Het bericht dat de werkloosheid sterk is toegenomen |
|
Tofik Dibi (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennis kunnen nemen van het artikel «Werkloosheid boven 500 000»1 en het bericht «Stop de Europese jeugdwerkloosheid»?2
Ja.
Wat is uw reactie op de forse stijging van het aantal werklozen tot 510 000 mensen, een stijging van 6,5%?
Alleen met een sterke en gezonde economie kan de werkgelegenheid groeien. Randvoorwaarde voor economisch herstel is het herstel van de overheidsfinanciën. Daarom neemt het kabinet in het Begrotingsakkoord maatregelen om de overheidsfinanciën te verbeteren. Dit akkoord bevat naast bezuinigingen ook structurele hervormingen die de werking van de arbeidsmarkt verbeteren en de werkgelegenheid doen toenemen. Naar verwachting zal de werkloosheid, mede als gevolg van de bezuinigingen, eerst verder oplopen voordat hij weer gaat dalen. De stijging van de werkloosheid is op zichzelf dan ook geen reden om de maatregelen in het Begrotingsakkoord te herzien. Zeker niet gezien het feit dat de werkloosheid in Nederland nog altijd de op één na laagste van Europa is.
Kunt u inzichtelijk maken waarom het aantal werklozen in juli van dit jaar opnieuw zo fors is gegroeid en of hierin een stijgende trend is waar te nemen?
De stijgende werkloosheid lijkt vooral het gevolg van de zwakke economische groei de afgelopen kwartalen. Het CPB verwacht dat de werkloosheid tot 2014 verder zal oplopen voordat hij weer gaat dalen.
Deelt u de mening dat een dergelijk snelle stijging zorgwekkend is en extra inzet vergt? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat 12% van alle jongeren in Nederland werkloos is en dat dit een stijging is van 25% ten opzichte van vorig jaar?
Het werkloosheidspercentage onder jongeren is in de periode juli 2011 – juli 2012 gestegen van 10,1% naar 12,4%. De algemene werkloosheid is in die periode echter ook gestegen: van 5,3% naar 6,5%. De ratio jeugdwerkloosheid gedeeld door de algemene werkloosheid ligt daarmee nog onder het lange termijn gemiddelde van twee. Het huidige percentage van 12,4% ligt onder de top van maart 2010 (12,8%) en de top van de vorige recessie (14,2% eind 2004). Vergeleken met de rest van Europa presteert Nederland goed. Op Duitsland en Oostenrijk na heeft Nederland de laagste jeugdwerkloosheid van de EU-27.
Deelt u de zorg dat niet alleen in Nederland de jeugdwerkloosheid steeds verder oploopt, maar dat ook in Europa nu al ruim 22,8% van alle Europese jongeren werkloos is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw reactie op het voorstel van de ILO (International Labour Organisation) om te komen tot een Europees jeugdgarantieplan?
Het is van belang om de ontwikkeling van de jeugdwerkloosheid, ook in Europa, nauwlettend te monitoren. We moeten voorkomen dat jongeren vroegtijdig in hun loopbaan op achterstand worden gezet. Dat is schadelijk voor de jongeren zelf, maar ook voor de samenleving als geheel. In Nederland zet het kabinet stevig in op het voorkomen en bestrijden van de jeugdwerkloosheid. Voor de maatregelen die het kabinet neemt, verwijs ik u naar mijn brief van 27 april 2012 (Kamerstuk 29 544, nr. 393). Deze zijn met name gericht op het verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs-arbeidsmarkt en het voorkomen van voortijdig schoolverlaten met het landelijk programma «Aanval op schooluitval».
Het Europees jeugdgarantieplan («youth guarantee»), waarbij alle jeugdwerklozen na een bepaalde tijdsperiode een werk- en/of scholingsaanbod krijgen, is mij bekend. Het risico van een dergelijke aanpak is dat te weinig de eigen verantwoordelijkheid van jongeren wordt aangesproken. In Nederland kiest het kabinet voor een aanpak waarbij de eigen verantwoordelijkheid van jongeren voorop staat. Zij moeten zelf de regie nemen om hun kansen op de arbeidsmarkt te benutten. Het kabinetsbeleid om de Wet werk en bijstand (WWB) activerender te maken draagt hieraan bij. Een opleiding gaat voor een uitkering en werk is leidend. Het behalen van een diploma zorgt ervoor dat jongeren goed toegerust de arbeidsmarkt betreden. Jongeren worden gestimuleerd om eerst al hun scholingsmogelijkheden te benutten en daarna zelf op zoek te gaan naar een baan. Pas als hen dit zelf niet lukt, kunnen zij om ondersteuning bij de overheid vragen.
Wat is uw reactie op de oproep dat er een Eurotop moet komen speciaal over de hoge werkloosheidscijfers in Europa?
Een speciale Eurotop over de oplopende werkloosheid in de EU is niet nodig, omdat voor dit probleem op Europees niveau al volop aandacht is. Het huidige Cypriotische voorzitterschap heeft (jeugd)werkloosheid ook als een speerpunt aangemerkt. In de verschillende Europese gremia staan deze onderwerpen dan ook prominent op de agenda. Bij deze gelegenheden brengt Nederland naar voren dat ook de andere lidstaten hun overheidsfinanciën op orde brengen en structurele hervormingen invoeren om de werking van hun arbeidsmarkt te verbeteren.
Kunt u toelichten welke kabinetsmaatregelen van invloed zijn op het feit dat zo’n 100 000 werkloze jongeren zich niet meer melden bij gemeenten?
Er is altijd een groep jongeren die om uiteenlopende redenen niet participeert en zich ook niet meldt als werkzoekende. De omvang van deze groep is, ondanks de gestegen jeugdwerkloosheid, al jaren stabiel3. Het overgrote deel van de jongeren die het onderwijs verlaten vindt zelf zijn weg naar de arbeidsmarkt en heeft daar niet de hulp van de overheid bij nodig. De groep jongeren die dat wel heeft en op eigen kracht geen baan heeft kunnen vinden, kan voor ondersteuning terecht bij de gemeente.
De sleutel voor een goede aanpak ligt dan ook bij de samenwerking in de regio. In dat kader worden er door de VNG samen met andere betrokken partijen werkconferenties georganiseerd. In de werkconferenties kunnen partijen in de regio samen aan de slag om de gezamenlijke aanpak rond jongeren in een kwetsbare positie te bestendigen en verder te ontwikkelen.
Deelt u de mening dat alles op alles moet worden gezet om ervoor te zorgen dat deze jongeren, dit menselijk kapitaal, niet devalueren en verloren gaan? Zo ja, bent u bereid om deze jongeren intensief te gaan begeleiden naar werk of opleiding? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 8.
Bent u bereid om extra maatregelen te nemen om het grote aantal werkloze mensen aan het werk te helpen en daarin de hogere werkloosheid bij met name jongeren mee te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u inzichtelijk maken welke stappen u gaat zetten?
Het Begrotingsakkoord bevat naast bezuinigingen ook structurele hervormingen die de werking van de arbeidsmarkt verbeteren en op termijn de werkgelegenheid doen toenemen.
Het kabinet heeft daarnaast reeds een aantal maatregelen genomen om (jeugd)werkloosheid tegen te gaan en het voor werkgevers eenvoudiger te maken mensen uit de bijstand en andere uitkeringen aan te nemen. Ik wijs daarbij op het activerender maken van de WWB en het verkleinen van de armoedeval door het afschaffen van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon. Werken moet immers lonen.
Verder komen er 35 arbeidsmarktregio’s van waaruit gemeenten en UWV de dienstverlening aan werkgevers en werkzoekenden gaan vormgeven en ondersteunt het kabinet het programma «Impuls vakmanschap» waarin Divosa en VNG werken aan een verdere professionalisering en vakmanschap bij sociale diensten.
De asielverlening aan de heer Assange |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat Equador asiel verleent aan de heer Julian Assange?1
Wat vindt u ervan dat de Britse autoriteiten van zins zijn om, ongeacht deze asielverlening en een zeer waarschijnlijke uitlevering aan de Amerikaanse autoriteiten, de heer Assange te arresteren?
Is het waar dat de Britse autoriteiten gedreigd hebben de Ambassade van Equador te Londen desnoods te bestormen om de heer Assange te arresteren zodra hij een voet buiten het gebouw zet?
Deelt u de mening dat dit een schending van de gebruikelijke diplomatieke bescherming oplevert? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om met het oog op het gezamenlijke standpunt van de EU-ministers van Buitenlandse Zaken van begin december 2011 inzake de rechten van klokkenluiderswebsites zoals Wikileaks het initiatief te nemen tezamen met uw ambtsgenoten in de Europese Unie Groot Brittannië op te roepen af te zien van het uiten en uitvoeren van dergelijke bedreigingen? Zo nee, waarom niet? Staat u nog steeds achter dit gezamenlijke standpunt en welke conclusies verbindt u hieraan?
Bent u bereid om een beroep te doen op de Britse autoriteiten om de heer Assange daadwerkelijk te laten vertrekken naar Equador? Zo nee, waarom niet?
De meldlijn zelfdoding |
|
Joël Voordewind (CU), Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de berichten «Wat wil de NVVE? Steun geven aan wie helpt bij zelfdoding, of actievoeren»1 en «Meldlijn voor hulp bij zelfdoding»?2
Ja.
Wat vindt u van de geopende meldlijn?
Zolang de NVVE niet pretendeert een hulplijn te zijn en zolang zij met de meldlijn binnen de grenzen van de wet opereert, zal ik hierop geen actie ondernemen.
Hoe verhoudt het publiceren van verhalen van hulp bij zelfdoding zich tot het verbod van artikel 294 Wetboek van Strafrecht op het opzettelijk aanzetten tot of behulpzaam zijn bij zelfdoding?
Ik verwijs u in dit verband naar de antwoorden op Kamervragen van u beiden over een handboek met methoden voor hulp bij zelfdoding (Kamerstukken II, 2009–2010 Aanhangsel, nr. 2100) en de uitgebreide uitleg van het wettelijk kader die de toenmalige Staatssecretaris van Justitie, mede namens de Minister en de toenmalige Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, heeft gegeven in antwoord op vragen van het lid Van der Staaij (Kamerstukken II, vergaderjaar 2007 – 2008, Aanhangsel, nr. 2339).
Hierin staat dat bij de vraag of iemand behulpzaam is geweest of middelen heeft verschaft zoals bedoeld in artikel 294, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, het erom gaat of diegene het door zijn handelen voor de ander mogelijk of gemakkelijker heeft gemaakt om zichzelf te doden. In het algemeen gesproken is het geven van informatie, het voeren van gesprekken en het bieden van morele steun niet strafbaar. Evenwel hangt de beantwoording van de vraag of het verzamelen en publiceren van ervaringen, zoals de NVVE thans doet, onder de reikwijdte van artikel 294 Wetboek van Strafrecht valt, af van de omstandigheden van het geval. De weging en waardering daarvan is uiteindelijk aan de rechter voorbehouden.
Hoe verhoudt de oprichting van de meldlijn voor hulp bij zelfdoding zich tot activiteiten op het gebied van suïcidepreventie (bijvoorbeeld het werk van 113Online)?
Anders dan het suïcidepreventiebeleid, wordt de meldlijn voor hulp bij zelfdoding vanuit de NVVE en niet vanuit de rijksoverheid geïnitieerd. Het suïcidepreventiebeleid is erop gericht suïcides en suïcidepogingen zo veel mogelijk te voorkomen. De meldlijn voor hulp bij zelfdoding is geen onderdeel van het suïcidepreventiebeleid van de rijksoverheid.
