AFM-onderzoek naar de dienstverlening van hypotheekaanbieders bij betalingsproblemen met hypotheken |
|
Henk Nijboer (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Aanbieder hypotheek moet klant met betalingsproblemen beter helpen»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke hypotheekaanbieders nog verbeteringen moeten doorvoeren in hun dienstverlening bij betalingsachterstanden?
De Kamer heeft op 25 september verzocht om een kabinetsreactie op dit rapport van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). In deze kabinetsreactie zal nader worden ingegaan op de onderzoeksresultaten en zal worden toegelicht op welke manier het kabinet en de toezichthouders de banken willen bewegen de noodzakelijk verbeteringen door te voeren. Hieronder ga ik alvast in het kort in op de gestelde vragen.
Naar aanleiding van het stijgend aantal betalingsachterstanden bij hypotheken AFM in 2012, een verkennend onderzoek gedaan bij verschillende hypotheekverstrekkers. Om het klantbelang rond betalingsachterstanden bij hypotheken verder te bevorderen, zijn naar aanleiding van dit onderzoek enkele good practices uit de sector uitgewerkt in een leidraad, die de AFM in 2013 heeft gepubliceerd.
In het recente onderzoek is gekeken in hoeverre aanbieders verbeteringen hebben doorgevoerd sinds 2012. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft bij twaalf hypotheekaanbieders onderzocht hoe zij hun klanten helpen een betalingsachterstand te voorkomen en op welke manier zij klanten met een betalingsachterstand een oplossing bieden. De AFM concludeert dat een meerderheid van de aanbieders nog verbeteringen moet doorvoeren in hun dienstverlening bij betalingsachterstanden, maar ook dat enkele hypotheekaanbieders de risico’s in het kader van preventief beheer goed in beeld hebben en proactief actie ondernemen richting hun klanten. Welke aanbieder in welke categorie valt wordt niet bekend gemaakt omdat dit toezichtvertrouwelijke informatie betreft.
De AFM monitort de voortgang van de verbeteringen bij de individuele aanbieders en bepaalt op basis hiervan wanneer een vervolgonderzoek wordt ingesteld. De AFM kan daarnaast direct ingrijpen bij de aanbieder indien er evidente misstanden worden geconstateerd. Dergelijke misstanden zijn in dit (en het eerdere) onderzoek echter niet aangetroffen,dit betekent echter niet dat er geen ruimte is voor verbetering.
In hoeverre worden de hypotheekaanbieders waarvan de dienstverlening tekortschiet verplicht om verbeteringen in hun dienstverlening door te voeren? Wanneer moeten deze verbeteringen zijn doorgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt gewaarborgd dat het belang van de klant met een betalingsachterstand nadrukkelijk wordt meegewogen in het zoeken naar oplossingen? Wat betekent dat voor de kosten die hypotheekaanbieders in rekening brengen bij een betalingsachterstand? Hoe wordt voorkomen dat de problemen bij de klant worden vergroot?
Het is belangrijk dat bij het voorkomen en oplossen van betalingsproblemen maatwerk wordt geboden en het belang van de klant hierbij centraal wordt gesteld.
Bij de implementatie van de Europese hypothekenrichtlijn (die uiterlijk op 21 maart 2016 moet zijn geïmplementeerd) worden enkele bepalingen geïntroduceerd die het mogelijk maken om zorgvuldige klantbehandeling bij bijzonder beheer op een aantal aspecten af te dwingen. Zo mag onder andere de vergoeding die de consument aan de kredietgever verschuldigd is wegens niet-nakoming van zijn verplichtingen, niet hoger zijn dan de schade die de kredietgever als gevolg van de niet-nakoming heeft geleden. Dit zorgt ervoor dat banken enkel de werkelijke kosten in rekening kunnen brengen en de financiële problemen bij de klant niet onnodig worden vergroot.
Binnen welke termijn zal de Autoriteit Financiële Markten (AFM) opnieuw onderzoek uitvoeren naar de dienstverlening?
Gelet op de uitkomsten van het onderzoek heeft de AFM aangegeven opnieuw onderzoek te doen. Zij zal de voortgang van de verbetermaatregelen van de aanbieders monitoren en mede op basis hiervan bepalen wanneer een vervolgonderzoek wordt ingesteld.
Het bericht dat een verlamde Haagse jongen gewoon moet solliciteren |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een verlamde jongen met een Wajong-uitkering van het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) te horen heeft gekregen dat op basis van een voorlopige herbeoordeling is geconcludeerd dat hij kan werken en moet gaan solliciteren?1
Allereerst wil ik benadrukken dat ik het voor betrokkene en zijn familie uitermate vervelend vind dat dit is gebeurd. Om te bereiken dat de herindeling van Wajongers zo efficiënt en zo zorgvuldig mogelijk door het UWV wordt uitgevoerd, waarbij ook uitkeringsgerechtigden niet onnodig worden belast, is met UWV een herindelingsprocedure afgesproken die is vastgelegd in het Schattingsbesluit. Ik heb deze wijziging van het Schattingsbesluit in het kader van de voorhangprocedure op 4 juni 2014 aan uw Kamer gezonden. Uitgangspunt is dat het UWV voor de beoordeling gebruik maakt van gegevens die beschikbaar zijn in de systemen en dossiers van het UWV. Op basis hiervan kan het UWV in veel gevallen vaststellen of een Wajonger wel of niet arbeidsvermogen heeft. Het UWV stuurt de uitkomst van de beoordeling in de vorm van een vooraankondiging van het te treffen besluit naar de betrokkene (zie bijlage)2.
Het kan natuurlijk zijn dat de Wajonger het niet eens is met de voorgenomen indeling. UWV heeft in het proces waarborgen getroffen: de Wajonger heeft de ruimte om te reageren op de voorgenomen herindeling. De Wajonger die zich niet in het voorgenomen besluit kan vinden, kan een beoordeling bij UWV aanvragen. Deze beoordeling wordt uitgevoerd door een verzekeringsarts en/of arbeidsdeskundige. Een dergelijke beoordeling vindt overigens eveneens plaats wanneer UWV niet in staat is op basis van de systemen en het dossier een oordeel te vellen over het arbeidsvermogen van een betrokkene. Na de beoordeling volgt een definitief besluit van UWV dat in het najaar van 2017 aan de Wajonger zal worden meegedeeld. Door deze manier van beoordelen wordt op efficiënte wijze invulling gegeven aan de gehele operatie.
Het kan niet helemaal worden uitgesloten dat de gegevens uit de systemen en het dossier niet meer aansluiten bij de actuele situatie van iemand. Het gevolg kan zijn dat het UWV een voorlopige indeling «arbeidsvermogen» opstelt die niet overeenkomt met de actuele status van de betrokkene. Het is te begrijpen dat dit leidt tot onbegrip bij de klant en in de samenleving. Om deze reden is de mogelijkheid gecreëerd dat iemand altijd kan reageren op een vooraankondigingsbrief.
Uit navraag bij het UWV over de situatie van de Wajonggerechtigde uit het mediabericht blijkt het volgende. Betrokkene heeft een re-integratietraject gevolgd en had voorzieningen i.v.m. studie en stage. Op basis van deze informatie uit het systeem over opleiding, verdiensten en stage heeft UWV – in lijn met de afgesproken procedure zoals die in het Schattingsbesluit is opgenomen – aangenomen dat in zijn geval sprake is van arbeidsvermogen. Hij heeft dus een voorlopig oordeel over de indeling ontvangen, die blijkbaar achteraf gebaseerd is op niet meer actuele gegevens. Het voorlopige oordeel kan via een reactie op de vooraankondigingsbrief – en in het verlengde daarvan het uitvoeren van een beoordeling – worden rechtgezet. Het UWV heeft inmiddels een reactieformulier ontvangen waarin betrokkene aangeeft niet akkoord te gaan met de voorgenomen indeling. De voorbereidingen voor een beoordeling zijn inmiddels aangevangen. De arbeidskundige van UWV is bij de betrokkene op huisbezoek geweest; tevens heeft hij inmiddels contact met een verzekeringsarts over deze casus.
Hoe kan het gebeuren dat een jongen die niet kan praten, vanaf zijn nek niet meer kan bewegen en 24 uur aan de beademingsapparaat ligt, te horen krijgt dat hij voldoende arbeidsvermogen heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier is betreffende beoordeling tot stand gekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van vergelijkbare voorvallen? Zo ja, hoeveel mensen die zelfstandig minder dan 20% van het WML kunnen verdienen hebben een brief ontvangen met de mededeling dat ze moeten solliciteren? Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken om hoeveel mensen het gaat?
Bij het UWV zijn tot op heden geen vergelijkbare situaties bekend. Zoals gezegd is er gekozen voor een procedure waarbij de herindelingoperatie op zo efficiënt mogelijke wijze wordt uitgevoerd. Het kan daarbij niet helemaal worden uitgesloten, zoals het geval van de Wajongere uit het mediabericht, dat de gegevens uit de systemen en het dossier niet meer aansluiten bij de actuele situatie van iemand. Om de reden dat gegevens niet meer actueel kunnen zijn, is de waarborg ingebouwd, dat er altijd een daadwerkelijke beoordeling plaats vindt als de Wajongere daarom alsnog vraagt. Er is dan ook geen aanleiding om te komen tot een andere werkwijze.
In de aankondigingsbrief die wordt verstuurd naar aanleiding van het voorlopige oordeel op basis van systemen en dossier wordt overigens niet vermeld dat betrokkene moet solliciteren. Het UWV biedt hulp bij het vinden van werk aan vanaf het moment dat betrokkene een definitieve beoordeling heeft gekregen, waaruit blijkt dat betrokkene arbeidsvermogen heeft.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat mensen die volgens de wet niet kunnen werken de mededeling krijgen dat ze moeten solliciteren?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de beslissing van het Europese Hof van Justitie, waaruit blijkt dat de staat de in Nederland geheven dividendbelasting moet terugbetalen aan particuliere beleggers die elders in de Europese Unie wonen?1
Het arrest ziet op drie zaken van buitenlandse portfolio-aandeelhouders. Portfolio-aandeelhouders zijn aandeelhouders die minder dan 5% van de aandelen in een vennootschap hebben. In deze gevallen gaat het om twee particulieren in België en een vennootschap in Frankrijk. Het arrest gaat om de situatie dat binnenlandse aandeelhouders 15% dividendbelasting als voorheffing kunnen verrekenen met de inkomstenbelasting (particulieren) of vennootschapsbelasting (bedrijven), terwijl voor buitenlandse portfolio- aandeelhouders deze mogelijkheid niet bestaat. Voor hen is de dividendbelasting geen voorheffing maar een eindheffing. Daardoor is de Nederlandse belastingdruk op dividenden voor buitenlandse aandeelhouders soms hoger dan de belastingdruk (inkomstenbelasting/vennootschapsbelasting) op dividenden bij binnenlandse aandeelhouders. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna HvJ EU) vindt dat, in voorkomende gevallen, in strijd met het Europese recht. Indien op basis van een belastingverdrag en de nationale wetgeving het nadeel voor de buitenlandse aandeelhouder in zijn woonstaat volledig wordt weggenomen omdat de Nederlandse dividendbelasting daar wordt verrekend met de aldaar geheven belasting, hoeft Nederland geen teruggaaf te verlenen.
De impact van de uitspraak van het HvJ EU zal in de praktijk waarschijnlijk verschillen al naar gelang er sprake is van buitenlandse particuliere portfolio-aandeelhouders en buitenlandse bedrijven met een portfolio-aandelenbezit. Bij die laatste groep is van belang dat het HvJ EU voor het berekenen van de belastingdruk een beperkt kostencriterium aanlegt. Bij de vergelijking van de belastingdruk op dividenden moet de dividendbelasting die drukt op buitenlandse bedrijven met een portfolio-aandelenbezit, worden vergeleken met de vennootschapsbelasting die drukt op binnenlandse bedrijven met een portfolio-aandelenbezit. In de vennootschapsbelasting wordt het netto-dividend in de heffing betrokken, terwijl in de dividendbelasting het brutodividend in de heffing wordt betrokken. In de vennootschapsbelasting wordt dus rekening gehouden met kosten. Het HvJ EU heeft bepaald dat buitenlandse bedrijven met een portfolio-aandelenbezit in de drukvergelijking daarom niet hoeven uit te gaan van het brutodividend als heffingsgrondslag. Zij mogen rekening houden met de kosten die rechtstreeks samenhangen met de inning van het dividend. Bij kosten van de inning van het dividend moet worden gedacht aan de kosten die een bank voor deze dienst in rekening brengt. De kosten van het houden van aandelen, inclusief financieringskosten, vallen hier niet onder. Het is de inschatting dat buitenlandse bedrijven met een portfolio-aandelenbezit door het door het HvJ EU gehanteerde kostenbegrip niet of nauwelijks voor teruggaaf van dividendbelasting in aanmerking komen.
