Het bericht dat een falende directeur van een waterschap bijna een miljoen euro heeft meegekregen |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «verbazing over afkoopsom Hefpunt-directeur»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de directeur van Hefpunt (een regionaal belastingkantoor dat belastingen voor drie noordelijke waterschappen en enkele gemeenten int) een ontslagvergoeding van € 950.000 heeft bedongen?
Uit voorlopig onderzoek door de met het toezicht op de naleving van de Wet normering topinkomens (WNT) belaste Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie is gebleken dat Hefpunt een voorziening heeft getroffen van € 905.000 in verband met het vertrek van de directeur. Dit bedrag bestaat uit verschillende componenten (loondoorbetaling tijdens herplaatsingstermijn, aanvullende uitkering, aansluitende uitkering en uitkering wegens beëindiging dienstverband) zoals bedoeld in de Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel. Ik laat momenteel nader onderzoeken of al deze componenten – beoordeeld in het kader van de WNT – terecht en op de juiste grondslag zijn toegekend en zal u informeren zodra dit onderzoek is afgerond.
Klopt het dat voorafgaand aan dit vertrek de directeur in 2013 op non-actief is gesteld en dat de leden van het Algemeen Bestuur van het Waterschap Friesland pas afgelopen week zijn geïnformeerd over deze in de afgelopen zomer getroffen vertrekregeling?
Uit de mij nu ter beschikking staande informatie volgt dat de directeur inderdaad voorafgaand aan zijn vertrek op non-actief zou zijn gesteld door het dagelijks bestuur van Hefpunt. Kort nadien is hij door het algemeen bestuur, op voorstel van het dagelijks bestuur, van zijn functie ontheven per 1 maart 2014. Zowel het algemeen bestuur als het dagelijks bestuur van Hefpunt bestaan uit bestuurders van de drie betrokken waterschappen. Deze bestuurders zijn zelf verantwoordelijk voor de informatieverstrekking aan de eigen organisatie. Het is mij niet bekend wanneer het algemeen bestuur van het Waterschap Friesland door zijn vertegenwoordiging in het bestuur van Hefpunt is geïnformeerd over de getroffen vertrekregeling.
Hoe verhoudt zich deze vertrekpremie met de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), waarin voor een topfunctionaris de norm voor een ontslagvergoeding geldt van maximaal één jaarsalaris, met een maximum van € 75.000?
De toelaatbaarheid van de vertrekregeling is, zoals hiervoor opgemerkt, nog onderwerp van nader onderzoek. Als het onderzoek uitwijst dat de vertrekregeling geheel of gedeeltelijk in strijd is met de WNT, is deze – voor het niet-conforme deel – van rechtswege nietig. Ik zal de Kamer over de uitkomsten van het onderzoek nader berichten.
Hoe kwalificeert u de uitlating door een lid van het dagelijks bestuur van Hefpunt dat stelt dat het vervelend is voor Hefpunt en vervelend voor de betrokken persoon dat dit naar buiten komt»?
Deze uitlating laat ik voor rekening van het desbetreffende lid van het dagelijks bestuur.
Hoe verhoudt zich een dergelijke uitlating tot de afspraken die gemaakt zijn in de Wet Normering Topinkomens (WNT), waarin letterlijk staat: «Instellingen moeten altijd openbaar maken wat (gewezen) topfunctionarissen verdienen en hoeveel ontslagvergoeding zij hebben ontvangen. Of dit nu meer of minder is dan de toepasselijke norm.»?
Het deel van de totale voorziening dat betrekking had op 2014 is door Hefpunt verantwoord in de WNT-verantwoording die onderdeel uitmaakt van de jaarrekening 2014, en bevat alle wettelijk vereiste gegevens. Het resterende deel van de voorziening (bedoeld voor 2015 e.v.) ter grootte van € 766.158 is separaat opgenomen en toegelicht in de jaarrekening. Zoals reeds hiervoor opgemerkt, wordt nog nader onderzocht in hoeverre de vertrekregeling ingevolge de WNT is toegestaan. De bedoelde uitlating doet niet af aan de wettelijke plicht tot openbaarmaking van de desbetreffende gegevens in de jaarstukken ingevolge § 4 van de WNT.
Hoe kwalificeert u de uitlating van de woordvoerder van Hefpunt die stelt dat het geld gereserveerd is om het wegvallen van inkomen van de oud-directeur aan te vullen totdat hij nieuw werk heeft en dat het bedrag valt binnen de cao en binnen de marges blijft die gelden voor topinkomens?
Hefpunt heeft volgens de mij nu ter beschikking staande gegevens de concept-vertrekregeling ter toetsing voorgelegd aan de accountant, die concludeerde dat de regeling verenigbaar is met de WNT. Het onderzoek dat nu gaande is zal uitwijzen of deze conclusie terecht is geweest.
Deelt u de mening dat inkomsten voor de periode tussen twee banen – ook voor de oud-directeur van Hefpunt – geregeld is via de Werkloosheidwet? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Navraag heeft uitgewezen dat Hefpunt is overeengekomen om in eigen beheer een uitkering toe te kennen die naar hoogte, duur en overige voorwaarden overeenkomt met een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, alsmede met een aanvullende en aansluitende uitkering op grond van de Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel. De opgegeven reden hiervoor is dat Hefpunt eigenrisicodrager is voor de Werkloosheidswet, en heeft ingeschat dat de begeleiding naar ander werk effectiever en tegen lagere uitvoeringskosten kan worden uitgevoerd in eigen beheer. De toelaatbaarheid hiervan zal, zoals hiervoor opgemerkt, door mij na afronding van het nader onderzoek worden beoordeeld in het kader van de WNT.
Heeft de instelling de gegevens (betreffende de ontslagvergoeding) verstrekt aan de verantwoordelijke Minister zoals voorgeschreven wordt in de WNT? Zo ja, wat is de motivatie voor de overschrijding?
Ja, de bezoldigingsgegevens over 2014 zijn gemeld in de digitale WNT-meldingsapplicatie van mijn ministerie. Het jaartotaal 2014 volgens de ontvangen melding overschrijdt niet het WNT-maximum en is zodoende niet gemotiveerd. Of deze handelwijze juist is geweest wordt nog onderzocht.
Beschikt u over mogelijkheden om deze ontslagvergoeding (op zijn minst gedeeltelijk) terug te vorderen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Als het nader onderzoek uitwijst dat de vertrekregeling geheel of gedeeltelijk niet conform de WNT is, is deze – voor het niet-conforme deel – van rechtswege nietig. De betalingen die reeds hebben plaatsgevonden zijn dan onverschuldigd betaald en dienen te worden terugbetaald, zo nodig met inzet van bestuurlijke dwangmiddelen ingevolge § 5 van de WNT.
Wat gaat u ondernemen om te voorkomen dat in de toekomst dergelijke ontslagvergoedingen bij waterschappen of gelieerde bedrijven worden betaald?
De WNT geldt voor de gehele publieke en semipublieke sector; ik ben niet voornemens om voor waterschappen en gelieerde bedrijven een apart beleid te voeren. De Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie houdt toezicht op deze instellingen en ik treed handhavend op indien daarvoor aanleiding is.
Het artikel “Ik wil niet dood, ik wil alleen hulp” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u het artikel «Ik wil niet dood, ik wil alleen hulp» gelezen? Wat vindt u van de daarin geschetste problemen?1
Ja. Ik vind het heel erg dat iemand geen toekomstperspectief meer ziet en uit het leven wil stappen.
Herkent u dit signaal? Zo nee, waarom niet?
Uit het artikel komt het beeld naar voren van iemand die hulp zoekt, daarvoor in contact is met verschillende zorgverleners die de gevraagde hulp bieden of in ieder geval proberen te bieden en tegelijkertijd niet aan de door haar gewenste zorg lijken te kunnen voldoen. De beoordeling van hoe met de hulpvraag van betrokkene in het artikel moet worden omgegaan ligt bij de zorgprofessional. Vrijwillige of gedwongen opname kan daar onderdeel van uitmaken, wanneer dat noodzakelijk is, op basis van het professionele oordeel van een arts (psychiater). Van een gedwongen opname kan alleen sprake zijn wanneer de patiënt voldoet aan de criteria van de Wet bopz, betrokkene vormt daarbij een gevaar voor zichzelf of zijn omgeving en verzet zich tegen een vrijwillige opname in een psychiatrisch ziekenhuis. Dat neemt overigens niet weg dat onder sommige patiënten de wens leeft om opgenomen te worden vanuit de gedachte dat een bed in de kliniek de definitieve oplossing biedt voor de problematiek, ook wanneer het professionele oordeel anders luidt.
De geschetste aanpak waarbij een korte opname van een paar maanden in de GGZ-instelling, gevolgd wordt door zorg thuis via Assertive community treatment (ACT) of in een polikliniek herken ik. Dat past ook bij de in gang gezette en breed ondersteunde beweging in de GGZ, waarbij mensen alleen dan worden opgenomen wanneer daarvoor uitdrukkelijk de noodzaak toe bestaat.
Het signaal in het artikel dat wordt bezuinigd in de GGZ herken ik niet. In de GGZ is nog steeds ruimte voor een jaarlijkse groei van 1%.
Hoe kan iemand goede zorg krijgen in zo’n situatie? Bij wie kan iemand in zo’n situatie terecht?
De zorgverlener is als professional bepalend voor de behandeling die wordt ingezet. Behandeling van een borderlinestoornis kan ambulant plaatsvinden op een polikliniek, bij vrijgevestigde psychologen/psychiaters of thuis via ACT dan wel via deeltijdbehandeling, waarbij een aantal dagdelen in de week behandeling plaatsvindt.
Bij ernstige problematiek kan het aangewezen zijn behandeld te worden met behulp van een gespecialiseerd programma dat uitgevoerd wordt door een GGZ instelling met vrijwillige opname of onder dwang zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 2.
Hoort u meer signalen dat er geen of onvoldoende overbruggingszorg voorhanden is voor mensen met een ggz-problematiek (geestelijke gezondheidszorg)?
Onder het regime van de Zvw is er geen sprake van overbruggingszorg. Bij verzekeraars ligt de wettelijke verplichting om ervoor te zorgen dat verzekerden binnen een bepaalde tijd een behandeling kunnen krijgen. Verzekerden kunnen bij de verzekeraar om bemiddeling vragen voor het ontvangen van de benodigde zorg.
In die gevallen, waar een patiënt moet wachten totdat deze in behandeling kan worden genomen, is sprake van een wachtlijst. Hiervoor zijn zogenaamde Treeknormen afgesproken met de zorgsector GGZ. De Treeknormen gaan uit van een maximale wachttijd van 4 weken tussen aanmelding en intake, 4 weken tussen intake en diagnose en 6 weken tussen het stellen van de diagnose en de aanvang van de behandeling. De instellingen zijn verplicht de informatie over wachttijden op hun website te plaatsen.
Ben u ervan op de hoogte dat door instellingen (zoals dak- thuislozenopvang of ggz-instellingen) eisen worden gesteld aan opname voor overbruggingszorg (tijdelijke zorg)? Wat vindt u daarvan?
Wat betreft toegang tot de maatschappelijke opvang geldt dat gemeenten op basis van de Wmo 2015 een gedegen onderzoek moeten doen naar de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en de mogelijkheden die benut kunnen worden binnen zijn of haar netwerk. Op basis daarvan wordt een passend ondersteuningsaanbod gedaan door gemeenten. Ik sta achter deze onderzoeksbepaling en merk daarbij op dat de maatschappelijke opvang niet is bedoeld om de wachttijd voor een GGZ-kliniek te overbruggen. Overigens is mij op basis van het artikel niet gebleken dat een aanvraag om ondersteuning is ingediend bij de gemeente.
Wat betreft de GGZ verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u uitgebreid toelichten wie er op welk moment (gemeenten of zorgverzekeraar of instelling) verantwoordelijk is voor overbruggingszorg als mensen wachten op opname voor behandeling, plaatsing in een Regionale Instelling voor Beschermd Wonen (RIBW), of in afwachting zijn van een rechterlijke machtiging?
Wanneer er sprake is van een behandeling in het kader van de Zvw, zal betrokkene moeten wachten op een oproep als er sprake is van een wachtlijst. Daarnaast kan verzekerde de zorgverzekeraar verzoeken om voor deze Zvw-zorg te bemiddelen bij een gecontracteerde aanbieder.
Wanneer iemand in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening beschermd wonen, bijvoorbeeld in een RIBW, op basis van de Wmo 2015 is het de verantwoordelijkheid van gemeenten om daarin te voorzien. Wanneer er niet direct een plek beschikbaar is en het wel noodzakelijk is dat deze persoon ondersteuning op basis van de Wmo 2015 krijgt, is de gemeente verantwoordelijk voor overbruggingszorg.
Bij een rechterlijke machtiging moet iemand zo snel mogelijk opgenomen worden. Indien in de eerste week na afgifte van de voorlopige machtiging betrokken niet is opgenomen, kan de officier van justitie, na overleg met de inspecteur, een ziekenhuis bevelen betrokkene op te nemen. Het betrokken ziekenhuis is vervolgens verplicht om degene op te nemen.
Kunt u ook aangeven waar en hoe dat in de huidige wetgeving (Wet maatschappelijke ondersteuning, Wet langdurige zorg en Zorgverzekeringswet) is geregeld?
In de verschillende wetten zijn de volgende regels van toepassing:
Wmo 2015:
In de Wmo 2015 is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders na aanmelding van een cliënt met een ondersteuningsbehoefte een onderzoek moet instellen en moet aangeven waar dat onderzoek aan moet voldoen. Het college moet binnen zes weken na aanmelding de cliënt schriftelijk op de hoogte stellen van de uitkomsten van het onderzoek. Met deze uitkomsten kan een cliënt vervolgens een aanvraag doen voor een maatwerkvoorziening. Het college dient binnen 2 weken na ontvangst van de aanvraag een besluit te nemen. In de Wmo is geregeld dat in spoedeisende gevallen het college na een melding onverwijld beslist tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag van de cliënt.
Wlz:
Wanneer er sprake is van een Wlz-indicatie voor zorg met verblijf, of de definitieve toekenning van een persoongebonden budget, een volledig pakket thuis of een modulair pakket thuis, kan er sprake zijn van overbruggingszorg. De zorginstelling waarvoor betrokkene heeft gekozen heeft geen plaats en komt op een wachtlijst te staan. Zolang er geen plaats is, verblijft betrokkene op de plaats van de uitgangspositie. In overleg met het zorgkantoor wordt besproken hoe overbruggingszorg wordt geleverd. Betrokkene houdt recht op een opname in een zorginstelling.
