen is van woningcorporaties die, net als de door u genoemde verhuurders van historische of monumentale hofjes, evenmin winst nastreven en een sociale en maatschappelijke taak vervullen. Er bestaan daarnaast ook verhuurders van hofjeswoningen die meer vergelijkbaar zijn met commerciële verhuurders en ook commerciële verhuurders die een sociaal en maatschappelijk beleid voeren. Ik zie daarom geen objectieve gronden om binnen de heffing een dergelijk onderscheid te maken. Er is geen afdoende en objectiveerbaar verschil met andere verhuurders die onder de heffing vallen.
Is het mogelijk om hofjeswoningen te bestempelen als zorgwoningen? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Het van toepassing zijn van de verhuurderheffing wordt getoetst op basis van objectieve criteria, zoals de zelfstandigheid van de woning en de huurprijs. Zo hoeft over AWBZ-gefinancierde zorgwoningen geen verhuurderheffing te worden betaald. Voor de uitvoering van de verhuurderheffing is het noodzakelijk om vast te houden aan dergelijke objectieve criteria.
Bent u bereid om, nog voor de grondige evaluatie van de verhuurderheffing die eind 2016 gereed zal zijn, te onderzoeken wat het effect is van het oprekken van de vrijstelling van het huidige aantal van 10 woningen naar 50 en naar 70 woningen? Kunt u uw antwoord toelichten? 2
Het kabinet heeft bij de vaststelling van de heffingsvrije voet op 10 woningen een grens gekozen die onder andere is bepaald op basis van het criterium dat sprake is van bedrijfsmatige verhuur. Hier is in het algemeen geen strakke scheiding te maken, maar in het kader van de verhuurderheffing wordt er van uit gegaan dat vanaf een verhuur van 10 woningen in meer of mindere mate sprake is van professionele verhuur. Voor een grens van 50 of 70 woningen is vanuit deze bedrijfsmatigheid gezien geen goede grond. Het is moeilijk in te zien dat bij een verhuur van iets minder dan 50 woningen geen sprake zou zijn van professionele verhuur.
Om een voldoende afgewogen oordeel over de uitwerking van de heffingsvrije voet te kunnen geven en om te beoordelen of er vanwege de ervaringen met de huidige heffingsvrije voet van 10 woningen aanleiding zou zijn deze te heroverwegen is nog niet voldoende (uitvoerings-)informatie beschikbaar. De uitwerking van de heffingsvrije voet van 10 woningen zal betrokken worden bij de evaluatie van de verhuurderheffing die in 2016 aan uw Kamer zal worden gezonden, ook met het oog op verhuurders die een aantal woningen net boven deze grens hebben.
Overigens wijs ik er op dat het oprekken van het huidige aantal van 10 woningen naar 50 woningen zou betekenen dat ongeveer 2300 minder verhuurders onder de verhuurderheffing zouden vallen. Een verhoging naar 70 woningen zou leiden tot ongeveer 2500 minder heffingplichtige verhuurders ten opzichte van de heffingsvrije voet van 10 woningen. In totaal zou het aantal heffingsplichtige verhuurders ongeveer gehalveerd worden.
Het bericht ‘Frankrijk wil verbod op uitreizen jihadstrijders’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Frankrijk wil verbod op uitreizen jihadstrijders»?1
Ja.
Is dit voorstel besproken tijdens het Europees overleg om gecoördineerd jihadisten te bestrijden?
Het wetsvoorstel ligt op dit moment in de Assemblée Nationale en zal naar verwachting eind september verder in behandeling worden genomen. Bijgaand treft u de link aan naar het wetsvoorstel. http://www.assemblee-nationale.fr/14/pdf/projets/pl2110.pdf. Aangezien dit voorstel nog in behandeling is acht ik het niet gepast om inhoudelijk in te gaan op het Franse wetsvoorstel. Het is mijns inziens aan het Franse parlement om zich erover uit te spreken.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de details van dit Franse voorstel? Bevat het Franse voorstel ook een terugkeerverbod dan wel sanctie bij terugkeer zodat uitgereisde jihadisten bij terugkomst vervolgd en vastgezet kunnen worden?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zou dit voorstel, mede in het licht van de motie-Dijkhoff c.s. (Kamerstuk 29 754, nr. 225), geïmplementeerd kunnen worden in de Nederlandse wetgeving?
Uw Kamer heeft recent het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme ontvangen. In dit Actieprogramma worden elementen uit de motie uitgevoerd.
Naar onderkende uitreizigers die zich aansluiten bij een terroristische strijdgroepering wordt een strafrechtelijk onderzoek opgestart. Deelname aan de terroristische strijd of het volgen van terroristische training is strafbaar, het OM bekijkt per geval wat de mogelijkheden tot vervolging zijn. Hiervoor is geen nieuwe wetgeving nodig. Wel zie ik de noodzaak voor een tijdelijke wet bestuursrechtelijke bevoegdheden teneinde risico’s van terugkeerders te kunnen verminderen en te voorkomen dat terroristische strijders die naar Nederland terug zijn gekeerd ernstige strafbare plegen.
Bij personen met een verblijfsvergunning die zijn uitgereisd naar jihadistische strijdgebieden worden vreemdelingrechtelijke maatregelen getroffen, zoals de beëindiging van het verblijfsrecht en het opleggen van een inreisverbod. Ik zet alles in om uitreis naar jihadistisch strijdgebied met alle beschikbare middelen, zoals SIS-signalering, het bevriezen van financiële tegoeden, paspoortsignalering en overige interventiemaatregelen te ontmoedigen en belemmeren.
Het bericht dat de NPO de privacy van website bezoekers schendt |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «CBP: publieke omroep schendt privacy van bezoekers websites «?1
Ja.
Deelt u de mening van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) dat de publieke omroep de Wet bescherming persoonsgegevens overtreedt omdat in een groot aantal gevallen niet vooraf om toestemming gevraagd wordt voor de verwerking van persoonsgegevens door middel van het plaatsen van zogeheten tracking cookies?
Het CBP houdt als zelfstandig bestuursorgaan onafhankelijk toezicht op de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het is niet aan het kabinet om te beoordelen of in een concreet geval sprake is van een verwerking van persoonsgegevens in strijd met de Wbp.
Hoe verhouden deze bevindingen van het CBP zich tot het wetsvoorstel voor wijziging van de Telecommunicatiewet (wijziging artikel 11.7a)2?
In artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet is een rechtsvermoeden opgenomen, dat inhoudt dat bij het gebruik van tracking cookies het vermoeden geldt dat daarbij persoonsgegevens worden verwerkt, waardoor ook aan de Wbp moet worden voldaan.
Het rechtsvermoeden geldt momenteel voor het gebruik van cookies dat tot doel heeft gegevens over het gebruik van verschillende diensten van de informatiemaatschappij door de gebruiker of de abonnee te verzamelen, combineren of analyseren voor commerciële, charitatieve of ideële doeleinden. Het rechtsvermoeden wordt in het wetsvoorstel dat nu ter behandeling in de Tweede Kamer ligt aangescherpt, zodat het rechtsvermoeden er niet langer onbedoeld voor zorgt dat voor cookies die geen of geringe gevolgen voor de privacy hebben, op grond van de Wbp ondubbelzinnige toestemming moet worden gevraagd.
De discussie tussen NPO en CBP lijkt te draaien om de vraag of een verzameling websites kan worden gezien als een enkele dienst van de informatiemaatschappij. Met het begrip dienst van de informatiemaatschappij worden bijvoorbeeld websites en applicaties (apps) bedoeld, maar ook een reclamebanner die op een website wordt getoond is een dienst van de informatiemaatschappij. Dat een partij verantwoordelijk is voor meerdere websites betekent niet dat deze verzameling websites één dienst van de informatiemaatschappij vormt.
