Het bericht ‘VO-raad jokt: promotie van leraren kan wel’ |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «VO-raad jokt: promotie van leraren kan wel»?1 2
Ja
Deelt u de opvatting van de VO-raad dat scholen tijdelijk zouden moeten stoppen met het bevorderen van docenten naar een hogere loonschaal? Zo nee, waarom niet?
In het tripartiet overleg met de vakbonden en de VO-raad is afgesproken dat we de eerder vastgestelde doelstellingen van de functiemix willen handhaven om voor leraren een carrière voor de klas mogelijk te maken waar de beschikbare middelen voor functiemix en inkorting carrièrelijnen dit toelaten. Naar aanleiding van signalen van individuele scholen dat de beschikbare middelen niet toereikend zouden zijn om te kunnen voldoen aan de doelstellingen uit het convenant Leerkracht, vindt hierover overleg plaats met de VO-raad en de vakbonden. Mogelijk is er een aantal scholen dat de conclusies van dit overleg afwacht en daarom terughoudend is met een verdere invulling van de doelstellingen.
Klopt de bewering van de AOb3, dat de functiemix scholen tussen 2008 en 2012 geld heeft opgeleverd? Zo ja, om hoeveel geld gaat het?
Ik deel deze mening niet.
De middelen die beschikbaar zijn gesteld aan de sector voor de uitwerking van de afspraken uit het convenant Leerkracht zijn gebaseerd op de doelstellingen. De tussendoelstellingen voor 2011 zijn door de sector behaald en de beschikbare middelen zijn daarvoor ingezet.
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat het doel van de functiemix, het aantrekkelijker maken van het beroep van leerkracht, behaalt wordt? Bent u bereidt de VO-raad en scholen in dit kader aan te spreken op hun verantwoordelijkheden richting docenten?
Ik ben momenteel met de vakbonden en de VO-raad in gesprek over de verdere invulling van de functiemix voor de einddoelen van 2014 en de betaalbaarheid hiervan.
Aan de hand van de doelstellingen uit het convenant Leerkracht en de uitkomsten van het overleg zal ik samen met de sociale partners de scholen informeren en hen aanspreken over het belang van het nakomen van de afspraken uit het convenant om leerkrachten te bevorderen naar hogere functies.
De constructieve veiligheid van de landtunnel in de A4 bij Schiedam |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de e-mail van de heer De Kanter, tot voor kort de constructief toetser van de landtunnel, en het artikel daarover in Cobouw d.d. 26 juni 2013?1
Ja.
Kunt u aangeven welke acties u en het bevoegd gezag hebben ondernomen naar aanleiding van de bevindingen zoals vermeld in het artikel in Cobouw en in de e-mail met daarbij behorende bijlagen van de heer De Kanter aan de gemeenteraad van Schiedam? Kunt u toelichten welke redenen ten grondslag lagen aan het wel of niet ondernemen van actie?
De heer De Kanter heeft Rijkswaterstaat op 13 juni 2013 een brief gestuurd waarin hij zijn kritiek op het ontwerp van de landtunnel naar voren brengt. Daarop hebben zowel de aannemerscombinatie als Rijkswaterstaat het ontwerp gecontroleerd op de door de heer De Kanter genoemde punten. Tevens is er een onafhankelijk deskundig bureau ingeschakeld om de bevindingen van de heer De Kanter te toetsen. Rijkswaterstaat heeft de heer De Kanter geïnformeerd over deze onderzoeken en over de resultaten daarvan.
Het bevoegd gezag in deze is de gemeente Schiedam. De gemeente toetst het ontwerp van de landtunnel aan de geldende normen en eisen in verband met de vergunning die de gemeente moet afgeven voor de bouw van de tunnel. Naar aanleiding van de kritiek van de heer De Kanter heeft er een gesprek plaats gevonden tussen de verantwoordelijke wethouder en de heer De Kanter en de regiemanager Integrale Veiligheid van de gemeente. Nadat de heer De Kanter in dat gesprek zijn kritiek had toegelicht, heeft de gemeente Rijkswaterstaat en A4All om een reactie gevraagd. De gemeente is evenals Rijkswaterstaat tot de conclusie gekomen dat de constructieve veiligheid van de landtunnel niet in het geding is. Het ontwerp van de tunnel voldoet aan de daarvoor geldende eisen, normen en richtlijnen.
Bent u het er mee eens dat de bevindingen van de heer De Kanter vanwege zijn rol als toezichthouder bij dit project van grote waarde zijn? Overweegt u onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de constructieve veiligheid van het huidige ontwerp, zodat alle twijfel over de veiligheid van deze tunnel weggenomen kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het spreekt voor zich dat kritiek van een toezichthouder op de constructie van een tunnel serieus genomen moet worden. Dit heeft Rijkswaterstaat gedaan door het uitvoeren van een eigen toets, door het inschakelen van een externe deskundige en het informeren van de heer De Kanter over deze onderzoeken en de uitkomsten daarvan.
Kunt u aangeven wat de risico's zijn voor automobilisten, mochten de beweringen van de heer De Kanter kloppen en het ontwerp desondanks niet navenant worden aangepast?
De resultaten van de in mijn antwoord op vraag 2. genoemde onderzoeken laten zien dat het ontwerp van de landtunnel A4 Delft – Schiedam voldoet aan alle daarvoor geldende normen en richtlijnen. Van risico’s voor automobilisten als gevolg van een onveilige constructie is dan ook geen sprake.
De nieuwe publicatieregeling voor freelance journalisten van uitgever Sanoma Media |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Tweedehands stuk te koop» en «Sanoma wijzigt regeling over doorverkoop niet»?1 2
Ja, ik ben met de berichtgeving hierover bekend.
Is het u bekend dat Sanoma Media, de grootste tijdschriftenuitgever in Nederland, per 1 juni 2013 een nieuwe regeling heeft voor het gebruik van auteursrechtelijk materiaal van freelance (foto)journalisten, inhoudende dat de freelance (foto)journalist aan Sanoma een licentie verstrekt voor de doorverkoop van artikelen aan derden en dat deze licentie exclusief is voor een periode van negen maanden?
Zie antwoord vraag 1.
Is het u bekend dat, indien en voor zover de derde een vergoeding voor het materiaal betaalt aan Sanoma, slechts 30% hiervan aan de freelance (foto)journalist toekomt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het vervolgens dat Sanoma een overeenkomst hanteert waarin de maker een exclusieve licentie geeft aan Sanoma voor het sublicentiëren van het geleverde auteursrechtelijk beschermd materiaal zonder dat daar een billijke vergoeding voor de maker tegenover staat en de overeenkomst onredelijk bezwarende bepalingen bevat die de positie van de freelance (foto)journalist aantast?
Indien een partij meent dat een overeengekomen contractsbepaling dusdanig in strijd komt met de redelijkheid en billijkheid die partijen jegens elkander in acht dienen te nemen dat de bepaling op grond van artikel 6:2, 6:248 en andere artikelen uit het Burgerlijk Wetboek buiten toepassing gelaten zouden moeten worden, kan hij zich tot de rechter wenden. Wij kunnen geen oordeel vellen dat de partijen bindt. Het is ook niet aan ons om ons uit te spreken over een bepaling in een specifieke privaatrechtelijke rechtsverhouding.
Deelt u de mening dat Sanoma Media misbruik maakt van haar positie als marktmacht? Zo ja, welke maatregelen neemt u om de positie van de freelancers te versterken?
Misbruik van een economische machtspositie is verboden op grond van de Mededingingswet. Of in casu sprake is van misbruik van machtspositie, staat ter beoordeling van de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM). De ACM kan optreden als er sprake is van overtreding van de Mededingingswet. Indien partijen vinden dat hier sprake is van overtreding van de Mededingingswet, kunnen zij een klacht indienen bij de ACM. Naar ik heb begrepen is dit inmiddels ook gebeurd. De ACM kan op basis van de klacht besluiten om een onderzoek in te stellen en afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek handhavend optreden.
Om de onderhandelingspositie van makers te versterken, is het wetsvoorstel Auteurscontractenrecht ingediend. Het auteurscontractenrecht heeft tot doel de contractuele positie van makers (en daarmee ook freelance-journalisten) ten opzichte van de exploitanten van hun werken te verstevigen. Het wetsvoorstel geeft makers recht op een in de overeenkomst te bepalen billijke vergoeding voor de verlening van exploitatiebevoegdheid. Verder kan de maker aanspraak maken op een aanvullende vergoeding indien de aanvankelijk overeengekomen vergoeding ernstig disproportioneel is aan opbrengst van de exploitatie van zijn werk.