De twee zaken van de buitenlandse particulieren laten een ander beeld zien, omdat buitenlandse particulieren bij de drukvergelijking volgens het HvJ EU rekening mogen houden met het heffingvrije vermogen van box 3. Het arrest leidt ertoe dat buitenlandse particuliere aandeelhouders in voorkomende gevallen mogelijk recht krijgen op een teruggave van dividendbelasting. Indien op basis van een belastingverdrag het nadeel voor de buitenlandse aandeelhouder in zijn woonstaat volledig wordt verrekend, hoeft Nederland geen teruggaaf te verlenen. Wat de exacte gevolgen zullen zijn, is pas duidelijk nadat de verwijzende rechter (Hoge Raad) de eindarresten heeft gewezen. Ik verwacht daarna, vooruitlopend op wetgeving, met een beleidsbesluit te komen om de praktijk meer helderheid te bieden.
Kunt u aangeven hoe groot de budgettaire derving is die hierdoor gaat ontstaan?
Het arrest ziet op buitenlandse vennootschappen en buitenlandse particuliere aandeelhouders met een portfolio-belang. Bij de buitenlandse vennootschappen heeft het HvJ EU geoordeeld dat bij het bepalen van de belastingdruk alleen met kosten rekening gehouden mag worden die rechtstreeks samenhangen met de inning van het dividend. Doordat het HvJ EU een eng kostenbegrip hanteert, valt er bij deze groep nauwelijks een derving te verwachten.
Voor de particuliere buitenlandse portfolio-aandeelhouders is een beperkte budgettaire derving te verwachten doordat het heffingvrije vermogen, als gevolg van de uitspraak, in aanmerking genomen mag worden bij de drukvergelijking. De derving wordt momenteel geschat op incidenteel € 39 mln en structureel € 13 mln. Daarbij geldt wel het voorbehoud dat de uitspraak van de verwijzende rechter (Hoge Raad) nog moet worden afgewacht, hetgeen eventueel nog gevolgen kan hebben voor de omvang van de derving. Het spreekt voor zich dat een budgettaire derving in adequate dekking wordt voorzien.
In hoeverre werkt deze uitspraak met terugwerkende kracht? Voor welke jaren kunnen particuliere aandeelhouders elders in de EU Nederlandse dividendbelasting terugvragen?
Voor buitenlandse portfolio-aandeelhouders geldt een termijn van drie jaar waarbinnen de dividendbelasting kan worden teruggevraagd.
Welke gevolgen heeft deze uitspraak voor de regeling in Nederland voor het verrekenen van de dividendbelasting met de inkomstenbelasting in box 3?
Allereerst merk ik op dat buitenlandse portfolio-aandeelhouders niet als buitenlandse belastingplichtigen onderworpen zijn aan Nederlandse inkomstenbelasting. De dividendbelasting over dividend uit Nederlandse aandelen is voor hen eindheffing. Zij doen dus ook geen aangifte inkomstenbelasting in Nederland.
Buitenlandse aanmerkelijk belanghouders (aandeelhouders met minimaal 5% van de aandelen in een vennootschap) zijn wel buitenlandse belastingplichtig voor de inkomstenbelasting in Nederland. De dividendbelasting is voor hen verrekenbaar met de inkomstenbelasting in Nederland. Het arrest van het HvJ EU geeft geen directe aanleiding deze systematiek te wijzigen.
Het HvJ EU heeft nu geoordeeld dat buitenlandse particuliere portfolio-aandeelhouders bij het bepalen van de belastingdruk op dividenden zich mogen vergelijken met een inwoner van Nederland wiens aandelenbezit in box-3 wordt belast. Bij die drukvergelijking mag rekening worden gehouden met het heffingvrije vermogen. Deze groep is, zoals opgemerkt, niet buitenlands belastingplichtig voor de inkomstenbelasting en de dividendbelasting is voor hen eindheffing in plaats van voorheffing. De particuliere buitenlandse portofolio- aandeelhouders zullen dus een teruggaafverzoek voor de dividendbelasting willen doen indien voor hen sprake is van een hogere belastingdruk op dividenden dan bij vergelijkbare Nederlandse aandeelhouders. Welke factoren daarvoor precies relevant zijn, wordt pas duidelijk nadat de verwijzende rechter (Hoge Raad) de eindarresten heeft gewezen. Het spreekt voor zich dat de wetgeving uiteindelijk in lijn moet worden gebracht met de einduitspraak van de verwijzende rechter.
Welke oplossing ziet u om deze budgettaire derving te dekken? Wanneer gaat u maatregelen treffen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bieden andere EU-landen vergelijkbare belastingvoordelen? Welke implicaties heeft de beslissing van het Europees Hof voor deze landen?
In beginsel zijn alle lidstaten gebonden aan de uitleg die het HvJ EU aan het Europese recht geeft. Alle lidstaten waar de dividendbelasting voor ingezetenen een voorheffing is voor de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting zouden door dit arrest kunnen worden geraakt. Of dit arrest ook daadwerkelijk gevolgen heeft voor andere lidstaten is sterk afhankelijk van de hoogte van het tarief van de dividendbelasting en de daadwerkelijke belastingdruk in de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting in de betreffende lidstaat. Dit laatste wordt bepaald door de details van het belastingstelsel van iedere lidstaat afzonderlijk. De mogelijke gevolgen van een uitspraak over de Nederlandse regelgeving zijn daarom niet een op een te herleiden naar een oordeel over de regelgeving in andere lidstaten. Hier zijn geen algemene uitspraken over te doen.
Het beleid van Rijkswaterstaat ten aanzien van de loodsplicht havengebied Moerdijk en de Dordtsche Kil |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u ermee bekend dat Rijkswaterstaat een loodsplicht oplegt aan gezagvoerders op schepen die voorrang hebben boven het andere scheepvaartverkeer, ook als dit gezagvoerders zijn die door het loodswezen zijn opgeleid om zonder loods door het havengebied van Rotterdam te mogen varen (verklaringhouders)?
In de Scheepvaartverkeerswet wordt bepaald dat alle gezagvoerders van zeeschepen op bepaalde vaarwegen loodsplichtig zijn. De Scheepvaartverkeerswet geeft ook de mogelijkheid van de loodsplicht vrijgesteld te worden. Rijkswaterstaat en havenbeheerders geven invulling aan deze vrijstellingsmogelijkheden, waarbij algemene en regio specifieke voorwaarden worden gesteld. Voor de vaarwegen Oude Maas en Dordtse Kil naar de zeehaven Moerdijk is het uitgangspunt dat bovenmaatse schepen niet worden vrijgesteld van de loodsplicht vanwege de veiligheidsoverwegingen.
Wat is de reden dat Rijkswaterstaat in de haven van Moerdijk en de Dordtsche Kil een loodsplicht heeft opgelegd voor schepen met een diepgang van meer dan 5,5 meter, terwijl in dit havengebied zeeschepen terecht kunnen met een diepgang tot 8,4 meter waardoor een verklaringshouder alleen voor het laatste stuk een loods aan boord moet nemen?
Rijkswaterstaat hanteert bij het vrijstellen van loodsplicht, onder andere, de voorwaarde dat een zeeschip op de Oude Maas, Dordtse Kil en Oversteek Hollandsch diep niet bovenmaats mag zijn. In de Regeling aanwijzing bovenmaatse schepen 2011 is bepaald wanneer een zeeschip op welk vaarwater bovenmaats is. Aangezien bovenmaatse schepen, op het betreffende vaarwater, door hun lengte of diepgang beperkt zijn in hun manoeuvreerruimte is het vrijstellen van de algemeen geldende loodsplicht voor gezagvoerders van zeeschepen (Scheepvaartverkeerswet, artikel 10, lid 1) niet aan de orde.
Bent u van mening dat het voor een ervaren kapitein die frequent vaart op de Dordtsche Kil mogelijk moet zijn om de door hem behaalde vrijstelling te benutten zonder (alsnog) loodsplichtig gemaakt te worden? Zo ja, bent u bereid om in samenspraak met Rijkswaterstaat dit beleid aan te passen?
Frequentie en categorieën schepen bepalen of het mogelijk is om een vrijstelling van de loodsplicht te krijgen en onder welke voorwaarden. Voor bovenmaatse schepen bestaat op de vaarwegen Oude Maas en Dordtse Kil de mogelijkheid niet aangezien deze schepen niet de manoeuvreerruimte hebben, om bijvoorbeeld uit te wijken, die voor de overige scheepvaart wel beschikbaar is.
Momenteel wordt in het kader van het project «Loodsplicht nieuwe stijl» bezien of de huidige loodsplichtvrijstellingen en de huidige systematiek nog voldoet. De omgang met vrijstellingen op loodsplichtige wateren wordt hierin meegenomen. We streven ernaar om de internetconsultatie over de conceptregelgeving begin 2016 te starten.
Deelt u de mening dat het voor de ontwikkeling van de haven van Moerdijk en de veiligheid goed zou zijn wanneer dit gebied ook «vessel traffic service»-dekking (VTS) krijgt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het ministerie onderzoekt de mogelijkheden om de veiligheidssituatie in het gebied rondom de haven Moerdijk (Hollandsch Diep – Dordtse Kil) te verbeteren. Hierbij wordt niet alleen naar de noodzaak en mogelijke effecten van VTS (verkeersdiensten zoals verkeersbegeleiding door bijvoorbeeld radar of communicatie), maar ook naar andere maatregelen gekeken. Regionale partijen zijn hierbij actief betrokken. Zodra het onderzoek naar het meest effectieve maatregelenpakket is afgerond zal ik een beslissing nemen. Ik verwacht dat dit begin 2016 zal zijn.
Bent u bekend met de in 2012 uit het bestuur van de salafistische moskee As-Soennah gezette imam Fawaz?
Ja.
Klopt het dat deze radicale prediker ook in Nederland nog steeds ongehinderd kan prediken? Bent u bekend met hetgeen hij in het verleden over Hirsi Ali, Theo van Gogh, homoseksuelen en vrouwen zonder sluier heeft gezegd?1
Ik kan bevestigen dat ik bekend ben met de uitspraken waaraan u refereert.
Het recht op vrijheid van meningsuiting biedt niet alleen bescherming wanneer uitingen instemmend worden ontvangen in het maatschappelijk debat, maar ook als ze als verstorend of niet welgevallig worden ervaren. Maar ook hier zijn grenzen aan het toelaatbare en onverdraagzame of anti-integratieve uitlatingen zijn onwenselijk. Waar er mogelijk sprake is van strafbare feiten kan er een strafrechtelijk onderzoek worden gestart. Zoals aangekondigd in de beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek»2 zal de overheid naast handhaving bij wetsovertreding ook verstoren, confronteren en het gesprek aangaan bij niet-strafbare, maar wel polariserende uitlatingen of boodschappen van intolerantie.
Kunt u bevestigen dat Fawaz in 2014 is veroordeeld wegens het sluiten van sharia-huwelijken? Welke straf is hem destijds opgelegd?
Ja. Betrokkene is in hoger beroep veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete.
Bent u er bekend mee dat de stichting «Qanitoen» sinds 2013 een pand probeert te regelen in Den Haag waar deze imam zijn radicale boodschap kan verkondigen maar dat de gemeente Den Haag deze overeenkomst tot nu toe met succes heeft weten te voorkomen?2
Ja, in 2013 heeft de stichting Qanitoen zich tot de gemeente Den Haag gewend over de huur van een gemeentelijk pand. Het door Qanitoen beoogde gebruik paste echter niet binnen de bestemming van het pand.4 In september 2015 is ten aanzien van de mogelijke aankoop van een pand, informatie ontvangen dat het niet tot een verkoop is gekomen.5
Hoe beoordeelt u de wenselijkheid van een vast onderkomen van deze radicale imam in dit gedeelte van de stad waar in de zomer van 2014 sympathisanten van terreurorganisatie Islamitische Staat (IS) door de straten marcheerden en overduidelijk een voedingsbodem aanwezig is voor antidemocratische uitingen tegen onze rechtstaat?
