De bescherming van persoonsgegevens in digitale patiëntendossiers |
|
Tunahan Kuzu (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) naar de bescherming van persoonsgegevens die door zorginstellingen verwerkt worden in digitale patiëntendossiers?1
Ja, dit rapport heeft het CBP op 18 juni jongstleden aangeboden aan VWS. Bij brief van 18 juni 2013 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd.
Bent u ook geschrokken van de conclusie van het CBP dat geen enkele van de onderzochte zorginstellingen voldoet aan de vereisten van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), terwijl de privacygevoeligheid van de betrokken gegevens zeer groot is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat voor actie wilt u nemen?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 18 juni heb aangegeven heb ik met zorg kennis genomen van de bevindingen en conclusies van het CBP over de privacybescherming van patiënten. De onderzochte zorginstellingen dienen maatregelen te nemen om de interne toegangsverlening voor medewerkers tot patiëntendossiers en de controle beter te regelen. Als het CBP constateert dat de instellingen de overtredingen niet beëindigen, zal het CBP handhavend optreden.
Ook heb ik in mijn brief van 18 juni aangegeven dat er voor de informatiebeveiliging in de zorg normen beschikbaar zijn van het Nederlands Normalisatie-instituut, te weten NEN-normen. NEN 7510 is algemeen toepasbaar op informatiebeveiliging in de zorg en NEN 7.513 handelt over de logging, het vastleggen van acties op elektronische patiëntendossiers, zodat het mogelijk is de rechtmatigheid van de toegang tot dossiers te controleren. In de toelichting bij het wetsvoorstel cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens heb ik aangegeven dat bij algemene maatregel van bestuur dwingend zal worden verwezen naar deze NEN-normen.
Deelt u de mening dat bescherming van persoonsgegevens ook voor zorginstellingen van groot belang is, in tegenstelling tot een aantal zorginstellingen die volgens het CBP een andere visie op privacybescherming hebben? Zo ja, hoe maakt u dit standpunt duidelijk aan de zorginstellingen?
Net als uw Kamer hecht ik groot belang aan de bescherming van persoonsgegevens, ik verwacht van de zorginstellingen hetzelfde. Het is van groot belang dat instellingen het rapport van het CBP serieus nemen en zonodig hun procedures en techniek hierop aanpassen. Zoals gezegd, dienen de onderzochte zorginstellingen maatregelen te nemen om de interne toegangsverlening voor medewerkers tot patiëntendossiers en de controle beter te regelen. Als het CBP constateert dat de instellingen de overtredingen niet beëindigen, zal het CBP handhavend optreden.
Zijn zorginstellingen er naar uw mening voldoende van doordrongen dat digitale dossiers, door hun makkelijke verspreiding en doorzoeking, specifieke privacyrisico’s kennen die in mindere mate aan papieren dossiers kleven? Zo nee, wat dient er te gebeuren om dit bewustzijn te kweken?
In de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is opgenomen dat de verantwoordelijke door het treffen van passende technische en organisatorische maatregelen om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of enige vorm van onrechtmatige verwerking een passend beveiligingsniveau moet garanderen. De besturen van de instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van de wet- en regelgeving binnen de instelling. Hieronder valt ook het kweken van bewustzijn bij de medewerkers.
Bent u van mening dat er op dit moment systemen zijn voor de elektronische verwerking van patiëntendossiers, waarmee aan de eisen van de Wbp voldaan kan worden? Zo ja, hoe wilt u zorginstellingen bewegen deze systemen zo snel mogelijk en op de juiste wijze toe te passen? Zo nee, wat doet u om te bevorderen dat dergelijke pakketten zo snel mogelijk ontwikkeld worden?
Iedere gegevensuitwisseling die op elektronische wijze plaatsvindt, moet voldoen aan de vereisten van de huidige wet- en regelgeving. Dit geldt voor alle systemen. Het is mijn verantwoordelijkheid randvoorwaarden te creëren waaronder veilige (elektronische) gegevensuitwisseling kan plaatsvinden.
Op welke wijze bevordert u een correct gebruik van de elektronische patiëntendossiers, zodat medewerkers weten hoe ze de beschikbare gegevens mogen gebruiken en er gepaste controle plaatsvindt op de gebruikspraktijk?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoe wordt een goede privacybescherming meegenomen in het toezicht dat door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) uitgeoefend wordt op de zorgsector? Hoe werken het Cbp en de IGZ hierin samen?
De IGZ ziet toe op de kwaliteit van de verleende zorg en het op orde hebben van de beveiliging van medische dossiers; het CBP ziet toe op bescherming van persoonsgegevens. Ten behoeve van een goede onderlinge samenwerking hebben beide partijen in 2006 een samenwerkingsprotocol ondertekend en vindt op reguliere basis overleg plaats.
De IGZ ziet toe op informatiebeveiliging in de zorg op basis van de bestaande norm NEN 7510. In dit kader bekijkt de IGZ de mogelijkheden om haar toezichtactiviteiten gericht op naleving van deze norm intensiveren.
Op welke wijze verandert het door u ingediende wetsvoorstel Cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens de bescherming van persoonsgegevens ten opzichte van de huidige bescherming door de Wbp? Hoe kunt u waarborgen dat deze sterkere bescherming ook daadwerkelijk gehandhaafd wordt als de huidige praktijk al niet voldoet aan de nu geldende regelgeving?
Het wetsvoorstel Cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens vormt een aanvulling op de al bestaande wet- en regelgeving. In een amvb op grond van artikel 26 Wbp zullen de functionele, technische en organisatorische eisen worden opgenomen waaraan (alle) elektronische uitwisselingssystemen moeten voldoen. Er zullen bijvoorbeeld eisen worden gesteld aan de (hoge) mate van beveiliging van de toegang tot gegevens. Voor de informatiebeveiliging in de zorg zijn normen beschikbaar van het Nederlands Normalisatie-instituut: de NEN-normen 7510 t/m 7513. In de amvb zal dwingend worden verwezen naar de NEN-normen.
Instellingen moeten overeenkomstig de geldende wet- en regelgeving te handelen. Indien zij dit niet doen, behoort sanctionering middels bestuursdwang of een dwangsom tot de mogelijkheden. Zoals ook aangegeven bij vraag 2 en 3 dienen de onderzochte zorginstellingen maatregelen te nemen om de interne toegangsverlening voor medewerkers tot patiëntendossiers en de controle beter te regelen. Als het CBP constateert dat de instellingen de overtredingen niet beëindigen, zal het CBP handhavend optreden.
In hoeverre wordt niet alleen het Landelijk Schakelpunt, maar ook het lokale elektronische patiëntendossier door dit wetsvoorstel gereguleerd?
Het wetsvoorstel dat in december 2012 naar uw Kamer is gestuurd is een generiek wetsvoorstel dat betrekking heeft op elektronische gegevensuitwisseling tussen zorgaanbieders en elektronische inzage tot medische gegevens in een zorginformatiesysteem. Een deel van het wetsvoorstel (daar waar het niet de uitwisseling tussen zorgaanbieders betreft) is ook van toepassing op een lokaal elektronisch patiëntendossier, zoals bijvoorbeeld een patiëntendossier in een ziekenhuis.
Het bericht dat patiënten gedwongen worden te verhuizen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook treurig dat patiënten, die al jaren op een vertrouwde plek wonen, nu gedwongen worden te verhuizen? Zo nee, waarom niet?1 2
Met de sector is vanuit kwaliteitsoverwegingen afgesproken dat een derde van de bedden3 in de GGZ in 2020 ten opzichte van 2008 kunnen worden afgebouwd en substitutie moet plaatsvinden met ambulante zorg. Geconstateerd is dat bepaalde patiënten die nu langdurig in een kliniek wonen veel beter thuis – met adequate ondersteuning – in hun eigen leefomgeving kunnen wonen. Daartoe worden zogenaamde FACT teams opgezet of uitgebreid. Deze teams ondersteunen de patiënt ambulant en begeleiden de patiënt indien nodig om thuis goed te kunnen functioneren. Gemeenten zijn daar ook bij betrokken. Patiënten worden nooit gedwongen te verhuizen. Er vindt uitvoerig overleg plaats met de patiënt en de familie over de eventuele verhuizing; de patiënten waar het in het geval van Zon en Schild over gaat, stemmen in met de verhuizing. Vier patiënten gaan zelfstandig wonen met ondersteuning van een FACT-team, en drie andere patiënten gaan naar instelling van beschermd wonen.
Hoe lang bent u al bekend met het bericht dat GGZ Centraal woningen van patiënten wil sluiten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik heb dat bericht in juni van dit jaar vernomen.
Hebben patiënten, familieleden en zorgverleners deze verhuisplannen goedgekeurd? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, de instelling heeft mij laten weten dat patiënten, familieleden en zorgverleners achter deze verhuisplannen staan.
Is u bekend of de ondernemingsraad en de cliëntenraad betrokken zijn geweest bij de verhuisplannen van GGZ Centraal? Hebben zij deze plannen goedgekeurd? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, de ondernemingsraad en de cliëntenraad zijn beide betrokken bij de verhuisplannen. Zij hebben positief geadviseerd.
Welke alternatieve oplossingen zijn onderzocht, zodat patiënten niet gedwongen hoeven te verhuizen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Een alternatieve oplossing is niet nodig, omdat patiënten niet worden gedwongen te verhuizen. Zoals ook in het Bestuurlijk Akkoord GGZ is overeengekomen met de sector is het in sommige gevallen juist goed voor de patiënt om weer in de eigen leefomgeving te kunnen gaan wonen. Voor deze patiënten worden daarom deze stappen naar de thuissituatie voorbereid en ingezet. De patiënten worden hierbij goed begeleid. In sommige gevallen wordt de patiënt eerst naar een beschermd wonen situatie geleid als de stap naar de thuissituatie nog te groot is. Bij Zon en Schild gebeurt dat in drie van de zeven gevallen.
Waarom moet Zon en Schild 3,5 miljoen euro bezuinigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De 3,5 miljoen euro waar u over spreekt gaat over twee jaren; in 2012 is een bezuiniging 2 miljoen euro afgesproken met de verzekeraar en in 2013 gaat het om 1,5 miljoen euro. In de gehele GGZ moet bezuinigd worden. Daarover is een afspraak gemaakt met de sector in het Bestuurlijk Akkoord GGZ 2013–2014 (waarin groei is opgenomen van 2,5%). Dit raakt iedere instelling in de GGZ. Verzekeraars en aanbieders zullen in de inkoopafspraken moeten bezien op welke wijze de bezuiniging kan worden doorgevoerd.
Hoe is de zorg voor de patiënten momenteel gewaarborgd? Controleert de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inspectie heeft recent onaangekondigde inspectiebezoeken gebracht aan verschillende locaties van GGZ Centraal. Uit deze inspecties is gebleken dat de zorgverlening op orde is. De berichtgeving is voor de inspectie wel aanleiding om vinger aan de pols te houden. Zij zal dan ook binnen twee maanden opnieuw een inspectiebezoek brengen aan GGZ Centraal.
De recente bevindingen sluiten overigens aan bij de resultaten van eerder door de inspectie verricht thematoezicht in de betreffende regio waarbij gekeken is naar de voorwaarden voor zorgverlening aan zorgmijders. Ik heb u hierover op 2 mei jl. bericht (kenmerk 112566–102629-CZ). Uit dit onderzoek blijkt dat de zogenaamde FACT-teams in deze regio goed functioneren.
Hoeveel ontslagen worden verwacht? Zijn er inmiddels al personeelsleden ontslagen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De instelling heeft mij verzekerd dat er geen gedwongen ontslagen plaatsvinden. Men verwacht een inkrimping van het personeel via een natuurlijk verloop; tijdelijke contracten worden niet meer verlengd en een aantal personeelsleden solliciteert zelf buiten de instelling. Sommige medewerkers worden binnen GGZ Centraal herplaatst.
Is de vakbond betrokken? Wordt er een sociaal plan gemaakt samen met vakbond, werkgever en personeel? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Wat wordt verstaan in het artikel van Zon en Schild dat er grote flexibiliteit gevraagd wordt van het personeel? Vindt u dit wenselijk? Wilt u uw antwoord toelichten?
Heeft u ook signalen ontvangen dat het personeel geïntimideerd wordt, en geacht wordt niet met media en anderen te praten zonder overleg met leidinggevenden van Zon en Schild? Kunt u uw antwoord toelichten?
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat deze patiënten een goede woonplek krijgen en/of behouden en dat personeel niet ontslagen wordt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het bericht ‘resistente schimmel verspreidt zich’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de publicatie in het medische vakblad Clinical Infectious Diseases over de resistente aspergillusschimmel?1
Ja.
Is u bekend dat de aspergillusschimmel ontstaat door gebruik van bestrijdingsmiddelen tegen schimmels in de leefomgeving?
De resistentie bij schimmels is gericht tegen de klasse van azolen, de belangrijkste groep antischimmelmiddelen die gebruikt wordt bij de behandeling van schimmelziekten bij de mens. Deze azolen worden ook toegepast als werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen, diergeneesmiddelen, cosmetica en biociden. Biociden zijn verschillende typen producten zoals ontsmettingsmiddelen, conserveringsmiddelen en plaagbestrijdingsmiddelen.
De mate waarin het gebruik van azolen bij bovengenoemde toepassingen bijdraagt aan de resistentieproblematiek bij de mens is nog onbekend, maar mogelijk is hier sprake van een oorzakelijk verband.
Wat is uw opvatting over het feit dat deze nieuwe schimmel moeilijk te bestrijden zou zijn?