Vindt u het wenselijk dat grote marktpartijen nu nog dergelijke exclusieve licenties eisen van auteursrechthebbenden, terwijl het wetsvoorstel Auteurscontractenrecht (Kamerstukken 33 308), dat de in Tweede Kamer ter behandeling ligt, vanwege het ontbreken van terugwerkende kracht van artikel 25c, eerste lid (billijke vergoeding) geen betrekking heeft op reeds lopende overeenkomsten? Zo nee, bent u bereid het wetsvoorstel op dit punt aan te passen?
Centraal in het overeenkomstenrecht staan de beginselen van contractsvrijheid en partijautonomie. Contractsvrijheid betekent dat partijen de vrijheid hebben om bij een overeenkomst hun relaties te regelen op de in hun ogen best denkbare wijze. Partijautonomie betekent dat het natuurlijke personen en rechtspersonen vrij staat al dan niet een overeenkomst te sluiten, met wie en waarover. Het is juist dat het wetsvoorstel geen onmiddellijke werking toekent aan artikel 25b, de bepaling inzake de billijke vergoeding. Uit het oogpunt van rechtszekerheid verdient het de voorkeur nieuw recht alleen van toepassing te laten zijn op overeenkomsten die na inwerkingtreding van een wetswijziging worden gesloten zodat partijen zich daarop bij de inrichting van hun contractuele relatie kunnen richten. Dit uitgangspunt lijdt uitzondering indien er sprake is van bijzondere omstandigheden. Die achten wij aanwezig bij een ernstige onevenredigheid tussen de aanvankelijk overeengekomen vergoeding en de opbrengst van de exploitatie van het werk (artikel 25d Aw). Dit artikel is dan ook van toepassing op overeenkomsten die zijn aangegaan voor inwerkingtreding van de wet auteurscontractenrecht. Voor artikel 25b achten wij dergelijke bijzondere omstandigheden niet aanwezig. Dit neemt niet weg dat een maker zich in voorkomende gevallen – ook bij reeds ten tijde van inwerkingtreding van het auteurscontractenrecht bestaande overeenkomsten – kan beroepen op het algemene overeenkomstenrecht (zie het antwoord op vraag3.
Deelt u de mening van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) dat Sanoma, door nu nog snel langlopende exclusieve licenties van haar freelance (foto)journalisten te eisen, het (wetsvoorstel) Auteurscontractenrecht omzeilt? Zo ja, bent u bereid te overwegen om terugwerkende kracht toe te kennen aan artikel 25c, eerste lid, van het wetsvoorstel?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de werkwijze van Sanoma mogelijk in strijd is met de Mededingingswet die bedoeld is te grote machtsconcentraties tegen te gaan en vrije concurrentie te bevorderen? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 5.
Is het u bekend dat de Mededingingswet volgens de Autoriteit Consument en Markt (ACM) beroepsorganisaties verbiedt om prijsafspraken te maken of zelfs maar adviestarieven te publiceren? Is het daarmee niet onredelijk dat Sanoma zo wordt beschermd tegen een gezamenlijk front van freelancers, terwijl de ACM andersom freelancers niet beschermt tegen de gedwongen winkelnering en de wurgcontracten van Sanoma? Zo ja, welke maatregelen treft u om deze ongepaste situatie te veranderen?
Enerzijds verbiedt de Mededingingswet het om prijsafspraken te maken. Anderzijds bepaalt de Mededingingswet daarnaast dat het voor ondernemingen verboden is misbruik te maken van een economische machtspositie. De Mededingingswet werkt dan ook beide kanten op.
Daarnaast kunnen freelancers gebruik maken van de bagatelvrijstelling. Op grond van de bagatelvrijstelling is het kartelverbod (het verbod om onder andere prijsafspraken te maken) niet van toepassing op afspraken van samenwerkende (foto-)journalisten die samen niet meer dan 10% marktaandeel hebben en de afspraak de handel tussen lidstaten van de Europese Unie niet op merkbare wijze ongunstig kan beïnvloeden. Dit betekent dat freelancers die aan deze voorwaarden voldoen, onderling afspraken mogen maken. Freelancers kunnen deze bepaling dan ook gebruiken om tegenwicht te bieden tegen een eventuele machtspositie van Sanoma.
Hoe beoordeelt u dat Sanoma, ondanks hevig protest van freelancers en beroepsorganisaties als de NVJ, vasthoudt aan haar wurgcontract en dat zij nauwelijks ontvankelijk is voor argumenten van haar freelancers?
Ik verwijs u naar het antwoord gegeven op de vragen 4 en 5.
Nulurencontracten in de zorg |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat de zorg vasthoudt aan nulurencontracten?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat er volgens de FNV en CNV talloze variaties op het nulurencontract ontstaan zoals jaarcontracten voor 25 uur en contracten voor 2 of 3 uur per maand? Heeft u via andere kanalen ook dit soort signalen ontvangen?
Ja, ik heb kennis genomen van de uitlatingen van FNV en CNV dat er talloze variaties op het nulurencontract ontstaan. Via andere kanalen heb ik dit soort signalen niet ontvangen.
Deelt u de mening dat dit soort kleine contracten alsnog veel arbeidsonzekerheid meebrengt voor werknemers in de zorg en dat dit niet wenselijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het belang van het onderwerp wordt onder meer onderstreept doordat dit voorjaar in het sociaal akkoord uitgebreid aandacht is besteed aan de noodzaak om te zoeken naar een nieuwe balans tussen flexibiliteit en zekerheid.
Vindt u dat werknemers in de zorg contracten behoren te krijgen voor het gemiddelde aantal uren dat iemand in drie maanden werkt, tenzij daar op individuele basis met de werknemer andere afspraken over gemaakt worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben met werkgevers- en werknemersorganisaties op centraal niveau in gesprek over de wijze waarop aan de afspraak uit het Sociaal Akkoord invulling kan worden gegeven.
Deelt u de mening dat de werkgevers zich moeten inzetten om de afspraken uit het gesloten zorgakkoord na te leven en dat allerlei variaties op het nulurencontracten de arbeidszekerheid van mensen ondermijnen en indruisen tegen de afspraken uit het zorgakkoord? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het Zorgakkoord, zoals dat door het kabinet met werkgevers en werknemers op 24 april jl. is gesloten, is opgenomen dat binnen de zorg sprake is van een toename van het aantal flexwerkers en dat de inzet van het Sociaal Akkoord door partijen in de zorg wordt onderschreven en leidraad zal zijn voor het optreden van partijen.
Wat gaat u eraan doen om de betrokken partijen aan de afspraken in het zorgakkoord te houden? Welke rol ziet u daar voor uzelf weggelegd?
Ik ga er van uit dat partijen zich aan de afspraken uit het zorgakkoord houden.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de werkgevers over de uitwerking van de afspraak uit het zorgakkoord dat er geen nulurencontracten meer afgesloten mogen worden in de zorg en om de arbeids- en rechtspositie van werknemers in de zorg te versterken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik bij vraag vier reeds heb aangegeven ben ik met werkgevers- en werknemersorganisaties op centraal niveau in gesprek over de wijze waarop aan de afspraak uit het Sociaal Akkoord invulling kan worden gegeven.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het IMF de stekker uit het hulpprogramma voor Griekenland wil trekken als de leiders van de eurozone geen oplossing vinden voor een gat van 3 tot 4 miljard euro?1
Ja.
Hoe kan het dat het IMF spreekt over een gat en dat de voorzitter van de Eurogroep glashard beweerd dat er helemaal geen gat is?
Op 8 juli jl. heeft de Trojka een verklaring uitgegeven waarin een positief oordeel wordt gegeven over de voortgangsmissie in Griekenland. Het IMF heeft aangegeven dat er geen sprake is van een financieringsgat zolang de uitkomsten van de voortgangsmissie positief zijn.
Is de betrokkenheid van het IMF nog steeds een keiharde voorwaarde voor de deelname van Nederland aan de steunprogramma's of laat u deze belofte nu ook vieren?
Zoals ik eerder heb aangegeven in de beantwoording van vragen van lid Harbers over de rol van het IMF bij reddingsoperaties (kenmerk BFB 2013-5908M), is het standpunt van het kabinet over de deelname van het IMF aan hulpprogramma’s in de huidige crisis in Europa ongewijzigd.
Heeft u nog geen spijt dat u uw eerdere belofte van «geen cent naar Griekenland» heeft gebroken of denkt u nog steeds dat dit geld zinvol is besteed en wij ons geld met rente terugkrijgen?