Zvw:
De Zvw kent geen zorg onder de noemer overbruggingszorg. Dit is bij het antwoord op vraag 4 verwoord. De verzekeraar kent dus wel een zorgplicht die onder meer inhoudt dat de zorg tijdig geleverd moet worden.
Instituten die psychische hulp verlenen aan kankerpatiënten en afhankelijk zijn van goodwill |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Psychische hulp bij kanker afhankelijk van goodwill?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht, waaruit blijkt dat vier instituten die psychische hulp bieden aan kankerpatiënten en hun familie in grote financiële nood verkeren?
1 en 2
De inhoud van het artikel is mij bekend. In het Algemeen Overleg van 21 mei jongstleden heb ik met uw Kamer over dit onderwerp gesproken. Ik heb aangegeven dat het werk dat de inloophuizen op het gebied van psychosociale begeleiding verrichten voor mensen met kanker, en in het bijzonder de vrijwilligers die daar bij betrokken zijn, prachtig is. Daarom heb ik toegezegd te bekijken welke stappen ik kan zetten om dat werk van inloophuizen actiever onder de aandacht te brengen. Inmiddels heb ik de belangrijkste koepelorganisaties zoals Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (NFU), Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF), Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) en Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) benaderd met de vraag of zij inloophuizen onder de aandacht van hun leden willen brengen. Ook heb ik met IPSO (Inloophuizen en Psycho-oncologische centra Samenwerking en Ondersteuning) gesproken en afgesproken met hen en andere relevante partijen een overleg te organiseren om meer aandacht te genereren voor psychosociale zorg binnen ziekenhuizen en de huisartsenzorg.
In het AO d.d. 21 mei jl. heb ik aangegeven dat psychosociale hulp bij ernstige ziekten onderdeel behoort te zijn van de DBC. In de praktijk wordt deze hulp soms wel, soms niet door arts aangeboden en door verzekeraars vergoed.
De psychologische hulp die nodig is in geval van een somatische aandoening, valt onder de integraal te verlenen medisch-specialistische zorg. Bij kanker, maar ook bij andere somatische aandoeningen. Het is zaak dat die zorg in dat geval goed georganiseerd wordt: het gaat om een goede inbedding in de reguliere zorg door samenwerking en afstemming tussen somatiek en ggz. Ik heb met IPSO afgesproken met hen en met andere relevante partijen in het veld daarover op korte termijn door te praten, zodat helder wordt of er verbeteringen nodig zijn in de organisatie of bekostiging van deze zorg. Ik zal u voor de komende begrotingsbehandeling daarover nader informeren.
Wat is uw reactie op het feit dat de vergoedingen gebaseerd zijn op «normale» ggz-zorg (geestelijke gezondheidszorg), terwijl 10 tot 12% van de kankerpatiënten gespecialiseerde begeleiding nodig heeft?
Aanbieders en zorgverzekeraars maken onderling afspraken over de hoogte van de tarieven. Voor gespecialiseerde ggz gelden maximumtarieven, met de mogelijkheid voor een opslag van maximaal 10%. De NZa heeft een eigenstandige verantwoordelijkheid voor het vaststellen van die maximumtarieven. Daarbij wordt ook rekening gehouden met zeer gespecialiseerde zorg.
Voor het merendeel van de DBC-producten in de msz geldt dat deze volledig vrij zijn.
Kunt u aangeven hoe u deze belangrijke zorg voor kankerpatiënten op dit moment borgt, aangezien er naast deze centra geen landelijke dekking is? Kunt u aangeven waar kankerpatiënten terecht kunnen als deze centra omvallen, bijvoorbeeld door een tekort aan goodwill?
Deze centra zijn niet de enigen die deze zorg kunnen aanbieden. Voor zover het psychosociale zorg betreft kan deze ook door de huisartsen met praktijkondersteuner ggz, het maatschappelijk en, waar nodig, via de medisch specialistische zorg, geboden worden.
Inmiddels beschikt ruim 70% van de huisartsen over een praktijkondersteuner. Voor zover het de behandeling van een psychische stoornis betreft kan deze behandeld worden in de basis of gespecialiseerde ggz.
In hoeverre vindt u het wenselijk dat zorginstellingen afhankelijk zijn van goodwill? Indien u het onwenselijk vindt, welke stappen kunnen dan van u worden verwacht om te voorkomen dat er in de toekomst onnodig zorginstellingen omvallen als resultaat van ontoereikende financiering?
Ten principale ben ik niet tegen het gegeven dat een zorginstelling, of in dit geval een inloophuis, gedeeltelijk afhankelijk is van private financiering, bijvoorbeeld op basis van giften en «fundraisings». Over hoe groot dat deel moet of kan zijn of wat wenselijk is, heb ik geen oordeel. Ik ga als Minister niet over de bedrijfsvoering van individuele zorgaanbieders.
Wel heb ik inmiddels de belangrijkste koepelorganisaties benaderd met de vraag of zij inloophuizen onder de aandacht van hun leden willen brengen. Ook heb ik met IPSO (Inloophuizen en Psycho-oncologische centra Samenwerking en Ondersteuning) gesproken en afgesproken met hen en andere relevante partijen een overleg te organiseren om meer aandacht te genereren voor psychosociale zorg binnen ziekenhuizen en de huisartsenzorg.
Kunt u toelichten welke rol u voor uzelf weggelegd ziet om ervoor te zorgen dat de uitzonderingen, waarover de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) spreekt, op korte termijn te laten leiden tot adequate vergoedingen voor deze zorginstellingen?
Zie mijn antwoorden op vragen 2, 3, 4 en 5.
Heeft u er zicht op in hoeverre de 10% die meer gedeclareerd kan worden, aldus de NZa, toereikend zal zijn voor zorginstellingen? Zo ja, op welke cijfers en gegevens baseert u deze uitspraak? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de max-max-tarieven voor deze zorginstellingen niet zouden volstaan.
ZZP-piloten naar aanleiding van de beantwoording van eerdere vragen |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Op basis waarvan wordt de conclusie getrokken dat de ZZP-constructie niet op grote schaal wordt gebruikt door Nederlandse maatschappijen, als er geen exacte gegevens beschikbaar zijn over hoeveel ZZP-piloten bij Nederlandse maatschappijen vliegen?1
Er is ambtelijk contact geweest tussen mijn ministerie en een aantal Nederlandse luchtvaartmaatschappijen en de Vereniging van Nederlandse Verkeersvliegers (VNV). In die contacten is door de partijen aangegeven dat, hoewel er geen exacte gegevens voorhanden zijn, het algemene beeld is dat ZZP contracten niet op grote schaal wordt gebruikt door Nederlandse luchtvaartmaatschappijen.
Op welke wijze kan wel inzicht verkregen worden in de omvang van het aantal ZZP-piloten dat in dienst is bij Nederlandse maatschappijen en wilt u dat achterhalen?
Voor inzicht in de exacte omvang van het aantal ZZP-contracten bij de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen moeten gegevens worden opgevraagd bij de luchtvaartmaatschappijen zelf. Voordat deze gegevens worden opgevraagd, moet echter duidelijk zijn wat het doel is van deze opvraag en of dit doel niet op een andere manier kan worden bereikt. Het streven van dit kabinet is immers om de lasten van bedrijven zoveel mogelijk te beperken.
Wilt u de zorgen omtrent het gebruik van ZZP-constructies ten aanzien van piloten voorleggen aan het Europese Agentschap voor de Veiligheid van de Luchtvaart (EASA)?
De zorgen omtrent het gebruik van ZZP-contracten zijn bekend bij EASA. EASA heeft een speciale werkgroep ingericht die een inventarisatie heeft gemaakt van de mogelijke veiligheidsrisico’s van deze contracten. Uit de nu beschikbare data is geconstateerd dat er geen sprake is van een veiligheidsprobleem. De recente Europese verordening betreffende het verplicht melden van voorvallen (EU 376/2014) maakt gedegen monitoring van de ontwikkelingen mogelijk omdat alle veiligheidsproblemen nu anoniem moeten worden gemeld. In het zogenaamde het European Aviation Safety Plan (EASp) zal nader worden aandacht worden besteed aan hoe aan deze gedegen monitoring invulling kan worden gegeven. De EASA werkgroep, waar ook Nederland zitting in heeft, zal hier dit proces verder volgen.
Deelt u de gedachte dat dergelijke arbeidsrelaties niet zouden moeten voorkomen, zeker niet in een branche waarbij piloten de verantwoording dragen voor de veiligheid van passagiers?
Een ZZP-contract op zich zelf hoeft geen onwenselijke arbeidsrelatie op te leveren of druk te leggen op een piloot waardoor deze niet meer in staat is om de verantwoording te dragen voor de veiligheid van passagiers. Zoals in mijn eerdere brief is aangegeven zijn er harde eisen die aan het verkrijgen en behouden van een vliegbrevet worden gesteld. Deze vormen de garantie dat alleen competente piloten verantwoordelijkheid in een vliegtuig krijgen. Dit systeem is een van de hoekstenen waardoor luchtvaart zo veilig is. De ZZP-contracten hebben, zoals hierboven is toegelicht, reeds de aandacht van EASA en de eventuele gevolgen voor veiligheidsrisico’s wordt nauwlettend in de gaten gehouden.
Ik vind het belangrijk om de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt voor piloten goed in de gaten te houden. In het AO luchtvaart van 4 juni jl heb ik u toegezegd om met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in overleg te treden over de positie van net afgestudeerde piloten op de arbeidsmarkt. In dit overleg zal daarom ook worden gesproken over de ontwikkelingen met ZZP-contracten en de gevolgen die dit kan hebben voor de omstandigheden waaronder een piloot zijn werk moet doen.
Deelt u de visie dat ZZP-piloten die in het nauw gedreven zijn om hun brevet up to date te houden, geen goede basis vormen voor een veilige vlucht?
In algemene zin geldt dat er een bedrijfscultuur moet zijn waarbij een piloot op een goede wijze zijn werk kan doen en zich niet «in het nauw gedreven» voelt. Dit geldt ongeacht of er sprake is van een ZZP-contract of een andere vorm van arbeidscontract.
Welke acties kunt en wilt u ondernemen om de EASA ertoe te bewegen dit onmogelijk te maken?
Zoals hierboven is aangegeven hebben de ZZP-contracten al de aandacht van EASA. Zolang er geen causaal is aangetoond tussen veiligheid en deze vorm arbeidscontacten zie ik geen reden om aan EASA te vragen dit soort contracten voor piloten onmogelijk te maken.
Hoeveel vliegtuigen vlogen afgelopen jaar en vliegen op dit moment boven Nederland met piloten die met dergelijke ongewenste constructies in de cockpit zitten?
Om antwoord op uw vraag te kunnen geven zouden gegevens verzameld moeten worden over alle luchtvaartmaatschappijen die over Nederland vliegen en de precieze inzet van hun piloten per vlucht en de contractvorm waaronder zij werkzaam zijn. Over deze gegevens beschik ik niet.
Het bericht van Human Rights Watch dat Saoedi-Arabië clusterbommen gebruikt in Jemen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van Human Rights Watch dat concludeert dat Saoedi-Arabië clusterbommen gebruikt in Jemen en dat hierbij burgers gewond zijn geraakt?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Saoedi-Arabië inderdaad clusterbommen gebruikt in Jemen en dat hierbij burgers gewond zijn geraakt? Zo ja, hoe beoordeelt u het gebruik van clusterbommen door Saoedi-Arabië?
Het kabinet kan de bevindingen van Human Rights Watch niet bevestigen. Navraag in Geneve, Riyadh en bij Europese partners heeft geen bevestiging hiervan opgeleverd. Het kantoor van de VN Hoge Commissaris voor Mensenrechten doet op dit moment onderzoek naar deze kwestie. Indien bevindingen worden bevestigd zal de Hoge Commissaris hierop verdere actie ondernemen. Ook het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken doet onderzoek naar aanleiding van het rapport van Human Rights Watch.
Het kabinet hecht veel waarde aan deze onderzoeken.
Wat is uw reactie op dit onderzoek van Human Rights Watch?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de coalitie en andere partijen in het Jemenitisch conflict te verzoeken om publiekelijk toe te zeggen geen clustermunitie meer te gebruiken? Zo ja, wanneer en bij welke gelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Als actieve verdragspartij bij het clustermunitieverdrag keurt Nederland elk gebruik van clustermunitie af en zal bij gebruik van deze wapens betrokken partijen daarop aanspreken. Op dit moment kan het kabinet de berichtgeving van Human Rights Watch niet bevestigen en dus niet een bepaalde partij daarop aanspreken.
Wel zullen namens Nederland naar aanleiding van dit zeer verontrustende bericht van Human Rights Watch tijdens de eerstvolgende bijeenkomst van het Clustermunitieverdrag (juni 2015) zorgen over dit bericht worden uitgesproken en de betrokken partijen om meer informatie worden gevraagd.
Bent u conform Artikel 21 van het Verdrag inzake Clustermunitie bereid deze niet-partijstaten, zoals Saoedi-Arabië, Marokko, Soedan, Qatar, Bahrein, Koeweit, Jordanië, Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten, aan te sporen toe te treden tot het Verdrag?
Ja, Nederland spoort landen die nog geen verdragspartij zijn bij het clustermunitieverdrag conform artikel 21 bij gelegenheid aan alsnog toe te treden.
De oproep van de Turkse president Erdogan om Jeruzalem te veroveren |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de toespraak van de Turkse president Erdogan waarin hij oproept tot verovering van Jeruzalem om daar de islamitische vlag te hijsen?1 Wat is uw oordeel over deze uitlatingen, mede in het licht van het feit dat Turkije lid is van de NAVO en kandidaat-lidstaat van de EU?
Ja. Nederland vindt deze uitspraken ongepast.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat het beleid van de Turkse president Erdogan steeds meer versmolten raakt met een uitgesproken islamitische agenda, met alle consequenties van dien voor de persvrijheid, godsdienstvrijheid, vrijheid van vereniging, de opstelling tegenover Israël, de Joden, etc.?
President Erdoğan heeft deze en ook andere uitspraken gedaan in de verkiezingsstrijd op weg naar de parlementaire verkiezingen van 7 juni. Hij heeft zich daarmee gericht op zijn veelal religieus-conservatieve achterban die de ruggengraat vormen van zijn partij. Dit neemt niet weg dat deze uitspraken niet passen.