De schimmel Aspergillus fumigatus kan verschillende ziekten veroorzaken bij de mens, zoals longontsteking. Dit is al lang algemeen bekend. Als schimmels resistent zijn worden mensen niet vaker of ernstiger ziek, maar compliceert dit de behandeling waardoor het uiteindelijke verloop van de ziekte ernstiger kan zijn. Ook dit is eerder beschreven.
In het betreffende artikel is gekeken naar het vóórkomen van Aspergillus in het leefmilieu en bij patiënten. Hierbij is specifiek gekeken naar resistentie van deze schimmels tegen azolen. De problematiek beperkt zich tot bepaalde risicogroepen. Voor deze risicogroepen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Welke maatregelen bent u desondanks bereid te nemen om verdere verspreiding van deze resistente schimmel te voorkomen?
Op 15 oktober 2010 heeft er een deskundigenberaad plaatsgevonden bij het RIVM over resistente schimmels. De aanleiding vormde de zorgen over een mogelijke toename van resistentie bij schimmels waardoor behandeling wordt gecompliceerd. Eén van de adviezen van het deskundigenberaad was het opzetten van een referentielaboratorium voor invasieve aspergillose zodat het inzicht in de omvang van de problematiek in Nederland verbeterd wordt. Door de deskundigen werd het UMC St Radboud aangewezen als kandidaat voor het opzetten van een referentielaboratorium. Ik heb dit advies overgenomen en in 2011 is het referentielaboratorium gestart. Het referentielaboratorium geeft inzicht in het vóórkomen van ziekten veroorzaakt door schimmels en resistentie bij schimmels bij patiënten.
Het ministerie van I&M heeft daarnaast een onderzoek lopen bij Royal HaskoningDHV met als doel inzicht te krijgen in de vraag of biociden een rol spelen bij de resistentie van schimmels tegen azolen. In dit onderzoek wordt ook aandacht besteed aan andere producten waar azolen in zitten, zoals gewasbeschermingsmiddelen en cosmetica. Dit rapport wordt deze zomer verwacht.
Welke concrete risico’s voor de volksgezondheid zijn er door de verspreiding van aspergillusschimmel in woonhuizen en woonwijken?
Het risico voor de volksgezondheid beperkt zich tot bepaalde risicogroepen die in verhoogde mate vatbaar zijn voor infecties, zoals patiënten met chronische longziekten en patiënten met sterk verminderde weerstand zoals patiënten die voor leukemie worden behandeld of een orgaantransplantatie hebben ondergaan. Het optreden van een ernstig ziektebeeld door Aspergillus is dus zeer zeldzaam. De behandeling van deze ernstig zieke mensen wordt gecompliceerd als deze schimmel ook nog resistent is. Gezonde mensen kunnen de resistente schimmel bij zich dragen maar worden er niet ernstig ziek van.
Het bericht dat er 280.000 potentiele stageplaatsen onbenut blijven |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «280.000 potentiële stageplaatsen onbenut»?1
Ja.
Hoe verhoudt dit bericht zich tot de opmerking van de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven (SBB) dat er een groot tekort dreigt aan stages voor mbo-scholieren?2 3
Op 7 oktober 2013 heeft SBB een nieuwe Barometer uitgebracht met actuele gegevens over de situatie op de stage- en leerbanenmarkt per regio en per sector. In de Barometer wordt ook ingegaan op de resultaten van het eerder geïntensiveerde stage- en leerbanenoffensief. Het stage- en leerbanenoffensief zoekt actief naar nieuwe leerbedrijven en helpt studenten en mbo-instellingen om een stage te vinden. Dit om het dreigende tekort tegen te gaan. De Barometer van oktober laat zien dat het ingezette stage- en leerbanenoffensief werkt. De SBB concludeert zelf in de Barometer dat ondanks de druk op het aanbod aan leerplaatsen, er geen reden voor mineur is. De goede afstemming en samenwerking tussen alle betrokken partijen en veel inspanning voorkomen dat jongeren buiten de boot vallen4.
Kunt u inzichtelijk maken hoe het komt dat slechts de helft van de kleine bedrijven een stagiaire heeft en voor ZZP’ers4 geldt dat bijna geen van hen ooit een stagiaire heeft gehad?
Er zijn geen wettelijke belemmeringen voor zelfstandigen of kleine bedrijven om leerbedrijf te worden. Wel zijn aan de status van erkend leerbedrijf kwaliteitseisen verbonden. De juridische entiteit van een «onderneming» is geen erkenningscriterium. De kwaliteitseisen voor erkenning worden bepaald door de kenniscentra en kunnen per sector verschillen. Indien een zzp’er voldoet aan de gestelde eisen kan zijn bedrijf als leerbedrijf worden erkend. Het is dan ook niet zo dat er geen zzp’ers zijn die stages aanbieden. Wel geeft de organisatie ZZP Nederland aan dat zzp’ers geen werkgeversrisico’s aan zouden willen gaan. Dit kan het lastig maken om leerwerkbanen aan te bieden voor studenten. Zodra er sprake is van inkomen, een hiërarchische gezagsverhouding en werk, gaat het immers om arbeid en is er dus een arbeidsovereenkomst nodig die de rechtspositie van de werknemer waarborgt. Voor alle ondernemers gelden op dit punt dezelfde eisen. Wel zijn er voorbeelden waarbij meerdere zzp’ers gezamenlijk een leerwerkbaan aanbieden en zo de inspanningen die zijn verbonden aan het begeleiden van een bbl-student verdelen. Ik ben bereid om te onderzoeken of dergelijke samenwerkingsverbanden ervoor kunnen zorgen dat het eenvoudiger wordt voor zzp’ers om een stage of leerwerkbaan aan te bieden. Ik zal hier, mede naar aanleiding van de motie Van Meenen en Mohandis over stageplaatsen bij zzp’ers6, over in gesprek gaan met vertegenwoordigers van zzp’ers en de SBB.
Deelt u onze opvatting dat het belang van een stage zo groot is dat het onwenselijk is als we deze potentiele stageplaatsen onbenut laten? Zo ja, hoe wilt u kleine ondernemers en ZZP’ers stimuleren om een stagiaire in dienst te nemen?
Ik vind het belangrijk om ook in deze economisch zware tijden de instroom van jonge, goed opgeleide vakmensen te bevorderen. Dat kan enerzijds door te werken aan een hoge(re) kwaliteit van opleidingen binnen de school, en anderzijds fors in te zetten op het praktijkdeel van een opleiding binnen een bedrijf. Om leren op de werkplek mogelijk te maken en ook in de toekomst te behouden, moeten werkgevers kosten maken, bijvoorbeeld in de vorm van begeleiding, zodat deelnemers een mbo-diploma kunnen behalen. Op 1 januari 2014 treedt de subsidieregeling praktijkleren in werking. Deze regeling stimuleert werkgevers leerwerkplekken aan te (blijven) bieden en compenseert hen hiervoor. Voorheen konden zzp’ers geen gebruik maken van de fiscale tegemoetkoming. De subsidieregeling praktijkleren maakt het mogelijk dat nu ook zzp’ers, als erkend leerbedrijf, voor de subsidie in aanmerking kunnen komen.
Onderkent u de praktische bezwaren voor onderwijsinstellingen, zoals de Kamer van Koophandel die opmerkt, dat het voor hen «vaak gemakkelijker (is) om contact te onderhouden met een beperkt aantal grote bedrijven dan met veel kleine ondernemingen»? Zo ja, welke rol ziet u voor de kenniscentra om hier verandering in te brengen?
Ik kan me voorstellen dat het voor een onderwijsinstelling minder tijdrovend is om contact te onderhouden met een beperkt aantal grote bedrijven. In de praktijk zal een onderwijsinstelling echter ook met kleine ondernemingen goede contacten moeten onderhouden om voldoende stages te vinden. Kenniscentra kunnen hierbij helpen en dat gebeurt in de praktijk ook. Diverse kenniscentra hebben ervaring met kleine leerbedrijven en zzp’ers die gezamenlijk een opleidingsplek vormen en de begeleiding organiseren.
Zijn de uitkomsten van de stagebarometer van 20 juni al reeds bekend? Zo ja, hebben deze uitkomsten invloed op uw standpunt, zoals u dat hebt verwoord tijdens het algemeen overleg Macrodoelmatigheid5, dat versoepeling van de eisen die er worden gesteld aan stagebedrijven onwenselijk is?
Door de SBB en de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven is het afgelopen jaar hard gewerkt aan het stage- en leerbanenoffensief. De resultaten laten zien dat hiermee een groot deel van de knelpunten kan worden opgelost.
Ik ben dan ook geen voorstander van een versoepeling van de kwaliteitseisen die verbonden zijn aan de status van erkend leerbedrijf. De stage is een belangrijk onderdeel van een mbo-opleiding en het is daarom van groot belang dat de kwaliteit van stages wordt geborgd. Ik vind het belangrijk dat een student goede begeleiding krijgt in zijn eigen vakgebied. Een timmerman kan bijvoorbeeld niet de stagebegeleiding van een secretaresse op zich nemen. En verder vind ik het van groot belang dat een stage daadwerkelijk plaatsvindt op de arbeidsmarkt en er geen sprake is van een simulatie van de praktijk.
Het bericht ‘Drinken tijdens zwangerschap kan gewoon’ |
|
Kees van der Staaij (SGP), Hanke Bruins Slot (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Drinken tijdens zwangerschap kan gewoon»?1
Ja.
Waarop zijn de uitkomsten van het onderzoek gebaseerd?
Het betreft een Brits onderzoek waarbij kinderen van moeders die tijdens de zwangerschap matig dronken, een beter evenwicht (op een evenwichtsbalk) bleken te hebben in vergelijking met kinderen waarvan de moeder niet dronk tijdens de zwangerschap. De onderzoekers concluderen dat er geen aanwijzing is dat matig alcoholgebruik leidt tot een slechtere prestatie op een evenwichtsbalk (die het gevolg kan zijn van neurologische ontwikkelingsachterstand). De onderzoekers vinden dat niet geconcludeerd mag worden dat matig drinken goed is omdat het tot betere prestaties leidt, want dat is zeer waarschijnlijk aan andere factoren te wijten.
Deelt u de mening dat het beste advies blijft om helemaal geen alcohol te drinken tijdens de zwangerschap?
Het standpunt van de overheid is nog altijd dat het het beste is het drinken van alcohol te vermijden wanneer je zwanger wilt worden, zwanger bent of borstvoeding geeft. Uit genoemd onderzoek kan niet worden afgeleid dat alcoholgebruik tijdens zwangerschap onschadelijk is. Het standpunt wordt gecommuniceerd via sites als alcoholinfo.nl van het Trimbos-instituut en alcoholenzwangerschap.nl van STAP en de site van het Voedingscentrum. Het RIVM heeft in samenwerking met NVOG, KNOV, NHG, VVAH en het Erfocentrum de folder Zwanger! ontwikkeld2 waarin deze zgn. nulnorm ook wordt gecommuniceerd.
Hetzelfde geldt voor de recent door het Trimbos-instituut en STAP ontwikkelde folder «Wat je moet weten over alcohol en roken voor, tijdens en na de zwangerschap3 en de RIVM website www.strakszwangerworden.nl4.
Is het advies van de Gezondheidsraad uit 2005 waarin staat dat het beter is om helemaal geen alcohol te drinken tijdens de zwangerschap nog steeds actueel en geldend?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt de conclusie van het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid (STAP)2 dat met name huisartsen en gynaecologen zwangere vrouwen vaak niet adviseren om geen alcohol te drinken tijdens de zwangerschap? Klopt het dat de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) zelfs helemaal geen richtlijn heeft over alcoholgebruik tijdens zwangerschap?
De richtlijnen van de beroepsgroepen huisartsen, verloskundigen en gynaecologen besteden duidelijk aandacht aan het onderwerp zwangerschap en alcohol7. Deze drie beroepsgroepen zijn ook belangrijke partners geweest in het ontwikkelen van de website www.strakszwangerworden.nl die zich specifiek richt op het geven van advies aan (aanstaande) zwangeren. De boodschap in zowel de richtlijnen als in de publieksinformatie is dat beroepsgroepen moeten adviseren om het gebruik van alcohol in de zwangerschap te vermijden. Ik zal de rapportage van STAP onder de aandacht brengen van deze beroepsgroepen en hen vragen om binnen hun beroepsgroep aandacht te besteden aan het naleven van de richtlijn op dit aspect.
Overigens is in opdracht van het Partnership Vroegsignalering Alcohol8 – dat van mij subsidie ontvangt – onlangs een e-learning module voor verloskundigen (in opleiding) ontwikkeld, gericht op het verbeteren van vroegsignalering en het bespreekbaar maken van alcoholgebruik bij zwangere vrouwen door verloskundigen. De e-learning module is geaccrediteerd door de KNOV.
Klopt de conclusie van het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid (STAP)3 dat er onvoldoende kennis bij zorgverleners is over de schadelijke gevolgen van alcoholgebruik bij zwangerschap?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier kan u ertoe bijdragen dat alle beroepsgroepen hierover een eenduidige richtlijn gaan hanteren en dat de kennis bij de zorgverleners wordt vergroot? Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV) en de beroepsvereniging van gynaecologen (NVOG)?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze worden vrouwen die zwanger willen worden en zwanger zijn op het belang van een gezonde leefstijl gewezen (o.a. de gevaren van roken en het belang van een evenwichtig voedingspatroon)?
Wat vindt u van het idee om een waarschuwingslogo op alcoholhoudende dranken op te nemen voor de verdere bewustwording bij zwangere vrouwen?
Momenteel ben ik in overleg met de sectoren bier, gedistilleerd en wijn, die hebben aangegeven mee te willen werken aan vrijwillige invoering van een zwangerschapslogo op alcoholische dranken.
