De huisvuilinzameling in de binnenvaart |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hoeveel abonnementen voor het huisafval zijn er inmiddels afgesloten in de binnenvaart? Bent u tevreden met dit aantal?
Er zijn (per 5 maart 2015) 397 abonnementen uitgegeven voor huisafval, en daarbij nog 37 abonnementen alleen voor Klein Gevaarlijk Afval (KGA).
In het Algemeen Overleg Scheepvaart op 10 juni 2014 heb ik u toegezegd het systeem na 2 jaar te evalueren, om het de kans te geven te stabiliseren.
Wat is de reden dat het aantal afvalcontainers voor de binnenvaart sinds de invoering van het abonnement drastisch is afgenomen?
Zoals ik reeds heb aangegeven in mijn brief aan uw Kamer d.d. 19 mei 2014 (Tweede Kamer 31 409, nr. 60) heeft Rijkswaterstaat bij het vaststellen van het inzamelnetwerk – in overleg met de binnenvaartbrancheorganisaties – een afweging gemaakt tussen enerzijds de kosten en anderzijds de wens tot een voldoende dekkend netwerk. De afvalcontainers zijn per 1 juli 2014 beter verdeeld over Nederland en het aantal containers is uitgebreid van initieel 25 tot 35.
Het inzamelen en verwerken van afval is helaas een dure aangelegenheid. Een uitgebreider inzamelnetwerk zou een hoger tarief voor het abonnement betekenen.
Wat is de reden dat in sluizen niet bij elke kolk alle containers beschikbaar zijn om het vuil gescheiden aan te bieden?
Ook hiervoor geldt dat een afweging is gemaakt tussen enerzijds de kosten en anderzijds de wens tot een voldoende dekkend netwerk. In samenspraak met de binnenvaartbrancheorganisaties is ervoor gekozen om op 10 locaties gescheiden inzameling mogelijk te maken, om de abonnementskosten binnen de perken te houden.
Vindt u het normaal dat een schipper nu de halve sluis door moet lopen en steile trappen moet beklimmen om met een vuilniszak de afvalcontainer te bereiken? Vindt u de geboden service in verhouding staan met de kosten voor het huisafval?
Ook vóór de instelling van het vrijwillig abonnement stonden er containers op sluizen. De situatie is wat betreft de plaatsing van de containers niet anders dan voorheen. Destijds is nooit gebleken dat de beschreven situatie als problematisch werd gezien.
Stichting Afvalstoffen en Vaardocumenten Binnenvaart (SAB) heeft recent in opdracht van RWS aan de huidige abonnementhouders de vraag gesteld of zij wijzigingen wensen in het netwerk. Daarbij kunnen zij ook aangeven of containers op een onhandige of slecht bereikbare plek staan, dit kan dan eventueel gewijzigd worden.
Nog recentelijk is op verzoek van de binnenvaartbrancheorganisaties een onderzoek uitgevoerd door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Daaruit is gebleken dat de kosten van inzameling van afval van de binnenvaart in Nederland liggen op een vergelijkbaar niveau met de gemiddelde gemeentelijke afvalstoffenheffing en dat het onwaarschijnlijk is dat gemeenten de inzameling van scheepsafvalstoffen structureel tegen significant lagere kosten kunnen uitvoeren.
Klopt het dat men in België maatregelen gaat nemen om te voorkomen dat Nederlandse schippers massaal hun huisvuil daar aanbieden? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Mij is niet bekend dat België maatregelen neemt tegen het aanbieden van overig bedrijfsafval specifiek door Nederlandse schippers.
Wel is op een aantal plekken in België een toename te merken in de afgifte van huisvuil.
Dat is voor de België reden om te onderzoeken op welke wijze een adequate service kan worden blijven geleverd waarbij men het principe «de vervuiler betaalt» hanteert, zoals dat in het CDNI Verdrag is afgesproken.
Zijn er bij Rijkswaterstaat klachten bekend van binnenvaartschippers over de huisvuilinzameling? Zo ja, om wat voor klachten gaat het, om hoeveel klachten gaat het en wat is er met deze klachten gedaan?
Bij de informatielijn van Rijkswaterstaat zijn rond de invoering van het abonnementensysteem (1 november 2013) en rond de aanpassing van het systeem en het netwerk (1 juli 2014) een aantal vragen en klachten binnengekomen. Sinds het najaar van 2014 komen er vrijwel geen meldingen meer binnen.
In de periode van 1 november 2013 tot 1 maart 2015 zijn er in totaal circa 40 informatieverzoeken binnengekomen. Deze vragen gingen met name over de locaties van de inzamelpunten. Ook waren er enkele vragen over de achtergrond van het nieuwe beleid. Aan de vraagstellers is de gevraagde informatie gegeven.
Daarnaast zijn er circa 55 klachten binnengekomen, voor het overgrote deel in het eerste half jaar na de invoering per 1 november 2013. De klachten gingen met name over het verminderen van het aantal inzamelpunten. Ook gaf men soms aan niet te willen betalen voor de inzameling van afval. Aan deze melders is de achtergrond van de maatregelen en de vrijblijvendheid van het afnemen van een abonnement uitgelegd.
Klopt het dat wanneer een binnenvaartschipper een klacht heeft over het al dan niet naleven van het Scheepafvalstoffenverdrag (CDNI), hij deze alleen bij de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) kan indienen?
Nee, dat klopt niet. De CCR is niet verantwoordelijk voor het afvalstoffenverdrag. Het CDNI (Convention relative à la collecte, au dépôt et à la réception des Déchets survenant en Navigation rhénane et Intérieure) is een apart verdrag van 6 landen, te weten België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Zwitserland en Nederland. Het CDNI wordt bestuurd door de Conferentie van Verdragsluitende Partijen (CVP).
Een klacht over de implementatie van het afvalstoffenverdrag moet bij de CVP worden ingediend. Het CDNI kent echter geen individueel klachtrecht. Om die reden worden klachten terugverwezen naar de lidstaten. Ik vind dit ongewenst, en ben dan ook bereid de instelling van een individueel klachtrecht in de CVP te agenderen.
Kunt u aangeven waarom de CCR een eerdere klacht van de Algemene Schippers Vereniging (ASV) in dit kader niet ontvankelijk heeft verklaard?1
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u ervan op de hoogte dat veel binnenvaartondernemers met hun gezin niet alleen op het binnenvaartschip verblijven, maar ook thuis?
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Klopt het dat deze gezinnen zowel moeten betalen voor huisvuilinzameling in hun gemeente als op het schip middels het huisvuilabonnement?
Ieder huishouden in Nederland betaalt afvalstoffenheffing in de gemeente waarin men woont. Eigenaren van een tweede huis betalen daarnaast ook in de gemeente waarin dat tweede huis staat. Ondernemers betalen reinigingsrechten voor het zakelijke adres.
Voor de inzameling van overig scheepsbedrijfsafval (waaronder huisvuil) vanaf het schip kan een vrijwillig huisvuilabonnement afgesloten worden. Men kan er echter ook voor kiezen zijn huisvuil op een andere wijze af te voeren en ervoor te betalen via haven- of liggelden. Het afsluiten van een abonnement om langs de Rijksvaarwegen afval te kunnen afgeven, is niet verplicht. Het is een aanvullende dienst, die voorheen gratis was maar waarvoor men nu moet betalen.
Deelt u de mening dat een binnenvaartfamilie niet significant meer huisvuil produceert dan een gemiddeld gezin? Zo ja, waarom moet er dan dubbel belasting betaald worden?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat een binnenvaartfamilie meer huisvuil produceert dan een gemiddeld gezin. Het gaat hier echter om betaling voor verschillende diensten, zie ook het antwoord op vraag 10. Hoeveel men uiteindelijk betaalt voor de inzameling van zijn huisvuil is afhankelijk van de manier waarop de gemeente zijn afvalstoffenheffing heeft vormgegeven (vast bedrag per huishouden of naar hoeveelheid afval), en of men wel of niet gekozen heeft voor een huisvuilabonnement. Bij dit laatste heeft men ook nog de keuze tussen een klein, middel of groot abonnement, naar gelang de behoefte.
Wat is de reden dat u het huisvuil op een schip onder bedrijfsafval schaart?
Het CDNI heeft huisvuil gedefinieerd als «overig scheepsbedrijfsafval». Ik heb mij daaraan te houden bij de implementatie van het verdrag.
Overigens wil ik opmerken dat in de Nederlandse milieuwetgeving alle afval van ondernemingen aangemerkt wordt als bedrijfsafval, ook als dit naar zijn aard te vergelijken is met huishoudelijk afval (zoals bijvoorbeeld bij kantoren). Het CDNI maakt op dit punt dus dezelfde keuze als de Nederlandse wetgever.
Deelt u de mening dat wanneer hier sprake is van bedrijfsafval, de aanschaf van de producten die tot afval geleid hebben ook onder bedrijfskosten valt en daarmee de btw aftrekbaar dient te zijn als voorbelasting en de kosten aftrekbaar van de winst? Zo nee, waarom niet?
Een binnenvaartschipper die kwalificeert als btw-ondernemer heeft recht op aftrek van voorbelasting als hij de door hem aangeschafte goederen en diensten gebruikt voor met btw belaste handelingen. Dit volgt uit de Europese BTW-Richtlijn en de Wet op de omzetbelasting 1968. De kwalificatie «bedrijfsafval» is voor het bepalen van de omvang van het recht op aftrek van voorbelasting irrelevant.
Een binnenvaartschipper die kwalificeert als ondernemer voor de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting, kan kosten in aftrek brengen die drukken op de baten die hij realiseert met het drijven van de onderneming. Of de in de vraag genoemde kosten kwalificeren als dergelijke kosten, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Wellicht ten overvloede wijs ik er in dit kader op dat voor de schipper zelf of een belangenvereniging de mogelijkheid openstaat om over de uitwerking in een concrete casus met de Belastingdienst in overleg te treden. De kwalificatie van huisafval als «bedrijfsafval» onder het Scheepafvalstoffenverdrag is bij die beoordeling in ieder geval niet doorslaggevend.
De mantelzorgboete |
|
Mona Keijzer (CDA), Enneüs Heerma (CDA), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat AOW'ers kosten moeten delen met huisgenoten en dat de KBO-Brabant de overheid daarom oproept snel duidelijkheid te scheppen over mantelzorgboete bij mantelzorgwoning?1
Ja.
Kent u de landelijke regeling sinds 1 november 2014, waardoor het onder voorwaarden mogelijk is om zonder bouwvergunning een mantelzorgwoning te bouwen, zodat mensen die zorg nodig hebben in de buurt wonen van hun naasten? Hoe beziet u de situatie dat die vergunningsvrijheid geldt zolang de betrokkenen kunnen aantonen dat er sprake is van mantelzorg en dat per gemeente regels worden vastgesteld over wat een geldig bewijs is voor de noodzaak van mantelzorg?
Ja. Het Besluit omgevingsrecht (Bor), dat op 1 november 2014 is gewijzigd, regelt dat zonder omgevingsvergunning onder voorwaarden een bijbehorend bouwwerk kan worden gebouwd in het achtererfgebied bij een hoofdgebouw. Bij een woning kan zo’n bijbehorend bouwwerk gebruikt en ingericht worden voor huisvesting in verband met mantelzorg.
De beoordeling of sprake is van mantelzorg als bedoeld in het Besluit omgevingsrecht ligt bij de gemeente.2 Vaak zijn personen waarbij sprake is van intensieve mantelzorg in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 al bij gemeenten in beeld. Voor die gevallen waarin daarvan geen sprake is én er bij de gemeente gerede twijfel bestaat omtrent de mantelzorgsituatie, kan een gemeente een verklaring daarover verlangen van de zorgbehoevende. Deze verklaring kan worden verstrekt door een huisarts, wijkverpleegkundige of een ander deskundig te achten persoon of een deskundige instantie. Met deze open formulering in het Besluit omgevingsrecht is aansluiting gezocht bij de diverse disciplines die op gemeenteniveau, vaak in wijkteams, zijn vertegenwoordigd en die kunnen vaststellen of er sprake is van een mantelzorgbehoefte3.
Acht u het acceptabel dat de onder vraag 2 genoemde bewijzen per gemeente uiteenlopen (soms een huisartsenverklaring, soms een CIZ-indicatie)?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beziet u de samenloop met de mogelijke invoering van de kostendelersnorm in de AOW in relatie met de mantelzorgwoning? Als de kostendelersnorm alsnog gaat gelden voor mensen in de AOW, zullen dan twee huishoudens in één woning met een mantelzorgwoning in de achtertuin daaronder vallen?
De kostendelersnorm in de AOW is uitgesteld tot 1 juli 2016. De komende tijd wordt benut om, zoals ook is toegezegd bij de behandeling van de kostendelersnorm in de Eerste Kamer, te onderzoeken wat de effecten zijn van
de kostendelersnorm in de AOW op de mantelzorg4. De besluitvorming over de kostendelersnorm in relatie tot de effecten op mantelzorg zal naar verwachting voor de zomer van 2015 naar uw Kamer worden gezonden.
Lopen mensen die nu besluiten tot de bouw van een mantelzorgwoning het risico dat ze straks gestraft worden met de kostendelersnorm? Hoe beziet u de situatie van mensen die de keus om een mantelzorgwoning te bouwen niet uit kunnen stellen tot er meer zekerheid is op de financiële situatie?
Zie antwoord vraag 4.
Is er bij de plaatsing van een mantelzorgwoning sprake van twee onafhankelijke huishoudens of worden de twee gezinnen (uit de mantelzorgwoning en uit het hoofdgebouw) als één huishouden beschouwd?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de mantelzorgwoning een eigen huisnummer nodig om als onafhankelijke woning te worden beschouwd? Zo ja, kan een mantelzorgwoning een eigen huisnummer krijgen waardoor het administratief een onafhankelijke woning is?
Op grond van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen moet de gemeente aan elk verblijfsobject een adres toekennen. Indien een mantelzorgwoning zelfstandig kan worden gebruikt (met name als de benodigde voorzieningen aanwezig zijn en een eigen toegang aanwezig is) dan zal deze een eigen adres (huisnummer) moeten krijgen. In alle andere gevallen zal juist geen adres mogen worden toegekend. Op dit punt bestaat geen beleidsvrijheid voor gemeenten. Voor de toepasselijkheid van de regeling voor vergunningvrij bouwen is het al dan niet beschikken over een eigen huisnummer overigens niet relevant.
Wordt de bouwregel (functionele ondergeschiktheid aan het hoofdgebouw) de bepalende factor voor de regelgeving in de sociale zekerheid (bijstand, WAO) en de belasting (WOZ, etc.)? Zo ja, is dan wenselijk?
Materiële controles door zorgverzekeraars bij huisartsen |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de situatieschets van huisarts Van het Zandt en de materiële controles die Achmea uitvoert?1 Vindt u de wijze waarop materiële controles door Achmea worden uitgevoerd te rechtvaardigen, nu Achmea kennelijk controles uitvoert op basis van statistische gegevens, in plaats van vermoeden of concrete aanwijzingen voor fraude?
Om de zorg en de zorgverzekeringspremie voor de verzekerden betaalbaar te houden, controleren de NZa en zorgverzekeraars of de door zorgaanbieders gedeclareerde zorg wel verzekerd is conform de Zorgverzekeringswet. Dat is alleen het geval, indien de zorg aan een aantal in de wet- en regelgeving gestelde formele en materiële eisen voldoet. Bij de materiële eisen wordt door de zorgverzekeraar nagegaan of de zorg daadwerkelijk geleverd is (opsporen van spooknota’s) en of de geleverde zorg wel redelijkerwijs was aangewezen gezien de medische situatie van de verzekerde (passende zorg/doelmatigheid). In zijn algemeenheid dienen zorgverzekeraars bij het uitvoeren van de controles rekening te houden met de persoonlijke situatie van de zorgaanbieder, vooral als de zorgaanbieder hier een beroep op doet. Communicatie hierover is in dit proces van groot belang. In het aangehaalde geval van huisarts Van het Zandt had dit beter gekund. Zorgverzekeraar Achmea heeft hierover ook contact gehad met de huisarts en aangegeven hierin te kort te zijn geschoten.
Zorgverzekeraar Achmea baseert zijn controles op de praktijkvariatie die zij constateert. Dit is in overeenstemming met de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de daarop gebaseerde Regeling zorgverzekering (Regeling). Deze regeling schrijft voor dat de zorgverzekeraars hun controles stapsgewijs moeten uitvoeren en slechts in het uiterste geval toegang mogen hebben tot medische informatie.