Wat zegt het naar uw mening over het religieus-culturele klimaat in Turkije als president Erdogan met dergelijke opruiende toespraken de verkiezingen meent te kunnen winnen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u inmiddels uw afkeuring uitgesproken over deze kwalijke uitlatingen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De Turkse regering is zeer wel bekend met de opvattingen van Nederland en de Europese partners over dergelijke uitspraken. Deze zijn al eerder gewisseld in contacten met de Turkse regering en via uitspraken van de HV.
Bent u van mening dat dergelijke uitlatingen – van de president van een NAVO-land en van een kandidaat-lidstaat van de EU – niet zonder consequenties kunnen blijven? Welke consequenties verbindt u hieraan, mede gelet op het feit dat deze uitspraken bepaald niet leiden tot bevordering van het Midden-Oosten vredesproces?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te bevorderen dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije volledig worden gestopt, in ieder geval tot het moment waarop president Erdogan zich royaal heeft verontschuldigd jegens Israël – een bevriende natie voor Nederland – voor zijn ongepaste uitspraken?
Nee. Het kabinet kiest voor een geloofwaardig toetredingsproces dat vasthoudt aan strenge toetredingsvoorwaarden. Deze benadering biedt de beste gelegenheid Turkije aan te spreken en hervormingen te bevorderen op het terrein van de rechtstatelijkheid, specifiek op de terreinen van persvrijheid en vrijheid van meningsuiting. Zie verder ook mijn antwoorden op vragen 4 en 5.
Het afkopen van een bestuurder voor negen ton door een openbaar lichaam van waterschappen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Negen ton voor ex-baas Hefpunt»?1
Ja.
Binnen welke taak van de deelnemende waterschappen en het opgerichte openbaar lichaam valt deze afkoopsom?
Het afkopen van een bestuurder is, vanzelfsprekend, geen taak van een waterschap of een door waterschappen ingesteld openbaar lichaam. In boekhoudkundige zin zijn de kosten die samenhangen met deze vertrekregeling aan te merken als apparaatskosten van de heffing en invordering van waterschapsbelastingen.
Hoe verhoudt, volgens u, het gunnen van deze afkoopsom zich tot de letter en de geest van de Wet normering topinkomens daar Hefpunt zich nadrukkelijk op die wet beroept?
Uit voorlopig onderzoek is gebleken dat er geen sprake is geweest van een afkoopsom die ineens is uitbetaald. Wel heeft Hefpunt een voorziening getroffen van € 905.000 in verband met het vertrek van de directeur. Dit bedrag bestaat uit verschillende componenten (loondoorbetaling tijdens herplaatsingstermijn, aanvullende uitkering, aansluitende uitkering en uitkering wegens beëindiging dienstverband) zoals bedoeld in de Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel. Ik laat momenteel door de met het toezicht op de naleving van de Wet normering topinkomens (WNT) belaste Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie nader onderzoeken of al deze componenten terecht en op de juiste grondslag zijn toegekend en zal de Kamer informeren zodra dit onderzoek is afgerond.
Hoe zijn het algemeen bestuur en de deelnemers aan dit bij gemeenschappelijke regeling opgerichte openbaar lichaam betrokken bij de besluitvorming die tot deze afkoopsom leidde? Acht u dat vanuit democratisch oogpunt voldoende? Kunt u daarbij meenemen dat een van de fracties, Lagere Lasten Burger, zich niet goed geïnformeerd voelt?
Het dagelijks bestuur van Hefpunt heeft blijkens voorlopig onderzoek in december 2013 besloten om de directeur op non-actief te stellen, en in maart 2014 heeft het algemeen bestuur, op voorstel van het dagelijks bestuur, de directeur van zijn functie ontheven. Zowel het algemeen bestuur als het dagelijks bestuur van Hefpunt bestaan uit bestuurders van de drie betrokken waterschappen. De Wet gemeenschappelijke regelingen schrijft voor dat in de gemeenschappelijke regeling afspraken gemaakt moeten worden over de wijze waarop informatie aan de deelnemers verstrekt wordt. Vanuit democratisch oogpunt acht ik deze bestuurlijke inrichting voldoende.
Lagere Lasten Burger is een fractie van het algemeen bestuur van het Waterschap Friesland. Het is mij niet bekend wanneer het algemeen bestuur van het Waterschap Friesland door zijn vertegenwoordiging in het bestuur van Hefpunt is geïnformeerd over de getroffen vertrekregeling.
Wat zegt het volgens u over de bestuursstructuur van openbare lichamen en hun houding ten aanzien van een open overheid wanneer afkoopsommen van deze omvang een jaar lang «geheim» gehouden kunnen worden?
Het deel van de totale voorziening dat betrekking had op 2014 is door Hefpunt verantwoord in de WNT-verantwoording die onderdeel uitmaakt van de jaarrekening, en bevat alle wettelijk vereiste gegevens. Het resterende deel van de voorziening (bedoeld voor 2015 e.v.) is separaat opgenomen en toegelicht in de jaarrekening. De WNT voorziet in verplichte openbaarmaking van de bezoldigingsgegevens en ontslagvergoedingen in de jaarstukken – die na afloop van het boekjaar worden opgesteld. Deze openbaarmakingsplicht is naar haar aard dus achteraf, na afloop van het desbetreffende jaar. Ik heb geen aanwijzingen dat er sprake is van ontduiking of ontwijking van de rapportageplicht.
Zijn u andere gevallen bekend van afkoopsommen van bestuurders bij gemeenschappelijke regelingen die, of van soortgelijke omvang zijn, of ook enige tijd geheim gehouden zijn? Indien zo, welke gevallen betreft dat en ziet u reden deze nader te onderzoeken?
De Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie houdt structureel gericht toezicht op de naleving van de WNT door, onder andere, gemeenschappelijke regelingen en streeft ernaar dergelijke zaken aan het licht te brengen. Van alle formele handhavingszaken die daaruit voortvloeien, doe ik jaarlijks verslag in de WNT-jaarrapportage. In de WNT-jaarrapportage 2013 is in § 4.2 een overzicht van de handhavingsmaatregelen m.b.t. het jaar 2013 opgenomen, waarvan enkele betrekking hadden op gemeenschappelijke regelingen. Op dit moment is er sprake van één handhavingszaak bij een gemeenschappelijke regeling die betrekking heeft op een afkoopsom, te weten bij de Gemeenschappelijke regeling Atlant Groep. De handhaving in de desbetreffende zaak is thans aangehouden in afwachting van een definitieve uitspraak in hoger beroep door de Centrale Raad van Beroep. In de WNT-jaarraportage 2014 die ik in december 2015 aan de Kamer zal zenden, zal ik verslag doen van de alle handhavingsactiviteiten m.b.t. het jaar 2014.
Ziet u reden om het democratisch gehalte en de transparantie van de besluitvorming binnen gemeenschappelijke regelingen te versterken?
De Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) is recent gewijzigd, onder andere met het oog op de versterking van de controlerende positie van de gemeenteraad en het algemeen bestuur. Deze wijziging van de Wgr kan gedeeltelijk geplaatst worden in het licht van de geuite kritiek op de democratische legitimatie van gemeenschappelijke regelingen. De wet voorziet nu in voldoende democratische controle en transparantie. Deze casus geeft mij geen aanleiding om de bestuurlijke inrichting van gemeenschappelijke regelingen te heroverwegen. Momenteel werkt de Raad voor het openbaar bestuur aan een advies over de democratische legitimiteit van samenwerkingsverbanden. Dit advies zal voor mij naar verwachting een belangrijke bijdrage kunnen leveren voor het verder versterken van de democratische legitimiteit van samenwerking.
De handelsmissie naar India en het verzoek van een aantal NGO’s om te pleiten voor de vrijheid van organisatie en meningsuiting |
|
Michiel Servaes (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat een aantal maatschappelijke organisaties (Greenpeace, Landelijke India Werkgroep, ICCO, FNV, Amnesty International) een open brief aan de Minister-President heeft geschreven waarin zij oproepen tijdens de aankomende handelsmissie naar India (4 t/m 6 juni a.s.) te pleiten voor vrijheid van organisatie en meningsuiting?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de Indiase ambassade een aantal vertegenwoordigers van deze organisaties, die van plan waren mee te reizen met de delegatie, te kennen heeft gegeven geen visa te zullen verstrekken? Wat is uw oordeel over dit besluit?
De handelsmissie naar India bestond naast de Minister-President en twee bewindspersonen ook uit vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven en van NGO’s. Het is mij niet bekend dat de Indiase ambassade een aantal vertegenwoordigers van NGO’s die van plan was mee te reizen, te kennen heeft gegeven geen visa te verstrekken. Er is voorafgaand aan de missie besloten de deelname van NGO’s te beperken tot lokale vertegenwoordigers vanuit de overweging dat dit de kans vergroot op een constructieve en effectieve dialoog met de Indiase autoriteiten over de rol van het (Indiase) maatschappelijk middenveld. Dit is ook met een aantal NGO’s besproken.
Bent u ervan op de hoogte dat het Indiase Ministerie van Binnenlandse zaken een reeks NGO’s (niet-gouvernementele organisaties), waaronder Hivos, ICCO en Greenpeace, op een zwarte lijst heeft geplaatst en de bankrekeningen van onder meer Greenpeace India heeft bevroren?2 Bent u ervan op de hoogte dat ook andere internationale NGO’s en een reeks Indiase maatschappelijke en mensenrechtenorganisaties getroffen zijn door de maatregelen? Wat is u oordeel over deze maatregelen?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat het Indiase Ministerie van Binnenlandse Zaken maatregelen heeft genomen waardoor een aantal Nederlandse en andere buitenlandse NGO’s hun werk moeilijker kan uitvoeren in India en de samenwerking met lokale Indiase NGO’s wordt belemmerd. Dit is een tendens die al langer gaande is. India ziet een steeds kleinere rol weggelegd voor buitenlandse actoren. Dat werd al duidelijk met het stopzetten van de OS-relaties met donoren in 2003. Zo nam de vorige regering reeds maatregelen om de buitenlandse financiering van lokale NGO’s te beperken. Tegelijkertijd kent India zelf een groot maatschappelijk middenveld dat een belangrijke rol speelt in het maatschappelijk debat in India.
Het kabinet is van mening dat het maatschappelijk debat gebaat is bij de uitwisseling van expertise, ervaring en kennis tussen binnenlandse en buitenlandse NGOs en bij de samenwerking tussen maatschappelijk middenveld, overheden en bedrijven. Dit komt ook naar voren in het nieuwe beleidskader Samenspraak en Tegenspraak (Kamerstuk 33 625, nr 104). In India, maar ook in andere landen, ziet het kabinet dat de ruimte voor internationale NGO’s om te opereren beperkter wordt. Dit vindt het kabinet een zorgelijke ontwikkeling.
Deelt u de zorg over het verslechterende klimaat voor (kritische) maatschappelijke organisaties in India? Herkent u het beeld dat de New York Times onlangs schetste van premier Modi’s ambitieuze agenda in de strijd tegen armoede en voor India’s rol op het wereldtoneel, die echter contrasteert met «a repressive social order»? Deelt u de mening van de Amerikaanse ambassadeur Richard Verna die in dit verband spreekt van «a potentially chilling effect of recent actions by the Indian government against charities and advocacy groups»?3
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te voldoen aan de oproep van de Nederlandse NGO’s om tijdens de handelsmissie niet alleen de economische samenwerking te bevorderen, maar ook aandacht te vragen voor de onontbeerlijke rol van maatschappelijke organisaties in India?
Tijdens de missie is niet alleen gesproken over economische onderwerpen en mogelijkheden tot economische en politieke samenwerking, maar is ook aandacht besteed aan de rol van NGO’s in de maatschappij.
Ik heb het belang van samenwerking tussen Nederlandse NGO’s en Indiase NGO’s aan de orde gesteld tijdens mijn onderhoud met de Minister of State for Home Affairs, Mr Haribhai P. Chaudhary. Daarin heb ik tevens de zorg uitgesproken over de verminderde ruimte voor internationale NGO’s om in India te opereren. Er is afgesproken dat de komende maanden wordt besproken hoe internationale NGO's binnen de Indiase wetgeving en context kunnen bijdragen aan sociale en economische ontwikkeling.
Tijdens de lancering van de India-Nederland MVO dialoog is aandacht besteed aan de rol van NGO’s (zie eveneens antwoord op vraag 7). Ik wil voorts benadrukken dat de Nederlandse Ambassade ook al enige tijd met de Indiase autoriteiten in gesprek is om ervoor te zorgen dat NGO’s uit India en Nederland op een goede manier met elkaar kunnen samenwerken.
Bent u bereid de Indiase autoriteiten er specifiek op te wijzen dat de restricties die aan eerdergenoemde NGO’s worden opgelegd in strijd zijn met zowel de grondwettelijke bescherming als met het in internationale verdragen vastgelegde recht op vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering?
De toetsing of de restricties die aan de NGO’s worden opgelegd in overeenstemming zijn met de Indiase Grondwet laat ik over aan de Indiase High Courts en Supreme Court. Ik benadrukte tijdens mijn onderhoud met Minister of State, Mr Haribhai P. Chaudhary dat een vrij, onafhankelijk, actief en kritisch maatschappelijk middenveld via een dialoog met bedrijven en overheden veel kan bijdragen aan inclusieve groei en ontwikkeling. Ook heb ik aangegeven dat internationale samenwerking tussen NGO’s meerwaarde oplevert en kan bijdragen aan de inspanningen om uitvoering te geven aan de ontwikkelingsagenda in India. Ten slotte benadrukte ik het zorgelijk te vinden als restrictieve regelgeving deze constructieve samenwerking in de weg staat.
Op welke wijze is bij de voorbereiding van de handelsmissie naar India invulling gegeven aan het kabinetsbeleid 4 om organisaties op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen en mensenrechten te betrekken? In hoeverre zijn gesprekken met of deelname van NGO’s onderdeel van de handelsmissie zelf?
Voorafgaand aan de missie naar India is contact geweest met verschillende Nederlandse NGO’s en vertegenwoordigers van NGO’s maakten deel uit van de missie. Zoals bij andere handelsmissies organiseerden het Ministerie van Buitenlandse zaken en RVO een voorbereidingsbijeenkomst voor de deelnemende bedrijven en NGO’s waarin alle elementen van IMVO zijn opgenomen.