Deze sectoren hebben mij eind juni geïnformeerd over de haalbaarheid van het opnemen van een zwangerschapslogo op de etiketten van alcoholhoudende drank, op vrijwillige basis. Deze zomer ben ik daar nog met hen over in gesprek. Ik hoop na de zomer met hen tot overeenstemming te komen over hoe de sector de invoering van het logo gaat realiseren en zal u vervolgens hierover informeren.
Bent u bereid de Kamer te informeren over het rapport van de sector over het waarschuwingslogo dat in juni zou verschijnen? Kan dit vergezeld worden van een kabinetsreactie?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat er 280.000 potentiele stageplaatsen onbenut blijven |
|
Loes Ypma (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Klopt het dat de landelijke onderwijsadministratie van scholen voor voortgezet onderwijs BRIN1 «van geen kanten deugt», zoals het Haarlems Dagblad het kwalificeert?2
Nee, dat beeld herken ik niet.
Deze brede conclusie in het artikel baseert de journalist op een enkele casus waarbij het enige verschil tussen BRIN en werkelijkheid bestaat uit de naam die de school voert in het maatschappelijk verkeer en die in de registratie. De Inspectie van het Onderwijs heeft het bevoegd gezag van deze school hierop aangesproken. Er is door de journalist geen hoor en wederhoor gepleegd met de onderwijsinspectie.
Schoolbesturen dragen de verantwoordelijkheid voor een juiste registratie en dienen onjuistheden of veranderingen van hun gegevens tijdig te melden. Soms veranderen scholen hun naam of adres en geven dat niet of laat door aan DUO. Hierdoor kan het gebeuren dat BRIN niet op elk moment 100% overeenkomt met de werkelijkheid. Daar wordt echter wel naar gestreefd. Bij elke wijziging krijgt het bevoegd gezag een terugmelding van de registratie in BRIN met het verzoek te reageren als de gegevens niet kloppen. De Inspectie besteedt in haar toezicht aandacht aan de correctheid van de geregistreerde gegevens. Onjuiste registratie kan namelijk gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van de bekostiging. Ook doet de instellingsaccountant jaarlijks onderzoek naar de licenties van de school. Als er afwijkingen zijn, dan volgt een uitzonderingsrapportage.
Kunnen scholen nevenvestigingen naar believen veranderen in hoofdvestigingen en zo de strenge procedures van het RPO3 ontwijken?
Nee.
De eerste vestiging van een school wordt de hoofdvestiging genoemd (artikel 65 WVO). Vervolgens kan er aan een school een nevenvestiging of een tijdelijke nevenvestiging worden toegevoegd. Zo bestaat een school (BRIN-nummer) uit meerdere vestigingen. Een nieuwe nevenvestiging kan worden opgericht als men daar overeenstemming over bereikt met alle schoolbesturen die in een RPO samenwerken. Het argument hiervoor is dat oprichting van een nevenvestiging gevolgen kan hebben voor de leerlingstromen in de stad (en dus voor het leerlingpotentieel van de andere scholen). Als men in het RPO overeenstemming bereikt, is er geen toestemming van de minister meer nodig. Daarnaast kan een nevenvestiging ontstaan door fusie van twee zelfstandige scholen; dan wordt automatisch één school de hoofdvestiging en de andere de nevenvestiging.
Voor het opheffen/sluiten van vestigingen is geen overeenstemming in het RPO of toestemming van de minister of gemeente nodig. Schoolbesturen kunnen te allen tijde zelf besluiten of zij een vestiging sluiten omdat bijvoorbeeld de inschrijvingen zodanig teruglopen dat de kwaliteit van onderwijs niet meer gegarandeerd kan worden. Overigens, als er op een BRIN-nummer minder leerlingen worden ingeschreven dan de opheffingsnorm dan wordt de bekostiging van overheidswege beëindigd.
Als een nevenvestiging wordt gesloten dan verandert er niets aan de hoofdvestiging en blijft deze gewoon bestaan. Als een bevoegd gezag besluit de hoofdvestiging te willen sluiten dan zal als gevolg van de administratieve registratie, ook de nevenvestiging worden gesloten. In het specifieke geval van sluiting van het Teylercollege zou dan ook de Paulus Mavo, geregistreerd als nevenvestiging van deze school door een fusie in het verleden, haar deuren moeten sluiten. Het bevoegd gezag heeft aangegeven alleen de vestiging van Teylercollege te willen sluiten en niets te willen veranderen aan de licenties op de nevenvestiging (met andere woorden: er wordt geen onderwijsaanbod verplaatst). Daarom is in het belang van de zittende leerlingen op de Paulus Mavo besloten de nevenvestiging Paulus Mavo in stand te laten en zodoende wordt deze automatisch aangemerkt als hoofdvestiging. Er verandert als zodanig niets aan deze vestiging; het toegestane onderwijsaanbod blijft gelijk en de leerlingstromen veranderen niet. Derhalve zou het bureaucratisch en onlogisch zijn om voor deze verandering overeenstemming te eisen in het RPO.
In mijn beleidsreactie op de evaluatie voorzieningenplanning kondig ik aan deze omissie in de wet, namelijk «wat gebeurt er als de hoofdvestiging gesloten wordt en de nevenvestiging niet», te repareren. Mijn beleidsreactie zult u binnenkort ontvangen.
Hoe zit met de geldigheid van diploma’s die enkel op naam staan van een school (Teyler College) die anders luidt dan de naam die is geregistreerd in BRIN (Linnaeus College Haarlem)?
Diploma’s zijn een hoeksteen van ons maatschappelijk bestel. Zij vormen de ingang tot het vervolgonderwijs of bepaalde beroepen. Het civiel effect van een diploma en het belang van de leerlingen verzetten zich ertegen om de desbetreffende diploma’s «ongeldig» te verklaren. Alleen zeer zwaarwegende redenen kunnen aanleiding vormen om een diploma achteraf ongeldig te verklaren. Dit dient dan overigens te gebeuren door degene die het diploma uitreikt: de directeur van de school.
Een onjuiste naamsvermelding van de school op het diploma rechtvaardigt niet, naar mijn oordeel, het achteraf ongeldig verklaren van diploma’s. Wel heeft de Inspectie het bevoegd gezag en de schoolleiding van de desbetreffende school inmiddels gewezen op de relevantie van het naleven van de Regeling modellen diploma’s v.w.o.-h.a.v.o.-v.m.b.o. De school heeft toegezegd voor volgende jaren de naam van het BRIN te vermelden. Middels de nieuwsbrief voortgezet onderwijs zal ik ook de andere scholen wijzen op het belang van naleving van deze regeling.
Welke overwegingen liggen eraan ten grondslag dat de echte wereld van de scholen zo kan verschillen van de wereld van scholen zoals deze geregistreerd staan en dat scholen moeten functioneren zonder eigen BRIN-nummer?
Echte wereld versus registratie
Zie het antwoord op vraag 1.
Scholen functioneren zonder eigen BRIN-nummer
Er moeten geen scholen functioneren zonder eigen BRIN-nummer.
Zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 2 bestaan sommige scholen uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen. Zo’n school is als bekostigingseenheid voorzien van één BRIN-nummer en elke vestiging heeft een sub-BRIN-nummer. Sommige nevenvestigingen zijn echter in het verleden nevenvestiging geworden als gevolg van een fusie tussen twee zelfstandige scholen met ieder een eigen BRIN-nummer. Na de fusie resteert dan één bekostigingseenheid, dus één BRIN-nummer.
Het is mogelijk om nevenvestigingen (weer) te verzelfstandigen en van een eigen BRIN-nummer te voorzien. Dan is er ofwel sprake van
Het in rekening brengen van administratiekosten bij verkeersboetes dat tot ergernis en tot verwarring leidt |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat het in rekening brengen van administratiekosten bij verkeersboetes tot ergernis en tot verwarring leidt?
Het is mij bekend dat het in rekening brengen van administratiekosten bij verkeersboetes soms aanleiding geeft tot discussie. Voor verwarring is geen aanleiding. De beschikking en de acceptgiro vermelden duidelijk het te betalen bedrag inclusief de administratiekosten.
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de Sector kanton Rechtbank Zeeland-West-Brabant (LJN: CA0211)?
Ja.
Deelt u het oordeel van de kantonrechter dat in deze zaak buiten alle proporties incassomaatregelen zijn toegepast, en dat om 6 euro te innen ten behoeve van de Staat der Nederlanden?
Het past mij als Minister van Veiligheid en Justitie niet om een oordeel te hebben over de uitspraak van een kantonrechter in een individuele zaak.
Deelt u de mening dat het in rekening brengen van administratiekosten alsmede het toepassen van buitenproportionele incassomaatregelen het maatschappelijk draagvlak voor verkeersboetes ondermijnt?
Op 1 juli 20091 is een aantal bepalingen in werking getreden waarbij de wettelijke basis is gevormd om naast de administratieve sanctie administratiekosten te innen. Het Gerechtshof Leeuwarden, de hoogste beroepsinstantie in dit soort zaken, heeft in meerdere arresten geoordeeld dat het in rekening brengen van administratiekosten rechtmatig is en niet strijdig met nationale of internationale regelgeving2. Ik zie dan ook niet in waarom het maatschappelijk draagvlak hierdoor zou worden ondermijnd. Datzelfde geldt voor de toegepaste incassomaatregelen. Bij het geloofwaardig handhaven van de verkeersregels hoort immers dat de gevolgen van het overtreden van deze regels worden geëffectueerd.
Bent u bereid het in rekening brengen van administratiekosten te betrekken bij de door u toegezegde evaluatie van het boetesysteem?
Nee. De administratiekosten maken immers geen onderdeel uit van de boete, maar zijn een gevolg van de door de wetgever gemaakte keuze om de kosten die met de inning van een boete zijn gemoeid door te berekenen aan degene aan wie de sanctie is opgelegd. Het past daarom niet om in een evaluatie van het boetesysteem de administratiekosten te betrekken.
Het bericht ‘Prostituees uitgebuit vanuit woning’ |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Prostituees uitgebuit vanuit woning»?1
Ja.
Is de toename van misstanden in de thuisprostitutie een indicatie voor de groei van gedwongen prostitutie of is de omvang en ernst van misstanden in Nederland altijd onderschat?
Uit de 8ste rapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (NRM), maar ook uit recente «slachtoffercijfers» van CoMensha en criminaliteitsbeeldanalyses, blijkt dat in de thuisprostitutie sprake is van ernstige misstanden. Mede doordat de aanpak van mensenhandel prioriteit heeft en politie, Openbaar Ministerie, gemeenten en andere instanties hier actief op inzetten komt aard en omvang van de misstanden steeds meer in beeld. Dat er meer zaken bekend zijn waarin mogelijk sprake is van mensenhandel wordt dus mede veroorzaakt door de aanpak van ketenpartners en actievere melding.
Zijn de bevindingen in het artikel niet tevens een gevolg van het ontbreken van een landelijke aanpak en verschil in gemeentelijk beleid? Zo ja, wanneer dient u het wetsvoorstel in tot wijziging van het bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Kamerstukken 32 211)?
Het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche is op 8 juli jl. in derde termijn behandeld in de Eerste Kamer. De motie van het lid Strik c.s.2 is op 9 juli jl. aanvaard. Ik bereid dientengevolge een novelle voor om de bepalingen inzake de registratieplicht voor prostituees en de vergewisplicht te schrappen uit het genoemde wetsvoorstel. Ik verwacht deze in het najaar te kunnen indienen bij uw Kamer. In het onderdeel van het wetsvoorstel over de landelijke uniforme vergunningverlening worden geen wijzigingen aangebracht, zodat er op essentiële onderdelen geen verschillen tussen gemeentes zullen zijn in de voorwaarden die aan seksbedrijven worden gesteld. De invoering van de uniforme vergunningplicht neem ik voortvarend ter hand.
Bent u bereid om snel met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) afspraken te maken om de oproep van de plaatsvervangend korpschef van de nationale politie, dat overheden meer «streetwise» moeten worden, concreet invulling te geven?
Er worden reeds diverse acties ondernomen die mede gericht zijn op het optimaal benutten van praktijkervaringen om misstanden in de seksbranche voortvarend en adequaat aan te pakken. In de Task Force Aanpak Mensenhandel wordt intensief samengewerkt door de diverse ketenparners om de integrale aanpak van mensenhandel te versterken. Bij die aanpak gaat het nadrukkelijk niet alleen om inzet van politie, Openbaar Ministerie en Koninklijke Marechaussee, maar ook om capaciteit van gemeenten, Regionale Informatie en Expertise Centra, de Inspectie SZW, de Belastingdienst, CoMensha en bijvoorbeeld Kamers van Koophandel en de hotelbranche. Zo is de Kamer van Koophandel (KvK) alert op signalen van mensenhandel en kan zij hiervan melding maken bij het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel. Ook kan de KvK in bepaalde gevallen inschrijving bij de KvK weigeren in geval van signalen van mensenhandel. Voorts heeft de samenwerking met de horecabranche, in verband met het voorkomen en signaleren van seksuele uitbuiting in de hotelbranche, in de afgelopen tijd een forse impuls gekregen. Zo heeft recent nog een symposium hierover plaatsgevonden, waarbij veel partijen vertegenwoordigd waren. Daarbij is ook de voorlichtingsfilm «Please disturb» voor hotelmedewerkers gelanceerd. Verder wordt bij het Openbaar Ministerie, de politie en de rechterlijke macht nadrukkelijk geïnvesteerd in expertise en specialisatie op het gebied van mensenhandelzaken.
Wat vindt u van de bevinding dat meer dan een derde van de aangetroffen vrouwen jonger was dan 21 jaar? Zou in de regelgeving niet ten spoedigste deze leeftijdsgrens moeten worden vastgelegd? Overweegt u nog andere maatregelen om dit aandeel omlaag te krijgen?