Wilt u het publiceren van verhalen van mensen die iemand geholpen hebben bij zelfdoding ontmoedigen?
Daar zie ik geen reden toe. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Wilt u in gesprek gaan met de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE) om te voorkomen dat de NVVE aanzet tot het overtreden van artikel 294 Wetboek van Strafrecht op het opzettelijk aanzetten tot of behulpzaam zijn bij zelfdoding?
Daar zie ik geen reden toe. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3.
Ruim half miljoen werklozen in Nederland |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat in Nederland voor het eerst sinds 1996 meer dan een half miljoen mensen werkloos zijn?1
Ja.
Deelt u de mening dat het beleid van de regering Rutte om de werkloosheid te bestrijden door het begrotingstekort terug te brengen en zo het vertrouwen in de economie te herstellen faalt? Zo nee, waarom niet, aangezien de werkloosheid al een jaar lang onafgebroken stijgt?
Randvoorwaarde voor economisch herstel is het herstel van de overheidsfinanciën. Daarom neemt het kabinet in het Begrotingsakkoord maatregelen om de overheidsfinanciën te verbeteren. Dit akkoord bevat naast bezuinigingen ook structurele hervormingen die de werking van de arbeidsmarkt verbeteren en de werkgelegenheid doen toenemen. Het CPB verwacht dat de werkloosheid, als gevolg van de bezuinigingen, eerst verder zal oplopen voordat hij weer gaat dalen. De stijging van de werkloosheid is op zichzelf dan ook geen reden om de maatregelen in het Begrotingsakkoord te herzien. Zeker niet gezien het feit dat onze werkloosheid nog altijd de op één na laagste van Europa is.
Deelt u de mening dat er een actieplan jeugdwerkloosheid moet komen om de stijgende werkloosheid onder jongeren het hoofd te bieden, aangezien het aantal jongeren met een WW-uitkering in een jaar met 54% is gestegen? Zo nee, waarom niet?
De werkloosheid onder jongeren ligt altijd hoger dan de algemene werkloosheid. Dit wordt onder andere veroorzaakt door de jaarlijkse toestroom van schoolverlaters, het gegeven dat jongeren veelal werken op een tijdelijk contract en de conjunctuurgevoeligheid van de sectoren waarin jongeren vooral werkzaam zijn (uitzendbranche, horeca, bouw). Hierdoor is niet alleen het niveau van de jeugdwerkloosheid hoger, maar is de jeugdwerkloosheid ook conjunctuurgevoeliger. De werkloosheid onder jongeren stijgt daarom altijd wat harder op het moment dat de conjunctuur verslechtert. En andersom, wanneer de conjunctuur weer aantrekt, zijn jongeren de eersten die hiervan profiteren.
In Nederland is reeds in 2009 actie ondernomen en een Actieplan jeugdwerkloosheid uitgevoerd. Met het Actieplan heeft de regionale samenwerking rondom de aanpak van jeugdwerkloosheid een stevige impuls gekregen. Borging van de goede aanpakken en de tot stand gebrachte samenwerking door de regio’s is van belang. In dat kader worden er door de VNG samen met andere betrokken partijen werkconferenties georganiseerd. In de werkconferenties gaan partijen in de regio samen aan de slag om de gezamenlijke aanpak rond jongeren in een kwetsbare positie te bestendigen en verder te ontwikkelen.
Deelt u de mening dat er specifieke maatregelen moeten komen om de bouwsector te steunen, aangezien het aantal uitkeringen relatief het meest is gestegen in de bouwsector? Zo nee, waarom niet?
Het is van groot belang dat de bouwsector zich aanpast aan de verminderde vraag. Het ondersteunen van de bouwsector met specifieke maatregelen remt deze herstructurering en daarmee het economisch herstel. Daarnaast zijn dergelijke maatregelen vaak kostbaar. Gegeven de huidige verslechterde overheidsfinanciën, ligt het niet in de rede om zulke maatregelen te nemen.
Welke gevolgen heeft het feit dat het aantal WW-uitkeringen is gestegen naar 298 000 voor de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aangezien de regering geen rekening heeft gehouden met deze stijging?
Bij het opstellen van een raming van de WW-uitgaven wordt gebruik gemaakt van de werkloosheidsvoorspelling van het CPB en de realisatiecijfers van het UWV. Gedurende 2012 bleek dat beide hoger uitvielen dan geraamd werd bij de begroting voor 2012. Bij het opstellen van de WW-raming voor de voorjaarsnota heeft de regering daarom al rekening gehouden met een verdere stijging van de WW-uitgaven. De stijging die nu zichtbaar is, is dan ook in lijn met de verwachtingen bij voorjaarsnota en heeft geen verdere gevolgen voor de SZW-begroting.
Mogelijke fraude bij bouwconcern Ballast Nedam |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van de berichtgeving over mogelijke fraude bij bouwconcern Ballast Nedam, onder meer bij de bouw van de Kromhoutkazerne?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit een onderzoek gestart is naar de persoonlijke administratie van een oud-projectleider van Ballast Nedam?
Navraag bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) leert dat de NMa op dit moment formeel niet spreekt van een onderzoek. Zij verifieert op dit moment het waarheidsgehalte van de uitlatingen van de oud-projectleider van de Ballast Nedam.
Heeft u aanwijzingen dat er bij de bouw van de Kromhoutkazerne sprake is geweest van «mededingingsbeperkende gedragingen», als gevolg waarvan Defensie met hogere kosten werd geconfronteerd?
Nee. De offertes zijn zowel intern Defensie als extern door onafhankelijke partijen beoordeeld. Daaruit is niet gebleken dat Defensie is benadeeld in deze kwestie. De Kromhoutkazerne is tot stand gekomen via een PPS-constructie in de vorm van een DBFMO-overeenkomst (Design, Build, Finance, Maintain & Operate). Hierbij wordt er vooraf een vast bedrag afgesproken en daar heeft het consortium Komfort, waarvan Ballast deel uitmaakt, zich aan gehouden.
Heeft u zelf al actie ondernomen naar aanleiding van deze en eerdere berichtgeving over fraude?
Al voor de berichtgeving en de civiele procedure van Ballast tegen de bouwdirecteur van Komfort is Defensie geïnformeerd over de bestaande verdenkingen. Defensie heeft geen aanleiding gezien zelf actie te ondernemen.
Bent u desgewenst bereid medewerking te verlenen aan het NMA-onderzoek? Bent u bovendien bereid de eventuele schade die door Defensie geleden is te verhalen op de daarvoor verantwoordelijken?
Vanzelfsprekend zal Defensie desgevraagd medewerking verlenen aan het NMA-onderzoek. Als blijkt dat er mededingingsbeperkende gedragingen zijn geweest, zal Defensie bezien welke maatregelen moeten worden genomen
De consequenties van een rechterlijke vrijspraak inzake een kind dat niet aan de leerplicht zou voldoen |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Welke consequenties verbindt u aan de uitspraken van de rechtbanken van Den Haag en Haarlem waarbij ouders werden vrijgesproken van absoluut schoolverzuim bij gebrek aan passend onderwijs voor een leerling met dyspraxie die al meer dan een jaar thuis zit?1
Ik heb kennis genomen van de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 9 mei waarnaar in de voetnoot wordt verwezen (parketnummer 15/710458–11). Alleen het extract vonnis is openbaar. Hieruit blijkt dat het om een meisje gaat dat volgens een psychologisch rapport op vmbo-t niveau functioneert en waarvoor moeder geen geschikte school kan vinden. Uit dit vonnis is niet af te leiden wat de reden is dat er geen geschikte school is gevonden voor de leerling. Uit uw vraag 1 blijkt dat het om een leerling met dyspraxie gaat. Met deze summiere informatie is het voor mij niet goed mogelijk een oordeel te vormen over de situatie.
Acht u «schuld zonder strafoplegging» zoals volgens de Haarlemse officier van justitie de enige uitspraak was die de wetgeving toeliet, een bevredigende kwalificatie in een situatie waarin de moeder er alles aan heeft gedaan om haar kind wel naar een passende school te krijgen en op basis van een psychologische test met een duidelijk advies voor vmbo-t diverse aanmeldingen heeft gedaan bij de twee schoolbesturen die dat aanbieden in de regio, zonder dat de leerplichtambtenaar met een goed alternatief wist te komen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de kous niet af is met deze vrijspraak, maar dat deze leerplichtige jongere alsnog passend onderwijs moet worden geboden?
Ik deel uw mening dat iedere leerplichtige jongere passend onderwijs moet worden geboden en dus ook deze leerplichtige jongere. Mijn inzet is om onder andere door de inzet van onderwijsconsulenten voor iedere leerling een passende plaats te vinden bij een school. De onafhankelijke onderwijsconsulenten kunnen zowel ouders als school adviseren en begeleiden bij het vinden van een passende onderwijsplek. De leerling staat bij de onderwijsconsulent centraal. Met de invoering van passend onderwijs wordt de verantwoordelijkheid om een passende plaats te bieden duidelijker belegd. Door de invoering van de zorgplicht immers moet de school waar een leerling met een extra ondersteuningsvraag wordt aangemeld een passend onderwijsaanbod doen op de eigen of een andere school.
Welke machtsmiddelen staan u ter beschikking om passend onderwijs te bewerkstelligen voor zo’n leerling, in de huidige situatie waarbij de schoolbesturen in de regio niet op voorhand bereid zijn om de leerling te plaatsen?
Ik beschik niet over wettelijke middelen om een leerling op een school geplaatst te krijgen. Wel beschik ik over mogelijkheden om ondersteuning te bieden, waaronder de onderwijsconsulenten. Deze zijn doorgaans succesvol als het gaat om plaatsing van leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte waarbij ouders en school het niet eens kunnen worden over de plaatsing en de extra ondersteuning die de school kan bieden. In heel complexe situaties kan ook van uit het ministerie ondersteuning geboden worden.
Problemen met stemmen voor blinden en slechtzienden |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de experimenten die diverse Nederlandse gemeenten hebben gedaan bij de Gemeenteraadsverkiezingen van 2010, waarbij een stembushulpstuk (een soort mal) voor blinden en slechtzienden getest werd?
Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2010 is in een drietal gemeenten een mal gebruikt waarmee blinde en slechtziende kiezers zelfstandig hun stem konden uitbrengen.
Kunt u aangeven hoe deze experimenten zijn geëvalueerd, of deze experimenten bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2010 en de Provinciale Statenverkiezingen van 2011 zijn herhaald, en wat de bevindingen waren?
Overleg met de belangenorganisatie Viziris over de bevindingen heeft ertoe geleid dat het ministerie niet verder is gegaan met de ontwikkeling van een mal voor het huidige stembiljet, maar dat is besloten verder te gaan met het ontwikkelen van een eenvoudiger model stembiljet dat ook geschikt is voor gebruik door blinden en slechtzienden. De mal die in 2010 is ontwikkeld voor het huidige stembiljet is zodanig groot en complex dat veel personen uit de doelgroep daarmee niet goed overweg konden. Overigens is het aan de gemeenten die nog over de mal beschikken toegestaan deze beschikbaar te stellen in het stemlokaal. De gemeente moet bij het gebruik van de mal wel rekening houden met de opmaak van het stembiljet.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat de 300 000 blinden en slechtzienden in Nederland zonder begeleiding in het stemhokje een stem kunnen uitbrengen, zodat de geheimhouding, waar kiezers recht op hebben, voor deze groep gewaarborgd is? Zo ja, vindt u de huidige regeling, waarbij het blinden en slechtzienden toegestaan is een begeleider mee te nemen in het stemhokje, onbevredigend?