Conform de Regeling voeren de zorgverzekeraars de controles in voorgeschreven stappen uit: eerst een algemeen onderzoek en daarna in het uiterste geval indien noodzakelijk een detailonderzoek. Als eerste stap in het algemeen onderzoek voeren de zorgverzekeraars een algemene risicoanalyse uit. Op basis daarvan stellen zij een algemeen controle-plan vast en bepalen zij welke controle-instrumenten (waaronder datamining/ statistisch onderzoek) wanneer worden ingezet om vast te stellen of er voldoende zekerheid bestaat dat de zorg waarvoor een declaratie is ingediend ook Zvw verzekerde zorg is (controledoel). Het gaat daarbij vooral om de vragen of aan de materiële eisen van de Zvw wordt voldaan. Tijdens deze algemene controle worden nog geen medische gegevens ingezien. Onderzoek op basis van statistische gegevens en eventueel andere aanvullende informatie kan inzicht geven in de wijze van praktijkvoering ten opzichte van gelijksoortige zorgaanbieders en kunnen leiden tot een vermoeden van een bijzondere situatie (praktijkvariatie) en een mogelijke onregelmatigheid. Een sterk afwijkend declaratiepatroon kan aanleiding zijn voor de zorgverzekeraar om hier via een detailonderzoek nader naar te kijken. De zorgverzekeraar kan op basis van eigen criteria een selectie maken van zorgaanbieders waarbij hij – na weer een aantal stappen – een detailonderzoek noodzakelijk vindt. Tijdens dit detailonderzoek kunnen onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur van de zorgverzekeraar medische gegevens worden beoordeeld.
Vindt u het acceptabel dat bij declaraties boven tweemaal de standaarddeviatie dan een mogelijke terugvordering aan de orde is, of dat een detailcontrole volgt, en de betrokken huisarts moet uitleggen waarom hij of zij zoveel afwijkt van de gemiddelde declaraties?
Zie antwoord vraag 1.
Betekent een dergelijk statistisch uitgangspunt voor de controlesystematiek niet dat per definitie altijd 2,5% van de huisartsenpraktijken in de beklaagdenbank zit vanwege «hun» te hoge omzet?
Zoals bij de antwoorden op de vragen 1, 2 en 4 al is aangegeven, staat het de zorgverzekeraar vrij om zelf een norm te kiezen (bijvoorbeeld tweemaal de standaarddeviatie) om op basis van statistisch onderzoek te bepalen welke zorg of zorgaanbieder via een materiële controle in aanmerking komt om eventuele uitschieters in het declaratiepatroon te verklaren. Het kan daarbij gaan om zowel zorgaanbieders met uitschieters omhoog (veel meer declaraties dan het gemiddelde) als uitschieters omlaag (veel minder declaraties dan het gemiddelde) in hun declaratiepatroon.
Overigens is het niet zo dat deze zorgaanbieders meteen in de beklaagdenbank zitten. Wel is het zo, dat hun declaratiepatroon opvalt en de zorgverzekeraar daarom daarover nader uitleg vraagt.
Klopt het dat voor een materiële controle een aanleiding moet zijn, en een louter «hoge» omzet een gelegitimeerde aanleiding tot het uitvoeren van een materiële controle? Zo ja, op basis van welk wetsartikel?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat door Achmea dergelijke materiële controles alleen worden uitgevoerd bij praktijken die het meest declareren, en de hoogste omzet hebben? Worden er ook controles uitgevoerd bij die praktijken die het minst declareren, en de laagste omzet hebben? Zou bij deze laatste groep sprake kunnen zijn van onder behandeling, hetgeen nader onderzoek vergt? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhouden de materiële controles van Achmea zich tot het beroepsgeheim? Dient niet het beroepsgeheim te worden gerespecteerd, wanneer er alleen maar sprake is van een declaratieafwijking boven tweemaal de standaarddeviatie? Zo neen, kunt u dit toelichten?
Achmea respecteert het beroepsgeheim door het wettelijk kader te volgen.
Met betrekking tot de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de patiënt, het beroepsgeheim en het verschoningsrecht van de zorgaanbieder en de verplichting tot het verrichten van formele en materiële controles door zorg-verzekeraars is een zorgvuldige procedure tot stand gebracht die rekening houdt met alle belangen. De stapsgewijze procedure geschiedt op basis van hoor en wederhoor tussen zorgaanbieder en de onderzoekende zorgverzekeraar. Hij is tot stand gekomen in overleg met de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), Geestelijke Gezondheidszorg Nederland (GGZ Nederland), de Nederlands Patiënten Consumenten Federatie (NPCF), Zorgverzekeraars Nederland (ZN), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en het College bescherming persoonsgegevens (Cbp). De procedure is neergelegd in hoofdstuk 7 van de Regeling en verder uitgewerkt in het Protocol Materiële controle, dat behoort bij de Gedragscode verwerking persoonsgegevens zorgverzekeraars. In de Regeling is neergelegd dat zorgverzekeraars ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de patiënt/verzekerde bij het indienen van declaraties slechts stapsgewijs controles (eerst een algemene controle en daarna eventueel een detailcontrole) mogen uitvoeren. De zorg-aanbieder is verplicht tot medewerking indien de zorgverzekeraar zich houdt aan de voorgeschreven procedure. Die procedure is voor de zorgaanbieder per stap controleerbaar.
De verplichting in de Zvw en de daarop gebaseerde Regeling bieden de wettelijke grondslag die volgens het Europese verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) noodzakelijk is voor de zorg-aanbieder om zijn beroepsgeheim te mogen doorbreken. De Zvw en Regeling bieden voor zorgverzekeraar de noodzakelijke wettelijke grondslag om de medische persoonsgegevens te verwerken in het kader van de door hem uit te voeren formele en materiële controle.
Op basis van controlevoorschriften van de toezichthouder op de uitvoering van de zorgverzekering en de Zvw, de NZa, dient de zorgverzekeraar controles uit te voeren over de gegevens in zijn administratie om de juistheid en volledigheid van de informatie die hij in zijn uitvoeringsverslag opneemt te kunnen borgen. Het Protocol vereveningsonderzoek Zvw van de NZa bevat de nadere voorschriften voor de uitvoering van de controles. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt naar de mate van afwijking van de standaarddeviatie.
Als de zorgverzekeraar na de algemene controle nog onvoldoende zekerheid heeft of er (gezien de statistische afwijking) sprake is van een declaratie waaraan verzekerde zorg ten grondslag ligt, mag hij overgaan tot detailcontrole als aan de eisen als genoemd in artikel 7.8 van de Regeling is voldaan.
Voor detailcontrole staan zorgverzekeraars diverse controle-instrumenten ter beschikking. Deze moeten proportioneel worden ingezet. Dat betekent dat de zorgverzekeraar eerst het minst ingrijpende middel inzet, bijvoorbeeld het opvragen van persoonsgegevens van verzekerden zonder dat de verzekeraar inzage heeft in de administratie van de zorgaanbieder of het inzien van de administratie van de zorgaanbieder zonder dat de verzekeraar kennis neemt van de diagnosegegevens van zijn verzekerde. Als ultimum remedium mag onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur van de zorgverzekeraar het medische dossier van zijn verzekerde worden ingezien.
De NZa houdt toezicht op de rechtmatige uitvoering van de zorgverzekering en de Zvw; het Cbp ziet toe op de naleving van de Wbp.
Heeft Achmea hierover contact gehad met de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) en beroepsorganisaties? In hoeverre, en op welke wijze, zijn de materiële controles betrokken bij de onderhandelaarsafspraken van 16 juli 2013? Wat is daar destijds over afgesproken?2
Nee, Achmea heeft over de invulling van de door haar gehanteerde statistische norm geen contact gehad met de KNMG en de beroepsorganisatie. Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 6 is de KNMG wèl betrokken geweest bij de totstandkoming van de daar beschreven procedure. Over de wijze waarop zorgverzekeraars materiële controles uitvoeren, zijn geen afspraken gemaakt in het «Onderhandelaarsresultaat eerste lijn 2014 tot en met 2017» van 16 juli 2013.
Dient niet het beroepsgeheim te worden gerespecteerd, dus geen detailcontrole, wanneer er alleen sprake is van een declaratievariantie boven tweemaal de standaarddeviatie, in plaats van concrete aanwijzingen voor fraude? Zo neen, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Is een detailcontrole met het doorbreken van het beroepsgeheim toegestaan, louter om de statistische afwijking, de variantie, toe te lichten en daarmee de onschuld te bewijzen, ook al is er geen concrete aanwijzing voor of vermoeden van fraude? Wanneer is de inzet van een detailcontrole proportioneel?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhoudt zich dit tot de regelgeving rondom het beroepsgeheim en de privacy van patiënten? (Art. 8, EVRM)3
De verplichting tot het verstrekken en verwerken van informatie op persoons-niveau ten behoeve van formele4 en materiële5 controle moet aan een aantal eisen op grond van privacywetgeving voldoen. Het gaat hier om persoons-gegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in artikel 16 Wbp. Artikel 16 van de Wbp verbiedt de verwerking van persoonsgegevens met betrekking tot de gezondheid van personen. Artikel 21 Wbp bevat een uitzondering voor hulp-verleners, instellingen of voorzieningen voor gezondheidszorg en zorg-verzekeraars. Tevens vallen deze gegevens onder het medisch beroepsgeheim van de individuele zorgaanbieder6 respectievelijk de geheimhoudingsplicht van de zorgaanbieder7.
Omdat het gaat om medische informatie over patiënten moet worden voldaan aan hetgeen vereist is krachtens artikel 8 van het EVRM, artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van Europese Unie, evenals aan Richtlijn 95/46/EG van het Europees parlement en de Raad van 24 oktober 1995, waarvan de Wbp een uitwerking vormt en artikel 10 Grondwet. Vereist is dat voor elke bij of krachtens wet opgelegde verplichting tot doorbreking van de medische geheimhoudingsplicht de noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit wordt aangetoond.
Artikel 8 van het EVRM bepaalt dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven. Een inperking van dat recht moet ingevolge het tweede lid van dat artikel:
In casu is dit het geval, zie artikelen 87 Zvw, 9.2.1 Wet langdurige zorg (Wlz) en 68a Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) en de daarop gebaseerde regelingen. Die regelingen zijn voor een ieder kenbaar bekendgemaakt in het Staatsblad respectievelijk de Staatscourant;
In casu is dit het geval want het gaat om het economisch welzijn van Nederland, het voorkomen van strafbare feiten en bescherming van de rechten van de mens (i.c. verzekerden).
de inperking voorziet in een dringende maatschappelijke behoefte;
In casu is dit het geval want het gaat om de goede uitvoering van de zorgverzekeringsovereenkomst en van de Zvw, de Wlz of de aanvullende en vrijwillige ziektekostenverzekeringen.
de inperking geschikt is om het te dienen belang te realiseren;
In casu is dit het geval want met de formele en materiële controles kan worden nagegaan of aan de wettelijke eisen wordt voldaan en verzekerden hebben gekregen waar zij recht op hebben.
en de inperking voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit;
In casu is dit het geval want de wettelijke procedure is afgesproken met een groot aantal belangenorganisaties en het Cbp, en houdt een stapsgewijze uitvoering in die voldoende waarborgen bevat.
Hoe mogen medische gegevens, verkregen door middel van detailcontrole, verwerkt worden door zorgverzekeraars? Hoe lang mogen deze verkregen gegevens worden bewaard? Wie bewaart deze gegevens?
Uitgangspunt is dat zorgverzekeraars enkel persoonsgegevens mogen verwerken voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van de zorgverzekering of de Zvw (artikel 8 Wbp jo. artikel 87 Zvw jo. 7.1 Regeling). Hierbij spelen subsidiariteit en proportionaliteit een rol. Persoonsgegevens mogen enkel worden verwerkt voor het doel waarvoor ze zijn verkregen.
Indien bij de uitvoering van detailcontrole persoonsgegevens van verzekerden worden verwerkt, geschiedt dit onder verantwoordelijkheid van een medisch adviseur. Medische persoonsgegevens worden bewaard in een medisch archief onder zijn verantwoordelijkheid op zorgvuldige wijze bewaard en beheerd. Blijkens de Gedragscode worden gegevens na het beëindigen van de overeenkomst gedurende een periode van maximaal zeven jaar bewaard. Daarbij geldt dat als zorgverzekeraars persoonsgegevens niet meer noodzakelijkerwijs nodig hebben voor het doel waarvoor zij zijn verkregen, zij die gegevens niet langer mogen bewaren.
Is er op dit moment een onafhankelijke instelling die toezicht houdt op de uitvoering van deze bescherming van persoonsgegevens? Zo ja, welke?
De NZa houdt toezicht op de uitvoering van de zorgverzekering en het bij of krachtens de Zvw bepaalde door de zorgverzekeraars. Het Cbp houdt toezicht op de naleving van de Wbp.
Wanneer verschijnt de nieuwe goedgekeurde «Gedragscode materiële controle» van de Zorgverzekeraars?4 5 Verschilt deze van de medewerkingsplicht, zoals verwoord door de KNMG?6
Er is geen «Gedragscode materiële controle». Wel heeft ZN het Protocol materiële controle opgesteld. Dit is onderdeel van de Gedragscode verwerking persoons-gegevens zorgverzekeraars. Nu het goedkeuringsbesluit daarvan is ingetrokken heeft dat automatisch gevolgen voor de goedkeuring van het Protocol. ZN is op dit moment met het Cbp in overleg en zal weer een goedkeuring aanvragen. Over de doorlooptijd daarvan valt op dit moment weinig te zeggen.
Past Achmea bij haar materiële controle ook het stappenplan toe met eerst de inzet van lichtere instrumenten?7
Ja, dat doet Achmea.
Wanneer een zorgverzekeraar via een materiële controle volledig inzicht kan eisen in de gedeclareerde zorg, en daarmee in het medisch dossier kan kijken, waarom is het wetsvoorstel met betrekking tot strengere regels voor handhaving dan nodig?8
Het wetsvoorstel13 is noodzakelijk om de verplichting voor zorgaanbieders om informatie te leveren ten behoeve van formele en materiële controle uit te breiden. De uitbreiding beperkt zich tot twee situaties. Een situatie waarin het tarief in rekening gebracht is aan een verzekerde en die verzekerde aan zijn zorgverzekeraar verzoekt om betaling van dat tarief aan de zorgaanbieder of om een vergoeding van dat tarief (restitutie). En de situatie waarin die verzekerde verantwoording aflegt aan zijn zorgverzekeraar van de besteding van een ontvangen voorschot ter betaling van een tarief. Voorts wordt in dat wetsvoorstel naar aanleiding van uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven in de wet vastgelegd dat diagnose-informatie moet worden verstrekt indien dat noodzakelijk is voor de formele en materiële controle. In de nota naar aanleiding van het verslag over onderhavig wetsvoorstel wordt hier verder op ingegaan.
Vindt u het terecht dat de vier grote zorgverzekeraars nog steeds 13 weken voor de duur van terminale begeleiding rekenen, terwijl de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) deze voor 2015 juist heeft geschrapt?9
De onderhavige materiële controle betreft een periode voor 2015, toen de NZa de 13 wekentermijn voor de duur van terminale zorg nog niet had geschrapt. Gelet daarop is het goed voorstelbaar dat de zorgverzekeraars bij hun materiële controle over jaren voor 2015 de termijn van 13 weken als aandachtspunt gebruiken.
Vindt u het terecht dat, wanneer iemand langer dan 13 weken terminaal is, de begeleiding van de huisarts als verdacht wordt gezien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met terminale begeleiding wordt gedoeld op zorg die in rekening gebracht kan worden met de NZa-prestatie «intensieve zorg». Naast terminale begeleiding kan met «intensieve zorg» de zorg thuis in rekening worden gebracht aan mensen met een verpleeghuisindicatie. Het gaat om een tarief per visite in de vorm van een Modernisering & Innovatie-verrichting (M&I-verrichting). De M&I-verrichting «intensieve zorg» is in het verleden tot stand gekomen in onderling overleg tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars. De omschrijving van terminale zorg binnen intensieve zorg, met inbegrip van de maximale termijn van 13 weken en het maximale aantal van 40 visites, is een definitie die zorgaanbieders en zorg-verzekeraars in het verleden zijn overeengekomen. Gelet op het antwoord op vraag 16 kan ik me voorstellen dat zorgverzekeraars bij huisartsen die onevenredig vaak terminale zorg langer dan 13 weken declareren, hierover in het kader van de materiële controle nadere toelichting bij die betreffende huisartsen vragen. Het is mogelijk dat dergelijke declaraties, waarvan de frequentie aanzienlijk afwijkt van het gemiddelde, goed verklaard kunnen worden. Het is gebruikelijk dat bij (materiële) controle vooral de aandacht uitgaat naar uitschieters en aanzienlijke afwijkingen van het gemiddelde; dan wordt daarvoor een toelichting en verklaring gevraagd aan de betreffende huisarts(en). Ik vind de stelling in de vraagstelling dat elke terminale zorg door huisartsen die langer duurt dan 13 weken als verdacht wordt gezien, dan ook niet terecht.
Wat vindt u ervan dat de verzekeraars zelfs verder gaan, door het aantal bezoeken te maximeren op 40? Vindt u het terecht dat een huisarts na 40 bezoeken tegen een stervende patiënt moet zeggen «Nu wordt het voor eigen rekening?»
Zoals aangeven bij het antwoord op vraag 17 is de omschrijving van terminale zorg binnen intensieve zorg, met inbegrip van de maximale termijn van 13 weken en het maximale aantal van 40 visites, een definitie die zorgaanbieders en zorgverzekeraars eerder met elkaar zijn overeengekomen.
Van belang is verder dat artsen altijd een reguliere lange visite kunnen declareren in geval van terminale begeleiding, zowel in het geval ze wel als niet een overeenkomst met de zorgverzekeraars hebben voor «intensieve zorg». Er is dus geen sprake van dat een huisarts tegen een stervende patiënt moet zeggen: «nu wordt het voor eigen rekening».