Deze vraag refereert aan een motie die is ingediend naar aanleiding van een discussie in aanloop van het eerste steunprogramma voor Griekenland, die dateert van februari 2010. De motie verzocht de regering om geen rechtstreekse financiële steun aan Griekenland te verlenen en verzocht de regering te bevorderen dat Griekenland zo nodig de aangewezen weg van het IMF zou bewandelen. Zoals ook aan de orde is geweest tijdens het AO van 19 november 2012, is het oordeel van het kabinet over deze motie niet gewijzigd.
De slechte arbeidsomstandigheden van garnalenpelsters in Marokko |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de verhuizing van vier Marokkaanse garnalenpelfabrieken naar een andere vrijhandelszone in Marokko in verband met de opheffing van de vrijhandelszone in Tanger? Klopt het dat deze fabrieken uitsluitend voor drie Nederlandse en één Duits garnaalbedrijf werken?
Uit contact en met de Vereniging ter bevordering van de garnalenhandel (VEBEGA) heb ik begrepen dat drie Nederlandse garnalenbedrijven garnalen laten pellen bij fabrieken in de oude vrijhandelszone in Tanger. Hiervan laten twee bedrijven garnalen pellen bij pelstations die deel uitmaken van de Marokkaanse Sea Food Group. Het derde Nederlandse bedrijf voert het management over een eigen pelstation in de oude vrijhandelszone. In totaal zijn er vier pelfabrieken gevestigd in de oude vrijhandelszone in Tanger. Welke bedrijven uit andere landen hier garnalen laten pellen, is mij niet bekend.
Omdat de oude vrijhandelszone naast de oude stad in Tanger plaats moet maken voor een jachthaven, zijn de daar gevestigde bedrijven gedwongen te verhuizen. Momenteel zijn alle vier de pelstations nog operationeel in de oude vrijhandelszone. Naar verwachting zullen in de loop van 2014 alle fabrieken op een nieuwe locatie starten. Vooruitlopend op de verhuizing heeft de Seafood Group een nieuwe pelfabriek geopend op een andere locatie in Tanger. Hier laten twee Nederlandse bedrijven garnalen pellen. Het Nederlandse bedrijf, dat nu nog de garnalen laat pellen in hun pelstation in de oude vrijhandelszone, zal begin 2014 verhuizen naar een nieuwe pelfabriek op een locatie in Tanger dicht bij de wijken waar het merendeel van de werkneemsters woont. Deze fabriek is nu nog in aanbouw.
Kloppen de signalen dat deze Marokkaanse garnalenpelfabrieken zowel nationale als internationale wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden overtreden? Is het waar dat garnalenpelsters werkdagen van 13 uur maken met slechts één pauze per dag, en klopt het dat het recht op vervoer van huis tot aan de fabriek niet georganiseerd is waardoor deze vrouwen het risico lopen mishandeld, verkracht of beroofd te worden?
Naar aanleiding van de Kamervragen is intensief contact geweest tussen mijn ministerie en de Nederlandse garnalenbedrijven verenigd in de branchevereniging VEBEGA. De branchevereniging VEBEGA verklaart namens de Nederlandse leden dat de garnalenbedrijven zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheid op het gebied van sociale omstandigheden bij de garnalenpelstations in Marokko. De garnalenbedrijven geven aan dat zij zelf of in samenwerking met hun partners zorgen voor fatsoenlijk werkgeverschap bij zowel de eigen pelstations als bij pelstations van derden. Dit geven de bedrijven invulling door bijvoorbeeld een systeem van identificatiebadges met digitale informatie over werkuren, controle van de faciliteiten en aanstellen van een contactpersoon die contact met de pelsters onderhoudt. Dit beperkt zich niet tot de vrijhandelszone in Tanger. Over het naleven van standaarden, en het verbeteren van de naleving daar waar nodig, zijn zij in overleg met de Marokkaanse overheid of indien nodig met lokale partners.
Daar waar misstanden zich onverhoopt voordoen, geeft de sector aan alles binnen hun invloed te doen om deze op te lossen en een bevredigende oplossing voor betrokken partijen te vinden.
Ook is uitgebreid contact geweest met de non-gouvernementele organisatie TIE Netherlands. Deze NGO onderhoudt in het kader van een vakbondstraining-programma contacten met de pelsters. TIE Netherlands geeft aan dat er bij de garnalenpelfabrieken in de oude vrijhandelszone in Tanger forse problemen zijn op het vlak van ontslaan van vakbondsleden, dreiging met ontslag wanneer pelsters kritische vragen aan het management willen stellen, gebrek aan gereguleerde pauzes, ontbreken van een loonstrookje met duidelijke vermelding van afdracht sociale premies en geen georganiseerd vervoer van huis naar de fabriek. De NGO baseert zich op gesprekken met Marokkaanse garnalenpelsters bij twee van de pelstations van de Sea Food Group.
De branchevereniging VEBEGA geeft namens de Nederlandse leden aan zich niet te herkennen in het beeld dat wordt geschetst in de Kamervragen en op de website van TIE Netherlands. Zij geven aan hierover met TIE Netherlands in gesprek te gaan. Als er in dit gesprek nieuwe feiten naar voren komen die wijzen op misstanden, stelt de sector dat dit aanleiding zal zijn om deze verder te onderzoeken met als doel deze op te lossen. Mijn ministerie zal dit gesprek tussen de bedrijven en de NGO faciliteren.
Wat betreft de juridische aspecten van de in de vraag genoemde zaken ligt de primaire verantwoordelijkheid voor toezicht op en handhaving van wet- en regelgeving bij de daartoe bevoegde Marokkaanse autoriteiten. Op internationaal vlak zijn er de ILO-verdragen die onder meer gaan over arbeidsomstandigheden en vakbondsvrijheid. De Nederlandse overheid draagt (het belang van) de fundamentele verdragen breed uit en roept andere landen op deze te ratificeren en te implementeren. Marokko heeft diverse ILO-verdragen, waaronder ILO-verdrag C098 (vakbondsvrijheid), geratificeerd en geïmplementeerd.
Welke voor- en nadelen heeft deze verhuizing voor zowel de Nederlandse en Marokkaanse ondernemingen als voor de garnalenpelsters die na ontslag in de oude fabriek opnieuw aangenomen worden in de nieuwe fabriek?
De voor- en nadelen van de gedwongen verhuizing zullen verschillen per bedrijf en per belanghebbende. Hierbij zullen zaken meespelen als de investering in de bouw van een nieuwe fabriek, compensatie door de Marokkaanse overheid, logistieke aspecten van de nieuwe locatie, woon-werk afstand, etc.
Bent u van mening dat de kans reëel is dat de garnalenpelsters in de nieuwe fabriek de kleine hoeveelheid rechten (o.a. loonstijgingen, vakantiedagen, pensioenrechten) die zij hebben opgebouwd in de sluitende fabriek, verliezen? Deelt u de mening dat indien dit gebeurt zowel nationale als internationale wet- en regelgeving wordt overtreden?
TIE Netherlands geeft hierover aan dat er zorg leeft onder de werkneemsters dat zij bij de verhuizing hun baan en recht op achterstallige afdracht van sociale premies zullen verliezen. De betrokken bedrijven spreken dit tegen en geven aan dat in afspraken tussen de Marokkaanse overheid en het pelstation van de Sea Food Group waar zij zaken mee doen, is vastgelegd dat het personeel en bijbehorende salarissen en anciënniteit zullen worden overgenomen op de nieuwe locatie. De VEBEGA geeft aan met TIE Netherlands in gesprek te gaan over specifieke kwesties en indien nodig gezamenlijk naar oplossingen te willen zoeken.
Wat betreft de juridische aspecten van de in de vraag genoemde zaken verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de drie Nederlandse bedrijven de verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun productieketen en van de garnalenpelfabrieken moeten eisen dat er een einde wordt gemaakt aan deze schrijnende situatie?
Zoals ook aangegeven in de beleidsbrieven «Wat de wereld verdient»1 en «Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen loont»2 verwacht ik van Nederlandse bedrijven die in het buitenland opereren, dat zij zich bewust zijn van potentiële positieve en negatieve effecten, rechtstreeks en via hun keten van toeleveranciers en afnemers. Bedrijven hebben hierbij een verantwoordelijkheid om risico’s in kaart te brengen, alert te zijn op signalen van stakeholders en de invloed die zij hebben om de situatie te verbeteren aan te wenden in lijn met de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen3. Ook de Nederlandse bedrijven die in Marokko garnalen laten pellen dragen mede verantwoordelijkheid voor goede arbeidsomstandigheden voor de Marokkaanse werknemers in hun keten. Uit de gesprekken met de Nederlandse garnalenbedrijven en de verklaring van de VEBEGA trek ik de conclusie dat zij zich inzetten voor fatsoenlijk werkgeverschap bij de Marokkaanse pelfabrieken. Belangrijk is voor mij dat de bedrijven hebben aangegeven in gesprek te willen gaan met organisaties die signalen hebben over vermeende misstanden, met het doel om oplossingen te vinden.