Bij de beoordeling van de wenselijkheid van een dergelijk onderkomen is een grote rol weggelegd voor de gemeente als meest nabije overheid. Het College van B en W van de gemeente Den Haag heeft in de beantwoording van raadsvragen van het raadslid mevrouw Koster te kennen gegeven de gevoelens van haar en de wijk ten aanzien van de stichting Qanitoen te delen en het derhalve «verre van wenselijk» te achten «dat de omstreden imam Fawaz [...] zich vestigt in de Haagse Schilderswijk».6
Klopt het dat de stichting opnieuw zijn oog heeft laten vallen op een pand midden in de Haagse Schilderswijk? Had (of heeft) u contact met de lokale autoriteiten in het kader van uw «Integrale aanpak Jihadisme»3 om deze vestiging te voorkomen?
Vanuit de brede integrale aanpak gewelddadig jihadisme is er doorlopend contact met gemeenten.
Op welke wijze voorziet uw actieprogramma «Integrale aanpak Jihadisme» in de mogelijkheden om de fysieke facilitering van radicale predikers tegen te gaan? Kunt u aangeven hoe de bestuurlijke maatregel nummer elf («medewerking aan herhuisvesting») concreet wordt toegepast op bovengenoemde plannen van de stichting?
Het actieprogramma beschrijft de brede integrale aanpak en heeft onder andere tot doel het beschermen van de democratie en rechtsstaat en het wegnemen van de voedingsbodem voor radicalisering. Indien sprake is van ronselen voor de gewapende strijd, haatzaaien en oproepen tot geweld in extremistisch kader wordt strafrechtelijk ingegrepen. Ook worden facilitatoren en verspreiders van gewelddadig jihadistische propaganda in hun activiteiten verstoord. Het kabinet kiest er voor om naast strafrechtelijke handhaving in te zetten op een aanpak gericht op interactie en dialoog waar mogelijk en aanspreken en confrontatie waar nodig. Het kabinet wil zoveel mogelijk voorkomen dat een veiligheidsrisico ontstaat en stelt zich daarom tot doel problematische gedragingen al eerder te signaleren en aan te pakken. Aangezien het hier meer sluipende processen betreft heeft de overheid geen monopolie positie en lang niet altijd een wettelijke titel om in te grijpen. De aanpak zal daarom niet altijd justitieel van aard zijn.
Het Wetsvoorstel Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding ligt momenteel voor advisering bij de Raad van State. In dit wetsvoorstel worden bevoegdheden aan de Minister van VenJ gegeven voor het opleggen van vrijheid beperkende maatregelen, noodzakelijk ter bescherming van de nationale veiligheid, aan personen die op grond van hun gedragingen in verband kunnen worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan. In die gevallen kan de desbetreffende persoon een gebiedsverbod, een contactverbod, een uitreisverbod en/of een meldplicht worden opgelegd. Ook zal de nieuwe wet de grondslag geven voor het weigeren of intrekken van onder meer subsidies en vergunningen indien het gevaar bestaat dat deze mede gebruikt zullen worden ten behoeve van terroristische activiteiten.
Wat kunt en gaat u doen om te voorkomen dat deze radicale imam middels een pand in de Schilderswijk een vaste plek krijgt om zijn radicale boodschap te verkondigen?
Over individuele casuïstiek doe ik geen mededeling. In generieke zin kan ik u mededelen dat de uitvoering van elke maatregel maatwerk is en dat de betrokken partners, zoals gemeente, OM en politie, in het lokale multidisciplinaire casusoverleg de meest effectieve interventiestrategie afspreken. Het gaat hierbij om de toepassing van die combinatie van maatregelen die het meest effectief wordt geacht om de dreiging die van een individu uitgaat of kan uitgaan te verminderen. Dat kan, afhankelijk van de omstandigheden, leiden tot strafrechtelijk ingrijpen of een meer op preventie gerichte aanpak.
Op welke manier is in het verleden (en wordt op dit moment) door politie, justitie en lokale autoriteiten deze imam gevolgd om het plegen van strafbare feiten (zoals radicale prediking en het sluiten van sharia-huwelijken) te voorkomen en desgewenst hem daarvoor te vervolgen?
Zie antwoord vraag 8.
Welke maatregelen uit uw actieprogramma «Integrale aanpak Jihadisme» zijn de afgelopen jaren toegepast op deze haatimam?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft er conform uw eigen actieprogramma ook informatie-uitwisseling plaatsgevonden met buitenlandse autoriteiten over de reisbewegingen en/of mogelijk strafrechtelijke uitingen van deze imam, aangezien hij ook in het buitenland radicale boodschappen heeft verkondigd? Zo ja, met welke landen is hier contact over geweest en wat heeft deze gezamenlijke aanpak opgeleverd tot nu toe?
Zie antwoord vraag 8.
Ongewenste beïnvloeding van de stemming voor de Nederlandse mensenrechtenprijs ‘De Tulp’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Rechts Israël saboteert De Tulp»?1
Zie antwoord op vraag 6.
Klopt het dat de stemming voor De Tulp beïnvloed is door de rechts-nationalistische organisatie «My Israel»?
«My Israel» heeft een oproep gedaan niet op de organisatie «B’Tselem» te stemmen. Van de 70.853 stemmen die op de top-3 kandidaten zijn uitgebracht, kwamen er ongeveer 50.000 uit Israël. Op basis daarvan kan geconcludeerd worden dat de oproep van «My Israel» invloed heeft gehad op de stemming.
Klopt het dat deze organisatie het stemadvies heeft gegeven niet op de organisatie B’tselem, die mensenrechtenschendingen tegen Palestijnen in bezet gebied rapporteert, te stemmen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten hoe groot de invloed is geweest van de rechts-nationalistische organisatie «My Israel» op de uiteindelijke uitslag van de stemming voor «De Tulp»?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt «My Israel» in enige vorm of via enige wijze door de Israëlische overheid gefinancierd?
«My Israel« is een netwerk van pro-Israëlische activisten op internet. Het is onduidelijk of en op welke wijze «My Israel« financiering ontvangt. Er kan derhalve niet worden vastgesteld of er een financiële relatie bestaat tussen «My Israel» en de Israëlische overheid.
Welke consequenties verbindt u aan deze ongewenste beïnvloeding? Bent u van mening dat deze beïnvloeding van belang is voor de geldigheid van de stemming? Bent u voornemens stappen en/of acties te ondernemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht vreedzaam debat en discussie over de kandidaten op zich positief. Uiteindelijk kan openlijk debat over mensenrechtenonderwerpen bijdragen aan zichtbaarheid voor mensenrechtenverdedigers (individuen en organisaties) en verbetering van de mensenrechtensituatie. Het kabinet betreurt evenwel dat door de proteststemmen de positieve steun voor kandidaten onderbelicht kan zijn gebleven.
Het kabinet is zich er van bewust dat bij een internetstemming dergelijke initiatieven mogelijk zijn. Tegelijkertijd is de publiekskeuze maar één onderdeel van een uitgebreid selectieproces, zoals uitgelegd op www.humanrightstulip.nl. Overigens zijn voor de publieksstemming waarborgen ingebouwd om frauduleuze stemmen te voorkomen. Zo wordt maximaal één stem per e-mailadres meegeteld en worden stemmen vanuit automatisch gegenereerde e-mailadressen niet meegeteld.
Kunt u deze vragen beantwoorden ruim voor 10 december 2015, de internationale dag van de mensenrechten, waarop de winnaar van «De Tulp» bekend wordt gemaakt?
Ja.
Het bericht “Commissarissen zijn grote bemoeienis Dijsselbloem zat” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Commissarissen zijn grote bemoeienis Dijsselbloem zat»? Wat vindt u van dit bericht? Heeft u of uw ministerie al eerder signalen ontvangen dat commissarissen bij overheidsdeelnemingen ontevreden zijn over de rol die de aandeelhouder speelt? Wat klopt er van dit bericht?1
Het geciteerde artikel is mij bekend. Het ministerie spreekt regelmatig met bestuurders en commissarissen over de actieve rol van de staat als aandeelhouder. Het aandeelhouderschap komt voort uit de grote maatschappelijke belangen die door de staatsdeelnemingen worden gediend. Gegeven die belangen en het geïnvesteerde vermogen is een actieve opstelling van de overheid in haar rol als aandeelhouder gewenst. Over de vormgeving van de samenwerking met de RvC’s blijven we in gesprek.
De raad van commissarissen speelt een cruciale rol in de onderneming. Die wordt niet minder belangrijk door actief aandeelhouderschap. Integendeel, er is juist een maatschappelijke trend waarneembaar waarin de rol van de raad van commissarissen verder professionaliseert en wordt uitgebreid. Er worden ook steeds hogere eisen gesteld aan het toezicht van commissarissen op de onderneming en aan de rol van de raad van commissarissen als werkgever van de bestuursleden. In aansluiting bij deze maatschappelijke ontwikkelingen vragen we ook meer van commissarissen bij staatsdeelnemingen.
Hoe ziet u de rol van de Raad van Commissarissen (RvC) bij een staatsdeelneming ten opzichte van de aandeelhouder? In welk opzicht verschilt de rol van een commissaris in het bedrijfsleven ten opzichte van een commissaris bij een staatsdeelneming?
Met het model van een staatsdeelneming kiest de overheid er bewust voor om activiteiten op afstand en bedrijfsmatig te laten uitvoeren en daarbij taken en verantwoordelijkheden te delegeren naar een raad van bestuur en een raad van commissarissen. De basis van de zeggenschap van de staat als aandeelhouder in een staatsdeelneming vloeit voort uit het Burgerlijk Wetboek. De rol van de aandeelhouder, de raad van bestuur en raad van commissarissen bij een staatsdeelneming is daarbij gedefinieerd op basis van de dezelfde regels als bij een onderneming in private handen.
Zoals in de Nota Deelnemingenbeleid beschreven zie ik de rol van de raad van commissarissen als volgt: De raad van commissarissen heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vennootschap en de met haar verbonden ondernemingen. Daarnaast staat de raad het bestuur met (gevraagd en ongevraagd) advies ter zijde. Net als het bestuur richt de raad van commissarissen zich bij de vervulling van zijn taak naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden ondernemingen en weegt daartoe de in aanmerking komende belangen van bij de vennootschap betrokken belanghebbenden af. Deze rolbeschrijving wijkt ook niet af van wat er bijvoorbeeld in de corporate governance code staat over de rol van de commissarissen.
Ik vind wel dat commissarissen en bestuurders bij een staatsdeelneming zich bewust zijn moeten van het grote publieke belang van hun ondernemingen voor de Nederlandse economie en burgers. Staatsdeelneming hebben een bijzondere positie in de maatschappij en de commissarissen houden daarmee over het algemeen uitstekend rekening.
Wat is het aantal aanvaringen in de afgelopen jaren tussen commissarissen en de aandeelhouder geweest en wat was de reden van het conflict? Is er sprake van een toename van conflicten over de afgelopen jaren?
De publieke aandeelhouder en de staatsdeelnemingen hebben een gezamenlijk belang, te weten het zo goed mogelijk waarborgen van de betrokken publieke belangen. Dit neemt niet weg dat er een gezonde spanning kan zijn tussen aandeelhouder en raad van commissarissen. Vanwege het actievere aandeelhouderschap zijn de contacten de laatste jaren intensiever geworden en dus ontstaat er zo nu en dan ook meer discussie. Het gaat dan veelal om goede, inhoudelijke gesprekken over bijvoorbeeld de koers van de onderneming, het nut van investeringen en de samenstelling van het bestuur. Ik beschouw dat niet als een conflict.
Wat moet volgens u prevaleren: het strategisch belang van het bedrijf of het politiek belang? In hoeverre botst dit in de praktijk bij het nemen van beslissingen? Stuurt u op het halen van politieke doelen als dit ten koste gaat van het strategisch belang van het deelneming zelf?