Kunt u begrijpen dat de huisarts die een paar tientjes moet terug betalen omdat deze volgens de zorgverzekeraar teveel zorg verleend zou hebben aan terminale patiënten, verbolgen is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 18.
Op welke wijze voeren andere zorgverzekeraars materiële controles uit?
Zorgverzekeraars bepalen zelf hoe zij binnen de geldende wet- en regelgeving de materiële controles uitvoeren. Zij kunnen hier o.a. spiegelinformatie en datamining bij gebruiken.
Kunt u de Kamer een overzicht sturen van het aantal materiële controles door alle zorgverzekeraars, en op welke grond tot die controle is besloten?
ZN heeft hier geen overzicht van. Wel maken zorgverzekeraars voorafgaand aan een jaar op hoofdlijnen hun geplande materiele controles kenbaar. De meeste zorgverzekeraars hebben deze geplande materiele controles op hun website gepubliceerd staan.
Kunt u de Kamer tevens laten weten wat de verwachte kosten zijn van de materiële kosten, alsmede de geraamde opbrengsten?
ZN heeft geen inzicht in de kosten die gemoeid zijn met het uitvoeren van de materiele controles bij huisartsen. Wel wordt door ZN in het jaarlijkse persbericht bekend gemaakt wat de zorgverzekeraars aan euro’s terugvorderen in de huisartsensector. In 2013 hebben de zorgverzekeraars voor € 329 miljoen teruggevorderd door controle (materieel en formeel) achteraf. Hiervan is 2% (€ 6,6 miljoen) door zorgverzekeraars bij huisartsen teruggevorderd.
Hoe hoog schatten de zorgverzekeraars het percentage (en of bedrag) dat gemoeid is met onterechte of frauduleuze declaraties in de huisartsenzorg?
Ik verwijs u hiervoor naar het persbericht van ZN en de toelichting hierop15. Hierin staat per zorgsoort aangegeven hoeveel zorgverzekeraars daadwerkelijk door controles vooraf hebben afgewezen en hoeveel zij daadwerkelijk hebben teruggevorderd door controles achteraf.
Wat zijn de macro-opbrengsten die bij huisartsen bij materiële controles de afgelopen jaren zijn teruggevorderd? Hoe zijn deze opbrengsten verdeeld over de zorgverzekeraars? Hoe is het verloop van deze opbrengsten de laatste vijf jaar? In hoeverre is de toezichthouder NZa op de hoogte van deze bedragen? In welke publicaties van de NZa is dit terug te vinden?
Voor wat betreft de macro-opbrengsten die bij huisartsen bij materiële controles door zorgverzekeraars de afgelopen jaren zijn teruggevorderd, verwijs ik u naar de jaarlijkse persberichten hierover van ZN16. Gegevens over hoe deze opbrengsten verdeeld zijn over de zorgverzekeraars zijn concurentieel en daarom niet openbaar. Uit deze persberichten is vrijwel geen trend over het verloop van deze opbrengsten te destilleren. De reden hiervan is dat de definitie die gehanteerd wordt in de uitvraag meerdere malen is aangepast.
De NZa is op de hoogte van deze bedragen omdat zij een kopie krijgt van de resultaten van de jaarlijkse uitvraag die ZN bij de zorgverzekeraars doet. De bedragen zijn in het «Samenvattend rapport Rechtmatige uitvoering Zorgverzekeringswet Deel 2, onderdelen financiële verantwoordingen, controle declaratiestromen en Compensatie Eigen Risico» dat de NZa jaarlijks uitbrengt.
Vindt u de inzet van (materiële) controle bij huisartsen in verhouding met bijvoorbeeld controles en opsporing van fraude of onterechte declaraties in de medisch specialistische zorg? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
Zorgverzekeraars controleren risicogericht ofwel op basis van de omvang van het risico. De soort sector (bijvoorbeeld de huisartsensector of de medisch specialistische zorg) speelt daarin geen rol. Indien is gebleken dat er binnen de huisartsensector risico’s bestaan dan zullen zorgverzekeraars daar op controleren.
Is het terecht dat, naast het Macrobeheersingsinstrument (MBI) waarbij bij overschrijding van het voor huisartsenzorg geraamde budget een korting voor alle huisartsen kan plaatsvinden, ook nog een individueel tweede omzetplafond door verzekeraars wordt gecreëerd, waarbij huisartsen gekort kunnen worden op basis van statistische gegevens; in concreto: wanneer declaraties boven tweemaal de standaarddeviatie plaatsvinden – terwijl van fraude geen sprake is?10
Het is aan de individuele zorgverzekeraars om voor hun verzekerden zorg in te kopen op basis van prijs, kwaliteit en doelmatigheid. In de inkoopcontracten maken zorgverzekeraars afspraken met de huisartsen hoe zij invulling hieraan geven. Dit zijn privaatrechterlijke overeenkomsten. Dit heeft niets te maken met fraude.
Indien er vervolgens onverhoopt achteraf toch blijkt dat er een overschrijding op het kader huisartsenzorg of het kader multidisciplinaire zorg is, zal ik altijd een beheersinstrument (zoals het mbi) achter de hand moeten hebben om de overschrijding op macro-niveau te redresseren.
Worden op een dergelijke wijze niet bezuinigingen die zorgverzekeraars moeten realiseren onterecht afgewenteld op een bepaalde groep huisartsen, omdat zorgverzekeraars contractuele betalingsverplichtingen niet nakomen? Zo neen, waarom niet?
Voor de huisartsenzorg geldt niet dat zorgverzekeraars moeten bezuinigen, sterker nog in het Bestuurlijk Akkoord eerste lijn is afgesproken dat huisartsen ten opzichte van andere sectoren mogen groeien met 2,5%. Daarbij ga ik er vanuit dat zorgverzekeraars zich wel aan de contractuele betalingsverplichtingen houden. Echter, als in het contract is opgenomen dat in bepaalde gevallen een bedrag weer moet worden terugbetaald, dan moet de huisarts deze verplichting wel nakomen.
Vindt u het ook vreemd dat zorgverzekeraars enerzijds aangeven dat zij niet met individuele huisartsen onderhandelingen kunnen voeren over de zorginkoop, maar dat zij wel individuele huisartsen onderwerpen aan een intensieve materiële controle? Vindt u dat met elkaar in verhouding? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
Zodra er een overeenkomst is gesloten tussen een zorgverzekeraar en een zorgaanbieder hebben beiden het recht om na te gaan of de andere partij zich aan de afspraken houdt. Hoe de overeenkomst tot stand is gekomen speelt daarbij geen rol. Dat neemt niet weg dat ik het door huisartsen geschetste beeld van het «tekenen bij het kruisje» serieus neem. Om die reden heb ik in mijn brief van 20 maart 2015 (met kenmerk 738097-134299-CZ) aangegeven dat ik de NZa heb gevraagd om samen met de Autoriteit Consument en Markt (ACM) te inventariseren en te toetsen welke inkoopmodellen gebruikt worden bij de inkoop van huisartsenzorg. Ook heb ik in deze brief de sector uitgenodigd om nieuwe vormen en modellen voor zorginkoop aan te dragen die passen binnen de geldende wet- en regelgeving, zodat deze kunnen bijdragen aan een betere machtsbalans tussen zorgverzekeraars en (individuele) aanbieders bij de zorginkoop voor 2016.
Klopt het dat verzekeraar VGZ een zwijgclausule in haar huisartsencontract heeft opgenomen, waarmee zij de huisarts verbiedt – op straffe van een som van 1.000 euro – met patiënten over het contract met de zorgverzekeraar te spreken? Wat vindt u hiervan? Wat gaat u daaraan doen?11
In artikel 16 van de Algemene Inkoopvoorwaarden van zorgverzekeraar VGZ staat het volgende: «Voor berichten aan meerdere verzekerden tegelijk waarbij de merknaam van de Zorgverzekeraar wordt genoemd, behoeft de Zorgaanbieder de schriftelijke goedkeuring van de Zorgverzekeraar. Indien de Zorgaanbieder in strijd met het voorgaande handelt, is hij een direct opeisbare boete van EUR 1.000,0 aan de Zorgverzekeraar verschuldigd. De Zorgverzekeraar kan dan tevens deze overeenkomst beëindigen.»
VGZ heeft mij laten weten dat deze bepaling oorspronkelijk was bedoeld om het merk VGZ te beschermen tegen het ongeoorloofd en niet geautoriseerd gebruiken van de merknaam en het logo voor bijvoorbeeld eigen gewin en commerciële doelstellingen. Deze bepaling is opgenomen in alle contracten die VGZ sluit met zorgaanbieders en niet enkel van toepassing op contracten met huisartsen.
In de afgelopen periode kreeg deze bepaling een andere lading, omdat een aantal huisartsen zich jegens hun patiënten over VGZ had uitgelaten in bijvoorbeeld een brief die in de spreekkamer is uitgereikt. Onder huisartsen was vervolgens onrust en onduidelijkheid ontstaan over de toepassing van de clausule. VGZ heeft aan de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) nadrukkelijk bevestigd dat zij niet van plan is om de clausule ten aanzien van huisartsen toe te passen. Tevens heeft zij toegezegd de bepaling helderder te formuleren.
Overigens is het mij niet bekend of andere zorgverzekeraars ook een dergelijke bepaling in hun inkoopvoorwaarden hebben opgenomen. Gezien de situatie vind ik dat ook niet noodzakelijk om dit uit te zoeken.
Hoe verhoudt deze clausule zich tot de vrijheid van meningsuiting van de huisarts? Vindt u dit ook behoren tot het communicatiebeleid van de zorgverzekeraar waar u geen oordeel over heeft?12
Zie antwoord vraag 29.
Hebben meerdere zorgverzekeraars zulke zwijgmodules opgenomen in hun contracten? Wilt u dit uitzoeken als het u niet bekend is? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 29.
Bent u bereid de zorgverzekeraars aan te spreken op hun gedrag bij de inkoop van huisartsenzorg, alsmede de wijze waarop zij materiële controle uitvoeren? Zo neen, waarom niet? Zo ja, kunt u een afschrift aan de Kamer sturen?
Ik vind het belangrijk dat kwaliteit en doelmatigheid van de zorg in het inkoopproces de aandacht krijgen die zij verdienen. Ik praat met zorgverzekeraars en zorgaanbieders over de vraag of dit het geval is. Naar mijn mening kan het inkoopproces verder verbeterd worden, met name waar het gaat om de wijze waarop de contractonderhandelingen in de praktijk verlopen. Om te borgen dat deze verbeteringen op een goede en snelle manier worden doorgevoerd, zal de NZa met nadere regelgeving opstellen die de planning van het inkoopproces verbeterd en de transparantie rond de inkoopprocedure en het inkoopbeleid vergroot.
De NZa houdt toezicht op de rechtmatige uitvoering van de Zvw door de zorgverzekeraars. Primair is het dan ook de taak van de NZa om te beoordelen of het gedrag van zorgverzekeraars geoorloofd is. Indien nodig kan de NZa ingrijpen door zorgverzekeraars aan te spreken op hun gedrag of door handhavingsinstrumenten in te zetten.
Het aan de grond houden van Duitse NH90 helikopters door toedoen van technische gebreken |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Bundeswehr: Neuer Marinehubschrauber darft nicht über Meer fliegen»?1
Ja.
Hebt u naar aanleiding van dit bericht contact gezocht met uw Duitse collega? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft dit opgeleverd?
Naar aanleiding van het bericht heeft Defensie contact gehad met de Duitse defensieorganisatie. Het Duitse ministerie heeft uitleg gegeven over de situatie en de in het artikel gehanteerde term «Flugleistungsklasse 3». Dit is een Duitse categorie waarmee beperkingen aan het helikoptergebruik worden opgelegd. Uitgangspunt bij Flugleistungsklasse 3 is dat de helikopter na een motorstoring niet verder mag vliegen, maar slechts een gecontroleerde (nood) landing mag maken. Vanwege deze beperking is een deel van het luchtruim, boven zee en bewoond gebied, niet toegankelijk.
Deze situatie is het gevolg van een tegenstelling tussen de ontwerp en kwalificatie-eisen en de specifiek Duitse luchtvaartregelgeving. Er ligt geen technisch gebrek aan ten grondslag.
Gelden de in het artikel genoemde beperkingen over vliegen over zee en over dichtbebouwde gebieden ook voor de Nederlandse variant van de NH-90? Welke consequenties hebben deze nieuw bevonden beperkingen voor de inzet en capaciteit van de Nederlandse NH90?
Nederland is zelf verantwoordelijk voor de certificering van militaire luchtvaartuigen. De Nederlandse luchtvaartwet, in combinatie met de militaire certificering, levert geen beperking op. De Nederlandse NH-90 is gekwalificeerd volgens de Amerikaanse Federal Aviation Requirements en is geautoriseerd voor de uitvoering van missies zoals start- en landingsprocedures op helikopterplatforms in dichtbevolkte gebieden en SAR-operaties boven zee.
Gelden de in het artikel genoemde «lastige omgevingsomstandigheden», waardoor de Duitse variant van de NH90 niet boven de Noordzee mag vliegen, ook voor het deel van het Nederlandse luchtruim boven de Noordzee? Welke consequenties hebben deze «omgevingsomstandigheden» voor de inzet en capaciteit van de Nederlandse NH90?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de constatering van deze nieuwe gebreken van de Duitse variant van de NH90 gevolgen voor de levering van de zeven resterende Nederlandse NH90’s?
Nee, er is immers geen sprake van een technisch gebrek, maar een beperking vanwege de regelgeving.
Zijn de twee van de zeven nog te leveren Nederlandse NH90’s, die begin 2015 zouden worden geleverd, intussen geleverd? Zo nee, wanneer zal dit plaatsvinden?
Ja.
In hoeverre houden de nieuw aan het licht gekomen gebreken van de Duitse variant van de NH90 verband met de gebreken van de Nederlandse NH90 die werden geconstateerd tijdens de antipiraterij missie in de Golf van Aden?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 5.
Hebt u naar aanleiding van de nieuwe gevonden gebreken in Duitsland advies ingewonnen bij de Nederlandse Militaire Luchtvaart Autoriteit over eventuele gevolgen voor de inzet en capaciteit van de Nederlandse NH90? Zo ja, wat heeft dit advies opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Nederlandse Militaire Luchtvaart Autoriteit bevestigt dat de geschetste situatie niet van toepassing is op de Nederlandse NH-90. Zie ook het antwoord op vraag 3.
De veiligheid in tunnels |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzendingen van EénVandaag van onder andere 23 februari 20151?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Deelt u de conclusies zoals die in de uitzending getrokken worden dat van de oude tunnels geen enkele tunnel op basis van de eigen veiligheidsnorm van Rijkswaterstaat een voldoende krijgt?
Nee, de tunnels worden door Rijkswaterstaat adequaat onderhouden om de tunnel veilig en daarmee beschikbaar voor het verkeer te houden.
Alle tunnels voldoen aan de tunnelwet.
Wilt u per oude tunnel uw visie geven op de geconstateerde tekortkoming en daarbij aangeven wat er sinds het constateren van die tekortkoming aan gedaan is om deze weg te nemen? Het betreft tenminste de volgende tunnels en bijbehorende tekortkomingen: Schipholtunnel: Door ontbrekende potentiaalvereffening kunnen bij blikseminslag het kabeldraagsysteem, de brandblusinstallatie en de masten van de objectverlichting onder stroom komen te staan. Het bedienings- en besturingssysteem functioneert niet meer. De hijsinstallatie kan niet meer worden gebruikt. De radioinstallatie in de tunnel voldoet niet meer en de intercom werkt niet. Bij een calamiteit kunnen bestuurders en hulpverleners niet worden geïnformeerd. De installatie voor laagspanning en die voor noodspanning voldoen niet. Er is onvoldoende tunnelventilatie. Vluchtwegen zijn niet zichtbaar. De constructie is er niet op gebouwd om de huidige belasting aan te kunnen, waardoor er een hoog risico op overbelasting is. De wapening van het beton is onvoldoende en het beton is kwetsbaar voor corrosie door vocht, koolstofdioxide en chloride. Door verandering van de rijbaanindeling is er een andere belasting van de rijbanen in de tunnel gekomen. Er is geen brandmelding en blusmogelijkheid tijdens brand. Bij de hoofddraagconstructie is er kans op bezwijken door onvoldoende draagkracht, scheuring in het veld aan de onderzijde en het bezwijken van voorspanningstaal. Wijkertunnel: Het asfalt is te weinig stroef, wat een langere remweg geeft en slipgevaar oplevert. Er is een verhoogd risico op verkeersongelukken door een slecht wegdek. Door scheurvorming in het asfalt is de onderliggende constructie aangetast door water en pekelzout, wat zorgt voor corrosie van staal. Er is sprake van het ontbreken van de brandwerende afsluiting van de kabeldoorvoer en er is gevaar voor brandoverslag. De detectielus werkt niet meer, wat kan leiden tot storingen in de verkeersignalering. Het hemelwater loopt via kabels in de mantelbuis. Door slechte afwerking van kabels is er kans op elektrocutie. Door lekkage in het beton van het dak is tocht voelbaar in het middenkanaal, waar in geval van brand de rook doorheen zal gaan. Zeeburgertunnel: Er is sprake van storingen in het bedienings- en besturingssysteem. De brandmeldontruimingsinstallatie werkt niet, waardoor brand dus niet – of te laat – wordt geconstateerd. Er is onvoldoende zicht in de tunnels door niet werkende camera’s. Er zijn geen beelden van verkeer in de tunnel door defecte closed-circuit television camera’s. De dynamische bewegwijzering werkt niet naar behoren. Te hoge voertuigen worden niet gewaarschuwd. Noodstroomaggregaten werken niet. De telefooninstallatie werkt niet naar behoren. Er kunnen delen van het plafond op verkeer vallen. Er is onvoldoende druk in de vluchttunnel waardoor er giftige dampen in de vluchttunnel blijven hangen. Het verkeer van buis één kan niet worden omgeleid door een storing in de installatie. Er zijn scheuren of naden in het open asfalt, waardoor er een grotere kans op ongelukken is.