Bent u bereid hierover met de Nederlandse bedrijven in overleg te gaan? Zo ja, zou dit overleg voor de zomer kunnen plaatsvinden aangezien de garnalenpelsters tijdens de zomermaanden ontslagen dreigen te worden?
Ja. Meerdere gesprekken met mijn ministerie hebben plaatsgevonden voor en tijdens de zomermaanden. Wat betreft de dreiging van ontslagen tijdens de zomermaanden hebben de Nederlandse garnalenbedrijven laten weten dat dit onwaarschijnlijk is, aangezien de pelsters een flexibel contract hebben en per kilo gepelde garnalen worden betaald. Het is wel zo dat de aanvoer van garnalen dit jaar laag is, met als gevolg dat er minder werk is.
Het bericht “Reservisten Natres laten zich de vrijwilligersmedaille niet afpakken!” |
|
Ybeltje Berckmoes-Duindam (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Reservisten Natres laten zich de vrijwilligersmedaille niet afpakken!»?1
Ja.
Klopt het dat u de vrijwilligersmedaille Openbare Orde en Veiligheid, die in 1958 bij Koninklijk Besluit werd ingesteld, wilt afschaffen omdat de vrijwilligersmedaille Openbare Orde en Veiligheid in feite een overlapping vormt met de Medaille Trouwe Dienst en het Officierskruis?
De Vrijwilligersmedaille Openbare Orde en Veiligheid is een onderscheiding die valt onder de verantwoordelijkheid van de ministeries van Veiligheid en Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Defensie. Vrijwilligers behorende tot de organisaties genoemd in de instellingsbeschikking kunnen aanspraak maken op deze medaille na tien jaren in repressieve dienst. Onder repressieve dienst wordt verstaan het daadwerkelijk uitvoeren van taken zoals gewondenverzorging, brandbestrijding of bewaking. Het verantwoordelijke ministerie kent de medaille toe aan de vrijwilliger die aan de voorwaarden voldoet.
De Nationale Reserve (NATRES) is als enige militaire organisatie opgenomen in de lijst van organisaties die aanspraak kunnen maken op de medaille. Tot nu toe werd de medaille door Defensie steeds toegekend aan de reservisten van de NATRES. Echter, de Vrijwilligersmedaille overlapt met het Onderscheidingsteken voor Langdurige en Trouwe Dienst voor militairen beneden de rang van officier en het Onderscheidingsteken voor Langdurige Dienst als Officier. Sinds 2002 kunnen ook de reservisten van de NATRES – net als andere reservisten – hier aanspraak op maken. Het is staand beleid bij Defensie om militairen niet twee maal voor hetzelfde feit te decoreren. Bovendien kunnen reservisten die niet tot de NATRES behoren, maar wel vergelijkbare taken uitvoeren, geen aanspraak maken op de Vrijwilligersmedaille.
Ik heb om die redenen besloten de Vrijwilligersmedaille vanaf 1 januari 2014 niet meer toe te kennen aan reservisten van de NATRES. Er is dus geen sprake van afschaffing van deze medaille.
Betekent het afschaffen van de vrijwilligersmedaille Openbare Orde en Veiligheid dat diegenen, die aaneensluitend, of met een onderbreking van ten hoogste twee maanden, gedurende een periode van tien jaren in repressieve dienst taken op het terrein van de openbare orde en veiligheid hebben verricht als vrijwilliger, geen aanspraak meer kunnen maken op medailles?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u deze vrijwilligersmedaille wilt afschaffen, kunt u dan toelichten wat hiervoor de beweegredenen zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het belangrijk is dat reservisten, die zich vrijwillig inzetten in repressieve dienst om taken op het terrein van de openbare orde en veiligheid te verrichten, aanspraak moeten kunnen maken op een medaille? Zo ja, wat gaat u eraan doen om deze mogelijkheid te behouden?
Ja. Ik vind het van belang om alle militairen te erkennen en waarderen voor langdurige, eerlijke en trouwe dienst. Hiertoe beschikt Defensie over speciale onderscheidingstekens waar ook alle reservisten aanspraak op kunnen maken.
Daarnaast onderzoek ik de mogelijkheid om reservisten tevens in aanmerking te laten komen voor de verschillende krijgsmachtdeelmedailles zoals de landmachtmedaille en de luchtmachtmedaille.
Nulurencontracten in de zorg |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat er zorgwerkgevers zijn die proberen onder het sociaal akkoord uit te komen met allerlei varianten van nulurencontracten?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb het bericht gelezen. Verder wil ik verwijzen naar de antwoorden op de vragenset van de PvdA waar uw vragen een aanvulling op zijn.*)
Acht u het wenselijk dat zorgwerkgevers op deze wijze zorgverleners uitbuiten? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om dit te verbieden?
Ook hier wil ik verwijzen naar de antwoorden op de vragenset van de PvdA waar uw vragen een aanvulling op zijn.
Wat is uw reactie op de uitspraak van C. Passchier, FNV-onderhandelaar, dat dit volstrekt belachelijk en onacceptabel is en dat dit niet in lijn is met wat is afgesproken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook hier wil ik verwijzen naar de antwoorden op de vragenset van de PvdA waar uw vragen een aanvulling op zijn, met name naar het antwoord op vraag 4 en vraag 6.
Verder kan ik er over opmerken dat het onderwerp over de vormgeving van de flexibele schil in de zorg en over de balans daar tussen flexibiliteit en zekerheid op dit moment bij sociale partners in de zorg op de overlegtafels ligt, met de afspraken uit het Stichtingsakkoord als kader. Gezien hun primaire verantwoordelijkheid hierin past het mij niet om daar nu uitspraken over te doen.
Hoeveel jaarcontracten voor 25 uur en/of contracten voor 2 à 3 uur per maand zijn de afgelopen maanden gesloten? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Dat weet ik niet. Dat vind ik ook een zaak die primair de sociale partners in de desbetreffende sector regardeert. Verder wil ik verwijzen naar de antwoorden op de vragenset van de PvdA waar uw vragen een aanvulling op zijn, met name naar de antwoorden op de vragen 4 en 6.
Hoeveel signalen over variaties op nulurencontracten hebben de FNV, het CNV en andere vakbonden ontvangen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen signalen ontvangen, maar dit is ook logisch omdat dit ook een zaak is die primair de sociale partners in de desbetreffende sector regardeert. Verder wil ik verwijzen naar de antwoorden op de vragenset van de PvdA waar uw vragen een aanvulling op zijn, met name naar de antwoorden op de vragen 4 en 6.
Hoeveel en welke zorgwerkgevers sluiten op dit moment variaties op de nulurencontracten? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoeveel nulurencontracten zijn er in 2013 totaal gesloten en hoeveel in vorige jaren? Kunt u dit aangeven per zorgsector? Zo nee, waarom niet?
De jaarlijkse arbeidsmarktrapportage die de minister van VWS en ik uw Kamer doen toekomen, voorziet niet in deze gegevensuitvraag.
Zijn er verschillen in regio’s wat betreft het aantal nulurencontracten dat wordt gesloten? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u aangeven of er momenteel meer nulurencontracten worden gesloten dan voorheen, gezien de aankomende bezuinigingen op de langdurige zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 7 en vraag 5.
Deelt u de mening dat de waardering voor zorgverleners op dit moment minimaal is en dat dit sterk verbeterd dient te worden, o.a. door middel van betere arbeidsvoorwaarden? Zo ja, hoe gaat u dit verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening op dit punt niet. De in de diverse zorgsectoren afgesloten CAO’s bevatten immers afspraken over een arbeidsvoorwaardenpakket dat voor werknemers en werkgevers aanvaardbaar is. Ook wil ik er in dit verband op wijzen dat de arbeidsvoorwaarden in de zorg in het kabinetsbeleid worden ontzien, door het afzien van een nullijn.
Welke maatregelen gaat u samen met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid precies treffen om te zorgen dat nulurencontracten in de zorg verdwijnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook hier wil ik verwijzen naar de antwoorden op de vragenset van de PvdA waar uw vragen een aanvulling op zijn, met name naar de antwoorden op de vragen 4 en 6.
