Het bericht “Meitelling door ruim de helft nog niet ingediend” en de brief van de Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV) |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meitelling door ruim de helft nog niet ingediend»?1
Ja.
Bent u daarnaast bekend met de brief van de Nederlandse Melkveehouders Vakbond aan de vaste commissie voor Economische Zaken uit de Tweede Kamer?2
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat ruim de helft van de agrarische ondernemers de Gecombineerde Opgave 2015 nog niet hebben ingevuld?
De agrarisch ondernemers hebben dit jaar, mede vanwege veranderingen in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, een maand langer (tot en met 15 juni) de tijd om de Gecombineerde Opgave in te vullen. De ervaring leert dat de meeste aanvragen worden ingediend naarmate de deadline nadert. Desalniettemin heb ik in mijn brief van 10 april jl. opgeroepen om niet tot het laatste moment te wachten met het indienen van de aanvraag.
Inmiddels is d.d. 3 juni 2015 64% van de aanvragen binnen.
Deelt u de zorgen, onder meer geuit in de brief van de NMV van 16 mei jl., over de gang van zaken rond de informatievoorziening over de Gecombineerde Opgave 2015 vanuit de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)? Zo nee, waarom deelt u deze niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze zorgen weg te nemen?
Ik heb het uitstel voor Nederland ingevoerd zodat ondernemers langer de tijd hebben om de Gecombineerde Opgave goed en tijdig in te dienen.
RVO heeft inmiddels contact gelegd met de NMV zodat zij hun zorgen verder hebben kunnen toelichten. RVO blijft ook de komende tijd in gesprek met de sector.
Verder is de afgelopen periode veelvuldig gecommuniceerd over het uitstel van de Gecombineerde Opgave zodat alle eventueel ontstane onduidelijkheden bij ondernemers weggenomen konden worden.
Ziet u een verband tussen het feit dat ruim de helft van de agrarische ondernemers de Gecombineerde Opgave 2015 nog moet invullen en de zorgen rondom de bereikbaarheid van de RVO? Zo nee, waarom niet?
Nee. Met betrekking tot de bereikbaarheid van de aanvraag-applicatie kan ik u melden dat er tussen 13 en 15 mei een aantal technische verstoringen zijn geweest. Van verminderde bereikbaarheid van de applicatie is slechts sprake geweest op de momenten van die verstoringen. Ervaring uit eerdere jaren leert dat ondernemers vaak wachten met indienen tot het laatste moment.
Het heeft de voorkeur dat ondernemers gespreid hun opgave indienen. Ik roep de ondernemers dan ook nogmaals op om niet te wachten met het indienen van de opgave.
Kunt u aangeven of het waar is dat steeds maar een beperkt aantal agrarische ondernemers kan inloggen op de RVO-site in verband met mogelijke overbelasting? Wat vindt u hiervan? Indien het niet waar is, wat kan dan de oorzaak zijn dat niet iedereen op ieder gewild moment kan inloggen?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 10 april jl. zal RVO.nl bij een (te) grote druk op de aanvraag-applicatie het aantal gelijktijdige gebruikers van de applicatie maximeren om uitval van het systeem te voorkomen. Ondernemers die bezig zijn met het invullen van de Gecombineerde Opgave 2015 kunnen hun aanvraag dan afronden zonder dat het systeem uitvalt.
In het weekend van 16 en 17 mei jl. is het maximeren van het gelijktijdige gebruikers ongeveer tien keer ingezet en per keer ongeveer 10 tot 20 minuten actief geweest.
Wat is uw reactie op de zorgen bij de agrarische ondernemers dat de RVO slechts beperkt telefonisch en digitaal bereikbaar is? Deelt u de mening dat dit kan leiden tot halve, en mogelijk, foutieve informatievoorziening?
In mijn brief van 10 april jl. heb ik ondersteunende maatregelen aangekondigd
Dit betreft onder meer een verdubbeling van het aantal medewerkers klantcontact om de verwachte toename van vragen door de invoering van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid af te kunnen handelen. Er zijn daarnaast diverse avond- en weekendopenstellingen van het klantcontactcenter geweest. Ook tijdens Hemelvaart en Bevrijdingsdag was RVO.nl telefonisch bereikbaar. Om de bereikbaarheid voor de adviseurs en accountants maximaal te borgen heeft RVO.nl een adviseurslijn ingericht.
Deelt u de mening dat de agrarische ondernemer niet verantwoordelijk gehouden mag worden voor verkeerde en beperkte informatievoorziening vanuit de RVO? Zo ja, hoe gaat u hier rekening mee houden en hoe gaat u dit communiceren?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven hoeveel klachten er de afgelopen tijd zijn binnen gekomen over de RVO, specifiek in relatie tot de Gecombineerde Opgave 2015? Ziet u hier een stijging van het aantal klachten?
Kunt u aangeven hoe u de problemen bij de RVO wilt aanpakken zodat de agrarische ondernemers op basis van goede informatie en toegang de Gecombineerde Opgave 2015 kunnen invullen voor de deadline van 15 juni a.s. op een moment dat het ondernemers ook schikt (gezien de weersomstandigheden moet er vooral buiten gewerkt worden)?
Om de ondernemers ook aan de telefoon maximaal van dienst te blijven heeft het klantcontactcenter van RVO.nl in de aanloop naar 15 juni extra openingstijden. Deze zijn als volgt:
De weigering van het Lets EU-voorzitterschap deel te nemen aan een debat over de situatie in Hongarije |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat het Lets EU-voorzitterschap niet zal deelnemen aan het debat in het Europees parlement op 19 mei aanstaande over de situatie in Hongarije met betrekking tot de grondrechten en de rechtstaat, in verband met het ontbreken van een Raadsstandpunt?
Het Letse Voorzitterschap was aanwezig bij het debat in het Europees parlement op 19 mei jl. en heeft daar namens de Raad het woord gevoerd. Het voorzitterschap heeft benadrukt dat de Raad zeer hecht aan de gemeenschappelijke waarden van de EU, zoals vastgelegd in de verdragen, het Handvest van de Grondrechten van de EU en het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens waarbij alle lidstaten partij zijn. Zoals bekend maakt het kabinet zich sterk voor de bevordering van deze Europese gemeenschappelijke waarden in Raadsverband. Gezien de aanleiding voor het debat, steunt het kabinet in het bijzonder de specifieke verwijzing door het voorzitterschap naar art 2 (2) van het Handvest, waarin is vastgelegd dat «niemand wordt tot de doodstraf veroordeeld of terechtgesteld».
Kunt u aangeven hoe het komt dat er geen Raadsstandpunt is geformuleerd? Welke positie heeft Nederland ingenomen in de Europese Raad?
Zie antwoord vraag 1.
Is Nederland akkoord gegaan met weigeren van Letland om deel te nemen aan het debat? Zo neen, bent u dan bereid het Lets EU-voorzitterschap om opheldering te vragen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt het kabinet de gang van zaken? Deelt het kabinet de mening dat het een onwenselijk precedent is wanneer Voorzitterschappen weigeren aan dergelijke debatten mee te doen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe zal Nederland de situatie in Hongarije adresseren tijdens het Nederlands EU-voorzitterschap in de eerste helft van 2016?
Indien daartoe aanleiding bestaat kan het voorzitterschap in samenspraak met de Commissie bezien of bespreking van politieke ontwikkelingen in de lidstaten in Raadskader opportuun is. Tevens biedt de rechtsstatelijkheidsdialoog in de Raad Algemene Zaken een nieuw kader om van gedachten te kunnen wisselen over de bevordering van de rechtsstatelijkheid binnen de EU en haar lidstaten.
De dalende energierekening |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Energierekening dit jaar 200 euro lager»?1
Ja.
Is het waar dat de energierekening dit jaar gemiddeld 200 euro per huishouden goedkoper uit zal vallen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het krantenartikel is aangegeven, wordt de daling van de gemiddelde energierekening vooral veroorzaakt door de scherp gedaalde prijzen voor ruwe olie. In het kielzog daarvan zijn de motorbrandstofprijzen aan de pomp in de eerste helft van dit jaar ook gedaald. Indien de gedaalde prijzen aan de pomp in de loop van dit jaar niet herstellen, kan dat op jaarbasis leiden tot een voordeel van 150 euro voor huishoudens. Of dit voor de individuele automobilist daadwerkelijk ook zo zal uitpakken, hangt wel af van het aantal gereden kilometers per jaar. In het artikel in De Volkskrant wordt uitgegaan van 20.000 autokilometers per jaar. Thans lijken de ruwe olieprijzen en de motorbrandstofprijzen aan de pomp zich overigens weer iets te herstellen.
De lagere prijs voor ruwe olie heeft zowel een dempend effect op de consumentenprijs van motorbrandstoffen als op die van aardgas, zij het dat de invloed van de olieprijs op de aardgasprijs de laatste jaren aan betekenis inboet. Er is namelijk in toenemende mate sprake van een zelfstandige gasmarkt waar de prijs van het aardgas veel minder door de ontwikkeling van de olieprijs wordt bepaald, maar steeds meer door vraag en aanbod op de gasmarkt zelf. Daarnaast heeft de verbetering van de integratie tussen de Duitse en Nederlandse elektriciteitsmarkt een drukkend effect op de Nederlandse elektriciteitsprijs. Nederlandse marktpartijen krijgen daardoor een betere toegang tot de Duitse elektriciteitsmarkt, waar de elektriciteitsprijs doorgaans lager is dan in Nederland vanwege het grote aandeel goedkope kolencentrales en hernieuwbare energie in de Duitse productiemix. Uit de Nationale Energieverkenning (NEV) 2014 blijkt dat de gemiddelde groothandelsprijs van elektriciteit de afgelopen jaren relatief laag was. Oorzaken daarvoor waren volgens de NEV 2014 de overcapaciteit bij de productie van elektriciteit, gekoppeld aan een tegenvallende vraag naar elektriciteit door de economische crisis.
Is het waar dat de daling van de energierekening het gevolg is van de dalende olieprijzen en de eenwording van het Europese stroomnet? Zo nee, wat zijn dan de oorzaken van de dalende energierekening?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat energie opgewekt uit fossiele brandstoffen door deze prijsdaling nog een stuk goedkoper wordt dan energie opgewekt uit duurzame, hernieuwbare bronnen? Zo ja, hoe gaat u de duurzame energie uit hernieuwbare bronnen aantrekkelijker maken voor de consument? Zo nee, waarom niet?
De groothandelsprijs van elektriciteit is bepalend voor de hoogte van de subsidies die nodig zijn om hernieuwbare energie te stimuleren. Deze groothandelsprijs is de resultante van zowel conventionele als hernieuwbare elektriciteitsopwekking in de markt. De SDE+ regeling zorgt voor het afdichten van de zogenoemde onrendabele top tussen de kostprijs van de diverse hernieuwbare opties en de groothandelsprijs van elektriciteit. Op die manier kan hernieuwbare energie concurreren met energie opgewekt uit conventionele bronnen.
Zoals uit de NEV 2014 kan worden afgeleid, is er thans sprake van een relatief lage groothandelsprijs van elektriciteit maar gaan ECN en PBL uit van een stijgende groothandelsprijs in het tweede deel van dit decennium. Overigens geven ECN en PBL aan dat de raming van de prijs op langere termijn onzeker is vanwege de vele factoren die bij de prijsvorming een rol spelen. Het gaat om de ontwikkeling van brandstofprijzen en de prijs van CO2-uitstoot, de toekomstige ontwikkeling van hernieuwbare energie en de toekomstige mogelijkheden voor tijdelijke opslag van hernieuwbare elektriciteit om vraag en aanbod beter op elkaar te doen aansluiten, de samenstelling en ontwikkeling van de opwekkingscapaciteit en de ontwikkelingen op het gebied van grensoverschrijdende verbindingen van elektriciteitsnetten. Daarom kan niet eenvoudig worden geconcludeerd dat de prijzen van fossiel opgewekte energie blijvend laag zullen zijn en de prijsverschillen ten opzichte van hernieuwbare energie slechts groter zullen worden. Daarbij speelt ook de verwachting dat de kostprijzen van hernieuwbare vormen van elektriciteitsopwekking zullen dalen. Een goed voorbeeld is de prijsontwikkeling van zonnepanelen. De prijzen van zonnepanelen zijn de laatste jaren fors gedaald. Ook windenergie kan naar verwachting op termijn concurreren met conventionele elektriciteitsopwekking.
Hoe wilt u duurzame energie uit hernieuwbare bronnen betaalbaar maken en houden voor alle huishoudens, nu de prijsverschillen tussen fossiel en duurzaam eerder groter dan kleiner lijken te worden?
Zie antwoord vraag 4.
Leeftijdsdiscriminatie bij subsidieverstrekking voor zonnepanelen |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Te oud voor subsidie»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de kredietnormen van stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn) geen mogelijkheid biedt aan 75 plussers om subsidie te ontvangen voor de aanschaf van zonnepanelen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Er is sprake is van een misverstand over de financieringsvorm die de stichting SVn biedt aan particulieren. De stichting SVn verstrekt alleen leningen aan particulieren; er worden vanuit de stichting geen subsidies verstrekt.
In het artikel gaat het over de aanschaf van zonnepanelen met een zogenoemde Duurzaamheidslening, die beschikbaar is voor inwoners van de provincie Overijssel. Ook in veel andere gemeenten en provincies wordt deze lening aangeboden. De Duurzaamheidslening is een consumptief krediet. Dit betekent dat de lening «blanco» wordt verstrekt; zonder dat er een onderpand (zoals een hypotheek) tegenover staat.
De meeste geldverstrekkers hanteren bij een consumptief krediet een leeftijdsgrens van tussen de 65 en 73 jaar. SVn hanteert voor de Duurzaamheidslening een leeftijdsgrens van 75 jaar. Op dit moment geldt voor alle consumptieve leningen die SVn aanbiedt een leeftijdsgrens van 75 jaar.
Bent u van mening dat ook zonnepanelen op daken van 75 plussers belangrijk zijn op weg naar een duurzaam Nederland en het realiseren van de doelen uit het energieakkoord? Zo niet, waarom niet?