Het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche kent als voorwaarde voor registratie een leeftijd van 21 jaar. Met het vervallen van de registratieplicht zal langs andere weg worden geregeld dat de minimumleeftijd van prostituees wordt vastgelegd op 21 jaar.
Wat gaat u doen om makelaars en verhuurders «streetwise» te krijgen en juist ook in een tijd van toenemende leegstand scherp te laten zijn op illegale activiteiten in verhuurde panden?
De woningcorporaties zijn al vele jaren doende om illegale activiteiten in hun woningen te bestrijden. Zo nemen veel corporaties bijvoorbeeld deel aan wiet- of hennepconvenanten en werken zo samen met politie, energiebedrijven en gemeenten om de illegale wietteelt terug te dringen. Ook hebben nagenoeg alle corporaties verbodsbepalingen ter zake in hun huurcontracten opgenomen. In de grote steden ondernemen corporaties, veelal gezamenlijk met andere partijen, acties voor het opsporen van woonfraude en illegale activiteiten. Ook zijn veel corporaties in bezit van een meldpunt waar misstanden doorgegeven kunnen worden.
De Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM) heeft mij laten weten dat er ook vanuit de vastgoedsector initiatieven worden genomen om illegale activiteiten in verhuurde panden tegen te gaan. Zo heeft de NVM aan haar achterban «de NVM Woontoets» beschikbaar gesteld om malafide huurders zoveel mogelijk buiten de deur te houden. De makelaar kan met deze toets de identiteit en kredietwaardigheid van de potentiële huurder, koper of opdrachtgever onderzoeken en beoordelen. De NVM Woontoets wordt sinds 2012 gebruikt en blijkt effectief. Mocht blijken dat vrijwillige toepassing van de NVM Woontoets nog onvoldoende problemen oplost, dan overweegt de NVM haar leden deze screeningstool verplicht te laten hanteren bij verhuuropdrachten. Los van dit concrete instrument zet de NVM, waar mogelijk in samenwerking met politie, in op verdere bewustwording onder makelaars, via onder meer opleiding en trainingsmogelijkheden.
Hoe snel wordt er actie ondernomen als burgers/betrokkenen een melding bij meld-misdaad-anoniem doen met betrekking tot gedwongen prostitutie? Wordt de termijn van maximaal 24 uur altijd gehaald?
De Meld Misdaad Anoniem-meldingen worden direct doorgezet naar de politie. De politie neemt de melding direct in behandeling. Of, wanneer en op welke wijze actie op de melding wordt ondernomen is vanzelfsprekend sterk afhankelijk van de inhoud van de melding en of deze voldoende aanknopingspunten biedt voor vervolgstappen.
Is er voldoende capaciteit aanwezig bij opsporing en handhaving om de misstanden tegen te gaan en inzicht te krijgen? Wanneer verwacht u het inzicht te hebben?
Er wordt veel capaciteit ingezet om misstanden in de prostitutie tegen te gaan en inzicht te krijgen in de problematiek. De aanpak van mensenhandel heeft namelijk hoge prioriteit. Over een breed front worden mensen en middelen ingezet. Allereerst zijn ambitieuze doelstellingen op mensenhandel richtinggevend voor de betrokken diensten. Een voorbeeld daarvan is de doelstelling van verdubbeling van het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden 2009–2015. Ook is de Task Force Aanpak Mensenhandel zeer actief om de strijd tegen mensenhandel zo breed mogelijk te voeren onder andere door grootschalige integrale handhavingsacties in verschillende gemeenten (Amsterdam, Alkmaar, Den Haag) én inzet van gespecialiseerde teams en rechercheurs mensenhandel van de politie, gespecialiseerde officieren van justitie en gespecialiseerde rechters.
Verder komt dit tot uitdrukking in de geboekte resultaten. De resultaten zijn – over de hele linie bezien – zeer positief. Uit de laatste cijfers van de NRM blijkt onder andere dat – uitgaande van de cijfers over 2012 – sinds 2000 het grootste aantal mensenhandelzaken bij het OM is ingeschreven (namelijk 311). Ditzelfde geldt voor het aantal door het OM afgehandelde mensenhandelzaken (338 zaken). Het aandeel dagvaardingen voor mensenhandel binnen het totaal aantal door het OM afgehandelde mensenhandelzaken is in de periode 2008–2012 ongeveer gelijk gebleven (gemiddeld 70% variërend tussen de 65% in 2009 en de 73% in 2010). In lijn met voorgaande ontwikkeling heeft de rechter in eerste aanleg in 2012 de meeste mensenhandelzaken afgedaan (153). Het aandeel veroordelingen voor mensenhandel – dat in de periode 2004–2009 met 25% was gedaald – is zowel in 2010 als in 2012 weer flink toegenomen (naar 71%). Door het OM is mij onder andere gemeld dat in 2012 106 projectmatige onderzoeken naar criminele samenwerkingsverbanden op het terrein van mensenhandel en mensensmokkel door politie en OM in de regio’s zijn uitgevoerd (in 2011 waren dit er nog 76). Kortom, via een breed front aan menskracht en middelen worden mensenhandel en misstanden in de prostitutie intensief aangepakt.
Hoe vaak is inzake misstanden in de thuisprostitutie een melding van klanten ontvangen?
Uit de recente cijfers van Meld Misdaad Anoniem – mede in het verlengde van de Campagne «Schijn bedriegt» in opdracht van mijn ministerie – blijkt dat de meldingen over gedwongen prostitutie zijn gestegen met 76% sinds de start van deze campagne in juni 2012. De campagne richt zich onder andere op bezoekers van prostituees, die de signalen van mensenhandel kunnen herkennen. Bijna alle anonieme tips waren voor politieonderzoeken bruikbaar en 83% wordt in onderzoek genomen. Het is niet mogelijk om het aantal meldingen dat van klanten afkomstig is te benoemen, aangezien de aangevers bij Meld Misdaad Anoniem logischerwijs niet worden geregistreerd.
Bestaan er momenteel plankzaken bij het team mensenhandel? Zo ja, hoeveel?
De Dienst Landelijke Recherche van de Landelijke Eenheid heeft twee teams, die zich bijna fulltime bezighouden met mensenhandelzaken. Deze teams hebben geen plankzaken.
Het bericht ‘Heb ik recht op een uitkering als ik naar de gevangenis ga?’ en ‘Utrecht weigerde ten onrechte bijstand tbs’er |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Heb ik recht op een uitkering als ik naar een gevangenis ga?» en «Utrecht weigerde ten onrechte bijstand tbs’er» en klopt hetgeen hierin vermeld wordt?1 2
Ik ben bekend met beide artikelen. De feitelijke gegevens in beide berichten zijn correct.
Is de limitatieve opsomming van uitkeringen die stoppen indien iemand in de gevangenis zit ook van toepassing op veroordeelden in een tbs-kliniek?
Ja, deze is ook van toepassing op veroordeelden in een tbs-kliniek. Er geldt echter een uitzondering voor tbs-gestelden die door de strafrechter van alle rechtsvervolging zijn ontslagen, maar wel ter beschikking zijn gesteld met bevel tot verpleging. Voor deze groep wordt op grond van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep een eventuele arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken. Dit wordt gecompenseerd door het feit dat deze groep tbs-gestelden op grond van artikel 4 lid 4 van het interim-besluit forensische zorg een eigen bijdrage voor het verblijf in de instelling aan het ministerie van Veiligheid en Justitie moet betalen.
Deelt u de mening dat een tbs veroordeelde nooit in aanmerking mag komen voor subsidies, uitkeringen en toeslagen zolang hij in een inrichting zit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat tbs’ers niet meer onterecht en ongelimiteerd kunnen profiteren van sociale voorzieningen?
In de Wet socialezekerheidsrechten gedetineerden is geregeld dat indien een persoon rechtens zijn vrijheid is ontnomen, deze geen recht heeft op een uitkering. De ratio daarvan is dat de Staat tijdens deze vrijheidsontneming in (de kosten van) het levensonderhoud voorziet. Door deze personen uit te sluiten van uitkeringen wordt «dubbele betaling» (het verstrekken van een uitkering, terwijl de Staat reeds in de kosten van het levensonderhoud voorziet) uit collectieve middelen voorkomen.
Voor bijstand is in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet werk en bijstand geregeld dat als iemand rechtens zijn vrijheid is ontnomen, hij geen recht heeft op bijstand. Bij verblijf in een penitentiaire inrichting of tbs-kliniek heeft iemand dus geen recht op bijstand.
Ex-gedetineerden moeten wel in aanmerking kunnen komen voor een uitkering, mits zij aan de daarvoor geldende voorwaarden en de daaraan verbonden (arbeidsgerelateerde) verplichtingen voldoen. Het is echter uitsluitend aan het college van burgemeester en wethouders of het UWV om hier een beslissing over te nemen.
Welke programma’s vallen onder de paraplu van het ruime begrip «resocialisatie», inhoudende dat indien een veroordeelde voor een gedeelte van de straf buiten de strafinrichting verblijft wel het recht kan hebben op een uitkering, bijvoorbeeld indien wordt deelgenomen aan een programma dat gericht is op resocialisatie? Bestaat er een limitatieve opsomming van deze programma’s? Zo nee, waarom niet?
De gevallen waarin sprake is van verblijf buiten een justitiële inrichting of tbs-kliniek en betrokkene aanspraak kan maken op een uitkering zijn limitatief opgenomen in het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid. Het gaat om de volgende gevallen:
Deelt u de mening dat veroordeelde criminelen die de samenleving schade hebben toegebracht en derhalve in een inrichting verblijven of verbleven hebben, nooit recht zouden mogen hebben op een uitkering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat een Spaanse vruchtbaarheidskliniek Nederlandse paren met een kinderwens werft voor een vruchtbaarheidsbehandeling met anonieme eiceldonatie in Spanje |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending waaruit blijkt dat de Spaanse vruchtbaarheidskliniek «IVF Spain» is begonnen met het werven van Nederlandse paren met een kinderwens voor anonieme eiceldonatie?1
Ja.
Is het waar dat de kliniek een steunpunt heeft opgericht in Nederland en voorlichtingsbijeenkomsten organiseert in hotels? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, waar blijkt dat uit?
De vruchtbaarheidskliniek IVF Spain heeft inderdaad een steunpunt in Nederland. Op 8 juni 2013 heeft dit steunpunt voor het eerst een informatiebijeenkomst georganiseerd. Deze bijeenkomst werd georganiseerd in samenwerking met patiëntenvereniging Freya. IVF Spain voert in Spanje uiteindelijk de verschillende vruchtbaarheidsbehandelingen uit. Het steunpunt in Nederland verstrekt alleen informatie over mogelijke behandelingen in de kliniek in Spanje. Er is dus geen sprake van een vruchtbaarheidskliniek van IVF Spain in Nederland.
Het hebben van een steunpunt in Nederland dat informatie verstrekt, is niet verboden. Dit betekent echter niet dat ik de activiteiten van het steunpunt onderschrijf, zeker omdat in dit geval reclame wordt gemaakt en informatie wordt verstrekt over activiteiten die in Nederland anders gereguleerd of zelfs verboden zijn.
Wat is uw mening over de werkwijze van deze vruchtbaarheidskliniek in Nederland? Is ook in Nederland sprake van een kliniek?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat deze kliniek aan Nederlandse wensouders de Recombine test – een genetische test die screent op 181 erfelijke aandoeningen – aanbiedt? Zo ja, wat vindt u ervan dat door deze kliniek deze genetische test als «marketingmiddel» wordt gebruikt, en als «commercieel product» aan wensouders wordt aangeboden? Bent u bekend met Nederlandse klinieken die dergelijke commerciële dragerschapstesten aanbieden?
Het is mij bekend dat IVF Spain tijdens haar eerste informatiebijeenkomst in Nederland heeft gesproken over de Recombine test. In de uitzending van Nieuwsuur is te zien dat deze wordt aangeboden vanaf € 400,–.
In Nederland is dragerschapsscreening mogelijk voor aanstaande ouders op het moment dat er een indicatie is voor een ernstige erfelijke aandoening in de familie. Daarnaast is deze screening ook mogelijk voor groepen waarvan bekend is dat bepaalde ziekten veel voorkomen. Zo is er dragerschapsscreening mogelijk voor mensen uit Volendam en voor bepaalde allochtone groepen op sikkelcelziekte. Bovendien kunnen paren die dit graag willen en bereid zijn hier zelf voor te betalen, zich laten screenen op dragerschap van cystic fibrose.
Ik deel de mening van het Erfocentrum dat er niet lichtzinnig moet worden omgegaan met genetisch testen en de hieruit verkregen informatie. We moeten voorkomen dat dragerschapsscreening een idee van absolute zekerheid geeft op het voorkomen van ernstige aandoeningen. Twee tot drie procent van de kinderen wordt geboren met een min of meer ernstige aandoening. Tachtig procent van deze drie procent had niet van te voren kunnen worden opgespoord. Dragerschapsscreening biedt dus lang niet altijd zekerheid en het is van groot belang dat wensouders zich hiervan bewust zijn. Ik zal dit ook zeker meenemen in mijn toegezegde visie over het verantwoord introduceren van deze nieuwe screeningsmogelijkheden.