Welke maatregelen gaat u treffen om zorgwerkgevers aan te pakken die varianten van nulurencontracten aanbieden en op deze wijze hun personeel uitbuiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook hier wil ik verwijzen naar de antwoorden op de vragenset van de PvdA waar uw vragen een aanvulling op zijn, met name naar de antwoorden op de vragen 4 en 6.
Erkent u dat het van belang is dat zorgmedewerkers economisch zelfstandig kunnen zijn met een baan in de zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Zorgmedewerkers moeten de baan in de zorg kunnen krijgen die het beste past bij hun persoonlijke behoeften en wensen en daarvoor het arbeidsvoorwaardenpakket ontvangen dat in de cao van hun sector is overeengekomen.
Het bericht dat justitie “superdrones” mag lenen van defensie |
|
Wassila Hachchi (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat Justitie gebruik mag maken van de nieuwe «drone», de zogenoemde ScanEagle, die onlangs in twaalfvoud door Defensie is aangeschaft?1
In beginsel kunnen alle beschikbare defensiecapaciteiten worden ingezet bij verzoeken van civiele autoriteiten om militaire bijstand. Dit geldt dus ook voor de Scan Eagle.
Het zal nog enige tijd duren totdat de Scan Eagle gereed is voor ondersteuning van civiele autoriteiten. De nieuwste versie van de Scan Eagleis op 26 juni jl. door Defensie in gebruik genomen. Het betreft twee systemen met elk een grondstation en drie vliegtuigen. Deze versie mag wel boven Nederland vliegen maar het bedienend personeel is hiervoor nog niet gekwalificeerd. Zodra dit wel het geval is, wordt in overleg met de civiele autoriteiten bezien of de Scan Eagleeen geschikt middel is voor strafrechtelijke opsporing of handhaving van de openbare orde. De huidige juridische kaders voor de inzet van onbemande vliegtuigen, ook voor ondersteuning van de civiele autoriteiten, volstaan.
Klopt het dat deze geavanceerde «drone» veel langer en op veel grotere hoogte kan vliegen en uitgerust is met een daglicht- en infraroodcamera?
De Scan Eagle beschikt over een infrarood- of een daglichtcamera. De daglichtcamera is van betere kwaliteit dan die van de Raven. Dit is nodig vanwege de grotere hoogte (tot maximaal 6.000 meter) waarop de Scan Eagle opereert. De Scan Eagle kan vliegend op de operationele hoogte personen niet herkenbaar in beeld brengen. Als de Scan Eagle erg laag vliegt en de persoon in kwestie omhoog kijkt, is dit mogelijk wel het geval. Opereren op een dergelijk lage hoogte is echter zeer ongebruikelijk en in de meeste gevallen niet toegestaan uit veiligheidsoverwegingen.
Bent u van plan dit geavanceerde type «drone» in te zetten voor opsporing door de politie? Zo ja, waarvoor en onder welke voorwaarden?
Zie antwoord vraag 1.
Is het risico voor de privacy groter bij de inzet van dit type geavanceerd onbemand spionagevliegtuig, waarmee 16 uur non stop onopgemerkt op 5 kilometer boven Nederland kan worden gevlogen en dat uitgerust is met een daglicht- en een infraroodcamera, gelet op het feit dat u eerder de Kamer liet weten dat de privacy niet in het geding was doordat met de bestaande Raven «drones» slechts kort kan worden gevlogen en geen haarscherpe beelden kunnen worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat bij toenemende technische mogelijkheden het des te belangrijker wordt om de inzet van «drones» goed en transparant te reguleren en dat de bestaande wetgeving op dit punt onvoldoende is om de inzet van de ScanEagle «drone» van goede kaders te voorzien? Zo ja, wanneer kan de Kamer een (wets)voorstel tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid in het belang van transparantie over de inzet van «drones» boven Nederlands grondgebied alle evaluaties over de inzet van onbemande vliegtuigjes door justitie openbaar te maken en aan de Kamer te sturen?
Het is niet een standaardprocedure voor de politie om iedere inzet van een Raven van Defensie met een evaluatie af te sluiten. Voor zover dergelijke evaluaties wel zijn gemaakt, lenen zij zich bovendien niet voor openbaarmaking omdat zij veelal informatie bevatten over de opsporingsonderzoeken waarbij de Raven is ingezet.
Bent u bereid in nieuwe regelgeving af te zien van toestemming voor de inzet van «drones», tenzij deze inzet plaatsvindt op basis van een verzoek vooraf door het bevoegde gezag en met een onderbouwing van de subsidiariteit en proportionaliteit naar de gemeenteraad?
In de bestaande regelgeving is reeds opgenomen dat bijstand door Defensie aan de civiele autoriteiten alleen geschiedt op grond van een voorafgaand verzoek door het bevoegd gezag. Dit is de burgemeester indien een UAV wordt ingezet in het kader van de handhaving van de openbare orde en de officier van justitie indien een UAV wordt ingezet in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Hiervoor is dus geen nieuwe regelgeving vereist. Voorafgaand aan het verzoek om inzet van een UAV in het kader van bijstand door Defensie aan de civiele autoriteiten beoordeelt het bevoegd gezag onder meer de proportionaliteit en de subsidiariteit.
In hoeverre kunt u garanderen dat de inzet van de ScanEagle boven Nederlands grondgebied geen veiligheidsrisico vormt voor verstoring van het radioverkeer van vliegtuigen boven Nederland en dat hiermee de veiligheid van het vliegverkeer en van mensen op de grond op geen enkele wijze in het geding komt?
Indien uw vraag doelt op de datalink-communicatie tussen het grondstation en de Scan Eagle is het van belang onderscheid te maken tussen de analoge en de digitale versie van de Scan Eagle. De analoge versie is verworven voor de antipiraterijmissie en is vorig jaar ingezet vanaf de Zr. Ms. Rotterdam. Dit systeem bestaat uit een grondstation en zes vliegtuigen. Vanwege mogelijke interferentie met civiele telecommunicatie mag deze analoge versie van het systeem niet boven Nederland worden ingezet. Defensie heeft de digitale versie van de Scan Eagle op 26 juni jl. in gebruik genomen. Deze versie maakt gebruik van een andere frequentieband waardoor geen verstoringen kunnen optreden en kan mogelijk op termijn wel boven Nederland worden ingezet ter ondersteuning van civiele autoriteiten. Zie hierover ook het antwoord op vragen 1, 3 en 5.
Op welke plekken in Nederland kan op 5 km hoogte gevlogen worden zonder overlast en zonder verkeersleiding, gezien het drukke luchtruim van Nederland?
Een luchtverkeersleidingsinstantie controleert al het verkeer boven een hoogte van ongeveer twee kilometer. Eventuele overlast is sterk afhankelijk van de locatie, de duur en het tijdstip van de vlucht. Dit geldt ook voor de combinatie van civiele en militaire bemande luchtvaart. Militaire luchtvaart die vanwege de aard van de vluchtuitvoering niet kan worden gecombineerd met regulier civiel luchtverkeer, vindt plaats in tijdelijk gesloten luchtruim ten behoeve van militaire oefeningen.
Kan eventuele hinder voor het vliegverkeer betekenen dat de ScanEagle op lagere hoogte ingezet zal worden?
De Scan Eagle heeft een maximale vlieghoogte van 6.000 meter en kan op een lagere hoogte worden ingezet. De keuze hiervoor is sterk afhankelijk van het type operatie, aard van de vluchtuitvoering, locatie, duur en tijdstip van de inzet. De inzet van de Scan Eagle wordt in alle gevallen gecoördineerd met de verantwoordelijke luchtverkeersdienstverleningsorganisaties die in het Nederlandse luchtruim de veiligheid borgen en de overlast voor het overige vliegverkeer minimaliseren. Net als bij andere militaire luchtvaartactiviteiten vindt nauwe afstemming plaats om een veilige en efficiënte afhandeling van het verkeer in het luchtruim te verzekeren.
Welke afspraken zijn gemaakt met Luchtverkeersleiding Nederland over de inzet van de ScanEagle?
Met de Luchtverkeersleiding Nederland worden afspraken gemaakt over vluchten met de Scan Eagle, in een tijdelijk gesloten luchtruim dat onder controle van de Luchtverkeersleiding Nederland valt. Deze procedure is gelijk aan de wijze waarop ook de inzet van de Raven buiten militaire oefengebieden is geregeld.
Hoeveel Nederlandse «drones» zijn de afgelopen vijf jaar verongelukt en wat was daarvan de oorzaak?
Defensie heeft in de afgelopen vijf jaar de beschikking gehad over vier verschillende typen UAV’s. Dit zijn de Sperwer, deAerostar 2, de Raven en sinds kort de Scan Eagle.