De inspectierapporten die aangehaald worden in de uitzending van EénVandaag, zijn bedoeld om inzicht te verschaffen in het uit te voeren onderhoud voor de periode vanaf de inspectie. Op basis van deze rapporten programmeert Rijkswaterstaat het onderhoud en worden de benodigde budgetten gereserveerd. Deze programmeringsinspecties worden eens per zes jaar uitgevoerd.
Wanneer in het inspectierapport aangegeven wordt dat onderhoud op termijn nodig is, wil dat niet zeggen dat de tunnel onmiddellijk onveilig is of dat sprake is van tekortkomingen.
Genoemde bevindingen zijn tijdig en conform het advies uit het inspectierapport verholpen.
Naar aanleiding van de inspectie in 2012 is onder andere:
Omdat de bovenzijde van de Schipholtunnel gebruikt wordt door vliegtuigen van Luchthaven Schiphol heeft Rijkswaterstaat overleg met Schiphol over eventuele wijzigingen in gebruik (zwaardere vliegtuigen). De constructie (inclusief wapening) is voldoende sterk voor het huidige afgesproken gebruik van vliegtuigen.
Elk betonnen kunstwerk is kwetsbaar voor corrosie en vocht. De betondekking op het wapeningsstaal fungeert als bescherming. Indien schade wordt geconstateerd zal het risico worden bepaald en een beheersmaatregel worden getroffen. Tijdens de inspectie van de hoofddraagconstructie is geen schade aangetroffen. Deze constructie is van voldoende sterkte.
Genoemde bevindingen zijn tijdig en conform het advies uit het inspectierapport verholpen. Naar aanleiding van de inspectie in 2009 is onder andere:
Genoemde bevindingen zijn tijdig en conform het advies uit het inspectierapport verholpen.
Naar aanleiding van de inspectie in 2011 is onder andere:
Wilt u ten aanzien van de Tweede Coentunnel uw visie geven op de geconstateerde kritiekpunten? Het betreft tenminste de volgende aspecten: Rijkswaterstaat bouwt door aan de tunnel terwijl de eigen tunnelveiligheidsbeambte een reeks aan gebreken constateert, die eerst verholpen zouden moeten worden. Rijkswaterstaat en de gemeente Amsterdam ruziën over de openstelling van de tunnel. Volgens Amsterdam wil Rijkswaterstaat zich niet aan de veiligheidsprotocollen houden. Uitstel van de opening van de tunnel dreigt. In de Coentunnels worden geen sprinklerinstallaties aangebracht. Het gevolg is dat zwart-op-wit staat dat de brandweer bij een calamiteit de tunnel niet zal betreden. In uitgewerkte scenario's rekent Rijkswaterstaat zelfs met tientallen doden, mocht er een vloeistofbrand ontstaan. Pas na 2,5 uur betreedt de brandweer de tunnel. De Eerste (gerenoveerde) Coentunnel is door Rijkswaterstaat bewust niet verdiept tot 4,50 meter, maar heeft een doorrijhoogte van 4,20 meter gehouden. De reden voor het niet verdiepen zijn de kosten. De nieuwe Tweede Coentunnel heeft wel een doorrijhoogte van 4,50 meter. Het gevolg is dat een vrachtwagenchauffeur wel in noordelijke richting met een hoge vrachtwagen kan rijden, maar in zuidelijke richting niet. Uit gegevens van Rijkswaterstaat blijkt dat gemiddeld één keer per dag de slagboom sluit vanwege een te hoge vrachtwagen en dat dit op sommige dagen vaker gebeurt. Rijkswaterstaat wist dat dit zou gebeuren.
De Veiligheidsbeambte heeft de wettelijke plicht voorafgaand aan de aanvraag van de openstellingsvergunning een advies te geven. In geval van de Coentunnel heeft de Veiligheidsbeambte daarin een aantal bevindingen gedaan welke voorafgaand aan de openstelling zijn opgelost. De gemeente heeft bij de aanvraag van de openstellingsvergunning inzage gehad in deze punten en de genomen maatregelen. Op basis van de aanvraag heeft de gemeente de openstellingsvergunning verleend.
De gemeente Amsterdam en Rijkswaterstaat hebben in 2012 een verschil van inzicht gehad over de toe te passen procedure voor de openstellingsvergunning. Eind 2012 heeft Rijkswaterstaat in goed overleg en samenwerking met de gemeente Amsterdam en de Veiligheidsbeambte een proces ingericht en meerdere scenario’s opgesteld tot het verkrijgen van de openstellingsvergunning. De gemeente heeft daaruit een scenario gekozen welke is toegepast op de openstelling van de Coentunnel. Conform dit proces en gekozen scenario is de openstellingsvergunning door de gemeente verleend. Tijdens het inrichten en uitvoeren van dit proces stond voor alle partijen de veiligheid centraal.
De huidige tunnelwet schrijft geen sprinklerinstallatie voor, omdat dit – in aanvulling op de vele andere voorzieningen – niet nodig is gebleken om aan de veiligheidsnorm te voldoen.
De brandweer rukt in geval van een brandmelding in een tunnel altijd uit en zal ter plaatse een eerste inzet doen. Het redden van mensen uit de tunnel zal altijd de eerste prioriteit van de inzet zijn. Afhankelijk van de omstandigheden zal de brandweer een inschatting maken van de mogelijkheden die er op dat moment zijn.
Het beeld dat in de uitzendingen werd geschetst, dat de brandweer bij een ontwikkelde brand niet zal optreden en dat een sprinkler daardoor in feite toch noodzakelijk is, doet geen recht aan de praktijk en is ook niet in overeenstemming met de afspraken die met de nationale belanghebbenden zijn gemaakt. Ongeveer twee keer per jaar treedt in een Rijkstunnel een kleine brand op (zoals een motorkapbrand), die in korte tijd dooft of wordt geblust (door de weggebruikers of de brandweer) zonder dat er slachtoffers vallen en zonder dat noemenswaardige materiële schade optreedt. Grotere branden zijn zeer zeldzaam en zijn in de Nederlandse tunnelgeschiedenis sinds 1942 slechts twee maal voorgekomen, in de Velsertunnel (1978) en in de Heinenoordtunnel (2014). In beide gevallen is de brand door de brandweer geblust.
Het is correct dat de nieuw gebouwde Coentunnel hoger is dan de gerenoveerde eerste Coentunnel.
De Europese wetgeving stelt echter dat vrachtwagens een maximale hoogte mogen hebben van 4.00 meter. De gerenoveerde Coentunnel voldoet ruimschoots om vrachtwagens die aan de wettelijke toegestane hoogte voldoen vlotte doorgang te geven. De aangebrachte hoogtedetectie dient ervoor om de tunnel te beschermen tegen schade veroorzaakt door te hoge voertuigen met alle mogelijke gevolgen van dien. De hoogtedetectie staat ingesteld op 4.21 meter. Rijkswaterstaat is zoals ik al eerder aan de Kamer heb gemeld in overleg met de transportsector om het aantal te hoog beladen vrachtwagens terug te dringen.
Deelt u de gedachte dat momenteel bijna alle tunnels die in beheer zijn van het Rijk niet voldoen aan de minimale veiligheidseisen, die Rijkswaterstaat zelf heeft opgesteld? Deelt u daarbij ook de gedachte dat de oorzaak gevonden moet worden in achterstallig onderhoud en het afschaffen van een onafhankelijk toezicht op de tunnelveiligheid?
Nee, die gedachte deel ik niet.
Alle tunnels voldoen aan de tunnelwet. De Velsertunnel voldoet nog niet aan de veiligheidsnorm, waaraan de tunnel volgens deze wet moet voldoen op 1 mei 2019. De Velsertunnel wordt in 2016 gerenoveerd en voldoet daarna aan alle wettelijke eisen die gesteld worden per 1 mei 2019.
Het bericht ‘Wajongers dupe laksheid’ |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Wajongers dupe laksheid»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er in januari slechts 29 aanmeldingen voor het register van het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) zijn verricht door gemeenten?
Ja.
Deelt u de mening dat het van cruciaal belang is voor de werking van de Participatiewet, dat het inzichtelijk is voor bedrijven of een sollicitant meetelt voor de banenafspraak?
Ja. Een werkgever moet ervan kunnen uitgaan dat als hij iemand uit de doelgroep in dienst neemt, deze persoon meetelt. Met het doelgroepregister kunnen werkgevers beschikken over betrouwbare informatie of werknemers tot de doelgroep behoren. Mensen met een Wajong-status, of een Wsw-indicatie, of in een Wiw/ID-baan, die ook tot de doelgroep behoren zijn al bij UWV bekend en zijn daarom automatisch opgenomen in het doelgroepregister. In de loop van 2015 en de jaren erna zal het register verder worden gevuld met mensen die onder de Participatiewet vallen en tot de doelgroep behoren.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling kan zijn dat bedrijven straks de beloofde aantallen uit de banenafspraak niet kunnen halen, terwijl het register met het aanbod van arbeidsgehandicapten niet adequaat functioneert?
Het aantal aanvragen voor een doelgroepbeoordeling banenafspraak zegt niks over het functioneren van het register zelf.
Met het doelgroepregister dat het UWV heeft aangelegd kunnen werkgevers beschikken over betrouwbare informatie of werknemers tot de doelgroep behoren. Werkgevers kunnen aan het UWV vragen of de mensen die zij in dienst willen nemen tot de doelgroep behoren. Het doelgroepregister is niet ingericht voor het tot stand brengen van een match tussen vraag en aanbod en het werven van personen met een arbeidsbeperking.
Het staat werkgevers vrij op alle manieren waarop ook ander personeel geworven wordt, bijvoorbeeld via werk.nl of het werkgeversservicepunt, kandidaten uit de doelgroep aan te trekken om de afgesproken extra banen te realiseren. Zo kunnen zij gebruik maken van ingeleende arbeidskrachten, kenbaar maken dat zij geschikt werk hebben voor de doelgroep, gespecialiseerde re-integratiebedrijven en uitzendbureaus inzetten en gebruik maken van de expertise van sw-bedrijven.
Wat gaat u concreet doen om het register beter te laten functioneren?
Zoals eerder aangegeven zegt het aantal aanvragen voor een doelgroepbeoordeling banenafspraak niks over het functioneren van het register zelf. Met het doelgroepregister dat het UWV heeft aangelegd kunnen werkgevers beschikken over betrouwbare informatie of werknemers tot de doelgroep behoren. Zoals eerder aangegeven zijn mensen met een Wajong-status, of een Wsw-indicatie, of in een Wiw/ID-baan, die ook tot de doelgroep behoren automatisch opgenomen in het doelgroepregister. In de loop van 2015 en de jaren erna zal het register verder worden gevuld.
Het gebruik van CO2 voor het vergassen van veldmuizen in Friesland |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de techniek om onder een sleepzeil veldmuizen te vergassen met CO2 en het voornemen hiermee muizen te bestrijden in Friesland?1
Ja.
Deelt u de mening dat de methode conform de Europese biocidenrichtlijn niet mag worden ingezet voor de bestrijding van muizen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u van plan handhavend op te treden tegen de inzet van deze techniek? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De problematiek van de schade aan grasland door veldmuizen verdient een serieuze aanpak. Ik zal met het oog daarop laten nagaan of deze methode in de toekomst toegepast kan gaan worden en zo ja, welke juridische stappen hiertoe gezet moeten worden. Tevens verwijs ik u naar mijn antwoorden van 9 maart 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1522).
Het stopzetten van het uitbetalen van een aanvulling op het pensioen door het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het ABP is gestopt met het uitbetalen van een aanvulling op het pensioen, welke was gekoppeld aan het recht op AOW-partnertoeslag?1
Ja. ABP heeft echter op 16 maart jl. op de website gemeld dat de aanvulling gehandhaafd blijft. Deelnemers van wie de aanvulling was vervallen per 2015, worden hier persoonlijk over geïnformeerd.
Kunt u toelichten hoe de aanvullende regeling in elkaar stak en wanneer iemand recht had op de aanvulling?
De aanvullende regeling is vastgelegd in artikel 7 bijlage K en Overgangsbepaling B, onderdeel B, bij artikel 17.6.3 van het Pensioenreglement van ABP. De regeling geeft vanaf het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd recht op een aanvulling als in verband met het inkomen van de echtgenoot geen of maar gedeeltelijk recht bestaat op AOW-partnertoeslag.
Klopt het dat deze aanvulling in 1996 bij de privatisering van het ABP is geïntroduceerd? Zo ja, op welke manier is toen rekening gehouden met het sluiten van de AOW-partnertoeslag voor nieuwe instroom per 1 januari 2015?
De aanvullende regeling is als zodanig bij de privatisering van ABP per 1 januari 1996 geïntroduceerd als onderdeel van het Pensioenreglement. Daarvoor vloeide de aanvulling voort uit de ABP-wet.
Bij ABP is destijds rekening gehouden met het besluit van de overheid van eind 1995, dat met ingang van 1 januari 2015 geen nieuwe instroom mogelijk is in de AOW-partnertoeslag. De voorziening voor de aanvullende regeling is destijds neerwaarts bijgesteld.
Op welke manier zijn de deelnemers van het ABP op de hoogte gesteld dat zij, indien zij geen AOW-partnertoeslag ontvingen vanwege eigen inkomsten van de jongere partner, een aanvulling ter compensatie ontvingen? Hoe heeft het ABP over deze aanvulling gecommuniceerd de afgelopen jaren?
De deelnemers van het ABP worden via het UPO geïnformeerd dat zij mogelijk in aanmerking komen voor een of meerdere aanvullingen als zij de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken. In het UPO wordt voor meer informatie ook verwezen naar de website van ABP.
Een half jaar voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar (tot 2015) c.q. de AOW-gerechtigde leeftijd (vanaf 2015) wordt de deelnemer geïnformeerd over zijn pensioen en over mogelijke aanvullingen. Na retourontvangst van het aanvraagformulier wordt het recht op aanvullingen beoordeeld en ontvangt de deelnemer (doorgaans circa drie maanden voor pensioeningang) gerichte informatie over het soort aanvulling waar hij recht op heeft alsmede de hoogte hiervan.
Indien de aanvulling eenmaal is toegekend en wordt uitbetaald dan ziet de gepensioneerde het totale bedrag van de aanvulling(en) terug op de betaalspecificatie die hij jaarlijks in januari en telkens wanneer een wijziging in de bruto of netto uitkering plaatsvindt, ontvangt. Verder kan de gepensioneerde het bedrag van de aanvulling inclusief een toelichting waarom hij de betreffende aanvulling ontvangt, raadplegen via de website (MijnABP).
Deelt u de mening dat het ABP op een veel te laat tijdstip richting de betrokken deelnemers over het stopzetten van de aanvulling heeft gecommuniceerd? Zo ja, bent u bereid hier het ABP op aan te spreken?
Zoals ik op 24 februari jl. in de beantwoording van de mondelinge vragen van het lid Krol (50PLUS) over dit onderwerp heb aangegeven, vind ik het erg vervelend voor de betrokkenen dat zij op een laat moment zijn geïnformeerd over het stopzetten van de aanvullende regeling. Inmiddels heeft, zoals verwoord in het antwoord bij vraag 1, ABP op de website gemeld dat de aanvulling gehandhaafd blijft. Deelnemers van wie de aanvulling was vervallen per 2015, worden hier persoonlijk over geïnformeerd.
Het onderzoek van ActiZ naar de inkoop wijkverpleging 2015 |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het ActiZ-onderzoek Inkoop Wijkverpleging 2015?
Ja.
Wat vindt u ervan dat 73 van de 144 zorgorganisaties die aan het onderzoek hebben deelgenomen te maken hebben met een volumekorting van 15% of meer, en dat deze soms meer dan 40% bedraagt?
Het betaalbaar houden van de zorg is een van de pijlers van de hervormingen van de langdurige zorg. Ook voor wijkverpleging geldt een financiële taakstelling. Met aanbieders, de beroepsgroep, verzekeraars en de cliëntenorganisaties heb ik een onderhandelaarsresultaat verpleging en verzorging gesloten, onder andere over het realiseren van de taakstelling en de inspanningsverplichting die ermee samenhangt. Hiermee komt tot uitdrukking dat we het met elkaar eens zijn dat het anders en goedkoper kan. Ook is in dit onderhandelaarsresultaat vastgelegd dat verzekeraars in 2015 aanbieders contracteren voor wijkverpleging niet boven de financiële omvang van 2014 minus de afgesproken taakstelling 2015, met ruimte voor differentiatie tussen zorgaanbieders. De taakstelling is hiermee zo veel mogelijk bij de inkoop van wijkverpleging gerealiseerd. Dit kan een (grote) impact hebben op zorgaanbieders.