Deelt u de mening dat door het aanbieden van deze dragerschapstest aan wensouders een schijnzekerheid wordt geboden, en dat zij hiermee misleid worden? Welke mogelijkheden zijn er om deze praktijken een halt toe te roepen? Welke gevolgen heeft de uitslag van deze genetische test voor wensouders?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van de bezwaren van het Erfocentrum ten aanzien van de genetische test die de Spaanse vruchtbaarheidskliniek commercieel aanbiedt aan Nederlandse wensouders om ei- en zaadcellen te screenen op erfelijke aandoeningen? Welke kosten zijn er verbonden aan deze test in Spanje?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening van de Gezondheidsraad dat betere en objectieve informatie over nut en noodzaak van (commerciële) screening van belang is, opdat burgers verantwoord kunnen beslissen? Zo ja, bent u dan ook van mening dat de overheid hierin een belangrijke voorlichtingsrol heeft, en het Erfocentrum in deze behoefte kan voorzien? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief «vroegopsporing en gezondheidsrisico’s» (PG/OGZ 3105018) van 1 maart 2012 heb ik aangegeven dat ik het belangrijk vind dat mensen over de voor -en nadelen van screening geïnformeerd zijn en een eigen keuze kunnen maken. De rijksoverheid heeft hierbij ook belangrijke taken die ik in de nota «Gezondheid dichtbij» heb beschreven. Daarnaast heb ik de Gezondheidsraad gevraagd mij advies uit te brengen over de kwaliteitseisen die aan «health checks» gesteld moeten worden. Dit advies ontvang ik eind 2013.
Tijdens het AO medische ethiek op 30 mei heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de overheidstaken rond voorlichting over erfelijke aandoeningen. Hier zal ik dus op terugkomen.
Op welke onderdelen is de werkwijze van deze kliniek in strijd met de Nederlandse wet- en regelgeving? Mogen Nederlandse gynaecologen samenwerken met deze kliniek door vrouwen voor te bereiden en te begeleiden op hun behandeling in Spanje?
Voor zover mij bekend is de enige activiteit die de Spaanse IVF-kliniek in Nederland verricht het verstrekken van voorlichting over de dienstverlening door deze kliniek in Spanje, met het oog op het werven van eventuele belangstellenden in Nederland. Het in Nederland aanprijzen van vruchtbaarheidsbehandelingen die uitgevoerd worden in een buiten Nederland gevestigde kliniek of het bemiddelen daarbij is volgens de Nederlandse wetgeving toegestaan.
Gynaecologen die in Nederland meewerken aan de voorbereiding op en de begeleiding van cliënten op een behandeling in Spanje werken niet conform de uitgangspunten van de beroepsgroep. De Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) stelt zich zeer terughoudend op ten opzichte van samenwerking met IVF Spain. Ik vind deze terughoudendheid van de gynaecologen verstandig.
Deelt u de mening dat de vruchtbaarheidsbehandeling met anonieme eiceldonoren uit Spanje op gespannen voet staat met het afstammingsrecht, zoals dat in Nederland geldt? Zo ja, bent u bereid deze problematiek in Europees verband aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
Vruchtbaarheidsbehandelingen met anonieme eiceldonoren zijn in Nederland niet toegelaten. Het kabinet is van mening dat bij de vraag of iets op Europees niveau geregeld moet worden het leidende motto is: «Europees wat Europees moet, nationaal wat nationaal kan.» Medisch-ethische vraagstukken zijn bij uitstek nationale aangelegenheden. In lijn daarmee acht ik het op Europees niveau aan de orde stellen van deze kwestie geen juiste weg.
Is het waar dat er per jaar honderd Nederlandse vrouwen naar het buitenland reizen voor eiceldonatie? Zo ja, welke redenen liggen daaraan te grondslag? Is het waar dat er in Nederland een wachtlijst is van tenminste 200 tot 300 personen voor eiceldonatie? Op welke manier kunt u er voor zorgen dat deze wachtlijst voor eiceldonatie gaat dalen?
Ik ben ervan op de hoogte dat Nederlandse vrouwen naar het buitenland reizen voor eiceldonatie. Precieze aantallen zijn echter niet bekend. Uit het rapport Evaluatie Embryowet en Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (ZonMw, september 2012) blijkt dat Nederlandse vrouwen naar het buitenland gaan vanwege de beperkte beschikbaarheid van eicellen in Nederland of als men gebruik wilt maken van een anonieme donor.
Hoeveel vrouwen in Nederland op een wachtlijst staan voor eiceldonatie is niet bekend. Eveneens is niet bekend om welke verzoeken het precies gaat. De uitzending van Nieuwsuur laat bijvoorbeeld een vrouw van 47 jaar zien, met drie kinderen, die nog een vierde kind wil.
In de eerder genoemde ZonMw evaluatie wordt aan klinieken de aanbeveling gedaan meer inspanningen te verrichten om nieuwe eicel- en zaadceldonoren te vinden. In mijn standpunt op de evaluatie van de Embryowet en de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting kom ik hierop terug.
Bent u ervan op de hoogte dat eiceldonatie aan Nederlandse wensouders in andere landen vaak leidt tot het terugplaatsen van meerdere embryo’s, en dat daarmee grote risico’s ontstaan ten aanzien van het krijgen van meerlingen, vroeggeboortes en complicaties? Zo ja, welke psychische, maatschappelijke en financiële gevolgen heeft dit, zowel voor de wensmoeder als voor de samenleving in zijn geheel?
Het is bekend dat er bij IVF behandelingen in het buitenland vaker meerdere embryo’s worden teruggeplaatst. Een meerling zwangerschap geeft een grote kans op complicaties en vroeggeboorten. De eventuele medische behandeling van zowel de moeder als de meerling, wordt vergoed vanuit het basispakket.
Is het waar dat patiëntenvereniging Freya wordt gesponsord door de Spaanse kliniek «IVF Spain»? Zo ja, welke (nadelige) gevolgen heeft deze sponsoring voor objectieve en adequate voorlichting aan wensouders met vruchtbaarheidsproblemen in Nederland?
In de Nieuwsuur uitzending geeft Freya aan dat zij wordt gesponsord door IVF Spain voor een bedrag van € 12.500,- per jaar. De patiëntenkoepel NPCF heeft in 2005 een gedragscode Fondsenwerving ontwikkeld voor patiëntenorganisaties om de onafhankelijkheid en transparantie wat betreft subsidie en financiering te waarborgen.
Veel wensouders krijgen via patiëntenorganisatie Freya informatie over vruchtbaarheidsbehandelingen. Analoog aan het beleid rondom health checks is het kunnen maken van een goed geïnformeerde keus van groot belang, ook als de uiteindelijke behandeling niet in Nederland plaatsvindt. In mijn ogen dient Freya er dan ook voor te zorgen dat hun patiënten keuzes kunnen maken op basis van juiste en adequate informatie. De Gezondheidsraad is gevraagd naar een advies over health checks en hierin is ook gevraagd naar reclame in relatie tot dergelijke checks. Als uit het advies van de Gezondheidsraad iets komt dat van invloed is op bovenstaande casus dan zal dit zeker worden meegenomen.
Het CJIB, Marnix State te Leeuwarden |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het gebouw van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) in de Marnix State in Leeuwarden?1
Ja. Overigens zijn de foto’s die op de website van GeenStijl zijn gepubliceerd en waarnaar wordt verwezen van het interieur van het pand Wester State, in plaats van het pand Marnix State. Het gebouw Wester State betreft een in 2011 nieuw opgeleverd pand.
Deelt u het oordeel dat het kantoor van het CJIB in de Marnix State aan de buitenkant enigszins sober en functioneel oogt en dat het binnen wel anders is?
Een oordeel over de uitstraling van een gebouw in relatie tot het interieur blijft subjectief. Dit laat ik aan ieders beoordeling. Wat voor mij van belang is dat de kosten passen binnen de (rijksbreed) geldende normen. Dit is het geval ten aanzien van het CJIB. Bij de beantwoording van de vragen 4 en 5 licht ik dit nader toe. Overigens merk ik op dat de prijzen die genoemd worden op de website van GeenStijl niet overeenkomen met de daadwerkelijke kosten die het CJIB hiervoor heeft gemaakt. Deze kosten liggen gemiddeld 50% lager dan de genoemde prijzen.
Klopt het dat de inrichting van Marnix State (in gebruik genomen in 2002) onlangs geheel vernieuwd is?
In 2007 is gestart met de nieuwbouw van Wester State met het oog op onder meer ontwikkelingen rondom rijksincassobureau en kilometerbeprijzing. Inmiddels is duidelijk dat deze laatste ontwikkeling zich niet meer voordoet. Wel blijft het CJIB zich doorontwikkelen tot de dienstverlener op het gebied van inning en incasso voor de rijksoverheid. Daarnaast krijgt het CJIB een belangrijke rol in de informatievoorziening in de executieketen. Binnen het CJIB wordt daartoe op dit moment het Administratie- en Informatiecentrum Executie opgericht. Dit betekent dat alle strafrechtelijke beslissingen in Nederland via dit centrum zullen worden gecoördineerd, wat tot een uitbreiding van taken voor het CJIB leidt.
Ten aanzien van de inrichting van Marnix State merk ik op dat deze niet geheel vernieuwd is. Wel heeft een herindeling van het gebouw plaatsgevonden met als doel een efficiëntere werkwijze met minder kantoorruimte per persoon. Bij deze herindeling is overwegend gebruik gemaakt van bestaand kantoormeubilair.
Welke kosten waren hiermee gemoeid?
De kosten voor het meubilair en werkplekken in Wester State bedragen circa € 1,7 mln. Ook hierbij is deels gebruik gemaakt van bestaand meubilair. In 2009 is besloten het gebouw Westerstate specifiek in te richten om efficiënter te werken met minder kantoorruimte per persoon. In het kader van het Uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst en de aanwijzing van Leeuwarden als rijkskantorenstad wordt toegewerkt naar geconcentreerde huisvesting van de kantoorlocaties van het CJIB. Uitgangspunt hierbij is een meer efficiënte benutting van de kantoorruimte bij het CJIB. Op dit moment wordt reeds door meerdere overheidsinstanties, waaronder JustID en de belastingdienst, reeds gebruik gemaakt van de kantoorruimte van het CJIB. De specifieke inrichting van Wester State maakt dat daarmee rijksbreed besparingen kunnen worden gerealiseerd.
Hoe verhouden deze kosten zich tot de noodzakelijke bezuinigingen, ook op het gebied van Veiligheid en Justitie?
Zoals gezegd vind ik het van belang dat de kosten passen binnen de (rijksbreed) geldende normen. Ten aanzien hiervan merk ik op dat de kosten van Wester State getoetst zijn aan de door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgestelde normering voor de berekening van de gemiddelde kostprijs per werkplek. Hieruit blijkt dat de kosten voor Wester State aansluiten bij deze normering en rond het gemiddelde liggen van andere overheidsinstellingen.
Kindermishandeling op een koranschool |
|
Joram van Klaveren (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Imam tekent protocol kindermishandeling niet»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de aangifte van kindermishandeling op de Tilburgse koranschool niet tot een strafzaak komt?
Het OM heeft de aangifte beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat deze te weinig aanknopingspunten biedt voor een nader strafrechtelijk onderzoek.
Kunt u aangeven hoeveel aangiften wegens kindermishandeling er zijn gedaan tegen islamitische instellingen sinds 2009 en hoeveel van die aangiften uiteindelijk hebben geleid tot een strafzaak?
In de registratiesystemen van de politie en het Openbaar Ministerie worden zaken waarbij sprake is van kindermishandeling niet uitgesplitst naar soorten instellingen. Om deze reden kan de vraag niet worden beantwoord.
Deelt u de visie dat de weigering een protocol tegen kindermishandeling te tekenen uitdrukking geeft aan de islamitische minachting van de moskee voor de kinderen en de gemeente? Zo neen, hoe duidt u dit dan?
Ik vind het belangrijk dat kinderen een veilig pedagogisch klimaat wordt geboden. Ik onderschrijf daarom het initiatief van de gemeente Tilburg om een duidelijk signaal af te geven tegen kindermishandeling door het opstellen van een protocol, waarin wordt aangegeven hoe een veilig pedagogisch klimaat vorm en inhoud kan krijgen. De invulling van de wijze waarop een pedagogisch veilige omgeving wordt gecreëerd bij vrijwillige organisaties zoals een koranschool, blijft evenwel primair de verantwoordelijkheid van de betreffende organisatie en de ouders. Uiteraard blijft onverkort gelden dat kindermishandeling strafbaar is. Als kindermishandeling kan worden aangetoond zal er tegen worden opgetreden. Zie ook antwoord 6.
Kunt u aangeven in hoeverre u het wenselijk vindt dat er überhaupt instellingen in Nederland bestaan die een ideologie van vrouwenhaat, antisemitisme, homofobie en geweld overdragen?
Vrouwonvriendelijke uitingen en uitingen van antisemitisme, homofobie en geweld horen niet thuis in de Nederlandse samenleving en die keur ik ten zeerste af. Iedereen in Nederland moet zich aan de wet houden. Waar dit niet gebeurt, is het aan de lokale bevoegde instanties om de betreffende instellingen hierop aan te spreken.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen, bij voorbeeld alle koranscholen sluiten en moskeeën waar tot geweld wordt opgeroepen dicht gooien?
Iedereen die in Nederland woont, dient zich aan de regels te houden en elke vorm van (het oproepen tot) geweld is verboden. Degenen die zich schuldig maken aan het uitdelen van lijfstraffen kunnen strafrechtelijk, al dan niet ambtshalve (afhankelijk van de kwalificatie van het feit), worden vervolgd. Het is aan het Openbaar Ministerie om strafbare feiten te vervolgen en aan de rechter om daar een oordeel over te vellen.
Sluiting van een instelling is mogelijk als dit voor openbare orde noodzakelijk is, onder de voorwaarden gesteld in artikel 2:20, eerste lid, BW. Het sluiten van een gebouw als zodanig is mogelijk als er sprake is van niet-naleving van brand- en veiligheidsvoorschriften of van drugshandel.