Natuurlijk wil ik graag dat 75-plussers hun eigen woning verduurzamen. Dat is hier feitelijk ook niet de kwestie. De kwestie is dat men geen consumptief krediet kan afsluiten. Met de Duurzaamheidslening wordt het voor meer mensen mogelijk om duurzame maatregelen te treffen. Het betreft hier een laagrentende lening, zodat je ook zonder spaargeld maatregelen kunt treffen. Echter, een consumptief krediet moet worden terugbetaald. In het geval van de Duurzaamheidslening gebeurt dit in 10 of 15 jaar (afhankelijk van de hoogte van de lening). Mensen die een lening willen afsluiten, moeten daarom voldoen aan een aantal voorwaarden zodat zij geen onverantwoorde lening afsluiten en zodat SVn een redelijke zekerheid heeft dat de lening wordt terugbetaald.
Welke actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat ook 75 plussers de mogelijkheid krijgen om met subsidie zonnepanelen aan te schaffen, zoals ieder ander?
Het gaat niet om een subsidie, maar om een lening. Daarbij gelden andere normen. Ik zal geen actie ondernemen richting de stichting SVn om de leeftijdsgrens voor het product Duurzaamheidslening aan te passen. Ik ga niet over de productvoorwaarden van de Duurzaamheidslening van de stichting SVn. SVn heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid.
De provincie Overijssel heeft ook subsidie beschikbaar voor energiebesparing aan woningen: de Duurzaamheidspremie. Ik begrijp van de provincie Overijssel dat daarbij geen leeftijdsgrenzen worden gehanteerd.
Naar mijn mening is er geen sprake van leeftijdsdiscriminatie aangezien een geldverstrekker bij het afgeven van een lening criteria kan hanteren om zekerheid te houden over de terugbetaling van leningen aan de geldverstrekker. SVn hanteert een hoge leeftijdsgrens voor het afgeven van in dit geval een Duurzaamheidslening. Het is aan SVn om af te wegen wat als een acceptabel risico wordt beschouwd.
Bent u van mening dat het uitsluiten van 75 plussers bij het verstrekken van subsidie voor zonnepanelen leeftijdsdiscriminatie is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het doodvonnis voor de Egyptische oud-president Mohammed Morsi |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel uit Trouw genaamd «Storm van kritiek na doodvonnis Morsi»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de eerste democratisch gekozen president van Egypte ter dood is veroordeeld? Vindt u dat hier sprake is van een politieke afrekening? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt de terdoodveroordeling van oud-president Morsi en andere leden van de Moslimbroederschap verontrustend. De verdachten hebben recht op cassatie. Het vonnis van het Egyptisch Hof van Cassatie zal beslissend zijn.
Bij elke procesgang hebben de aangeklaagden recht op een onafhankelijk onderzoek en een eerlijk proces. Conform internationaal recht is het de verantwoordelijkheid van de Egyptische rechterlijke macht om ervoor te zorgen dat het proces eerlijk verloopt. Politieke overwegingen mogen geen rol spelen.
Deelt u de mening dat de executie van een democratisch verkozen staatshoofd feitelijk de executie van een democratie is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft de Nederlandse regering zich niet openlijk tegen de doodstraf van de heer Morsi uitgesproken? Is de Nederlandse regering bereid dit zo spoedig mogelijk te doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft bilateraal zijn zorgen over de recente doodsvonnissen in Egypte overgebracht. Waar opportuun wordt dit ook aangekaart via de EU en de VN.
Is de Nederlandse regering bereid het niet alleen bij woorden te laten maar alles in het werk te stellen om te voorkomen dat oud-president Morsi wordt geëxecuteerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Staat de Minister van Buitenlandse Zaken nog steeds achter zijn uitspraak over het doodvonnis van de Nederlander Ang Kiem Soei in Indonesië: «De regering heeft alle mogelijke middelen ingezet om de Indonesische autoriteiten ertoe te bewegen de executie af te gelasten, juridisch, diplomatiek en politiek, bilateraal en in Europees verband. Nederland is en blijft principieel tegen de doodstraf en de uitvoering ervan. Het is een wrede en onmenselijke straf, die staat voor een onacceptabele ontkenning van menselijke waardigheid en integriteit. Nederland zal zich blijven inzetten voor het tegengaan van de doodstraf, in Indonesië en overal ter wereld.»?2 Zo ja, waarom is daar in het geval van de heer Morsi dan niet naar gehandeld?
Wat heeft de Nederlandse regering juridisch gedaan en wat gaat de Nederlandse regering juridisch doen om de Egyptische autoriteiten ertoe te bewegen de executie van de heer Morsi af te gelasten?
Wat heeft de Nederlandse regering diplomatiek gedaan en wat gaat de Nederlandse regering diplomatiek doen om de Egyptische autoriteiten ertoe te bewegen de executie van de heer Morsi af te gelasten?
Wat heeft de Nederlandse regering politiek gedaan en wat gaat de Nederlandse regering politiek doen om de Egyptische autoriteiten ertoe te bewegen de executie van de heer Morsi af te gelasten?
Wat heeft de Nederlandse regering bilateraal gedaan en wat gaat de Nederlandse regering bilateraal doen om de Egyptische autoriteiten ertoe te bewegen de executie van de heer Morsi af te gelasten?
Wat heeft de Nederlandse regering in Europees verband gedaan en wat gaat de Nederlandse regering in Europees verband doen om de Egyptische autoriteiten ertoe te bewegen de executie van de heer Morsi af te gelasten?
Is de Nederlandse regering bereid om (net als bij het doodvonnis van Ang Kiem Soei in Indonesië) Zijne Majesteit de Koning contact op te laten nemen met het Egyptische staatshoofd betreffende het doodvonnis van de heer Morsi? Zo nee, waarom niet?
Heeft de Minister-President al contact gehad of gaat hij binnenkort contact opnemen met de Egyptische president Abdul Fatah al-Sisi betreffende het doodvonnis van de heer Morsi? Zo nee, waarom niet?
Heeft de Minister van Buitenlandse Zaken al met zijn Egyptische collega over het doodvonnis van de heer Morsi gesproken of gaat hij dat binnenkort doen? Zo nee, waarom niet?
Is de Minister van Buitenlandse Zaken bereid een speciale gezant naar Egypte te sturen om het doodvonnis van de heer Morsi bij de autoriteiten aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Met welke landen die de doodstraf hanteren onderhoudt Nederland economische, diplomatieke en politieke betrekkingen?
Volgens cijfers van de Verenigde Naties zijn er wereldwijd 46 landen of gebieden die de doodstraf nog hanteren.4 Nederland onderhoudt met alle landen ter wereld op enigerlei wijze economische, diplomatieke of politieke betrekkingen. Het hebben van betrekkingen is juist van waarde om o.a. een dialoog over de mensenrechtensituatie te kunnen voeren met het betreffende land.
Welke gevolgen heeft het doodvonnis van oud-president Morsi voor de politieke, diplomatieke en economische betrekkingen tussen Nederland en Egypte?
Het kabinet acht het van belang dat Nederland brede betrekkingen met Egypte blijft onderhouden waarbij niet alleen sprake is van economische relaties maar ook een constructief-kritische dialoog plaatsvindt over mensenrechtenkwesties zoals de doodstraf.
Is de Nederlandse regering bereid om proactief het doodvonnis van oud-president Morsi aan te kaarten bij mevrouw Mogherini, de Hoge Vertegenwoordiger van de EU voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid? Zo nee, waarom niet?
Is de Nederlandse regering bereid om proactief het doodvonnis van oud-president Morsi aan te kaarten bij de Verenigde Naties? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat behalve tegen oud-president Morsi ook tegen meer dan 1.500 Egyptische burgers doodstraffen zijn uitgesproken? Vindt u dit niet een politieke zuivering in de vorm van een massa-executie? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u doen zodat deze massa-executie kan worden afgewend?
Bent u bereid deze vragen uiterlijk op 1 juni 2015 te beantwoorden, aangezien het doodvonnis op 2 juni 2015 mogelijk door de rechter definitief wordt gemaakt?
Het is niet haalbaar gebleken om de vragen uiterlijk op 1 juni 2015 te beantwoorden.
De effectiviteit van campagnes voor orgaandonatie |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Campagnes orgaandonatie kostten 20 mln, maar leverden niets méér op»?1
Ja.
Is het waar dat er aan donorcampagnes door het Ministerie van VWS en de Nederlandse transplantatiestichting (NTS) vanaf 2008 minimaal 20 mln. euro is uitgegeven? Zo ja, waar had de Kamer dat eerder uit kunnen opmaken? Zo nee, om welk bedrag gaat het dan wel?
In de begroting en het jaarverslag van VWS wordt hier verantwoording over afgelegd. Daarnaast heb ik in het Algemeen Overleg Orgaandonatie op 12 maart jl. aangegeven dat we jaarlijks ongeveer € 1,5 –2 miljoen aan de campagnes over orgaandonatie besteden en ongeveer € 2 miljoen subsidie aan de NTS verstrekken voor voorlichting over orgaandonatie, waaronder de 18-jarigen aanschrijving. Als je die bedragen bij elkaar optelt over de periode 2008–2014 dan kom je inderdaad op ongeveer € 20 miljoen uit. Daarvan is de afgelopen jaren in totaal dus circa € 10 miljoen aan de massamediale donorcampagnes van VWS besteed, zoals de jaarlijkse donorweek.
Hoeveel personen waren er in 2008 geregistreerd in het Donorregister, en hoeveel personen ultimo 2014? Hoeveel van hen zijn als donor geregistreerd?
In 2008 waren 5.365.129 personen geregistreerd en in 2014 waren dat er 5.820.131. Daarvan waren in 2014 ongeveer 3,5 miljoen mensen donor. Steeds meer mensen registreren zich tegenwoordig als donor. Circa 70% van de nieuwe registraties is tegenwoordig een «Ja». In 2014 was dit zelfs 76%. Zeven jaar geleden was dit nog circa 60%. Wat betreft het totaal aantal registraties in het donorregister schommelt het aantal ja-registraties iets boven de 60%.
Is het in het bericht gestelde waar dat in 2014 slechts 34,3% van de 18 jarigen een keuze heeft geregistreerd, en dat dit cijfer minder is dan het gemiddelde van de afgelopen jaren? Zo nee, wat is er niet waar aan dat gestelde?
Het klopt dat in 2014 34,3% van de 18-jarigen een keuze heeft geregistreerd. Het gemiddelde percentage in de periode 2008–2014 is een respons van 34,4%.
Wat is uw mening over het in het bericht gestelde dat het erop lijkt «alsof het ministerie wil camoufleren dat het systeem van vrijwillige registratie faalt, ondanks de miljoenen die er sinds de start van het Masterplan extra zijn geïnvesteerd».?
Ik deel niet de mening dat we met het beleid rond orgaandonatie en de campagnes hebben gefaald. De aanpak van het Masterplan is gericht op een integrale aanpak met als doel het aantal orgaantransplantaties te verhogen, namelijk door een verbeterde inzet in ziekenhuizen, de inzet van campagnes en maatregelen rond donatie bij leven. Op alle onderdelen is een stijging te zien. De doelstelling wat betreft het verhogen van de orgaantransplantaties is in 2014, een jaar later dan beoogd, nagenoeg behaald. Deze doelstelling was een stijging in 2013 van 25% ten opzichte van het gemiddelde van de jaren 2005–2007. In 2014 zijn uiteindelijk 23% meer orgaantransplantaties uitgevoerd. Overigens is daarbij ook innovatie een belangrijk onderdeel geworden, zoals de ontwikkelingen rond de inzet van stamcellen en het gebruik van de perfusiekamer in Groningen waardoor meer organen geschikt zijn voor transplantatie. Het aantal transplantaties met organen van een levende donor is in 2013 met 70% gestegen ten opzichte van 2005–2007, namelijk van 306 naar 520 transplantaties.
In het persbericht wordt voor het resultaat van het orgaandonatiebeleid vooral ingezoomd op het aantal registraties en de kosten. Het doel van de campagne van VWS en de voorlichting door NTS is breder dan dat. Wat ik wil bereiken is dat mensen zélf echt nadenken en met elkáár praten over orgaandonatie én vervolgens zich ook registreren. We willen bovendien mensen de juiste informatie geven op basis waarvan ze een besluit kunnen nemen. Daarnaast zien we nog steeds een stijging in het donorregister en wordt er als gevolg van de campagne meer over het onderwerp gesproken, zo blijkt uit de laatste effectmeting van de campagne. Voorafgaand aan het Masterplan werd overigens ook al geld aan campagnes en voorlichting over orgaandonatie besteed. Met het Masterplan is het budget anders ingezet, onder andere door één logo te gaan voeren, door meer samen te gaan werken met andere partijen en door veel aandacht te besteden aan de jaarlijkse donorweek.
Is het waar dat het met name door de verruiming van de criteria voor orgaandonatie komt dat de ondergrens van het aantal postmortale transplantaties in 2014 bijna werd gehaald? Zo nee, wat is daar niet waar aan, en waarom werd die grens dan wel bijna gehaald?
De stijging van het aantal transplantaties in 2014 van bijna 23% ten opzichte van de periode tussen 2005–2007 heeft meerdere oorzaken. De eerste en belangrijkste reden is dat er in de ziekenhuizen een veel grotere bewustwording is ontstaan over orgaandonatie. Dit heeft ertoe geleid dat professionals veel alerter zijn als het gaat om donatie en vaker potentiële donoren herkennen. Ook is de organisatie in de ziekenhuizen inmiddels beter ingericht op het mogelijk maken en houden van orgaandonatie. Professionals zijn getraind in het voeren van donatiegesprekken en dit leidde tot een licht verbeterde aantal toestemmingen van nabestaanden. Daarnaast zijn ook de criteria (bijvoorbeeld leeftijd, lichamelijke conditie) voor orgaandonatie verruimd.
Dat is mogelijk geworden door nieuwe medische technologische ontwikkelingen, waardoor meer organen gedoneerd konden worden ten behoeve van transplantatie.