Verzekeraars herkennen zich overigens niet in de geschetste volumekorting van 40%. Zij hebben aangegeven dat de afspraken die zij gemaakt hebben maken per zorgaanbieder kunnen verschillen, omdat verzekeraars er soms voor hebben gekozen om de taakstelling gedifferentieerd toe te delen. Zo zijn er verzekeraars die er voor hebben gekozen om organisaties die in het verleden al sterk hebben ingezet op het beperken van het zorgvolume, nu een relatief kleiner deel van de taakstelling toe te delen dan organisaties die deze omslag nog niet gemaakt hebben.
Bent u het ermee eens dat hiermee de gemaakte afspraken uit het Onderhandelaarsresultaat transitie Verpleging en Verzorging geschonden worden, waarin geregeld is dat de volumekorting maximaal 12% zou bedragen, en dat er geen korting op tarieven zou plaatsvinden? Op welke wijze kan er actie ondernomen worden als de deelnemers van het onderhandelaarsresultaat zich niet aan de afspraken houden?
In het onderhandelaarsresultaat is geen percentage van 12% afgesproken. Hierin is opgenomen dat de opgelegde taakstelling in de regel via het volume wordt gerealiseerd. De korting op de tarieven is hierbij niet uitgesloten. Verzekeraars geven aan dat aanbieders hadden verwacht dat bij de inkoop van wijkverpleging het maximumtarief van de NZa zou worden gehanteerd. Zorgverzekeraars hebben er echter voor gekozen om aan te sluiten bij het gehanteerde beleid van de afgelopen jaren binnen de AWBZ door zorgkantoren. Concreet betekent dit dat als er een korting op het tarief is doorgevoerd, dit in lijn is met het beleid van de voorgaande jaren. Het maximumtarief van de NZa is daarmee niet het uitgangspunt voor zorgverzekeraars geweest, maar het in 2014 overeengekomen tarief.
Wat vindt u ervan dat zorgaanbieders als gevolg van deze kortingen wachtlijsten moeten gaan instellen, en cliënten (bijvoorbeeld) onnodig lang een duurder ziekenhuisbed bezet houden?
Op dit moment zijn er geen tekenen van wachtlijsten. Daarbij wil ik hier wijzen op de zorgplicht van zorgverzekeraars. In de Zvw is vastgelegd dat zorgverzekeraars moeten zorgen dat verzekerden toegang hebben tot voldoende, kwalitatief goede en betaalbare zorg. Verzekerden hebben recht op tijdige hulp. Tevens zijn er normen vastgesteld voor wachttijden. De NZa houdt toezicht op de uitvoering van de Zvw door zorgverzekeraars en handhaaft wanneer noodzakelijk.
Daarbij zijn met het onderbrengen van de wijkverpleging in de eerste lijn de juiste (financiële) prikkels voor zorgverzekeraars ontstaan. Zij zijn nu verantwoordelijk voor de zorg voor mensen thuis tot en met het ziekenhuis. Zorgverzekeraars kunnen dus goed sturen op het zo kort mogelijk bezet houden van een (duurder) ziekenhuisbed.
Hoe gaat u realiseren dat de zorg aan specifieke doelgroepen en specifieke zorgvormen (beschikbaarheidsvoorzieningen, palliatief terminale thuiszorg, ketenzorg dementie, etc.) gecontinueerd wordt?
In het onderhandelaarsresultaat is vastgelegd dat de beschikbaarheidvoorzieningen in 2015 worden gecontinueerd. Ik ga er van uit dat partijen zich houden aan de afspraken uit dit onderhandelaarsresultaat. Indien dit niet het geval is, spreek ik partijen hierop aan.
Daarbij hebben zorgverzekeraars een zorgplicht, ook voor mensen met palliatief terminale zorg of dementiezorg. Zij moeten dus de zorg krijgen die ze nodig hebben. Dit betekent niet dat de zorg niet zou kunnen veranderen. We hebben juist met elkaar geconstateerd dat de zorg beter en goedkoper kan en moet.
Bent u ervan op de hoogte dat de zorgaanbieders met de eis geconfronteerd worden dat zij onvoorwaardelijk akkoord moeten gaan met alle inkoopdocumenten en bijlagen? Wat vindt u hiervan? Hoe kan hier actie tegen worden genomen?
Om de continuïteit van zorg zoveel mogelijk te borgen is in het onderhandelaarsresultaat verpleging en verzorging overeen gekomen dat met alle zorgaanbieders die in 2014 de extramurale verpleging en verzorging binnen de AWBZ context verleenden, ook afspraken zijn gemaakt voor 2015. Daarbij verschilt de procedure van inkopen per verzekeraar, maar de overeenkomst dient altijd te worden voorgelegd aan de aanbieder. Indien een aanbieder het niet eens is met het contract, moet de mogelijk bestaan om hierover in gesprek gaan met de verzekeraar. Echter uiteindelijk blijft het in de zorgverzekeringswet mogelijk om geen contract af te sluiten indien de aanbieder het niet eens is met de contractvoorwaarden.
Zorgverzekeraars moeten uiteindelijk voldoende zorg bij aanbieders gecontacteerd hebben om aan hun zorgplicht te voldoen.
Bent u ervan op de hoogte dat zorgverzekeraars voortzetting van zorglevering eisen, die voor eigen rekening is na bereiken van het budgetplafond? Vindt u dit een redelijke eis? Bent u bereid zorgverzekeraars hierop aan te spreken?
In het onderhandelaarsresultaat is opgenomen dat partijen een uiterste inspanning leveren om overschrijding te voorkomen. Deze verantwoordelijkheid ligt dus zowel bij zorgaanbieders, als zorgverzekeraars en is dus een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Bij de inkoop hebben verzekeraars een budgetplafond afgesproken, om invulling te geven aan de inspanningsverplichting om het macrobudget te beheersen. Daarbij zijn ze echter wel gehouden invulling te geven aan hun zorgplicht jegens hun verzekerden. Dat betekent dat zij ervoor moeten zorgen dat verzekerden (een vergoeding van) zorg krijgen als zij daar recht op hebben.
Deelt u de mening van de ondervraagden dat het budget voor de inkoop van wijkverpleging voor 2015 niet kostendekkend is? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. We zijn het met elkaar eens dat de zorg op een andere manier georganiseerd worden waarbij het accent ligt op zelfredzaamheid, ontzorgen, kwaliteit van leven en gepast zorggebruik. Zorgaanbieders hebben een belangrijke rol bij het afbouwen van zorg waar dit kan en verantwoord is. Het komende jaar volg ik samen met partijen de uitgaven aan wijkverpleging nauwgezet. Zo heeft Zorgverzekeraars Nederland (ZN) een productiemonitor opgezet die op aanbieder niveau aangeeft of de gecontracteerde zorg vol loopt. Daarnaast is er de zorgkostenmonitor die inzicht zal geven in alle gedeclareerde zorg, namelijk zorg in natura, pgb en restitutie. De uitkomsten hiervan bespreek ik periodiek met partijen.
Heeft u gezien dat er – ondanks de motie-Wolbert (Kamerstuk 31 839 nr. 444) – als gevolg van de inkoop door zorgverzekeraars nog steeds een knip wordt gemaakt tussen segment 1 en segment 2? Wat gaat u hieraan doen?
De prestatie «wijkgericht werken» waar een bedrag van € 40 miljoen voor beschikbaar is, wordt benut om afspraken te maken met de gemeenten. Samen met de gemeenten wordt bekeken hoe de invulling van wijkgericht werken wordt vormgegeven. De integrale uitvoering van de wijkverpleegkundige functie is het uitgangspunt geweest bij de inkoop en gemaakte afspraken. Dat is over het algemeen ook gebeurd.
Toch hebben mij ook signalen bereikt dat aparte prestaties in de bekostiging wijkverpleging van de niet-toewijsbare zorg in S1 en de toewijsbare zorg in S2 leidt tot onbedoelde neveneffecten. Dat is niet alleen het gevolg van het inkoopbeleid van zorgverzekeraars. Soms hebben zorgaanbieders, zorgverzekeraars en gemeenten hier samen afspraken over gemaakt. Ik ben met partijen in overleg om te kijken hoe we daar verandering in kunnen brengen. In de voorhangbrief die ingaat op de bekostiging van de wijkverpleging in 2016, kom ik daar op terug.
Bent u ervan op de hoogte dat zorgaanbieders door zorgverzekeraars gedwongen worden de wijkverpleegkundigen, die wijkgericht werken, onder te brengen in een aparte organisatie? Wat gaat u doen om aan deze ongewenste situatie een einde te maken?
Zie antwoord vraag 9.
Nepwapens |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (VVD) |
|
Kent u de webpagina van Justis over verboden wapens1 en kent u de Circulaire Wapens en Munitie 2014 (CWM 2014) met toelichting?2
Ja.
Hoe verhoudt het schrappen uit de Circulaire van de bepaling dat speelgoedwapens die op echte wapens lijken onder de categorie I wapens vallen zich tot wat op de site van Justis wordt vermeld dat wapens die sterk op echte wapens lijken, waaronder speelgoedwapens, verboden zijn?
De informatie op de website van Justis is inmiddels volledig geactualiseerd na de wijziging van de regelgeving van vorig jaar.
Betekent het vanwege de Speelgoedrichtlijn (2009/48/EG) schrappen van de bepaling uit de Circulaire dat speelgoedwapens niet op echte wapens mogen lijken, dat op echt lijkende speelgoedwapens in Nederlandse winkels te koop mogen worden aangeboden? Zo ja, gebeurt dit in de praktijk ook? Zo nee, welke beperkingen zijn er dan nog om op echt lijkende wapens te verkopen?
Het verkopen van speelgoed in de zin van de Speelgoedrichtlijn dat op een wapen lijkt of kan lijken, is niet verboden op grond van de Wet wapens en munitie (WWM). Deze verkoop kan sinds de wijziging van vorig jaar van de regelgeving al plaatsvinden, of anders in de nabije toekomst realiteit worden.
Ook het dragen van dergelijk speelgoed is toegestaan, tenzij sprake is van een voorwerp dat als een wapen wordt aangemerkt, omdat gelet op de aard of omstandigheden waaronder het voorwerp wordt aangetroffen redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het bestemd is om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. In dat geval is sprake van een wapen in de zin van artikel 2, eerste lid onder categorie IV sub 7 WWM. Het dragen van een dergelijk wapen is verboden op grond van artikel 27 lid 1 WWM en strafbaar gesteld in artikel 54 WWM.
Wat zijn de geldende regels in Nederland voor het verkopen, voorhanden hebben en gebruiken van op echte wapens lijkende speelgoedwapens?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat op echt lijkende speelgoedwapens ook wapens kunnen zijn waarmee strafbare feiten kunnen worden gepleegd? Zo ja, wat kunt u binnen de Europese regelgeving nog doen teneinde deze wapens uit Nederland te weren? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb toegelicht kan speelgoed in de zin van de Speelgoedrichtlijn dat op een wapen lijkt of kan lijken in bepaalde gevallen als wapen in de zin van de WWM worden aangemerkt, het dragen waarvan is verboden.
Binnen de Europese regelgeving zie ik geen mogelijkheden om de betreffende voorwerpen uit Nederland te weren.
Beschikt u over cijfers of andere indicaties waaruit kan worden opgemaakt of en in hoeverre speelgoedwapens worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten? Zo ja, wat zijn die cijfers of indicaties? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat het in de praktijk voorkomt dat speelgoedwapens worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten.
De politie heeft mij geïnformeerd dat in het geval van een incident met een nepwapen registratie kan plaatsvinden als het gebruik van het nepwapen specifiek in de aangifte wordt gemeld. Veelal richten aangiftes zich echter op een delict en niet op het middel waarmee het delict is gepleegd. Momenteel is er dan ook geen landelijk overzicht beschikbaar van het aantal incidenten met nepwapens.
Deelt u de mening dat, ook al moet Nederland op grond van de Speelgoedrichtlijn op echte wapens lijkende speelgoedwapens in winkels toestaan, het vanwege de veiligheid de voorkeur zou hebben als die speelgoedwapens niet verkocht zouden mogen worden? Zo ja, wat gaat u doen om het aspect van veiligheid in het verband van de Speelgoedrichtlijn met uw Europese collega’s te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Een Europese richtlijn is bindend voor alle lidstaten. Ik acht het niet aan de orde om de Speelgoedrichtlijn ter discussie stellen.
Het vervreemden van zorgvastgoed als een gemeenschap een ouderenzorgvoorziening wil voortzetten |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de wens van een groep inwoners van Vinkeveen die graag verzorgingshuis Vinkenoord zou willen voortzetten als ouderenzorgvoorziening?1
Ja.
Kunt u aangeven welke belemmeringen er wettelijk zijn om een gebouw over te nemen en de zorg voort te zetten via financiering uit de gemeenschap (dan wel via de gemeente)?
Er zijn in beginsel geen wettelijke belemmeringen die het onmogelijk maken dit te regelen.
Klopt het dat de huidige eigenaar, zorginstelling Careyn, liever het pand wil gunnen aan een GGZ-instelling (Amerpoort)?
Volgens informatie van Careyn onderzoeken partijen de mogelijkheid om naast de huidige bewoners van het verzorgingshuis een aantal cliënten van Amerpoort te huisvesten. Het huidige plan is dat Amerpoort de vrijgekomen appartementen huurt van Careyn. Zorginhoudelijk blijven beide organisaties verantwoordelijk voor hun eigen cliënten, maar in avond-, nacht- en weekenddienst wordt samengewerkt.
Klopt het tevens dat Careyn stelt dat er geen vraag is naar een woon/zorgplek in Vinkenoord, waardoor er leegstand is? Wat zijn de wachtlijstcijfers precies voor Vinkenoord?
Door de uitstroom van de verzorgingshuiszorg neemt de vraag af. Zorgkantoor Utrecht, waaronder Vinkenveen valt, heeft volgens de cijfers van het Zorginstituut per 1 oktober 2014, 4 intramuraal wachtenden in de ouderenzorg sector. www.zorgopdekaart.nl
Klopt het dat Careyn zelf behoefteonderzoek heeft gedaan waaruit blijkt dat die er is? Kunt u dat onderzoek opvragen en naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Volgens informatie van Careyn heeft de organisatie geen behoeftenonderzoek gedaan.
Koopt het zorgkantoor minder zorgplaatsen in bij Careyn, en zo ja, hoeveel minder zijn dat er? Kunt u dat zowel als percentage van de zorginkoop als in absolute plekken aangeven?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3 over de plannen van partijen met deze locaties. Als ministerie heb ik verder geen gegevens over de inkoop van pakketten op locatie of concernniveau.
Erkent u dat voor een grote instelling als Careyn, met meer dan 90 locaties, de locatie maar een pionnetje in het grote schaakspel is, terwijl voor Vinkeveen de locatie van groot belang is voor de leefbaarheid van het plaatsje?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe heeft Careyn in het verleden deze locatie verworven? Hoeveel geld is er betaald voor het overnemen van dit verzorgingshuis en het vastgoed?
Als een instelling voor gezondheidszorg (mits deze valt onder de WTZi) zijn onroerende zaken wil verkopen, verhuren of onderwerpen aan een beperkt recht (b.v. erfpacht of opstal), dan kan dat alleen als daar van te voren goedkeuring voor is verleend door het College sanering zorginstellingen. De instelling dient zich zo spoedig mogelijk te wenden tot het College sanering, opdat het College in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken is bij het verkoopproces. De betrokkenheid van het College sanering is er opgericht te voorkomen, dat middelen die zijn opgebracht met publieke gelden weglekken uit de zorg en dat wordt voorkomen, dat de verkopende zorginstelling te weinig geld binnen krijgt en op die manier de continuïteit van de zorgverlening door de instelling in gevaar komt. Om dit te bereiken houdt het College sanering toezicht op het vervreemdingsproces. Het College ziet er op toe, dat dit proces open en transparant is en dat er uiteindelijk een marktconforme prijs wordt betaald aan de instelling. Het staat iedere partij vrij om een bieding te doen. Dus ook de bewoners van Vinkeveen. Ik ga er bovendien van uit dat de gemeente bij deze ontwikkeling betrokken zal willen zijn. Het College sanering publiceert de besluiten die het heeft genomen op haar website. Navraag bij het College sanering wijst uit, dat Vinkenoord zich (nog) niet gemeld heeft bij het College. Er kan dus (nog) niets gezegd worden over de waarde van het vastgoed en of de locatie is opgebouwd met geld van de kerk. Overigens is het laatste niet van belang gelet op het proces waar het College toezicht op houdt en dat gericht is op het behalen van een marktconforme prijs.
Klopt het dat de locatie is opgebouwd met geld van de kerk en de gemeenschap en dat Careyn de locatie «om niet» heeft verworven? Vindt u het terecht dat Careyn nu over de hoofden van de Vinkeveense gemeenschap heen kan beslissen over deze voorziening?