De regeling dat het vanwege een lichamelijke beperking is toegestaan om hulp te krijgen in het stemhokje is in de Kieswet opgenomen omdat ondersteuning in het stemhokje in het algemeen in strijd is met het stemgeheim. Voor de groep mensen met een lichamelijke beperking is het echter met ondersteuning toch mogelijk om zelf te stemmen. Uiteraard is het wenselijk dat een ieder zoveel mogelijk zelfstandig zijn stem kan uitbrengen. Daarom werkt het kabinet aan de ontwikkeling van een nieuw model stembiljet waarmee blinden en slechtzienden zelfstandig, met behulp van een mal, hun stem kunnen uitbrengen. Dat laat overigens onverlet dat ik van mening ben dat het stemmen via een volmacht een volwaardige wijze van het uitbrengen van een stem vindt. De mogelijkheid om bij volmacht te stemmen is een vangnet voor kiezers die ondanks alle voorzieningen toch niet zelf(standig) hun stem kunnen uitbrengen. Ook met een nieuwe model van het stembiljet zal het naar alle waarschijnlijkheid zo zijn dat er mensen kunnen zijn met een lichamelijke beperking die toch er niet in zullen slagen hun stem zonder hulp in het stemhokje uit te brengen. De mogelijkheid om ondersteuning te geven danwel bij volmacht te stemmen zal dus moeten blijven bestaan.
Deelt u de constatering dat stemmen een grondrecht is en dat de optie van machtiging voor blinden en slechtzienden in die zin nooit een volwaardige oplossing voor stemproblemen van deze groep kan zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat bij de komende verkiezingen alle stembureaus over ten minste één hulpstuk bij het stemmen voor blinden en slechtzienden beschikken, zodat deze mensen zelfstandig en geheim kunnen stemmen? Zo nee, waarom niet?
Bij de komende verkiezing kunnen blinden en slechtzienden bij het uitbrengen van hun stem als gebruikelijk ondersteuning krijgen in het stemhokje. Overigens is ook bij alle stembureaus voor slechtzienden een loep aanwezig. Zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 is aangegeven, werkt het kabinet aan een nieuw model stembiljet waarmee blinden en slechtzienden zelfstandig kunnen stemmen. Over de voortgang van dit traject bent u nader geïnformeerd met mijn brief van 28 augustus 2012 (kenmerk 2012/52828).
Een landelijke norm voor het aandeel groen in steden en dorpen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat de «groennorm» van de Verenigde Naties in Nederland bij lange na niet wordt gehaald1? Kunt u uiteenzetten hoeveel vierkante meter groen er in Nederlandse steden en dorpen gemiddeld wél beschikbaar is per bewoner, welke gebieden goed scoren en welke slecht? Zo nee, waarom heeft u hier geen zicht op?
Zowel in 2002, als in 2004 en 2009 is een analyse gemaakt van het stedelijk groen in de grote steden van Nederland (Alterra, Groene meters deel I, II en III2). Uit de laatste analyse blijkt dat iets meer dan de helft van de 31 grootste gemeenten (G31) boven het kengetal van 75m2 groen per woning zit. De steden met minder dan 75m2 groen per woning zijn geconcentreerd in de Randstad, Limburg en delen van Brabant. Vergeleken met de analyse van 2002 is de gemiddelde hoeveelheid groen per woning met 3,5 m2 gestegen tot 85,1 m2. De Verenigde Naties gaan uit van 48 m2 groen per bewoner. Er zijn geen analyses beschikbaar van vierkante meters groen per bewoner in Nederland.
Onderschrijft u de conclusies van verschillende onderzoeken die uitwijzen dat groen in steden en dorpen bijdraagt aan het temperen van de hitte op warme zomerdagen en dat dit het welzijn mensen in steden en dorpen bevordert2? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik onderschrijf dat groen en blauw in steden en dorpen een bijdrage kan leveren aan het temperen van hitte, de reductie van kosten voor afvoer en zuivering van regenwater en aan biodiversiteit. Ook levert dit een bijdrage aan het welzijn en de gezondheid van stads- en dorpsbewoners en heeft het daarmee een positief effect op de reductie van zorgkosten. De precieze effecten laten zich moeilijk kwantificeren.
Deelt u de mening dat groen in steden en dorpen van groot belang is voor de gezondheid en het welzijn van mensen en op deze manier een besparing van miljarden euro’s per jaar in zorgkosten tot gevolg kan hebben3? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat groen in steden en dorpen bovendien kan leiden tot een besparing van miljoenen euro’s per jaar in kosten voor afvoer en zuivering van regenwater3? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat groen in steden en dorpen tot meer biodiversiteit leidt en zo een bijdrage kan leveren aan het behalen van de biodiversiteitsdoelstellingen voor 20201? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel biodiversiteitswinst vergroening van steden en dorpen kan opleveren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het om al deze redenen (aangenamer woonklimaat, volksgezondheid en welbevinden, betere afvoer van regenwater en biodiversiteit) zeer wenselijk is om de aanwezigheid van groen in steden en dorpen te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) heb ik aangegeven dat natuur, hoogwaardige landschappen en recreatieve voorzieningen een bijdrage leveren aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat in stedelijke regio’s. Ook heb ik aangegeven dat een gezonde en veilige leefomgeving van belang is en daarmee een goede milieukwaliteit, waterveiligheid en voldoende zoet water, bescherming van cultureel erfgoed en unieke natuurlijke waarden.
Verder heb ik in de SVIR aangegeven welke onderwerpen van nationaal belang zijn en waar het primaat bij de mede overheden ligt. Groen in de stad valt onder de verantwoordelijkheid van decentrale overheden.
Ik heb samen met de staatssecretaris van EL&I diverse acties in gang gezet om de decentrale overheden te ondersteunen in hun zorg voor voldoende groen in steden en dorpen.
Bent u bereid om in overleg te treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten om te komen tot een gezamenlijk actieplan voor de letterlijke vergroening van steden en dorpen in Nederland, waarin aandacht is voor openbaar groen, groene gevels en daken, speelnatuur en de stimulering van groene(re) tuinen van particulieren? Zo ja, op welke termijn kunnen we een dergelijk overleg verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al heb aangegeven, ligt de verantwoordelijkheid voor groen en blauw in steden en dorpen bij decentrale overheden. Bij vraag 6 heb ik aangegeven dat het Rijk decentrale overheden ondersteunt bij de invulling van hun verantwoordelijkheid. De staatssecretaris van EL&I heeft afgelopen november een intentieverklaring «Behoud en ontwikkeling van groen in een stedelijke omgeving» ondertekend samen met de VNG, het Nicis Instituut (nu Platform31) en de Stichting Entente Florale waarin het Rijk zich committeert aan een driejarig programma over dit onderwerp. Dit programma heeft vooral een agenderende rol, bijvoorbeeld door de gezamenlijke organisatie van de «Nationale Groendag» die dit jaar op 26 september in Ermelo wordt gehouden en waar groen en de stad het centrale thema is.
Een fusie tussen de ziekenhuizen in Bergen op Zoom en Roosendaal en de concentratie van afdelingen |
|
Nine Kooiman , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de bij ons binnengekomen mail over een fusie tussen de ziekenhuizen in Bergen op Zoom en Roosendaal en de concentratie van afdelingen?1
Totdat het wetsvoorstel, waarmee de regels voor zorgspecifieke fusietoetsing worden aangescherpt, van kracht is, is het uitsluitend aan de NMa om fusies al dan niet tegen te houden. Omdat ik het belangrijk vind dat fusies zorgvuldig worden doordacht en dat alle stakeholders worden betrokken heb ik het wetsvoorstel bij uw Kamer ingediend. De concentratie van afdelingen, voor zover dit gaat over de interne organisatiestructuur, is een zaak van de zorginstellingen zelf.
Deelt u de mening dat de op handen zijnde fusie per direct gestaakt moet worden, gezien de uitspraak van de Tweede Kamer dat er een moratorium op fusies in de zorgsector ligt, tot de inspraak van patiënten en personeel voldoende is geregeld, en uit de mail blijkt dat dit niet zo is? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Regelgeving die ertoe strekt een moratorium op fusies te realiseren is strijdig met de Europese regelgeving. Het in vraag 1 genoemde wetsvoorstel is momenteel bij uw Kamer in behandeling. Uw Kamer ontvangt zo snel mogelijk de nota naar aanleiding van het verslag, waarmee een reactie wordt gegeven op de inbreng die uw Kamer op het wetsvoorstel heeft geleverd. Totdat dit wetsvoorstel van kracht is, is het voorbehouden aan de NMa om fusies al dan niet tegen te houden.
De raden van Bestuur van beide ziekenhuizen hebben mij laten weten al wel in de geest van het wetsvoorstel te zullen handelen doordat zowel de cliëntenraden, de ondernemingsraden, de verenigingen medische staf en de verpleegkundige adviesraden, een formeel verzoek hebben ontvangen om voor 20 september 2012 advies uit te brengen over de fusie voornemens. Beide ziekenhuizen zijn met hun eigen adviesorganen in overleg. Het personeel is in augustus langs verschillende kanalen geïnformeerd en zal de komende maanden op de hoogte gehouden worden.
Wat zijn de redenen voor een fusie tussen beide ziekenhuizen en een concentratie van afdelingen, als u eind mei jongstleden in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Kooiman nog stelde dat de kwaliteit van de geboortezorg op beide locaties niet onder de maat is bevonden door de Inspectie voor de Gezondheidszorg?3
De reden die de raden van bestuur voor de fusieplannen opgeven is het blijvend kunnen voldoen aan de kwaliteitseisen en volumenormen die door de beroepsgroepen zijn opgesteld. Beide ziekenhuizen kunnen naar eigen zeggen, gezien hun relatief beperkte omvang, niet individueel aan deze toenemende eisen voldoen.
Welke concrete gevolgen heeft dit voor patiënten (cliëntenraden), personeel (OR) en de verschillende afdelingen? Wilt u in uw antwoord de meningen van de genoemde partijen van beide ziekenhuizen over de voorgenomen fusie verwerken?
De concrete gevolgen van concentratie van zorg worden per dossier verder uitgewerkt. De uitwerking van de dossiers aorta verwijding, longchirurgie en moeder-en-kindcentrum zijn gestart. De mening van de cliëntenraden en ondernemingsraden is door de raad van bestuur van beide ziekenhuizen gevraagd.
Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Welke financiële redenen en welke financiële gevolgen heeft de geplande fusie, gezien de sterke financiële positie van het ziekenhuis in Bergen op Zoom?4
De reden die de raden van bestuur voor de fusieplannen geven is het blijvend kunnen voldoen aan de kwaliteitseisen en volumenormen om zodoende een breed pakket van zorg voor patiënten in de regio Roosendaal – Bergen op Zoom te behouden. Bij het uitwerken van de plannen voor concentratie van zorg wordt ook gelet op verhoging van de efficiency waar dat mogelijk is. De ziekenhuizen geven aan dat de financiële positie van beide ziekenhuizen solide is.
Is het waar dat de afdelingen verloskunde en de acute zorg, inclusief de intensive care, geconcentreerd worden in Bergen op Zoom, en dat deze verdwijnen uit Roosendaal? Kunt u uw antwoord toelichten?