Voor de vraag of een bepaalde cookie onder het rechtsvermoeden voor tracking cookies valt, is onder de aangescherpte formulering echter niet alleen van belang of gegevens over één of meerdere diensten van de informatiemaatschappij worden verzameld: een cookie valt pas onder het rechtsvermoeden als de daarmee gegenereerde gegevens worden verzameld om bezoekers verschillend te kunnen behandelen. Een partij die het gebruik van meerdere diensten van de informatiemaatschappij in kaart brengt valt dan ook alleen onder dit rechtsvermoeden, als deze partij geen maatregelen neemt om te voorkomen dat met de via deze cookies vergaarde gegevens profielen van gebruikers worden gemaakt op basis waarvan gebruikers verschillend behandeld kunnen worden. Die mogelijkheid kan worden uitgesloten door interne afspraken, of – als derden worden ingeschakeld voor de verwerking van de met de cookies vergaarde informatie – in een bewerkersovereenkomst.
Cookies die door dergelijke afspraken niet kunnen worden gebruikt om gebruikers verschillend te behandelen (bijvoorbeeld analytic cookies die daadwerkelijk alleen worden gebruikt om inzicht te krijgen in de kwaliteit en effectiviteit van websites) vallen dus niet onder het rechtsvermoeden, ook niet als zij gegevens verzamelen over meerdere diensten van de informatiemaatschappij.
Hoe beoordeelt u het interpretatieverschil tussen enerzijds de Nederlandse Publieke Omroep (NPO), die ontkent dat het om tracking cookies gaat omdat het surfgedrag alleen gevolgd wordt zolang de bezoeker op NPO-sites blijft, en anderzijds het CBP, die de websites van de NPO ziet als afzonderlijke websites waardoor er sprake zou zijn van tracking cookies?
Zie antwoord vraag 3.
De arbeidsomstandigheden bij de luchtvaartmaatschappij Norwegian Air Shuttle |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw mening over de «Ierland-constructie» die Norwegian Air Shuttle toepast, door met de nieuwe maatschappij Norwegian Air International onder een Ierse licentie en gebruikmakende van het Open Skies-verdrag lijndiensten te verzorgen van West-Europa naar de Verenigde Staten?
Het is van belang te voorkomen dat door nieuwe constructies zoals die van Norwegian Air, waarbij relatief goedkoop personeel uit Aziatische landen wordt ingezet via daar gevestigde arbeidsmarktintermediairs, banen uit Nederland verdwijnen en de concurrentiepositie van de Nederlandse luchtvaart wordt ondergraven. Ik kan de zorgen van de luchtvaartmaatschappijen en de vakbonden hierover goed begrijpen. De consequenties van deze nieuwe bedrijfsmodellen moeten terdege worden onderzocht. In het AO Transportraad van 28 mei jl. hebben we hierover gesproken. Bij brief van 3 juni jl. (kenmerk 21501-33, nr. 487) is de Kamer nader geïnformeerd. Daarin staat aangegeven dat de gevolgen van deze nieuwe ontwikkelingen op arbeidsvoorwaardelijk terrein in EU-kader goed in kaart moeten worden gebracht en dat het van belang is om op basis daarvan samen met de Europese Commissie en de andere lidstaten tot een standpunt te komen. In de Transportraad van 5 juni jl. is dit onderwerp door Nederland geagendeerd, is er aangedrongen op Europese initiatieven en is de Europese Commissie gevraagd om een plan met een tijdpad.
De Commissie heeft gewezen op het al lopende onderzoek naar de verschillende praktijken op het terrein van de arbeidsvoorwaarden bij Europese luchtvaartmaatschappijen. Dit betreft onderzoek dat is geïnitieerd en wordt uitgevoerd door Europese sociale partners en wordt gefinancierd door de Commissie. Om tot een finale oordeelsvorming te kunnen komen, zal daarbij de resultaten van dit onderzoek moeten worden betrokken. Men heeft gemeld dat de resultaten eind dit jaar worden verwacht.
Wat is uw standpunt inzake de recente uitspraak van Eurocommissaris Kallas, die het jammer vindt dat de Amerikaanse overheid niet instemt met de Noors-Ierse constructie om op de Verenigde Staten te vliegen?1
De Amerikaanse overheid heeft de aanvraag van Norwegian Air nog in behandeling. Zolang hierover nog geen uitsluitsel is vind ik het niet raadzaam om commentaar te geven over de genoemde uitspraken.
Hoe kunnen de Ierse luchtvaartautoriteiten zinvol toezicht houden op het Air Operator Certificate (inzake technische eisen) dat door hen verleend is, als de toestellen van Norwegian Air Ierland niet aandoen en met in Thailand geregistreerd personeel vanuit Bangkok via Londen naar de Verenigde Staten vliegen?
Het is aan de Ierse Luchtvaart autoriteiten om daar invulling aan te geven en aan EASA om te controleren of dat adequaat plaatsvindt. De Ierse autoriteiten hebben met Ryanair ervaring waar het gaat om een organisatie die in meerdere landen een basis heeft en vliegtuigen en bemanningen die Ierland niet aandoen. De bases in de verschillende landen worden bezocht door de Ierse Autoriteiten.
Welke lessen kunnen er worden geleerd uit de scheepvaart- en wegtransportsector als het gaat om het verschuiven van werkgelegenheid van Nederland naar Azië?
Het is in dit stadium (waarin nog analyse plaats vindt) nog te vroeg om lessen te trekken uit ontwikkelingen in andere sectoren. Vraag is ook in hoeverre de genoemde sectoren vergelijkbaar zijn voor wat betreft werkgelegenheidseffecten.
Heeft de Europese Commissie het Nederlandse verzoek dat is ingebracht tijdens de Transportraad van 5 juni 2014, om een planning op te stellen voor verdere initiatieven met betrekking tot werkgelegenheid, sociale omstandigheden en eerlijke concurrentie, ingewilligd? Zo ja, welke stappen wilt u dat de Europese Commissie concreet gaat nemen?
De Commissie heeft aangegeven dat de genoemde studie uitgevoerd door de Europese sociale partners naar bestaande praktijken op arbeidsvoorwaardelijk terrein bij Europese luchtvaartmaatschappijen, eind van dit jaar wordt verwacht. Bovendien heeft de commissie bevestigd dat de discussie in EU verband met betrekking tot de ontwikkelingen inzake nieuwe bedrijfsmodellen zoals dat van NAI in het najaar zal worden hervat.
Welke maatregelen bent u zelf van plan te nemen om werkgelegenheid in Nederland, acceptabele arbeidsomstandigheden en eerlijke concurrentie voor de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen te waarborgen?
De luchtvaartsector is van groot belang voor de Nederlandse economie en daarbij zeker ook voor de werkgelegenheid in de sector zelf en daarbuiten. Ik zet me in voor een sterke positie van de Nederlandse luchtvaartsector, door onder meer het bevorderen van eerlijke concurrentieverhoudingen. Gezien het internationale karakter van de luchtvaart is samenwerking in onder meer EU kader daarbij cruciaal.
Daarom heb ik het onderwerp ook in de Transportraad van 5 juni jl. laten agenderen.
Ten slotte wil ik verwijzen naar het «Sectorplan Luchtvaart» van de werkgevers en vakbonden in de sector, waarvoor het kabinet onlangs € 5,4 miljoen als cofinanciering heeft uitgetrokken. Met dit plan laat de sector 700 extra jongeren instromen op leerwerkplekken, en geeft de sector aan 45.000 werknemers extra om- en bijscholing, met als doel om in Nederland, zoals de sector het zelf formuleert, «over voldoende, goed opgeleide en vitale medewerkers voor de sector te beschikken».
Berichten dat ouders zelf moeten betalen voor het vervoer van hun gehandicapte kind |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat gemeenten ouders laten betalen voor het leerlingenvervoer van hun kinderen met een beperking, ook wanneer de kinderen in kwestie niet in staat zijn zelfstandig te reizen?1
Nee, dat acht ik niet wenselijk. Het is ook niet aan de orde. Indien een leerling vanwege zijn of haar handicap niet of niet zelfstandig kan reizen heeft een leerling recht op leerlingenvervoer. Een ouder hoeft dan geen eigen bijdrage te betalen.