Staatsdeelnemingen zijn ondernemingen die publieke belangen borgen. In hun strategie dient dat publieke belang centraal te staan. Tegelijk moet de strategie de staatsdeelneming in staat stellen om het publieke belang te borgen met een financieel gezonde bedrijfsvoering, zodat de onderneming haar continuïteit kan waarborgen en haar investeringen kan financieren. Ik zie dan ook geen tegenstelling tussen het publieke belang en de strategische belangen van het bedrijf. Dit vindt ook zijn weerslag in de wijze waarop ik het aandeelhouderschap uitoefen. In de Nota Deelnemingen is de volgende missie gedefinieerd bij het beheer van deelnemingen: De staat als aandeelhouder ziet er op toe dat het in staatsdeelnemingen geïnvesteerde maatschappelijke vermogen op verantwoorde wijze wordt beheerd. Daartoe:
Klopt het dat oud-minister Wijers als bemiddelaar is opgetreden? Zo ja, wat was daarvoor de aanleiding c.q. wat was daarvan de reden? Wat is daaruit gekomen? Waarom is de bemiddeling mislukt?
De heer Wijers heeft medio 2012 met ambtenaren van het ministerie gesproken over de door de staat voorgestane standaardstatuten en specifiek de rol van de staat als aandeelhouder in verhouding tot de rol van de raad van commissarissen. In dit constructieve gesprek is van beide zijden toelichting gegeven op wensen en aandachtspunten.
Klopt het dat topmensen uit het bedrijfsleven geen zin meer hebben om commissaris te worden bij een staatsdeelneming? In hoeverre vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Kunt u een overzicht geven van recent als commissaris benoemde mensen uit het bedrijfsleven bij staatsdeelnemingen? Kunt u een overzicht geven van recent als commissaris benoemde mensen met vooral ervaring in de publieke sector bij staatsdeelnemingen?
Ik kan in generieke zin niet het gevoelen van mensen uit het bedrijfsleven beoordelen ten aanzien van een commissariaat bij een staatsdeelneming.
Diversiteit, in de breedste zin, speelt een belangrijke rol bij de vervulling van de commissariaten, waarbij ervaring in het bedrijfsleven en ervaring in de publieke sector beide van belang zijn. Sinds het begin van dit jaar zijn er vijf nieuwe commissarissen benoemd, van wie drie vrouwen. Vier van de vijf commissarissen komen uit de private sector. Het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen geeft jaarlijks een overzicht van zittende en nieuw benoemde commissarissen per deelneming.
Wat vindt u van de kritiek dat er onvoldoende ervaring vanuit de betrokken sectoren zou komen in de raden van commissarissen, zoals bijvoorbeeld bij de Schiphol Group vanuit luchtvaartkringen, waar eerder dit jaar drie nieuwe commissarissen zonder enige luchtvaartervaring in de RvC zijn benoemd? Hoe is de luchtvaartervaring nog geborgd in de RvC?
Voor het vormen van een goede en gebalanceerde raad van commissarissen zijn personen nodig die samen kennis hebben van de relevante kennisgebieden, zoals financiën, luchtvaart, retail en HRM. Schiphol Group onderscheidt elf van zulke kennisgebieden voor commissarissen, waaronder luchtvaart. In het proces van de benoeming van nieuwe commissarissen wordt allereerst gekeken welke kennis de raad, gezien de zittende commissarissen, nodig heeft om zijn taak te kunnen vervullen. De recent benoemde commissarissen brengen alle drie afzonderlijk kennis en kwaliteiten mee die de raad goed kan gebruiken, met het oog op de achtergrond van de zittende commissarissen.
Fors hogere pachtprijzen door verpachten van grond door het Rijksvastgoedbedrijf |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Fors hogere pachtprijzen bij veiling»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de pachtprijzen fors hoger zijn geworden?
Dat de prijzen fors hoger zijn geworden is het gevolg van vraag en aanbod. Grond is in Nederland steeds schaarser, hetgeen leidt tot stijgende prijzen.
Wat vindt u ervan dat ondanks dat de pachtprijzen fiks hoger zijn de betalingsrechten overgedragen moeten worden van pachter op pachter na elke nieuwe veiling, en de inkomsten van het landbouwbedrijf in kwestie hierdoor niet stabiel zijn?
Betalingsrechten zijn alleen verzilverbaar met het in gebruik hebben van landbouwgrond. Betalingsrechten kunnen met of zonder grond overgedragen worden tussen actieve landbouwers. Afgaande en opkomende pachter hebben daardoor de mogelijkheid om tot een overdracht van betalingsrechten te komen.
Kunt u garanderen dat de verpachte gronden duurzaam worden beheerd? Zo ja, hoe?
Voor de grond die in geliberaliseerde pacht wordt uitgegeven door middel van een openbare inschrijving of een veiling per opbod wordt een bouwplan voorgeschreven. Het bouwplan dient het duurzaam grondgebruik en de kwaliteit van de grond te borgen. Het Rijksvastgoedbedrijf inventariseert de bodemkwaliteit voordat de grond in geliberaliseerde pacht wordt uitgegeven door middel van diverse bodemkwaliteits-onderzoeken (onderzoeken naar bemesting en besmetting met diverse ziekten). De bodemkwaliteit wordt aan het eind van het contract opnieuw gecontroleerd. Met deze maatregelen beoogt het RVB het duurzame gebruik van de grond te borgen.
De opgedane ervaringen zijn tot nog toe in overeenstemming met het beoogde duurzame gebruik.
Hoe gaat u om met de nu pachtende boeren die zwaar getroffen kunnen worden in hun bedrijfsvoering en toekomst nu ze de pachtgrond kwijt raken?
De betreffende pachters hadden de grond ook al in geliberaliseerde pacht. Dit betekent dat de overeenkomst eindig is; hier kan de ondernemer rekening mee houden in zijn bedrijfsvoering. Een bedrijf dat sterk afhankelijk is van grond in geliberaliseerde pacht (in plaats van eigendom of reguliere pacht) kan hierdoor kwetsbaar zijn.
Kunt u aangeven of een bod gekoppeld is aan een in te dienen bouwplan?
De nieuwe pachter is verplicht zich te houden aan het voorgeschreven bouwplan van het RVB. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Kunt u toelichten of de ingediende bouwplannen meewegen in de keuze van een bod? Zo nee, hoe wordt dan rekening gehouden met duurzaam beheer? Zo ja, op basis van welke criteria worden deze meegewogen?
Er worden geen bouwplannen ingediend en deze hebben dus ook geen invloed op de keuze van het bod. De hoogste inschrijver of bieder is verplicht zich te houden aan het voorgeschreven bouwplan. Fysieke controle en handhaving van het bouwplan door het Rijksvastgoedbedrijf draagt bij aan het duurzaam beheer. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven op welke wijze rekening wordt gehouden met de invulling van de vergroening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid?
De vergroeningsvereisten gelden voor het gehele bedrijf van de landbouwer, als hij betalingsrechten aanvraagt of uitoefent. Het is aan de ondernemer zelf om die verplichting in te vullen. De pachtrelatie staat daar los van.
Kunt u aangeven op welke wijze de bodemonderzoeken en ingediende bouwplannen op elkaar afgestemd worden?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoe garandeert u de betrouwbaarheid van bodem- en bemestingsonderzoeken?
De besmettings- en bemestingsonderzoeken zijn door onafhankelijke bureaus uitgevoerd. De resultaten van deze onderzoeken zijn vastgelegd in rapporten die beschikbaar zijn gesteld aan alle belangstellenden, waaronder de nieuwe pachters.
Kunt u toelichten of het verplicht is om een bod gepaard te laten gaan van een bankgarantie?
In de inschrijvingsvoorwaarden is opgenomen dat diegene aan wie wordt gegund zal moeten zorgdragen dat de Staat binnen 10 werkdagen na datum dagtekening gunningsbrief in het bezit wordt gesteld van een bankgarantie ter hoogte van het geboden bedrag, vermenigvuldigd met het aantal hectares en de looptijd van de pachtovereenkomst.
Worden er in de afgelopen jaren meer hectares landbouwgrond door het Rijksvastgoedbedrijf aangeboden in éénjarige liberale pacht?
Ja, in de afgelopen jaren zijn door het RVB meer gronden in eenjarige geliberaliseerde pacht uitgegeven.
Het rapport van de Europese Rekenkamer over aanhoudende problemen bij EU-aanbesteden |
|
Aukje de Vries (VVD), Bas van 't Wout (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het speciale rapport nr. 10/2015 van de Europese Rekenkamer over «Efforts to address problems with public procurement in EU cohesion expenditure should be intensified»? Wat vindt u van de uitkomsten van dit rapport?1
Onderhavig special report is niet het eerste rapport waarmee de Europese Rekenkamer (ERK) in beeld brengt dat er tekortkomingen zijn in de naleving van Europese aanbestedingsregels bij de besteding van EU-fondsen. Bij de jaarlijkse «Déclaration d’Assurance» (jaarverslag) vermeldt de ERK steevast welk aandeel in het algemene foutenpercentage is toe te rekenen aan fouten bij openbare aanbestedingen in lidstaten. Voor onderhavig special report bouwt de ERK voort op data die tussen 2009 en 2013 voor dit jaarverslag zijn verzameld. Bij circa 40% van de gecontroleerde projecten trof de ERK aanbestedingsfouten aan. Uiteraard is dit voor het kabinet zorgelijk. Het verbeteren van de hoge foutenpercentages bij EU-fondsen is al jarenlang een speerpunt van Nederland, dat bijvoorbeeld tot uiting komt tijdens de jaarlijkse dechargeprocedure van de EU-begroting. Naleving en handhaving van de aanbestedingsregels is van belang om ervoor te zorgen dat publieke middelden op de best mogelijke manier worden ingezet. Zowel de Europese Commissie als diverse lidstaten hebben actie ondernomen om de situatie te verbeteren. Zolang dit zich echter niet vertaalt in lagere foutenpercentages en in een lager aantal fouten zal Nederland blijven aandringen op nadere verbetermaatregelen.
Bent u er ook van geschrokken dat de Europese Rekenkamer in 40% van de gecontroleerde projecten fouten heeft ontdekt bij het Europees aanbesteden? Klopt het dat er in de periode 2007–2013 fouten gemaakt zijn bij de aanbesteding van maar liefst € 70 miljard aan Europese cohesiefondsen? Wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de aanbeveling van de Europese Rekenkamer dat als de situatie eind volgend jaar nog niet is verbeterd, de betalingen aan de betrokken lidstaten voor de periode 2014–2020 moeten worden opgeschort? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt genoemde aanbevelingen van de Europese Rekenkamer en is van mening dat de Europese Commissie bij besteding van EU fondsen op strikte en uniforme wijze moet toezien op naleving door autoriteiten in lidstaten om te komen tot een gelijk speelveld binnen de Europese Unie. Op die manier wordt economische ontwikkeling gestimuleerd. Zowel het tijdelijk opschorten van betalingen, het opleggen van financiële correcties als het starten van inbreukprocedures staan ter beschikking van de Europese Commissie, zoals voorgeschreven in de relevante EU-wetgeving. Het kabinet is van mening dat de Europese Commissie de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer in dit rapport sterk ter harte moet nemen.
In hoeverre bent u van mening dat de Europese Commissie eerder gebruik moet maken van de inbreukprocedures met betrekking tot niet-naleving van de Europese aanbestedingsregels?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de Europese Commissie financiële correcties dient op te leggen, indien lidstaten falen in het effectief Europees aanbesteden met als gevolg daarvan fouten bij de besteding van Europese lidstaten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat het kabinet doen aan de wet- en regelgeving die vaak te complex is en mede daardoor fouten veroorzaakt in de besteding van Europese middelen, met name als het gaat om de aanbestedingsregels? Hoe kunnen deze aanbestedingsregels worden vereenvoudigd? Op welke wijze maakt dit onderdeel uit van het programma «better regulation»?
In maart 2014 zijn drie nieuwe EU-Richtlijnen op het gebied van aanbesteden gepubliceerd. Nederland heeft zich tijdens de onderhandelingen met succes sterk gemaakt voor verduidelijking van deze regelgeving (Kamerstuk 22 112, nr. 1345). De deadline voor implementatie van deze Richtlijnen is 18 april 2016. De verwachting is dat het implementatiewetsvoorstel in oktober aan uw Kamer wordt gestuurd. In Nederland kunnen aanbestedende diensten daarnaast terecht bij Expertisecentrum aanbesteden, PIANOo, voor de uitleg van de aanbestedingsregelgeving. Juist voor de kleinere aanbestedende diensten kan PIANOo een belangrijke informatiebron zijn voor de toepassing van de regels.