Zie antwoord vraag 8.
Welke instrumenten kunt u inzetten om het lokale belang bij het sluiten van verzorgingshuizen mee te laten wegen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u de Kamer laten weten wat het vastgoed van de te sluiten verzorgingshuizen in totaal waard is? Heeft het College Sanering Zorginstellingen hier zicht op?
De waarde van een vastgoedobject is onder meer afhankelijk en de gebruiksmogelijkheden van het object, van de lokale markt en de mogelijkheden die het lokale bestemmingsplan biedt, dan wel de wijzigingen die de gemeenteraad bereid of voornemens is te maken. Daarover heeft mijn ministerie geen informatie.
Acht u het mogelijk dat vele verzorgingshuislocaties die met publiek geld opgezet zijn – al dan niet uit de kerk, gemeenschap of vanuit AWBZ-gelden – verkocht zullen worden en dat de revenuen van dit vastgoed verdwijnen in grote zorginstellingen? Wat vindt u daarvan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op de vragen 8, 9 en 10.
Is het College Sanering Zorginstellingen altijd betrokken bij het vervreemden van verzorgingshuisvastgoed?
Zie antwoord vraag 12.
De berichten 'Varkensschuur in Putten in de as gelegd” en “40.000 kippen omgekomen bij brand in Veendam' |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de berichten «Varkensschuur in Putten in de as gelegd» en «40.000 kippen omgekomen bij brand in Veendam»?1 2
Stalbranden zijn een ingrijpende gebeurtenis voor de ondernemer, en vreselijk voor de dieren die omkomen of gewond raken.
In hoeverre voldeden de betreffende stallen aan de bestaande brandveiligheidseisen? Kunt u aangeven in hoeverre bestaande stallen worden aangepast aan de nieuwe brandveiligheidseisen?
In hoeverre zijn de onderzoeken, die naar aanleiding van het advies van Universiteit Wageningen gestart zijn, uitgevoerd? Welke resultaten heeft dit opgeleverd en welke stappen worden daaraan verbonden?3
Bent u bereid om een overzicht te verschaffen van de voortgang van het actieplan Stalbranden 2012–2016?4
Windenergie op zee voor de Hollandse kust |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zandvoort weigert plannen windmolenparken geheim te houden»?1
Ja.
Klopt het dat er een bijeenkomst, georganiseerd door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, zou plaatsvinden op 9 maart 2015, die specifiek bedoeld was voor raadsleden van de gemeenten Zandvoort, Noordwijk en Katwijk over de visuele gevolgen van de voorgenomen plaatsing van windmolenparken in zee?
Ja, dat klopt.
Klopt het dat gevraagd is de gegevens, die op deze bijeenkomst gedeeld zouden worden, niet openbaar te maken?
Nee, dit klopt niet.
Klopt het dat, nadat de gemeenteraadsleden dit geweigerd hebben, de bijeenkomst vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Milieu geannuleerd casu quo uitgesteld is?
Er is niet gevraagd om gegevens niet openbaar te maken. De besloten informatiebijeenkomst voor gemeenteraadsleden die stond gepland voor 9 maart, is verplaatst. We hebben besloten alle betrokkenen, dus ook de genoemde gemeenteraden, tegelijkertijd te informeren, namelijk gedurende de inspraakperiode rond de start van de formele procedure voor de aanwijzing van de stroken tussen de 10 en 12 nautische mijl. Deze procedure start met de publicatie van het Voornemen en de Notitie Reikwijdte en Detailniveau voor het Milieueffectrapport, waarin wordt beschreven wat onderzocht zal gaan worden. Dit document ligt vervolgens ter inzage; een ieder kan daarop reageren. Tijdens de inspraakprocedure worden er informatiebijeenkomsten georganiseerd, om alle belanghebbenden te informeren over het proces en de inhoud van de procedure. Een presentatie van de plannen op dat moment past in een zorgvuldig proces naar alle stakeholders. Een definitief besluit over het aanwijzen van deze gebieden wordt genomen op basis van een ontwerpRijksstructuurvisie.
In het artikel wordt ook geschreven dat er animatiebeelden getoond zouden worden waarin de plannen worden gevisualiseerd; klopt het dat deze visualisatie van de plannen er is?
Het streven is om een realistische weergave van de plannen te laten zien. Deze visualisatie is momenteel nog in ontwikkeling, zo zijn de gegevens benodigd voor mogelijke scenario’s nog niet allemaal beschikbaar en ingeladen in de tool.
Zo ja, wanneer worden de plannen en de visualisatie daarvan gepresenteerd aan Kamer?
De formele procedure om twee stroken tussen de 10 en 12 nautische mijl aan te wijzen voor Windenergie op Zee start dit voorjaar met de publicatie van het Voornemen en de Notitie Reikwijdte en Detailniveau, waarin wordt beschreven wat onderzocht zal gaan worden. Op dat moment wordt ook de Tweede Kamer over de plannen geïnformeerd.
Was de geplande bijeenkomst onderdeel van de raadplegingsprocedure voor het nieuwe Nationaal Waterplan?
Nee.
De voorkeursbehandeling van jongeren, vrouwen en allochtonen in pensioenfondsbesturen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de FNV jongeren, vrouwen en allochtonen voorrang gaat geven bij de benoeming van bestuursfuncties in pensioenfondsbesturen?1
Ja.
Wat vindt u van het voornemen van de FNV om voorrang te geven aan jongeren, vrouwen en allochtonen bij de benoeming van bestuursfuncties in pensioenfondsen?
Ik zie dit als een voornemen van de FNV om invulling te geven aan het wettelijke voorschrift om te streven naar een zo evenwichtig mogelijke samenstelling van het bestuur en als een inspanning om diversiteit binnen de organen van de pensioenfondsen te bevorderen. Bij het uitvoering geven aan dit voornemen dient er wel gehandeld te worden in overeenstemming met de wettelijke regels over voorkeursbeleid zoals opgenomen in de gelijke behandelingsregelgeving. Dat betekent dat er geen bestuurszetels gereserveerd mogen worden voor jongeren, vrouwen of allochtonen.
Deelt u de mening dat niet zozeer de afkomst of geslacht van belang is, maar de deskundigheid van de pensioenfondsbestuurders?
Alle pensioenfondsbestuurders moeten uiteraard voldoen aan de deskundigheidseisen die door De Nederlandsche Bank worden gesteld. Het één – «een deskundig bestuur» – sluit echter het ander – «een divers samengesteld bestuur» – niet uit, integendeel.
Bent u het eens met de redenering van de FNV dat een keuze voor vrouwen en jongeren te rechtvaardigen is, omdat er solidariteit is tussen man en vrouw en jong en oud? Zo ja, welke vorm van solidariteit is er dan in pensioenfondsen tussen allochtonen en autochtonen? Vindt u dan ook dat andere vormen van solidariteit ook gewaarborgd moeten zijn (zoals hoger en lager opgeleid, hoog en laag inkomen enz) of deelt u de mening dat een bestuur vooral slagvaardig en professioneel moet zijn?
De deskundigheid en professionaliteit van het bestuur van pensioenfondsen staan altijd voorop. De rechtvaardiging van een voorkeur voor een vrouw, een jongere of allochtoon dient te liggen in het streven naar een zo evenwichtig mogelijke samenstelling van het bestuur.
Bent u het met de FNV eens dat representativiteit een element kan zijn bij de samenstelling van een pensioenfondsbestuur? Zo nee, bent u bereid daar met de FNV over te spreken?
Representativiteit kan in de praktijk een rol spelen bij de samenstelling van het paritair bestuur van bedrijfstakpensioenfondsen. In een dergelijk bestuur hebben de vertegenwoordigers van de werkgeversverenigingen, de vertegenwoordigers van de werknemersverenigingen en de vertegenwoordigers van pensioengerechtigden zitting. Hoe de zetels binnen de geleding van de werkgeversverenigingen en binnen de geleding van de werknemersverenigingen verdeeld moeten worden is niet wettelijk geregeld, maar in de praktijk wordt dit statutair vastgelegd waarbij de ledenaantallen van de betrokken verenigingen van invloed zijn op de verdeling.
In hoeverre vindt u vakbonden representatief om namens alle werknemers in het pensioenfondsbestuur te zitten, terwijl ze maar 20% van de werknemers vertegenwoordigen?
Bij bedrijfstakpensioenfondsen zijn werkgeversverenigingen en vakbonden verantwoordelijk voor de totstandkoming van de pensioenregeling als onderdeel van de arbeidsvoorwaarden in de betreffende bedrijfstak. Bij bedrijfstakpensioenfondsen kunnen deze organisaties daarom ervoor kiezen om zelf betrokken te zijn bij de uitvoering van de pensioenregeling middels bestuursdeelname. Uiteraard zijn zij daarbij gehouden aan de wettelijke eis om de belangen van alle deelnemers op evenwichtige wijze af te wegen.
Het veilen en opvangen van dieren na een inbeslagname |
|
Marianne Thieme (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
Bent u op de hoogte dat er op een veiling van onlineveilinghuis BVA Auctions onlangs nog een pony van een failliete stalhouderij dusdanig verwaarloosd was dat het dier direct na de koop geëuthanaseerd moest worden?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat deze extreem verwaarloosde pony nog door de curator geveild is? Is het waar dat deze pony in de week voor de veiling een paspoort heeft gekregen waarin staat dat het dier 6 jaar zou zijn terwijl een veearts door middel van een gebitsanalyse heeft bevestigd dat deze pony zeker 15 jaar oud is? Zo nee, hoe zit het dan?
In onderhavig geval is aangifte gedaan tegen zowel de curator als het veilinghuis. Ook wordt door de politie onderzocht of de dierenarts die het paspoort heeft afgegeven strafrechtelijk iets te verwijten valt.
Bent u nog steeds van mening dat in het geval van een faillissement de aanwezige dieren aangeboden moeten kunnen worden op een veiling? Zo ja, op grond van welke feiten?2
Dieren mogen verkocht worden via een veiling, of dit nu gebeurt naar aanleiding van een faillissement of anderszins. Het afhandelen van faillissementen gebeurt op grond van de Faillissementswet. Onderdeel daarvan kan zijn om eventueel aanwezige dieren die naar het oordeel van de curator een zekere economische waarde vertegenwoordigen, te verkopen. Een curator in faillissement vertegenwoordigt het schuldeisersbelang en is dus verplicht om de waarde van de boedel te maximaliseren, omdat crediteuren/ondernemers graag zoveel mogelijk van hun vorderingen willen innen. Een en ander laat onverlet dat ten alle tijden voldaan dient te worden aan de bepalingen die zijn neergelegd in de Wet dieren.
Bent u bekend met de schrijnende situaties die regelmatig ontstaan door de inbeslagname van dieren van mensen met schulden bij (dreigende) uithuiszettingen en bij faillissementen? Is het waar dat curators regelmatig dreigen met het inbeslagnemen van huisdieren, om de eigenaren – die een emotionele band hebben met hun dier – onder druk te zetten de schuld te betalen? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, welke garanties heeft u dat dit in de praktijk niet gebeurt?
Eén van de door de beroepsgroep zelf opgestelde grondbeginselen is dat een curator zich respectvol en fatsoenlijk moet gedragen jegens een ieder met wie hij, in de uitoefening van de aan hem opgedragen taak, handelt (Praktijkregels Insolad d.d. 22 juli 2004). Het onder druk zetten van mensen middels dreigementen valt hier duidelijk niet onder. Het is in eerste instantie aan de beroepsgroep zelf hier paal en perk aan te stellen. Dit laat uiteraard onverlet dat betrokkenen zich over het gedrag van de curator kunnen beklagen bij de rechter-commissaris, die toeziet op de correcte afwikkeling van het faillissement.
Kunt u uiteenzetten hoeveel dieren jaarlijks bij uithuiszettingen en faillissementen worden weggehaald en hoeveel van deze dieren geveild worden?
Er worden geen gegevens bijgehouden van het aantal uithuiszettingen en/-of beslagleggingen en/-of faillissementsverkopen toegespitst op dieren als onderdeel van het vermogen van de debiteur.
Onderschrijft u dat dieren geen zaken zoals een koelkast of tafel zijn, conform artikel 2a, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, dat stelt dat dieren geen zaken zijn? Deelt u de mening dat het veilen of op straat zetten van dieren onwenselijk is mede in het licht van artikel 2a, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek?
Met u ben ik van mening dat dieren een eigen, zelfstandige waarde hebben los van de gebruikswaarde die de mens aan dieren toekent. Deze intrinsieke waarde is daarmee eigen aan het dier als levend wezen. Bij het gedrag van burgers ten aanzien van dieren dient steeds rekenschap gegeven te worden van de intrinsieke waarde van het dier. De bepalingen in de Wet dieren dienen dan ook nageleefd te worden. Het veilen van dieren zonder dat voldaan wordt aan deze bepalingen of het op straat zetten is dan ook niet toegestaan. Ik acht nadere beleidsmaatregelen in dezen niet noodzakelijk.
Bent u bereid stappen te nemen om verandering te brengen in de huidige onwenselijke situatie en veilingen van dieren niet langer mogelijk te maken? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uiteenzetten hoe de verantwoordelijkheid voor het welzijn van dieren die op straat dreigen te raken bij een uithuiszetting geregeld is in de verschillende gemeenten in Nederland? Deelt u de mening dat er duidelijke regels voor dit soort schrijnende situaties moeten zijn ter voorkoming van het op straat zetten van dieren, die vervolgens een zwervend bestaan moeten leiden?
Per gemeente kan de aanpak in deze verschillen, uiteraard binnen de algemene regelgeving waarnaar ik hiervoor al verwees. Een eigenaar is primair verantwoordelijk om zijn huisdier goed te verzorgen, ook na een uithuiszetting. Op het moment dat een eigenaar niet in staat is hieraan te voldoen, zal hij er zorg voor moeten dragen al dan niet met hulp van de curator dat het dier ergens geplaatst wordt waar hij wel de noodzakelijke zorg kan ontvangen. Zie verder het antwoord op de voorgaande vragen.
Erkent u dat inbeslagname van dieren vaak sowieso geen financiële waarde heeft, omdat asielen al overvol zitten en de kans dus bijzonder klein is dat een dier voor een geldbedrag kan worden verkocht? Zo nee, waaruit blijkt volgens u het tegendeel?
De huidige bepalingen uit de Wet dieren bieden voldoende bescherming voor gehouden dieren. Ik zie geen aanleiding om hier aanvullend beleid op te voeren. Het probleem ontstaat pas als deze bepalingen niet worden nageleefd. Curatoren hebben, zeker bij een faillissement waarbij dieren zijn betrokken, een belangrijke taak er zorg voor te dragen dat de wettelijke bepalingen worden nageleefd en dat aan de algemene huisvestings- en verzorgingsnormen wordt voldaan. Dit wordt mede onderschreven door de door de beroepsgroep zelf opgestelde grondbeginselen.
Deelt u de mening dat er een landelijk beleid zou moeten gelden ten aanzien van dieren die inbeslaggenomen dreigen te worden door een uithuiszetting of faillissement, waarin duidelijk is wie de verantwoordelijkheid draagt voor de dieren en wie de kosten betaalt wanneer de eigenaar hier niet toe in staat is? Zo ja, bent u bereid een landelijk beleid op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven hoe toezicht op het welzijn van inbeslaggenomen dieren georganiseerd is, tijdens en na de beslaglegging?
De curator is na beslaglegging houder geworden van het dier. Op dat moment draagt hij de verantwoordelijkheid en heeft hij de plicht zorg te dragen voor naleving van de bepalingen in de Wet dieren.
Deelt u de mening dat dieren na een inbeslagname zeer zorgvuldig herplaatst dienen te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te bereiken? Wat gaat u doen om scenario’s zoals doorverkoop aan de slacht of risico op impulsaankopen te voorkomen?
Het herplaatsen van dieren dient ook op grond van bestaande regelgeving altijd zorgvuldig te worden uitgevoerd. Zo stelt art. 1.7 onder b van het Besluit houders van dieren dat degene die een dier houdt er zorg voor dient te dragen dat een dier slechts onder de hoede wordt gesteld van een persoon die kennelijk tot de verzorging in staat is. Voor het overige verwijs ik inzake impulsaankopen of doorverkoop voor slacht naar de beantwoording van uw eerdere vraag zoals aangehaald in uw noot 2 bij deze vraag.
De maffiahandel in puppy’s |
|
Henk Leenders (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Brabant spil in grootscheepse puppyhandel: dierenartsen spreken van maffiapraktijken»?1
Ja.
Klopt het dat er wekelijks honderden puppy’s die onder erbarmelijke omstandigheden zijn gefokt vanuit Oost-Europa naar Nederland worden gebracht?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief over de puppyhandel die tegelijkertijd aan uw Kamer is verzonden.
Welke controlemechanismen zijn er om de illegale handel in puppy’s te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke risico’s vormen gesmokkelde puppy’s voor hun eigenaren en andere mensen en dieren?