Op welke wijze beoordelen gemeenten het wel of niet «zelfstandig» kunnen reizen van een kind? Vindt genoemde beoordeling in elke gemeente op dezelfde wijze plaats? Kunt u dit toelichten?2
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer ligt sinds 1987 bij de gemeenten. Gemeenten zijn verplicht een regeling vast te stellen op basis waarvan ouders van leerlingen – onder bepaalde wettelijke voorwaarden – aanspraak kunnen maken op bekostiging van de vervoerkosten van en naar school. De wetgeving schrijft voor dat deze regeling bepaalt op welke wijze het college van burgemeester en wethouders (B en W) advies van deskundigen inwint over de wijze waarop het vervoer passend is voor de leerling. Daartoe behoort ook de beoordeling of de leerling zelfstandig kan reizen.
De VNG heeft een Modelverordening uitgebracht waarop gemeenten hun regeling kunnen baseren. In de Modelverordening is geregeld dat het college van B en W relevante adviezen van deskundigen bij de beoordeling van de aanvraag betrekt als het gaat over de vraag of een kind zelfstandig kan reizen (artikel 9, lid 4 en artikel 16, lid 2).
Acht u het wenselijk dat een ambtenaar eenzijdig beslist dat een kind zelfstandig naar school kan reizen en dus niet meer in aanmerking komt voor vergoeding van het leerlingenvervoer, terwijl de ouders duidelijk aangeven dat hun kind helemaal niet in staat is zelfstandig naar school te gaan? Wie heeft er in dergelijke situaties de doorzettingsmacht?
De beslissing over de toekenning van een vervoersvoorziening binnen de door de gemeenteraad vastgestelde regeling en op basis van het deskundigenadvies, ligt bij het college van B en W. Als ouders het niet eens zijn met het oordeel van de gemeente kunnen zij daartegen in bezwaar en beroep. Het eindoordeel is indien nodig aan de rechter.
Welk effect heeft het meewegen van financiële argumenten door ouders op de «passendheid» van de onderwijsplek voor kinderen met een beperking?
De vraag of een plaatsing in een school passend is voor een leerling die extra ondersteuning nodig heeft vanwege een handicap of beperking, moet worden beantwoord op basis van het onderwijs- en ondersteuningsaanbod dat de school kan bieden. Overwegingen inzake het leerlingenvervoer vormen niet de basis voor de beantwoording van de vraag of de leerling een passend aanbod krijgt.
Is het waar dat het nooit de bedoeling van de wet passend onderwijs is geweest om ouders zelf op te laten draaien voor de reiskosten naar school van hun kind dat een beperking heeft? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om betreffende gemeenten tot de orde te roepen en een einde te maken aan het financieel belasten van ouders van kinderen met een beperking voor het vervoer naar school?
De wetgeving passend onderwijs heeft wat betreft het leerlingenvervoer geleid tot een wijziging van de wet op het primair onderwijs, de wet op het voortgezet onderwijs en de wet op de expertisecentra. Deze wijziging houdt in dat de gemeentelijke regeling inzake het leerlingenvervoer rekening houdt met de van ouders redelijkerwijs te vergen inzet. Bedoeld is hier de inzet qua tijd, zoals uit de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer blijkt, en daarmee dus niet een inzet in de vorm van een financiële bijdrage.
Daarnaast heeft de wetgeving tot een andere wijziging geleid van de wet op de expertisecentra. Deze wijziging houdt in dat leerlingen die voortgezet speciaal onderwijs volgen alleen nog aanspraak op bekostiging van vervoerskosten kunnen maken, indien zij wegens hun handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege hun handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken. Dat betekent dat deze leerlingen als zij wel zelfstandig met openbaar vervoer kunnen reizen, met de invoering van de wet passend onderwijs niet meer voor bekostiging van de vervoerskosten in aanmerking komen.
Het is aan de gemeenten om deze wijzigingen te verwerken in hun regeling leerlingenvervoer.
Indien een leerling, ook een leerling in het voortgezet speciaal onderwijs, vanwege zijn of haar handicap niet of niet zelfstandig kan reizen heeft een leerling recht op leerlingenvervoer. Een ouder hoeft dan geen eigen bijdrage te betalen. Ik heb geen signalen ontvangen dat gemeenten in deze situatie ouders financieel belasten voor het leerlingenvervoer.
Het rapport Dark side of Coal van PAX |
|
René Leegte (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de kritische reacties van Glencore en Drummond op het rapport de Dark side of Coal van PAX?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de aantijging van de betrokken bedrijven dat PAX geen hoor- en wederhoor heeft toegepast en het bedrijf niet in staat heeft gesteld om inhoudelijke bemerkingen voor publicatie kenbaar te maken?
Alle betrokken partijen onderschrijven expliciet het principe van hoor- en wederhoor. Ik heb kennis genomen van de opvatting van Drummond en Glencore dat zij zich niet gehoord voelen in het rapport van PAX. Tevens begrijp ik dat Pax deze mening van Drummond en Glencore niet deelt2. Hoor- en wederhoor is van groot belang voor de effectiviteit van maatschappelijke dialoog.
Deelt u de mening dat de wijze waarop PAX deze twee internationale mijnbouwbedrijven verdacht maakt een negatief effect kan hebben op hun bereidwilligheid om toekomstige stakeholdergesprekken te voeren met Nederlandse NGO’s en samen te werken met Bettercoal (kennelijk zijn deze bedrijven bij voorbaat verdacht en handelen zij niet juist)?
Ik zie een dialoog als een belangrijk, constructief en toekomstgericht instrument om problemen op te lossen. Ik moedig (lokale) overheden, bedrijven en ngo’s aan om zich open en eerlijk op te stellen.
Ik zie het als de verantwoordelijkheid van zowel de bedrijven als Pax om zich actief in te blijven zetten voor de dialoog.
Deelt u de mening dat PAX geen extra subsidie van de overheid zou moeten ontvangen om de kosten van een rechtszaak te kunnen financieren als blijkt dat PAX inderdaad geen hoor- en wederhoor heeft toegepast, ook niet als dit leidt tot een faillissement van PAX?
In extra subsidie om kosten van een rechtszaak te financieren is niet voorzien.
Kunt u toelichten wat de gedragscode voor niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) zegt over hoor- en wederhoor bij de publicatie van gegevens over bedrijven die een bedrijf ook schade toe kunnen brengen?
De Nederlandse niet gouvernementele ontwikkelingsorganisaties die lid zijn van branchevereniging Partos hebben een eigen (gedetailleerdere) Partos gedragscode3 ontwikkeld en ondertekend. In deze code (met nalevingsprocedure en klachtenregeling) staat onder meer dat hoor en wederhoor moet worden toegepast waar dit geboden is voor het verwerven van feiten.
Er is geen algemeen geldende – en juridisch afdwingbare – gedragscode voor niet-gouvernementele organisaties.
Op internationaal niveau zijn maatschappelijke organisaties de «Istanbul Principles for Civil Society Organizations» Development Effectiveness»4 overeengekomen. Deze principes vormen een nuttige leidraad voor transparantie, wederzijdse verantwoording en integriteit.
Als de eigen gedragscode niet wordt nageleefd, zou dit dan gevolgen moet hebben voor de subsidieverstrekking vanuit het ministerie?
Leidend bij subsidieverstrekking zijn de rechten en plichten van maatschappelijke organisaties en bedrijven zoals die zijn verwoord in subsidiebeschikkingen. Het al dan niet naleven van die verplichtingen is mede bepalend voor eventuele gevolgen in de financiering vanuit het ministerie. Naar analogie van de plaats die de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen hebben binnen het bedrijfsleven-instrumentarium zullen de (door de VN erkende) Istanbul Principles een plaats krijgen in het toekomstige subsidie-instrumentarium voor maatschappelijke organisaties. Daarmee doe ik recht aan het toegezegde tijdens het Algemeen Overleg over internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen op 2 juli jl. om bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties aan vergelijkbare principes te houden.