De Commissie heeft onder de naam «better regulation» een beleidsagenda geformuleerd met onder andere als doel heldere en uitvoerbare EU wet- en regelgeving te ontwikkelen. Deze agenda moet er toe leiden dat onnodige regeldruk wordt vermeden en de beoogde doelen van EU-regelgeving zo goed mogelijk worden gehaald. Onderdeel van dit beleid is het Regulatory Fitness and Performance Programme (REFIT) dat met name gericht is op het evalueren en waar nodig aanpassen of intrekken van EU-regelgeving die onnodige regeldruk of problemen in de uitvoering met zich meebrengt. In het kader van REFIT kijkt de Commissie naar de implementatie van wet- en regelgeving op het gebied van aanbesteden. De Commissie heeft in haar meest recente mededeling over betere regelgeving (COM(2015)215) aangegeven in te zetten op simplificatie van de regelgeving van Europese fondsen.
Bij EU-subsidies in Nederland worden verschillende aanbestedingsplafonds gehanteerd voor aanbestedingen, die lager liggen dan de Europese regels, ofwel een kop op EU-regels; wat is de stand van zaken met betrekking tot de toezegging van het kabinet om na te gaan of kan worden vastgelegd dat aanvullende aanbestedingsregels niet van toepassing zijn op EFRO- en ESF-projecten? Hoe wegen de ministers de voordelen van het gebruik van additionele lokale of regionale regels af tegen de administratieve lasten en de controlelasten?2
Momenteel wordt de mogelijkheid nog verkend om vast te leggen dat aanvullende regionale en lokale aanbestedingsregels niet van toepassing zijn op EFRO en ESF-projecten. Daarbij worden de te behalen voordelen van het gebruik van additionele lokale of regionale regels afgewogen tegen de administratieve- en controlelasten. Zodra hierover nadere duidelijkheid bestaat, zal ik uw Kamer berichten. Overigens wordt Nederland in positieve zin genoemd in onderhavig rapport van de Europese Rekenkamer. Slechts een handvol landen waren in staat om gestructureerde data te verstrekken over aanbestedingsfouten die zij in recente jaren hadden gedetecteerd, te weten Italië, Nederland, België, Letland, Litouwen en Spanje.
Het bericht ‘PGB-chaos gaat ten koste van verpleeghuizen’ |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «PGB-chaos gaat ten koste van verpleeghuizen»?1
Ja.
Klopt het dat budgetten voor zorg in natura worden gekort, omdat er in sommige gevallen hogere PGB-budgetten verstrekt worden? Zo ja, wat is de hoogte van deze kortingen, en welke zorginstellingen worden hierdoor getroffen?
De conclusie dat er op de budgetten van instellingen voor zorg in natura wordt gekort, is voorbarig. Ik verwacht dat er landelijk gezien voldoende middelen beschikbaar zijn zodat zorgkantoren via een onderlinge herverdeling tekorten zelf kunnen oplossen. In de brief van Achmea, waar in het artikel naar wordt verwezen, wordt aangegeven dat in dat geval de korting niet nodig is.
Klopt het dat een korting op de budgetten voor zorg in natura ten koste kan gaan van de zorg aan kwetsbare cliënten? Zo ja, wat gaat u voor deze mensen doen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zijn deze kortingen het gevolg van de bestaande systematiek waarbinnen instellingen worden gefinancierd?
De bestaande systematiek schrijft voor dat zorgkantoren met een tekort eerst een beroep doen op herverdeling van de beschikbare middelen door zorgkantoren met een overschot. Achmea geeft in haar brief ook aan dat het haar intentie is om aanvullende productie-afspraken te maken indien er via de herverdeling voldoende middelen beschikbaar komen. Naar mijn huidige inzichten is het landelijke kader toereikend om de regionale tekorten (ook bij Achmea) op te lossen. Ik heb de zorgkantoren daarom gevraagd om actief met elkaar in overleg te gaan over de herverdeling van de beschikbare middelen.
Kunt u aangeven of een andere financieringssystematiek, bijvoorbeeld persoonsvolgende bekostiging, kan voorkomen dat het budget van de een ten koste gaat van het budget van de ander?
Deelt u de mening dat een hoger PGB er nooit toe mag leiden dat iemand anders zijn zorg ziet verdwijnen?
De Wlz biedt een recht op zorg voor iedereen met een CIZ-indicatie. Er kan daarom geen sprake zijn van het verdwijnen van zorg voor geïndiceerde cliënten.
Het bericht dat teveel uitgaven aan pgb-gelden ten koste gaat van intramurale zorg |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de pgb-chaos ten koste gaat van de verpleeghuizen?1
De conclusie dat er op de budgetten van instellingen voor zorg in natura wordt gekort is voorbarig. Ik verwacht dat er landelijk gezien voldoende middelen beschikbaar zijn zodat zorgkantoren via een onderlinge herverdeling tekorten zelf kunnen oplossen. In de brief van Achmea wordt aangegeven dat in dat geval de korting niet nodig is.
Kunt u aangeven hoe het kan dat Achmea Zorgkantoren op 19 augustus aangeeft dat er een overschrijding op de contracteerruimte voor pgb is terwijl u op 11 september antwoordt dat er geen tekorten op de pgb-middelen worden verwacht?2 3
De contracteerruimte voor zorg in natura en het beschikbare kader voor pgb zijn regionaal verdeeld over de zorgkantoren. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 19 juni jl4 is mijn conclusie op grond van het mei-advies van de NZa5 over het budgettair kader Wlz 2015 dat de beschikbare middelen op landelijk niveau toereikend zijn. De NZa gaf in haar mei-advies reeds aan dat in een aantal regio’s tekorten kunnen ontstaan, die zorgkantoren kunnen oplossen door onderling middelen te herverdelen. Zorgkantoren hebben dit onderschreven. Dit proces van herverdelen tussen de zorgkantoren moet in de maand oktober gaan plaatsvinden.
Achmea Zorgkantoren heeft in haar brief van 19 augustus aangegeven dat zij een tekort op de contracteerruimte verwacht. Het betrof hier een verwacht tekort op de eigen contracteerruimte, zonder rekening te houden met een mogelijke herverdeling van middelen tussen regio’s. Achmea geeft in haar brief ook aan dat het haar intentie is om aanvullende productie-afspraken te maken indien er via de herverdeling voldoende middelen beschikbaar komen, zodat er uiteindelijk geen sprake zal zijn van een korting. Naar mijn huidige inzichten is het landelijke kader toereikend om de regionale tekorten (ook bij Achmea) op te lossen. Ik heb de zorgkantoren daarom gevraagd om actief met elkaar in overleg te gaan over de herverdeling van de beschikbare middelen. Teneinde het proces van herverdelen over de regio’s zoveel mogelijk te faciliteren heb ik de NZa gevraagd om in oktober een update uit te brengen van haar eerdere mei-advies, zodat er een geactualiseerd beeld beschikbaar is over de toereikendheid van het kader.
Vindt u het terecht dat instellingen met een korting te maken krijgen mede veroorzaakt door een overschrijding op de pgb-middelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat meer aan pgb’s is uitgegeven doordat er ongezien rekeningen betaald zijn, zonder controle of die wel terecht waren, zoals een woordvoerder van Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland stelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Er is geen verband tussen de tekorten die Achmea signaleert op haar pgb-kader en de wijze waarop uitbetalingen via het trekkingsrecht plaatsvinden. De zorgkantoren van Achmea beschikken over regionale budgetten die het maximale bedrag aangeven waarvoor pgb-verplichtingen kunnen worden aangegaan. Het beroep op de verplichtingenruimte voor pgb in de Wlz neemt toe, omdat het aantal budgethouders geleidelijk toeneemt. Met deze stijging is in de raming van de pgb-uitgaven grotendeels rekening gehouden. De feitelijke uitbetalingen vanuit het pgb aan zorgverleners verlopen via het trekkingsrecht. Met instemming van de Kamer is besloten prioriteit te leggen bij de uitbetalingen. Hiervoor zijn terugvalscenario’s ontwikkeld. Deze terugvalscenario’s zijn geen verklaring voor de toename van de inzet van pgb-gelden, zoals zorgkantoren die waarnemen. De feitelijke betalingen waaraan de woordvoerder van VGN refereert hebben immers geen invloed op de door zorgkantoren aangegane verplichtingen.
Verwacht u in andere zorgkantoorregio’s ook tekorten die mede veroorzaakt worden door een tekort aan pgb-middelen?
Nee. Zoals ik hiervoor heb aangegeven verwacht ik dat de zorgkantoren door onderlinge herverdeling van middelen de regionale tekorten kunnen oplossen.
Hoe kan de stijging in het aantal aangevraagde pgb’s zo’n 2% per maand zijn, terwijl dit niet is terug te zien in de realisatiecijfers van de Sociale Verzekeringsbank als het gaat om het aantal betaalde maandloners en declaraties? Betreft het nieuwe aanvragen of omzettingen van zorg-in-natura indicaties?
Op grond van cijfers van de NZa constateer ik dat het aantal budgethouders in de Wlz is toegenomen van circa 27,7 duizend op 1-1-2015 tot circa 30 duizend op 1-8-2015. Dat is een stijging met circa 1% per maand. Het kan hierbij gaan om nieuwe aanvragen of omzettingen van zorg-in-natura-indicaties.
De genoemde realisatiecijfers van de SVB betreffen het totaal van alle budgethouders (dus behalve Wlz ook Jeugdwet, Wmo en Zvw) en zijn daarmee niet vergelijkbaar met de ontwikkeling van het aangevraagde pgb’s.
Hoelang bent u al op de hoogte van het voornemen van de Achmea Zorgkantoren om budgetten te gaan herschikken omdat er een tekort is van 0,6% op de contracteerruimte?4
Ik heb op 27 augustus 2015 kennis genomen van de brief.
Kunt u aangeven welk bedrag 0,6% van de contracteerruimte van Achmea is en hoe dit bedrag zich verhoudt tot de buffers die bij Achmea per zorgkantoorregio beschikbaar zijn? Kunt u een helder overzicht geven?
Bij een aandeel van 0,6% van de contracteerruimte van Achmea gaat het om een bedrag van circa € 31 miljoen. Het betreft hier middelen voor de inkoop van Wlz-zorg. Zorgkantoren beschikken niet over buffers die zij kunnen inzetten voor de inkoop van (extra) Wlz-zorg.
Waarom doet Achmea haar aankondiging dat er herschikking van budgetten gaat komen, al vóórdat zij inzicht heeft in de eventuele mogelijkheden om regionaal budgetten te herverdelen, omdat andere regio’s mogelijk een onderschrijding kennen? Is er wellicht geen zicht op herverdeling van contracteerruimte tussen zorgkantoorregio’s?
Achmea heeft ervoor gekozen zorgaanbieders te informeren, uitgaande van de situatie die zou ontstaan indien de in haar eigen regio ontstane tekorten niet door middel van regionale herverdeling van middelen zouden kunnen worden weggewerkt. Achmea geeft in haar brief tevens aan dat er mogelijkheden zijn voor aanvullende afspraken indien er via een herverdeling over de regio’s of via de nacalculatie extra middelen beschikbaar komen. Zoals ik hiervoor aangaf, verwacht ik dat de zorgkantoren door onderlinge herverdeling van middelen de regionale tekorten kunnen oplossen.
Heeft Achmea het tekort op de contracteerruimte gemeld bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)? Klopt het dat de NZa nog geen beleidsregel heeft gemaakt om budgetten te nacalculeren als er zorginstellingen zijn met over- en onderproductie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NZa is op de hoogte van de (verwachte) benutting van de contracteerruimte van Achmea. De NZa is bezig met het opstellen van de beleidsregel Nacalculatie en verwacht die in de komende weken te kunnen publiceren.
Hoe groot acht u de kans dat er aan het eind van het jaar pgb-gelden terugkomen, omdat budgethouders hun budget niet volledig nodig hebben gehad? Hoeveel geld betrof het de afgelopen jaren?