Het bericht dat verpleegkundigen vrezen voor hun baan |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat verpleegkundigen zich onzeker voelen over hun baan?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom het aantal werkzoekenden onder verpleegkundigen is toegenomen? Zijn er mogelijk nog andere redenen voor deze stijging, naast de eventuele effecten van bezuinigingen?
Het aantal werkzoekenden onder verpleegkundigen is licht gestegen. Het percentage werkzoekenden op het totaal aantal werkzame verpleegkundigen is gestegen met ca 0,3% procentpunt. Fluctuaties van een dergelijke omvang zijn de afgelopen 10 jaar vaker voorgekomen. Mogelijke oorzaken voor een stijging van deze omvang zijn lastig te duiden.
Hoe staat het met het aantal openstaande vacatures voor verpleegkundigen in de zorg? Zijn daar ook ontwikkelingen in gunstige/ongunstige zin in te vermelden?
We hebben geen data voorhanden over het aantal openstaande vacatures voor verpleegkundigen. Het CBS heeft wel data over de vacaturegraad (het aantal vacatures op 1.000 banen) voor alle beroepen in de gezondheids- en welzijnzorg. De vacaturegraad is gedaald van 15 in 2011 naar 13 in 2012.
Spelen er op de arbeidsmarkt voor verpleegkundigen ook matchingsproblemen? Zo ja, wat kun u daaraan doen?
Op dit moment hebben we geen signalen ontvangen over mogelijke matchingsproblemen voor verpleegkundigen op de arbeidsmarkt. We hebben verschillende zorg- en onderwijspartijen gevraagd of zij knelpunten ervaren in de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt in de zorg. Na de zomer gaan we bekijken of deze inventarisatie aanleiding geeft om hier gezamenlijk actie op te ondernemen.
Het gebruik van Chemische wapens in Syrië |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met de verklaring van het Witte Huis waarin President Obama vaststelt dat de Syrische president Assad verschillende malen het zenuwgas Sarin zou hebben gebruikt?1 Hoe beoordeelt u deze verklaring? Zijn, voor zover u bekend, nieuwe gegevens naar boven gekomen die dit gewijzigde oordeel van het Witte Huis rechtvaardigen?
Deze verklaring is het kabinet bekend. Naar blijkt uit de verklaring is de Amerikaanse regering op basis van eigen onderzoek tot het oordeel gekomen dat het regime-Assad meerdere keren op kleine schaal chemische wapens heeft ingezet. Het Nederlandse kabinet maakt zich ernstig zorgen, nu de aanwijzingen voor het gebruik van chemische wapens zich opstapelen.
Hoe verhouden de gegevens en bewijzen op basis waarvan de Amerikaanse regering deze verklaring meent te kunnen doen, zich tot de eerdere verklaringen van de Britse regering2 en Franse regering?3
De gegevens die ten grondslag liggen aan genoemde verklaringen zijn het kabinet niet bekend en hierdoor kan het kabinet daarover dus geen uitspraken doen.
Bent u ooit in Europees verband op de hoogte gebracht van deze gegevens en kunt u zeggen hoe u die gegevens beoordeelt?
Neen.
Beschouwt u het inzetten van dergelijke chemische wapens (door welke partij dan ook), net als het Witte Huis, ook als «rode lijn» vanwege de verregaande gevolgen voor inzet daarvan voor de burgerbevolking? Maakt het daarbij uit of deze mogelijk van regeringskant zijn ingezet, dan wel door de rebellen, of de mate waarin deze wapens zijn ingezet?
Het gebruik van chemische wapens door wie dan ook is verboden volgens internationaal (gewoonte-)recht. Dat geldt derhalve ook voor Syrië, dat geen partij is bij het Verdrag tegen Chemische Wapens. Syrië is wel partij bij het Geneefs Protocol van 1925, dat het gebruik van strijdgassen verbiedt.
Is er nog sprake van inzet en onderzoek door de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW) te Den Haag, al dan niet in samenwerking met TNO, zoals in april 2013 aangeboden aan Secretaris-Generaal van de VN Ban-Ki Moon bij de conferentie in Den Haag?
De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties heeft op 21 maart 2013 besloten een onderzoek naar vermeend gebruik van chemische wapens in te stellen. Experts van de OPCW maken deel uit van het VN-onderzoeksteam. Dit onderzoek zou alle serieuze aantijgingen van het gebruik van chemische wapens dienen te omvatten. Ook Nederland heeft daar per brief aan de SGVN op aangedrongen. De Syrische regering wil het VN-onderzoeksteam echter alleen toegang geven tot de locatie (Khan al-Asal) waar volgens Syrië chemische wapens zijn gebruikt door rebellen. Het kabinet betreurt ten zeerste dat Syrië geen vrije toegang wil verlenen aan het VN-onderzoeksteam.
Het bericht ‘EU-miljard voor Egypte verdween in zwart gat’ |
|
Mark Verheijen (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «EU-miljard voor Egypte verdween in zwart gat»?1
Ja.
Wat is de reactie van het kabinet op het rapport van de Europese Rekenkamer?
De Rekenkamer concludeert op basis van een steekproef met een financiële omvang van 140 miljoen euro dat, in het algemeen, de Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) niet in staat zijn geweest deze EU-steun zo aan te wenden dat hierdoor het bestuur in Egypte is verbeterd. Dat deze steun niet doeltreffend is besteed is een zorgwekkende vaststelling waarop Nederland HV Ashton en Commissaris Füle (Nabuurschap) heeft aangesproken.
Zoals ook aangegeven in de brief van 20 juni jl. wordt in het rapport van de Europese Rekenkamer een aantal ernstige tekortkomingen geconstateerd. Nederland onderkent de moeilijke omstandigheden in Egypte. Ook in een moeilijke omgeving dient echter de effectiviteit van steun voorop te staan. Het kabinet is het in de kern eens met de aanbevelingen die de Rekenkamer doet om de effectiviteit van steun te vergroten. Het kabinet ziet deze als ondersteuning van zijn beleid, zoals uiteengezet in de kabinetsappreciatie nabuurschapsbeleid2.
Overigens is een aantal van de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer door de Commissie en EDEO al opgepakt na september 2012.
Deelt u de mening dat deze zaak elk draagvlak voor de EU verder ondermijnt?
Ja.
Bent u van plan om dit in Europa aan de kaak te stellen en zo ja, in welk gremium?
Tijdens de afgelopen Raad Buitenlandse Zaken (24 juni jl.) is het rapport van de Europese Rekenkamer besproken. Zie ook het verslag van deze Raad voor een reactie van de EU en overige lidstaten op het rapport3. Nederland heeft ingebracht dat dit kritische rapport nog eens de noodzaak bevestigt van het stellen van duidelijkere voorwaarden aan de besteding van fondsen voor de Arabische regio, en dat naast more for more ook less for less moet worden toegepast.
De uitvoering van de samenwerking met Egypte zal in Raadskader verder worden besproken. In het relevante beheerscomité voor het nabuurschapsinstrument waarin lidstaten zijn vertegenwoordigd, kondigde de Commissie op 20 juni jl. de verdeling van SPRING-middelen voor de Zuidelijke nabuurschapslanden aan voor 2013. Aan Egypte werden, gezien het uitblijven van hervormingen voor 2013, nog geen SPRING-gelden toegekend.
Is het een optie lopende steunoperaties in Egypte op te schorten zolang de besteding van EU-gelden onduidelijk is?
Op dit moment wordt EU-steun aan Egypte aangehouden. Het gaat om de SPRING-middelen die in 2012 aan Egypte beschikbaar werden gesteld (EUR 90 mln.) en een bedrag van EUR 110 mln. uit het nabuurschapsinstrument voor Egypte. Deze middelen zijn aan Egypte toegezegd (de EUR 110 mln. maakt deel uit van het totaalbedrag van EUR 1 mld. voor de periode 2007–2013) met instemming van lidstaten, maar worden in het licht van de omstandigheden in Egypte niet uitbetaald totdat aan een aantal voorwaarden is voldaan. De belangrijkste daarvan is het aangaan van een lening met het IMF. Hiertoe dient de Egyptische regering een ingrijpend pakket aan hervormingen aan te nemen. Het kabinet zal, ook in de nieuw ontstane situatie in Egypte, waarvan nog moet worden afgewacht hoe deze zich verder ontwikkelt, blijven aandringen op het scherp stellen van voorwaarden, aan de hand van heldere indicatoren, voor de verlening van Europese steun.
Wat betreft het verstrekken van EU-begrotingssteun aan Egypte is het kabinet het geheel eens met de Europese Rekenkamer dat de opportuniteit van deze hulpmodaliteit tegen het licht moet worden gehouden. De EU merkt hierover zelf op dat sinds 2011 geen nieuwe begrotingssteun aan Egypte in gang is gezet en dat het herziene en striktere beleid dat de EU voert ten aanzien van EU-begrotingssteun4 zonder meer ook op Egypte van toepassing is. Nederland zal scherp toezien op de wijze waarop de EU uitvoering geeft aan dit beleid. Nederland is voorstander van het besteden van een groter deel van de EU-steun via maatschappelijke organisaties – dit is ook de inzet van het herziene nabuurschapsbeleid van de Unie.
Deelt u de opvatting van de Europese Rekenkamer dat dergelijke hulp meer conform reddingsoperaties binnen de eurozone dient plaats te vinden?
Bovenstaande «opvatting» wordt door de Europese Rekenkamer niet genoemd in haar rapport, maar betreft een uitspraak van Rekenkamerlid Karel Pinxter in het in vraag 1 genoemde Volkskrant artikel. Reddingsoperaties binnen de eurozone zijn van een andere orde en hebben een ander karakter dan Europese steun die in het kader van ontwikkelingssamenwerking aan derde landen wordt verleend. Overigens is de Europese steun aan derde landen ook aan strikte condities gebonden. Naleving van deze condities heeft de doorlopende aandacht van het kabinet – niet alleen in het geval van Egypte. Verbeterde resultaatmeting is in dit opzicht zonder meer van belang, ook met oog op het in vraag 3 genoemde draagvlak voor Europese steun.
Wat betekent dit in de toekomst voor steunoperaties in gebieden buiten de EU? Op welke manier zal het kabinet toezicht houden op het stellen van meetbare doelen, ook in relatie tot de «more for more» en «less for less» benadering?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven bij welk type hulp er geld is zoekgeraakt? Kunt u aangeven of er ook Nederlands ontwikkelingsgeld verkeerd is besteed in Egypte?
Voor details over de audit van de Europese Rekenkamer en het type steun dat is onderzocht wordt verwezen naar Annex II van het rapport. Bij de bilaterale transitiesteun vanuit het Matra-zuid programma vindt geen overdracht van middelen plaats, maar gaat het om overdracht van kennis in de vorm van enerzijds training van ambtenaren en diplomaten en anderzijds kleinschalige samenwerkingsprojecten tussen Nederlandse en Egyptische overheidsinstellingen. Het risico van onjuiste besteding van middelen is daardoor te verwaarlozen.
Het beleid van de politie in Amersfoort ten aanzien van het aanhouden van Marokkaanse jongens |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Van de straat naar de raad»1, «Politie discrimineert»2 en «Kamervragen over aanhouding jongens Amersfoort» (RTV Utrecht)?3
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat er meerdere signalen zijn over het zonder duidelijke reden aanhouden of staande houden van Marokkaanse jongens door de politie in Amersfoort? Zo ja, waarom vindt u dit zorgelijk en wat gaat u met deze signalen doen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van deze Kamervragen heb ik navraag gedaan bij de burgemeester van Amersfoort. De politie heeft in deze zaak op eigen gezag opgetreden. Vanwege de beroering die is ontstaan, heeft het Openbaar Ministerie de politie opdracht gegeven een proces-verbaal op te maken over dit voorval, om de rechtmatigheid van het optreden te kunnen beoordelen. Uit de informatie van de burgemeester komt het volgende naar voren, waar ik direct het oordeel van het OM aan zal koppelen:
De wijk Kruiskamp is een aandachtsgebied voor politie in het kader van woninginbraken. De twee minderjarige jongens trekken de aandacht van de politie omdat zij bij een temperatuur van ca. 20 graden Celsius winterkleding dragen en een capuchon over hun hoofd hebben getrokken. Dit kan verdacht zijn en daarom rijdt de politieambtenaar naar hen toe. Op dat moment gaan de jongens, op de weg, voor de auto van de politieambtenaar lopen. Dit ervaart de agent als gevaarlijk en hinderlijk en de betrokken agent besluit dan ook om de jongens staande te houden op basis van de Wegenverkeerswet. Om haar werk goed te kunnen uitvoeren, onder andere bij het constateren van verkeersovertredingen, kan de politie dit doen. Aangezien één van de jongens zich niet kan identificeren vindt er een identiteitsfouillering plaats. De jongen wordt vervolgens de kans gegeven om zich ’s avonds op het bureau alsnog te identificeren. Er vindt geen aanhouding plaats en de jongens worden niet bekeurd. Het OM is van mening dat de betrokken agent in casu correct heeft opgetreden.