Tijdens de handelsmissie heb ik, samen met een vertegenwoordiger van de Indiase overheid, de eerste bijeenkomst van de India-Nederland MVO dialoog geopend. In de dialoog kunnen bedrijven en NGO’s ervaringen uitwisselen met het implementeren van MVO-richtlijnen. De Indiase counterpart is het Indian Institute of Corporate Affairs (IICA). Ook India is van mening dat voor de effectiviteit van deze dialoog betrokkenheid van maatschappelijke organisaties essentieel is. Maatschappelijke organisaties kunnen bedrijven enerzijds kritisch aanspreken en anderzijds helpen bij het invoeren van en invulling geven aan maatschappelijk verantwoord beleid. Er waren dan ook verschillende NGO’s aanwezig bij de bijeenkomst: Women on Wings, Cordaid, ICCO India Ltd., Solidaridad en IUCN. In mijn openingsspeech heb ik het belang benadrukt van de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties.
Bent u bereid in het verslag van de handelsmissie concreet aan te geven op welke wijze en in welke gesprekken aan bovengenoemde onderwerpen aandacht is geschonken? Kunt u daarbij ook de reacties van de Indiase gesprekpartners vermelden?
In de kwartaalrapportage aan de Tweede Kamer zal, zoals gebruikelijk, over de recente handelsmissies gerapporteerd worden, waaronder de missie naar India. In de rapportage zal ook aandacht worden besteed aan de wijze waarop de NGO problematiek is besproken met de verschillende gesprekspartners in India en de afspraken die zijn gemaakt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor aanvang van de handelsmissie?
Er is voor gekozen deze vragen na afloop van de missie te beantwoorden zodat ik u direct kon laten weten op welke momenten ik de positie van NGO’s heb besproken.
Het bericht dat een oud-directeur van een belastingkantoor voor waterschappen bijna 9 ton als afkoopsom heeft gekregen |
|
John Kerstens (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Falende directeur Hefpunt kreeg afkoopsom 9 ton»?1
Ja.
Is het waar dat een oud-directeur van belastingkantoor het Hefpunt tot zijn pensioengerechtigde leeftijd jaarlijks 82.000 à 90.000 euro van het Hefpunt kan blijven ontvangen, en dat dat in totaal tot een bedrag van meer dan 900.000 euro kan oplopen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie mijn antwoord op vraag 2 van de vragen van het lid Smaling (SP), ingezonden 3 juni 2015 (vraagnummer 2015Z10155).
Wanneer hebben de onderhandelingen over de ontslagvergoeding plaatsgevonden?
Volgens de mij thans ter beschikking staande informatie vonden de onderhandelingen plaats in januari en februari 2014. De toelaatbaarheid van de vertrekregeling en de wijze waarop beide partijen de op hen rustende verplichting tot het zoeken van andere passende werkzaamheden nakomen, is nog onderwerp van onderzoek. Als het onderzoek uitwijst dat de vertrekregeling geheel of gedeeltelijk in strijd is met WNT, is deze – voor het niet-conforme deel – van rechtswege nietig. Ik zal u over de uitkomsten van het nader onderzoek nader berichten.
Maakt het in verband met de overgangsregeling en inwerkingtreding van de Wet normering topinkomens (WNT) uit of die onderhandelingen voor november 2011, voor januari 2013, dan wel na januari 2013 hebben plaatsgevonden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Stond er in het contract met bovengenoemde persoon daadwerkelijk dat hij na ontslag recht had op de bovengenoemde bedragen? Zo ja, wanneer zijn deze afspraken gemaakt? Zo nee, op grond waarvan worden deze bedragen dan wel uitgekeerd en hoe verhoudt zich dat tot de WNT?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de genoemde persoon op basis van de afspraken met Hefpunt een sollicitatieplicht? Zo ja, hoe wordt die gehandhaafd? Zo nee, betekent dat dan dat de genoemde persoon tot zijn pensioengerechtigde leeftijd geen inspanningen voor het vinden van ander werk hoeft te leveren?
Zie antwoord vraag 3.
Indien u geen inzage hebt in het contract of afspraken tussen het Hefpunt en de bovengenoemde persoon, hoe is het dan mogelijk om te controleren of ontslagregelingen en dergelijke in het kader van de WNT zijn toegestaan?
De Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie is belast met het toezicht op de naleving van de WNT en heeft inzage in het contract en heeft verder toegang tot alle overige informatie die benodigd is voor het onderzoek.
Is het waar dat de genoemde ontslagregeling een tijd lang willens en weten buiten de publiciteit is gehouden? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de gewenste en verplichte transparantie rondom topinkomens? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie het antwoord op vraag 6 van de hiervoor bedoelde vragen van het lid Smaling (SP). Ik heb geen aanwijzingen dat er sprake is van ontduiking of ontwijking van de rapportageplicht.
Deelt u de mening dat indien de ontslagvergoeding van een aard en omvang is zoals in het artikel staat, dat dat wel heel ver afligt van de intentie van de WNT om topinkomens en ontslagregelingen in de (semi-)publieke sector te normaliseren? Zo ja, waarom deelt u deze mening en welke conclusie trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet?
Ik wil niet vooruitlopen op de afronding van het onderzoek, waarin ook ruimte moet zijn voor hoor en wederhoor. Zodra het onderzoek is afgerond zal ik u berichten over mijn conclusies en mijn oordeel geven over deze vertrekregeling.
Het bericht dat een derde jongeren van de zich nog onvoldoende veilig voelt in jeugdzorginstellingen |
|
Marith Volp (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een derde van de jongeren zich nog onvoldoende veilig voelt in jeugdzorginstellingen?1
Ja, ik ken het rapport, «Jongeren in jeugdhulp over veiligheid».
Wat is uw reactie op de uitkomsten van het onderzoek van de jongerentaskforce naar de veiligheidsbeleving onder 196 jongeren in 15 jeugdzorginstellingen?
Het rapport «Jongeren in jeugdhulp» heb ik 2 juni jongstleden overhandigd gekregen tijdens een overleg dat ik samen met de staatssecretarissen van OCW en VenJ had met de Jongerentaskforce Kindermishandeling.
Jongerenparticipatie is van groot belang ook binnen de jeugdhulp.
In de tweede plaats geeft het onderzoek inzicht in de veiligheidsbeleving van jongeren in instellingen voor jeugdhulp. Hieruit blijkt dat de ondervraagde jongeren overwegend positief zijn in hun oordeel over de veiligheid in de instelling. Een grote meerderheid van de jongeren heeft nooit te maken gehad met fysiek geweld en de meeste jongeren voelen zich ook veilig ten opzichte van andere jongeren. Het rapport laat ook zien waar nog verbeteringen nodig zijn om de situatie voor jongeren nog veiliger te maken. Hiermee kunnen de instellingen waar jongeren verblijven aan de slag. Het is daarom goed dat de Jongerentaskforce het rapport heeft aangeboden aan Jeugdzorg Nederland, die heeft aangegeven dat de tips en adviezen bruikbaar zijn en passen in trajecten die al lopen vanuit Jeugdzorg Nederland.
Hoe verhouden de uitkomsten van het onderzoek zich tot de maatregelen uit «het kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg» van de Commissie Rouvoet? Wat vindt u ervan dat binnen jeugdzorginstellingen niet of nauwelijks over seksualiteit en online pesten wordt gepraat?
Ik leid uit het rapport van de Jongerentaskforce niet af, dat binnen jeugdzorginstellingen niet of nauwelijks over seksualiteit wordt gepraat, maar wel dat het bespreekbaar zijn van seksualiteit nog geen gemeengoed is. De acties uit «het kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg» zijn inmiddels door de jeugdzorginstellingen geïmplementeerd. Daarin is een belangrijk thema het bespreekbaar maken van het onderwerp seksualiteit. Dit geldt zowel voor de gesprekken tussen begeleiders en jongeren als voor de gesprekken tussen de begeleiders onderling.
Ik kan mij voorstellen dat het nog enige tijd duurt, voordat het in alle instellingen voor alle medewerkers gewoon is om over seksualiteit te praten. Ik ben dan ook blij, dat de commissie Rouvoet in haar Eindbericht aandringt op blijvende aandacht voor dit onderwerp, en dat Jeugdzorg Nederland deze aanbeveling in alle opzichten onderschrijft.
Uit het Jaarbericht van de IJZ blijkt dat in 2014 er sprake is van een stijging van het aantal meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Hoewel de IJZ aangeeft dat de meldingen betrekking kunnen hebben op naar zwaarte uiteenlopende calamiteiten, inclusief experimenteergedrag van jeugdigen onderling, vind ik dit een punt van zorg en van blijvende aandacht. Dit sluit aan bij de conclusies van het onderzoek dat de IJZ in 2014 heeft uitgevoerd bij 27 instellingen. Uit dit onderzoek blijkt, dat de IJZ van oordeel was dat bijna alle onderzochte instellingen voldoende handelen ter voorkoming van seksueel grensoverschrijdend gedrag, maar ook dat bij nagenoeg alle instellingen verbeteringen nodig zijn waar het gaat om het bespreekbaar maken van relaties en seksualiteit, periodieke inschatting van het risico op seksueel grensoverschrijdend gedrag en het structureel scholen van professionals op dit punt.
Hoe verklaart u de toename van het aantal meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag bij de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) in 2014? Welke maatregelen gaat u treffen als het gaat om verbeteringen rondom het bespreekbaar maken van relaties en seksualiteit, periodieke inschatting van het risico op seksueel grensoverschrijdend gedrag en het structureel scholen van professionals op dit punt?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze wordt de ervaring en deskundigheid van jongeren ingezet om de kennis en vaardigheden over seksualiteit en online pesten in jeugdzorginstellingen te verbeteren?
Het rapport bevat concrete aanbevelingen en tips voor jeugdzorginstellingen waar de instellingen mee aan de slag kunnen om de verschillende aspecten van de veiligheidsbeleving van jongeren te verbeteren.
Het LOC zal samen met jongerenraden en het Jeugdwelzijnsberaad bezien welke mogelijkheden er zijn om, aan de hand van de verbeterpunten uit het onderzoek, de veiligheid in instellingen op dit gebied te verbeteren.
Deelt u de mening dat de aanpak van kindermishandeling expliciet onderdeel behoort te zijn van het beleid omtrent sociale veiligheid op scholen? Zo ja, waarom is daar in het voorstel van wet tot wijziging van enige onderwijswetten in verband met het invoeren van de verplichting voor scholen om de sociale veiligheid op school te waarborgen geen rekening mee gehouden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat de aanpak van kindermishandeling op sociaal veilige scholen bespreekbaar moet zijn. Dit expliciet meenemen in onderwijswetgeving is niet nodig, immers daarvoor is er de Wet Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Op grond van de Wet Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling is het bevoegde gezag in het onderwijs verplicht om bij het personeel de kennis over en het gebruik van de meldcode te bevorderen. Daarmee zijn scholen verantwoordelijk voor de scholing van zittende leraren.
Een brede aanpak waarbij aandacht wordt besteed aan verschillende vormen van onveiligheid van kinderen is wenselijk. In de lerarenopleidingen wordt de basis gelegd voor het omgaan met sociale veiligheid. Leren signaleren van sociale problematiek als pesten en kindermishandeling en weten wat je daaraan kunt en moet doen, zijn daar essentieel onderdeel van. Met de pabo’s, tweedegraads lerarenopleidingen en de Stichting School en Veiligheid is afgesproken dat zij in het traject versterking sociale veiligheid ook aandacht zullen besteden aan het signaleren en adequaat handelen in gevallen van kindermishandeling.
De inzet van clustermunitie in Jemen |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht ««Lukrake luchtaanvallen in Jemen»»?1
Ja.
Kunt u de bevindingen van Human Rights Watch bevestigen dat de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië clustermunitie inzet in Jemen? Welke informatie heeft u hierover?
Het kabinet kan de bevindingen van Human Rights Watch niet bevestigen. Navraag in Geneve, Riyadh en bij Europese partners heeft geen bevestiging hiervan opgeleverd. Het kantoor van de VN Hoge Commissaris voor Mensenrechten doet op dit moment onderzoek naar deze kwestie. Indien bevindingen worden bevestigd, zal de Hoge Commissaris hierop verdere actie ondernemen. Ook het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken doet onderzoek naar aanleiding van het rapport van Human Rights Watch.
Het kabinet hecht veel waarde aan deze onderzoeken.
Hoe beoordeelt u de bevinding van de Verenigde Naties dat reeds meer dan duizend burgerdoden zijn gevallen in het conflict, waarvan een aanzienlijk deel door coalitiebombardementen?
De situatie in Jemen is zeer schrijnend en ernstig, de bevindingen van de Verenigde Naties tonen des te meer het belang aan van een politieke oplossing en de start van een onderhandelingsproces. Hoe langer dit conflict voortduurt, hoe meer slachtoffers zullen vallen.
Het kabinet maakt zich zorgen over de vele slachtoffers die vallen als gevolg van het voortdurende oorlogsgeweld in Jemen waaronder veel burgerslachtoffers inclusief vrouwen en kinderen. Zoals in de kamerbrief van 21 mei jl.(32623–151) staat, roept Nederland alle partijen op tot het respecteren van de beginselen van humanitair oorlogsrecht.
Het kabinet beschikt niet over de benodigde feitelijke informatie om in dit specifieke geval een gefundeerd oordeel te kunnen geven over de naleving van het humanitair oorlogsrecht. Dit geldt zowel voor het optreden van de coalitie als voor het optreden van de Houthi’s.
Maakt u zich gezien de inzet van clustermunitie en het hoge aantal burgerdoden zorgen over schendingen van het oorlogsrecht door onder meer Saudi-Arabië? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting van de humanitaire coördinator van de Verenigde Naties voor Jemen, de heer Van der Klaauw, dat de coalitie oorlogsmisdaden heeft begaan?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw oordeel over de mate waarin de Houthi rebellen zich in Jemen aan het oorlogsrecht houden? Deelt u de zorgen van Human Rights Watch over het optreden van de Houthi rebellen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of en zo ja hoe de strijdende partijen in Jemen, waaronder Saudi-Arabië, worden aangesproken op schendingen van het oorlogsrecht?
Het kantoor van de VN Hoge Commissaris voor Mensenrechten heeft in april jl. middels een verklaring de strijdende partijen aangesproken op hun handelen. De EU heeft deze oproep ondersteund in raadsconclusies en opgeroepen tot het nemen van alle noodzakelijke maatregelen ter verzekering van de eerbiediging van het humanitair oorlogsrecht en de mensenrechten. De EU heeft in deze zelfde raadsconclusies ook opgeroepen tot onafhankelijk onderzoek naar schendingen van het humanitair oorlogsrecht en de mensenrechten.