Evenals in de voorgaande jaren verwacht ik dat ook in 2015 niet alle budgethouders hun pgb volledig zullen benutten. In de afgelopen jaren 2013 – 2014 ging het landelijk gezien om een bedrag van circa € 0,3 miljard dat niet is besteed (ten opzichte van een subsidieplafond in de AWBZ van ruim € 2,6 miljard). Om die reden wordt het pgb-kader voor de zorgkantoren elk jaar hoger vastgesteld dan het bedrag dat beschikbaar is op de VWS-begroting.
Zou u het ook niet zonde vinden als Achmea nu een tekort voorziet maar dat wellicht aan het einde van het jaar, als de niet bestede pgb-gelden terugkomen, blijkt dat dit er niet is? Hoe gaat u voorkomen dat er onnodig wordt gekort?
Zie antwoord vraag 11.
Kan de Sociale Verzekeringsbank inzicht geven in het openstaande pgb-bedrag dat mensen met een Wlz-indicatie (Wet langdurige zorg) hebben? Zo neen, waarom kan de SVB dat niet? Zo ja, hoe hoog is dat openstaande bedrag en welke inschatting is te maken van een percentage dat uiteindelijk niet nodig zal zijn?
De Sociale Verzekeringsbank kan pas na afloop van het jaar vaststellen welk deel van het beschikbare verplichtingenbedrag voor pgb niet is besteed. Een budgethouder krijgt een trekkingsrecht op zijn of haar pgb op jaarbasis. Daarbij kan het bestedingsritme verschillend zijn. Sommige budgethouders besteden een relatief groot deel aan het begin van het jaar, anderen pas aan het einde van het jaar. De balans over de totale betalingen ten laste van het pgb-kader kan dus pas na afloop van het jaar worden opgemaakt. Het kabinet heeft vooraf reeds een inschatting hiervan gemaakt. Het kabinet gaat ervan uit dat er na afloop van het jaar sprake zal zijn van een onderuitputting van circa 14% op het beschikbare verplichtingenplafond van € 1,4 miljard in 2015. Met deze onderuitputting van circa € 0,2 miljard is reeds rekening gehouden in de begroting. Deze leidt daarmee dus niet tot extra uitgavenruimte.
Winkeliers die straks alcohol mogen gaan schenken |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «VNG start pilot verkoop winkelproducten in horeca»?1
Ja.
Wat is uw standpunt over detailhandelaren die bij wijze van experiment drank mogen schenken aan klanten? In hoeverre vindt u het wenselijk dat ouders straks in het bijzijn van hun kinderen whisky drinken bij de herenkapper, of een glaasje wijn in de boekenwinkel?
De Drank en Horecawet (DHW) bevat meerdere verboden om vermenging van functies tegen te gaan om consumenten en jongeren te beschermen. De situaties die beschreven zijn onder 2, 3 en 4 vallen onder deze verboden. De wet voorziet niet in een mogelijkheid voor experimenten, het gedogen van overschrijding van deze verboden leidt tot een overtreding van de wet. Ik hecht er aan te melden dat de experimenten waarover in de berichtgeving wordt gesproken geen definitief karakter hebben en dus ook niet zijn gestart. Ik ga ervan uit dat gemeenten hun wettelijke verantwoordelijkheid nemen met betrekking tot handhaving en naleving van de DHW en draag dit in de onderlinge contacten hierover dan ook uit.
Zoals in mijn brief van 28 april over hetzelfde onderwerp toegezegd (brief met kenmerk 742809–134700-VGP) zal ik eventuele knelpunten betrekken bij de evaluatie van de DHW 2016. De belangen van volksgezondheid, openbare orde en veiligheid in het algemeen en bescherming van jongeren tegen de schadelijke gevolgen van alcohol in het bijzonder, staan daarbij voorop. Ook heb ik u toegezegd dat ik bij de evaluatie van de DHW specifiek aandacht zal besteden aan de naleving van de leeftijdsgrens en decentralisatie van het toezicht naar gemeenten.
Wat betekent dit voor de handhaving en naleving van de minimumleeftijd van alcohol? Wat is uw standpunt over horecaondernemers die bij wijze van experiment naast de verkoop van drank ook detailhandel mogen uitoefenen? In hoeverre vindt u het wenselijk dat mensen straks naar het café gaan om daar een boek te kopen onder het genot van een biertje? Wat betekent dit voor de handhaving en naleving van de minimumleeftijd van alcohol?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw standpunt over levensmiddelenwinkels en slijters die niet alleen alcohol mogen verkopen, maar straks ook mogen schenken? In hoeverre vindt u het wenselijk dat mensen straks door de supermarkt lopen met een glaasje alcohol? Wat betekent dit voor eventuele overlast en de handhaving en naleving van de minimumleeftijd van alcohol?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de verruiming van de mogelijkheden voor ondernemers die nu al alcohol verstrekken, en de uitbereiding van het aantal ondernemingen dat alcohol mag gaan verstrekken en schenken, zich tot uw inzet om minderjarigen te beschermen tegen alcohol?
Er is geen sprake van een verruiming van de mogelijkheden om alcohol te verstrekken en te schenken. De huidige DHW inclusief de verboden voor functiemenging zijn ongewijzigd van kracht.
Om de (on)mogelijkheden die de DHW biedt voor «blurring» initiatieven (functiemenging tussen retail en horeca) aan de hand van concrete casussen te verhelderen, ben ik momenteel samen met platform 31 bezig met het opstellen van een «infographic». Naar verwachting is de «infographic» in oktober gereed en kan dan beschikbaar worden gesteld.
Waarom heeft u de VNG toestemming gegeven om volgende maand een pilot te starten waarin 50 gemeenten een jaar lang overtredingen van de Drank- en horecawet gaan gedogen? In hoeverre hebben de volksgezondheid en het beperken van aanbod van drank aan minderjarigen meegespeeld in uw afweging?
Ik heb geen toestemming gegeven om een pilot te starten waarbij de Drank en Horecawet overtreden wordt. Het gedogen van overtredingen van de Drank en Horecawet is onder de huidige wet niet mogelijk. Dit heb ik in mijn brief van 28 april over hetzelfde onderwerp al duidelijk aangegeven richting uw Kamer. Ik ga er daarom van uit dat de VNG hun plannen zodanig gaat aanpassen dat ze passen binnen de kaders van de huidige wet.
De overgangssituatie hybride WGA-markt |
|
Grace Tanamal (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Maas in WGA wet kan UWV honderden miljoenen kosten»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Klopt het bericht dat het Uitvoeringinstituut werknemersverzekeringen (UWV) met een schadelast van € 500 tot € 600 miljoen achterblijft als het gaat om de Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA)? Zo nee, kunt u aangeven om welk bedrag het gaat?
Nee, de bedragen die Aon noemt in het artikel van de Telegraaf herken ik niet. Ik kan ook niet aangeven waarop Aon deze bedragen baseert. Ik vermoed dat Aon er bij deze berekeningen vanuit is gegaan dat alle werkgevers die nu eigenrisicodrager zijn in 2016 zouden terugkeren naar UWV. Dat ligt echter niet in de lijn der verwachting. Zoals ik in mijn brief van 21 september jongstleden (Kamerstukken II, 2015–2016, 32 716 nr. 21) heb aangegeven ben ik van mening dat het ongewenst en onbedoeld is dat werkgevers voor éénjarig financieel voordeel in 2016 overstappen naar UWV. Daarom heb ik in diezelfde brief ook een maatregel aangekondigd om dit te voorkomen.
Deelt u de mening dat de oproep van HR-adviseurs om gebruik te maken van een hiaat in de WGA-overgangsregeling ongewenst is? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Ik vind het ongewenst als werkgevers een financieel strategische keuze maken door in 2016 voor één jaar over te stappen naar UWV. Naast de kans dat hiermee de hybride markt ernstig destabiliseert, verlegt dit de focus van werkgevers van preventie en re-integratie naar financieel voordeel voor de korte termijn. Dat is precies wat ik probeer te voorkomen met de reeds aangekondigde wijzigingen in mijn brief van 22 juni 2015. (Kamerstukken II, 2014–2015, 32716-18)
Bent u bereid om een moreel appèl te doen op bureaus die ondernemingen oproepen om gebruik te maken van een hiaat in de WGA-overgangsregeling? Zo nee, waarom niet?
Omdat ik inmiddels een maatregel heb genomen om te voorkomen dat werkgevers in 2016 voor een éénjarig financieel voordeel overstappen naar de publieke verzekering bij UWV, acht ik een dergelijk moreel appel niet nodig.
Het wetsvoorstel «Verbetering hybride markt WGA» dat nu bij de Afdeling advisering van de Raad van State ligt bevat een maatregel waardoor aan werkgevers geen toestemming wordt verleend om eigenrisicodrager te worden zolang zij niet drie jaar publiek bij UWV verzekerd zijn geweest. Deze maatregel zal zo spoedig mogelijk in 2016 in werkingtreden. Alle werkgevers die in 2016 terugkeren naar UWV betalen daardoor vanaf 1 januari 2017 nog minimaal twee jaar de meer marktconforme premie volgens de nieuwe systematiek zoals ik heb aangekondigd in mijn brief van 22 juni jongstleden. Na inwerkingtreding van deze maatregel wordt aan werkgevers geen toestemming verleend om weer eigenrisicodrager te worden zolang zij niet drie jaar publiek bij UWV verzekerd zijn geweest. Werkgevers die na inwerkingtreding van deze maatregel per 1 januari 2017 eigenrisicodrager willen worden vanuit het UWV moeten dan al minstens drie jaar, dus vanaf 1 januari 2014 of eerder bij UWV, verzekerd zijn geweest. Verder verwijs ik graag naar de Kamerbrief waarin ik deze maatregel heb aangekondigd: Kamerstukken II, 2015–2016, 32 716 nr. 21.
Herinnert u zich eerdere vragen en antwoorden over de overgangssituatie hybride WGA-markt?2
Ja.
Wordt de WGA-schadelast uitsluitend betaald uit de rentehobbellast, zoals u aangeeft in uw beantwoording? Zo nee, kunt u aangeven om hoeveel publiekgeld het gaat?
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 22 juni 2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 32716-18) heb aangegeven worden vanaf de inwerkingtreding van de Wet «Verbetering hybride markt WGA» de staartlasten van alle werkgevers die op enig moment kiezen voor eigenrisicodragerschap vanuit de rentehobbelreserve gefinancierd. Deze reserve bestaat uit middelen die via de premies voor de Werkhervattingskas bijeen zijn en zullen worden gebracht.
Kan een verhoogde terugkeerpremie via een algemene maatregel van bestuur of het toerekenen van de WGA-staartlasten aan de instroom vanaf 2016 een oplossing zijn voor het door u omschreven «ongewenste en eenmalig effect»? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze oplossing leidt tot grote uitvoeringstechnische risico’s. Inmiddels heb ik een andere maatregel genomen. Zie antwoord 2 en 4.
Gebrekkige transparantie rond het TTIP-verdrag |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Streit über Freihandelsabkommen: USA verweigern deutschen Abgeordneten Zugang zu TTIP-Dokumenten»?1
Het artikel beschrijft dat er binnen het Duitse parlement aandacht is voor de noodzaak van transparantie over de TTIP-onderhandelingen. Dat standpunt delen het Nederlandse kabinet en het parlement ook. Het is goed dat dit artikel daar nogmaals aandacht voor vraagt.
Klopt het dat de Duitse ambtenaren wel, maar de Duitse parlementsleden geen toegang hebben tot de Amerikaanse TTIP-onderhandelingsteksten? Geldt hetzelfde voor Nederlandse ambtenaren?
Nee, dat is onjuist. De Amerikaanse onderhandelingsteksten zijn alleen toegankelijk voor de Europese Commissie. Ambtenaren van lidstaten hebben geen toegang tot deze teksten. De terughoudendheid van de Amerikanen is een zorgpunt dat het kabinet al eerder heeft benoemd (Kamerstuk 2015Z15084; Kamerstuk 21 501-02, nr. 1507).