De Nederlandse Publieke Omroep die stelselmatig met honderden websites de Wet bescherming persoonsgegevens overtreedt |
|
Bart de Liefde (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat vindt u van het bericht «CBP: publieke omroep schendt privacy van bezoekers websites»?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichtgeving over het rapport over de Nederlandse Publieke Omroep (hierna: NPO) dat het College Bescherming Persoonsgegevens (hierna: CBP) heeft opgesteld. Het CBP ziet als zelfstandig bestuursorgaan toe op de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens. Het is niet aan het kabinet om een oordeel te geven over een besluit van een onafhankelijke toezichthouder in een individueel geval.
De NPO verschilt op enkele punten met het CBP van mening over de wijze waarop de wet op de situatie van de NPO moet worden toegepast. Wel heeft de NPO naar aanleiding van het rapport van het CBP maatregelen genomen. Zoals gezegd is het niet aan het kabinet om een oordeel te geven over de vraag of de NPO daarmee in overeenstemming met de Wbp handelt, dat is aan het CBP.
Wat vindt u van het stelselmatig overtreden van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) door de Nederlandse Publieke Omroep (NPO)? Wat gaat u ondernemen richting de NPO?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat blijkens de diverse onderzoeken van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) de NPO al bijna drie jaar lang slecht uitvoering geeft aan de Wbp, eerst door het opwerpen van cookiemuren, vervolgens door op onjuiste en/of onduidelijke wijze toestemming te vragen aan bezoekers van de honderden NPO-websites en nu door het zonder toestemming vooraf al plaatsen van trackingcookies? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen kunt u nemen tegen de recidiverende NPO?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat de NPO zich niet aan de wet houdt en haar eigen belangen laat prevaleren boven de privacy van bezoekers van websites van de NPO?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de NPO het goede voorbeeld moet geven en op consistente, transparante en eenvoudige wijze vooraf om toestemming moet vragen voor het plaatsen van onder andere tracking cookies? Zo ja, bent u van mening dat de NPO dat nu doet? Zo nee, gaat u de NPO verzoeken te stoppen met het stelselmatig overtreden van de Wbp?
Net als elke andere website dienen de websites van de publieke omroep in overeenstemming met de wet te zijn.
Kunt u het CBP-onderzoek voorzien van een kabinetsreactie naar de Kamer sturen zodat het na het zomerreces gelijktijdig met de aangekondigde nieuwe cookiewet behandeld kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 1 tot en met 4 geeft het kabinet geen oordeel over besluiten van een toezichthouder in individuele gevallen. Naar aanleiding van de publicatie op NRC.nl heeft het CBP het rapport op 8 juli openbaar gemaakt via http://www.cbpweb.nl/Pages/pb_20140708_npo-cookies-publieke-omroep.aspx.
Gouden handdrukken bij woningcorporatie Rochdale |
|
Sadet Karabulut (SP), Sander de Rouwe (CDA), Martine Baay-Timmerman (50PLUS), Kees Verhoeven (D66), Roald van der Linde (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw mening over het jaarverslag 2013 van Rochdale, waaruit blijkt dat voor € 4,5 mln aan vertrekpremies is betaald waarvan € 1,5 mln terecht is gekomen bij vijf personen?1 2
In het jaarverslag 2013 van Rochdale is opgenomen dat Rochdale in 2013 een ingrijpende reorganisatie heeft doorgevoerd. De formatie is daarbij met 90 personen ingekrompen. Dit heeft voor circa 65 mensen geleid tot gedwongen ontslag. In het jaarverslag is gerapporteerd over de vergoeding van 5 medewerkers (een directeur, een manager uitvoering, een administratief medewerker, een onderhoudsadviseur en een participatiemedewerkster), omdat voor deze medewerkers de ontslagvergoeding boven de bezoldigingsnorm van de WNT uitsteeg. Het betreft geen topfunctionarissen.
Ik stel vast dat op de betreffende betalingen geen wettelijke kaders van toepassing zijn.
Waarom heeft Rochdale gekozen voor het geven van gouden handdrukken boven de norm van € 228.599 en wist u, of wisten uw medewerkers hiervan? Zo ja, heeft u iets gedaan om te voorkomen dat dergelijke hoge ontslagvergoedingen zouden worden uitgekeerd?
Rochdale heeft hiervoor gekozen op basis van een bedrijfsmatige afweging (reorganisatie en inkrimping personeelsbestand met 20%) binnen de kaders van een met de vakbonden overeengekomen sociaal plan. Bij het berekenen van de ontslagvergoedingen is volgens Rochdale stringent voor alle medewerkers dit sociaal plan gevolgd.
Mijn medewerkers noch ik zijn hierover vooraf geïnformeerd en er zijn derhalve geen stappen ondernomen om dit te voorkomen. Vanuit de wettelijke kaders zou daartoe ook geen grond hebben bestaan.
Vindt u het politiek en moreel aanvaardbaar dat een huurder van Rochdale omgerekend € 112 heeft meebetaald aan de hoge ontslagvergoedingen?
De ontslagvergoedingen van de 5 medewerkers die in het jaarverslag zijn vermeld zijn volgens Rochdale conform en in ieder geval niet hoger dan de uitkomst van de kantonrechterformule zoals vastgelegd in het sociaal plan.
Ik vind in algemene zin voor maatschappelijke organisaties, waaronder woningcorporaties, een matiging van bedrijfslasten van groot belang. In verband daarmee wijs ik op het kabinetsvoornemen om de reikwijdte van de WNT, waarmee sinds 2013 ook ontslagvergoedingen voor topfunctionarissen zijn genormeerd, te verbreden naar alle werknemers in de (semi)publieke sector.
Deelt u de mening dat, in een tijd waarin huurders zich geconfronteerd zien met huurverhogingen, het onacceptabel is dat mismanagement in feite beloond wordt met gouden handdrukken door Rochdale? Zo nee, waarom niet?
Door Rochdale is in 2013 een reorganisatie in gang gezet om te besparen op de organisatiekosten. Er is naar mijn weten geen relatie met eventueel mismanagement.
Is er een mogelijkheid om te hoge ontslagvergoedingen terug te vorderen opdat deze middelen ten goede komen aan de huurders van Rochdale? Kunt u uw antwoord toelichten?
Die mogelijkheid is er niet, omdat er geen sprake is van te hoge ontslagvergoedingen in relatie tot de Wet Normering Topinkomens of de Woningwet. Het betreft hier betalingen aan zogenaamde niet-topfunctionarissen. Voor deze categorie geldt enkel een publicatieplicht als een bepaalde grens in een bepaald jaar wordt overschreden. Rochdale heeft met publicatie van de vertrekpremies in haar jaarverslag aan deze plicht voldaan.
Kunt u de Kamer informeren of in Duitsland en Denemarken bestuurders van woningcorporaties ook rijkelijk beloond worden?
Ik beschik niet over informatie waarmee ik deze vraag op korte termijn kan beantwoorden. Ik zeg uw Kamer toe dat alsnog in kaart te brengen.
De mogelijke sluiting van de Spoedeisende Hulp in Weert |
|
Raymond Knops (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat er inmiddels 22.000 handtekeningen verzameld zijn voor het behoud van de eerste hulp van het Sint Jans Gasthuis (SJG) in Weert?1 Kunt u toelichten wat de stand van zaken rond deze specifieke spoedeisende hulp is?
Ja.
In het begin 2013 gepubliceerde rapport «Kwaliteitsvisie Spoedeisende Zorg» is door Zorgverzekeraars Nederland (ZN) een landelijk kader van criteria voor de herinrichting van de spoedeisende zorg opgesteld. In dit kwaliteitskader staat voor meerdere complexe acute aandoeningen wat de kwaliteits- en volumecriteria zouden moeten zijn om de kwaliteit te kunnen garanderen. Op basis van deze criteria zijn scenario’s ontwikkeld en is een inventarisatie gemaakt toegespitst op de specifieke situatie per regio.