Van de ziekenhuizen heb ik begrepen dat de concentratieplannen één nieuw moeder-en-kindcentrum omvatten voor alle ziekenhuisbevallingen, inclusief de ziekenhuisbevallingen begeleid door eerstelijns verloskundigen, en de zorg voor moeders en pasgeborenen. De poliklinische spreekuren blijven gehandhaafd op beide hoofdlocaties en in de buitenpoli’s van de ziekenhuizen in Steenbergen, Oudenbosch en Etten-Leur. De plannen voorzien niet in het concentreren van acute zorg en intensive care in Bergen op Zoom. Beide locaties houden een SEH/OK/IC-functie passend bij hun functieaanbod.
Aan welke randvoorwaarden moet de voorgenomen concentratie van verloskundige zorg voldoen, zoals u noemde in antwoord op eerdere schriftelijk vragen van het lid Kooiman?3
Het is aan de betrokken partijen om met een plan te komen waarmee de verloskundige zorg in de regio voldoende geborgd wordt, en hier een weloverwogen besluit over te nemen. De verloskundige zorg in de regio moet voldoen aan de normen voor bereikbaarheid en kwaliteit. Daarnaast is het van belang dat de samenwerking met de verloskundigen in de regio goed is georganiseerd. De IGZ toetst of aan de normen is voldaan.
Wat zijn de uitkomsten van de door u genoemde gesprekken met diverse stakeholders en wat is het oordeel van het College Perinatale Zorg (CPZ)?
Op dit moment hebben de ziekenhuizen hun voornemens voor reactie voorgelegd aan het College Perinatale Zorg en het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ). De reacties van het CPZ en het ROAZ zijn er nog niet.
Kunt u garanderen dat de wettelijke normen voor spoedeisende hulp gehaald worden wanneer de concentratie van ziekenhuisafdelingen in West-Brabant wordt doorgezet? Wat was de uitkomst van het overleg met de Regionale Ambulance Voorziening (RAV)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 7. Uit analyses van het RIVM blijkt dat het Franciscus Ziekenhuis in Roosendaal geen cruciaal ziekenhuis is voor de 45 minutennorm. Dat betekent dat concentratie van de verloskunde van Roosendaal naar Bergen op Zoom mogelijk is binnen de geldende bereikbaarheidsnormen. De ziekenhuizen hebben hun voornemens voor reactie voorgelegd aan de RAV.
Waar kunnen zwangere vrouwen uit Roosendaal en omgeving terecht als zij verloskundige hulp nodig hebben, en de afdeling verloskunde is verdwenen?
Zwangere vrouwen uit Roosendaal en omgeving kunnen ook in de toekomst terecht bij hun eigen eerstelijns verloskundige en met een medische indicatie bij de gynaecoloog van hun keuze. Indien zij kiezen voor een gynaecoloog in het Franciscus Ziekenhuis, dan zal deze arts hen poliklinisch begeleiden vanuit de polikliniek in het Franciscus Ziekenhuis. Pas als de bevalling aanstaande is zullen patiënten die onder behandeling zijn bij de gynaecoloog worden verwezen naar het nieuw te bouwen moeder-en-kindcentrum in Bergen op Zoom. Hier zullen alle ziekenhuisbevallingen gaan plaatsvinden. Patiënten onder behandeling bij de eerstelijns verloskundigen kunnen ook dan kiezen voor een thuisbevalling of een bevalling in het moeder-en-kindcentrum. Net als de beide ziekenhuizen nu doen, zal het moeder-en-kindcentrum de eerstelijns bevallingen faciliteren met ruimte en personeel.
“Europa moet van onze pensioenen afblijven” |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u het interview in Elsevier, «Europa moet van onze pensioenen afblijven», geautoriseerd?1
De bescherming van het Nederlandse pensioenstelsel is voor zowel het Kabinet als uw Kamer een belangrijke prioriteit. Met dit uitgangspunt in gedachten hebben wij vele malen in uw Kamer overleg gevoerd over de voornemens van de Europese Commissie met betrekking tot pensioenen. De laatste tijd was dit overleg gefocust op het in februari uitgebrachte Witboek Pensioenen. In de Kabinetsreactie hierop van 24 april 2012 heb ik meegedeeld dat de aanbevelingen in het Witboek, zoals die over het pensioenbeleid in den brede worden gedaan, in algemene zin door het Kabinet ondersteund worden. Voor veel lidstaten is het noodzakelijk dat zij het draagvlak van hun pensioenstelsels verbreden, meer mensen langer aan het werk houden en hun financiële situatie beter op orde brengen. Dit versterkt de economische groei en publieke financiën in Europa en daar heeft ook Nederland voordeel van.
Naar steeds is gebleken worden deze Europese prioriteiten breed door uw Kamer gedeeld. Dit is laatstelijk nog aangegeven tijdens een Algemeen Overleg op 27 juni 2012 in uw Kamer en ook de standpuntennotitie van uw Kamer is in lijn daarmee. Uw Kamer geeft in de standpuntennotitie aan een aantal voorstellen uit het Witboek Pensioenen passend te vinden. Allereerst omdat deze zich richten op de houdbaarheid van de arbeidsmarkt en het pensioenstelsel. En daarnaast omdat ze sturen op bescherming van opgebouwde rechten van werknemers en het gemakkelijk verkrijgen van overzicht van alle opgebouwde rechten.
Waar het Kabinet en uw Kamer het ook volledig over eens zijn, zijn onze grote zorgen over de voorgenomen herziening IORP-Richtlijn. Het onder één toezichtsregime brengen van verzekeraars en pensioenfondsen, zou leiden tot een sterke kostenstijging voor de pensioenfondsen. Pensioenfondsen leveren een ander pensioenproduct dan verzekeraars. Verzekeraars komen met hun cliënten een vaste premie en een vaste uitkering overeen. Pensioenfondsen beheren zo goed mogelijk de premies die werkgevers en werknemers betalen en keren vervolgens een zo goed mogelijk pensioen uit. Pensioenfondsen hebben daarbij de mogelijkheid de premies aan te passen en indien nodig te korten op de indexatie en/of de uitkeringen. Wanneer pensioenfondsen onnodig hoge buffers moeten aanhouden om te voldoen aan de hogere zekerheidseisen voor verzekeraars, dan zullen deze buffers met circa 80 miljard Euro moeten toenemen. Zeker waar verzekeraars en pensioenfondsen wezenlijk verschillende producten leveren, is er geen enkele reden om tot een dergelijke gelijkstelling over te gaan.
In de Kabinetsreactie op het Witboek Pensioenen heb ik aangegeven dat het grote belang dat Nederland heeft bij de herziening van de IORP-richtlijn vanzelfsprekend een substantiële inzet in Brussel vergt. Daarom is al vanaf de eerste signalen in 2009 dat de Commissie bezig was met de voorbereiding van de herziening van de IORP-Richtlijn, vanuit Nederland gecoördineerd actie ondernomen. Zo is door mijn voorganger al vanaf het begin in 2009 duidelijk aan Brussel aangegeven dat wij het niet eens zijn met de voorgenomen plannen voor een herziene IORP-Richtlijn. Dit is onder andere kenbaar gemaakt in de Kabinetsreactie op het Groenboek Pensioenen van 11 oktober 2010. Centraal bij alle activiteiten richting Brussel staat steeds te voorkomen dat Nederland door herziening van de IORP-Richtlijn schade zou kunnen ondervinden. Vanuit SZW wordt het optreden richting Brussel van de verschillende Nederlandse actoren in het pensioendebat, zoals DNB en de pensioensector, op elkaar afgestemd. Deze gecoördineerde acties worden thans onverminderd doorgezet.
Ook ikzelf zet mij, als politiek verantwoordelijke voor het Nederlandse pensioenstelsel, op allerlei manieren en langs diverse wegen in om de aandacht te vestigen op de negatieve gevolgen voor Nederland van de voorgenomen IORP-herziening. Mijn uitspraken in Elsevier sluiten daar logischerwijs op aan.
Bent u zich ervan bewust dat u op 24 april 2012 aan de Kamer schreef dat het kabinet «in den brede» achter de plannen van het Witboek pensioenen staat? Bent u ervan op de hoogte dat de Kamer juist afstand heeft genomen van de plannen uit het Witboek pensioenen en dit ook in een standpuntennotitie heeft vastgelegd (verschenen op 28 juni 2012)? Onderschrijft u de mening van de Kamer in zijn geheel?
Zie antwoord vraag 1.
Van welke plannen van de Europese Commissie neemt u nu precies afstand? Op welke wijze heeft u de Europese Commissie daarvan op de hoogte gebracht?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om nog deze week het voorbeeld van de Kamer te volgen en per brief het in het interview in Elsevier uitgedragen standpunt aan de Europese Commissie kenbaar te maken en een afschrift van die brief aan de Kamer toe te sturen?
Zoals ik in het Elsevier interview heb aangegeven, zijn mijn inspanningen richting Europa in de eerste plaats gericht op het bereiken van overeenstemming met de Europese Commissie, zodat de Commissie afziet van een IORP-herziening die schadelijke effecten heeft voor het Nederlandse pensioenstelsel. Daartoe vinden frequente contacten plaats met de Commissie die in het licht van de effectieve beïnvloedingsstrategie nauwkeurig worden gekozen.
Daarbij werk ik nauw samen met aantal andere lidstaten (Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Ierland) die ook grote bezwaren hebben tegen de voorgenomen herziening. We hebben al gezamenlijk actie ondernomen richting de Commissie en zullen dat – op daarvoor geëigende tijdstippen – de komende tijd blijven doen. De vier landen vormen echter geen blokkerende minderheid.
Een aantal lidstaten is zich aan het beraden op hun standpunt, andere landen wachten eerst het Commissievoorstel af. Ook met diverse van deze andere lidstaten onderhoud ik nauwe contacten over dit onderwerp, zij zijn op de hoogte van de Nederlandse zorgen en bezwaren bij een herziene IORP-Richtlijn. Dit biedt een goede basis om in een later stadium, indien nodig, te werken aan het bereiken van een blokkerende minderheid.
Heeft u genoeg steun voor een blokkerende minderheid van EU-lidstaten? Welke landen steunen Nederland en welke stappen heeft u ondernomen om andere landen te overtuigen van uw standpunt?
Zie antwoord vraag 4.
De peildatum voor de langstudeerboete |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Wie een jaar te lang studeert, betaalt 3000 euro boete»?1
Ja.
Waarom is ervoor gekozen om de peildatum op 1 november te stellen, waardoor veel studenten ongemerkt, via de zogenaamde 1 februariregeling, hun uitloopjaar al opgesoupeerd hebben?
De peildatum van langstudeerdersmaatregel is 30 september en niet 1 november. Als de student op deze datum is ingeschreven, telt dit inschrijvingsjaar mee voor de langstudeerdersmaatregel. De student moet dus niet vóór 1 november maar voor 30 september zijn uitgeschreven.
Het recht op studiefinanciering en meer specifiek de mogelijkheid om per 1 februari van het eerste jaar van de inschrijving de opleiding te stoppen en daarvoor de prestatiebeurs niet als lening te houden, staat los van de langstudeerdersmaatregel. Als de student van de 1 februari-regeling gebruikt maakt, heeft hij dus dit inschrijvingsjaar verbruikt omdat hij in de maand september ingeschreven is geweest in het hoger onderwijs.
Er is in de wet gekozen voor één peilmoment om de administratieve lasten voor de instellingen te beperken en te zorgen voor een zo transparant mogelijk systeem voor studenten.
Bent u bereid om de regels betreffende de peildatum voor de langstudeerregeling, voor zover deze nog gaat gelden, aan te passen zodat studenten hun uitloopjaar niet meer ongemerkt verbruiken? Zo nee, waarom niet?