Het bericht dat kwetsbaarheden in encryptiesoftware door Amerikaanse inlichtingendiensten zijn gebruikt |
|
Wassila Hachchi (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het wetenschappelijk artikel over kwetsbaarheden in het Diffie-Hellman-sleuteluitwisselingsprotocol?1
Ja.
Deelt u de mening van de wetenschappers dat het zeer aannemelijk is dat de National Security Agency (NSA) via deze kwetsbaarheden toegang heeft verkregen tot VPN- (Virtual Private Network), SSH- (Secure Shell) en TLS (Transport Layer Security) verkeer? Zijn er bij u signalen bekend dat ook inlichtingendiensten van andere landen of niet-statelijke actoren deze kwetsbaarheden hebben gebruikt?
Zoals ook aangegeven in de beantwoording op de vragen van het lid Oosenbrug (PvdA) wordt in het wetenschappelijk artikel, naast een uitleg van de Logjam bug, gespeculeerd over de mogelijkheden van de NSA of andere statelijke actoren om als passieve aanvaller (die het internetverkeer tussen een server en een klant uitsluitend registreert en probeert te ontcijferen) het verkeer te kraken. De onderzoekers stellen dat in veelgebruikte communicatieprotocollen (voor beveiligde internetverbindingen, voor geauthentiseerde toegang tot afgeschermde netwerken, of voor mailsystemen) een vercijfermethode gebruikt wordt die gezien de huidige stand van de techniek niet meer veilig geacht wordt, zeker niet als men bescherming tegen grote statelijke actoren nastreeft.
Inlichtingen- en veiligheidsdiensten geven geen inzicht in de wijze waarop zij hun inlichtingen verzamelen in verband met de bescherming van bronnen, modus operandi en actueel kennisniveau. Om die reden is het niet mogelijk een oordeel te geven of de hypothese van de wetenschappers correct is.
In zijn algemeenheid kan ik u wel aangeven dat, dit in lijn met eerdere adviezen van het NCSC, het van belang is om cryptografische producten op de juiste wijze in te stellen en te gebruiken en dat deze instellingen naar de stand der techniek dienen te worden bezien. Het NCSC heeft reeds eerder geadviseerd om van langere sleutellengtes gebruik te maken dan in het artikel worden genoemd.
Bent u van mening dat de Nederlandse overheid toegang zou moeten hebben tot versleutelde data via bestaande kwetsbaarheden of door het (laten) inbouwen van kwetsbaarheden?
De ingezette acties, zoals gesteld in de Nationale Cyber Security Strategie 2, richten zich op het vinden van een balans tussen veiligheid, vrijheid en economische en maatschappelijke groei. Beveiligde verbindingen en encryptie zijn waardevolle hulpmiddelen voor vertrouwelijke communicatie en opslag van gegevens, met veel gebruiksmogelijkheden. Ook overheden en bedrijven maken gebruik van beveiliging en encryptie om gegevens vertrouwelijk te houden. Het gebruik van adequate beveiliging vermindert de kans slachtoffer te worden van criminaliteit of spionage.
Het kabinet steunt het gebruik van beveiliging en encryptie voor legale doeleinden. Ter versterking van de digitale veiligheid van Nederland en het beperken van de criminaliteit stimuleert het ministerie ook het melden van kwetsbaarheden, onder meer met het beleid voor responsible disclosure.
Ter beantwoording van de resterende vragen verwijs ik u, gezien de overeenkomsten met de door het lid Oostenbrug (PVDA) gestelde vragen, graag naar de in deze bijlage weergegeven antwoorden op de betreffende vragen.
Zoals toegezegd door Minister Kamp in het Algemeen Overleg van 10 juni 2015 inzake de Telecomraad op 12 juni 2015, Den Haag, zal door het kabinet nader worden ingegaan op de thematiek van het gebruik van encryptie.
Is er sprake van een eenduidig kabinetsbreed beleid ten opzichte van onbekende kwetsbaarheden, oftewel 0-days, of worden in verschillende ministeries verschillende afwegingen gemaakt? Worden alle door de overheid ontdekte, of via het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) gemelde, 0-days bij de maker van de software gemeld?
Zie antwoord vraag 3.
Maken defensie, inlichtingendiensten, politie of andere overheidsinstanties ook gebruik van 0-days of alleen van reeds bekende kwetsbaarheden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat vertrouwen in veilige digitale communicatie en infrastructuur essentieel is voor een goed functionerende digitale economie? Hoe verhoudt zich dat tot een overheid die actief gebruik maakt van kwetsbaarheden in software?
Zie antwoord vraag 3.
De drastische wijziging van het zorginkoopbeleid in de Wet langdurige zorg |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat zorgkantoren de inkoop van de Wet langdurige zorg drastisch aanscherpen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Zorgkantoren gaan op een andere manier inkopen. Een belangrijk doel van de Wlz is dat zorgkantoren op kwaliteit en inhoud van zorg gaan inkopen. Dit is ook onderdeel van het plan van aanpak kwaliteit verpleeghuizen «Waardigheid en trots». Hierin is de doelstelling opgenomen dat zorgkantoren een omslag maken bij hun inkoopbeleid. Hierin hebben zorgkantoren samen met Zorgverzekeraars Nederland (hierna: ZN) een eerste stap gemaakt bij het opstellen van het zorginkoopkader 2016. Het gaat hierbij niet zozeer om het aanscherpen van de inkoop, maar om een andere manier van inkopen en verantwoordelijkheidsverdeling. «Spreadsheetinkoop» maakt plaats voor de dialoog en aanbieders zullen daarbij meer dan voorheen zelf aan zet zijn: zij moeten zelf aangeven waar ze naartoe willen als organisatie en op welke wijze zij willen werken aan het verbeteren van de kwaliteit van zorg. In de dialoog staat het maken van afspraken op maat tussen de zorgaanbieder en het zorgkantoor centraal, gedefinieerd in de toegevoegde waarde voor de cliënt: «wat merkt de klant hiervan?». Ik vind dit een positieve ontwikkeling.
Vindt u het wenselijk dat zorgkantoren hun inkoop in zijn geheel afstemmen op kwaliteit? Hoe stellen zij de kwaliteit vast en doen ze dat eenduidig? Kunt u uw antwoord toelichten?
De zorgkantoren richten zich niet alleen op kwaliteit maar ook op de vernieuwing van het zorginkoopproces en op de cliëntgerichtheid. De zorgkantoren hebben gekozen voor het opstellen van een uniform inkoopkader per sector: voor Wlz Verpleging & Verzorging, voor Wlz Gehandicaptenzorg en voor Wlz Geestelijke gezondheidszorg. Binnen elk van die sectoren geldt een programma van eisen. Voor de V&V zijn dat kwalitatief inhoudelijke voorwaarden aan het leveren van zorg in de Wlz, aanvullend op de huidig geldende wet- en regelgeving. Het betreft zowel voorwaarden in aanvulling op de NZa-beleidsregels als voorwaarden ten aanzien van het zorgplan, het kwaliteitssysteem van de zorgaanbieder, het betrekken van de cliëntenraad, de informatievoorziening aan cliënten en het leveren van zorg thuis. In het plan van aanpak «Waardigheid en Trots» staat dat de sector werkt aan een kwaliteitskader voor zowel de interne kwaliteitssystemen van de aanbieders als de externe verantwoording (waaronder de inkoop). Centraal hierbij staat de kwaliteit en waardigheid door de ogen van de client. Het gaat niet over de vraag hoe we alle aspecten van kwaliteit kunnen meten, maar over de vraag of de zorgaanbieders heeft nagedacht over de onderdelen die van belang zijn voor kwaliteit, hoe de zorgaanbieders dit in een cyclus heeft vormgegeven. Ik zal u in de voortgangsrapportages over Waardigheid en Trots informeren over de stand van zaken.
Erkent u dat zorgkantoren tot nu toe kwaliteit lieten toetsen via keurmerken en dat al is vastgesteld dat keurmerken wel duur zijn maar niets zeggen over kwaliteit van zorg en leven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgkantoren vragen aan de aanbieders een goed werkend kwaliteitssysteem als randvoorwaarde. Ik ben het met u eens dat keurmerken geen garantie zijn voor goede zorg. Zorgkantoren hebben de afgelopen jaren kwaliteit met name getoetst aan de hand van de landelijk opgestelde (Zizo) indicatoren.
Met de nieuwe wijze van inkoop staat vooraf niet meer het instrument centraal, maar komen zorgaanbieder en zorgkantoor tot een maatwerkafspraak, waar zorgkantoren gaan vragen om het resultaat inzichtelijk te maken.
Hoe gaat u voorkomen dat zorgverzekeraars op de stoel van de Inspectie voor de Gezondheidszorg gaan zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en zorgverzekeraars (hier: Wlz-uitvoerders), kijken ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid naar de kwalteit van de geleverde cq te leveren zorg. De inspectie houdt toezicht op de naleving van een groot aantal en de normen die de sector zichzelf oplegt. Zij handhaaft zonodig met gebruikmaking van haar bestuursrechtelijk instrumentarium. De zorgkantoren gebruiken de kwaliteitsnormen in de privaatrechtelijke onderhandelingen over de inkoop van de zorg. Dat in de benadering van beide de aandacht steeds meer komt te liggen op de kwaliteit van leven van de cliënt is uit het oogpunt van eenheid van benadering een goede zaak, maar dit betekent niet de de ėén op de stoel van de ander gaat zitten. De verantwoordelijkheden van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en zorgverzekeraars (hier: Wlz-uitvoerders) zijn anders, maar sluiten wel op elkaar aan. Waar de Inspectie toezicht houdt op de toetreding van aanbieders en of de basiszorg op orde is, gaan zorgkantoren met de aanbieders in gesprek hoe de geleverde zorg dusdanig kan worden ingezet of verbeterd, dat het de kwaliteit van leven van de cliënt ten goede komt.
Vindt u het juist dat zorgaanbieders die onder verscherpt toezicht staan niet meer in aanmerking komen voor een meerjarige overeenkomst tegen basistarief? Is het niet de taak van de inspectie om te oordelen of een zorgaanbieder wel of geen zorg mag verlenen? Waarom dicht u deze taak toe aan zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer zorg onder de basiskwaliteit zakt, zal een aanbieder onder verscherpt toezicht worden geplaatst, tenzij de zorg dermate onder de maat is dat tot sluiting moet worden overgegaan. Indien een zorgaanbieder onder verscherpt toezicht is geplaatst kan een zorgkantoor deze aanbieder blijven contracteren. Zeker vanuit de continuïteit van zorg voor bestaande cliënten kan ik me dat voorstellen. Deze keuze is aan het zorgkantoor, zolang het zorgkantoor maar aan de zorgplicht voldoet. Ook kan ik me daarbij voorstellen dat een zorgkantoor eenjarige contracten afsluit met deze aanbieder, zodat goed gemonitord kan worden of en welke verbetering er plaatsvindt ten opzichte van de verbeterpunten die de IGZ heeft aangemerkt ten opzichte van de basiskwaliteit.
Vindt u het wenselijk dat basistarieven voor zorgverlening per zorgkantoor verschillend gehanteerd gaan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgkantoren hebben een stap vooruit gemaakt waar het gaat om het uniformeren van het inkoopproces. Waar bij de inkoop van 2015 het inkoopproces tussen verschillende zorgkantoren kon verschillen, is voor de inkoop van 2016 een gezamenlijk proces opgesteld. Een belangrijke afspraak binnen het zorginkoopkader2016 is de ruimte voor de keuze van de cliënt. Zorgkantoren zullen hun budget niet al voorafgaand aan het jaar volledig uitzetten. Zo houden zij immers de ruimte om gedurende het jaar tegemoet te blijven komen aan de keuze van nieuwe cliënten. Wlz-uitvoerders/zorgkantoren zullen in de komende jaren verder bekijken welke onderdelen binnen het zorginkoopproces verder kunnen worden geüniformeerd. Ook het startpunt van de onderhandelingen zal daarbij worden bekeken: de basistarieven. Ik snap overigens dat het voor een aanbieder vreemd kan overkomen dat er voor locaties in andere regio’s verschillende basistarieven worden gehanteerd. Daarentegen kan het zo zijn dat de kwaliteit of aandachtspunten per locatie (per regio) verschillen en het niet zo vreemd is dat de tarieven per locatie (per regio) dan ook verschillend kunnen zijn.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) die aangeeft problemen te hebben met het idee dat verschillende zorgkantoren in de eigen regio een eigen basistarief mogen bepalen? Hoe gaat u erop toezien dat er gewerkt gaat worden met fatsoenlijke tarieven op basis van kwaliteit en niet op basis van de laagste prijs? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 6.
Gaat u in het vervolg maatregelen treffen tegen zorgkantoren die zorg inkopen onder de maximumtarieven die bepaald zijn door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)? Zo nee, waarom niet?
De tarieven die de NZa vast stelt, zijn niet voor niets maximumtarieven. Zorgkantoren kunnen differentiëren in de tarieven, bijvoorbeeld om een aanbieder die goede kwaliteit biedt te belonen.
Het is de vrijheid van zorgkantoren om tarieven af te spreken die onder het maximumtarief zitten. Kwaliteit of verbetering van kwaliteit moet beloond kunnen worden. Hoe beter de kwaliteit van zorg bij een aanbieder, hoe hoger het tarief.
Ik ga dan ook geen maatregelen treffen tegen zorgkantoren die zorg inkopen onder de maximumtarieven die door de NZa zijn bepaald.
Wat wordt precies verstaan onder aanvullende regionale voorwaarden waarin een zorgkantoor speciale voorwaarden kan opstellen? Wordt hiermee de inkoop van zorg niet onnodig bureaucratisch gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De sectorale inkoopkaders zijn uniform en vormen de basis voor het zorginkoopbeleid van de individuele zorgkantoren. Het inkoopkader inclusief bijlagen en de nog te publiceren Nota’s van Inlichtingen maken integraal onderdeel uit van de overeenkomst die zorgaanbieder en zorgkantoor naar aanleiding van deze inkoopprocedure eventueel aangaan.