De Autoriteit Consument & Markt (ACM) heeft zorgverzekeraars er inmiddels op gewezen dat hun plannen voor gezamenlijke inkoop van deze spoedeisende zorg nog onvoldoende onderbouwd zijn om dit gezamenlijk optrekken op dit moment toe te staan. Op basis hiervan heeft ZN op 16 juli laten weten het gezamenlijke traject rond complexe spoedeisende zorg op dit moment niet door te zetten. Er is op dit moment dus geen sprake meer van een gezamenlijk traject van de zorgverzekeraars om genoemde zorg niet meer in te kopen bij het St. Jans Gasthuis. Het is nu aan iedere zorgverzekeraar afzonderlijk om hier het eigen inkoopbeleid op te formuleren. Het inkoopbeleid van zorgverzekeraars is een individuele verantwoordelijkheid, waarbij de zorgverzekeraar moet voldoen aan de zorgplicht jegens zijn verzekerden.
Klopt het dat het uiteindelijke doel van de regioplannen betere kwaliteit van de spoedeisende zorg voor de burger is? Hoe wordt bepaald en getoetst dat de spoedeisende zorg voor de burger daadwerkelijk beter wordt met het regioplan?
Het doel van de regioplannen van zorgverzekeraars is naast een betere kwaliteit van de spoedeisende zorg voor de burger ook een doelmatiger inrichting van de acute zorg. Dit gebeurt aan de hand van de eerder genoemde Kwaliteitsvisie waarin een landelijk kader van criteria voor de herinrichting van de spoedeisende zorg is neergelegd. Er zijn scenario’s opgesteld toegespitst op de specifieke situatie van de betreffende regio. Deze regiovisies zijn in samenwerking met de regionale zorgaanbieders opgesteld. Het regionaal overleg acute zorg (ROAZ) speelt een belangrijke rol. Dit proces moest er toe leiden dat de spoedeisende zorg voor de burger/patiënt daadwerkelijk verbetert. De ACM heeft inmiddels zorgverzekeraars opgeroepen hun plannen met onafhankelijke kwaliteitsstandaarden te onderbouwen.
Ben u ervan op de hoogte dat het SJG op de kwaliteitscriteria ten aanzien van de zes functies die op basis van de (concept)regio plannen mogelijk geschrapt worden, gemiddeld of hoger scoort dan landelijk (op basis van de normen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en wetenschappelijke instituten)? Bent u er tevens van op de hoogte dat het SJG deze zes functies tegen marktconforme tarieven kan bieden? Hoe kijkt u er tegenaan dat Zorgverzekeraars Nederland het aantal behandelingen ten aanzien van deze zes functies meetelt in haar toetsing op kwaliteit, terwijl het niet om hoogcomplexe zorg gaat? Deelt u de mening dat uit de scores op de kwaliteitscriteria verondersteld kan worden dat er niet meer behandelingen nodig zijn om meer kwaliteit te kunnen bieden?
De afweging die zorgverzekeraars maken in hun inkoopbeleid is een eigen verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar, waarbij zorgverzekeraars zich moeten houden aan de zorgplicht, waaruit voortvloeit dat zorg binnen redelijke afstand en redelijke termijn aan de verzekerde geleverd dient te worden. Voor acute zorg dienen zorgverzekeraars en aanbieders van zorg er voor te zorgen dat de bereikbaarheid binnen de wettelijk gestelde norm van 45 minuten in de regio geborgd blijft (inclusief verloskundige zorg). De NZa kan optreden indien de zorgverzekeraar zijn zorgplicht niet nakomt.
Vindt u dat zowel prijs als kwaliteit in de huidige beleidsvoering door zorgverzekeraars op de juiste wijze beoordeeld worden? Bent u bereid het «prijs-kwaliteit»-criterium dat Zorgverzekeraars Nederland hanteert ter discussie te stellen, zodat er meer op kwaliteit ingekocht gaat worden?
Ik ben er een voorstander van dat de prijs een belangrijke rol speelt bij contracteren van zorg, we moeten de zorg immers voor iedereen betaalbaar houden. Maar ook de kwaliteit van de zorg moet bij de inkoop worden betrokken. Dat is een belangrijk onderdeel voor het goed werken van het stelsel.
Ik ben dan ook blij dat verzekeraars daar steeds meer aandacht aan besteden. Daarvoor is het nodig dat er meer en transparante kwaliteitsrichtlijnen en standaarden worden ontwikkeld. Het Zorginstituut Nederland kan voor het stimuleren en onderbouwen daarvan ondersteuning bieden. In het wetsvoorstel «verbod op verticale integratie» staan nieuwe eisen aan verzekeraars om transparant te zijn op basis waarvan ze inkopen. Het wetsvoorstel ligt ter behandeling in de Eerste Kamer voor.
Op welke wijze zou volgens u de sluiting van de eerste hulp van het SJG in Weert bij kunnen dragen aan de verbetering van de kwaliteit van de spoedeisende zorg voor de burger?
Zie mijn antwoord op vraag 3 waar ik inga op de verantwoordelijkheidsverdeling.
Herinnert u zich dat in het regeerakkoord Rutte-II is afgesproken dat de dubbele infrastructuur van Huisartsenposten (HAP) en Spoedeisende Hulp (SEH) wordt afgebouwd, hetgeen lijkt te suggereren dat er momenteel overlap is, en dat er met het sluiten van een HAP of SEH geen verslechtering van de spoedeisende zorg zal zijn? Kunt u garanderen dat geen enkele burger er op achteruit gaat, als het gaat om de kwaliteit van de spoedeisende zorg? Kunt u in uw antwoord de afstand en reistijd naar de spoedeisende zorg betrekken?
In het Regeerakkoord is afgesproken dat de huidige dubbele infrastructuur van Huisartsenposten (HAP) en Spoedeisende Hulpen (SEH’s) afgebouwd wordt, door integratie van HAP en SEH. Het maakt het kiezen van de juiste zorg voor de patiënt ook gemakkelijker. Van belang is een goede triage aan de poort, om patiënten niet onnodig het ziekenhuis in te sturen. Uitgangspunt daarbij is dat de wettelijk gestelde bereikbaarheidsnorm van 45 minuten geborgd blijft waarmee de basisspoedzorg dicht bij de burger beschikbaar blijft. De IGZ ziet toe op de randvoorwaarden voor verantwoorde (spoedeisende) zorg.
Heeft u een beeld van het geheel aan regioplannen dat in dit kader wordt opgesteld? Weet u al wanneer deze regioplannen openbaar zullen worden? Kunt u zich ervoor inzetten dat er geen onomkeerbare stappen worden gezet rond het mogelijk sluiten van een SEH, zolang de regioplannen niet openbaar zijn en besproken zijn met alle betrokkenen, waaronder de gemeenten Weert, Nederweert, Cranendonck en Leudal? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet op de hoogte van het geheel aan regioplannen. Het is ook niet aan mij om deze plannen openbaar te maken. Het gezamenlijk optrekken door verzekeraars bij inkopen van acute zorg is als gevolg van het bericht van de ACM (17-7-2014) over de herstructurering van de complexe acute zorg op dit moment niet doorgezet door de verzekeraars. Het is aan de individuele zorgverzekeraar om acute zorg te contracteren voor hun verzekerden. Het is dan ook niet aan mij om plannen openbaar te maken. Ik ga er overigens wel van uit dat over de inhoud en mogelijke gevolgen voor betrokkenen en belanghebbende partijen (zoals gemeenten) van eventuele plannen altijd gecommuniceerd zal worden in de regio.
Herinnert u zich dat u in uw brief van 25 maart 2014 (Kamerstuk 29 274, nr. 188) aangeeft dat u verantwoordelijk bent voor de continuïteit van cruciale zorg en dat u de benodigde stappen zult zetten als er sprake van is dat deze in het gedrang komt? Aan wat voor mogelijke stappen denkt u dan? Heeft u naast uw strikt wettelijke rol ook nog andere middelen om uw systeemverantwoordelijkheid invulling te geven? Is de 45 minutennorm naar uw mening de enige norm die hierbij van belang is?