Tijdens de inzet van de Sperwer in Afghanistan van 2008 tot 2009 hebben zich vijf incidenten gerelateerd aan de landing of lancering voorgedaan. In alle gevallen was er alleen sprake van materiële schade aan het eigen systeem. De Sperwer is inmiddels uitgefaseerd.
Sinds 2009 zijn er vijf incidenten geweest met de Raven, een kleine UAV (spanwijdte 1,37 meter, gewicht 2,1 kilo), die kunnen worden aangemerkt als ongeluk. Deze incidenten zijn in drie gevallen veroorzaakt door bedieningsfouten en in twee gevallen door een technisch mankement. Naar aanleiding van één incident heeft Defensie nader onderzoek ingesteld. Dit betrof een voorval op 25 januari jl. waarbij een Raven na een defect een voorzorgslanding heeft uitgevoerd in de Rijkewoerdse Plassen bij Arnhem. In afwachting van de uitkomsten van het onderzoek is destijds het vliegen met de Raven door Defensie tijdelijk gestaakt. Dit onderzoek heeft niet geleid tot twijfels over de luchtvaardigheid en de veiligheid van het toestel en de vluchten zijn daarna hervat. In alle gevallen was er geen sprake van personele of materiele schade.
Bent u bereid een vliegverbod af te kondigen voor dit nieuwe type «drone» totdat u met de Kamer van gedachte heeft kunnen wisselen over de nieuwe regels over de inzet van spionagevliegtuigjes?
Ik zie geen reden om een vliegverbod af te kondigen. De huidige juridische kaders voor de inzet van onbemande vliegtuigen, ook voor ondersteuning van de civiele autoriteiten, volstaan. Bovendien is de Scan Eagle een militaire capaciteit die primair bedoeld is voor de ondersteuning van militaire operaties op het land en op zee (bijvoorbeeld ter ondersteuning van de antipiraterijmissie). Hiertoe moet het gehele systeem oefenen en trainen om over de juiste kwalificaties te beschikken. Een vliegverbod zou betekenen dat missies niet kunnen worden ondersteund.
Zoals vermeld in antwoord op vragen 1, 3 en 5 is de inzet van de Scan Eagle ter ondersteuning van civiele autoriteiten vooralsnog niet aan de orde.
Bent u bereid de Kamer bij de begrotingsbehandeling jaarlijks te informeren over het aantal malen dat «drones» zijn ingezet en voor welke doeleinden evenals over de kosten die gepaard gaan met de inzet door justitie en de bekostiging daarvan?
Hoofdstuk 4 van het jaarverslag en de slotwet van Defensie bevat een uitgebreide uiteenzetting over de vele vormen van inzet door de krijgsmacht. Dit hoofdstuk bevat ook een tabel met een weergave van de inzet van alle militaire capaciteiten ter ondersteuning van civiele autoriteiten, waaronder de inzet van UAV’s. Dergelijke inzet geschiedt onder gezag en verantwoordelijkheid van de civiele autoriteiten. In veel gevallen worden de resultaten van UAV-inzet gebruikt voor lopend justitieel onderzoek en kunnen daarover in beginsel geen mededelingen worden gedaan. De uitgaven die samenhangen met het verlenen van deze militaire bijstand worden verrekend op grond van het Convenant inzake de Financiering Nationale Inzet Krijgsmacht (FNIK). Hiervoor hebben het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het ministerie van Veiligheid en Justitie en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten structureel een bedrag ter beschikking gesteld aan het ministerie van Defensie. Het ministerie van Defensie verantwoordt deze additionele uitgaven onder artikel 1 – Inzet van de defensiebegroting.
Het door de Koning regeren “bij de Gratie Gods” |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat sinds de inhuldiging van Koning Willem-Alexander in het afkondigingsformulier van wetten en koninklijke besluiten vermeld wordt dat hij koning is «bij de gratie Gods»? Zo ja, is deze vermelding een persoonlijke geloofsuiting van de Koning of een element van onze staatsinrichting?
Sinds 1814 maakt deze vermelding deel uit van het afkondigingsformulier. Zij is geen element van onze staatsinrichting, maar behoort tot een «eeuwenoude traditie waarin een religieuze opvatting tot uitdrukking wordt gebracht, zoals bijvoorbeeld ook in ons volkslied.»1
Indien het een persoonlijke geloofsuiting is, hoe verhoudt deze zich tot het beginsel van scheiding van kerk en staat?
Zie antwoord vraag 1.
Indien het een element van onze staatsinrichting is, hoe valt dit te rijmen met de omstandigheid dat het niet wettelijk vastgelegd is?
Zie antwoord vraag 1.
Welke ruimte biedt het element «enz.» tussen «Wij» en «Koning der Nederlanden» in het afkondigingsformulier, dat ingevolge additioneel artikel XIX van de Grondwet nog steeds geldt, anders dan om de naam van de Koning te vermelden?
Het element «enz.» tussen «Wij» en «Koning der Nederlanden» biedt blijkens de wetsgeschiedenis en de wetgevingspraktijk ruimte voor de vermelding.
Indien «enz.» ruimte biedt voor de vermelding van «bij de gratie Gods», bestaat er dan juridisch gezien ook ruimte voor vermelding van iets anders, zoals bij voorbeeld «bij de gratie van het Nederlandse volk»?
Zie antwoord vraag 4.
Is het niet wenselijk om opdrachten tot wetgeving in de Grondwet zo snel mogelijk uit te voeren en de levensduur van additionele artikelen in de Grondwet zo kort mogelijk te houden?
Sinds de grondwetsherziening van 1983 is het afkondigingsformulier opgenomen in additioneel artikel XIX van de Grondwet. Dit bepaalt tevens dat de tekst van het formulier van kracht blijft totdat hiervoor een regeling is getroffen. De grondwetgever heeft er derhalve voor gekozen – anders dan bij andere additionele artikelen2 – geen termijn te verbinden aan het treffen van een regeling.
Waarom is artikel 88 van de Grondwet niet zó volledig uitgevoerd, dat additioneel artikel XIX kan vervallen?
Zie antwoord vraag 6.
Is de regering bereid om een wetsvoorstel in te dienen ter aanvulling van de Bekendmakingswet met een formulier voor de afkondiging van wetten en koninklijke besluiten?
De indiening van een voorstel van (rijks)wet hierover heeft – mede in het licht van de uitvoering van het wetgevingsprogramma met een bezuinigingsdoelstelling van 50 miljoen of meer en de kosten verbonden aan de inzet van schaarse wetgevingscapaciteit – geen prioriteit.
Het bericht ‘200 medewerkers weg bij Pleyade’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «200 medewerkers weg bij Pleyade»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er door uw beleid 200 mensen bij deze zorgaanbieder hun baan verliezen?
De vertegenwoordiger van Pleyade geeft aan dat de reorganisatie wordt veroorzaakt door een kleinere toestroom van cliënten naar Pleyade. Dit is een tendens die al langer gaande is omdat ouderen er steeds vaker voor kiezen om langer thuis te blijven wonen. Zorginstellingen zullen hierop moeten anticiperen en hun bedrijfsproces moeten aanpassen. Tegenover de afnemende vraag naar verzorgingshuiszorg staat overigens een toenemende vraag naar verpleeghuiszorg en thuiszorg.
Hoe verhoudt het ontslag van deze medewerkers zich tot de Agemagelden die zorgaanbieder Pleyade gekregen heeft om extra personeel aan te nemen?
De intensiveringsmiddelen AWBZ zijn bedoeld voor het opleiden en aannemen van personeel. Hierover zijn afspraken gemaakt met het zorgkantoor. Indien Pleyade geen invulling meer geeft aan de afspraken die met het zorgkantoor zijn gemaakt, wordt de vergoeding niet gecontinueerd.
Hoeveel ouderen zullen door dit massaontslag verstoken blijven van zorg?
Er zullen door deze reorganisatie bij Pleyade geen ouderen verstoken blijven van zorg. Bepalend voor het recht op zorg is de AWBZ-indicatie. Het zorgkantoor heeft de zorgplicht om in de zorgvraag van deze ouderen met een AWBZ-indicatie te voorzien.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag twee, gaan ouderen die in het verleden zich zouden wenden tot Pleyade nu naar andere zorginstellingen of ontvangen zorg thuis.
Bent u bereid de Inspectie vaker te laten controleren, nu het werk door veel minder mensen gedaan zal moeten worden?
De personeelsreductie wordt veroorzaakt door de afnemende zorgvraag bij Pleyade. Het is dus niet zo dat het zelfde werk door veel minder mensen moet worden gedaan. De inspectie zal haar reguliere controles blijven uitvoeren. Ik zie geen aanleiding om de controletaak bij Pleyade te intensiveren.