Het artikel doelt op de geconsolideerde teksten van hoofdstukken waarvoor zowel de EU als de VS een tekstvoorstel hebben gedaan. Die tekstvoorstellen zijn in te zien voor ambtenaren van lidstaten en voor leden van het comité voor internationale handel (INTA) in het Europees parlement, te weten de voorzitter, de vicevoorzitters en de coördinatoren van alle politieke fracties. Voorzitters en rapporteurs van andere Comités kunnen de geconsolideerde tekstvoorstellen inzien als het voor hen relevante onderwerpen betreft.
Wat vindt u ervan dat de voorzitter van de Bundestag (dhr. Norbert Lammert), voorzitter van de Europese Commissie Juncker op het matje roept en zich inspant om Duitse parlementariërs voortaan inzage te geven in de geconsolideerde onderhandelingsteksten? Gaat u dat ook bepleiten?
Het is goed dat de Bundestag zelf het initiatief neemt om met de Europese Commissie in gesprek te gaan. Uw Kamer kan een soortgelijk initiatief ontplooien. Zelf bepleit ik het belang van transparantie ook steeds bij de Europese Commissie.
Herinnert u zich uw uitspraak over een TTIP-document van de Europese Commissie dat slechts in de Brusselse beveiligde leeskamer te lezen was: «De Kamerleden hebben helemaal gelijk. We voeren hier gezamenlijk oppositie tegen de Commissie»? Is die uitspraak ook van toepassing op de geconsolideerde onderhandelingsteksten waarvan het Duitse parlement stelt dat ze openbaar moeten worden gemaakt?2
Het kabinet is van mening dat nationale parlementariërs inzage moeten kunnen krijgen in de geconsolideerde onderhandelingsteksten.
Mijn uitspraak betrof de beperking van de toegang tot het verslag van de 10e onderhandelingsronde. Die beperking is onwerkbaar, zoals ook toegelicht in de de beantwoording van Kamervragen (Kamerstuk 2015Z15084) die op 18 september 2015 aan uw Kamer is gestuurd. De toegang is daarmee ook voor uw Kamer bemoeilijkt, aangezien het genoemde verslag nu alleen nog maar in Brussel in de leesruimte in te zien is. Wel is het positief dat ook nationale parlementariërs het genoemde verslag in deze leesruimte kunnen inzien, en ik heb begrepen dat vanuit uw Kamer al gebruik is gemaakt van deze mogelijkheid.
Deelt u de mening dat nationale parlementen en regeringen gezamenlijk moeten optrekken om meer openheid over de TTIP-onderhandelingen te krijgen bij de Europese Commissie? Bent u bereid om hierin gezamenlijk op te trekken met uw Duitse collega’s?
Het kabinet voelt zich in het afgelopen jaar zeer gesteund door uw Kamer bij het bepleiten van meer transparantie. Ook Duitsland heeft hier met Nederland en andere lidstaten voor gepleit. Het is daarom positief dat de Europese Commissie gehoor heeft gegeven aan deze oproep en veel meer onderhandelingsdocumenten heeft gepubliceerd.
Wat vindt u ervan dat parlementsleden naar een geheime leeskamer in Brussel moeten gaan om inzage te krijgen in de onderhandelingsteksten? Deelt u de mening dat dit bijdraagt aan de schimmigheid rond de TTIP-onderhandelingen?
Het gaat hier om het inzien van het verslag van de 10e onderhandelingsronde. De overige vertrouwelijke documenten die met lidstaten gedeeld worden, kunnen Kamerleden op verzoek vertrouwelijk inzien, zoals herhaald in de beantwoording van Kamervragen op 18 september jl. (Kamerstuk 2015Z15084). Overigens zijn de meeste onderhandelingsdocumenten van de EU-zijde online beschikbaar.3
Wat onderneemt u tegen de gebrekkige transparantie rond de TTIP-onderhandelingen?
Gedurende het verloop van de onderhandelingen is mede door druk van Nederland de transparantie vanuit de Europese Commissie enorm toegenomen. Dit wordt ook bevestigd door het Europees parlement. De Europese volksvertegenwoordigers noemen de TTIP-onderhandelingen de meest transparante onderhandelingen ooit4 (referentienummer: 20150224BKG25024).
Zoals in antwoord op vraag 4 gesteld, steunt het kabinet de lijn dat nationale parlementsleden ook vertrouwelijk toegang moeten krijgen tot de leesruimtes voor de geconsolideerde onderhandelingsteksten.
Steunt u de internationale actiedag tegen TTIP op 10 oktober a.s. in Amsterdam? Zo nee, waarom niet?3
Het is belangrijk dat het maatschappelijk debat over deze onderhandelingen plaatsvindt. Ik vind een gesprek daarover een beter middel dan een demonstratie.
De balans tussen veiligheid en rechtsstaat |
|
Nine Kooiman (SP), Sharon Gesthuizen (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Op welke manier is volgens u de balans tussen veiligheid en rechtsstaat de laatste tijd doorgeslagen naar veiligheid? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten, zeker ook vanwege de grote bezuinigingen op onder andere de politie en het openbaar Ministerie van de afgelopen en komende jaren?1
Wat bent u concreet van plan om deze balans weer in evenwicht te brengen, zoals u stelt in het interview?2
Is het mogelijk om deze balans terug te brengen gezien alle bezuinigingen op de begroting van uw ministerie? Zo ja, hoe?
Bent u bereid, om het evenwicht te herstellen, de politie weer onder te brengen bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Zo nee, waarom niet?
Het vorige kabinet heeft ervoor gekozen de politieke verantwoordelijkheid voor het beheer van de politie te beleggen bij de Minister van Veiligheid en Justitie. Die keuze is door het huidige kabinet overgenomen. Of door een volgend kabinet andere keuzes worden gemaakt is thans niet aan de orde. Een discussie hierover kan plaatsvinden in het kader van een volgende kabinetsformatie. Het kabinet ziet geen aanleiding hierop vooruit te lopen.
De tekorten bij Frontex |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat de EU-organisatie Frontex grote tekorten heeft aan grenswachten en materiaal?1
Ja.
Hoe verklaart u het feit dat veel lidstaten tot op heden geen gehoor hebben gegeven aan de oproep van Frontex om grenswachten en materiaal te leveren?
De inzet van lidstaten in Frontex operaties is afhankelijk van een aantal factoren, waaronder de (specifieke) behoefte die Frontex heeft en de nationale capaciteit van lidstaten van waaruit zij materieel en personeel kunnen en willen afstaan ten behoeve van gezamenlijke operaties. Conform de Frontex verordening maakt elke lidstaat, op basis van de behoefte van het agentschap, zelf een afweging. Welke afwegingen alle afzonderlijke lidstaten hebben gemaakt om al dan niet een extra bijdrage te leveren aan Frontex is mij niet bekend. De grote instroom van migranten en asielzoekers trekt sinds enige tijd een zware wissel op de capaciteit van veel Europese lidstaten op het gebied van grenstoezicht, opvang en asiel. De grote instroom heeft tevens geleid tot een hogere vraag aan capaciteit bij Frontex. Deze ontwikkelingen kunnen er aan hebben bijgedragen dat lidstaten minder capaciteit ter beschikking hebben gesteld aan Frontex.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de adjunct-directeur van Frontex dat het extra budget van de Europese Unie à 26,8 miljoen euro nutteloos is zolang er geen personeel en materiaal is om het voor te gebruiken en hij het geld mogelijk aan het einde van 2015 terug zal moeten sturen aan de Europese Unie?
Het extra budget dat het agentschap heeft ontvangen, is bedoeld om met name de operaties in Italië en Griekenland te versterken. Veel lidstaten dragen reeds bij aan deze versterkte operaties. Zo hebben alleen al ten behoeve van operatie Triton (Italië) circa 28 lidstaten personeel en materieel ingezet. Het streven naar een optimale invulling van de operaties met de benodigde capaciteit binnen het beschikbare budget is in het voordeel van de gehele EU. Daarom moeten lidstaten en Frontex hun uiterste best blijven doen om de tekorten bij het agentschap op te vullen.
Heeft Nederland, na de verhoging van het budget van Frontex in mei dit jaar en de herhaalde oproepen van Frontex aan de EU-lidstaten om een bijdrage te leveren, een extra bijdrage geleverd? Zo ja, waar bestond deze bijdrage uit? Zo nee, waarom niet?
Nadat in het voorjaar van 2015 op EU niveau is besloten om de Frontex operaties te versterken heeft Nederland, bovenop de reeds significante bijdrage, extra personeel en materieel aangeboden aan Frontex. In dat kader is de inzetperiode van het snelle patrouillevaartuig (RHIB) verlengd van twee naar vier maanden. Het vaartuig zal tot en met eind oktober 2015 dienst doen bij het Griekse eiland Chios. Daarnaast stuurt Nederland voor een tweede keer in 2015 een kustwachtvliegtuig naar Italië om in oktober te vliegen in operatie Triton. Wat betreft de extra personele bijdrage heeft Nederland de inzetperiode van twee experts van de Koninklijke Marechaussee verlengd van drie naar zes maanden en is het analysecentrum van Frontex versterkt met een Nederlandse expert. Ten slotte heeft de Zeehavenpolitie een extra screener geleverd ten behoeve van een operatie in Griekenland.
Het kabinet vindt de goede bewaking van de Schengenbuitengrenzen zeer belangrijk. Daarom levert Nederland reeds jaren een significante bijdrage aan Frontex operaties. De totale personele bijdrage van Nederland aan alle Frontex operaties in 2015 zal circa 120 grenswachters en andere experts zijn. Dit is inclusief de extra bijdrage sinds de versterking van de operaties in het voorjaar van 2015. Omdat het operatiejaar 2015 nog niet is afgerond, kan de uiteindelijke inzet van Nederland gedurende de komende maanden wijzigen. Op dit moment wordt bezien of een intensivering van de Nederlandse inzet naar aanleiding van de meest recente oproep mogelijk is. Hierbij zal Nederland zijn aanbod uitdrukkelijk richten op de hotspots.
Welke EU-lidstaten hebben wel aan de oproep voldaan? Welke bijdrage hebben zij geleverd?
Ik heb geen overzicht van de totale inzet of de extra toezeggingen die afzonderlijke lidstaten in 2015 aan Frontex hebben gedaan. Zoals eerder verwoord, maakt elke lidstaat zelf een afweging over de bijdrage die hij wil of kan leveren aan Frontex. Het kabinet vindt het tegelijkertijd van belang dat iedere lidstaat een significante bijdrage levert aan het agentschap en verwoordt dit waar nodig ook in EU-verband. Daarnaast heeft de Europese Commissie door middel van een brief van Commissaris Avramopoulos de lidstaten expliciet opgeroepen om meer personeel en materieel te leveren voor de Frontex operaties.
Welke EU-lidstaten hebben volgens u te weinig personeel en materiaal toegezegd aan Frontex? Bent u bereid om deze lidstaten te bewegen om meer bij te dragen? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen, zowel zelfstandig als in EU-verband?
Zie antwoord vraag 5.
De mogelijkheid in een handomdraai aan een vals Syrisch paspoort te komen |
|
Joël Voordewind (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Het Syrische paspoort van Mark Rutte» over het gemak waarmee een officieel Syrisch paspoort verworven kan worden?1
Ja dat bericht is mij bekend.
Wat is uw reactie op dit artikel?
Bekend is dat er Syrische paspoorten in omloop zijn die vals zijn, respectievelijk op oneigenlijke gronden zijn verkregen. Het artikel toont dit eens te meer aan. Gezien de instabiele situatie in Syrië is er een verhoogd risico dat personen met dergelijke Syrische documenten Nederland trachten binnen te komen. Syrische documenten worden daarom extra grondig gecontroleerd door de Koninklijke Marechaussee (KMar) de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de politie.
Zijn er op dit moment al gevallen bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bekend in Nederland waarbij er gebruik is gemaakt van dergelijke paspoorten?
Het document waar in het artikel over wordt geschreven is door de journalist onbruikbaar gemaakt. Het is dus niet in handen van de Nederlandse overheid voor nader onderzoek. Voor herkenning en beoordeling van vervalste documenten moet het betreffende document onderzocht en vergeleken kunnen worden met andere door de KMar onderschepte vervalste Syrische paspoorten.Daarom valt niet te zeggen of het soort vervalste document dat in het artikel wordt genoemd al eens eerder door de KMar is aangetroffen.