Ja, het is juist dat de overheid een bijzondere verantwoordelijkheid draagt voor de continuïteit van cruciale zorg, waaronder SEH-zorg, maar de primaire verantwoordelijkheid ligt bij zorgaanbieders en zorgverzekeraars. De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars aan hun zorgplicht voldoen. Wanneer zorgverzekeraars niet in staat zijn om de continuïteit van cruciale zorg voor hun verzekerden te borgen is het aan de zorgverzekeraar om melding te maken van deze overmacht bij de NZa. Constateert de NZa dat deze melding van overmacht terecht is, dan is het de verantwoordelijkheid van de overheid om een tijdelijke vangnetstichting op te richten met het oog op de continuïteit van cruciale zorg. Een andere verantwoordelijkheid heeft de overheid niet. Ten aanzien van de beschikbaarheid van SEH-zorg en acute verloskunde geldt de 45-minuten norm. Zorgverzekeraars dienen er in beginsel voor te zorgen – gelet op hun zorgplicht – dat verzekerden deze zorg binnen genoemde normtijd ontvangen. Deze 45-minutennorm zorgt ervoor dat de spreiding van deze zorg over Nederland goed is. Iedereen heeft basis spoedeisende hulp op vrij korte afstand ter beschikking. De 45 minutennorm is hierbij van essentieel belang.
Statiegeld op bierflesjes |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Bierflesjes zonder statiegeld probleem op recreatieterreinen»?1
Ja.
Waardoor bent u ervan overtuigd dat statiegeld op bierflesjes ook in de toekomst zal blijven bestaan, nu steeds meer bierproducenten dit omzeilen door flesjes zonder statiegeld uit te brengen?
Het heffen van statiegeld op bierflesjes in eenmalige of hervulbare flessen is reeds vele jaren een vrije keus van de producent. Een groot aantal brouwerijen heeft de keus gemaakt om hervulbare glazen bierflessen te gebruiken. Deze keuze wordt ingegeven door milieuoverwegingen, economische overwegingen en door de markt, omdat de consument bij voorkeur bier in een krat wil kopen. Enkele brouwers hebben zelfs kort geleden grote investeringen gedaan in het ontwikkelen en op de markt brengen van een eigen hervulbare fles. Wanneer de brouwer een hervulbare fles op de markt brengt, wordt daar statiegeld op geheven om de fles retour te ontvangen. De fles blijft in dit geval eigendom van de brouwerij. De hervulbare fles is in verhouding tot eenmalige flessen duur in aanschaf en dat wordt terugverdiend door meermalig gebruik. Er is dus een economische reden om de fles weer terug te krijgen.
Via de productschappen is alleen geregeld dat er statiegeld wordt geheven op de hervulbare bierflessen en niet dat de bierflessen hervulbaar moeten zijn.
De Nederlandse brouwers dekken 85% van de markt. Zij hebben mij laten weten dat er bij hun de laatste jaren geen verschuivingen zijn opgetreden tussen het aantal hervulbare en eenmalige flessen. Er lijkt dus geen significante toename in het aandeel eenmalige flessen.
Samenvattend is er nu dus geen plicht om statiegeld te heffen op deze flesjes en is er zonder deze plicht een goed functionerend systeem dat stabiel werkt.
Deelt u de mening dat in de praktijk nu is aangetoond dat het schrappen van statiegeld leidt tot meer zwerfafval?
Het is naar mijn mening niet mogelijk om hier een uitspraak over te doen. Allereerst is statiegeld op bierflessen niet afgeschaft. Er worden eenmalige flessen op de markt gebracht waar geen statiegeld op zit. De motivatie voor het gebruik van eenmalige flesjes is divers en kan komen vanuit vragen uit de markt. Zo zijn er bijvoorbeeld logistieke of economische aspecten die een retoursysteem onrendabel maken voor kleinere brouwerijen en/of buitenlandse brouwerijen. Op hervulbare flessen wordt nog steeds statiegeld geheven. Daarnaast is er een dieper en breder inzicht nodig in de omvang van de problematiek van zwerfafval. Zoals in het Algemeen Overleg van 18 juni jl. aangegeven, zal ik hier onderzoek naar doen en daarbij ook kijken hoe ons omringende landen zwerfafval aanpakken. De resultaten zal ik ook betrekken bij de gesprekken die ik voer met de gemeenten en andere partijen over het stimuleren van het gebruik van kansrijke inzamelsystemen met een positieve prikkel op lokale schaal.
Bent u bereid producenten te verplichten niet alleen gemeenten te vergoeden voor het extra zwerfafval maar ook terreineigenaren, zolang dergelijke flesjes zonder statiegeld op de markt worden gebracht? Zo nee, hoe past dit volgens u onder het principe «de vervuiler betaalt»?
Voor het bestrijden van zwerfafval zijn er in de Raamovereenkomst Verpakkingen afspraken gemaakt. De gemeenten krijgen extra geld ten opzichte van de jaren tot en met 2022 voor de bestrijding van zwerfafval. Het is aan de gemeenten om dit geld efficiënt en effectief in te zetten. Daarnaast is de terreineigenaar een private ondernemer die de verplichting heeft om zich via een inzamelaar te ontdoen van zijn bedrijfsafval.
Zoals reeds in de eerste termijn van het Algemeen Overleg Grondstoffen en afval van 18 juni gezegd, kijk ik samen met gemeenten en andere betrokken partijen hoe we het gebruik van kansrijke inzamelsystemen met een positieve prikkel op lokale schaal kunnen stimuleren.
Bent u bereid met producentenorganisaties overeen te komen dat zij ook statiegeld op bierflesjes van 25 ml invoeren? Bent u bereid, als zij hier niet toe overgaan, statiegeld voor bierflesjes van zowel 33 als 25 ml te verplichten in het Besluit beheer verpakkingen 2014?
Zoals eerder in Kamerdebatten aangegeven, stuur ik op doelen en zijn de middelen, zoals statiegeld, daaraan ondergeschikt. Statiegeld op bierflessen zal ik om die reden niet verplichten in het Ontwerpbesluit beheer verpakkingen 2014. Het statiegeld op hervulbare bierflessen zal overigens wel blijven bestaan, dankzij private borging binnen de sector.
Ontwijken van de Verhuurderheffing |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u de praktijk van het liberaliseren van huurwoningen om onder de verhuurdersheffing uit te komen?1
Ik heb geen signalen dat er huurwoningen worden geliberaliseerd met als doel om onder de verhuurderheffing uit te komen. Het liberaliseren van een huurwoning bij mutatie is toegestaan wanneer de woning voldoende punten heeft.
Is het u bekend welke omvang deze praktijk reeds heeft aangenomen, welke omvang deze praktijk kan krijgen en welke bedragen en aantallen woningen daarmee gemoeid zijn?
Het al dan niet liberaliseren van een vrijkomende woning betreft een afweging van individuele verhuurders waarbij verschillende factoren een rol spelen zoals de lokale woningmarkt en de verdiencapaciteit van de verhuurder.
Bij de door mij toegezegde evaluatie van de verhuurderheffing voor begin 2016 wordt gekeken naar de effecten van de heffing op de beschikbaarheid van betaalbare woningen. Mocht de door u geconstateerde praktijk zich veelvuldig voordoen, dan zal dit in de evaluatie zichtbaar worden.
Deelt u de mening dat een aanbod aan een huidige huurder om het huidige gereguleerde huurcontract om te zetten in een geliberaliseerd contract ongewenst is? Zo ja, op welke wijze wilt u een halt toeroepen aan een dergelijke handelswijze?
Een verhuurder heeft de mogelijkheid om een huurder een dergelijk voorstel te doen. De huurder is niet verplicht om hier op in te gaan en kan daarin dus een eigenstandige afweging maken. Ik ben niet voornemens een halt toe te roepen aan een dergelijke handelswijze, aangezien hier vrijheid van contract geldt.
Het onderzoek ‘Spookjongeren: quickscan naar uitgeschreven jongeren in Amsterdam Nieuw-West’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het onderzoek «Spookjongeren: quickscan naar uitgeschreven jongeren in Amsterdam Nieuw-West», dat is uitgevoerd in opdracht van het Amsterdamse stadsdeel Nieuw-West?1
Ja.