Het bericht ‘Haagse jihadisten vrijuit ’ |
|
Geert Wilders (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Haagse jihadisten vrijuit»?1
Ja.
Is het u bekend dat veel Nederlandse Jihadisten meevechten met de islamitische terreurorganisatie Jabhat al-Nusra?
Nederlandse Syriëgangers zijn aangesloten bij verschillende strijdgroepen waaronder ook Jabhat al-Nusra.
Is het u bekend dat de islamitische terreurorganisatie Jabhat al-Nusra zich schuldig maakt aan terroristische misdrijven, zoals onthoofdingen?
Jabhat al-Nusra is opgenomen op de lijst van terroristische organisaties van de Verenigde Naties. Dat impliceert dat ook Nederland Jabhat al-Nusra beschouwt als een terroristische organisatie.
Deelt u de mening dat de Nederlandse jihadisten die hieraan deelnemen zich schuldig maken aan terroristische misdrijven? Zo nee, waarom niet?
Indien Nederlandse jihadisten hieraan deelnemen, maken zij zich schuldig aan een terroristisch misdrijf.
Deelt u de mening dat de burgemeester van Den Haag door te stellen dat de Haagse jihadisten hier niet kunnen worden vervolgd daarom veel te voorbarig is?
Vervolging is juridisch mogelijk. Een aantal artikelen uit de terrorismewetgeving kan ten laste worden gelegd aan uitreizigers met jihadistische intenties en jihadistische strijders die terugkeren. Het gaat dan om zaken als het deelnemen aan de jihadistische strijd of aan een terroristisch trainingskamp, al dan niet in het buitenland, moord of zware mishandeling of de voorbereiding daarvan, het teweegbrengen van een ontploffing of de voorbereiding daarvan, vernieling van een gebouw of de voorbereiding daarvan, al dan niet met een terroristisch oogmerk. Het is aan het OM om te bepalen of er voldoende bewijs is voor vervolging.
Daarbij moet worden aangetekend dat in internationale strijdgebieden het doen van strafrechtelijk onderzoek buitengewoon lastig is, te meer omdat voor bewijsgaring (waarschijnlijk) hulp aan het zittende regime zal moeten worden gevraagd. Desalniettemin zullen per individueel geval het OM en de politie hun best doen voor een succesvolle vervolging.
Hoe gaat u de Nederlandse samenleving beschermen tegen deze tikkende tijdbommen?
De overheid heeft maatregelen op het gebied van inlichtingen, opsporing en vervolging en vreemdelingenrecht geïntensiveerd en er wordt nauw samengewerkt tussen de verschillende diensten en organisaties. Van strafbare feiten is niet altijd sprake of onvoldoende bewijs. Daarom wordt naast de inlichtingenmatige, strafrechtelijke en vreemdelingenrechtelijke mogelijkheden ook ingezet op een persoonlijke aanpak. De burgemeester kan zo’n maatwerk aanpak inzetten op een risico persoon en zijn omgeving.De NCTV adviseert hierbij. In de Kamerbrief beleidsopvolging DTN 32 van 13 maart jl. worden de maatregelen toegelicht.
Kent u het bericht en klopt hetgeen hierin vermeld wordt?
De inhoud van het nieuwsbericht van 14 juni 2013 op de intranetsite van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O), van het ministerie van Veiligheid en Justitie is mij bekend.
Ik ben niet van mening dat het nieuwsbericht bewust incompleet is. Het gaat om een intern bericht aan de medewerkers, waarin een aantal van de in totaal 17 moties met betrekking tot het Masterplan DJI wordt toegelicht. De motie van de PVV over het openhouden van het Oranjehotel in de PI Scheveningen wordt in de eerste alinea genoemd («De Kamer was unaniem voor het openhouden van het Oranjehotel in de PI Scheveningen (zie berichtgeving elders op intranet)).» Deze zin verwijst naar een intranetbericht van 13 juni 2013.
Deelt u de mening dat dit nieuwsbericht niet compleet is, aangezien de inbreng van de grootste oppositiepartij, de PVV-fractie, niet genoemd wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het opvallend en verwerpelijk is dat werkelijk alle aan het debat deelnemende partijen, beide coalitiepartijen en alle oppositiepartijen, in dit bericht genoemd worden en de PVV-fractie niet? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 1 en 2 ben ik van mening dat DJI in dezen correct heeft gehandeld en er geen sprake is van een bewust incompleet intern nieuwsbericht.
Wat is de reden dat de grootste oppositiepartij, de PVV-fractie, in zijn geheel niet wordt genoemd in het bericht?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat ambtenaren binnen het ministerie van Veiligheid en Justitie recht hebben op ongecensureerd, politiek neutraal zo compleet mogelijk nieuws? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze meningen deel ik.
Deelt u de mening dat nieuwsberichten binnen het ministerie van Veiligheid en Justitie te allen tijde politiek neutraal dienen te zijn en dat censuur vermeden dient te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u er aan doen dit te handhaven en ervoor te zorgen dat in de toekomst de PVV-fractie niet meer verzwegen wordt in nieuwsberichten binnen het ministerie?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om dit gecensureerde nieuwsbericht te herstellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Er is geen sprake van een gecensureerd nieuwsbericht. Ik zie dan ook geen aanleiding het bericht aan te passen.
Over het bericht ‘Geld voor gedupeerde TBS-patiënten’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Geld voor gedupeerde TBS-patiënten»?1
Ja.
Is het waar dat tbs’ers die door de dreigende sluiting van een tbs-kliniek mogelijk gedwongen worden te verhuizen naar een andere kliniek, een schadeloosstelling kunnen eisen?
Alleen de rechter oordeelt over toekenning van een schadevergoeding in het geval een tbs-gestelde dat eist. Voor een toekenning zal in elk geval sprake moeten zijn van een onrechtmatige situatie. Ik zie geen enkele aanleiding te veronderstellen dat een dergelijke situatie zich zal voordoen.
Een onvermijdelijk gevolg van de sluiting van een forensisch psychiatrisch centrum (fpc) is dat een aantal daar thans verblijvende tbs-gestelden moeten worden overgeplaatst naar een ander fpc. Deze overplaatsing wordt zorgvuldig voorbereid en uitgevoerd om de overgang voor deze tbs-gestelden soepel te laten verlopen. Het overplaatsingsproces is er op gericht eventuele vertraging in de behandeling te voorkomen. Bij de overdracht van de behandeling zal nadrukkelijk rekening gehouden worden met de vorderingen die al gemaakt zijn en zal continuering daarvan het uitgangspunt zijn. Dat veel fpc’s inmiddels werken met vergelijkbare zorgprogramma's op basis van de dominante problematiek is daarbij behulpzaam. Tevens zal het deel van de tbs-gestelden dat zich in de resocialisatieprocedure bevindt zoveel mogelijk in hun resocialisatiewoning blijven.
Mocht het desondanks zo zijn dat de behandelduur in een enkel individueel geval toch toeneemt, dan is de verwachting dat de toename beperkt zal zijn. Dit levert geen onrechtmatige situatie op waarin de overheid schadeplichtig zou zijn.
Kunt u een schatting maken van het totaal bedrag aan schadeclaims dat ongeveer geëist zal worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het opnieuw opbouwen van een band met sociotherapeuten en specialisten, waardoor een tbs’er langer in de tbs zit, nooit een reden mag zijn om een schadeloosstelling uit te keren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het hier niet gaat om personen die het delict helemaal niet hebben gepleegd hebben en daarom onterecht vastzitten, maar om personen die een delict hebben gepleegd en daarom door de rechter tbs opgelegd hebben gekregen en een schadeloosstelling daarom niet op zijn plaats is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te bewerkstelligen om aan geen enkele tbs’er die door de sluiting van een tbs-kliniek overgeplaatst moet worden een schadeloosstelling uit te keren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertoe nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Het verdwijnen van de unieke collectie typmachines van de schrijver W.F. Hermans naar het buitenland |
|
Betty de Boer (VVD), Jacques Monasch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving rondom de toewijzing van de unieke collectie van 150 typmachines van W.F. Hermans aan een boekhandel in België?1 2 3
Ja.
Hoe beoordeelt u deze situatie, waarbij een uniek onderdeel van de nalatenschap van deze Nederlandse schrijver naar België lijkt te verdwijnen?
Ik heb het vertrouwen dat er op zorgvuldige wijze een besluit is genomen over de bestemming van deze privécollectie. De collectie blijft bijeen, is voor publiek toegankelijk in het Nederlands taalgebied, in het land dat W.F. Hermans huldigde met een eredoctoraat en waar hij sedert 1991 woonde.