Ik onderschrijf het standpunt van ZN die met het inkoopkader nadrukkelijk geen blauwdruk wil bieden voor de dialoog die de zorgkantoren en de aanbieders van langdurige zorg met elkaar aangaan. Ruimte voor regionaal maatwerk is essentieel, omdat de situatie van zorgkantoorregio tot zorgkantoorregio verschilt.
Hoe gaat u voorkomen dat door discutabele normen – gesteld door de zorginkoper – instellingen die werken volgens het principe «regelvrije zorginstelling» het werk onmogelijk wordt gemaakt?3
Voor 2016 is door zorgkantoren in consultatie met onder andere de brancheorganisaties van zorgaanbieders het beleid voor de inkoop van langdurige zorg vastgesteld, zoals dat 1 juni 2015 door ZN en zorgkantoren is gepubliceerd. Centraal in het zorginkoopbeleid staat, in tegenstelling tot voorgaande jaren, de dialoog met de zorgaanbieder aan de hand van een zelfanalyse van de laatste en het voorstel voor een ontwikkelplan dat de zorgaanbieder indient bij het zorgkantoor. Door het introduceren van de dialoog en het daarmee verlaten van de «spreadsheetinkoop» kan een situatie, zoals door de vragensteller bedoeld, worden voorkomen. Daarbij heb ik aanbieders binnen de sector verpleging en verzorging een uitnodiging gestuurd om zich in te schrijven voor «de 200 vernieuwende zorgaanbieders». Wanneer zij in dit traject met een plan komen (bijv. regelarm) en worden geselecteerd, dan kunnen zij dit plan ook indienen bij zorgkantoren ten behoeve van de zorginkoop 2016.
Hoe gaat u voorkomen dat zorgkantoren wurgcontracten opstellen waardoor zorgaanbieders gedwongen kunnen worden een contract te tekenen, zonder dat er goed overleg aan beide kanten is geweest? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is mij onduidelijk wat in dit verband wordt bedoeld met wurgcontracten en of deze in het verleden zijn afgesloten. Het nieuwe zorginkoopkader is juist bedoeld om de dialoog aan te gaan tussen het zorgkantoor en de zorgaanbieder en meer dan voorheen in goed overleg tot overeenstemming te komen. Dit geldt te meer daar het niet alleen in het belang is van de zorgaanbieder maar ook van het zorgkantoor goede afspraken te maken met het oog op de continuïteit van zorgverlening
Hoe verhoudt de nieuwe regierol op kwaliteit bij zorginkopers zich tot de aangekondigde nieuwe financiering?
Ik ben momenteel breed aan het verkennen met veldpartijen welke aandachtspunten er voor de toekomst zijn ten aanzien van de financiering en bekostiging in de Wlz. Onderdeel van deze verkenning is het samenspel tussen de verschillende schakels in de Wlz-keten, zoals de indicatiestelling, de bekostiging en de verantwoording, maar ook de zorginkoop. Deze verkenning is nog gaande. Ik streef er naar om de aandachtspunten voor de toekomst van de financiering en bekostiging in de Wlz als onderdeel van de vernieuwingsagenda Wlz voor de zomer naar de Kamer te sturen.
Hoe verhoudt de nieuwe inkooprol op kwaliteit zich tot het «uitrollen» van de lessen van het «regelarm werken» uit het experiment regelarme zorginstellingen?
Een betere kwaliteit van zorg die beter aansluit bij de wensen van de cliënt (maatwerk) is één van de doelstellingen van de Wlz. Zorgkantoren gaan voor de inkoop van langdurige zorg in 2016 de dialoog aan met de zorgaanbieder over hoe de kwaliteit van zorg op en hoger plan gebracht kan worden. Dit doen zij aan de hand van een zelfanalyse van de zorgaanbieder en een mogelijk voorstel voor een ontwikkelplan. De lessen, zoals geleerd vanuit de (tussen)evaluatie van ERAI, kunnen daarin meegenomen worden. Juist experimenten binnen ERAI hebben laten zien hoe met betrekking tot kwaliteit beter aangesloten kan worden bij de belevingswereld van de cliënt, zoals bijvoorbeeld De Hoven. In lijn met het nieuwe inkoopbeleid ga ik er vanuit dat zorgkantoren die kwaliteitsontwikkeling bij zorgaanbieders zullen ondersteunen en stimuleren.
Het bericht “Negen manieren om je als zzp’er goedkoper te verzekeren” |
|
Aukje de Vries (VVD), Erik Ziengs (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Negen manieren om je als zzp’er goedkoper te verzekeren»?1
Ja, ik ken het bericht.
Hoe is het aanbod van verzekeraars voor de in het artikel vermelde «aangepaste» polissen voor arbeidsongeschiktheid voor zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel)? Welke soort polissen worden wel en niet aangeboden? In hoeverre is er voldoende keuzemogelijkheid en aanbod?
Er zijn veel verschillende keuzemogelijkheden binnen de arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) voor zelfstandigen. De verzekerde kan kiezen uit diverse voorwaarden, en kan daarmee ook de prijs van de individuele verzekering wijzigen. Veelal geldt: Hoe meer risico de zelfstandige zelf draagt, en dus hoe minder uitgebreid de variabelen, hoe lager de premie. Hieronder wordt een aantal manieren beschreven waarop de zelfstandige kan bepalen hoeveel risico hij wil lopen:
De meeste verzekeraars bieden ook (aangepaste) polissen met een meer beperkte dekking, ook wel de instap- of startersproducten genoemd. Dit soort verzekeringen is goedkoper dan een reguliere AOV. Soms kan de dekking op een later moment worden uitgebreid. De dekking groeit dan mee met de ontwikkeling van de onderneming/ondernemer. Ook zijn er polissen beschikbaar die alleen ongevallen of bepaalde ernstige ziekten dekken (critical illnesses-verzekeringen). Het is bij dit type polissen belangrijk dat de (initiële) beperktere dekking transparant is voor de ondernemer en in verhouding staat tot de premie.
Zelfstandigen die om medische redenen niet worden geaccepteerd voor een reguliere AOV kunnen terecht in de private vangnetverzekering. Dit vangnet kent geen medische beoordeling. Startende zelfstandigen kunnen deze verzekeringen aanvragen binnen 15 maanden na de start als ondernemer.
Welke beperkingen en belemmeringen zijn er eventueel in de wet- en regelgeving voor deze «aangepaste polissen»?
Er zijn mij geen beperkingen en belemmeringen bekend om dit soort polissen aan te bieden. De verzekeringen worden op dit moment aangeboden door verzekeraars.
Welke beperkingen zijn er op dit moment vanuit zaken zoals zorgplicht en productbeoordeling om dit soort producten ook daadwerkelijk actief aan te bieden en/of te adviseren? Welke druk is er op dit moment om maar het meest algemene standaardproduct te adviseren, om later niet het probleem te krijgen dat het product als niet passend wordt beoordeeld? Hoe kunnen adviseurs of productaanbieders eenvoudig aantonen dat het een passend advies en/of product is geweest voor een zzp’er?
Ik zie geen belemmeringen vanuit de regels inzake productontwikkeling en zorgplicht (Wet op het financieel toezicht) om dit soort producten actief aan te bieden. Deze regels zijn onder meer bedoeld om passende producten aan te bieden en/of te adviseren aan klanten. Wel is gezien de ruime keuzemogelijkheden een zorgvuldig adviestraject van belang. Hier ligt een belangrijke rol voor de aanbieder van de verzekering en/of verzekeringsadviseur. Toezichthouder Autoriteit Financiële Markten (AFM) volgt de kwaliteit van advies en ziet ruimte voor verbetering. In het onlangs (april 2015) door AFM gepubliceerde onderzoek «Arbeidsongeschiktheidverzekeringen voor zelfstandigen» geeft zij handvatten om het advies aan klanten te verbeteren.
Van belang is dat het voor de zzp-er duidelijk is wat de keuze voor een product met beperktere voorwaarden betekent als het zou komen tot een uitkeringssituatie. Het is daarnaast van belang dat de zzp-er in staat wordt gesteld een product aan te schaffen dat past bij zijn eigen risico’s en wensen.
Het is de taak van de aanbieder van de verzekering en/of de verzekeringsadviseur om de zzp-er te voorzien van correcte en volledige informatie zodat hij een afgewogen keuze kan maken. Hiernaast is het van belang om de kenmerken en wensen van de zzp-er en de overwegingen die hebben geleid tot het uiteindelijke advies vast te leggen. Op die manier kan later herleid worden hoe de (onafhankelijk) adviseur tot de aanbeveling van een bepaald verzekeringsproduct is gekomen.
Hoe is het aanbod van verzekeraars meer specifiek voor korte(re) polissen voor ziekte en arbeidsongeschiktheid, aangezien één van de opties het verkorten van de duur van de uitkering is, waardoor de kosten voor de zzp’er lager zijn en het dus eenvoudiger is een dergelijke verzekering af te sluiten? In hoeverre worden er bijvoorbeeld ook polissen voor 2 of minder dan 5 jaar aangeboden die een oplossing kunnen bieden voor de oudere zzp'er en voor de zzp’er die zich in die tijd wil omscholen?
Verzekeraars bieden op dit moment al een breed scala aan verzekeringsproducten om tegemoet te komen aan de behoeften van zzp’ers. Zie ook mijn antwoord op vraag 2. De productvariant met een kortere uitkeringsduur wordt reeds aangeboden in de markt, vaak ook voorzien van interventies voor omscholing of bemiddeling op de arbeidsmarkt.
Zijn zzp'ers bekend met het diverse aanbod? Hoe vindt voorlichting en informatievoorziening over dit soort alternatieven voor zzp’ers plaats door de verzekeraars, adviseurs, overheid, dan wel op een andere wijze?
Vanuit de overheid worden zzp’ers geïnformeerd via de website www.ondernemersplein.nl. Hierop staat alle informatie van de (semi-)overheid die men nodig heeft om te ondernemen, ook algemene informatie over arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Ook het UWV verstrekt informatie via hun website aan zzp’ers. Voor meer specifieke informatie over specifieke verzekeringsproducten kan men terecht bij de verzekeraars. Verzekeraars hanteren ieder hun eigen voorlichtingskanalen.
Het Verbond van Verzekeraars, Platform Zelfstandig Ondernemers (PZO), de Kamer van Koophandel en FNV Zelfstandigen hebben gezamenlijk de site www.verzekerenvoorzelfstandigen.nl in het leven geroepen. Hier is informatie te vinden over onder andere arbeidsongeschiktheid.
Het Verbond van Verzekeraars werkt aan de introductie van een sectorbrede «Verzekeringskaart» voor alle consumentenverzekeringen waaronder de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. In dit document kan de consument in de oriëntatiefase in één oogopslag zien wat de belangrijkste kenmerken van de verzekering zijn en welke elementen wel en niet verzekerd zijn. De kaart geeft een beter inzicht in de polisvoorwaarden en helpt de consument bij het maken van een bewuste keuze, al dan niet in overleg met een adviseur. Invoering is voorzien in de loop van 2016.
Bent u bereid om de regelgeving aan te passen voor startende zzp’ers, die zich nu binnen 13 weken na het einde van loondienst bij het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) moeten aanmelden voor een vrijwillige verzekering, en deze aanmeldtermijn te verlengen tot 26 weken, zodat de zzp’er iets langer de tijd krijgt om zijn zaken op orde te krijgen in de drukke tijd van het opstarten van zijn onderneming? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Startende zelfstandigen die uit een loondienst- of een uitkeringssituatie komen, kunnen hun verzekering voor de Ziektewet (ZW) en/of de Wet Werk en Inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) bij het UWV vrijwillig voortzetten. Hiervoor geldt een aanmeldtermijn van 13 weken. Voorheen gold een aanmeldtermijn van 4 weken. Omdat deze termijn als te krap werd ervaren is deze termijn in 2008 verlengd tot 13 weken. Daardoor is de mogelijkheid om zich vrijwillig te verzekeren verruimd.
Ik heb eerder in mijn brief d.d. 3 april 20142 aangegeven dat ik geen voorstander ben van het verder verruimen van de aanmeldtermijn. Het risico van het verlengen van de aanmeldtermijn is dat met name zzp’ers met «slechte» risico’s – zzp’ers die ziek of arbeidsongeschikt zijn dan wel dreigen te worden – zich aanmelden voor de vrijwillige verzekering bij het UWV (negatieve selectie). Bij negatieve selectie ontstaat het risico dat, voor de vrijwillige verzekering noodzakelijke, risicosolidariteit wordt ondergraven. Dit leidt tot hogere premies voor de Ziektewet en daardoor juist tot een slechtere toegankelijkheid van deze verzekering. Bij de vrijwillige WIA-verzekering leidt het daarbij tot een verdere stijging van de kruissubsidiëring, waardoor andere verzekerden, die geen zzp-er zijn, meer gaan meebetalen aan de hogere uitkeringslasten. Op dit ogenblik wordt al minder dan 60% van de uitkeringslasten van de vrijwillige WAO/WIA-verzekering opgebracht door premiebetalingen van zelfstandigen. Een verlenging van de aanmeldtermijn zou dit percentage verder verlagen. In het kader van het IBO zzp en de motie Weyenberg3, zal ik terugkomen op de verzekerbaarheid van het arbeidsongeschiktheidsrisico. Zoals ik uw Kamer mondeling heb laten weten tijdens het vragenuurtje dd. 30 juni, stuurt het kabinet het IBO zzp vergezeld van een kabinetsreactie na de zomer aan uw Kamer.
Het conflict tussen Defensie en een veiligheidsofficier |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het artikel «Oud-officier sleept accountant voor tuchtrechter»?1
Het feit dat de reserveofficier een klacht tegen de accountant heeft ingediend is mij bekend. De zaak ligt nu voor bij de tuchtrechter in afwachting van een uitspraak.
Bent u bekend met deze veiligheidsofficier, die in de jaren negentig rapportages maakte over ernstige wantoestanden binnen de Bewakingsgroep en inbreuken op de militaire veiligheid op het kazernecomplex in Den Haag, die de belangen van de Staat raakten?
Deze reserveofficier is mij bekend.
Heeft uw voorganger, Minister van Defensie Hillen, in 2012 over deze militair gezegd: «dat het maar eens afgelopen moet zijn met het juridische gesteggel en dat dit geen tweede zaak Spijkers moet worden»? Zo nee, wat heeft uw voorganger dan wel gezegd?
Mijn voorganger heeft geprobeerd de kwestie in overleg met de reserveofficier te beëindigen.
Klopt het dat er «een passende juridische vergoeding moest komen»? Wat is hiervan terecht gekomen?