Is de effectiviteit van de campagnes om orgaandonatie te stimuleren onderzocht? Zo ja, wat was de uitkomst van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit met het oog op toekomstige campagnes alsnog te laten onderzoeken?
Jaarlijks wordt een effectmeting van de campagne Orgaandonatie uitgevoerd. De resultaten komen terug in de Jaarevaluatie campagnes rijksoverheid. De effectmeting van 2014, uitgevoerd door TNS-NIPO, is op 19 december 2014 als bijlage bij de brief «Standpunt vervolg Masterplan Orgaandonatie» meegestuurd. Uit de effectmeting van 2014 bleek onder meer dat niet-geregistreerden na de campagne iets vaker over orgaandonatie praten. Ook zijn meer niet-geregistreerde personen gaan nadenken over orgaandonatie: van 9% naar 16%. De kennis rond orgaandonatie is niet gestegen ten opzichte van eerdere jaren. Het bereik van de massamediale campagne zit meestal zo tussen de 70 en 80% en liep dit jaar wat achter. Een mogelijke oorzaak daarvan is dat de t.v.-spot minder aandacht kreeg dan vorig jaar. De uitkomst van de effectmeting van de donorweek wordt elk jaar gebruikt bij het opstellen van de strategie voor het volgend jaar.
Welke oplossingen ziet u om ervoor te zorgen dat er wel meer Nederlanders als orgaandonor geregistreerd worden?
Onlangs heeft er een nieuwe aanbestedingsronde plaatsgevonden voor de selectie van een Reclamebureau dat de komende tijd de campagne orgaandonatie gaat uitvoeren. Samen met het Reclamebureau zal ik een nieuwe communicatiestrategie ontwikkelen. Zoals toegezegd in het AO orgaandonatie van 12 maart jongstleden zal ik zo mogelijk voor de zomer een brief naar de Tweede Kamer sturen over de nieuwe strategie. Daarbij zal ik ingaan op de suggesties en kritiekpunten die de Kamer in het AO heeft meegegeven, waaronder het Actieplan van Kamerlid Tellegen.
Het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 mei 2015 |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u de lijst «groene goederen» toesturen?1
Er is op dit moment nog geen vastgestelde lijst met «groene goederen». Hierover wordt vanaf juli 2014 in Genève onderhandeld tussen 17 WTO-leden, waaronder de EU. Lopende de onderhandelingen zijn de diverse voorstellen nog niet openbaar. Wel is duidelijk dat de producten, waarover gesproken wordt, vallen in de categorieën luchtvervuiling, beheer van afval, hernieuwbare energie en energiebesparing, waterzuivering, geluidsoverlast en «resource efficiency». De voorstellen bouwen voort op een lijst van oorspronkelijk 54 milieugoederen die door de APEC (Asia-Pacific Economic Cooperation) landen in 2012 is opgesteld. Tevens wordt besproken om aanverwante diensten onder het akkoord te laten vallen. Geloofwaardigheid («environmental credibility») en uitvoerbaarheid (voor de industrie en douane) zijn belangrijke criteria bij de nominatie van goederen en de samenstelling van de lijst die nu in voorbereiding is.
Hoeveel van de producten worden door Nederlandse bedrijven geproduceerd? Wat is de totale waarde van deze industrie?
Gezien het feit dat de lijst niet vaststaat, is nog geen uiteindelijk oordeel te geven over de omvang en waarde van de Nederlandse export in deze producten. Wel heeft de Europese Commissie studies laten verrichten naar de economische effecten van handelsliberalisatie van de 54 producten op de APEC-lijst en een eerdere groslijst van de EU met 165 producten. Voor de EU betrof de export van deze productcategorieën € 71 miljard respectievelijk € 146 miljard (8% van de totale EU export). De EU is wereldleider in export en import van groene goederen en diensten, gevolgd door China en andere APEC landen.
Wat is de waarde van de totale hoeveelheid export van deze producten en naar welke landen worden deze producten geëxporteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe worden de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven meegenomen in de onderhandelingen over het Groene Goederen handelsakkoord?
Het Nederlands bedrijfsleven wordt via de geëigende kanalen geraadpleegd over de belangen die het heeft (offensief en defensief). De Europese Commissie houdt verder regelmatig consultaties en «stakeholderbijeenkomsten» waar het bedrijsleven en maatschappelijke organisaties voor worden uitgenodigd.
De meest recente bijeenkomst met stakeholders vond plaats op 3 juni jl.
in Brussel. Hieraan namen hieraan ruim 200 deelnemers deel.
Wat zijn de verwachte economische effecten van dit handelsakkoord?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de verwachte effecten op klimaatverandering en milieuvervuiling van dit handelsakkoord?
De Europese Commissie voert op dit moment een «sustainability impact assessment» uit om te achterhalen wat de effecten van een dergelijk akkoord zijn op de economie, op de aanpak van milieuvraagstukken (waaronder klimaat) en op de bijdrage aan de millennium ontwikkelingsdoelen (MDGs) en de duurzame ontwikkelingsdoelen (sustainable development goals/SDGs). Concrete gegevens zijn op dit moment nog niet voorhanden en zijn afhankelijk van de uiteindelijke lijsten. Wel is de verwachting dat een groene goederenakkoord leidt tot betere markttoegang en goedkopere groene goederen en aanverwante diensten. Dit zal bijdragen aan een verbeterde aanpak van milieuvraagstukken, waaronder klimaat.
Wat is het belang van dit handelsakkoord voor de klimaatonderhandelingen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe ziet het besluitvormingsproces in de EU eruit voor dit handelsakkoord?
De voortgang en het onderhandelingsresultaat zullen worden besproken in de Raad Buitenlandse Zaken Handel op basis van het onderhandelingsmandaat van de Raad aan de Commissie van 8 mei 2014.
De Kamer zal hierbij steeds worden geïnformeerd over de Nederlandse inzet. Het streven is het akkoord dit najaar af te ronden om daarmee bij te dragen aan een succesvolle Klimaatconferentie (CoP 21 UNFCCC) in december in Parijs en de Ministeriële WTO Conferentie in Nairobi.
Het bericht ‘Gezondheid boeren bedreigd door pesticiden’ |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gezondheid boeren bedreigd door pesticiden»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van Greenpeace over de gevolgen van pesticidegebruik in de landbouw?
In de brief van 18 februari 20142 bent u geïnformeerd over het advies van de Gezondheidsraad over risico’s van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden. Ik heb u gemeld dat de Gezondheidsraad constateert dat onder de beroepsgroep agrariërs in binnen- en buitenland veel epidemiologisch onderzoek is verricht en dat daarbij geregeld associaties zijn gevonden tussen de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen en het optreden van uiteenlopende gezondheidseffecten. Vooral voor de ziekte van Parkinson en voor leukemie bij kinderen van agrariërs zijn die bevindingen consistent. De Gezondheidsraad constateert echter ook dat de buitenlandse bevindingen niet zo maar naar de Nederlandse situatie zijn door te trekken en dat de onderzoeksresultaten uit eigen land dateren van enige tijd geleden.
Het kabinet neemt de gezondheid van de bevolking zeer serieus en het advies van de Gezondheidsraad vormde voor het kabinet aanleiding om de voorstellen in het advies van Gezondheidsraad over te nemen, waaronder het uitvoeren van een meerjarig blootstellingsonderzoek onder omwonenden. In de brief van 18 mei 20153 heb ik u over de stand van zaken daarvan geïnformeerd.
Is het waar dat de Gezondheidsraad vorig jaar heeft geconcludeerd dat er sterke aanwijzingen zijn dat gewasbeschermingsmiddelen bij agrariërs aandoeningen aan het zenuwstelsel kunnen veroorzaken en dat gewasbeschermingsmiddelen bij het nageslacht van agrariërs kinderleukemie kunnen veroorzaken? Wat is uw oordeel over de conclusies van de Gezondheidsraad?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er nog geen gevolg is gegeven aan het verzoek van de Gezondheidsraad aan het kabinet om aanvullend onderzoek te doen? Is het waar dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dit onderzoek in voorbereiding heeft? Wat is de reden dat het onderzoek zo lang op zich laat wachten?
Zoals beschreven in de brief van 18 mei 2015 is het RIVM bezig met de voorbereiding van een meerjarig blootstellingsonderzoek. Hiermee wordt gevolg gegeven aan het advies van de Gezondheidsraad.
Het blootstellingsonderzoek is wetenschappelijk complex en de maatschappelijke relevantie is groot. Het is van groot belang dat de uitkomsten van het onderzoek op draagvlak kunnen rekenen en niet ter discussie staan. Dit vergt een zorgvuldige voorbereiding. Het RIVM heeft als onderdeel van deze voorbereiding een consortium gevormd van onderzoeksinstituten. Daarnaast heeft het RIVM een structuur opgezet om maatschappelijke organisaties (zoals omwonenden, producenten van gewasbeschermingsmiddelen, agrarische sector) te betrekken bij het blootstellingsonderzoek. De onderzoeksopzet die het genoemde consortium heeft uitgewerkt, is positief beoordeeld door onafhankelijke internationale deskundigen en door de betrokken maatschappelijke organisaties. De vervolgstap is nu uitvoering geven aan de onderzoeksopzet, te beginnen dit najaar met de eerste veldmetingen van achtergrondconcentraties in de omgeving. Volgens de planning zijn in 2018 de resultaten van het gehele onderzoek bekend. Zoals aangekondigd in de brief van 18 mei 2015 zult u in juni 2016 weer geïnformeerd worden over de stand van zaken.
Het blootstellingsonderzoek richt zich primair op de blootstelling die omwonenden vanuit de omgeving kan bereiken. Met deze aanpak wordt inzicht verkregen in de blootstelling van agrariërs voor zover die deelnemen als omwonenden.
Bent u voornemens om het RIVM te vragen snel met het vervolgonderzoek te starten? Zo nee, waarom niet? Wanneer verwacht u dat de uitkomsten van het vervolgonderzoek gereed zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de VS vasthouden aan een Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) met investeringsgeschillenbeslechtingsclausule (ISDS) |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht: «US rejects EU proposal for investment court, insists on retaining ISDS»?1
Ik heb op 17 april jl. met de Amerikaanse hoofdonderhandelaar USTR Michael Froman gesproken. Tijdens dit gesprek heeft hij aangegeven dat de discussie over investeringsbescherming ook in de Verenigde Staten speelt en er ook daar stemmen opgaan om het huidige systeem te verbeteren. Samen met de collega’s van Zweden, Denemarken, Frankrijk, Duitsland en Luxemburg heb ik voorstellen gedaan voor verbetering in het paper Improvements in CETA and beyond (bijlage bij Kamerstuk 21 501-02, nr. 1465). Op dit moment werkt de Europese Commissie deze voorstellen verder uit in samenwerking met de lidstaten en het Europees parlement. Zodra er een EU positie is, zullen de onderhandelingen met de Amerikanen op dit gebied worden hervat.
Is het waar dat de Amerikanen uw plan voor een Internationaal Hof voor Handel – in plaats van het beruchte ISDS – verwerpen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat betekent de verwerping van dit voorstel voor het onderhandelingsproces?
Zie antwoord vraag 1.
Is een TTIP-verdrag inclusief ISDS-clausule voor u aanvaardbaar? Laat u uw eigen voorstel voor een Internationaal Hof daarmee vallen? Hoe verhoudt zich dat tot de diverse moties die zijn aangenomen op dit punt?
Een investeringsbeschermingshoofdstuk in het TTIP-verdrag moet voorzien zijn van de nodige waarborgen voor het behoud van beleidsruimte, een transparante en onafhankelijke procedure voor het beslechten van investeringsgeschillen, inclusief een beroepsmechanisme. Ik heb daartoe voorstellen gedaan, inclusief een permanent hof die zijn overgenomen door Eurocommissaris Malmström als inzet voor TTIP en andere akkoorden. De motie die op dit punt is aangenomen (Kamerstuk 21 501-20, nr. 964) zie ik als ondersteuning van beleid.
Ziet u nog alternatieven voor een TTIP-verdrag zonder ISDS-clausule? Zo ja, welke?
In het onderhandelingsmandaat van de EU staat dat het opnemen van investeringsbescherming en ISDS in TTIP afhankelijk is van een goede oplossing voor de zorgen die bestaan rondom dit mechanisme. Hiervoor worden op dit moment concrete voorstellen nader uitgewerkt die in lijn zijn met de Nederlandse inzet. Deze voorstellen zullen worden besproken in de onderhandelingen met de VS, en we wachten de resultaten daarvan af.
Klopt het dat Frankrijk werkt aan een voorstel om ISDS te hervormen? Zo ja, kunt u de inhoud en vorderingen van dit voorstel toelichten? In hoeverre komt dit voorstel overeen met uw voorstel voor een Internationaal Hof voor Handel?
Het is duidelijk dat Frankrijk, net als Nederland, kijkt naar structurele hervormingen van het huidige mechanisme van investeringsbescherming. Het Franse voorstel richt zich hierbij op vier onderwerpen:2 het right to regulate;3 een institutioneel raamwerk voor een permanent hof voor investeringsgeschillen;4 eisen voor arbiters en transparantie van tribunalen; en5 de relatie tussen arbitrage en lokale rechtsmiddelen.
In grote lijnen zijn de Franse voorstellen in lijn met de Nederlandse inzet ten aanzien van ISDS en investeringsbescherming. Hierbij gaat het bijvoorbeeld over de kwaliteitseisen voor arbiters, betere bescherming van het right to regulate, de mogelijkheid voor staten om gezamenlijk bindende interpretaties te geven over een investeringsbeschermingsverdrag en het terugdringen van misbruik van het geschillenmechanisme dat daarbij hoort. Over een aantal andere voorstellen heeft Nederland nadere vragen, zoals over uitzonderingen op het beginsel van non-discriminatie, die het zouden toestaan buitenlandse investeerders anders te behandelen. Ook vereisen voorstellen als het opleggen van boetes bij frivole claims of het toestaan van claims bij schending van nationaal recht eerst nog nadere verduidelijking door Frankrijk. Daarbij is het Nederlandse uitgangspunt dat een gebalanceerd en gemoderniseerd investeringsbeleid nodig is dat ook als voorbeeld voor andere strategische onderhandelingen gebruikt kan worden.