Een risico vormen ziekten die kunnen worden overgedragen naar andere dieren en ook op mensen (zoönose). Een belangrijk voorbeeld hiervan is rabiës (hondsdolheid). Mensen kunnen rabiës krijgen via een beet of een lik van een besmet zoogdier zoals een hond, vos of aap. Het risico op deze ziekte varieert naar gelang de mate waarin deze infectieziekte voorkomt in het land van herkomst, het contact van pups met andere (wilde) dieren, maar ook de vaccinatiestatus van het moederdier. Rabiës is een ziekte die, indien niet tijdig behandeld, dodelijk is. Mede in verband met een toenemend risico van insleep van rabiës door de toegenomen handel in pups uit nieuw toegetreden Oost-Europese lidstaten die niet allemaal een rabiësvrije status heb ik vorig jaar besloten de rabiësvaccinatie vrijstelling voor pups te beëindigen.
Naast rabiës kunnen ook andere ziekten die voor de mens besmettelijk zijn, zoals bijvoorbeeld Leishmania, Giardia of Echinococcose, een risico vormen bij import. Pups kunnen ook infectieziekten onder de leden hebben die niet gevaarlijk zijn voor mensen maar wel voor andere honden besmettelijk zijn, zoals Parvo.
Welke stappen kunnen dierenartsen en andere belanghebbenden zetten indien zij denken te maken te hebben met illegaal gesmokkelde puppy’s?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief over de puppyhandel die tegelijkertijd aan uw Kamer is verzonden.
Welke bescherming genieten dierenartsen indien zij bedreigd worden?
Een dierenarts die wordt bedreigd kan aangifte doen bij de politie. De politie zal de aard van de bedreiging beoordelen en waar nodig, maatregelen treffen ter vergroting van de veiligheid van de dierenarts.
Welke straffen kunnen deze handelaren en smokkelaars krijgen?
Het vermoeden bestaat dat er fraude plaatsvindt bij toepassing van de veterinaire regels voor invoer en intracommunautair verkeer (o.a. rabiës enting, paspoort en chip en registratie in veterinair toezichtsysteem). Zowel beleidsmatig als ook bij de handhavende instanties heeft dit de aandacht. Daar waar bij handhaving en toezicht blijkt dat Nederlandse dierenartsen betrokken zijn bij illegale hondenhandel kunnen zij strafrechtelijk, dan wel tuchtrechtelijk worden vervolgd. Ik verwijs u voor een uiteenzetting van de sancties naar de brief over de puppyhandel.
Klopt het dat er dierenartsen zijn die deze handel steunen, eventueel onder betaling? Welke stappen gaat u nemen om deze dierenartsen aan te pakken en welke straffen kunnen zij krijgen?2
Zie antwoord vraag 7.
Welke vervolgstappen gaat u zetten om deze vreselijke situatie zo snel mogelijk een halt toe te roepen?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief over de puppyhandel die tegelijkertijd aan uw Kamer is verzonden.
Het doen van belastingaangifte door mensen met psychi(atri)sche, maatschappelijke en verslavingsproblemen |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Problemen bij belastingaangifte»1 en de brief van Stichting Door en Voor daarover2?
Ja, ik ken het bericht «Problemen bij belastingaangifte» en de brief van Stichting Door en Voor daarover.
Is het waar dat vanwege het afschaffen van de elektronische handtekening bij het doen van belastingaangifte het voor anderen, waaronder de genoemde stichting, moeilijker is geworden om kwetsbare burgers die daartoe niet zelf in staat zijn te helpen bij hun belastingaangifte? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Uit overwegingen van veiligheid heeft de Belastingdienst besloten niet langer de mogelijkheid te bieden door middel van een pincode de belastingaangifte te ondertekenen. Voor een aantal zogeheten maatschappelijke intermediairs is voor de belastingaangiften over 2012 en 2013 nog een uitzondering gemaakt, waarbij onder voorwaarden een pincode ter beschikking is gesteld. Daarbij is telkens aangegeven dat sprake was van een overgangssituatie omdat de mogelijkheid van het aangifteprogramma met pincode gebruik te maken definitief werd uitgefaseerd. Maatschappelijke intermediairs zijn vanuit de Belastingdienst vorig jaar ook nog actief met deze mededeling benaderd; bij die gesprekken zijn ook de beschikbare alternatieven geschetst. Het beeld is op dit moment als volgt:
Er zijn organisaties die kiezen voor een oplossing met commerciële software met een ingebouwd certificaat. De kosten hierbij zijn vaak gestaffeld afhankelijk van het aantal aangiften.
Er zijn organisaties die kiezen voor een oplossing met DigiD en machtigen. Aan DigiD en machtigen zijn geen kosten verbonden.
Er zijn organisaties die de burger zelf «aan het toetsenbord laten zitten», burger logt zelf in, invuller vult aangifte in, burger ondertekent zelf. Omdat er zelf aangifte wordt gedaan, brengt deze oplossing geen extra kosten met zich mee.
Er zijn organisaties die kiezen voor een oplossing met E-Herkennen en machtigen. De kosten bestaan uit een vast bedrag en een bedrag per invuller.
Er zijn organisaties die samenwerking zoeken met andere organisaties die een van de bovenstaande oplossingen gebruiken.
Er zijn organisaties die stoppen met de service en doorverwijzen naar andere organisaties.
Waar nodig zijn organisaties geholpen bij de implementatie van de door hen gekozen oplossing, bijvoorbeeld door ze enkele dagen te begeleiden in het gebruik van het door hen gekozen alternatief. Een dergelijk aanbod geldt uiteraard ook voor de Stichting Door en Voor.
Deelt u de mening van de Stichting Door en Voor dat het aanvragen van DigiD-codes voor honderden mensen praktisch niet haalbaar is en bovendien onwenselijk om privacy redenen? Zo nee, waarom niet?
DigiD-codes kunnen alleen worden aangevraagd door de burger zelf. Het aanvragen van «honderden» DigiD-codes door een maatschappelijk intermediair is dus niet mogelijk en zeker niet gewenst. Er zijn, zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, andere mogelijkheden waardoor hulp geboden kan worden aan mensen die niet zelf in staat zijn aangifte te doen of om een DigiD-code aan te vragen.
Zijn u meer signalen bekend dat sinds het doen van belastingaangifte met een elektronische handtekening niet meer kan, kwetsbare burgers problemen hebben met het doen van aangifte? Zo ja, waar bestaan die signalen uit en hoeveel burgers betreft het naar schatting? Zo nee, bent u bereid zich in deze problematiek te verdiepen en de Kamer daarover op korte termijn te rapporteren?
Er zijn andere partijen geweest die aangegeven hebben een probleem te hebben. Deze partijen zijn zoals in antwoord op vraag 2 is aangegeven, gewezen op de beschikbare alternatieven en waar nodig geholpen bij de implementatie van de door hen gekozen oplossing.
Ziet ook u de problemen die de genoemde stichting in haar brief schetst namelijk dat het doen van aangifte via DigiD voor deze groep te gecompliceerd is en dat professionele hulp niet altijd betaalbaar is? Zo ja, wat gaat u doen om deze groep te helpen bij het doen van aangifte en op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom ziet u die problemen niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven zijn er verschillende mogelijkheden om als maatschappelijk intermediair belastingaangifte te doen voor een burger die dat niet zelf kan en die ook niet zelf een DigiD kan aanvragen. Bovendien is er de Hulp bij Aangifte die door de Belastingdienst zelf wordt geboden. Voor de in de vraag bedoelde groep zijn er naar mijn oordeel voldoende mogelijkheden om (gratis) hulp te krijgen bij het doen van de belastingaangifte.
Het niet aanleveren door gemeenten van arbeidsgehandicapten voor het doelgroepenregister |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Wajongers dupe van laksheid»?1
Ja.
Klopt het dat er tot op heden door alle gemeenten in Nederland nog maar 29 mensen zijn aangedragen voor het doelgroepenregister? Zo nee, hoeveel zijn het er dan wel?
Dat klopt niet. Het aantal van 29 aanvragen voor een doelgroepbeoordeling is gebaseerd op de maand januari. De cijfers over het aantal aanvragen in februari zijn nog niet bekend.
Wat is uw oordeel over het zeer geringe aantal mensen dat gemeenten vanuit de participatiewet aandragen voor het doelgroepenregister?
Het aantal aanvragen voor een doelgroepbeoordeling banenafspraak in januari is laag, maar geen reden voor paniek. De Participatiewet is 1 januari 2015 ingegaan. Mensen met een Wajong-status, of een Wsw-indicatie, of in een Wiw/ID-baan, die ook tot de doelgroep behoren zijn al bij het UWV bekend en zijn daarom automatisch opgenomen in het doelgroepregister. In de loop van 2015 en de jaren erna zal het register verder worden gevuld met mensen die onder de Participatiewet vallen en een indicatie banenafspraak hebben.
Ontstaat hierdoor naar uw mening geen ongelijkheid tussen Wajongeren en wachtlijst WSW'ers2 en mensen die vallen onder de participatiewet, als het gaat om kansen op de arbeidsmarkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
De regering beoogt dat mensen met een arbeidsbeperking meer kansen krijgen op regulier werk, zodat ze net als ieder ander, aan de slag kunnen bij werkgevers, bijvoorbeeld met behulp van instrumenten zoals loonkostensubsidie of werkvoorzieningen. In de Werkkamer is tussen sociale partners en gemeenten afgesproken dat bij de banenafspraak de eerste jaren prioriteit wordt gegeven aan Wajongers en mensen met een plek op de Wsw-wachtlijst. Dit laat onverlet dat mensen in de Participatiewet die zijn opgenomen in het doelgroepregister omdat ze geen wettelijk minimumloon kunnen verdienen ook gewoon meetellen voor de banenafspraak als een werkgever ze in dienst neemt.
De werkgever bepaalt uiteindelijk wie hij aanneemt. Dat is niet anders dan bij het aannemen van mensen zonder arbeidsbeperking. De kans op een baan is afhankelijk van heel veel factoren, zoals de bereidheid van werkgevers, de mogelijkheden en de houding van de kandidaat-werknemer, de matching, de ondersteuning die vanuit de gemeente en het UWV wordt gegeven. Door de Participatiewet beschikken gemeenten over instrumenten en voorzieningen om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. De gemeenten ontvangen voor de inzet van re-integratievoorzieningen financiële middelen. Verder zijn gemeenten verplicht om in hun verordening regels te stellen voor het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen.
Zou een eventuele activering van het quotum arbeidsgehandicapten en het opleggen van boetes aan bedrijven niet onredelijk zijn wanneer het doelgroepenregister zo slecht functioneert? Zo nee, waarom niet?
Het aantal aanvragen voor een doelgroepbeoordeling banenafspraak zegt niks over het functioneren van het register zelf.
Met het doelgroepregister dat het UWV heeft aangelegd kunnen werkgevers beschikken over betrouwbare informatie of werknemers tot de doelgroep behoren. Zoals eerder aangegeven zijn mensen met een Wajong-status, of een Wsw-indicatie, of in een Wiw/ID-baan, die ook tot de doelgroep behoren automatisch opgenomen in het doelgroepregister. In de loop van 2015 en de jaren erna zal het register verder worden gevuld.
Klopt de inschatting vanuit Divosa dat het lage aantal aanmeldingen het gevolg zou kunnen zijn van de hoge kosten die hieraan verbonden zijn en het feit dat gemeenten dit geld liever anders inzetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Het is onjuist om te veronderstellen dat het moeten betalen voor beoordelingen prohibitief is voor gemeenten. Met het oog op de kosten, fourneert het Rijk namelijk jaarlijks door middel van een toevoeging aan het Gemeentefonds via de integratie-uitkering de kosten voor de beoordelingen. Dit staat in de lagere regelgeving.
De prijs van de beoordeling weerspiegelt de kosten die met een beoordeling gemoeid zijn. De prijs van een beoordeling zal een rol spelen bij de afweging van een gemeente in individuele gevallen om iemand naar het UWV te geleiden voor een beoordeling. Naar verwachting zal de prijs van de beoordeling ertoe leiden dat gemeenten selectief zijn en weloverwogen doorgeleiden. Omdat opname in het doelgroepregister voor de betrokkene en de gemeente zeer behulpzaam is om aan de slag te komen, omdat ze daarmee in aanmerking komen voor door werkgevers beschikbaar gestelde garantiebanen, heeft de gemeente er belang bij mensen uit de doelgroep te laten beoordelen. Gemeenten hebben immers een direct financieel belang om mensen die onder de gemeentelijke doelgroep vallen te bemiddelen richting werk. Categorisch uitsluiten van beoordelingen omdat ze geld kosten, zou niet verstandig zijn.
Klopt de inschatting vanuit Divosa dat het lage aantal aanmeldingen het gevolg is van het feit dat het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) maar zeer beperkt toelaat tot het doelgroepenregister? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dit de bedoeling als het leidt tot dit lage aantal aanmeldingen?
Iedereen die door gemeenten wordt doorgeleid naar het UWV voor een doelgroepbeoordeling wordt door het UWV beoordeeld op grond van de wettelijk vastgelegde criteria. Die criteria zijn ontleend aan reeds bestaande beoordelingen, zoals voor de jonggehandicaptenregeling die gold van 2010 tot en met 2014. Iemand voldoet aan de criteria als hij als gevolg van ziekte of gebrek, waarbij ook psychosociale factoren meewegen, niet het wettelijk minimumloon kan verdienen. Hij zal dan door het UWV worden opgenomen in het doelgroepregister. UWV voert de beoordeling banenafspraak uit op basis van een zorgvuldige sociaal-medische beoordelingssystematiek.
Klopt de inschatting vanuit het UWV dat het lage aantal aanmeldingen het gevolg is van het feit dat werkgevers nauwelijks gebruik maken van het doelgroepenregister? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zegt dit over de effectiviteit van het register?
Het lage aantal aanmeldingen voor de doelgroepbeoordeling banenafspraak staat los van de vraag of werkgevers gebruik maken van het doelgroepregister. Met het doelgroepregister kunnen werkgevers beschikken over betrouwbare informatie of werknemers tot de doelgroep behoren.
Het bericht “ABN AMRO CFO: Nieuwe kapitaalbodems kunnen buffer hard raken” |
|
Roald van der Linde (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «ABN AMRO CFO: Nieuwe kapitaalbodems kunnen buffer hard raken» op RTL Z d.d. 20 februari 2015? Wat vindt u van dit bericht?
Ja, hier ben ik mee bekend. Voor mijn reactie op dit bericht verwijs ik naar de antwoorden op de onderstaande vragen.
Klopt het bericht dat er plannen van internationale toezichthouders zijn om «kapitaalbodems» per leningtype te introduceren? Zo ja, wat vindt u van deze plannen? Wat houden deze plannen in en welke leningtypen betreft het? Om welke internationale toezichthouders gaat het in dit geval?
De minimale hoeveelheid kapitaal die een bank moet aanhouden is gerelateerd aan de omvang van haar naar risicogewogen activa. Om de risicoweging te bepalen zijn twee benaderingen beschikbaar: de standaardbenadering en de interne modellenbenadering. De standaardbenadering kent per leningtype en tegenpartij een voorgeschreven risicoweging toe. De interne modellenbenadering – waarbij banken gegevens uit hun interne modellen gebruiken om de risicogewogen activa te bepalen – mogen banken toepassen indien hun kwantitatieve risicobeheer- en datasystemen van voldoende hoge kwaliteit zijn. Als voordelen van de interne modellenbenadering ziet het Bazelse Comité van Bankentoezichthouders (hierna: het Bazelse Comité) de risicosensitiviteit van deze benadering en de stimulans die ervan uitgaat om de kwaliteit van het kwantitatieve risicomanagement te verbeteren. Als nadeel van de interne modellen benadering ziet het Bazelse Comité echter dat het huidige raamwerk banken veel ruimte laat bij de invulling, waardoor de uitkomsten tussen banken soms moeilijk vergelijkbaar zijn. Samen met een gebrek aan transparantie leidt dit tot de vraag of de resulterende kapitaalbuffers wel altijd voldoende zijn om de onderliggende risico’s te dekken.
Het Bazelse Comité werkt langs verschillende lijnen om de zwakke punten in het kapitaalraamwerk weg te nemen. Onderdeel daarvan is een voorstel om aan de risicogewogen activa een minimumwaarde («vloer») op te leggen, die bijvoorbeeld vastgesteld zou kunnen worden als percentage van de risicogewogen activa die zou gelden onder de standaardbenadering. Hiermee wordt een ondergrens gesteld aan de uitkomsten van de interne modellenbenadering. De consultatieperiode ten aanzien van dit voorstel liep van 22 december 2014 tot en met 27 maart 2015.1
Op dit moment kent het Bazelse kapitaaleisenraamwerk al een generieke vloer, de zogenoemde Bazel I vloer.2 Het Bazelse Comité stelt voor dat deze vloer kan worden vervangen door een kapitaalvloer gebaseerd op de standaardbenadering. Hiervoor heeft het Comité meerdere redenen. Sinds de introductie van het Bazel II raamwerk zijn inmiddels op meerdere punten nieuwe Bazelse (kapitaal)eisen geïntroduceerd, die niet volledig tot uitdrukking komen in de bestaande Basel I vloer3. Daarnaast zou een vloer gebaseerd op de standaardbenadering een manier kunnen zijn om de genoemde nadelen van de interne modellenbenadering te adresseren. Naar mijn mening zijn dit legitieme redenen om te kijken naar de mogelijkheid de huidige Basel I vloer te vervangen door een nieuwe aanpak.