Nee, de peildatum voor de langstudeerdersmaatregel is bij wet geregeld. Deze peildatum is dezelfde als voor de bekostiging, namelijk 30 september.
De beslissing van de EU om de Israëlische stad Modiin uit te sluiten van het EU Associatieakkoord |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «EU drops Modiin from «eligible imports» list»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze politieke beslissing van de EU contraproductief is, daar zij controverse en strijd oproept over onbetwiste gebieden die een integraal deel van Israël zijn? Zo niet, bent u bereid in te gaan op de uitnodiging van de burgemeester van Modiin om zelf de stad te bezoeken teneinde u ervan te verzekeren dat dit gebied net zozeer onder Israël’s autonomie valt als Tel Aviv?
Het EU-Israël Associatieakkoord (2000) biedt vrijstelling of verlaging van invoerrechten voor producten afkomstig uit Israël bij invoer in de EU. Producten uit de nederzettingen vallen buiten de territoriale werkingssfeer van het akkoord.
Die delen van Modiin die zich buiten de Groene lijn bevinden vallen buiten de werkingssfeer van het Associatieakkoord.
Is er naar uw mening sprake van contractbreuk aan de kant van de EU door een eenzijdige en niet overeengekomen interpretatie van de «Staat Israël» te hanteren? Zo nee, waarom niet?2
Nee, zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid op alle niveau’s binnen de EU fel te ageren tegen deze beslissing, en uw EU collega’s daarnaast te wijzen op de destructieve houding van de Palestijnse Autoriteit, die door het boycotten van nederzettingenproducten het Parijse Protocol van 1994 schendt en de Palestijnse Arabieren in de handen van Hamas drijft?3
Nee.
Bent u het eens met de stelling dat het boycotten van Israëlische producten uit nederzettingen het vredesproces om zeep helpt, daar nederzettingen juist bijdragen aan vreedzame co-existentie en coöperatie tussen Joden en Palestijnse Arabieren?4 Zo ja, bent u bereid deze boodschap actief uit te dragen in zowel EU als VN verband, temeer daar landen navolging van het boycottende Denemarken overwegen?
Nee. Nederland is in algemene zin geen voorstander van handelssancties als middel om het Midden-Oosten Vredesproces te beïnvloeden.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar in elk geval voor 3 september 2012 beantwoorden?
Dit is niet gelukt.
Grote zorgen bij de kleine binnenvaart |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de grote zorgen die de Algemeene Schippers Vereeniging heeft over de toekomst van de kleine binnenvaart, waarin een ijzig scenario wordt geschetst?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel in de Scheepvaartkrant van 8 augustus j.l. waarin beschreven wordt wat volgens de Algemeene Schippers Vereeniging de problemen zijn waar de kleine binnenvaart mee kampt.
De problematiek van de kleine binnenvaart is mij bekend. Deze stond ook centraal in het rapport «Plan van aanpak Klein Schip, een nieuw perspectief voor de FlexFleet», dat door de binnenvaartsector met financiële steun van mijn ministerie is opgesteld. Ik heb dit rapport op 16 november 2011 samen met mijn zienswijze naar de Kamer gestuurd (Kamerstuk 30 523, nr. 67). In mijn brief heb ik aangegeven dat het rapport van de sector terecht stelt dat marktpartijen zelf primair verantwoordelijk zijn voor het creëren van een levensvatbare toekomst voor het kleine schip. Ook heb ik aangegeven welke rol ik voor de rijksoverheid zie, namelijk het waar mogelijk wijzigen van regelgeving daar waar deze de rentabiliteit en exploitatie van het kleine schip onnodig negatief beïnvloedt. Concreet gaat het om bemannings- en technische regelgeving. Besluitvorming over deze onderwerpen heeft plaats in de Centrale Commissie voor de Rijnvaart, en dat betekent dat realisatie van aanpassingen afhankelijk is van internationale overeenstemming.
Kunt u ook ingaan op het item bij het NOS journaal over het failliet van de binnenvaartsector?2
Het item gaat niet over «het failliet» van de binnenvaartsector. In het item wordt een beeld geschetst van enerzijds de nog voortdurende zorgen in de binnenvaartsector, mede ingegeven door een groter aantal faillissementen in vergelijking met vorig jaar, en anderzijds de hoopvolle perspectieven voor de langere termijn. Dit beeld sluit aan bij het beeld dat eind 2010 reeds door de Binnenvaartambassadeur in zijn rapport geschetst werd. In zijn rapport gaf de Binnenvaartambassadeur aan geen mogelijkheden te zien voor korte termijn crisismaatregelen. In plaats daarvan presenteerde hij een tiental aanbevelingen voor structuurversterking van de binnenvaartsector, die er voor zorgen dat de sector minder kwetsbaar wordt voor economische tegenslag. Het door mij ingestelde, en door de drie grootste binnenvaartorganisaties gedragen Transitiecomité werkt aan het realiseren van deze aanbevelingen.
Hoe ver bent u met uw onderzoek naar bodemtarieven, zoals u eerder had toegezegd? Kunt u aangeven op welke termijn u de Kamer hier verder over zal informeren?
Tijdens het AO Scheepvaart/Binnenvaart van 19 januari 2012 heb ik toegezegd bij andere lidstaten te zullen informeren naar het hanteren van een bodemtarief. Zoals ik in april al schreef (Kamerstuk ah-tk-2011/2012–2133), in antwoord op uw eerdere Kamervragen over dit onderwerp, zal ik de Kamer, indien er sprake is van het hanteren van bodemtarieven door andere lidstaten, komend najaar bij de volgende voortgangsrapportage van het Transitiecomité hierover informeren.
Is het waar dat door het verdwijnen van schepen onder de 1000 ton vele bedrijven en plaatsen in Nederland niet meer bereikbaar zullen worden per binnenvaartschip? Zo ja, wat voor gevolgen heeft dit voor de transportsector en wat is uw oordeel daarover? Zo nee, wat is dan uw analyse van de ontstane situatie?
In het door de binnenvaartsector opgestelde «Plan van aanpak Klein Schip» is aangegeven dat kleine schepen zowel betekenis hebben voor het bedienen van verladers aan de kleine vaarwegen, als voor het zorgdragen voor bevoorrading op maat. In het rapport wordt een onderzoek door de sector aangekondigd naar het minimum aantal kleine schepen dat nodig is om aan de huidige en toekomstige vraag naar lading te voldoen.
In het plan van aanpak is geconstateerd dat voor schepen kleiner dan 1 000 ton de toekomstkansen minder rooskleurig zijn dan voor de categorie 1000–1500 ton, en dat er voor de kleinste categorie alleen mogelijkheden zijn voor innovatieve concepten en voor schepen die zich toeleggen op niche markten. Om de ontwikkeling van innovatieve concepten te bevorderen is door mijn ministerie eerder € 1 mln. beschikbaar gesteld in het kader van een zgn. SBIR-regeling (Small Business Innovation Research). Een aantal innovatieve concepten bevinden zich thans in de fase van marktintroductie.
Overigens constateer ik dat het verladend bedrijfsleven, ook aan kleinere vaarwegen, een toenemende interesse heeft om van binnenvaart gebruik te maken. Zo heb ik 20 augustus jl. nog afspraken gemaakt met 16 bedrijven in Zuidoost-Brabant, die hebben toegezegd voortaan bijna 600 vrachtladingen per dag via de Brabantse kanalen te vervoeren in plaats van over de weg. Ik heb toegezegd de betreffende vaarwegen geschikt te zullen maken voor langere schepen. Ondanks krapper wordende budgetten en noodzakelijk geworden prioriteringen, blijf ik in de komende jaren flink investeren in het vaarwegennet, waaronder ook in kleinere vaarwegen. Ik wijs hierbij ook naar de investeringen in het kader van de 1e en 2e tranche quick wins binnenhavens, die in belangrijke mate bijdragen aan de bereikbaarheid van bedrijvigheid aan kleine vaarwegen.
Tot op heden vond u het niet noodzakelijk om crisismaatregelen te nemen voor de binnenvaart: bent u bereid dit nu alsnog te doen? Zo ja, welke maatregelen wilt u dan nemen? Zo nee, hoe moet de sector dan het hoofd boven water blijven houden in deze aanhoudende slechte economische omstandigheden?
Mijn ambtsvoorgangers en ikzelf hebben reeds vanaf 2009 initiatieven vanuit de sector ondersteund, dan wel zelf genomen om de binnenvaart sterker te maken en zo mogelijk de effecten van de crisis te verzachten. Na het niet doorgaan van de, door de sector zelf voorgestelde, »oplegregeling» om schepen tijdelijk aan de kant te leggen, en het niet honoreren door de Europese Commissie van het door Nederland gedane verzoek om »de crisis in de binnenvaart uit te roepen», heeft mijn ambtsvoorganger in 2010 een Binnenvaartambassadeur aangesteld. Deze kreeg als opdracht mee om enerzijds voorstellen te doen voor mogelijke korte termijn crisisarrangementen, en anderzijds structuurversterkende voorstellen te doen om voor de langere termijn de binnenvaartsector minder kwetsbaar te maken voor conjuncturele marktschommelingen. De Binnenvaartambassadeur concludeerde dat er geen maatregelen denkbaar zijn die op korte termijn effect hebben, op voldoende draagvlak kunnen rekenen en voldoen aan (nationale en Europese) mededingingsregels. Om te komen tot lange termijn structuurversterking van de binnenvaart deed de Binnenvaartambassadeur een groot aantal aanbevelingen. Ik heb het rapport van de ambassadeur onderschreven en heb, in samenspraak met de belangrijkste binnenvaartorganisaties, het door hem voorgestelde Transitiecomité ingesteld om invulling te geven aan deze aanbevelingen. Over de voortgang van het Transitiecomité zal ik uw Kamer in het najaar opnieuw rapporteren.
Deelt u de mening dat, wanneer er nu geen maatregelen worden genomen, de doelstelling, om tot een «model shift» te komen van 30% van het wegtransport naar water en spoor, voor 2030 onmogelijk gehaald kan worden? Zo nee, op welke wijze gaat u deze doelstelling dan alsnog bewerkstelligen?
Ik neem aan dat de heer Bashir refereert aan de doelstelling uit het Witboek Transport van de Europese Commissie. In het Witboek beschrijft de Commissie tien subdoelen om in de transportsector te komen tot een CO2-emissiereductie van 60% in het jaar 2050. Eén daarvan is dat 30% van het wegtransport over afstanden groter dan 300 km in het jaar 2 030 zou moeten verschuiven naar binnenvaart en spoor. In het jaar 2 050 zou dit zelfs 50% moeten zijn. Dit zijn overigens doelstellingen op EU-niveau. In Nederland is het marktaandeel van de binnenvaart al relatief hoog. In reactie op het Witboek heeft het kabinet aangegeven het streefdoel van 60% CO2-reductie in 2 050 ambitieus te vinden, en gezien de termijnen en onzekerheden geen voorstander te zijn van bindende doelstellingen voor sectoren. Dit laat onverlet dat ik het belangrijk vind dat de binnenvaart zich als sterke vervoersmodaliteit maximaal kan ontplooien. De structuurversterking die is ingezet naar aanleiding van het rapport van de Binnenvaartambassadeur strekt daar ook toe. Daarnaast blijf ik vanzelfsprekend volop investeren in de binnenvaart en het vaarwegennet, om een verdere groei van de binnenvaart mogelijk te maken.