Wat is uw reactie op het feit dat Eurocommissaris Malmström in eerste instantie niet de ambitie blijkt te hebben om een Internationaal Hof voor Handel op te nemen in TTIP? Klopt het dat Malmström de optie van een Internationaal Hof alleen op lange termijn haalbaar acht? Wat is daarop uw reactie?2
Eurocommissaris Malmström heeft de ambitie om tot de oprichting van een permanent hof te komen. Dit kan niet op korte termijn gerealiseerd worden en daarom doet Malmström tevens concrete voorstellen voor TTIP die op de kortere termijn beter te realiseren zijn, zoals een bilateraal beroepsmechanisme.
Wat zijn de gevolgen voor de onderhandelingen nu blijkt dat president Obama geen speciale bevoegdheid krijgt van de Amerikaanse Senaat om handelsverdragen af te sluiten met Azië en de EU?3
Dit is niet correct. Op 18 juni jl. heeft het Huis van Afgevaardigden een voorstel goedgekeurd om Obama meer bevoegdheden te geven om handelsverdragen af te sluiten (Trade Promotion Authority – TPA). Op 24 juni jl. heeft ook de Senaat haar goedkeuring gegeven. Het voorstel gaat nu naar Obama ter ondertekening.
Acht u het nog reëel dat TTIP binnen de ambtstermijn van Obama kan worden afgerond?
Ja, maar inhoud gaat boven snelheid. Als het niet lukt om tot een goed resultaat te komen in komende anderhalf jaar, dan heb ik liever langere onderhandelingen zodat we tot een goed akkoord kunnen komen.
Klopt het dat goedkeuring van TTIP überhaupt «bijzonder lastig» gaat worden, omdat het Congres zich nu tegen onderdelen van het verdrag kan verzetten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik aangaf in het antwoord op vraag 8 is het voorstel voor TPA inmiddels goedgekeurd door het Congres.
Het overlijden van een bewoner van zorglocatie Het Hietveld en het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) daarnaar |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Klopt het dat de IGZ geen onderzoek heeft ingesteld naar het overlijden van een bewoner van zorglocatie Het Hietveld van zorginstelling Pluryn?1
Nee, dat is niet juist. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) is naar aanleiding van de melding van het overlijden van de cliënt een onderzoek gestart. Zie voorts mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven wat de overwegingen van de IGZ zijn geweest om de zorginstelling onderzoek te laten doen en zelf geen onderzoek in te stellen?
Wanneer de IGZ naar aanleiding van een melding een onderzoek start, dan geeft zij – conform de werkwijze zoals formeel vastgelegd in de Leidraad Meldingen (2013) – in beginsel de betrokken zorginstelling opdracht om, onder voorwaarden en eisen van de IGZ, eigen onderzoek te (laten) verrichten naar de gemelde calamiteit. Een belangrijke reden hiervoor is dat zorgaanbieders meer leren van een calamiteit als ze daar eigen onderzoek naar doen. Daarmee is de kans ook groter dat nieuwe calamiteiten voorkomen worden. In deze casus waren er bij de IGZ geen feiten en omstandigheden bekend om van dit uitgangspunt af te wijken. De IGZ heeft onder andere eisen gesteld aan de onafhankelijkheid van het onderzoek, de methodiek en het bij het onderzoek betrekken van de nabestaanden. Het Hietveld heeft bij het onderzoek een externe partij betrokken. Zie voorts het gecombineerde antwoord op de vragen 6 en 7.
Klopt het dat de familie van de overleden bewoner eerder melding maakte van het ongeluk op de woongroep dan de instelling?
De bewoner was vóór de calamiteit op 20 oktober 2014 gevallen. Volgens de instelling was er sprake van een valincident. Valincidenten hoeven volgens de Leidraad Meldingen niet aan de inspectie gemeld te worden.
De instelling meldde de calamiteit waarbij de cliënt op 22 oktober 2014 is overleden bij de inspectie op 5 november 2014. Vervolgens ontving de inspectie op 17 november 2014 een melding over de calamiteit van de familie van de overleden cliënt.
Aangezien het onderzoek niet is afgerond, kan ik hierover op dit moment geen nadere informatie verstrekken.
Klopt het dat er geen verklaring van een natuurlijke dood is afgegeven na het overlijden van de bewoner?
Nee, op 7 november 2014 is een verklaring van natuurlijk overlijden afgegeven.
Klopt het dat de zorginstelling geen melding heeft gedaan van het ongeluk, waardoor de bewoner hoogstwaarschijnlijk is overleden? Heeft de instelling überhaupt melding gemaakt van het overlijden van de bewoner? Kunt u een feitenoverzicht van meldingen rond het overlijden van deze bewoner geven?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer heeft de zorginstelling haar onderzoek opgeleverd, en wat was het oordeel van de IGZ over dit onderzoek?
De instelling heeft de onderzoeksresultaten en voorgestelde verbetermaatregelen op 8 januari 2015 ter beoordeling voorgelegd aan de IGZ. De IGZ oordeelde dat de analyse van de mogelijke oorzaak van de calamiteit onvoldoende was. De inspectie heeft vervolgens de bestuurder opgedragen om een nadere, meer diepgaande, analyse te laten uitvoeren met als doel om van daaruit te komen tot passende verbetermaatregelen om herhaling van de calamiteit te voorkomen. De IGZ heeft deze analyse inmiddels ontvangen. Aangezien het onderzoek nog loopt, kan ik hierover op dit moment geen nadere informatie verstrekken.
Conform het huidige beleid van de IGZ worden de rapporten van onderzoeken naar calamiteiten ondermeer vanwege privacyoverwegingen niet gepubliceerd. Uw Kamer ontvangt over het openbaarmakingsbeleid van de IGZ voor het zomerreces nog een brief, waarin wordt ingegaan op de motie van mevrouw Leijten over dit onderwerp (Kamerstuknummer 33 149 nr.28).
Op welke wijze heeft de zorginstelling in tweede instantie moeten aangeven hoe zij meer kon leren van wat er gebeurd was? Op welke inhoudelijke en organisatorische aspecten had dit betrekking? Kunt u het onderzoek van de instelling en het oordeel van de IGZ hierover openbaar laten maken?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het juist dat de IGZ daags na de uitzending van 8 december 2014 aan de zorginstelling het signaal afgeeft dat er vertrouwen is in de instelling, maar dat het onderzoek van de instelling naar het overlijden van de bewoner toch tekort schoot? Was zij wellicht te vroeg met haar oordeel?2
Naar aanleiding van onaangekondigd bezoek heeft de IGZ geconstateerd dat de locatie op een aantal punten nog niet in voldoende mate voldoet aan de getoetste normen en heeft vervolgmaatregelen geëist. Wel heeft de IGZ op grond van haar bevindingen tijdens het bezoek gezegd vertrouwen te hebben in de verbeterkracht van Het Hietveld. In haar reguliere toezicht kijkt de inspectie naar de kwaliteit en veiligheid van zorg als geheel. Het is mogelijk dat de IGZ na een bezoek vertrouwen heeft dat de kwaliteit en veiligheid van zorg in de instelling op orde is en dat er tegelijkertijd in een onderzoek naar individuele casuïstiek vragen of opmerkingen zijn. Dit was ook in deze casus het geval.
Wat vindt u ervan dat de zorginstelling breed, dus ook betrekking hebbend op de locatie voor bewoners met zeer ernstige gedragsproblemen, een paar jaar geleden besloot geen vast personeel meer in dienst te nemen maar enkel nog te werken met mensen met een tijdelijk contract?
Natuurlijk hebben zorgverleners recht op een veilige werkomgeving. En ook bewoners hebben uiteraard recht op een veilige woonomgeving. Hier moet de instelling voor zorgen. Mocht uit het toezicht van de inspectie blijken dat het personeelsbeleid van een instelling negatieve gevolgen heeft voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg, dan zal de inspectie daartegen optreden.
Erkent u dat veiligheid voor bewoners, maar zeker ook voor personeel, niet gebaat is bij onnodig veel flexibel personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 9.
Hoe vindt u dat Het Hietveld als werkgever heeft omgesprongen met drie medewerkers die betrokken waren bij een incident met een bewoner? Tot welke reactie geeft de uitspraak van de rechter inzake het ontslagtraject u aanleiding?4 5
Ik ga ervan uit dat de rechter in deze zaak een zorgvuldige afweging heeft gemaakt. Het is niet aan mij om over die uitspraak nog een oordeel te vormen. Meer in het algemeen geldt dat werkgevers dienen te handelen als een goed werkgever. Afgaande op de uitspraak van de rechter heeft de zorgaanbieder in deze casus in strijd gehandeld met haar verplichtingen als goed werkgever én in strijd met de uitspraak van de kantonrechter van 27 november 2013. Dat vind ik uiteraard zeer kwalijk.
Hoeveel meldingen heeft de IGZ van medewerkers van Het Hietveld ontvangen in de afgelopen vier jaar over onveilige situaties met bewoners en daarmee samenhangende onveilige werkomstandigheden? Hoe zijn deze meldingen beoordeeld en/of betrokken bij het besluit om geen eigen onderzoek te doen naar het overlijden van de bewoner?
Van medewerkers van Het Hietveld heeft de inspectie in 2014 en 2015 acht meldingen ontvangen, waarvan vier anoniem (in de periode 2011 – 2013 zijn bij de IGZ geen meldingen van medewerkers binnengekomen). Hieronder bevonden zich geen calamiteitenmeldingen. De meldingen zijn door de IGZ toegevoegd aan het inspectiedossier en betrokken bij onaangekondigd inspectiebezoek aan Het Hietveld. Deze meldingen zijn tevens door de IGZ betrokken bij haar risicobeoordeling van de onderhavige calamiteit.
Het bericht ‘Winkels in nood door roofklanten’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Winkels in nood door roofklanten»?1
Ja.
Klopt het, dat het aantal gevallen van winkeldiefstal ongeveer gelijk is gebleven aan het jaar ervoor en dat het drama waarschijnlijk velen malen groter is dan de officiële cijfers weergeven?
Uit voorlopige cijfers van het CBS over de jaren 2013 en 2014 blijkt een kleine daling van het aantal geregistreerde winkeldiefstallen.2 Het betrof 43.480 geregistreerde winkeldiefstallen in 2013 en 42.220 in 2014.
Aannemelijk is dat niet van alle winkeldiefstallen aangifte wordt gedaan, en de werkelijke aantallen kunnen dus hoger zijn. Het doen van aangifte is dan ook belangrijk.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling kan zijn dat winkeliers hun zaak moeten sluiten vanwege de hoeveelheid winkeldiefstallen en dat een schadepost van honderden miljoenen euro’s onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat winkeldiefstal en de daarmee samenhangende schade onacceptabel zijn. Samen met het bedrijfsleven en de koepel- en brancheorganisaties werkt mijn ministerie dan ook aan de aanpak van criminaliteit tegen het bedrijfsleven. Van de overheid mag worden verwacht dat zij daders opspoort en vervolgt. Het bedrijfsleven zelf heeft een belangrijke rol in de preventie. Ook deze preventie wordt door mijn ministerie op verschillende manieren ondersteund, bijvoorbeeld met de aanpak Veiligheid Kleine Bedrijven in 2013 en 2014, het faciliteren van overvaltrainingen, de (deel)financiering van specifieke maatwerkprojecten in 20153 en het Keurmerk Veilig Ondernemen.
Waarom zijn uit de praktijk steeds geluiden te horen dat winkeldiefstal geen prioriteit krijgt, terwijl u steeds aangeeft dat dit wel het geval is?
Winkeldiefstal heeft zeker prioriteit voor het Openbaar Ministerie (OM). Winkeldiefstal is één van de belangrijke zaakstromen binnen het zogeheten ZSM proces, waarbij zaken zo snel mogelijk en voorzien van een betekenisvolle interventie worden afgedaan. Voorts hanteert het OM sinds maart 2015 een vernieuwde strafvorderingsrichtlijn voor winkeldiefstal. Het gebruik van geprepareerde tassen of kleding, het gebruik van geweld bij betrapping en strooptochten zijn nu strafverzwarende elementen. In de vernieuwde richtlijn huis- en lokaalvredebreuk zijn ook sancties opgenomen tegen het overtreden van winkelverboden.
Daarnaast werken publieke en private partners, waaronder Detailhandel Nederland, nauw samen binnen het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing. Binnen dit platform is in 2013 afgesproken de aanpak te richten op een zestal hoofdthema’s, te weten cybercrime, fraude, afpersing, heling, transportcriminaliteit en mobiel banditisme. Door concentratie op deze laatste dadergroep wordt ook prioriteit gegeven aan een deel van de winkeldiefstallen.
Ook op lokaal niveau wordt door middel van samenwerking tussen de ondernemers, de gemeente, politie en OM ingezet op het voorkomen en aanpakken van criminaliteit tegen bedrijven en daarmee ook van winkeldiefstal.
Deelt u voorts de mening dat het niet de bedoeling is dat ondernemers geen aangifte doen omdat winkeldiefstal toch geen prioriteit heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen teneinde deze aangiftebereidheid te verhogen?
Aangifte doen heeft altijd zin en ik roep samen met de branche- en koepelorganisaties ondernemers op altijd aangifte te doen wanneer zij slachtoffer zijn geworden van criminaliteit. Voor winkeldiefstal bestaat een speciaal aangifteformulier en er kan aangifte worden gedaan zonder naar het bureau te hoeven komen. Daarnaast heeft het OM winkeliers uitgenodigd bij strafzittingen tegen winkeldieven om te laten zien dat aangifte doen loont.
Verder kunnen (de resultaten van) de hiervoor genoemde vernieuwde strafvorderingsrichtlijn voor winkeldiefstal en de ZSM werkwijze de aangiftebereidheid bevorderen. Dit geldt ook voor de aanwijzing voor de opsporing, waarin is vastgelegd dat zaken waarbij sprake is van een heterdaadsituatie altijd dienen te worden opgepakt. Dit geldt dus ook voor winkeldiefstal waarbij de winkelier of diens personeel de verdachte op heterdaad heeft aangehouden.