Is het u bekend of er al eerder sprake was van – al dan niet vermeend -onrechtmatige staande houdingen van Marokkaanse jongens in Amersfoort? Zo ja, was de aard van deze staande houdingen en hoe vaak is hier de afgelopen twee jaar sprake van geweest?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u of het fouilleren van de twee Marokkaanse jongens vorige week donderdag op het Zeevaarderspad te Amersfoort rechtmatig was? Zo ja, was het rechtmatig en waarom? Zo nee, welke autoriteit bepaalt of er sprake was van een rechtmatige aanhouding en kunt u daar navraag doen?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het voor de hand liggen dat twee jongens die op de weg lopen enkel om die reden staande worden gehouden dan wel gefouilleerd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Kunt u tevens aangeven op grond van welk wetsartikel de agent in kwestie van mening was er voldoende aanleiding was om tot staande houding over te gaan en de betrokken jongen te fouilleren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat in de hiervoor aangehaalde situatie de agent het met een waarschuwing op de (niet al te brede) stoep te gaan lopen af had kunnen doen in plaats van de bijzondere bevoegdheden die de politie heeft te gebruiken, zoals het staande houden en fouilleren? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het te pas en te onpas inzetten van de bijzondere bevoegdheden die de politie heeft kan tornen aan de legitimiteit van de politie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend of er in Nederland korpsen zijn die «ethnic profiling» toepassen binnen actieve surveillance beleid? Zo ja, welke korpsen zijn dit en wat is uw mening hierover?
Van de politie wordt verwacht dat zij proactief optreedt. Een proactieve politieorganisatie wacht niet op meldingen van burgers, maar probeert criminaliteit vroegtijdig te voorkomen en te ontmoedigen. De politie heeft daarbinnen verschillende prioriteiten en bij haar handelen baseert zij zich op professionele kennis en ervaring. Het is hier bij uiteraard van belang dat de politie zich focust op de juiste factoren.
De politie zet dan ook in op handelen naar aanleiding van objectieve selectiecriteria. De politie traint daarom haar medewerkers om uit te gaan van objectieve selectiecriteria, hen bewust te maken van hun handelen en eventuele vooroordelen te herkennen en weg te nemen. Binnen deze inzet is de focus op afwijkend gedrag een belangrijke factor. Hierdoor wordt de aanpak effectiever en de pakkans verder vergroot.
Deelt u de mening van het in de berichten genoemde Amersfoortse raadslid dat de politie de twee Marokkaanse jongens gediscrimineerd heeft? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw mening over de volgende tekst van het genoemde raadslid in het AD/Amersfoortse Courant van 6 juni 2013: «Je wilt niet weten hoe vaak ik hier in Amersfoort zonder enige redelijke verdenking ben en nog steeds word staande gehouden. [...] Daarom snap ik zo goed de woede van de Marokkaanse jongens die me nu bij nacht en ontij bellen als ze weer eens onterecht zijn aangehouden. Ik zal de laatste zijn om het grote aandeel van Marokkanen in de criminaliteit te ontkennen, maar de willekeur waarmee de politie jegens ons te werk gaat, kan niet door de beugel. Ons uiterlijk zit ons nog steeds in de weg?»
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de politie zich beter kan richten op het oppakken van de vele duizenden al veroordeelde maar nog op vrije voeten rondlopende criminelen in plaats van om onduidelijke redenen jongens aan te houden dan wel staande te houden? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het vermogen bij de politie welwillende jongens te onderscheiden van kwaadwillende van groot belang is, onder andere vanwege het feit dat dit sterk bijdraagt aan het verhogen van de pakkans daar welwillende jongens eerder bereid zijn de politie te helpen met meldingen en andere informatie? Zo ja, wat gaat u doen om het vermogen bij de politie te verbeteren om in te schatten welke jongens potentiële verdachten zijn en welke juist niet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het Gelderse paard |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is rond het veiligstellen van de toekomst van het Nederlandse paardenras, het Gelders paard, en de uitvoering van de unaniem aangenomen motie Ormel/Snijder-Hazelhoff (februari 2008)?1
Mede naar aanleiding van de motie Ormel/Snijder-Hazelhoff (TK 28 286, nr. 113) zijn er diverse acties ondernomen voor het behoud van het Gelders paard. Daarbij zijn diverse gesprekken gevoerd met onder andere het Koninklijk Warmbloed Paard Nederland (KWPN) en de Gelderlander Paard Associatie. In financiële zin is er onderzoek gesteund, alsmede de Stichting Zeldzame Huisdierrassen. Bij Wageningen Universiteit is het onderzoek naar de genetische diversiteit binnen het Gelders paard en de genetische afstand tot de KWPN rijpaarden afgerond. Daarnaast is de Gelderlander Paard Associatie door het productschap en mijn ministerie geïnformeerd welke mogelijkheden er zijn binnen de fokkerijregelgeving.
Het is nu aan de betrokken partijen zelf om vervolgstappen te ondernemen.
Is uw standpunt nog steeds dat «het huidige fokbeleid niet voldoende garantie biedt om de raskenmerken van het Gelderse paard op lange termijn te behouden», zoals u aangaf in uw brief van 26 februari 2010? Zo neen, waarom niet?
Binnen het KWPN worden Gelderse paarden geselecteerd op basis van onder andere exterieur, karakter en veelzijdige prestaties, zodat deze kenmerken worden behouden. Wel is er binnen de fokkerij van het Gelders paard de mogelijkheid om «nieuw bloed» in te voeren, waardoor genetisch gezien de diversiteit groter wordt. Het bepalen van de selectiecriteria en fokdoelen is een private aangelegenheid van de stamboeken, in dit geval het KWPN.
Deelt u de mening dat afschaffing van het vereiste van Gelders bloed voor het Gelders paard ongewenst is?
Zie antwoord vraag 2.
Welke concrete maatregelen bent u bereid te treffen om tot een duurzaam behoud van het Gelders paard te komen? Welke rol speelt de genoemde motie in dat beleid?
Zie antwoord vraag 1.
De besteding van EU-geld aan Egypte |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «EU cooperation with Egypt in the field of governance» van de Europese Rekenkamer»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie dat «een gebrek aan begrotingstransparantie, een ondoeltreffende controlefunctie en wijdverbreide corruptie»2 in Egypte ervoor hebben gezorgd dat niemand weet hoe deze gelden zijn besteed? Klopt het dat het hier gaat om circa 1 miljard Euro?
Zoals ook aangegeven in mijn brief van 20 juni jl. wordt in het rapport van de Europese Rekenkamer een aantal ernstige tekortkomingen geconstateerd. Nederland onderkent de moeilijke omstandigheden in Egypte. Ook in een moeilijke omgeving dient echter de effectiviteit van steun voorop te staan. Het kabinet is het in de kern eens met de aanbevelingen die de Rekenkamer doet om de effectiviteit van steun te vergroten. Het kabinet ziet deze als ondersteuning van zijn beleid, zoals uiteengezet in de kabinetsappreciatie nabuurschapsbeleid3. Overigens is een aantal van de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer door de Commissie en EDEO al opgepakt na september 2012.
De Europese Rekenkamer heeft onderzoek gedaan naar het effect van EU-steun op de verbetering van de kwaliteit van het bestuur in Egypte. Het in de media genoemde bedrag van EUR 1 mld. betreft de totale EU-begrotingsenvelop EU-steun die voor Egypte werd uitgetrokken onder Categorie IV van de EU-begroting (Extern Beleid) in de periode 2007–2013 terwijl de steekproef van de Europese Rekenkamer een financiële omvang van 140 miljoen euro heeft4. De Europese Rekenkamer doet alleen uitspraken over deze steekproef.
De Europese Rekenkamer heeft gekeken naar het effect van bovengenoemde EUR 140 mln. op de verbetering van het bestuur in Egypte – niet naar het effect dat sectorale begrotingssteun bijvoorbeeld heeft gehad in de sectoren transport, onderwijs, gezondheidszorg – het primaire doel van deze steun. De Rekenkamer concludeert op basis van haar onderzoek dat, in het algemeen, de Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) niet in staat zijn geweest deze EU-steun zo aan te wenden dat hierdoor het bestuur in Egypte is verbeterd. Dat deze steun niet doeltreffend is besteed is een zorgwekkende vaststelling waarop het kabinet HV Ashton en Commissaris Füle (Nabuurschap) heb aangesproken.
Is het waar dat deze EU-gelden nog altijd rechtstreeks aan de Egyptische autoriteiten werden overgemaakt, terwijl de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) op de hoogte waren van deze problemen? Kunt u aangeven waarom geen ingrijpende maatregelen zijn genomen terwijl er duidelijk een gebrek aan voortgang en transparantie over de besteding van de gelden te bespeuren viel?
Na de omwenteling van 2011 in Egypte moest de relatie met de nieuwe machthebbers opnieuw worden geënt en samenwerking van de grond worden getild. Dat is een moeizaam proces gebleken. De situatie in Egypte is, getuige de meest recente gebeurtenissen, nog steeds instabiel. Tegelijkertijd is het kabinet helder over het belang van het welslagen van de transitie in Egypte, het grootste land in de Arabische regio met een onmiskenbare regionale uitstraling. Dat de EU deze transitie naar een democratische samenleving wilde steunen, kon en kan rekenen op Nederlandse instemming.
Transitie is een proces van lange adem, dat met ups-and-downs gepaard gaat. In zijn meest recente appreciatie van het Europese nabuurschapsbeleid stelt het kabinet dan ook dat «niet elk obstakel in het hervormingsproces consequenties moet hebben voor de steun die de EU biedt. Less for less als keerzijde van more for more moet overeind blijven, maar het kabinet wil geen «stop and go» beleid dat afhangt van incidenten of onvoldoende voortgang op losse onderdelen van de hervormingen. Conditionaliteit is niet bedoeld om gemaakte voortgang ongedaan te maken of een land te isoleren, maar om een structurele gedragswijziging tot stand te brengen. Conditionaliteit moet dan ook zorgvuldig en afgewogen worden ingezet»5. Dat de situatie in Egypte weerbarstig was en resultaten achterbleven bij de doelstellingen mag bekend zijn geweest, consequenties in de zin van less for less werden daaraan – ten tijde van de rapportageperiode van de Europese Rekenkamer – nog niet verbonden. Het kabinet steunde deze lijn.
Sinds eind 2012 wordt overigens EU-steun aan Egypte, bij gebrek aan voortgang, aangehouden. Het betreft EUR 90 mln. aan toegezegde SPRING-middelen en EUR 110 mln. aan steun vanuit het nabuurschapsinstrument.
Onderschrijft u de conclusie van het rapport dat de negatieve houding van de Egyptische autoriteiten ertoe heeft geleid dat ook de EU-maatregelen ter bevordering van mensenrechten en democratie hebben gefaald? Onderschrijft u tevens de conclusie dat de Commissie en EDEO hebben verzuimd om gebruik te maken van de financiële en politieke drukmiddelen die ze tot hun beschikking hadden? Deelt u de mening dat niet alleen de Egyptische autoriteiten maar ook de Commissie en EDEO hier in ernstige mate laakbaar hebben gehandeld?
De Commissie en EDEO weerspreken sommige conclusies van de Europese Rekenkamer en wijzen er op dat de Rekenkamer onvoldoende oog heeft gehad voor de lokale politieke context waarin steun werd verleend en de inspanningen die de EU zich heeft getroost door de jaren heen om een dialoog met de Egyptische overheid op te zetten en samenwerking in gang te zetten juist op heikele onderwerpen als bestuur, democratisering en mensenrechten, inclusief de positie van vrouwen en minderheden. De omstandigheden in Egypte zijn inderdaad bijzonder weerbarstig en de medewerking van de Egyptische autoriteiten bleef dikwijls achterwege. De EU-inzet op bestuur, democratisering en mensenrechten werd door Nederland zeker gesteund. Wel had de EU sterker kunnen aangeven welke conditionaliteiten aan de verlening van steun zijn verbonden, op basis van heldere indicatoren en in lijn met het more for more beginsel dat ten grondslag ligt aan het in 2011 herziene nabuurschapsbeleid van de Unie. Nederland heeft hierom ook meermalen verzocht, zoals ook met uw Kamer werd besproken.6
In het afgelopen jaar is de EU dit ook steeds meer gaan doen – zie ook de recente Kabinetsappreciatie nabuurschapsbeleid inclusief de voortgangsrapportage over Egypte die hierin is opgenomen.7 Op 20 juni jl. presenteerde de Commissie, op basis van de voortgangsrapportages voor de Zuidelijke naburen, de verdeling van SPRING-middelen voor het jaar 2013. Aan Egypte werden, bij uitblijven van hervormingen, nog geen SPRING-middelen toegekend voor 2013. Dat is in lijn met more for more of, in dit geval, less for less.
Hoe verhoudt de handelwijze van de Commissie en EDEO zich tot het principe «less for less, more for more»?
Zie antwoord vraag 4.
Onderschrijft u de conclusie van het rapport dat de Europese diensten te weinig aandacht hebben besteed aan de rechten van vrouwen en minderheden terwijl hier een dringende behoefte voor bestond gezien de groeiende intolerantie in Egypte?
Nederland heeft er bij HV Ashton en Commissaris Füle (Nabuurschap) bij verschillende gelegenheden op aangedrongen met prioriteit te kijken naar de positie van vrouwen (conform de motie Bonis-Sjoerdsma) en minderheden in Egypte, omdat deze in Egypte steeds zorgelijker werd. In een brief van 3 februari 2012 stelden Ashton en Füle overigens al dat «respect voor mensenrechten» één van de criteria is waaraan voortgang in Zuidelijke nabuurschapslanden wordt afgemeten. Afschaffing doodstraf, godsdienstvrijheid, non-discriminatie op basis van gender of seksuele geaardheid, non-discriminatie van minderheden, kinderrechten, afschaffing van marteling en mensonterende straffen werden met name genoemd. In dezelfde brief zeiden Ashton en Füle ook dat bijzondere aandacht werd geschonken aan vrouwenrechten, juist omdat vrouwen zo’n grote rol hebben gespeeld bij de omwenteling. Deze brief is ter informatie van de Kamer bijgevoegd.8
Deelt u de mening dat de Commissie en EDEO nalatig hebben gehandeld en daarmee zeer onzorgvuldig zijn omgegaan met het belastinggeld van Europese burgers? Zo nee, waarom? Zo ja, welke consequenties hebben deze bevindingen voor Commissie en EDEO? Gaat u bijvoorbeeld bij de EU-antifraudedienst OLAF aandringen op nader (strafrechtelijk) onderzoek?