Straffeloosheid bij moorden op Somalische journalisten |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Somalia must end impunity for killing of media workers»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Somalia Transitional Federal Governement (TFG) een vergaand onafhankelijk onderzoek moet instellen naar de recente moorden op Somalische journalisten? Indien nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de oproep van Amnesty International die pleit voor het aanstellen van een onafhankelijke onderzoekscommissie die alle misdaden die onder het internationaal recht hebben plaatsgevonden registreert en vergaand onderzoek verricht naar deze misdaden? Indien ja, bent u bereid om dit voorstel onder de aandacht van de Somalische autoriteiten te brengen? Indien nee, waarom niet?
De Speciale Vertegenwoordiger van de Secretaris Generaal van de VN, Augustine Mahiga, heeft de recente moorden op journalisten sterk veroordeeld en opgeroepen de huidige cultuur van straffeloosheid te doorbreken.
De omstandigheden voor het doen van onafhankelijk onderzoek in Somalië zijn echter nog steeds moeilijk.
Indien de veiligheid in Mogadishu en de rest van Somalië verder verbetert, zullen er naar verwachting meer mogelijkheden zijn voor onafhankelijk onderzoek op het gebied van mensenrechten. Mede in het licht van de motie Hachchi (22 831, nr. 71) dringt Nederland hierop aan.
Bent u bereid zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie en de relevante VN- instrumenten, de Somalische autoriteiten blijvend aan te spreken op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het gebied van het eerbiedigen van mensenrechten? Indien nee, waarom niet?
Ja.
De slechte rechtspositie van werksters in Nederland |
|
Sadet Karabulut (SP), Mariëtte Hamer (PvdA), Ineke van Gent (GL) |
|
|
|
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht over de slechte rechtspositie van werksters in Nederland ten opzichte van andere Europese landen, waardoor Nederlandse werksters geen toegang hebben tot de sociale zekerheid, er geen collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) is waarin de werkzaamheden en arbeidsvoorwaarden staan omschreven en waarbij het onduidelijk is of werksters het wettelijk minimumloon verdienen?1
Hoe verklaart u deze slechte positie van werksters in Nederland?
Hoeveel werksters zijn in Nederland werkzaam volgens de regeling dienstverlening aan huis?
Op welke wijze controleert u of de regeling dienstverlening aan huis wordt nageleefd in de praktijk?
Deelt u de mening dat veel opdrachtgevers niet op de hoogte zijn van deze regeling?
Kunt u uw uitspraak dat «op deze manier (met de regeling dienstverlening aan huis) het zwarte circuit is gelegaliseerd» met cijfers feitelijk onderbouwen?2
Hoe groot schat u het aantal werksters in Nederland, dat in het informele (zwarte) circuit wordt ingehuurd door particulieren?
Bent u bereid om onderzoek te doen naar het aantal werksters in Nederland en hun arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om de rechtspositie van werksters in Nederland te verbeteren door deze gelijk te trekken met andere werknemers en deze rechtspositie wettelijk vast te leggen, zodat werksters verzekerd zijn van sociale zekerheid bij arbeidsongeschiktheid of ziekte en er een CAO komt?
Deelt u de mening dat de invoering van een zogenoemde «dienstencheque» (zoals in België en Frankrijk), een wettelijke regeling (zoals in Spanje) of een regeling, waarbij de kosten van een werkster fiscaal aftrekbaar zijn (zoals in Zweden en Duitsland), het zwarte circuit fors vermindert, de rechtspositie van werksters verbetert, het aantal werkloosheidsuitkeringen vermindert en eerlijke banen schept? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de Nederlandse regeling te verbeteren?
Bent u alsnog van plan om het verdrag dat op 7 juni 2011 tijdens de ILO-conferentie in Genève is ondertekend en waarin staat dat werksters gelijke werknemersrechten moeten krijgen, zo snel mogelijk te ratificeren? Zo nee, waarom niet?3
Staat u nog steeds achter uw uitspraak dat de regeling dienstverlening aan huis «een keurige regeling is in een keurig land waar goed over nagedacht is en waarmee wordt bereikt dat werk dat anders niet of zwart gedaan zou worden, nu gebeurt op een witte manier, waarvan ook degenen, die dat werk verrichten, profiteren»? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Het bericht “kritiek op bezuinigingen door het bestuur van de Vrije Universiteit” |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Verlos onze universiteiten van die knoeiende managers»?1
Het NRC-krantenartikel van 7 augustus 2012 geeft de opinie van één promovendus aan de VU weer. Aan deze opinie kan ik geen objectieve conclusies verbinden.
Is het waar dat het College van Bestuur van de Vrije Universiteit (VU) heeft besloten tot een bezuinigingsoperatie van 33 miljoen euro en een mogelijk verlies van 450 fte aan arbeidsplaatsen?
Uit de toekomstparagraaf bij het jaarverslag 2011 blijkt dat de VU voor de komende vijf jaar een ombuiging van 33 miljoen euro als doelstelling heeft opgenomen in het instellingsplan. De VU zal een aantal werkzaamheden niet meer of anders gaan verrichten. Daarbij gaat het voornamelijk om besparingen op inkoop, bezuinigingen op de bedrijfsvoering en bezuinigingen op de niet-kerntaken van de VU. De VU zet in op een efficiëntere samenwerking met VUmc en een sterkere verbinding met externe partners waardoor de instelling beoogt een betere kosteneffectiviteit te verkrijgen. Het is bekend dat het College van Bestuur van de VU een reorganisatievoorstel voorbereidt waarin een mogelijk verlies aan arbeidsplaatsen wordt voorzien.
Hoe oordeelt u over de redenering dat deze korting nodig is vanwege te verwachten tegenvallende inkomsten uit Den Haag? Kunt u die verwachting onderschrijven? Zo nee, bent u bereid de VU hierover te informeren?
Ik hecht aan een zo voorspelbaar mogelijke bekostiging voor de instellingen. Garanderen dat de bekostiging in de toekomst niet verandert, kan ik echter niet. Als er wijzigingen worden voorzien, treed ik hierover zoals gebruikelijk in overleg met de instellingen. Het is aan het College van Bestuur om een al dan niet behoudende inschatting te maken van de toekomstige inkomsten.
Hoe verklaart u dat er bij de VU tegelijkertijd geld wordt vrijgemaakt voor andere uitgaven, zoals de verdubbeling van inhuur van externen, de uitgaven aan nieuwbouw alsmede verbouwingskosten voor Het Nieuwe Werken?
Uit het jaarverslag 2011 komt naar voren dat de VU in de komende vijf jaar investeert in effectievere inrichting van het onderwijs en onderzoek. Hierbij zet de instelling tegelijkertijd in op verbetering van studiesucces, onderwijskwaliteit en op de impact, kwaliteit en output van onderzoek. In dit kader zijn ook investeringen en efficiëntieslagen in de huisvesting van de instelling gepland.
Het gaat hier ondermeer om vervanging en vernieuwing van verouderd vastgoed, waarmee de groei van de universiteit niet meer optimaal kan worden opgevangen.
Hoe oordeelt u over het rapport van Bureau Berenschot, waaruit zou blijken dat het bestuur van de VU een «te ongunstig scenario schetst» en Berenschot van mening is dat de ontslagen niet nodig zijn?
De inhoud van dit rapport is mij niet bekend.
Wat onderneemt u tegen universiteiten die zich inlaten met derivaten waardoor zij tientallen miljoenen euro’s dreigen te verliezen?2
In de OCW-beleidsregel Beleggen en Belenen is opgenomen op welke wijze instellingen derivaten mogen gebruiken. Op dit moment inventariseert de Inspectie van het Onderwijs hetgebruik c.q. bezit van derivaten bij alle instellingen van het hoger onderwijs. Dit onderzoek is naar verwachting in het najaar van 2012 gereed. Ik wacht de resultaten van dat onderzoek af alvorens ik besluit of aanvullende maatregelen of aanpassingen van de beleidsregel noodzakelijk zijn.
Is het waar dat de VU voor circa 80 miljoen in het rood staat door negatieve derivaten? Wat gaat u doen om dit soort praktijken te voorkomen?
Voor het onderzoek, in het antwoord op vraag 6 beschreven, heeft de Inspectie ondermeer bij de VU informatie opgevraagd. Uit de analyse van deze informatie zal blijken wat de stand van zaken op het gebied van derivaten bij de VU is. Voor de beantwoording van de tweede vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat de werkwijze van het VU-bestuur buitengewoon veel onvrede oproept bij het personeel van de VU? Bent u bereid hierover in gesprek te gaan?
Het College van Bestuur heeft de integrale verantwoordelijkheid voor de gang van zaken binnen de instelling. Hieronder valt ook het personeelsbeleid. Ik ga ervan uit dat het College van Bestuur van de VU signalen van onvrede de gepaste aandacht zal geven.
Deelt u de mening van de auteur van het artikel in NRC dat de zeggenschap over het bestuur van universiteiten verbeterd moet worden? Zo ja, bent u bereid daartoe voorstellen te doen?
Nee. Per 1 september 2010 is met de Wet versterking besturing het governance model met een Raad van Toezicht en een College van Bestuur voor alle bijzondere hoger onderwijsinstellingen voorgeschreven. De Wet versterking besturing wordt in 2013 geëvalueerd.
Het bericht dat het Eritrees consulaat Eritrese Nederlanders afperst |
|
Harry van Bommel (SP), Sadet Karabulut (SP) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Leers |
|
|
|
|
Is het u bekend dat het Eritrese consulaat al jarenlang Eritrese Nederlanders afperst door maandelijks twee procent van hun inkomsten te innen waarbij weigeraars worden bedreigd, geïntimideerd en noodzakelijke consulaire diensten worden onthouden? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te verrichten, per direct een einde te maken aan afpersingspraktijken en slachtoffers bescherming te bieden?1 2
De Eritrese overheid int sinds 1994 via de ambassades en consulaten een 2% «Development and Rehabilitation» inkomensbelasting onder Eritrese burgers in het buitenland. Het heffen van een dergelijke belasting is in Nederland niet illegaal, evenmin het onthouden van overheidsdiensten bij weigering om te betalen. Volgens een rapport van 13 juli jl. van de VN Monitoring Group on Somalia and Eritrea zou dergelijke belastingheffing door ambassades en consulaten gepaard gaan met intimidatie, bedreiging en dwang.
Het organiseren van culturele festivals en het werven van fondsen tijdens dergelijke festivals is niet illegaal. Indien dit gepaard gaat met intimidatie, bedreiging of fraude is dat uiteraard in strijd met de wet.
Voor het vaststellen of misdrijven als afpersing en soortgelijke delicten aan de orde zijn, zijn politie en het openbaar ministerie (OM) in belangrijke mate afhankelijk van aangifte en melding door de slachtoffers. Zodra er aangifte is gedaan zal de politie onder leiding van het OM daar onderzoek naar doen. Lopende een onderzoek worden geen mededelingen daarover gedaan.
Is het u bekend dat het Eritrese regime festivals en bijeenkomsten organiseert – zoals de geplande bijeenkomst in Zaandam en de bijeenkomsten in Amsterdam en Rotterdam van afgelopen weekend – via het consulaat en/of door het consulaat gecontroleerde groepen waar topfunctionarissen van het regime aanwezig zouden zijn en waar volgens betrokkenen enorm veel druk wordt uitgeoefend om geld te geven aan het regime? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te verrichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gebeurt er met de door de Eritrese autoriteiten geïnde middelen? Wordt met deze middelen een zeer repressief regime zoals staat beschreven in diverse internationale rapporten indirect gefinancierd? Klopt het bericht dat via Nederland en andere landen geïnde middelen zouden kunnen worden ingezet voor gewapende troepen in de Hoorn van Afrika zoals Al Shabab?