Tenslotte ontwikkelt de politie een dienstverleningsmonitor die structureel zal meten wat de waardering van burgers is van de dienstverlening van de politie, waaronder het opnemen van de aangifte. De eerste resultaten daarvan worden uiterlijk eind 2015 verwacht.
Gaat het nog steeds om winkeldiefstallen met verdachten uit voornamelijk Oost-Europa? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken?
De meest recente cijfers van het CBS over winkeldiefstallen die een opsplitsing bevatten naar de nationaliteit van de verdachten, zijn de cijfers over 2012 en de voorlopige cijfers over 2013.4 Daarbij worden verdachten vermeld uit Oost-Europese landen zoals Bulgarije, Litouwen, Polen en Roemenië. Uit deze cijfers blijkt dat het aandeel van de verdachten uit deze vier landen tezamen in 2012 ongeveer 12 procent en in 2013 ongeveer 13 procent van het totaal aantal registraties van verdachten uitmaakt. Dit is derhalve geen meerderheid.
De deplorabele toestand van de landmacht |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Landmacht zit aan de grond»?1
Ja.
Hoe duidt u de terechte noodkreet van de Commandant der Landstrijdkrachten, luitenant-generaal De Kruif, over de toestand van de landmacht?
De uitspraken van luitenant-generaal De Kruif over de toestand van de landmacht stroken met het gestelde in mijn brief van 22 mei jl. over de «Knelpunten materiële gereedheid» van de krijgsmacht (Kamerstuk 33 763, nr. 74). Daarin meld ik dat het voortzettingsvermogen en de geoefendheid van de krijgsmacht onder druk staan onder meer door personele en materiële beperkingen.
In hoeverre deelt u zijn analyse dat er een soortgelijke situatie bestaat als in de jaren dertig als het gaat om oud en amper inzetbaar materieel, een gebrek aan munitie en onvoldoende geschoold kaderpersoneel?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u eindelijk bereid uw lange termijnvisie op tafel te leggen voor Defensie? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet heeft u eerder geïnformeerd dat het parlement uiterlijk in juni een brief ontvangt naar aanleiding van de motie-Van der Staaij c.s.
Ziet u inmiddels de absolute noodzaak in van een forse verhoging van het defensiebudget met minimaal 5 miljard euro, om daarmee tevens te voldoen aan de gestelde NAVO-norm? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 4.
Het algemeen verbindend verklaren van de cao Besloten Busvervoer |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat u op 8 mei de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) Besloten Busvervoer algemeen verbindend verklaard heeft?1
Ja.
Waarom heeft u besloten om artikel 48 van de cao Besloten Busvervoer algemeen verbindend (avv) te verklaren, terwijl uit de tekst van artikel 48 op geen enkele wijze blijkt dat het betreffende artikel geen rechtsgevolg heeft voor zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) als zelfstandige marktdeelnemers, ondernemingen in de zin van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking va de Europese Unie (VwEU), zoals volgens de uitspraak van de kantonrechter in Tilburg op 11 februari 20152 het geval zou moeten zijn? Het is toch niet de bedoeling dat cao-partijen via de toelichting op een avv-besluit de cao wijzigen?
Artikel 48 van de cao Besloten Busvervoer is algemeen verbindend verklaard met inachtneming van de overwegingen die ten aanzien van dat artikel in het avv-besluit zijn gemaakt. Uit die overwegingen blijkt op welke wijze aan de eis van dienstbetrekking, die in dit artikel is opgenomen invulling dient te worden gegeven.
Waarom heeft u, nu de uitspraak van de kantonrechter van 11 februari 2015 door cao-partijen niet in hoger beroep wordt bestreden, niet aan cao-partijen gevraagd om de tekst van artikel 48 aan te passen conform die uitspraak, alvorens deze algemeen verbindend te verklaren?
Dat was in dit geval niet noodzakelijk. Zie hiervoor het gestelde onder 2. Aanpassing door cao-partijen van artikel 48 in lijn met het arrest van het Hof van Justitie EU van 4 december 2014 en een daarop voortbouwend vonnis van de Kantonrechter Tilburg van 11 februari 2015, is conditioneel voor honorering van een toekomstig verzoek tot algemeen verbindend verklaring.
Is het u bekend dat bij de informatie die door de cao-partijen wordt verstrekt over de cao besloten busvervoer, op geen enkele wijze wordt toegelicht dat artikel 48 anders dient te worden uitgelegd dan in de cao staat?3
Op grond van artikel 3 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten is iedere werkgever die onder de werkingssfeer van het besluit tot algemeen verbindendverklaring ressorteert, verplicht de verbindend verklaarde bepalingen na te leven, inclusief de uitleg die in het besluit tot avv is opgenomen ten aanzien van artikel 48.
Deelt u de mening dat het slecht is voor de positie van zzp'ers, nu de tekst van de cao Besloten Busvervoer ten aanzien van zzp'ers strikter is dan de werkelijke reikwijdte en opdrachtgevers slechts uit de uitleg bij het besluit tot algemeen verbindend verklaren van de cao kunnen vernemen dat artikel 48 niet van toepassing is op zzp’ers als zelfstandige marktdeelnemers?
De reikwijdte van artikel 48 van de cao Besloten Busvervoer wordt mede bepaald door het arrest van het Hof van Justitie EU van 4 december 2014. De kantonrechter Tilburg heeft in een verklaring voor recht ten aanzien van artikel 53 (nu artikel 48) bepaald dat voor de toepasselijkheid van dit artikel op zzp'ers moet worden aangesloten bij dit arrest van het Hof. In het besluit tot algemeen verbindend verklaring van bepalingen van de cao Besloten Busvervoer is overwogen dat artikel 48 met inachtneming van deze jurisprudentie algemeen verbindend is verklaard. De uitleg dat artikel 48 van de cao niet van toepassing is op zzp'ers als zelfstandige marktdeelnemers vloeit in eerste instantie dus voort uit eerdergenoemde gepubliceerde jurisprudentie.
Op welke wijze worden marktpartijen in het besloten busvervoer, die eerder van de cao-partijen een voorlichtingsbrochure hebben ontvangen met de tekst van de cao, nu geïnformeerd dat de bepalingen ten aanzien van zzp'ers in artikel 48 van die cao niet overeenkomen met de werkelijke uitleg van artikel 48? Wilt u er bij de cao-partijen op aandringen dat zij op korte termijn alle marktdeelnemers in het besloten busvervoer informeren over deze afwijkende uitleg van artikel 48?
Het avv-besluit van bepalingen van de cao Besloten Busvervoer is integraal gepubliceerd in de Staatscourant van 13 mei 2015, publicatienr. 4109, onder UAW nr. 11654. Het besluit is te downloaden van https://zoek.officielebekendmakingen.nl en van de website http://cao.szw.nl.
Voor het overige zie het antwoord op vraag 4.
Wie beoordeelt bij de handhaving van de cao of er sprake is van «schijnzelfstandigen» of van zelfstandige marktdeelnemers? Op basis van welke criteria vindt deze handhaving plaats?
De Stichting Fonds Scholing en Ordening voor het Besloten Busvervoer (FSO) houdt toezicht op de naleving van de cao. Het FSO beoordeelt dus in eerste instantie of sprake is van «schijnzelfstandigen» of van zelfstandige marktdeelnemers. Het is aan de burgerlijke rechter om hier desgevraagd uiteindelijk een oordeel over te vellen. Aangenomen wordt dat het FSO zich in haar oordeelsvorming conformeert aan de uitleg van de cao van degene namens wie zij optreedt, i.c. partijen bij de cao Besloten Busvervoer.
Zijn er in het afgelopen jaar andere cao’s waarin beperkingen zijn gesteld aan de inhuur van zzp'ers algemeen verbindend verklaard?
In de cao Taxivervoer zijn regels opgenomen over de inhuur van werknemers die niet onder de werkingssfeer van de cao Taxivervoer vallen. Deze regels zijn algemeen verbindend verklaard. Gelet op de cao-bepaling waarin de regels zijn opgenomen, wordt kennelijk gedoeld op een beperking van de inhuur van «schijnzelfstandigen» (de zzp-chauffeur die zich zonder eigen taxivergunning verhuurt aan een taxibedrijf) en niet op de zzp’er als zelfstandige marktdeelnemer, ondernemingen in de zin van artikel 101, eerste lid, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
Het mogelijk onbewust aangaan van een budgetpolis en de niet te voorziene gevolgen daarvan |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving in de media dat mensen met een zogenaamd goedkope budgetpolis gemiddeld toch duurder uit zijn?1
In mijn brief van 6 mei jl. (Kamerstuk 29 689, nr. 610) heb ik u geïnformeerd over het aantal mensen dat in 2014 voor zowel naturapolissen als budgetpolissen te maken heeft gehad met eigen betalingen voor zorg en over de omvang van deze eigen betalingen. Uit die informatie blijkt dat het aantal verzekerden dat in 2014 te maken heeft gehad met eigen betalingen vrij beperkt was: 0,5% van de verzekerden met een naturapolis en 4% met een budgetpolis. Voor de personen die wel te maken hadden met eigen betalingen is de omvang van deze eigen betalingen substantieel.
Het AD schrijft dat duizenden mensen met een budgetpolis gemiddeld € 450 aan eigen betalingen hebben gehad. Deze berichtgeving van het AD klopt.
Wat is uw reactie op het feit dat mensen die moesten bijbetalen bij een naturapolis gemiddeld 174 euro kwijt waren voor ziekenhuiszorg, en mensen met een budgetpolis maar liefst 443 euro?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht. Dat betekent dat als iemand ziekenhuiszorg nodig heeft de zorgverzekeraar die zorg moeten leveren. Als een verzekerde een naturapolis of budgetpolis heeft kan het zo zijn dat die zorg niet bij alle ziekenhuizen is ingekocht voor de betreffende polis.
Zorgverzekeraars zijn verplicht om hun verzekerden goed te informeren over welke zorgaanbod gecontracteerd is voor een polis en welke vergoedingen betaald worden voor zorgaanbod dat niet gecontracteerd is.
Het is van belang dat verzekerden zich zelf ook goed informeren over wat wel en niet vergoed wordt bij een polis die zij afsluiten. Verzekerden moeten zelf de afweging maken voor welke polis zij kiezen en om wel of geen gebruik te maken van het zorgaanbod dat voor hun polis gecontracteerd is.
Om de transparantie voor verzekerden verder te verbeteren heb ik in mijn brief «Kwaliteit loont» (Kamerstuk 31 765, nr. 116) nadere maatregelen aangekondigd.
De zorgverzekeraars hebben in het actieplan van Zorgverzekeraars Nederland ook maatregelen aangekondigd om te komen tot meer duidelijkheid over de inhoud van de polissen. Zo hebben de zorgverzekeraars afgesproken om jaarlijks voor 19 november op hun website per polis duidelijk te maken wat de polisvoorwaarden zijn en welke zorg voor de desbetreffende polis is gecontracteerd en om verzekerden door middel van een «bijsluiter» te informeren over eventuele bijzondere/afwijkende voorwaarden van een polis.
Zijn mensen goed genoeg voorgelicht door de zorgverzekeraar dat zij gemiddeld 269 euro meer moeten bijbetalen, terwijl de polis uiteindelijk maar gemiddeld 84 euro goedkoper was in 2014? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Houdt u staande dat de budgetpolis – waarbij de zorgverzekeraar een voorselectie maakt van zorgaanbieders waar een verzekerde naar toe mag – een goedkopere poliskeuze is?2
Het is mogelijk dat een naturapolis of budgetpolis door een zorgverzekeraar tegen een lagere premie kan worden aangeboden als de zorg voor deze polis met een goede prijs/kwaliteit verhouding is ingekocht. De verzekerde kan bij deze polissen dan profiteren van een lagere premie.
Uit de cijfers die ik op 6 mei aan u het toegestuurd blijkt dat het overgrote deel van de verzekerden met een naturapolis of budgetpolis in 2014 geen eigen betalingen hebben gehad. Voor deze groep is deze polis waarschijnlijk een goedkopere keuze geweest. Voor de groep die wel eigen betalingen heeft gehad zal de poliskeuze voor dat betreffende jaar waarschijnlijk niet een goedkopere keuze zijn geweest, maar dat kan over een reeks van jaren weer anders zijn.
Is u bekend dat bij de grootste zorgverzekeraar de meeste budgetpolissen onderdeel zijn van een collectiviteit? Kunt u aangeven of deze verzekerden zijn overgestapt naar de budgetpolis of dat zij een aanbod van de zorgverzekeraar (stilzwijgend) hebben geaccepteerd?
Achmea voert bij een aantal labels een budgetpolis. De budgetpolissen zijn voor zowel individuele, als collectief verzekerden beschikbaar.
Verzekerden worden door de verzekeraar jaarlijks zowel via een speciaal communicatietraject als via reguliere eindejaarscommunicatie geïnformeerd over eventuele wijzigingen in de polis en in de contractering. Verzekerden kiezen in die periode zelf voor een voortzetting van de polis of voor het overstappen naar een andere polis.
Naast de reguliere eindejaarcommunicatie heeft Zilveren Kruis (een van de labels van Achmea) in februari en maart 2015 170.000 verzekerden aangeschreven per brief en de mogelijkheid gegeven om van budgetpolis te switchen naar een andere basisverzekering van Zilveren Kruis. Reden was dat Zilveren Kruis had gemerkt dat veel verzekerden met een budgetpolis zich onvoldoende realiseerden dat ze voor planbare zorg niet bij alle ziekenhuizen terecht kunnen. Deze verzekerden kregen de mogelijkheid om tot 15 maart alsnog over te stappen naar de Basis Zeker polis (naturapolis) van Zilveren Kruis. De bevinding van Achmea is dat 97% van deze groep ervoor gekozen heeft om niet alsnog over te stappen.