Het kabinet vindt het ernstig dat (in ieder geval een deel van) de steun die EU heeft verleend aan Egypte, niet evident heeft bijgedragen aan een verbetering van het bestuur in dat land. In zijn algemeenheid geldt dat de EU in staat moet zijn inzicht te geven in de resultaten die zijn bewerkstelligd met behulp van Europese steun. Anders kan niet worden vastgesteld of het verlenen van deze steun zinvol is geweest – en dat is de EU inderdaad aan Europese belastingbetalers verplicht. De verantwoordelijkheid voor handhaving van conditionaliteiten ligt in de eerste plaats bij de Europese Commissie, die Nederland zal aanmoedigen om meer werk te maken van het stellen van duidelijkere voorwaarden en de handhaving daarvan. Het loket OLAF komt pas aan de orde indien er sprake is van «suspected fraude». Het onderzoek van de Europese Rekenkamer was daar niet op gericht en bevat geen uitspraken over fraude.
Welke mogelijkheden ziet u om EU-geld aan Egypte terug te vorderen? Welke gelden worden er op dit moment nog aan Egypte overgemaakt? Bent u bereid om aan te dringen op een bevriezing van alle EU-gelden aan Egypte? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt EU-steun aan Egypte aangehouden. Het gaat om de SPRING-middelen die in 2012 aan Egypte beschikbaar werden gesteld (EUR 90 mln.) en een bedrag van EUR 110 mln. uit het nabuurschapsinstrument voor Egypte. Deze middelen zijn aan Egypte toegezegd met instemming van lidstaten, maar worden in het licht van de omstandigheden in Egypte niet uitbetaald totdat aan een aantal voorwaarden is voldaan. De belangrijkste daarvan is het aangaan van een lening met het IMF. Hiertoe dient de Egyptische regering een ingrijpend pakket aan hervormingen aan te nemen.
Heeft het bovengenoemde rapport consequenties voor de bilaterale betrekkingen met Egypte conform het uitgangspunt «less for less, more for more»? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van de Europese Rekenkamer heeft geen consequenties voor de bilaterale betrekkingen met Egypte. Bij de bilaterale transitiesteun vanuit het Matra-zuid programma vindt geen overdracht van middelen plaats, maar gaat het om overdracht van kennis in de vorm van enerzijds training van ambtenaren en diplomaten en anderzijds kleinschalige samenwerkingsprojecten tussen Nederlandse en Egyptische overheidsinstellingen. Het risico van onjuiste besteding van middelen is daardoor te verwaarlozen. Concrete samenwerkingsprojecten zijn nog niet van start gegaan. Mogelijkheden daartoe zijn wel geïdentificeerd, maar de verdere voorbereiding wordt in het licht van de recente ontwikkelingen in Egypte voorlopig uitgesteld.
Aanpassing van stemrechten binnen de ECB-Raadsvergaderingen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het persbericht van DNB «Verdere vergroting eurogebied verandert stemrechten binnen de ECB-Raadsvergaderingen»?1
Ja, het bericht waar u naar verwijst is mij bekend.
Hoe staat u tegenover mogelijke aanpassingen van de stemrechten? Klopt het dat, als naast Letland nog een ander land de euro invoert, een roulatiesysteem in werking treedt waarbij de stemrechtverdelingen per maand zullen verschillen?
Dat klopt. Met verdere uitbreiding van de eurozone moet de raad van bestuur van de ECB in staat blijven tijdig en efficiënt besluiten te nemen. Dit vereist op enig moment een aanpassing van stemsysteem. De statuten van het Europese Stelsel van Centrale Banken (ESCB)2 bepalen dat na toetreding van het negentiende land tot de eurozone een roulatiesysteem in werking treedt, waarbij de stemrechten worden aangepast. De zes directieleden van de ECB behouden allen hun stemrecht. De presidenten van de nationale centrale banken (NCB’s) krijgen in totaal vijftien stemmen, waardoor bij iedere vergadering een aantal presidenten geen stemrecht heeft.
De presidenten zullen in twee groepen worden ingedeeld op basis van het bruto binnenlands product (bbp) tegen marktprijzen (weging 5/6) en de balans van de monetaire financiële instellingen (weging 1/6) van het land. De eerste groep zal bestaan uit Duitsland, Spanje, Frankrijk, Italië en Nederland. In deze groep wordt elke maand geroteerd en telkens zal één land geen stemrecht hebben en de andere vier landen wel. Voor de overige veertien landen geldt dat steeds elf landen stemrecht hebben. Maandelijks vindt een rotatie van één stem plaats. Dit betekent dat een land in deze groep drie maanden achter elkaar geen stemrecht heeft. De roulatie gebeurt op alfabetische volgorde. Welke landen het eerst geen stemrecht hebben, wordt willekeurig bepaald. Alle presidenten zullen tijdens de vergaderingen aanwezig zijn en behouden het recht om te spreken, ook degenen die op dat moment geen stemrecht hebben.
Bent u het er mee eens dat het voor een consistent en verstandig monetair beleid essentieel is om een evenwichtige, transparante en duurzame verdeling van stemrechten te borgen? In hoeverre brengt de invoering van een roulatiesysteem dit in gevaar?
Ik ben het er mee eens dat het voor consistent en verstandig monetair beleid essentieel is om een evenwichtige, transparante en duurzame verdeling van stemrechten te borgen. Daar zal dit roulatiesysteem in voorzien. De tenuitvoerlegging van het roulatiesysteem respecteert de beginselen van gelijke behandeling van de presidenten, het transparantiebeginsel en het eenvoudigheidsbeginsel.
Is het aannemelijk dat de afwezigheid van stemrecht van enkele landen invloed heeft op de koers van het beleid van de ECB? Kan het voorkomen dat meerdere landen met soortgelijke opvattingen tegelijkertijd hun stemrecht verliezen in een vergadering? Kan een overzicht worden gegeven van de potentiële schuivende stemverhoudingen tussen de lidstaten?
De ECB blijft onafhankelijk beleid voeren ten behoeve van de prijsstabiliteit in de eurozone en de presidenten van de nationale centrale banken hebben qualitate qua zitting in de raad van bestuur dat wil zeggen dat ze handelen vanuit het belang van de eurozone als geheel. De presidenten worden in groepen ondergebracht zoals beschreven bij vraag 2. De roulatie van de stemrechten vindt plaats volgens een lijst van de nationale centrale banken in alfabetische volgorde van de namen van de lidstaten in de nationale talen. De roulatie van de stemrechten binnen elke groep gebeurt in deze volgorde en start op een willekeurige plaats in de lijst. Deze willekeurige start is nog niet toegewezen, een overzicht van de roulatie kan zodoende nog niet worden opgesteld.
Wat zou de invoering van het roulatiesysteem betekenen voor Nederland? Klopt het dat Nederland voor de voorzienbare toekomst in de zogeheten eerste groep zit, waardoor minder vaak gewisseld hoeft te worden? Op welke termijn zou dit, gelet op de groeiverschillen tussen Polen en Nederland, kunnen veranderen? Wat is uw oordeel hierover?
Nederland zal na toetreding van het negentiende land, zoals ook is aangegeven in het persbericht van DNB, voor de voorzienbare toekomst tot de eerste groep behoren. Dit betekent dat Nederland één keer in de vijf maanden geen stemrecht heeft. Dit kan wijzigen door toetreding van het VK of doordat een ander (toekomstig) euroland op basis van het bbp tegen marktprijzen (weging 5/6) en de omvang van de monetaire financiële instellingen (weging 1/6) boven Nederland uitkomt. Op dit moment liggen Polen en Zweden het meest dichtbij Nederland qua omvang van het bbp. Beide landen zullen naar verwachting niet op korte termijn de euro invoeren en beide landen zullen op de korte termijn de omvang van het Nederlandse aandeel in het geaggregeerde bbp niet overstijgen. Gezien de onzekerheid waarmee groeivoorspellingen in het algemeen zijn omgeven zal ik geen uitspraken doen over veranderingen op de langere termijn.
Het is bovendien nog goed om op te merken dat als het 22ste land toetreedt tot de eurozone, de presidenten in drie groepen worden ingedeeld. De eerste groep blijft uit vijf presidenten met vier stemrechten bestaan. De tweede groep bestaat uit de helft van het totale aantal presidenten (met afronding naar boven), en krijgt acht stemrechten toegewezen. De derde groep bestaat uit de overige presidenten en krijgt drie stemrechten toegewezen.
Verdere vergroting eurogebied verandert stemrechten binnen de ECB-Raadsvergaderingen
Datum: 18 juni 2013
Thema: Europa
Met de aanstaande toetreding van Letland tot het eurogebied nadert ook het moment dat de stemrechten van de presidenten van de nationale centrale banken binnen de raad van bestuur van de ECB moeten worden aangepast. Dankzij de grootte van de Nederlandse economie en financiële sector weet de president van DNB zich voorlopig verzekerd van een plaats binnen de groep die het minste stemrecht zal hoeven in te leveren.
Naar verwachting voert Letland op 1 januari 2014 als achttiende land de euro in. De president van de Letse centrale bank wordt op dat moment ook lid van de raad van bestuur van de Europese Centrale Bank (ECB). Daarin zitten naast de presidenten van de andere nationale centrale banken van het eurogebied (waaronder DNB-president Klaas Knot), ook de 6 leden van de directie van de ECB. De raad wordt voorgezeten door president Mario Draghi.
De leden van de raad van bestuur hebben op dit moment allemaal één stem. Dat blijft zo als Letland de euro invoert. Als echter in de toekomst nog een land de euro invoert, bepalen de statuten van het Europese Stelsel van Centrale Banken (ESCB) dat een roulatiesysteem in werking treedt, waarbij de stemrechten worden aangepast: de 6 directieleden van de ECB behouden hun stemrecht, maar de presidenten van de nationale centrale banken krijgen slechts 15 stemmen, ongeacht hun aantal. Bij iedere vergadering heeft een aantal presidenten dus geen stemrecht meer. Wie dit zijn, verandert eens per maand. Overigens zullen alle presidenten tijdens de vergadering aanwezig zijn en behouden ze het recht om te spreken, ook degenen die geen stemrecht hebben. Op die manier is het ook voor die groep mogelijk met goede argumenten invloed uit te oefenen.
Zolang er minder dan 22 eurolanden zijn, worden de centralebankpresidenten daarvan verdeeld in twee groepen. In de eerste groep zitten 5 presidenten, die 4 stemmen verdelen. Elke maand is er één die geen stemrecht heeft. De overige presidenten zitten in de tweede groep; zij hebben 11 stemmen te verdelen. Bij wijze van voorbeeld: met 19 eurolanden (Letland plus nog een land) zitten er 14 presidenten in de tweede groep, waarvan er steeds 3 geen stemrecht hebben.
Of een centralebankpresident uit een euroland in de eerste of tweede groep zit, hangt af van het aandeel van het desbetreffende land in het geaggregeerde bruto binnenlands product (bbp) van het eurogebied (dit telt voor 5/6 mee) en van de omvang van de financiële sector van dat land in verhouding tot die van het eurogebied (met een gewicht van 1/6).
Het Nederlandse bbp is in omvang het zesde van de Europese Unie, na Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Italië en Spanje (Grafiek 1). Het VK heeft echter niet de euro ingevoerd, waardoor Nederland op basis van het bbp het vijfde euroland is. Nederland heeft voorts een relatief grote financiële sector, zodat het ook op basis van genoemde weging van bbp en omvang financiële sector op de vijfde plaats komt, op aanzienlijke afstand van de «concurrenten» (Grafiek 2). Daarmee maakt de president van DNB deel uit van de eerste groep.
De president van de DNB zit dus voorlopig stevig in de eerste groep van presidenten die het vaakst stemrecht hebben. Dat kan alleen veranderen als het VK de euro invoert, wat vooralsnog niet aannemelijk lijkt, of als het gewicht van een ander land in de toekomst groter wordt dan het Nederlandse. Daar lijkt op korte termijn evenmin sprake van te zijn. Zo moet bijvoorbeeld Polen wel een heel spectaculaire economische groei doormaken wil het Nederland over 10 à 15 jaar «voorbijstreven» en aanspraak maken op een plaats in de eerste groep. Ook als er 22 of meer eurolanden zijn verandert er voor de president van DNB niets: er worden dan drie groepen gevormd, maar de samenstelling en stemrechten van de eerste groep blijven onveranderd.
De inzet van chemicaliën tegen betogers in Turkije |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Gouverneur Istanbul: chemicaliën ingezet tegen betogers»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het politieoptreden tegen demonstranten in Istanbul buitenproportioneel is en dat de inzet van chemicaliën door de politie onacceptabel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de zorgen van de Nederlandse regering hierover uit te spreken tegenover de vertegenwoordiger van de Turkse regering?
Ik betreur het buitensporige geweld dat is gebruikt tegen demonstranten, zoals bij de ontruiming van het Taksimplein en het Gezi park in het weekend van 15 en 16 juni. Ik heb deze zorgen gedeeld met mijn Turkse collega, Minister Davutoğlu. Minister Davutoğlu heeft toegezegd een onderzoek in te stellen naar de gebeurtenissen.
Vindt u dat de recente gebeurtenissen in Turkije gevolgen moeten hebben voor de betrekkingen tussen Nederland en Turkije? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Het onderhouden van goede betrekkingen schept ruimte om wederzijds zorgen te uiten over zaken waar Nederland en Turkije andere inzichten hebben.