Is het waar dat probleemjongeren zich massaal laten uitschrijven uit de gemeentelijke basisadministratie om zo van deurwaarders en justitie af te komen?
Dit rapport betreft een quickscan. De onderzoekers geven aan dat nader onderzoek noodzakelijk is. In het rapport wordt een schatting gegeven van het aantal probleemjongeren en aangegeven dat naar schatting een deel daarvan «spookjongere» is, waarbij volgens de onderzoekers is bedoeld uitgeschreven als geëmigreerd naar het buitenland of op een ander adres geregistreerd dan waar zij wonen (in Nederland). In het rapport wordt de voorzichtige conclusie getrokken dat dit mede wordt veroorzaakt doordat de jongere zich daarmee wil en kan onttrekken aan deurwaarders en justitie, maar de conclusie wordt zeker niet getrokken dat dit massaal of (alleen) om die reden gebeurt.
Van welk aantal «spookjongeren» in heel Nederland gaat u uit?
In eerdere Kamerbrieven en overleggen heb ik toelichting gegeven over het begrip «spookjongere» of «spookburger». Het betreft personen die staan geregistreerd in de Basisregistratie personen (BRP) als geëmigreerd naar het buitenland, maar waarvan signalen zijn dat ze toch feitelijk voor langere tijd in Nederland wonen. Ik heb destijds op basis van bestandsvergelijkingen de schatting van in totaal 100.000 personen gedaan. Voor wat betreft de groep 18–26 jarigen gaat het naar schatting om ruim 10.000.
Deelt u de conclusie van het onderzoek, dat de betreffende jongeren en ouders vaak geen zicht hebben op de ingrijpende gevolgen van uitschrijving uit de gemeentelijke basisadministratie voor de maatschappelijke toekomst van jongeren of bent u van mening dat het probleem van «spookjongeren» veel meer is dan een informatieprobleem?
De onderzoekers hebben geconcludeerd dat er meer onderzoek zou moeten worden gedaan voordat er een valide uitspraak gedaan kan worden of de betreffende jongeren en ouders vaak geen of niet genoeg zicht zouden hebben op de ingrijpende gevolgen van uitschrijving uit de BRP. Los daarvan ben ik van mening dat het informeren van burgers over de gevolgen van het niet goed ingeschreven staan bij de overheid een belangrijke taak is. In dit geval zouden gemeenten kunnen overwegen om burgerzaken-ambtenaren in contact te brengen met jongereninstellingen en jongeren om proactief uit te leggen wat de gevolgen kunnen zijn als je niet goed ingeschreven staat bij de overheid. In het kader van de campagne «Voorkom gedoe, kijk het na» van eind 2013 is aan gemeenten een toolkit beschikbaar gesteld waarmee ze burgers kunnen informeren. De toolkit is beschikbaar via www.bprbzk.nl.
BZK zal via de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken nogmaals aandacht vragen voor de gevolgen van onjuiste registraties.
Op welke wijze wordt in de handhaving rekening gehouden met de uiteenlopende factoren die in het onderzoek worden genoemd zoals problematische schulden, criminaliteit en detentie, huisvestingsnood en thuisproblematiek die de belangrijkste redenen voor jongeren om zich uit te schrijven uit de gemeentelijke basisadministratie zouden zijn, naast psychische stoornissen, verstandelijke beperking en frauduleus handelen?
Gemeenten hebben een handhavingsinstrument als het gaat om de verplichtingen van burgers in het kader van de BRP, de bestuurlijke boete en kunnen zelf bepalen hoe deze wordt toegepast en of er verzachtende omstandigheden zijn. Als het gaat om de verantwoordelijkheid van gemeenten om de BRP correct bij te houden hebben gemeenten meerdere instrumenten, die ook aan de voorkant zijn in te zetten. De burger kan naar het loket geroepen worden om nadere inlichtingen te verstrekken; dat is de aangewezen weg ingeval ouders aangifte doen van vertrek van een kind. Dan wordt de aangifte niet meteen doorgevoerd maar eerst in onderzoek gezet en ondertussen worden nadere inlichtingen gevraagd van het kind en de ouders. Zo laat de gemeente Amsterdam haar burgerzaken-ambtenaren gericht doorvragen naar informatie over de verblijfplaats van het kind als een ouder aangifte komt doen van vertrek.
Stadsdeel Nieuw-West is een aanpak van het verschijnsel spookjongeren aan het ontwikkelen, waarbij optimaal wordt gemaakt van de capaciteit van bestaande voorzieningen.
Welke maatregelen kunnen gemeenten nemen om te voorkomen dat jongeren zich ten onrechte laten uitschrijven uit de gemeentelijke basisadministratie?
Zie het antwoord op vraag 5.
Zijn instanties die te maken hebben met «spookjongeren» verplicht de gemeentelijke basisadministratie te infomeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, komen zij die verplichting na?
Bestuursorganen zijn vanaf 1 januari 2010 verplicht om terug te melden op authentieke en historische gegevens. Voor niet-bestuursorganen (derden) gelden deze verplichtingen niet maar ze mogen het wel doen. Gemeenten kunnen hier eigenstandig nadere afspraken over maken, met inachtneming van regels op het gebied van privacy en geheimhouding.
Deelt u de conclusie van het rapport, dat recente aanscherping van wet- en regelgeving op het gebied van bijstand en huurtoeslag oorzaak kan zijn van een toename van het verschijnsel «spookjongere»? Zo ja, wordt bij de uitvoering van die wet- en regelgeving rekening gehouden met de gevolgen voor de gemeentelijke basisadministratie en de daaruit voortvloeiende problemen voor de handhaving?
Ik merk op dat er bij de huurtoeslag geen sprake is van recente aanscherping van wet- en regelgeving op dit punt, maar van beleid dat sinds 1997 ongewijzigd is. Zoals in het geciteerde rapport terecht wordt opgemerkt, kan het inwonen van kinderen ook leiden tot meer in plaats van minder huurtoeslag, zeker indien het gaat om kinderen zonder belastbaar inkomen of kinderen onder de 23 jaar met een laag inkomen.
Met betrekking tot de invoering van de kostendelersnorm in de bijstand; de kostendelersnorm wordt per 1 januari 2015 ingevoerd, maar voor de huidige bijstandspopulatie is er een overgangsrecht van 6 maanden tot 1 juli 2015. De kostendelersnorm leidt er niet toe dat bijstandsgerechtigden hun uitkering verliezen als er een volwassen kind inwoont; alleen de hoogte van de uitkering houdt, meer dan in de huidige situatie, rekening met het delen van kosten. De verwachting is dat het risico op toename van het aantal spookjongeren niet groter wordt door invoering van de kostendelersnorm. Wel zal het Ministerie van SZW, naar aanleiding van motie Heerma en Van Weyenberg (Kamerstukken II, 2013–14, 33 801, nr 52) in overleg treden met gemeenten om te borgen dat de kans op ontwijking van de kostendelersnorm geminimaliseerd wordt.
Het artikel ‘Bijkomen van de bijstand’ |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Bijkomen van de bijstand»1
Ja.
Klopt het getal in het artikel dat volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) 25 procent van de werklozen, ruim 100.000 personen, permanent vrijgesteld is van sollicitatieplicht? Wat zijn daarvan de exacte redenen? Zo nee, wat is dan het percentage?
Volgens de meest recente gegevens van het CBS had in december 2012 22% van de huishoudens met een bijstandsuitkering en waarvan de oudste aanvrager tussen de 27 en 65 jaar was, een ontheffing van de arbeidsverplichting. In totaal ging het om 67.940 huishoudens. Op dit moment zijn geen gegevens beschikbaar over de exacte redenen van de ontheffing van de arbeidsverplichting. Ik zal het CBS verzoeken om bij een volgend CBS-onderzoek ook de redenen van de ontheffing van de arbeidsverplichtingen te betrekken.
Klopt het dat gemeenten naast deze formele vorm van vrijstelling ook nog veelvuldig informeel vrijstellingen geven? Om welke aantallen gaat het naar uw schatting dan en wat zijn hiervan de redenen?