De consultatie laat nog open of een nieuwe vloer zal worden vastgesteld op geaggregeerd niveau of dat vloeren op meer gedetailleerd niveau per leningentype zullen worden vastgesteld. Ook laat de consultatie zich nog niet uit over de hoogte van de vloer en het tempo waarin nieuwe afspraken zouden moeten worden ingefaseerd. Eind 2015 wil het Bazelse Comité duidelijkheid scheppen over de definitieve vormgeving en hoogte van de kapitaalvloer. Van belang hierbij is de samenhang met de herziening van het Bazelse raamwerk voor de standaardbenadering. De Bazelse standaardbenadering voor onder meer kredietrisico wordt op dit moment tevens herzien, waartoe ook een consultatieperiode liep tot en met 27 maart 2015.4 Deze herziening zal leiden tot aanpassing van de risicogewichten voor bepaalde leningtypen in de standaardbenadering, zoals hypotheken en bedrijfsleningen. Omdat – zoals hierboven aangegeven – de hoogte van de nieuwe voorgestelde kapitaalvloer gekoppeld wordt aan de kapitaaleisen uit de standaardbenadering, dient de definitieve vormgeving van de kapitaalvloer dan ook de herziene standaardbenadering te betrekken. Het Bazelse Comité voert momenteel een kwantitatieve impact assessment uit naar de impact op banken van onder andere de herziene standaardbenadering en de voorstellen over een kapitaalvloer.
Hoe verhouden deze berichten zich tot berichten uit juni 2014 dat de ECB een (te) zware risicoweging voor de Nederlandse hypotheken zou gaan vragen, waardoor banken veel meer kapitaal zouden moeten aanhouden?
Dit zijn twee verschillende berichten. Wanneer de ECB kijkt naar Nederlandse hypotheekportefeuille en het kapitaal dat daarvoor wordt aangehouden, hanteert de ECB daarbij de bestaande wet- en regelgeving die zij als toezichthouder dient te handhaven. De ECB heeft aangekondigd de interne modellen die banken in het Single Supervisory Mechanism (SSM) op dit moment gebruiken voor het berekenen van risicogewogen activa, op geharmoniseerde wijze onder de loep te nemen5.
De Bazelse voorstellen gaan echter niet over het handhaven van bestaande regelgeving, maar over mogelijke nieuwe regelgeving. Ook nadat deze voorstellen definitief door het Bazelse Comité zijn vormgegeven, zullen deze altijd eerst nog in Europese wet- en regelgeving moeten worden omgezet voordat de ECB (en DNB) deze kan handhaven.
Klopt het dat dergelijke kapitaalbodems de kapitaalbuffers van de Nederlandse banken hard kunnen raken? Welke gevolgen kunnen de plannen hebben voor de kapitaalbuffers van de banken?
De gevolgen van de Bazelse voorstellen voor de Nederlandse banken hangen af van de vormgeving van zowel de nieuwe kapitaalvloer als de herziene standaardbenadering. Met betrekking tot de kapitaalvloer is het waarschijnlijk dat deze vloer meer prudent zal zijn dan de bestaande Bazel I vloer, onder meer omdat de bestaande vloer niet langer een goede reflectie is van alle (kapitaal)eisen die het Bazelse raamwerk aan banken stelt. Met betrekking tot de herziening van de standaardbenadering stelt het Bazelse Comité expliciet dat het doel hiervan niet is om over de volle breedte de kapitaaleisen te verhogen. Dit laat onverlet dat voor sommige leningenportefeuilles de herziene standaardbenadering kan leiden tot hogere risicogewichten dan in de oude situatie. Het effect kan dus per bank verschillen, afhankelijk van verschillen tussen banken in de samenstelling van de activa op de balans.
Het Bazelse Comité voorziet een aantal wijzigingen in de standaardbenadering voor hypotheek- en bedrijfsleningen. De huidige Bazelse standaardbenadering kent voor hypotheekleningen de mogelijkheid om een preferentieel risicogewicht van 35% toe te passen. Dit mag alleen wanneer de toezichthouder meent dat dit verantwoord is op basis van strikte prudentiële criteria, zoals wanneer de waarde van de lening substantieel lager ligt dan de waarde van het onderpand (dit wordt echter niet gekwantificeerd). Wanneer dit niet het geval is, dan dient op aanwijzing van de toezichthouder een hoger risicogewicht te worden toegepast. Het Bazelse Comité stelt nu voor om meer kwantitatieve duiding te geven en meer differentiatie toe te passen – waarbij het risicogewicht minimaal 25% en maximaal 100% is – afhankelijk van de hoogte van de LTV en van een maatstaf voor de verhouding tussen de hypotheeklasten en het inkomen van de hypotheeknemer (debt service coverage ratio). Ook bij bedrijfsleningen wil het Bazelse Comité meer ruimte scheppen voor differentiatie naar gelang de mate van risico. Het Bazelse Comité geeft hierbij aan bij het aanpassen van de risicogewichten expliciet rekening te houden met het MKB.
Voor bijvoorbeeld de hypotheekportefeuille gebruiken Nederlandse banken overwegend interne modellen voor het berekenen van de risicogewogen activa, en niet de standaardbenadering. Omdat de kapitaalvloer gekoppeld zal worden aan de eisen die voortvloeien uit de (herziene) standaardbenadering, dient voor het bepalen van het totale effect van de wijzigingen op de Nederlandse banken, ook de standaardbenadering te worden betrokken.
Het is aannemelijk dat de voorgestelde Bazelse wijzigingen wanneer deze zoals voorgesteld van kracht zouden worden, gezamenlijk tot gevolg zullen hebben dat de grootste Nederlandse banken de risicogewogen activa opwaarts moeten bijstellen, met name voor de hypotheekportefeuille. Dit komt doordat – op basis van interne modellen – de risicoweging voor Nederlandse hypotheken relatief laag is, onder meer door de lage wanbetalingspercentages op Nederlandse hypotheken. Ook houden de grootste Nederlandse banken gemiddeld gesproken minder kapitaal aan voor de hypotheekportefeuille dan banken in de meeste andere Europese landen. Hierdoor zijn Nederlandse banken relatief gevoelig voor (toekomstige) wijzigingen in wet- en regelgeving die direct of indirect raken aan de hypotheekportefeuille, temeer omdat de hypotheekportefeuille van Nederlandse banken ongeveer een derde van de totale bankbalans beslaat. De daadwerkelijke impact is echter onduidelijk en afhankelijk van een groot aantal factoren die vooralsnog niet vaststaan, zoals bijvoorbeeld de definitieve vormgeving en hoogte van zowel de kapitaalvloeren als de herziene risicogewichten in de standaardbenadering en de tijd die banken krijgen om aan de nieuwe eisen te voldoen.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 voert het Bazelse Comité mijns inziens legitieme redenen aan om de mogelijkheid van een introductie van een nieuwe kapitaalvloer te overwegen. Ook zijn er goede redenen om de Bazelse standaardbenadering te herzien, onder meer om de risicogewichten waar nodig aan te passen aan de meest recente inzichten over de onderliggende risico’s en het raamwerk meer risicosensitief te maken. Wanneer dit op onderdelen hogere kapitaaleisen tot gevolg heeft, is dit mijns inziens niet op voorhand onwenselijk. Dit laat onverlet dat het Bazelse Comité oog dient te hebben voor eventuele disproportionele gevolgen voor specifieke bedrijfsmodellen of leningenportefeuilles.
Welke gevolgen kunnen deze plannen voor de hypotheekmarkt in Nederland hebben? Welke gevolgen kunnen deze plannen in de toekomst hebben voor mensen die een hypotheek willen krijgen? Vindt u hogere kapitaalbuffers voor Nederlandse hypotheken wenselijk dan wel noodzakelijk?
Zie antwoord vraag 4.
Welke gevolgen kunnen deze plannen voor de kredietverlening aan bedrijven en MKB’ers in Nederland hebben? Vindt u hogere kapitaalbuffers voor Nederlandse bedrijfskredieten wenselijk dan wel noodzakelijk?
Zie antwoord vraag 4.
Welke acties kunt en wilt u ondernemen om te zorgen voor reële en realistische kapitaalbuffers voor de Nederlandse hypotheken en andere leningen in de toekomst? Welke acties heeft u al ondernomen? Wat is uw inzet daarbij?
De consultatieperiode voor de Bazelse voorstellen liep tot en met 27 maart jl. Dit bood ruimte voor banken om hun standpunten actief onder de aandacht te brengen van het Bazelse Comité. De Nederlandse banken hebben dit ook gedaan. Daarnaast is DNB lid van het Bazelse Comité. Dit betekent dat ook DNB de mogelijkheid heeft om waar nodig specifieke Nederlandse en/of Europese punten onder de aandacht te brengen. Tot slot zal het kabinet, wanneer herziene Bazelse afspraken in de toekomst leiden tot een voorstel voor aanpassing van de bestaande Europese wet- en regelgeving, aandacht vragen voor de Nederlandse context, mochten bepaalde aspecten hiervan een disproportionele impact hebben op Nederlandse banken, het mkb of de woningmarkt.
Wat is de stand van zaken op dit moment met betrekking tot de mogelijkheden voor securitisatie van pakketten leningen, zoals hypotheken, in internationaal verband? Welke belemmeringen zijn daar nog? Waar komt de eventuele terughoudendheid van de regelgevers bij de Bank of International Settlements? In hoeverre blijven de bestaande Europese regels op dit punt gehandhaafd?
In december 2014 heeft het Bazelse Comité het nieuwe Bazelse securitisatieraamwerk gepubliceerd.6 Het doel van deze herziening is onder meer om de afhankelijkheid van externe ratings in het securitisatieraamwerk te verminderen en om de risicosensitiviteit van kapitaaleisen ten aanzien van securitisaties te vergroten. Op de meeste onderdelen zijn de kapitaaleisen hierbij aangescherpt, omdat het Bazelse Comité van mening was dat het oude raamwerk in sommige gevallen leidde tot het aanhouden van te weinig kapitaal voor blootstellingen op securitisaties.
Daarnaast onderzoekt het Bazelse Comité op dit moment samen met IOSCO7 de knelpunten die de groei van de securitisatiemarkt belemmeren. Hiertoe is een consultatiedocument gepubliceerd, waarin voorstellen zijn gedaan voor de criteria waar eenvoudige en transparante securitisaties aan moeten voldoen.8 Het Bazelse Comité geeft aan dit jaar nog te zullen bezien op welke manier de resultaten hiervan in het nieuwe Bazelse securitisatieraamwerk kunnen worden geïntegreerd.
Ook de Europese Commissie consulteert op dit moment voorstellen voor de criteria waaraan eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisaties zouden moeten voldoen.9 De Commissie geeft hierbij aan ook de resultaten van het onderzoek van het Bazelse Comité te zullen betrekken. Zolang in EU-verband geen nieuwe wetgevende voorstellen overeen worden gekomen die het huidige securitisatieraamwerk voor banken – zoals opgenomen in de Europese kapitaaleisenverordening – amenderen of aanvullen, blijven de huidige regels van kracht.
Het verstrekken van subsidie op het versnipperen van kuikens |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven of er broederijen zijn geweest die tijdens de vogelgriepuitbraak ervoor gekozen hebben om hun broedmachines (gedeeltelijk) stop te zetten om zo dierenleed te voorkomen?1 Zo ja, om hoeveel broederijen gaat dit? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven hoeveel broederijen ervoor gekozen hebben om kuikens te blijven uitbroeden en die vervolgens met een overschot aan kuikens zaten die opgeslagen waren in kratten zonder water en voer? Zo nee, waarom niet?
Eind 2014 zijn er vijf vogelgriepuitbraken geweest. Om het vogelgriepvirus te beteugelen en verdere verspreiding te voorkomen heb ik verschillende maatregelen genomen, o.a. vervoersverboden/beperkingen van levend pluimvee en eendagskuikens. Het is de verantwoordelijkheid van deze bedrijven om maatregelen voor te bereiden en te nemen om dierenleed en schade gedurende een periode met vervoersverboden zo veel mogelijk te beperken. Ik heb geen statistieken over de wijze waarop de bedrijven dit hebben gedaan.
Klopt het dat in de regeling «Tegemoetkoming vogelgriep broedeieren en eendagskuikens» de hoogte van de tegemoetkoming gebaseerd is op de marktwaarde van het broedei dan wel het eendagskuiken? Zo nee, waarop dan wel? Betekent dat dat hieruit afgeleid kan worden dat er een hogere vergoeding is of wordt verstrekt voor eendagskuikens dan voor broedeieren? Zo nee, waarom niet?
Bij broederijen en de vermeerderingsbedrijven is gedurende de bestrijding van de vogelgriep uitbraken schade ontstaan. Over deze specifieke schade waren geen afspraken gemaakt in het kader van het Diergezondheidsfonds (DGF). Gezien de specifieke aard van de bestrijdingsmaatregelen gedurende de kort op elkaar volgende periodes van standstill en de ontstane schade heb ik in overleg met het pluimveebedrijfsleven besloten om voor een beperkte periode (10 dagen) deze schade voor vergoeding vanuit het DGF in aanmerking te laten komen. De vaststelling van de waarde van de broedeieren en eendagskuikens is conform de systematiek van het DGF gebaseerd op de marktwaarde, net zoals bij de vergoeding van schade van dieren van besmette bedrijven. De marktwaarde van een eendagskuiken is hoger dan van het broedei.
Gezien de toenmalige onzekerheid over het verdere verloop van de uitbraak, de duur van de inzet van de maatregelen en de begrenzing van de periode waarover vergoeding van de schade is toegekend, acht ik de risico op het door u geschetste neveneffect gering. Om die reden acht ik ook extra maatregelen niet noodzakelijk.
Indien een hogere vergoeding geldt voor eendagskuikens dan voor broedeieren, deelt u dan de mening dat door deze regeling broederijen die in een dergelijke situatie blijven uitbroeden, financieel voordeliger uit zijn dan broederijen die het broedproces stopzetten? Bent u van mening dat hierdoor het ongewenste neveneffect ontstaat dat deze regeling een stimulans is voor het uitbroeden van kuikens met als bestemming de versnipperaar? Zo nee, waarom niet? Kunt u toezeggen dat bij volgende uitbraken van vogelgriep zal worden voorkomen dat dit ongewenste neveneffect zich in een tegemoetkomingsregeling wederom voordoet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze bent u voornemens om bij een volgende vogelgriepuitbraak er zorg voor te dragen dat er geen kuikens meer worden geboren bij een vervoersverbod of een verbod op herbevolking?
De broederij is primair verantwoordelijk voor het welzijn van de eendagskuikens. Zoals ik tijdens het AO over dierziekten en antibioticumgebruik van 10 december heb aangegeven, moet de sector voorbereid zijn op maatregelen als een vervoersverbod, bijvoorbeeld door het mogelijk maken van een grotere buffercapaciteit. Ook de Welzijnscommissie Vogelgriepuitbraak 2014 benadrukt de rol van de pluimveehouder voor het minimaliseren van de impact op dierenwelzijn.
Bent u bereid om bij een volgende uitbraak van vogelgriep als onderdeel van het maatregelenpakket, broederijen te verplichten hun broedproces (gedeeltelijk) tijdelijk te laten stilleggen? Zo nee, waarom niet?
Een broedproces tijdelijk stilleggen is niet altijd mogelijk. Omdat de embryo’s van bebroede eieren sterven nadat het broedproces wordt stilgelegd is het afhankelijk van het stadium van het broedproces in hoeverre dit bijdraagt aan dierenwelzijn. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om bij een volgende uitbraak broederijen te verplichten voorzieningen te treffen om tijdens kortdurende vervoersverboden kuikens tijdelijk op te vangen? Zo nee, waarom niet?
Ik zal hierover in overleg gaan met de pluimveesector.
Erkent u dat broederijen niet de middelen noch de vaardigheden hebben om kuikens te doden? Kunt u aangeven welke methoden broederijen hebben toegepast om de miljoenen kuikens te doden die slachtoffer zijn geworden van het vervoersverbod?
Op broederijen voor kuikens voor legkippen zijn deze middelen aanwezig omdat daar regulier de mannelijke helft van de eendagskuikens gedood wordt. De gebruikelijke en ook volgens de Europese richtlijn (RL 1099/2009) toegestane methodes zijn CO2 vergassing en maceratie (versnipperen). Op broederijen die alleen vleeskuikens uitbroeden is geen apparatuur aanwezig om op grote schaal eendagskuikens te doden. Deze bedrijven zullen dergelijke apparatuur of diensten moeten huren.
Kunt u aangeven hoeveel eendagskuikens er als gevolg van de vogelgriepuitbraak op broederijen gedood zijn? Zo nee, waarom niet?
De broederijen hebben in totaal 24 aanvragen ingediend voor een tegemoetkoming in de schade voor 9.397.433 eendagskuikens (ca. 3% van alle kuikens die per jaar in Nederland worden opgebroed). Deze aanvragen worden momenteel door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland beoordeeld. Zoals eerder aangegeven, betreffen deze aanvragen slechts een periode van 10 dagen.