Een 100-jarige mevrouw die gemangeld wordt door het zorgstelsel |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat iemand die een indicatie voor 24-uurszorg voor palliatieve terminale zorg via een herindicatie van 24 uur zorg per dag naar 2 uur zorg per dag kan gaan?1
Uit het artikel blijkt dat het, tegen de verwachting van de directe zorgverleners van de betreffende mevrouw, gelukkig weer iets beter met haar gaat en dat ze in ieder geval geen palliatief terminale zorg meer nodig heeft. Het is gebruikelijk dat de hoeveelheid zorg door de aangewezen professional wordt aangepast naar wat er op dat moment passend is. Volgens het artikel houdt dit in dat de indicatie is teruggebracht van 70 uur per week (in de praktijk omgezet in 24 uurs zorg) naar ongeveer 28 uur per week (exclusief huishoudelijke hulp die inderdaad via de Wmo wordt verstrekt).
Waarom heeft de betreffende mevrouw een herindicatie van de wijkverpleging gekregen, terwijl de terminale palliatieve thuiszorg onder het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) viel? Hoe is te verklaren dat zij een herindicatie voor wijkverpleging kreeg?
In 2014 werd alle palliatief terminale zorg geïndiceerd door het CIZ, nadat de behandelend arts (in dit geval de huisarts) had aangegeven dat de ingeschatte verwachte levensduur minder was dan 3 maanden.
Vanaf 2015 is de palliatief terminale zorg voor mensen die op 31 december jl. nog een extramurale AWBZ-indicatie hadden onderdeel geworden van de aanspraak wijkverpleging (dat geldt ook voor nieuwe cliënten). De herindicatie is daarom in handen van de professionele inschatting van de wijkverpleegkundige.
Had het CIZ de indicatie niet gewoon moeten laten doorlopen? Kunt u uw antwoord toelichten? Klopt de indruk dat mevrouw «niet snel genoeg gestorven is»?2
Per 1 januari jl. valt de persoonlijke verzorging en verpleging die voorheen werd geleverd op basis van een extramurale AWBZ-indicatie onder de Zorgverzekeringswet en is afgesproken dat in 2015 de bestaande situaties worden geherindiceerd. Wanneer blijkt dat de indicatie niet meer aansluit op de zorgbehoefte, dan dient er een nieuwe indicatie te worden afgegeven. Juist ook in de nieuwe situatie is het zo dat we er naar streven dat mevrouw de zorg krijgt die bij haar situatie past.
Is het waar dat mevrouw of aangewezen is op een intramurale indicatie, welke in de vorm van een «volledig pakket thuis» kan worden ingezet, of aangewezen is op de combinatie van wijkverpleging en gemeentelijke zorg voor huishoudelijke verzorging? Erkent u dat de kans dus erg groot is dat haar zorg versnippert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Cliënten die een blijvende behoefte hebben aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid, hebben toegang tot de Wlz. De Wlz-indicatie kan zowel intramuraal als extramuraal met een pgb, modulair pakket thuis (mpt) of volledig pakket thuis (vpt) worden verzilverd. Wanneer iemand niet aan de zorginhoudelijke criteria voldoet, is de cliënt aangewezen op zorg vanuit de Zorgverzekeringwet (Zvw) en/of de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Ik heb eerder juist voor palliatieve zorg verpleging, verzorging en begeleiding integraal ondergebracht onder de Zorgverzekeringwet. Vanuit de wijkverpleging wordt een zorgplan opgesteld, waarin meerdere zorgverleners een rol kunnen spelen. Het behoort tot de professionele verantwoordelijkheid van de zorgverlener om de afstemming te zoeken met elkaar. Hierdoor moet versnippering worden voorkomen.
Hoe reageert u op de uitspraak van BTK Thuiszorg dat «mevrouw Van der Wal niet de enige is die dit overkomt»?
Met de overgang van verpleging en verzorging vanuit de AWBZ naar de Zvw, is een start gemaakt met het anders organiseren van de zorg, waarbij het accent meer ligt op zelfredzaamheid, ontzorgen en kwaliteit van leven. De indicatiestelling, die voorheen bij het CIZ lag, wordt nu door de wijkverpleegkundige zelf gedaan, waarbij zij breder kijkt dan alleen naar de zorgvraag van de cliënt.
Ik ben verbaasd over de uitspraak van BTK Thuiszorg. Het is namelijk altijd aan de professional om de zorg af te stemmen op de behoeften van de cliënt. Samen met de cliënt moet een zorgplan worden opgesteld, waarin de zorgvraag en de invulling van de zorg wordt opgenomen. Het behoort tevens tot de professionele verantwoordelijkheid van de zorgverler om in te schatten wanneer zorg uit andere domeinen noodzakelijk is en indien nodig de contacten te leggen met deze andere domeinen.
Waarom worden afgegeven indicaties voor palliatieve terminale thuiszorg niet gewoon verlengd? Sinds wanneer gebruikt het CIZ weer een einddatum voor een terminale indicatie?
Het CIZ gebruikt geen einddatum voor indicaties binnen de Wlz. Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 1 en 3 is de afspraak dat met de overgang van extramurale AWBZ-zorg naar de Zorgverzekeringswet wordt gekeken of de bestaande indicatie nog past bij de zorgbehoefte van de cliënt. Wanneer blijkt dat de indicatie niet meer aansluit op deze zorgbehoefte, dient er een nieuwe indicatie te worden afgegeven. In de praktijk zullen de meeste mensen met een «oude» palliatieve indicatie deze zorg behouden.
Hoeveel mensen hadden per 1 januari 2015 een indicatie voor palliatieve terminale thuiszorg? Is er voor deze mensen ook een herindicatieproces vanuit de wijkverpleging in werking getreden? Kunt u in kaart brengen of, en zo ja, welke herindicatie deze mensen hebben gekregen?
Gegevens uit de basisrapportage van het CIZ laten zien dat er per 31-12-2015 in totaal 4955 mensen met een geldige AWBZ-indicatie functiecategorie PTZ waren. Daarvan zijn 3990 indicaties vanuit de AWBZ naar andere domeinen over gegaan. Ik heb geen inzicht in hoeveel mensen met een PTZ indicatie zijn geherindiceerd en welke herindicatie deze mensen hebben gekregen. Wanneer er een herindicatie is gesteld door de professional, dient deze aan te sluiten op de zorgbehoefte van de betreffende cliënt.
Acht u het uitgesloten dat mensen tijdens de veranderingen per 1 januari 2015 – gelijk als mevrouw Van der Wal – in de problemen komen omdat niemand weet hoe te handelen? Zo nee, wat is er nodig om er voor te zorgen dat er geen mensen gaan zwerven in het zorgstelsel, en dat niemand verantwoordelijk is voor de zorg? Zo ja, hoe heeft het CIZ geregeld dat mensen met palliatieve terminale thuiszorg hun indicatie dan wel behouden, dan wel goed worden overgedragen aan de juiste instantie die de thuiszorg moet regelen?
Ik ben het oneens met de constatering dat niemand weet hoe te handelen en dat mensen gaan zwerven in het zorgstelsel. Palliatieve zorg thuis is zowel mogelijk voor mensen met een Wlz-indicatie als voor mensen die deze zorg betrekken vanuit de aanspraak wijkverpleging in de zorgverzekeringswet. In dit geval hoefde het CIZ niets te regelen, maar was het aan de betreffende zorgprofessionals om via een herindicatie tot passende zorg te komen. Dat is ook gebeurd. Ik vind wel dat kwetsbare mensen (en hun naasten) goed moeten worden begeleid en goede informatie moeten krijgen wat de veranderingen in de zorg voor hen betekenen. Ik kan niet beoordelen of dat in deze situatie voldoende is gebeurd.
Bent u tijdens u bezoek aan BTK Thuiszorg op de hoogte gesteld van deze problematiek? Zo ja, wat heeft u in de tussentijd ondernomen om de problemen op te (laten) lossen?3
Ik vermoed dat wordt gedoeld op een bijeenkomst met thuiszorg-, gezondheid- en welzijnsorganisaties in Twente, die plaatsvond op 24 november 2014 en de situatie van deze mevrouw was pas later aan de orde.
Het bericht ‘Toename overgewicht in achterstandswijken’ |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het verschenen abstract van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) «Proportion of overweight and obese males and females to increase in most European countries by 2030»?1
De toename van overgewicht in Europa is een zorgwekkende ontwikkeling. Daarom is en blijft de inzet op een gezond gewicht een prioriteit in het preventiebeleid. Hoewel de trends die de WHO presenteert met voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden, sluiten deze voor Nederland aan bij de huidige ambitie uit het Nationaal Programma Preventie «Alles is Gezondheid», de stabiliserende ontwikkelingen die de VTV 2014 van het RIVM aangeeft en de inzet via bestaande programma’s. Deze inzet komt onder meer tot uitdrukking in programma’s als Jongeren Op Gezond Gewicht (JOGG), de inzet op een sluitende ketenzorg van overgewicht en obesitas bij kinderen via Care4Obesity en het stimuleringsprogramma «Gezond in de stad».
De beschikbaarheid en kwaliteit van data is in dit onderzoek niet nader vergeleken tussen de landen. Over het algemeen is in Nederland de beschikbaarheid en kwaliteit van data op het gebied van overgewicht relatief goed, al betreffen het voornamelijk zelfgerapporteerde gegevens. De schattingen die de WHO voor 2030 heeft gedaan zijn voor Nederland echter gedaan op basis van slechts drie datapunten. Hierbij kan afgevraagd worden hoe de projectie uit zou pakken als een langere tijdreeks, bijvoorbeeld op basis van de gezondheidsenquête van het CBS, gebruikt zou worden. UK Health Forum, die de toekomstprojecties voor de WHO heeft uitgevoerd, gaat dit komende periode onderzoeken. Hierover vindt overleg plaats met het CBS en RIVM.
Kunt u aangeven hoe Nederland in vergelijking tot de andere onderzochte landen scoort op de punten beschikbaarheid en de kwaliteit van data, die in veel landen verbetering behoeven, en op het punt dat er meer gedaan moet worden op het gebied van preventie en het aanpakken van overgewicht en obesitas? Bent u tevreden met de positie van Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u gehoor geven aan de oproep van de onderzoekers dat overheden meer moeten doen om marketing, gericht op ongezond voedsel en een ongezonde leefstijl, te beperken? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Overgewicht is een complex maatschappelijk probleem waar veel partijen bij betrokken zijn. De oplossing voor dit probleem ligt daarom, zowel nationaal als lokaal, niet alleen bij de overheid. Door in te zetten op brede en integrale aanpak, kunnen de vele betrokken partijen op dit onderwerp op gepaste wijze verantwoordelijkheid nemen bij het stimuleren van een gezond gewicht en gezondere voedingskeuzes en het eenvoudiger maken van gezondere keuzes binnen productcategorieën.
Dit gebeurt in een aantal trajecten. Zo heeft de Minister van VWS een Akkoord gesloten met de producenten van levensmiddelen, supermarkten, horeca en catering om de samenstelling van het productaanbod te verbeteren, zoals zout, verzadigd vet en energie. Per productcategorie maken de betrokken sectoren afspraken over maximale hoeveelheden zout, verzadigd vet en calorieën.
Een onafhankelijke wetenschappelijke commissie beoordeelt of deze afspraken voldoende ambitieus zijn. Daarnaast worden veranderingen in samenstelling gevolgd door monitoring op productniveau en de brancheorganisaties gaan de naleving op de afgesproken maximumgehaltes na bij hun leden.
Bedrijven die het logo het Vinkje gebruiken op hun producten, zorgen ervoor dat hun producten binnen een productcategorie minder zout, verzadigd vet, transvetzuren, suiker, vezels, energie bevatten en maken daarmee de gezondere keuze eenvoudiger in die betreffende productcategorie. De producten met een Vinkje voldoen aan de door een onafhankelijke wetenschappelijke commissie opgestelde criteria. Deze criteria zijn nog strenger dan de afspraken die via het Akkoord worden gesloten. Zowel de criteria van het Vinkje als de normen die worden afgesproken in het kader van het Akkoord worden stapsgewijs strenger. Dit zijn voorbeelden van trajecten waarbij de levensmiddelenindustrie een actieve rol oppakt.
Bent u nog steeds van mening dat zelfregulering van de levensmiddelenindustrie het juiste antwoord is om overgewicht onder jongeren aan te pakken en een serieus halt toe te roepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Voldoet Nederland aan één van de adviezen om gezond voedsel voldoende beschikbaar te maken voor iedereen? Zo nee, wat gaat u doen om deze beschikbaarheid te verbeteren?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het artikel waarin prof. dr. Jaap Seidell constateert dat de WHO een te rooskleurig beeld schetst van de obesitas-werkelijkheid»?2
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 en 2 neem ik voorzichtigheid in acht bij het overnemen van de conclusies van de WHO. Ik deel de mening van prof. dr. Jaap Seidell dat de overgewichtproblematiek zich het sterkst aftekent in de wijken waar ook (andere) sociaaleconomische problemen het grootst zijn.
Hij geeft zelf ook als verklaring hiervoor dat in de wijken waar de sociaaleconomische verschillen het grootst zijn, diverse (andere) problemen samenkomen die het voor die inwoners lastiger maken om in te zetten op een gezonde leefstijl4.
Als langjarig doel is de ambitie om ook die verschillen tussen groepen inwoners niet groter te laten worden, of bij voorkeur kleiner te laten worden dan de verschillen van dit moment. Hierop wordt op verschillende wijzen ingezet: in 2014 is het stimuleringsprogramma «Gezond in de stad» van start gegaan. Dit programma loopt door tot en met 2017 en hiervoor is jaarlijks € 20 mln. extra aan financiële middelen beschikbaar gesteld. Aan dit programma doen 164 gemeenten mee. Naast de financiële ondersteuning krijgen gemeenten ondersteuning vanuit stichting Pharos en Platform31. Zij geven gemeenten advies op maat en ondersteunen hen door kennis over werkbare elementen en goede voorbeelden te delen via bijeenkomsten (regionaal dan wel landelijk).