Uit het onderzoek «De invloed van ontheffingen op de arbeidsparticipatie van WWB’ers»2 van de Inspectie SZW blijkt dat er naast de formele ontheffingen ook informele ontheffingen van de arbeidsverplichtingen voorkomen. Ik hecht eraan te benadrukken dat bij het tijdelijk ontheffen van de arbeidsverplichtingen in de WWB, individueel maatwerk het uitgangspunt is en dat het een gemeentelijke bevoegd- verantwoordelijkheid betreft.
In hoeveel van voornoemde gevallen van formele en informele vormen van vrijstelling gaat het om vakantie (kort en langdurig) waardoor bijstandsontvangers niet beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt en ook niet zelf actief zoeken?
Zoals ik heb toegezegd in het Algemeen Overleg WWB onderwerpen d.d. 26 juni 2014 zal ik met betrekking tot het onderwerp «WWB en vakantie» nagaan hoe gemeenten hiermee omgaan en vervolgens uw Kamer hierover informeren.
Wat zijn de gevolgen van het voornoemde groot aantal vrijstellingen voor de kans op werk voor de bijstandsontvangers inclusief de kans op tijdelijk werk en seizoenswerk?
Het uitgangspunt van de Wet werk en bijstand is «werk boven uitkering». Dit impliceert dat iedereen zoveel mogelijk naar vermogen dient te participeren en een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen tot het hoogst nodige beperkt dient te worden. Overigens is wel bekend dat een deel van de ontheffingen om medische reden wordt verleend en een ander deel de doelgroep alleenstaande ouders met jonge kinderen tot 5 jaar betreft. Daarbij merk ik op dat een tijdelijke ontheffing uitsluitend de arbeidsverplichtingen betreft, maar de re-integratieverplichtingen onverlet laat. Hierdoor kan voorkomen worden dat de afstand tot de arbeidsmarkt wordt vergroot.
Wat zijn de gevolgen voor de uitstroom naar betaald werk?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u eraan doen om het groot aantal vrijstellingen terug te dringen overeenkomstig het advies van de inspectie SZW uit 2013?
Uit CBS-cijfers blijkt dat in de afgelopen jaren de (tijdelijke) ontheffing van de arbeidsplicht is gedaald van 35% in 2008 tot 22% in 2012. In dit verband is verder de wetswijziging in het kader van de WWB maatregelen, die per 1 januari 2015 in werking treedt, van belang. Immers hierbij worden de spelregels met betrekking tot de algehele arbeids- en re-integratieverplichting alsmede de arbeidsverplichtingen en maatregelen geharmoniseerd en geüniformeerd. Ook is geregeld dat personen die duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn, worden uitgezonderd van de arbeids- en re-integratieplicht alsmede de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie. Met de genoemde wetswijziging komen op uitvoeringsniveau extra instrumenten beschikbaar, teneinde de WWB beter te kunnen handhaven.
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Inspectie SZW waaruit blijkt dat ongeveer tweederde van de bijstandsontvangers om uiteenlopende redenen niet aan het werk wil, daar niet actief naar op zoek is of daar niet beschikbaar voor is?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ’Poolse chauffeurs raken op’ |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Poolse chauffeurs raken op», waarin wordt gesteld dat er een schaarste is aan goede chauffeurs die lange internationale ritten willen rijden, waardoor bedrijven wel gedwongen zijn om chauffeurs buiten de Europese Unie te zoeken?1
Binnen de Europese Unie is voldoende aanbod van mensen die graag willen werken. Het is daarom niet nodig hiervoor derdelanders aan te trekken.
Het is wel belangrijk om ook in Nederland chauffeurs te blijven opleiden. Hier wordt met het sectorplan ook op ingezet.
Klopt het dat deze chauffeurs van buiten de EU een werkvergunning krijgen en hoe zet u dat af tegen het feit dat in Nederland ook chauffeurs werkloos thuis zitten?
Sinds het ingaan van het vrij werknemersverkeer voor mensen uit Midden- en Oost-Europa in mei 2007 is slechts een enkele aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning voor de functie van chauffeur ingediend. Er zijn de afgelopen jaren dan ook vrijwel geen tewerkstellingsvergunningen verstrekt voor de functie van chauffeur.
Overigens merk ik op dat de Wet arbeid vreemdelingen met ingang van 1 januari 2014 is aangescherpt. Voor chauffeurs worden geen tewerkstellingsvergunningen meer afgegeven, omdat er voldoende prioriteitgenietend aanbod aanwezig is.
Kunt u aangeven hoeveel werkvergunningen zijn afgegeven voor chauffeurs van buiten de EU?
Er is de afgelopen jaren één tewerkstellingsvergunning verleend voor een chauffeur uit Turkije. Daarnaast is er één tewerkstellingsvergunning verleend voor een chauffeur uit Wit Rusland. Deze vergunning is later ingetrokken. Één aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning voor een chauffeur uit Armenië is geweigerd omdat er prioriteitgenietend aanbod beschikbaar was voor de functie.
Deelt u de mening van FNV Bondgenoten dat er sprake is van »sociale dumping», doordat bedrijven telkens op zoek zijn naar nog goedkoper personeel, ten koste van Nederlandse werknemers? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De signalen over oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden in de transportsector zijn ons bekend. Bij de aanpak van schijnconstructies wordt ook speciaal aandacht besteed aan de transportsector.
In de Wet Aanpak Schijnconstructies (WAS) zal een aantal voorstellen worden gedaan die ook helpen schijnconstructies in de transportsector aan te pakken. De belangrijkste zijn:
Bij kamerbrief van 4 juli 2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 17 050, nr 484)
heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang in de aanpak van schijnconstructies. Daarin is de WAS, dat nu voor advies voorligt bij de Raad van State, op hoofdlijnen beschreven.
Vindt u het een wenselijke situatie dat een groep chauffeurs de weekendrust doorbrengt op parkeerplaatsen in en rondom de vrachtwagen?
In zijn algemeenheid is het niet wenselijk dat vrachtwagenchauffeurs de weekendrust doorbrengen op verzorgingsplaatsen langs de snelwegen, omdat deze in beginsel bedoeld zijn voor een korte rust en omdat het voorzieningenniveau van deze verzorgingsplaatsen niet is afgestemd op een langer verblijf.
Deelt u de mening dat er spoedig een verbod moet komen op het doorbrengen van de weekendrust op parkeerplaatsen en dat dit ook moet worden gehandhaafd? Zo ja, op welke termijn gaat u dit invoeren? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Europese Verordening 561/2006 is het een chauffeur toegestaan alléén zijn dagelijkse en verkorte wekelijkse rusttijden in het voertuig door te brengen, indien het voertuig over behoorlijke slaapfaciliteiten beschikt en het voertuig stil staat. Indien bij wegcontroles een vermoeden ontstaat dat een chauffeur deze regel overtreedt, wordt waarschuwend opgetreden en bij administratieve controles het desbetreffende bedrijf erop aangesproken. De chauffeur mag zijn rusttijd doorbrengen waar hij wil. Het is derhalve niet goed mogelijk om te controleren of een chauffeur de wekelijkse rust in de cabine heeft doorgebracht. De bepaling uit de Europese Verordening is ook vooral bedoeld als stimulans voor werkgevers om chauffeurs voor hun wekelijkse rust naar huis te laten terugkeren.
Het is een verplichting van de werkgever om het werk zodanig te organiseren dat de rij- en rusttijden kunnen worden nageleefd. Een bedrijf dient hier ook controle op uit te oefenen. Indien bij administratieve controles door de ILT wordt geconstateerd dat de normale wekelijkse rusttijden structureel in het voertuig worden doorgebracht, wordt handhavend opgetreden indien voldoende kan worden aangetoond dat in strijd met de rij- en rusttijden regels is gehandeld.
In het komend najaar zal een gesprek plaatsvinden tussen FNV bondgenoten en de ILT over door het FNV gesignaleerde knelpunten.