De geïnde middelen komen ten goede aan de Eritrese staat. De VNMonitoring Groupvindt in haar rapport van 13 juli jl. geen bewijs van steun door Eritrea aan Al-Shabaab.
Is het wettelijk toegestaan dat Eritrese autoriteiten in Nederland belastingen en andere gelden innen van Eritrese Nederlanders? Deelt u de mening dat dit soort praktijken ontoelaatbaar zijn? Zo ja, wat gaat u doen om hieraan een einde te maken? Zo nee, waarom niet?
Het heffen van een dergelijke belasting in Nederland en fondsenwerving via festivals en evenementen zijn niet illegaal. Indien bij enige vorm van fondsenwerving strafbare feiten worden geconstateerd, dan is dat ontoelaatbaar en zullen politie en het openbaar ministerie daar onderzoek naar doen.
Klopt het bericht dat naast de twee procent verplichte afdracht en geldinzameling via festivals en evenementen, het Eritrees consulaat ook geheime bankrekeningen regelt voor zwartwerkers opdat zij vervolgens de op deze rekeningen gestorte gelden kan incasseren?
Zie antwoord vraag 4.
Is het u bekend dat het regime via het Eritrese consulaat de integratie van Eritreërs in de Nederlandse samenleving zou dwarsbomen door de vorming van een onafhankelijk Eritrese maatschappelijke organisatie in Nederland te belemmeren? Klopt het bericht dat door directe en indirecte inmenging van het consulaat, maatschappelijke activiteiten van verontruste Eritrese Nederlanders in Amersfoort onmogelijk worden gemaakt en zij een brief hebben overhandigd aan de burgemeester van Amersfoort, waarin ze bescherming en hulp vragen? Zo ja, speelt dit ook elders in Nederland en op welke wijze wordt deze ongewenste beïnvloeding en intimidatie tegengegaan?
Eritrese Nederlanders wonend in en rond Amersfoort hebben een brief over dit onderwerp geschreven aan burgemeester Bolsius van Amersfoort. In deze brief maken zij melding van incidenten tussen Eritrees-Nederlandse aanhangers van het Eritrese regime, en personen die een onafhankelijke organisatie voor Eritrese Nederlanders willen oprichten. Naast deze brief zijn er signalen dat activiteiten die indruisen tegen de wensen van het Eritrese regime worden gedwarsboomd door pro-regimeaanhangers in Nederland.
Het kabinet is van mening dat het ieder land vrij staat om relaties met (voormalige) onderdanen in den vreemde te onderhouden. Het kabinet stelt zich hierbij wel op het standpunt dat de contacten tussen een vreemde mogendheid en haar (voormalige) onderdanen in Nederland louter op basis van vrijwilligheid mogen plaatsvinden, binnen de grenzen die de wet hiervoor stelt. Ook mogen deze contacten de integratie in Nederland niet belemmeren.
Ongewenste beïnvloeding en intimidatie zullen vanuit het strafrechtelijk perspectief en op basis van individuele aangiften behandeld worden.
Is het u bekend dat de Eritrese diaspora in onder meer Canada, Zweden, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland ook te maken hebben met heffingen van de Eritrese autoriteiten? Bent u bereid om ook in internationaal verband actie te ondernemen tegen deze ongewenste praktijken van de Eritrese autoriteiten? Zo nee, waarom niet? 2)
Ja. Nederland overlegt met onder andere Canada, VK en Duitsland en zet deze kwestie in EU-verband op de agenda.
Zijn er Nederlandse bedrijven die handel bedrijven met Eritrea? Zo ja, welke?
Hierover zijn geen gegevens beschikbaar. De bilaterale economische betrekkingen tussen Nederland en Eritrea zijn beperkt.
De oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden op de bouwplaatsen in de Eemshaven. |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat het bedrijf Forklift haar Roemeense werknemers 8,84 euro per uur betaalt bij bouwwerkzaamheden in de Eemshaven?
Naar aanleiding van signalen van de FNV heeft de Inspectie SZW eind mei 2012 een onderzoek ingesteld bij Forklift. Daarbij zijn overtredingen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) geconstateerd. Tegen de werkgever wordt een boeterapport opgemaakt. In de brief van 10 augustus 2010 (Kamerstukken II 2009–2010, nr. 3056) is aangegeven dat de Inspectie SZW al langere tijd actief is in de Eemshaven. Dit is nog steeds zo. Het betreft hier toezicht op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet, de Arbeidstijdenwet, de Wet arbeid vreemdelingen en de Wml. Als er aanleiding toe is, wordt eventueel samen met de Belastingdienst handhavend opgetreden.
Bent u op de hoogte van het feit dat het loon op grond van de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) in de CAO bouwnijverheid een stuk hoger ligt?
Het is mij bekend dat de beloning voor een ervaren bouwplaatsmedewerker (ouder dan 22 jaar) op basis van de CAO Bouwnijverheid 12,19 euro bedraagt. Daarmee wil ik niet zeggen dat de betreffende Roemeense werknemers onder de werkingssfeer vallen van de CAO Bouwnijverheid. Wie onder de werkingssfeer van de cao valt is een zaak van cao-partijen. Een cao is immers een private overeenkomst.
Is het waar dat het de Inspectie SZW niet wordt toegestaan op het CAO-loon te controleren en te sanctioneren wegens een ministeriële richtlijn? Zo ja, wat is hiervoor de reden?
De handhaving van cao’s valt – net als de totstandkoming, de inhoud en naleving van cao’s – primair onder de verantwoordelijkheid van cao-partijen. Wel kunnen cao-partijen op basis van artikel 10 van de Wet AVV (bij een gegrond vermoeden en met het oog op het instellen van een rechtsvordering) de Inspectie SZW vragen om een onderzoek in te stellen naar de naleving van algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen.
Bent u ervan op de hoogte dat, hoewel de opdrachtgever en hoofdaannemer bekend zijn met het feit dat de lonen ver beneden het CAO-loon worden uitbetaald, de opdrachtgever en hoofdaannemer niet hebben ingegrepen?
De Inspectie SZW en de Belastingdienst voeren periodiek gesprekken met de grote opdrachtgevers in de Eemshaven over de naleving van wet- en regelgeving. Daarbij wordt informatie uitgewisseld over geconstateerde misstanden en overtredingen. Dat is ook gebeurd naar aanleiding van het in het antwoord op vraag 1 genoemde onderzoek. Het is mij niet bekend welke acties de opdrachtgever of de hoofdaannemer naar aanleiding hiervan hebben ondernomen.
Bent u bekend met de schatting van de FNV dat bij circa 70% van de werknemers, die werken op de beide bouwplaatsen in de Eemshaven, de CAO op het punt van de beloning niet wordt nageleefd?
In de berichtgeving (Telegraaf, 28 augustus 2012) staat dat FNV Bondgenoten vermoedt dat in de Eemshaven 80% van de werknemers wordt onderbetaald.
Bent u bekend met het gegeven dat door deze oneerlijke concurrentie er vrijwel geen Nederlandse werknemers ingezet worden op arbeidsintensieve klussen?
Als buitenlandse werknemers tijdelijk in Nederland komen werken, dan gelden op basis van de Wet Arbeidsvoorwaarden Grensoverschrijdende Arbeid (WAGA) de Nederlandse wet- en regelgeving en de kernbepalingen van een van toepassing zijnde algemeen verbindend verklaarde cao op de volgende terreinen: de minimumbeloning, werk- en rusttijden, het aantal vakantiedagen, voorwaarden voor uitzendwerk, over veilig en gezond werken, maatregelen voor jongeren en zwangere werknemers en gelijke behandeling. Dit is een belangrijke voorwaarde om er voor te zorgen dat oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden wordt tegengegaan.
Deelt u de mening dat dergelijke grootschalige onderbetaling ongewenst is? Indien dat niet het geval is, waarom niet?
Alle onderbetaling beneden het wettelijke minimumloon of het geldende cao-loon is ongewenst en moet worden aangepakt.
Deelt u de mening dat deze onderbetaling hard moet worden aangepakt, omdat onderbetaling van (buitenlandse) werknemers ongewenst is en omdat de verdringingseffecten van onderbetaling ongewenst zijn?
Zie het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat voor het aanpakken van deze onderbetaling controle en sanctionering op het CAO-loon noodzakelijk is? Indien dat niet het geval is, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat controle en sanctionering op het cao-loon noodzakelijk is. Het is van belang dat cao-partijen de naleving en handhaving van de cao goed regelen en actief uitvoeren.
Bent u bekend met het feit dat FNV Bondgenoten het afgelopen anderhalf jaar een viertal juridische nalevingsprocedures heeft gestart, waarbij circa 1 050 werknemers betrokken zijn geweest?
Niet alle civielrechtelijke nalevingsprocedures van cao-partijen zijn mij bekend. Het is een goede zaak dat cao-partijen actief werk maken van de naleving en handhaving van de cao.
Bent u ervan op de hoogte dat de paritaire nalevingingstanties (SNCU, TBB) op basis van signalen van FNV Eemshaven een tweetal nalevingonderzoeken (waarbij circa 1 000 werknemers zijn betrokken) heeft uitgevoerd en afgerond in een aansprakelijkstelling van de betrokken werkgevers?
In de periodieke contacten tussen bijvoorbeeld de Inspectie SZW en de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU) wordt (binnen de wettelijke kaders) informatie uitgewisseld. Ook plaatst de SNCU vonnissen over zaken op haar website.
Ben u bekend met het feit, dat in een zevental door FNV Eemshaven aangebrachte cases, waarbij enige honderden werknemers zijn betrokken, dit heeft geleid tot het vaststellen van een gegrond vermoeden van niet-naleving van de CAO?
Zie het antwoord op de vragen 10 en 11.
Bent u tevens ervan op de hoogte dat in geen van de hierboven benoemde cases een rechterlijk oordeel is geveld?
Zie het antwoord op de vragen 10 en 11.
Bent u voorts ervan op de hoogte dat gezien de lengte van de juridische procedures de uiteindelijke uitspraak meestal pas zal binnenkomen nadat de werknemers en het betrokken bedrijf weer van de bouwplaats zijn vertrokken?
Juridische procedures kunnen snel tot resultaat leiden, ook voordat de werknemers weer van de bouwplaats vertrokken zijn. Een voorbeeld volgt uit de berichtgeving op 28 augustus jl. over een kort geding tussen FNV Bondgenoten en Remak. De betrokken partijen hebben afspraken gemaakt over de betaling van 800 Polen op het niveau van de cao.
Deelt u de mening dat er ook een bestuurlijke aanpak (Inspectie SZW) op CAO-niveau gewenst is om de nalevingsbereidheid te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat een bestuurlijke aanpak de nalevingsbereidheid kan bevorderen. Cao-partijen kunnen bij vermoedens van niet naleving van de cao een civiele procedure starten tegen een onderneming. Daarbij bestaat, zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, de mogelijkheid van een verzoek aan de Inspectie SZW op grond van artikel 10 Wet AVV.
Bent u bekend met de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor multinationale ondernemingen, waarin opdrachtgevers verantwoordelijk worden gehouden voor het gedrag van hun toeleveranciers (onderaannemers en toeleverende uitzendbureaus)?
Ja. Volgens de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen kunnen er omstandigheden zijn waarin internationaal opererende bedrijven verantwoordelijkheden hebben ten aanzien van het gedrag van hun toeleveranciers.