Via het programma JOGG vinden de activiteiten in de grote en middelgrote gemeenten grotendeels plaats in de wijken met grote sociaaleconomische gezondheidsverschillen, juist omdat de overgewichtsproblematiek hier ook het grootst is. Hierbij wordt, in samenwerking met de diverse lokale partners en in afstemming met het programma «Gezond in de stad», ingezet op zowel de kennis over gezonde voeding, als ook het stimuleren van een gezondere leefstijl in de omgeving. De doelen van JOGG richten zich daarom op zowel een daling van de percentages overgewicht in de JOGG-wijken van 75 gemeenten, als ook op het stimuleren van een gezonde omgeving.
Het stimuleren van kennis over voeding wordt overigens niet alleen via het programma JOGG lokaal gestimuleerd, maar onder andere ook in specifieke domeinen via programma’s als de Gezonde School5.
Klopt het dat de uitspraak «Terwijl bijna heel Europa verder uitdijt, zijn wij over 15 jaar dus slanker» niet opgaat voor de mensen in Nederland die in buurten wonen met een lage sociaaleconomische status? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de door prof. dr. Jaap Seidell geconstateerde toenemende ongelijkheid tussen hoog- en laagopgeleid/hoge en lage sociaaleconomische status en hun (over)gewicht? Hoe kan het dat deze verschillen alleen maar groter worden? Kunt u in uw antwoord ook ingaan op de voldoende beschikbaarheid van gezond voedsel, maar zeker ook de kennis over gezonde voeding voor alle Nederlanders?
Zie antwoord vraag 6.
Behoeft het huidige beleid gericht op (de preventie van) overgewicht intensivering? Is het huidige beleid gericht op (de preventie van) overgewicht voldoende lokaal gericht? Zo ja, kunt u dat onderbouwen? Zo nee, welke verbetering is nodig, en welke acties worden hierop ondernomen?
De huidige inzet op een gezond gewicht is reeds geïntensiveerd in het begrotingsakkoord van 20136. Deze geïntensiveerde middelen hebben de mogelijkheid gegeven om verstevigd in te zetten op bestaande trajecten.
Hierbij is nadrukkelijk ingezet op lokale verantwoordelijkheid en lokale inzet.
Het programma JOGG en het programma Gezonde School zijn hier voorbeelden van. Dit blijkt inmiddels een aantal positieve resultaten op te leveren. Dit is gebeurd zowel in kwantitatieve en kwalitatieve zin: kwantitatief is bijvoorbeeld inmiddels meer dan een kwart van alle scholen in het onderwijs betrokken bij ondersteuning vanuit de Gezonde School aanpak en zijn in 83 gemeenten lokale partijen gezamenlijk aan de slag met de JOGG-aanpak. Kwalitatief zijn de eerste positieve, lokale effecten zichtbaar van deze aanpak, in steden als Dordrecht, Zwolle en Amsterdam7.
Daarnaast wordt, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6,7 en 8, sinds vorig jaar jaarlijks € 20 mln extra geïnvesteerd in het programma «Gezond in de stad». Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1 en 2 blijf ik door middel van deze programma’s geïntensiveerd inzetten op de preventie van overgewicht en obesitas.
Slavernij en kinderarbeid in steengroeves |
|
Roelof van Laar (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitzendingen van de Keuringsdienst van Waarde1 over de herkomst van grafstenen en het rapport Rock Bottom – Modern Slavery and Child labour in South Indian granite Quarries?2
Ja.
Bent u bereid om met Nederlandse bedrijven en brancheorganisaties in de graniet- en grafstenensector in gesprek te gaan om hen aan te zetten tot actieve due diligence met betrekking tot het bestrijden van slavernij en kinderarbeid en het verbeteren van de arbeidsomstandigheden?
Ja, daar ben ik toe bereid. De winning van natuursteen is in de Sector Risico Analyse (SRA) van KPMG aangemerkt als een activiteit met verhoogd risico op onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden binnen de bouwsector, detailhandel en groothandel. Deze drie sectoren zijn binnen de SRA als prioritair benoemd. Ik ben in gesprek met de desbetreffende brancheorganisaties over de ondersteuning die de overheid kan bieden aan de sectoren om te komen tot IMVO afspraken, waaronder afspraken over het bestrijden en voorkomen van slavernij en kinderarbeid binnen hun productieketens en het verbeteren van arbeidsomstandigheden.
Ook zal ik deze sectoren activeren om hun responsibility to respect in te vullen en een multi stakeholderdialoog op te zetten. Hierbij zoek ik samenwerking met bestaande IMVO initiatieven op dit terrein. Zo heeft bijvoorbeeld The Forest Trust (TFT) een Responsible Stone programma op het gebied van de winning van natuursteen; het bestrijden van schending van arbeids- en mensenrechten is onderdeel van dit programma (http://www.tft-earth.org/wp-content/uploads/2015/03/About-the-TFT-Responsible-Stone-Programme.pdf en http://www.duurzamenatuursteen.nl/).
Bent u bereid de slavernij en kinderarbeid in granietgroeves die onder meer aan westerse bedrijven leveren tijdens uw komende bezoek aan India aan de orde te stellen bij uw Indiase collega’s en samen initiatieven te nemen om deze misstanden te bestrijden?
Het belang van het nemen van verantwoordelijkheid door zowel het Nederlandse als het Indiase bedrijfsleven om kinderarbeid uit te bannen, zal aan de orde komen tijdens het bezoek aan India. Een moment waarop hierover gesproken kan worden, is tijdens het India-Dutch platform on Corporate Social Responsibility, dat ik tijdens de reis zal lanceren. Dit is een Platform waarin Indiase en Nederlandse bedrijven, maatschappelijke organisaties en de beide overheden ervaringen uitwisselen over maatschappelijk verantwoord ondernemen en hoe bedrijven dit doen. Bedrijven kunnen van elkaars aanpak leren op diverse thema's, als ketenverantwoordelijkheid, anti-corruptie, milieu impact, gedwongen en kinderarbeid, gender, maar ook hoe invulling wordt gegeven aan de Indiase regel dat bedrijven twee procent van hun winst aan sociale ontwikkeling moeten besteden.
Hoe bent u van plan te bevorderen dat er in drie risicosectoren uit de «MVO Sector Risico Analyse» waarin natuursteen wordt gebruikt of verhandeld (bouw, groothandel en detailhandel) afspraken worden gemaakt over het voorkomen en bestrijden van schending van arbeids- en mensenrechten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de rijksoverheid en andere overheden die graniet uit India (of elders) gebruiken voor onder meer gebouwen, monumenten en bestrating, schending van arbeidsrechten als beschreven in het rapport voorkomen en bestrijden? Hoe gaat u andere overheden zoals gemeenten, provincies en waterschappen hier op aanspreken?
Sinds begin 2013 worden bij alle grote opdrachten van het rijk de zogenaamde internationale sociale voorwaarden (ISV) toegepast, tenzij er in een specifiek geval redenen zijn om daarvan af te zien. Deze voorwaarden verplichten opdrachtnemers die op aanbestedingen inschrijven waarbij sprake is van risico’s op schendingen van de mensenrechten tot het treffen van maatregelen om deze schendingen te voorkomen of bij voorkeur uit te bannen.
Op dit moment zijn voor een aantal productgroepen zoals catering (koffie en thee), drankautomaten (cacao), bedrijfskleding (textiel) en bloemen door het kabinet aanvullende ISV geformuleerd. In die gevallen moeten opdrachtnemers ook risico’s op schending van een aantal specifieke normen, zoals veiligheid en gezondheid op de werkplek en leefbaar inkomen, meenemen.
In 2014 is de toepassing van de ISV binnen de rijksinkoop geëvalueerd. Een belangrijke aanbeveling in het evaluatierapport is om de ISV in lijn te brengen met de OESO-richtlijnen. Ik heb aan de Kamer toegezegd om met betrekking tot de inkopen door het rijk na te gaan op welke wijze dat kan geschieden. Nadat het in lijn brengen van de ISV met de OESO-richtlijnen is doorgevoerd, betekent dit dat in principe alle aan een bepaald product of dienst verbonden risico’s meegenomen zullen worden in het bestek of programma van eisen. Het onderscheid tussen de huidige generieke en aanvullende voorwaarden komt hiermee dan te vervallen.
Een andere aanbeveling in het evaluatierapport is om de uniforme toepassing van de ISV in alle sectoren van de overheid en semioverheid te stimuleren. Deze aanbeveling zal worden meegenomen in het plan van aanpak duurzaam inkopen dat tijdens het AO Duurzaam Inkopen op 5 februari jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 299) door Staatssecretaris Mansveld aan de Kamer is toegezegd.
Vindt u dat er gezien de ernst van de kwestie in India onderzoek moet worden gedaan naar de arbeidssituatie bij leveranciers voor recente en lopende opdrachten op het gebied van graniet, waaruit ook aanbevelingen voor de betrokken bedrijven en inkopende overheid voortvloeien?
Het kabinet verwelkomt het onderzoek van de Landelijke India Werkgroep en beschouwt dit als een belangrijk signaal dat wordt meegenomen in de besprekingen over IMVO afspraken in de genoemde bedrijfssectoren. Ik acht die actie belangrijker dan het verrichten van meer onderzoek.
Bent u van mening dat de uitzendingen van de Keuringsdienst van Waarde en het rapport «Rock Bottom» extra aanleiding zijn om de aanbevelingen van het in januari 2015 aan de Kamer aangeboden rapport «Evaluatie sociale voorwaarden Rijksinkoopbeleid» volledig uit te voeren? Bent u bereid om de Kamer hierover te informeren voorafgaand aan het Algemeen overleg voorzien op 3 juni aanstaande?
De uitzendingen van de Keuringsdienst van Waarde en het rapport «Rock Bottom» laten zien dat er nog veel verbeterd kan worden, Het kabinet neemt deze signaleringen serieus. In de kabinetsreactie naar aanleiding van de evaluatie is aangegeven dat zal worden nagegaan op welke wijze de aanbevelingen kunnen worden overgenomen. Onderdeel daarvan is het uitvoeren van een aantal pilotaanbestedingen door het rijk. Deze aanbestedingstrajecten komen eind dit jaar tot een einde. De opgedane ervaringen bij zowel de aanbestedende diensten als bij de betrokken marktpartijen worden verwerkt in het inkoopkader voor de internationale sociale voorwaarden voor de rijksoverheid. Zoals ook in het rapport wordt geadviseerd en de Minister voor Wonen en Rijksdienst u heeft gemeld in zijn brief van 30 januari jl., zal de implementatiedatum gelijk getrokken worden met de ingangsdatum van de nieuwe Europese richtlijn voor aanbestedingen in april 2016.
Hoe hebt u de toezegging gestand gedaan om in gesprek te gaan met gemeenten, provincies en waterschappen om sociaal verantwoord inkopen te bevorderen, onder meer door middel van de «Toolkit Kinderarbeidvrij inkopen door overheidsinstanties» van de Stop Kinderarbeid coalitie?
PIANOo, expertisecentrum aanbesteden, spant zich in om de internationale sociale voorwaarden breder bekend en toegepast te krijgen. In dit kader zijn in 2014 twee praktische kennissessies georganiseerd voor overheidsinkopers waarbij inkopers van de medeoverheden goed vertegenwoordigd waren. In deze sessies is uitgebreid stilgestaan bij de beschikbare tools en is ook de «Toolkit Kinderarbeidvrij inkopen door overheidsinstanties» gepresenteerd.
Daarnaast heeft op 17 november 2014 een rondetafelbijeenkomst plaatsgevonden georganiseerd door de ministeries van BZK, BZ en SZW en PIANOo, waarbij gesproken is met een aantal inkopers en beleidsmedewerkers van verschillende gemeentes en een provincie over de mogelijkheden om medeoverheden beter te betrekken bij het inkoopbeleid op het terrein van de internationale sociale voorwaarden.
Begin 2015 heeft PIANOo een vereenvoudigde handleiding internationale sociale voorwaarden ontwikkeld, en is daarnaast op dit moment bezig met MVO Nederland een nieuwe versie van de MVO Risico checker speciaal voor overheidsinkopers te ontwikkelen. Bij de ontwikkeling van beide instrumenten zijn overheidsinkopers van medeoverheden gevraagd input te leveren.
Op de website van PIANOo verschijnen met enige regelmaat artikelen in het kader van internationale sociale voorwaarden, zo is er o.a. in april 2014 een artikel verschenen over de «Toolkit Kinderarbeidvrij inkopen door overheidsinstanties». De toolkit zelf is ook te vinden op de website.
Bent u bereid de bovenstaande vragen vóór aanvang van uw werkbezoek aan India te beantwoorden?
Ja.
Thuiszittende, autistische kinderen |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u van het feit dat er leerbare, autistische kinderen thuiszitten omdat het reguliere onderwijs deze kinderen niet aan kan en de wachtlijsten bij passende (speciale) scholen veel te lang zijn?
Uiteraard vind ik het onwenselijk dat kinderen thuiszitten. Elke thuiszitter is er één te veel. Scholen en samenwerkingsverbanden zijn de eerstverantwoordelijken om zorg te dragen voor een passend aanbod. Scholen vanuit de zorgplicht en samenwerkingsverbanden vanuit hun verantwoordelijkheid moeten zorgen voor een dekkend ondersteuningsaanbod. Als er in een bepaalde regio onverhoopt wachtlijsten voor het speciaal onderwijs ontstaan, is het aan hen om te komen tot oplossingen. Bijvoorbeeld door te zorgen voor meer extra ondersteuning in het regulier onderwijs of door de capaciteit van het speciaal onderwijs te vergroten. Het louter bieden van een plek op een wachtlijst is in ieder geval geen passend aanbod. Mochten er dus in een regio wachtlijsten ontstaan, dan moet in de tijd dat een leerling op een wachtlijst staat voor een alternatief aanbod worden gezorgd.
Als ouders toch van mening zijn dat hun kind geen passende ondersteuning wordt geboden, dan kunnen zij daarover het gesprek aangaan met de school of het samenwerkingsverband. Daarbij kunnen ook de onderwijsconsulenten helpen. Verder houdt de Inspectie van het Onderwijs toezicht op de samenwerkingsverbanden. Daarbij wordt onder meer aandacht besteed aan signalen die wijzen op tekortkomingen in de uitvoering van passend onderwijs in een regio en aan de vraag of er een dekkend aanbod is. Indien een samenwerkingsverband geen passend aanbod voor zijn leerlingen heeft, kan de inspectie tot sancties overgaan.