In zijn algemeenheid geldt dat de KMar van iedere persoon die de Schengen buitengrens passeert de echtheid van het paspoort controleert en tevens controleert of de houder van het paspoort bij het aangeboden paspoort hoort. De KMar beschikt over veel expertise voor het herkennen van valse documenten en «look a likes» die gebruik maken van echte documenten. Daarnaast heeft de KMar technische hulpmiddelen ter beschikking en wordt bij de minste twijfel een document nader onderzocht. Evenals veel andere reisdocumenten zijn ook Syrische paspoorten voorzien van beveiligings- en echtheidskenmerken. Manipulatie daarvan wordt tijdens de controle veelal herkend.
Zijn uw diensten in staat om dergelijke paspoorten te herkennen? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 3.
Werken uw diensten samen met de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) om te voorkomen dat deze mensen onder valse voorwendselen toegang krijgen in Nederland? In hoeverre vormt dit fenomeen een concrete dreiging in Nederland?
De IND werkt samen met de AIVD en de MIVD.2 De IND kan gegevens verstrekken aan de AIVD en MIVD die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van de taken ingevolge de Wet op de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002. De AIVD en MIVD kunnen in het kader van hun taakuitvoering in een ambtsbericht gegevens verstrekken aan de IND die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van de taken ingevolge de Vreemdelingenwet en de Rijkswet op het Nederlanderschap. De informatie in een ambtsbericht kan de IND ten grondslag leggen aan de afwijzing van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning dan wel het Nederlanderschap of het beëindigen van verblijfsrecht.
In zijn brief van 31 oktober 2014 (TK 2014–2015, 29 754, nr. 269) heeft de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer geïnformeerd over de afspraken die zijn gemaakt tussen de vreemdelingenketen (IND, COA en DT&V), de Nationale Politie en de AIVD over het melden van signalen dat een vreemdeling mogelijk een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.
Integraal onderdeel van deze afspraken is te borgen dat medewerkers in de vreemdelingenketen relevante signalen onderkennen. Binnen de vreemdelingenketen wordt daarom continu geïnvesteerd in het veiligheidsbe-wustzijn (awareness) van medewerkers zodat zij alert zijn op dergelijke signalen en weten op welke wijze dit signaal kan worden doorgeleid naar de AIVD of de Nationale Politie. Dit gebeurt zowel bij medewerkers die asielzoekers spreken in het kader van hun procedure, als medewerkers die asielzoekers begeleiden gedurende hun verblijf en vertrek.
Zoals ook in antwoord twee staat aangegeven is er, vanwege de instabiele situatie in Syrië, een verhoogd risico dat personen met valse Syrische documenten Nederland trachten binnen te komen. Syrische documenten worden daarom extra grondig gecontroleerd.
Werkt de IND samen met partnerorganisaties van andere Europese lidstaten en bondgenoten? Is er sprake van een gemeenschappelijke aanpak? Zo ja, kunt u deze aanpak toelichten? Zo nee, bent u bereid om met spoed te komen tot een dergelijke gemeenschappelijke aanpak? Kunt u aangeven of dhr. «Mark Rutte» gebruik gaat maken van zijn nieuwe reispapieren?
De IND werkt nauw samen met partnerorganisaties in Europa op het terrein van asiel en migratie in de Directors» Immigration Services Conference (GDISC). Een van de onderwerpen van samenwerking is het tegengaan van documentfraude.
In de Europese werkgroep valse documenten en in FRONTEX wisselen Nederland en de andere Europese landen expertise uit met betrekking tot het beter kunnen herkennen van valse documenten en identiteitsfraude. Op mondiaal terrein participeert Nederland in expertsessies van de International Civil Aviation Organisation (ICAO) op het terrein van identiteits- en documentfraude.
De internationale aanpak is erop gericht om door intensieve samenwerking en constante uitwisseling van expertise misbruik van reis- en identiteitsdocumenten en identiteitsfraude zo veel mogelijk tegen te gaan.
Het valse Syrische paspoort dat in het artikel wordt beschreven is door de journalist onbruikbaar gemaakt en kan dus niet meer als reis- of identiteitsdocument worden gebruikt.
Concurrentiebeperkend gedrag van PostNL |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over concurrentiebeperkend gedrag van PostNL?1
Ja.
Is het waar dat PostNL zijn concurrenten Van Straaten Post en Intrapost geen non-discriminatoire toegang wil geven tot zijn netwerk, maar een extra tarief van 10 cent per poststuk in rekening brengt?
PostNL heeft per 2015 tariefaanpassingen gedaan waardoor postvervoerbedrijven (concurrenten) een toeslag zouden moeten betalen voor het aanleveren van post, doordat ze gebruik maken van meer dan één afzenderadres. Naar aanleiding van een verzoek van postvervoerbedrijven heeft de ACM op grond van artikel 9 van de Postwet, dat inderdaad ziet op non-discriminatoire en transparante toegang tot het netwerk van PostNL, onderzoek gedaan naar de tariefwijziging.
Op basis van dat onderzoek heeft de ACM geconcludeerd dat de toeslag discriminatoir is ten opzichte van postvervoerbedrijven en heeft een last onder dwangsom opgelegd aan PostNL. De voorzieningenrechter heeft in lijn met de conclusie van de ACM geoordeeld dat PostNL artikel 9 van de Postwet heeft overtreden met de betreffende tariefaanpassingen.
Is het waar dat dit in strijd is met de Postwet, die toegang op non-discriminatoire voorwaarden voorschrijft? Is dat de reden dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft besloten dat deze tariefsverhoging niet toegestaan is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over dit concurrentiebeperkende gedrag van PostNL?
De ACM is bevoegd om op basis van de Mededingingswet en de Postwet 2009 onafhankelijk toezicht te houden op concurrentiebeperkende gedragingen van postvervoerbedrijven. Indien er een verschil van mening bestaat tussen de ACM en PostNL over de vraag of PostNL aan de wet voldoet, dan is het aan de rechter om daar een beslissing over te nemen. Dat is in onderhavig geval gebeurd.
Kunt u met PostNL in overleg treden, teneinde PostNL ertoe te bewegen geen hoger beroep in stellen tegen deze uitspraak van de rechtbank Rotterdam?
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht staat het PostNL vrij beroep in te stellen tegen het besluit van de ACM.
Wanneer is overeenstemming te verwachten tussen PostNL en de ACM over de kostenberekeningsmethode en de tariefruimte?
Op 14 september heeft de ACM vastgesteld dat de kostentoerekening van de UPD-verlener (PostNL) voldoet aan de eisen van de Postregeling 2009. Tevens heeft de ACM, op basis van de kostentoerekeningssystematiek en de kostentoerekening van PostNL, de tariefruimte voor 2016 vastgesteld. Dit besluit is op 28 september openbaar gemaakt, waarmee duidelijkheid over de kostentoerekening en de tariefruimte is verschaft. In mijn brief over de kostentoerekening aan de universele postdienst heb ik voorgesteld om leden van de Eerste en Tweede Kamer via een technische briefing nader inzicht te bieden in de kosten en baten van de UPD-verlener.
In overleg met de griffiers van de vaste commissie van Economische Zaken in de Eerste en Tweede Kamer wordt naar passende data gezocht.
Deelt u de mening dat op PostNL de verantwoordelijkheid rust om aan deze procedure vlot medewerking te geven, om zo duidelijkheid in de markt te creëren?
Zie antwoord vraag 6.
De verdere besluitvorming inzake Pallas |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat binnenkort besloten wordt al dan niet over te gaan tot uitbetaling van de tweede tranche van de lening van 80 miljoen euro aan de Stichting Voorbereiding Pallas-reactor, in voorbereiding op de uiteindelijke aanbesteding?1
Ja.
Is het waar dat voor het vrijgeven van de tweede tranche van de lening aan Pallas er uitzicht moet zijn op private financiering en een gezonde bedrijfsvoering, of wordt deze tranche uitbetaald zonder verdere voorwaarden en/of verplichtingen?
In mijn brief aan uw Kamer van 22 april 2013 over de oprichting van de Stichting Voorbereiding Pallas-reactor (Kamerstukken II 2012/2013, 33 626, nr. 1) heb ik aangegeven dat de Staat en de provincie Noord-Holland go/no-go momenten hanteren voor het beschikbaar stellen van tranches van de lening. Belangrijke criteria daarbij zijn een adequate uitvoering van het project, uitzicht op private financiering voor de bouw en exploitatie van de Pallas-reactor alsook uitzicht op een gezonde bedrijfsvoering.
Het is de taak van de Stichting Voorbereiding Pallas-reactor om private financiering voor de bouw van de Pallas-reactor aan te trekken. De eerste fase, die loopt tot eind 2018/begin 2019, betreft de aanbesteding van het ontwerp van de reactor, het aanvragen van vergunningen en het aantrekken van private financieringen. Het project bevindt zich aan het begin van deze eerste fase. De tweede tranche van de lening is met name bedoeld ter financiering van de aanbesteding van het ontwerp en het aanvragen van de vergunningen. Zodra die werkzaamheden zijn afgerond, kan de business case worden geactualiseerd en zal er een definitief zicht op private financiering zijn. Indien voor afronding van de eerste fase wordt vastgesteld dat de marktomstandigheden voor Pallas drastisch zijn verslechterd of dat de voortgang ernstig tekort schiet, kunnen de Staat en de provincie Noord-Holland besluiten om de lening stop te zetten.
Is inmiddels sprake van (uitzicht op) private financiering en een gezonde bedrijfsvoering? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Stichting Voorbereiding Pallas-reactor voert inmiddels verkennende gesprekken met enkele financiers. Conform het kabinetsbeleid is het aan private partijen om aan het einde van de eerste fase (eind 2018/begin 2019) te besluiten of en onder welke voorwaarden Pallas wordt gerealiseerd. De definitieve business case van Pallas, die door mogelijk geïnteresseerde financiers zal moeten worden beoordeeld, hangt echter mede af van het ontwerp en de vergunningen. De Stichting Voorbereiding Pallas-reactor werkt op dit moment volop aan de aanbesteding van het ontwerp en het verkrijgen van de noodzakelijke vergunningen. De tweede tranche van de lening is bedoeld om dit te kunnen financieren.
Wat zijn de gevolgen voor de terugbetaling, en daarmee voor de rijksbegroting, wanneer private investeringen uitblijven?
Zowel de rijksoverheid als de provincie Noord-Holland investeren in de meest risicovolle fase van het gehele traject. Indien er geen private investeringen plaatsvinden, zal er geen reactor gebouwd worden. In dat geval zal de Stichting Voorbereiding Pallas-reactor resterende verplichtingen jegens derden moeten afwikkelen en zal deze stichting er niet in slagen de aan haar door de Staat en de provincie Noord-Holland tot dan toe verstrekte tranches van de lening terug te betalen. De risico’s hiervan komen dan dus voor rekening van de Staat en de provincie.
Deelt u de mening dat over verdere besluitvorming open en transparant gecommuniceerd dient te worden naar zowel provincie als de Kamer, aangezien het hier publieke middelen betreft?
Ja. In eerdere brieven heb ik aangegeven dat ik uw Kamer zal informeren over belangrijke besluiten en mijlpalen, zoals de overgang naar een volgende fase of substantiële veranderingen in het project.
Op welke termijn wordt de Kamer geïnformeerd over de voortzetting van de eerste fase en het eventuele ingaan van de tweede fase?
De eerste fase zal eind 2018/begin 2019 zijn afgerond. De tweede fase is de bouw van de Pallas-reactor, die mogelijk in 2019 zal starten. Vanzelfsprekend zal ik uw Kamer bij belangrijke besluiten tussentijds informeren.
Het snoepreisje van de gehele directie Koninkrijksrelaties naar Curaçao |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Waarom geeft u toestemming om Nederlands belastinggeld te verkwanselen aan snoepreisjes naar Curaçao voor tientallen ambtenaren om «inzicht in de praktijk te verkrijgen»1?
Voor het antwoord verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen van de leden Van Raak en Van Laar.
Bent u het er mee eens dat algemeen bekend is dat Curaçao een corrupte bodemloze put is waar Nederlands belastinggeld in verdwijnt, en dat als uw ambtenaren dit nog steeds niet weten zij hun werk niet goed doen en dus niet beloond mogen worden met een vakantiereisje?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u stoppen met het uitdelen van gratis reisjes op kosten van de belastingbetaler of deze anders voortaan uit uw eigen zak betalen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.