Deelt u de mening dat de beslissing van de landsadvocaat op 14 april jl. – om de zaak te sluiten en het bod te laten vervallen – ongedaan moet worden gemaakt? Bent u bereid de militair een voorschot op zijn schade aan te bieden?2
Hoe verklaart u dat deze veteraan wel in 1993 als Kapitein kon worden uitgezonden als militair waarnemer naar de Balkanoorlog, maar in 2001 niet kon terugkeren als officier, omdat hij niet over de juiste opleidingseisen zou beschikken, terwijl hij al jaren naar volle tevredenheid bij Defensie als officier werkzaam was en hiervoor in 1995 het Onderscheidingsteken voor langdurige dienst als officier ontving?
Erkent u dat in het personeelsdossier van deze veteraan valsheid in geschrifte werd gepleegd omtrent de afwijzing voor zijn sollicitatie in 2001?3
Kunt u bewerkstelligen dat deze veteraan alsnog geholpen wordt in plaats van dat hij zich eerst (militair) invalide moet laten verklaren (bij het ABP) om voor hulpverlening en voorzieningen in aanmerking te komen?
Deelt u de mening dat Defensie in deze zaak een flink aantal steken heeft laten vallen en dat het u daarom zou passen met de veteraan in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid werk te maken van een passende juridische vergoeding, aangezien het leven van deze veteraan onterecht is geruïneerd door Defensie? Zo ja, wat gaat u ondernemen?
De betalingsproblemen in de jeugdzorg |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Betaling jeugdzorg stokt door software, minder kinderen in behandeling»?1
Ja.
Welke maatregelen worden ondernomen om te bewerkstelligen dat de software van gemeenten en jeugdzorgaanbieders op korte termijn op elkaar aansluiten in alle regio’s?
In de Voortgangsrapportage transitie HLZ, 2e kwartaal 2015 heb ik gemeld welke voortgang er is geboekt op het terrein van informatievoorziening en administratieve lasten. Gemeenten, verenigd in de VNG, en zorgaanbieders, verenigd in het samenwerkingsverband iZA2, hebben op mijn verzoek, op basis van in het veld geïnventariseerde knelpunten en oplossingsrichtingen, een werkagenda opgesteld. Deze werkagenda bevat zowel verbeterpunten voor de korte en lange termijn.
De werkagenda voor de korte termijn beoogt aanbieders en gemeenten in het veld de handvatten te geven om, voor zover voor hen relevant, maatregelen te nemen voor de uitvoeringsjaren 2015 en 2016 gericht op het door gemeenten en zorgaanbieders optimaal inregelen van het digitale gegevensverkeer, het voorkomen van rechtmatigheidrisico's en het beperken van administratieve lasten. De primaire verantwoordelijkheid voor een goede inrichting van de administraties bij gemeen ten en zorgaanbieders en het maken van de goede procesafspraken daarover ligt uiteraard bij individuele gemeenten en individuele zorgaanbieders. Zij moeten de goede afspraken maken, in de inkoopovereenkomsten en ten aanzien van de onderlinge relatie en het bijbehorende proces. De producten die in het kader van de landelijke werkagenda worden opgeleverd helpen hen daar (zo nodig) bij. Daarbij is het de inzet van zowel gemeenten, zorgaanbieders en VWS om zoveel mogelijk standaardisatie na te streven en onnodige diversiteit tegen te gaan, nu juist dit laatste het risico van stijging van administratieve lasten en risico's ten aanzien van rechtmatigheid versterkt.
Kunt u reflecteren op het feit dat blijkbaar niet voorafgaand aan de decentralisatie van de jeugdzorg is gezorgd voor een adequate afstemming tussen de software van gemeenten en jeugdzorgaanbieders? In welke mate heeft u hierop aangedrongen en/of regie gevoerd?
In 2014 hebben de VNG, zorgaanbieders en het Ministerie van VWS een digitale infrastructuur opgeleverd, waarmee berichten (waaronder declaraties) kunnen worden verstuurd tussen gemeenten en aanbieders. Sinds de inwerkingtreding van de Wmo 2015 en de Jeugdwet is duidelijk geworden dat er knelpunten zijn in de uitvoering. Zowel gemeenten als zorgaanbieders hebben prioriteit gegeven aan continuïteit van zorg en ondersteuning aan cliënten, in de vertaling van transitiedoelen naar operationele processen, complexiteit en tijdsdruk hebben geleid tot beleidsmatige keuzes en concessies aan de oorspronkelijke uitgangspunten. Deze liggen op het terrein van onder meer de zorginnovatie, contractuele inkoop, rechtmatigheid, administratieve procesgang en ondersteunende ICT. De uitvoering van de gezamenlijke werkagenda maakt het gemeenten en aanbieders mogelijk de knelpunten, veelal op lokaal niveau, op te lossen.
Hoeveel is de gemiddelde wachttijd van nieuw aangemelde cliënten in de jeugdzorg gestegen sinds de invoering van het gedecentraliseerde stelsel op 1 januari 2015?
Wachttijdinformatie maakt niet apart deel uit van de landelijke monitoring van het jeugdhulpgebruik. Maar gemeenten en Rijk kijken natuurlijk samen naar opvallende signalen uit de beleidsinformatie of uit andere bronnen zoals patiëntenorganisaties.
De cijfers over jeugdhulpgebruik komen twee keer per jaar beschikbaar voor iedereen (april en oktober, alleen in 2015 eenmalig in juli), door publicatie op StatLine, de jeugdmonitor en waarstaatjegemeente.nl.
Sinds 1 januari ligt bij de gemeenten de plicht om passende jeugdhulp te leveren voor kinderen en gezinnen die dat nodig hebben. Het budget dat nodig is om deze hulp in te kopen is overgeheveld naar en verdeeld over gemeenten. De gemeente bepaalt welke hulp met het budget wordt ingekocht. De gemeenteraad controleert het gemeentebestuur bij de uitvoering van de jeugdwet.
Het is aan gemeenten om ervoor te zorgen dat alle kinderen die jeugdhulp nodig hebben, deze krijgen. Gemeenten maken hierover afspraken met zorgaanbieders, ook in geval er sprake is van (te) grote vraag en daaruit voortvloeiende budgetuitputting.
Hoe beoordeelt u dat er aanbieders zijn die tot voor kort jeugd-ggz aanboden, maar nu overstappen op het leveren van 100% ggz-zorg voor volwassenen vanwege het niet uitbetaald krijgen van jeugd-ggz? Deelt u de inschatting dat hierdoor een tekort aan zorgaanbod kan ontstaan? Zo nee, waarom niet?
Het is aan gemeenten om ervoor te zorgen dat alle kinderen die jeugdhulp nodig hebben, deze krijgen. Gemeenten maken hierover afspraken met zorgaanbieders. Het is aan zorgaanbieders om de beslissing te maken over te stappen van het aanbieden van jeugd-ggz naar ggz-zorg voor volwassenen.
Vanaf welke datum kunnen jeugdzorgaanbieders verwachten dat hun rekeningen binnen redelijke termijnen worden betaald?
Op dit moment is het mogelijk voor elke gemeente om elke zorgaanbieder te betalen. Vaak zal zit zijn met een voorschot, een subsidie of een voorlopige factuur. De oplossingen op lokaal niveau die volgens de door de gemeente gevraagde voorwaarden de uitwisseling van declaraties toestaan, zullen beschikbaar komen op de termijnen die beschreven staan in de werkagenda.
Welke maatregelen neemt u om jeugdzorgaanbieders die momenteel moeten interen op reserves omdat ze geen rekeningen krijgen uitbetaald, te ondersteunen?
Jeugdhulpaanbieders die in de financiële problemen komen kunnen zich melden bij de Transitieautoriteit Jeugd. Deze kan vervolgens bemiddelen tussen de aanbieder en de betreffende regio en eventueel mij van advies voorzien over het verstrekken van een voorschot of bijdrage in de bijzondere transitiekosten.
De nieuwe algemene voorwaarden van De Persgroep voor freelance journalisten |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat De Persgroep, die na de overname van uitgeverij Wegener de grootste krantenuitgever in Nederland is, per 1 juni 2015 nieuwe algemene voorwaarden hanteert voor de inkoop van journalistiek materiaal gemaakt door zelfstandigen?1
Ja.
In hoeverre is eenzijdige wijziging van algemene voorwaarden – in dit geval acht dagen van tevoren aangekondigd aan de opdrachtnemers – toegestaan? Bent u van mening dat uitstel gerechtvaardigd is, in elk geval tot na een dialoog tussen de Persgroep en de (vertegenwoordigers van) makers? Wat is een gebruikelijke ingangstermijn na aankondiging van dergelijke gewijzigde voorwaarden?
Wij begrijpen dat er onenigheid bestaat tussen de (vertegenwoordigers van) makers en de Persgroep over de ingangstermijn van de nieuwe algemene voorwaarden. Bij de beantwoording van de vraag dient onderscheid gemaakt te worden tussen wijziging van de algemene voorwaarden gedurende de looptijd van een overeenkomst en het hanteren van gewijzigde algemene voorwaarden bij het aangaan van een nieuwe overeenkomst.
Wijziging van de algemene voorwaarden gedurende de looptijd van een overeenkomst is alleen mogelijk indien in de algemene voorwaarden een wijzigingsbeding is opgenomen. Of, en zo ja, welke termijn in acht genomen moet worden alvorens een wijziging van de algemene voorwaarden kan worden doorgevoerd, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Indien de wederpartij (i.c. de freelance journalist) van de gebruiker van de algemene voorwaarden (i.c. De Persgroep) meent dat hij door de toepassing van dit wijzigingsbeding onredelijk wordt bezwaard, kan hij het beding ingevolge artikel 6:233 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) vernietigen. Dit artikel bepaalt dat een beding in de algemene voorwaarden vernietigbaar is indien het gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval onredelijk bezwarend is voor de wederpartij. Komen de freelance journalist en De Persgroep er in onderling overleg niet uit dat is het uiteindelijk aan de rechter om te oordelen over (het toepassen van) het wijzigingsbeding.
Voorzover er sprake is van het hanteren van gewijzigde algemene voorwaarden bij het aangaan van een nieuwe overeenkomst, geldt dat ingevolge artikel 6:233 onder b BW de gebruiker van de algemene voorwaarden (i. c. De Persgroep) zijn wederpartij (i.c. de freelance journalist) een redelijke mogelijkheid moet geven om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. Artikel 6:234 BW vult nader in wanneer er sprake is van een redelijke mogelijkheid om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. Zo moeten de algemene voorwaarden in beginsel bij het sluiten van de overeenkomst ter hand worden gesteld (artikel 6:234 lid 1 onder a BW). Als dit redelijkerwijs niet mogelijk is, moet worden gemeld dat de algemene voorwaarden bij de Kamer van Koophandel of griffie van een gerecht zijn gedeponeerd en op verzoek worden toegezonden (artikel 6:234 lid 1 onder b BW). Indien de overeenkomst langs elektronische weg tot stand komt, gelden de voorwaarden als ter beschikking gesteld indien zij kunnen worden opgeslagen en toegankelijk zijn voor nadere kennisneming. Als dit redelijkerwijs niet mogelijk is, moet voor de totstandkoming van de overeenkomst kenbaar zijn gemaakt waar men van de voorwaarden langs elektronische weg kan kennisnemen of moeten de algemene voorwaarden op verzoek worden toegezonden (artikel 6: 234 lid 1 onder c BW).
Is het u bekend dat de algemene voorwaarden van De Persgroep bepalingen bevat (artikel 6.4 en 6.5), die het zelfstandige journalisten in bepaalde situaties verbiedt voor concurrenten van De Persgroep te werken? Hoe beoordeelt u dergelijke concurrentiebedingen in contracten met zelfstandigen? Is het aanvaardbaar dat een zelfstandige journalist voor zijn eigen artikel met zijn eigen opdrachtgever moet concurreren wanneer hij het aan derden wilt aanbieden?
Wij hebben begrip voor uw zorgen hierover. Het betreft hier echter een civielrechtelijke overeenkomst tussen private partijen waarbij de overheid geen partij is. We hebben daarom geen kennis genomen van de algemene voorwaarden die bij de overeenkomst worden gehanteerd. Indien een wederpartij van de gebruiker van de algemene voorwaarden meent dat daarin hem onredelijk bezwarende bedingen zijn opgenomen, kan hij deze bedingen op grond van artikel 6:233 BW vernietigen. Het is aan de partij die stelt dat de bedingen onredelijk zijn om dit te onderbouwen. Hij kan daarover (al dan niet ondersteund via zijn beroepsvereniging) in overleg treden met de gebruiker van de algemene voorwaarden. Indien dit niet tot een bevredigende oplossing leidt, kan hij het geschil aan de rechter voorleggen.
Leiden de ruime exploitatiebevoegdheden voor de uitgever en de beperkte afzetmogelijkheden voor journalisten als gevolg van de nieuwe algemene voorwaarden volgens u tot inkoopmacht voor de uitgever?
Wanneer De Persgroep een sterke onderhandelingspositie ten aanzien van (foto)journalisten heeft, kan er sprake zijn van inkoopmacht. Of de nieuwe algemene voorwaarden leiden tot inkoopmacht voor de uitgever, hangt onder meer af van de positie van De Persgroep op de markt, de exploitatiebevoegdheden van uitgevers in zijn algemeenheid en de verscheidenheid aan afzetmogelijkheden voor (foto)journalisten, waarvan De Persgroep er één is. Een bedrijf kan op een markt een economische machtspositie hebben, wat volgens de Mededingingswet is toegestaan. Pas indien een bedrijf met inkoopmacht een economische machtspositie heeft en hier misbruik van maakt, kan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) op basis van de Mededingingswet handhavend optreden. Een partij die meent dat hun wederpartij misbruik maakt van een economische machtspositie kan dit ter beoordeling voorleggen aan de ACM. Daarnaast is het mogelijk om naleving van de Mededingingswet te vorderen bij de civiele rechter.