Hoeveel kinderen staan op dit moment op een wachtlijst voor een passende (speciale) school, zoals de Pionier en de Bascule? Bent u bereid om een overzicht aan de Kamer te doen toekomen over het aantal leerlingen op de wachtlijst per school?1
Gegevens over eventuele wachtlijsten worden niet landelijk bijgehouden. Overigens heeft het project Beter pASSendonderwijs van so-school de Pionier (waarvan de Bascule het bevoegd gezag is) op dit moment geen wachtlijst.
Bent u zich bewust van de impact dat dit heeft op de omgeving van de kinderen, bijvoorbeeld ouders die minder (of helemaal niet meer kunnen werken) van kinderen die thuiszitten en op een wachtlijst staan? Welke maatregelen gaat u nemen om deze wachtlijsten zo snel mogelijk weg te werken?
Van die impact ben ik mij bewust. Als kinderen thuis komen te zitten, moeten alle inspanningen dan ook gericht zijn op zo snel mogelijke terugleiding naar het onderwijs. Zie verder het antwoord op vraag 1 over de verantwoordelijkheid voor het wegwerken van eventuele wachtlijsten en voor het bieden van een eventueel alternatief aanbod.
Wat vindt u van initiatieven als «Beter pASSendonderwijs» en hoe gaat u ervoor zorgen dat dergelijke initiatieven beter bereikbaar worden voor kinderen die anders bij het regulier en het speciaal onderwijs buiten de boot vallen?2
In initiatieven als Beter pASSendonderwijs werken scholen voor speciaal onderwijs en zorginstellingen samen om intensieve ondersteuning aan kinderen te bieden. De leerlingen krijgen in het project Beter pASSendonderwijs een specifieke aanpak in een kleine onderwijssetting. Via de Werkagenda passend onderwijs, preventie, jeugdhulp en participatie 2015 van de PO-Raad, VO-raad, MBO-Raad, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de ministeries van VWS, SZW en OCW wordt de samenwerking tussen onderwijs en zorg gestimuleerd. Dit gebeurt onder meer door middel van handreikingen, de beschikbaarheid van experts en de organisatie van bijeenkomsten op bestuurlijk en op uitvoerend niveau. Ook heb ik Vanuit autisme bekeken (VAB) gevraagd om een aantal activiteiten te ontplooien om de expertise over het onderwijs aan leerlingen met autisme te verbreden. Naast het beschikbaar stellen van handreikingen voor leraren, scholen en samenwerkingsverbanden zal in een aantal regio’s met de betrokken partijen worden onderzocht wat succes- en faalfactoren zijn in het onderwijs aan leerlingen met autisme.
Hoeveel budget is er precies beschikbaar voor onderwijs in een zeer kleine setting en met veel individuele aandacht en begeleiding?
Het budget voor extra onderwijsondersteuning, zowel in het regulier als in het speciaal onderwijs, is beschikbaar via de samenwerkingsverbanden passend onderwijs. Welk deel van dit budget wordt ingezet voor onderwijs in een zeer kleine setting en met veel individuele aandacht en begeleiding, is niet bekend.
Kunt u de Kamer informeren over het aantal scholen met een zeer kleine onderwijssetting en veel individuele aandacht en begeleiding per samenwerkingsverband (zowel primair onderwijs als voortgezet onderwijs)?
Dergelijke gegevens zijn niet beschikbaar. Wel signaleert de inspectie dat steeds meer samenwerkingsverbanden ertoe overgaan speciale voorzieningen voor dergelijke leerlingen in te richten, zodat ook hen een passend aanbod kan worden geboden.
Het bericht dat Zilveren Kruis Achmea het eigen risico van mensen verrekent met het PGB-wijkverpleging (Persoonsgebonden Budget) |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraar Zilveren Kruis Achmea uitbetalingen verrekent met vorderingen, waardoor PGB-vergoeding voor wijkverpleging ingezet wordt om het eigen risico te verrekenen?1 2
Een zorgverzekeraar die een betaling te doen heeft aan een verzekerde – bijvoorbeeld op basis van een pgb-declaratie voor wijkverpleegkundige zorg – mag deze betaling op grond van art. 6:127 en 7:935 BW verrekenen met een opeisbare vordering, zoals het eigen risico, op de premiebetaler. Verzekerden met een betalingsachterstand of die de vordering liever gespreid betalen, kunnen hun zorgverzekeraar vragen een betalingsregeling te treffen.
Erkent u dat de uitspraak «Wij verrekenen (...) het bedrag dat je moet betalen met het bedrag dat je van ons ontvangt» betekent dat inderdaad PGB-geld voor wijkverpleging kan worden verrekend met het eigen risico?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u tevens dat het onjuist is om geld, bedoeld om zorg in te kopen, te verrekenen met het eigen risico? Zo ja, kunt u ervoor zorgen dat Zilveren Kruis Achmea deze vorm van inning van eigen bijdragen staakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kan er sprake zijn van verkeerd besteden (of zelfs fraude) van PGB-geld als het eigen risico daarvan betaald wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Neen, er is geen sprake van verkeerd besteden (of zelfs fraude), aangezien het eigen risico niet wordt betaald uit pgb-gelden. Het gaat hier om de verrekening van een openstaande vordering met een declaratie voor feitelijk geleverde zorg.
Zijn er meer zorgverzekeraars die dit soort verrekeningen toepassen? Zo ja, welke?
Uit de mij door Zorgverzekeraars Nederland beschikbaar gestelde informatie blijkt dat de zorgverzekeraars Achmea, FBTO, Zorg en Zekerheid en Nedasco B.V. dit soort verrekeningen toepassen.
Het bericht ‘Portugese timmerlieden Waalbrug jarenlang onderbetaald’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Portugese timmerlieden Waalbrug jarenlang onderbetaald»1 en «Omstreden uitzendbureau betrokken bij bouwproject in Nijmegen»?2
Ja.
Klopt het dat uitzendbureau Atlanco Rimec bij aanvang van de werkzaamheden SNA-gecertificeerd was?3 Welke garantie biedt een dergelijke certificering als het gaat om het voorkomen van misstanden?
Dat is niet met zekerheid te zeggen. Onder de Atlanco Rimec groep vallen (dan wel vielen) namelijk verschillende rechtspersonen. De groep als zodanig is nooit gecertificeerd. Op verschillende momenten hebben in het SNA-register bedrijven gestaan onder de naam Atlanco of Rimec. Omdat de SNA niet weet welke van deze rechtspersoon wordt bedoeld met «uitzendbureau Atlanco Rimec» en zij geen informatie heeft over de aanvang van de werkzaamheden in Nijmegen, kan zij niet vaststellen of «uitzendbureau Atlanco Rimec» gecertificeerd was bij aanvang van de werkzaamheden. Het is bij een aanbesteding overigens toegestaan kwaliteitseisen te stellen gelieerd aan Europese normen, maar er kan niet worden geëist dat de ondernemer een specifiek keurmerk heeft om dat aan te tonen.
Het SNA-keurmerk wordt door een geaccrediteerde inspectie-instelling verleend. Het keurmerk geeft een oordeel over hoe het bedrijf is ingericht. Een onderneming aan welke het keurmerk wordt verleend, wordt vervolgens ieder halfjaar opnieuw geïnspecteerd. Het biedt echter geen garantie dat het bedrijf daarna ook steeds volledig handelt volgens de geldende wet- en regelgeving.
Wat doet de overheid als opdrachtgever op het moment dat bedoelde certificering tijdens een opdracht wordt ingetrokken? Controleert de overheid als opdrachtgever actief op het al dan niet behouden van een certificaat door een onderneming waarmee zij direct of indirect een contract heeft? Is dat in dit onderhavige geval gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Het is in het belang van bedrijven dat zij kwaliteit aantonen. Zij kunnen zich op basis van kwaliteit van de aanbesteding onderscheiden. De wet maakt het mogelijk dat een ondernemer dit bewijs op verschillende manieren levert, zoals door het overleggen van een certificaat, keurmerk, of een andere kwaliteitsbewijs.
Met een certificaat, een keurmerk, of andere door de opdrachtgever goed te keuren bewijzen, kan een bedrijf in een aanbesteding aantonen dat hij voldoet aan de gestelde geschiktheidseisen. Tijdens de uitvoering van de overeenkomst daarna, wordt daar niet meer op gecontroleerd. Wanneer tijdens de uitvoering van de overeenkomst de opdrachtgever ter kennis komt dat het certificaat of keurmerk is ingetrokken, dan zal hij in dat geval primair controleren of als gevolg van deze intrekking de overeenkomst nog conform de eisen kan worden uitgevoerd. Indien dat niet het geval is kan dat grond zijn de overeenkomst te ontbinden. In het andere geval wordt de overeenkomst in beginsel gehandhaafd. Het is mij niet bekend of controle bij deze bouwprojecten is uitgevoerd.
Bent u van mening dat zowel opdrachtgever als hoofdaannemer nader onderzoek hadden moeten (laten) doen naar het (uit Atlanco Rimec voortgekomen) bedrijf Oradeo? Zo nee, waarom niet?
Ja. Met name om deze praktijken tegen te gaan. Hiertoe is ook de Wet Aanpak Schijnconstructies vastgesteld. Hierin is bepaald dat opdrachtgevers en aannemers meer verantwoordelijkheid nemen voor wat er in de keten gebeurt. Een belangrijk onderdeel daarvan is dat ze met (onder)aannemers spreken over de beloning van hun personeel.
Welke mogelijkheden heeft u, gezien het feit dat Atlanco Rimec regelmatig genoemd wordt als het gaat om misstanden in de bouw en inmiddels ook enkele keren veroordeeld is, om een onderneming tijdelijk of definitief uit te sluiten van overheidsopdrachten en/of van de Nederlandse markt te weren? Bent u daartoe bereid en zo ja, onder welke omstandigheden?
De aanbestedingswet 2012 voorziet in dwingende en facultatieve uitsluitingsgronden, die per individuele aanbesteding door opdrachtgevers worden gehanteerd. Dwingend uitsluitingsgronden dienen altijd gesteld te worden, facultatieve uitsluitingsgronden zijn uitsluitingsgronden die door de aanbestedende dient kunnen worden gesteld. Uitsluiting van de mededinging wegens het niet voldoen van sociale zekerheidspremies en belastingen is voor een bepaalde aanbesteding mogelijk, mits deze uitsluitingsgrond in de aanbestedingsstukken is opgenomen. In de door u aangehaalde casus is Atlanco Rimec niet de gegadigde / inschrijvende partij geweest.
De Minister van Economische Zaken is op dit moment bezig met het implementeren van de nieuwe Europese aanbestedingsrichtlijnen in de Aanbestedingswet 2012. De richtlijnen maken het mogelijk om een ondernemer uit te sluiten van deelname aan aanbestedingsprocedures, indien de aanbestedende dienst met elk passend middel kan aantonen dat de ondernemer verplichtingen uit hoefde van milieu, sociaal- en arbeidsrecht heeft geschonden. Hiertoe behoren in ieder geval cao bepalingen en de wet op het minimumloon. Daarnaast wordt het voor aanbestedende diensten onder omstandigheden mogelijk om dezelfde uitsluitingsgronden toe te passen op onderaannemers. Aanbestedende diensten kunnen vervolgens de uitsluitingsgronden op dezelfde wijze controleren als bij de hoofdaannemer, mits dit bij het in de markt zetten van de opdracht wordt aangekondigd. Daaronder kan ook de uitsluiting op basis van schending van de verplichtingen uit hoofde van milieu,- sociaal en arbeidsrecht vallen. Deze mogelijkheden zijn in het wetsvoorstel opgenomen. Het wetsvoorstel zal na de zomer bij het parlement worden ingediend en moet op 18 april 2016 in werking treden.
Kunt u omschrijven of en hoe een en ander zou zijn voorkomen dan wel afgehandeld zou zijn als de Wet Aanpak Schijnconstructies4 in deze casus al van toepassing zou zijn geweest?
Als de Wet Aanpak Schijnconstructies van toepassing was geweest hadden werknemers bij het uitblijven van loonbetaling direct een beroep kunnen doen op een hoofdelijke aansprakelijkheid van de directe opdrachtgever. Ook had de Inspectie SZW dan vermoedens van niet-naleving van een cao kunnen doorgeven aan private cao-handhavers. Daarnaast was er een verplichting om de lonen, in ieder geval het deel gelijk aan het wettelijk minimumloon, dan giraal uit te laten betalen wat controles makkelijker maakt. Ook kent de WAS een verbod op inhoudingen.
Bent u (nadat u in antwoord op eerdere vragen5 feitelijk ontkend heeft dat de overheid in aangelegenheden als deze een voorbeeldrol heeft) bereid een dergelijke voorbeeldrol nu wel te erkennen in relatie tot de Wet Aanpak Schijnconstructies, zoals u dat onlangs ook heeft gedaan ten aanzien van de Wet Werk en Zekerheid?6
In Nederland wordt een ieder geacht de wet te kennen en deze na te leven. Na inwerkingtreding van de Wet Aanpak Schijnconstructies rust op alle opdrachtgevers de taak om misstanden van onderbetaling in de aanbestedingsketen te voorkomen of in voorkomend geval te corrigeren. De overheid als opdrachtgever heeft daarbij een bijzondere verantwoordelijkheid vanwege de publieke functie.
Deelt u de mening dat de op stapel staande grote renovatie/verbouwing aan het Binnenhof bij uitstek geschikt is om als voorbeeld te dienen van goed opdrachtgeverschap? Bent u inmiddels, gezien de recente ontwikkelingen waaronder de casus «Waalbrug», bereid om de renovatie van het Binnenhof aan te (laten) pakken als voorbeeldproject voor goed opdrachtgeverschap van de overheid?
De besluitvorming over restauratie- en verbouwwerkzaamheden op en rondom het Binnenhof is nog niet afgerond. Indien tot restauratie- en verbouwwerkzaamheden op en rondom het Binnenhof wordt besloten, zal de aanbesteding worden uitgevoerd conform de vigerende wet- en regelgeving.