Deelt u de mening dat als gevolg van deze OESO-richtlijnen opdrachtgevers moeten toezien op «het niet hanteren van minder gunstige lonen en arbeidsvoorwaarden door toeleveranciers dan van toepassing op vergelijkbare werkgevers in het gastland»?
In alle landen die de OESO Richtlijnen onderschrijven zijn door de overheid Nationale Contactpunten (NCP's) opgericht om de toepassing van de OESO Richtlijnen te bevorderen. Eén van de taken van die NCP's betreft de duiding van de richtlijnen in specifieke aan hen voorgelegde gevallen. In Nederland is het NCP inhoudelijk onafhankelijk van de overheid.
De kwestie van de buitenlandse werknemers werkzaam in de Eemshaven is door FNV Eemshaven voorgelegd aan het Nederlandse NCP. Als het NCP deze kwestie in behandeling neemt, zal het langs de weg van bemiddeling met de betrokken partijen trachten te komen tot een constructieve toekomstgerichte oplossing.
Deelt u de mening dat de genoemde OESO-richtlijnen een pro-actieve houding van betrokken opdrachtgevers in het kader van het toezien op het naleven van wet- en regelgeving voorschrijven. Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 17.
Bent u ervan op de hoogte, dat de OESO-richtlijnen de lidstaten van de OESO zo nodig naleving van de richtlijnen kunnen afdwingen?
Voor alle landen die de OESO Richtlijnen onderschrijven bestaat de verplichting om de naleving van de richtlijnen te bevorderen. Buiten contractuele relaties van bedrijven met de overheid is de naleving van de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen niet juridisch afdwingbaar.
Deelt u de mening dat de opdrachtgevers zich weinig gelegen laten liggen aan de implicaties van deze OESO-richtlijnen en dat betrokken werkgevers de voor hen bedoelde verantwoordelijkheden in het kader van de CAO-naleving naast zich neerleggen en dat u aanvullende maatregelen dient te nemen om de verantwoordelijkheid van betrokken werkgevers in hun bouwketen te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op de vragen 17 en 19.
Voor wat betreft aanvullende maatregelen op het terrein van de verantwoordelijkheid van partijen in de bouwketen wijs ik u op de door de Europese Commissie voorgestelde Handhavingsrichtlijn bij de Detacheringsrichtlijn. Daarin wordt voorgesteld om ketenaansprakelijkheid voor loon in te voeren. Hierbij wordt het mogelijk een Nederlands bedrijf aan te spreken voor betaling van het loon van personeel dat hier gedetacheerd is vanuit een buitenlandse dienstverrichter. In het voorstel wordt ervan uitgegaan dat alleen de eerstvolgende schakel in de keten kan worden aangesproken (de inlener). In het voorstel beperkt de ketenaansprakelijkheid zich tot de bouwsector omdat naar de mening van de commissie daar de grootste problemen zijn. Zoals u bekend sta ik positief tegenover dit voorstel van de Europese Commissie.
Bent u voornemens om deze verantwoordelijkheid in te vullen met nadere maatregelen? Zo ja op welke wijze?
Zie de antwoorden op de vragen 17 en 19.
Het bericht dat het demissionaire kabinet het openbaar bestuur minder openbaar wil maken |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Ook minister Spies wil WOB inperken»?1
Ja.
Is het waar dat u van plan bent de indiening van een wetsvoorstel te bevorderen dat tot doel heeft de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB) in te perken? Zo ja, wanneer bent u van plan het wetsvoorstel te doen indienen? Zo nee, wat zijn uw plannen ten aanzien van de openbaarheid van het bestuur dan wel?
De voornemens van dit kabinet ten aanzien van openbaarheid van bestuur zijn neergelegd in de brieven van 30 en 31 mei 2011 (Kamerstukken II, 2010/11, 32 802, nrs. 1 en 2), handelend over het beleid inzake de Wob en over het hergebruik van overheidsinformatie en open data. Openbaarheid van overheidsinformatie is en dat blijft, als het aan dit kabinet ligt, ook het uitgangspunt van de Wob. Burgers moeten inzicht kunnen krijgen in het functioneren van de overheid om die overheid adequaat te kunnen controleren en eventuele misstanden aan de kaak te stellen. In het algemeen overleg van 8 februari 2012 heb ik uw Kamer ook gezegd dat dit uitgangspunt op geen enkele manier ter discussie staat. Het is de basis die ten grondslag ligt aan de Wet openbaarheid van bestuur, en daar staat dit kabinet ook voor.2
Zoals vanuit uw Kamer zelf aan de orde gesteld3, worden er echter met enige regelmaat Wob-verzoeken ingediend waarvan men zich kan afvragen of deze passen bij het doel van de Wob, namelijk het openbaar maken van overheidsdocumenten. Sommige verzoekers hebben dan met hun verzoek niet zozeer het doel informatie te vergaren ten behoeve van een bepaalde aangelegenheid maar beogen met hun verzoek bijvoorbeeld het handelen van het bestuursorgaan te frustreren en te vertragen, mogelijk met het zicht op het verbeuren van dwangsommen.4 Daarnaast zijn er Wob-verzoeken die weliswaar passen binnen de doelstelling van de Wob, maar waarbij als gevolg van de omvang van het verzoek de inspanning niet opweegt tegen de met openbaarheid te dienen belangen. Vanuit de Kamer is ook gevraagd of een dergelijke weging van «proportionaliteit» mogelijk is.5
De voorstellen uit bovengenoemde brieven zijn nader uitgewerkt in een concept voor een wetsvoorstel aanpassing Wob. Het wetsvoorstel heeft niet ten doel de openbaarheid van en toegang tot overheidsinformatie in te perken, maar juist om een goede toegang tot overheidsinformatie te kunnen blijven waarborgen. In het concept-wetsvoorstel wordt onder meer voorgesteld om verzoeken die kennelijk een ander doel hebben dan het verkrijgen van informatie, buiten behandeling te laten. Een dergelijke regeling om misbruik van de openbaarheidswetgeving tegen te gaan, is ook in internationaal perspectief niet ongebruikelijk.6 Daarnaast wordt het onder voorwaarden mogelijk dat omvangrijke verzoeken na overleg met de verzoeker alleen voor een bepaald deel van de gevraagde informatie worden behandeld. Ook wordt het onder bepaalde voorwaarden mogelijk bij een omvangrijk verzoek de beslistermijn op te schorten en in delen op het verzoek te beslissen. Daarmee worden dergelijke verzoeken beter hanteerbaar gemaakt zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid inzicht te verwerven in het functioneren van de overheid.
Het wetsvoorstel maakt het ook makkelijker om openbare overheidsinformatie te hergebruiken voor creatieve toepassingen, zoals het maken van apps. Zo wordt geregeld dat de overheid geen voorwaarden aan hergebruik mag stellen. Ook wordt een uniforme kostenregeling voorgesteld, waarbij alleen kosten voor reproductie en levering in rekening worden gebracht. Daarmee worden financiële drempels die de toegang tot overheidsinformatie beperken, tegengegaan en wordt de kans vergroot dat openbare overheidsinformatie daadwerkelijk economisch en maatschappelijk nut heeft. Voor de verdere inhoud van de brieven en het concept-wetsvoorstel volsta ik met een verwijzing naar deze openbare stukken. Het concept-wetsvoorstel is inmiddels ter consultatie gestuurd naar onder andere de decentrale overheden, de Nederlandse Vereniging van Journalisten en het Genootschap van Hoofdredacteuren. Via de internetsite www.internetconsultatie.nl kan iedereen tot 1 oktober 2012 op het voorstel reageren. De resultaten van de consultatie zullen worden verwerkt in een definitief voorstel dat het kabinet voor advies aan de Raad van State zal zenden.
Waaruit blijken nut en noodzaak van het inperken van het toegankelijk maken van het openbaar bestuur? Waarin verschilt Nederland hier van Noorwegen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, door inperking van de reikwijdte van de WOB, het openbaar bestuur het verwijt over zich kan afroepen dat het niet transparant is en wellicht wat te verbergen heeft? Zo ja, wel gevolg verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het uitgangspunt van openbaar bestuur openbaarheid moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het openbaar bestuur rekenschap moet afleggen ten opzichte van de burgers waarvoor het openbaar bestuur bestaat en dat daarbij niet hoort dat burgers worden beknot in het vragen van informatie? Zo ja, gaat u er dan voor zorgen dat het actief openbaar maken van informatie de norm wordt en dat dat niet pas gebeurt als burgers er om vragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het idee om, in het geval het openbaar bestuur en een burger het niet eens kunnen worden over het al dan niet openbaar maken van informatie, dan een onafhankelijke commissaris te laten oordelen over de openbaarheid van die informatie? Deelt u de mening dat hiermee ook de rechterlijke macht kan worden ontlast?
Dit kabinet streeft naar een compacte overheid met een overzichtelijker en doelmatiger ordening van het binnenlands bestuur. Uitgangspunt daarbij is dat er geen extra instituties zoals een onafhankelijke commissaris in het leven worden geroepen. Daarnaast past een dergelijke commissaris niet binnen het stelsel van besluitvorming en rechtsbescherming zoals opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht.
Om de verhouding tussen het bestuursorgaan en de verzoeker te verbeteren en om eventuele juridisering tegen te gaan, kan – naast een ruimhartige opstelling bij verzoeken – doorgaans informeel overleg en contact tussen overheid en verzoeker behulpzaam zijn. Hierdoor kunnen conflicten tussen openbaar bestuur en burger worden voorkomen en kunnen bestuursorganen tot betere beslissingen komen. Via het project «Prettig contact met de overheid»7 worden de mogelijkheden bezien om aan het goede contact tussen overheid en verzoeker meer vorm en inhoud te geven.
De mishandeling van een Oegandese Gaypride bezoeker. |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Leers , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Oegandese homohaat in Nederland»?1
Ja.
Klopt dit bericht? Zo ja, zijn er inmiddels verdachten aangehouden voor deze mishandeling?
Een Oegandese homorechtenactivist heeft aangifte gedaan van mishandeling. Naar aanleiding van de aangifte is een opsporingsonderzoek gestart. Dit onderzoek loopt nog, reden waarom ik daar verder geen mededelingen over doe.
Klopt het dat de verdachten vertegenwoordigers zijn van de Oegandese Democratische Partij? Hebben de verdachten de Nederlandse nationaliteit? Zo nee, wat is hun verblijfstitel en wat zijn dan de mogelijke consequenties voor deze verblijfstitel?
Zie antwoord vraag 2.
Zal er conform de laatste richtlijnen voor het Openbaar Ministerie een dubbele strafeis worden geëist, wanneer blijkt dat de mishandeling een discriminatoir karakter heeft?
Net als bij andere strafzaken waarbij sprake is van mishandeling met een discriminatoir oogmerk, zal de Aanwijzing Discriminatie van het College van procureurs-generaal worden toegepast als deze zaak tot vervolging leidt. Hierin staat dat indien bij een commuun delict – zoals bijvoorbeeld mishandeling – sprake is van een discriminatoir aspect ex artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht dit in het requisitoir dient te worden benadrukt en als strafverzwarende omstandigheid in de eis dient te worden betrokken. De eis wordt met 50% verzwaard in geval van discriminatoire aspecten bij een minder ingrijpend feit en met 100% verzwaard bij discriminatoire aspecten bij een ingrijpend feit.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen als blijkt dat homodiscriminatie, gebaseerd op beleid in andere landen (zoals bijvoorbeeld Oeganda), zich ook in Nederland manifesteert?
In Nederland zijn uitingen van discriminatie en geweld – op welke (buitenlandse) overtuiging dan ook gebaseerd – strafbaar.