Hoe beoordeelt u de in artikel 7 van de algemene voorwaarden van De Persgroep opgenomen exploitatiebevoegdheid, die De Persgroep het recht geeft tegen éénmalige betaling voor onbepaalde tijd het journalistiek materiaal zelf te gebruiken èn door te verkopen aan derden? Hoe verhouden deze algemene voorwaarden zich tot het recht op een billijke vergoeding voor exploitatie van auteursrechtelijk beschermd materiaal, zoals opgenomen in de onlangs door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel op het auteurscontractenrecht?2
Wij begrijpen dat partijen onenigheid hebben over bepalingen in de algemene voorwaarden, zoals over de omvang van de exploitatiebevoegdheid en de tarieven en hebben begrip voor uw zorgen hierover. Het is echter niet aan ons om een standpunt in te nemen in een geschil tussen twee private partijen over de inhoud van een civielrechtelijke overeenkomst. Het is aan de betrokken partijen om afspraken te maken over de vergoeding voor het leveren van goederen of diensten.
Vanaf de inwerkingtreding van de Wet auteurscontractenrecht (1 juli 2015) heeft de maker recht op een in de overeenkomst te bepalen billijke vergoeding voor het verlenen van exploitatiebevoegdheid in de zin van artikel 25b van de Auteurswet (Aw). Of een vergoeding de billijkheidstoets kan doorstaan, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Naast het gebruik dat van het werk wordt gemaakt kan dan bijvoorbeeld ook gekeken worden naar de exploitatierisico’s voor de exploitant. Het is de rechter die deze omstandigheden kan beoordelen als partijen er in onderling overleg niet uitkomen. Indien er voor dit soort geschillen ingevolge artikel 25g Aw een geschillencommissie wordt aangewezen, kan de maker er ook voor kiezen om het geschil eerst aan de geschillencommissie auteurscontractenrecht voor te leggen.
Deelt u de mening dat de zelfstandige journalist dient mee te delen in de opbrengst van zijn werk als diens opdrachtgever dat hergebruikt en/of aan derden verkoopt?
Zie antwoord vraag 5.
Acht u de verhoogde tarieven van vijf procent en 15 procent billijk in het licht van het bredere hergebruik en de groeiende doorverkoop van de auteursrechtelijk beschermde materialen aan derden die in de toekomst zullen plaatsvinden op basis van de algemene voorwaarden? Indien u hier geen oordeel over wilt vellen, wie doet dit dan wel?
Zie antwoord vraag 5.
Kan een uitgever via een licentie afdwingen om auteursrechtelijk beschermde materialen te exploiteren, terwijl de maker ervan zijn rechten al heeft overgedragen aan collectieve beheersorganisaties als LIRA of Pictoright? In hoeverre is een meer dan eenmalige rechtenoverdracht mogelijk?
Indien in rechte komt vast te staan dat een journalist zijn auteursrecht heeft overgedragen aan een collectieve beheersorganisatie (waarmee de rechten dus uit zijn vermogen zijn verdwenen), kan hij dezelfde rechten niet nogmaals overdragen of licentiëren aan een uitgever.
Hoe beoordeelt u de nieuwe algemene voorwaarden van De Persgroep in het licht van samenhangende trends en ontwikkelingen als de toenemende druk op zowel uitgevers als de groeiende groep freelance-journalisten, het grote belang van democratische controle door kwalitatief hoogwaardige journalistiek alsmede de noodzaak tot het vinden van nieuwe en toekomstbestendige verdienmodellen in de media, waaronder uitgevers en de journalisten?
Mediabedrijven en journalisten zijn zelf primair verantwoordelijk voor een kwalitatief hoogwaardige journalistieke nieuwsvoorziening. De overheid kan wel stimuleren, bijvoorbeeld door subsidies te verstrekken via het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek. Daarnaast is met de Wet auteurscontractenrecht een wettelijk kader gecreëerd waardoor makers en exploitanten van auteursrechtelijke beschermde werken, zoals journalisten en uitgevers, gestimuleerd worden om nadere afspraken te maken over de exploitatie van het werk van de maker. Een exploitant die daarbij afdoende rekening houdt met het belang van de maker creëert een situatie waarbij het vinden en benutten van nieuwe en toekomstbestendige verdienmodellen zo soepel mogelijk verloopt. Een soepele exploitatie is dan in het belang van zowel de exploitant als de maker. De verwachting moge dan ook gerechtvaardigd zijn dat partijen tot een vergelijk zullen komen. Overigens is vijf jaar na de inwerkingtreding voorzien in een evaluatie van de Wet auteurscontractenrecht.
Het reclamespotje van Stichting Moslimpleegkind |
|
Machiel de Graaf (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het wervingsspotje van Stichting Moslimpleegkind, waarin gesuggereerd wordt dat blanke ouders niet goed voor moslimkinderen kunnen zorgen?1
Ja.
Wat is uw reactie op de suggestie die gewekt wordt dat blanke ouders tassen vergeten en de kinderen na korte tijd weer thuis afleveren, kortom, slechte pleegouders zijn, puur en alleen omdat ze geen moslim zijn?
Beslissingen over kinderen die in pleeggezinnen worden geplaatst, worden zorgvuldig genomen. Een gedwongen uithuisplaatsing van een kind is een beslissing van de kinderrechter.
Gezien de vaak heftige geschiedenis en de onveilige hechtingservaringen van pleegkinderen is het van belang dat zij opgroeien in een omgeving waarin zij zich veilig kunnen hechten.
Pleegouders, zoals bedoeld in de Wet op de jeugdzorg, moeten een maximaal negen maanden durend voorbereidings- en screeningstraject afleggen. In dit traject wordt door de pleegzorgaanbieder beoordeeld of de aspirant-pleegouder geschikt is. Zo moet er voor hen een Verklaring van Geen Bezwaar worden afgegeven door de Raad voor de Kinderbescherming. Met dit uitgebreid voorbereidings- en screeningstraject wordt gewaarborgd dat alleen geschikte pleegouders pleegkinderen in een gezin kunnen opvangen.
In de Jeugdwet is geregeld dat jeugdzorginstanties uit dienen te gaan van de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van het kind en zijn biologische ouders. Op deze wijze wordt verzekerd dat pleegkinderen optimaal kans hebben op geschikte pleegouders die zowel oog hebben voor hun culturele en religieuze identiteit als voor een goede participatie in de samenleving. Sommige bevolkingsgroepen zijn echter ondervertegenwoordigd in het bestand aan pleegouders. Er zijn daarom meerdere landelijke pleegzorgcampagnes geweest voor het vergroten van de bekendheid van pleegouderschap, waarin onder meer is gefocust op het verbreden van het aanbod van pleegouders met betrekking tot godsdienstige gezindheid, levensovertuiging en culturele achtergrond. Er wordt dus op verschillende manieren bijgedragen aan het vergroten van de diversiteit van het aanbod van pleegouders, opdat de Jeugdwet in de praktijk zo goed mogelijk kan worden toegepast.
In dit antwoord heb ik mijn inhoudelijke reactie op deze kwestie gegeven. Verder is het niet aan mij om een oordeel te hebben over de interpretatie van een reclamespotje van de Stichting Moslimpleegkind.
Deelt u de mening dat liefde, rust en veiligheid op de eerste plaats moeten komen voor deze kinderen en niet het schaamteloos promoten van de kwaadaardige ideologie die de islam is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat deze campagne beëindigd wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat godsdienstige minderheden in India steeds meer in de knel komen |
|
Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Godsdienstige minderheden in India onder druk»?1 Hoe beoordeelt u deze berichtgeving, die mede is gebaseerd op cijfers van Religion News Service?
Ja. De informatie van Religion News Service is gebaseerd op bevindingen van de United States Commission on International Religious Freedom (USCIRF). Deze organisatie monitort de mate van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging
wereldwijd en doet beleidsvoorstellen aan de Amerikaanse President, de Minister van Buitenlandse Zaken en het Congres.
Herkent u de in het artikel gesignaleerde trend, namelijk dat het aantal aanvallen op godsdienstige minderheden in India sterk toeneemt? Betreft dit inderdaad met name agressie jegens christelijke minderheden, zoals wordt gesteld?
Het USCIRF Annual Report 2015 beschrijft dat religieus geïnspireerde incidenten en geweld in India zouden zijn toegenomen gedurende de afgelopen drie jaar. Het gaat hierbij om geweld jegens de religieuze minderheden Moslims en Christenen. In vergelijking met eerdere jaren lijkt het erop dat geweld vaker gericht is tegen christenen. Het rapport baseert zich daarbij vooral op waarnemingen door lokale organisaties. De Indiase overheid zelf geeft aan dat het aantal «communal incidents» in India juist is afgenomen met 22%: van 823 in 2013 tot 643 in 2014. Het kabinet kan daarom niet concluderen dat er sprake is van een trend waarbij het aantal aanvallen op godsdienstige minderheden in India sterk toeneemt.
Kunt u aanduiden waar deze negatieve trend tegenover geloofsvrijheid in India vandaan komt? Welke verklaring is hiervoor?
Informatie over aanvallen op religieuze minderheden is niet eenduidig (zie vraag 2). Evenwel valt over geloofsvrijheid te zeggen dat alhoewel India een pluralistische maatschappij is met een seculiere Grondwet, geweld tussen verschillende religies niet iets van de laatste jaren is. Spanningen tussen Christenen, Hindoes, Moslims en Sikhs komen al sinds de oprichting van India regelmatig voor. Deze zijn deels geloofsgebonden, maar worden vaak ook ingegeven door sociaaleconomische omstandigheden en spanningen op lokaal niveau, bijvoorbeeld over landbezit of andere materiële zaken. Deze kunnen in voorkomende gevallen tot religieuze polarisatie leiden.
Welke rol spelen de Indiase autoriteiten ten aanzien van deze trend? Is uw indruk dat de autoriteiten zich voluit inzetten voor het borgen van ruimte voor religieuze minderheden? Waaruit maakt u dit op?
De Indiase autoriteiten, inclusief de premier en senior ministers binnen de regering, hebben zich bij herhaling uitgesproken tegen religieus geweld en hebben uitingen hiervan veroordeeld. Zo riep premier Modi op tot een moratorium op religieus geweld tijdens zijn Onafhankelijkheidsdagtoespraak in augustus 2014. Naar aanleiding van de aanvallen op de christelijke gemeenschap bezwoer hij medio februari 2015 publiekelijk, tijdens een evenement georganiseerd door de christelijke gemeenschap, dat hij alle religieuze minderheidsgroepen inclusief de christelijke gemeenschap, zou beschermen tegen religieus geweld. Ook sprak hij zich nadrukkelijk uit vóór het recht op vrijheid van geloof en benadrukte hij dat de overheid de vrijheid van religie zal garanderen.
De recente incidenten waarbij christelijke gemeenschappen en scholen het doelwit waren van vernielingen kregen ook in India veel publiciteit. Premier Modi en verschillende senior ministers veroordeelden de aanslagen. Minister van Binnenlandse Zaken Rajnath Singh kondigde aan dat een Special Investigations Team wordt opgezet om op deze wijze extra capaciteit vrij te maken voor deze kwestie. Ook werden verschillende verdachten snel gearresteerd aan de hand van bewakingsbeelden.
Welke concrete acties hebben de Indiase autoriteiten ondernomen na de recente aanvallen op christelijke gemeenschappen en scholen? Zijn er daders opgepakt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid, waar mogelijk in internationaal verband, om de Indiase autoriteiten aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om de geloofsvrijheid in hun land te bevorderen en om agressie jegens religieuze minderheden hard aan te pakken? Welke kanalen heeft u daarvoor en hoe wilt u deze benutten?
Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is een prioriteit van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Het kabinet maakt van verschillende mogelijkheden gebruik om mensenrechten – inclusief de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging- aan de orde te stellen. Ook binnen de EU en VN staat het thema hoog op de agenda. Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging maken integraal onderdeel uit van het EU strategisch raamwerk en actieplan mensenrechten. Daarnaast komt godsdienstvrijheid terug in de EU-mensenrechtenstrategieën per land.
Binnen de VN is Nederland actief op het onderwerp godsdienstvrijheid in de Mensenrechtenraad (MRR) en de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Nederland steunt het werk van de Speciaal Rapporteur voor godsdienstvrijheid Bielefeldt en is actief betrokken bij de onderhandelingen van resoluties en verklaringen die betrekking hebben op godsdienstvrijheid.
In India steunde Nederland projecten op het gebied van godsdienstvrijheid in de deelstaten Gujarat en Karnataka, waarmee onder meer een dialoog tussen lokale leiders van religieuze gemeenschappen werd geïnitieerd. Momenteel steunt Nederland in de deelstaat Gujarat een project dat beoogt bij te dragen aan een cultuur van religieuze tolerantie.
“Warriortrainingen” van Nederlanders in Polen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Kent u het bericht «Lekker je wapen leegknallen in Pools oefendorp»?1
Weet u of er Nederlanders in andere landen, waaronder Polen, cursussen volgen waarbij deze cursisten leren dynamisch schieten in realistische omstandigheden? Zo ja, wat is de aard en omvang van deze trainingen? Zo nee, waarom niet?
Kunnen Nederlanders die in het buitenland dergelijke warriortrainingen volgen zich schuldig maken aan feiten die naar Nederlands recht ook in Nederland kunnen worden vervolgd, bijvoorbeeld het trainen ten behoeve van terrorisme? Zo ja, welke feiten kunnen dat zijn? Hoe wordt dit gehandhaafd? Zo nee, waarom niet?
Zijn er voor het vanuit Nederland organiseren of bemiddelen voor dergelijke cursussen, juridische belemmeringen? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, waarom niet?
Is het mogelijk dat een bedrijf, dat vanuit Nederland de in het bericht genoemde warriortrainingen organiseert of deelname aan die cursussen faciliteert, zich daarbij schuldig maakt aan strafbare feiten? Zo ja, welke en hoe kan hiertegen worden opgetreden?
Deelt u de mening dat burgers die willen leren schieten teneinde zichzelf te kunnen verdedigen totaal op het verkeerde spoor zitten? Zo ja, wat kunt u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat Nederlanders, waaronder leden van Nederlandse schietverenigingen, die in andere landen warriortrainingen gaan volgen, in Nederland geen wapenvergunning meer zouden mogen hebben? Zo ja, hoe gaat u dit effectueren? Zo nee, waarom niet?
Is het waar dat iemand een Verklaring Omtrent Gedrag moet overleggen alvorens hij aan een warriortraining in Polen mag deelnemen? Zo ja, in hoeverre mogen dergelijke verklaringen vanwege het doel waarvoor ze worden gebruikt, geweigerd worden? Deelt u de mening dat die geweigerd zouden moeten worden?
Deelt u voorts de mening dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de in het artikel genoemde contactpersoon van de Israeli Tactical School in staat is te beoordelen of iemand niet bij extreme ideologische bewegingen is aangesloten» of andere kwade bedoelingen heeft? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?