Hoe beoordeelt u het afwijzen van de optie voor behoud van de collectie voor Nederland via het aanbod van de gemeente Groningen, die de collectie tegen vraagprijs wilde overnemen en deze breed toegankelijk wilde maken via tentoonstelling?
De gemeente Groningen heeft meegedaan aan een prijsvraag en zich daarmee onderworpen aan de jurybeoordeling. De jury heeft een andere inzending verkozen boven die van Groningen. Het is begrijpelijk dat dat voor Groningen een teleurstellend resultaat is.
Is het correct dat deze collectie naar het buitenland kan verdwijnen als gevolg van het sluiten van het oorspronkelijk beherende museum Scryption in Tilburg in 2011, waardoor afspraken over overname van collecties niet van toepassing zijn?
Het toepassen van de Leidraad Afstoten Museale Objecten (Lamo) is een voorbeeld van zelfregulering van de musea. Aan het eind van dat traject kan een eigenaar besluiten, als andere stappen geen gewenst resultaat hebben, om een collectie af te stoten, ook naar het buitenland.
Sluiten van een museum betekent dat over de gehele collectie een besluit moet worden genomen onder de tijdsdruk van het besluit tot sluiting.
Stichting Onterfd Goed is hierbij behulpzaam. De Stichting hanteert de Lamo en andere museale ethische codes. Dit betekent dat in een vroeg stadium is onderzocht of Nederlandse instellingen voldoende belangstelling hadden voor de collectie typemachines van W.F. Hermans. Dit bleek niet het geval te zijn. Zo is mij bekend dat het Letterkundig Museum van mening is dat de cultuur- en literair-historische waarde van Hermans» typemachineverzameling niet erg hoog aangeslagen zou moeten worden. Vervolgens is een wedstrijd uitgeschreven, met een jury van deskundigen en een stem van het publiek. Dat de collectie in België is geplaatst, is een resultaat van het afwegingsproces in het kader van deze wedstrijd. Ik vind het een goed initiatief van de Stichting dat zij zich over «verweesde collecties» ontfermt.
Deelt u de analyse dat er in dat geval sprake is van een hiaat binnen de afspraken tussen musea wat betreft het overnemen van collecties of delen van collecties, met het oog op behoud binnen Nederland? Zo ja, bent u bereid om u in te zetten om deze afspraken zodanig aan te passen zodat er van een dergelijk hiaat geen sprake meer is? Zo nee, waarom niet?
Nee, die analyse deel ik niet. Overigens is er wel behoefte aan aanpassing van de Lamo. De Nederlandse Museum Vereniging werkt eraan om het proces nog helderder in kaart te brengen. Ik ben voornemens in de Erfgoedwet het proces van afstoten van cultuurvoorwerpen door overheden, belangrijke eigenaars van collecties, nader te regelen, zodat wordt voorkomen dat voorwerpen die voor de Nederlandse cultuur niet kunnen worden gemist naar het buitenland verdwijnen.
In hoeverre kan de nieuwe erfgoedwet, die in voorbereiding is, een bijdrage leveren aan het voorkomen van situaties zoals deze?
Zie vraag 5.
Welke mogelijkheden staan u op dit moment ter beschikking om deze collectie toch te behouden binnen Nederland? Bent u bereid om u hiervoor in te zetten?
In gevallen dat cultuurvoorwerpen naar het buitenland verdwijnen die voor de Nederlandse cultuur onmisbaar zijn, kan ik besluiten tot een aanwijzing in het kader van de Wet tot behoud van cultuurbezit. Dat is een zwaar instrument, voorbehouden voor uitzonderingen. Immers, er wordt fundamenteel ingegrepen in het eigendomsrecht; beslissingen van anderen moeten worden teruggedraaid. Ik acht dat, gelet op deze collectie en gelet op de voorgeschiedenis, niet aan de orde.
De hoofdelijke aansprakelijkheid van volksvertegenwoordigers |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Chipshol dreigt raadsleden met aansprakelijkheid»?1
Ja.
In hoeverre kunnen gekozen volksvertegenwoordigers voor een democratisch genomen besluit hoofdelijk (financieel) aansprakelijk worden gesteld? Wat is de inhoud van de wettelijke bepalingen en jurisprudentie op dit punt?
Dat is niet mogelijk. Volksvertegenwoordigers dienen in hun vergaderingen te kunnen spreken en besluiten zonder de vrees of dreiging daarvoor persoonlijk te worden betrokken in gerechtelijke procedures. Gekozen volksvertegenwoordigers genieten daartoe immuniteit voor al hetgeen zij mondeling of schriftelijk inbrengen in de beraadslagingen van het volksvertegenwoordigend orgaan waarvan zij deel uitmaken. Dat geldt ook voor de wijze waarop zij hun stem uitbrengen. Ze kunnen daarvoor niet strafrechtelijk worden vervolgd of privaatrechtelijk op worden aangesproken. Dit is voor leden van de Staten-Generaal vastgelegd in artikel 71 van de Grondwet. Voor leden van provinciale staten, gemeenteraden, algemene besturen van waterschappen is dit geregeld in overeenkomstige bepalingen in respectievelijk de Provinciewet, de Gemeentewet en de Waterschapswet.2 De weinige jurisprudentie die er is, gaat vooral over de vraag of bepaalde in of buiten de volksvertegenwoordiging gedane uitlatingen onder de immuniteit vallen en over de vraag welke andere personen dan de volksvertegenwoordigers zelf mede deze immuniteit genieten.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat gekozen volksvertegenwoordigers voor een democratisch genomen besluit «persoonlijk financieel» aansprakelijk zouden kunnen worden gesteld? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse staatsbestel gaat uit van politieke verantwoordelijkheid en kent geen persoonlijke financiële aansprakelijkheid van volksvertegenwoordigers. Ook op gemeentelijke niveau ontbreekt privaatrechtelijke financiële aansprakelijkheid. Deze gaat – evenals op landelijk niveau – op in de politieke verantwoordingsplicht. Dat betekent dat volksvertegenwoordigers in hun vergaderingen kunnen spreken en besluiten zonder angst daarvoor persoonlijk en financieel te kunnen worden betrokken in gerechtelijke procedures.
Wie kan er in het geval er door een wijziging van een bestemmingsplan aan een ander financiële schade wordt toegebracht verantwoordelijk worden gesteld voor die schade? Wat is hierin het verschil tussen een privaatrechtelijke en een publiekrechtelijke rechtspersoon?
Schade die geleden wordt als gevolg van een wijziging in het bestemmingsplan (planschade) kan in aanmerking komen voor vergoeding door de gemeente. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd. De aansprakelijkheid berust dus bij de gemeente en niet bij individuele bestuurders persoonlijk.
In het privaatrecht zal doorgaans de rechtspersoon aansprakelijk worden gesteld. Wanneer dat geen soelaas biedt (bijvoorbeeld bij een faillissement) kunnen daarnaast bestuurders onder bepaalde voorwaarden door derden aansprakelijk worden gesteld voor onrechtmatig handelen van de rechtspersoon. Artikel 2:1, derde lid BW sluit een dergelijke aansprakelijkheid voor bestuurders van publiekrechtelijke rechtspersonen uit.
Kan het Rijk, een provincie of gemeente in het geval zij wordt aangesproken voor een schadevergoeding, regres nemen op volksvertegenwoordigers die bij het nemen van het democratische besluit hebben gehandeld in strijd met de wet (bijvoorbeeld vanwege corruptie)?
De in het antwoord op de eerste vraag genoemde immuniteiten gelden ook ten opzichte van het Rijk, de provincie en de gemeente. Indien er schadevergoeding moet worden betaald naar aanleiding van een door de volksvertegenwoordiging genomen besluit, berust de betalingsplicht bij het desbetreffende overheidsorgaan. Deze overheid kan geen regres nemen op de eigen volksvertegenwoordigers wegens de wijze waarop zij hun stem hebben uitgebracht. Voor ambtsdelicten, zoals bijvoorbeeld het aannemen van steekpenningen, zijn volksvertegenwoordigers uiteraard wel strafrechtelijk vervolgbaar.
Family tracing |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Welke mogelijkheden hebben Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V om familie van alleenstaande minderjarige asielzoekers of vreemdelingen te traceren in land van herkomst?
De mogelijkheden om familieleden van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) te traceren in het land van herkomst zijn in eerste instantie afhankelijk van de medewerking van de amv en zijn omgeving. Deze zijn tevens afhankelijk van de onderzoeksmogelijkheden van het land waar de familieleden zich bevinden en eventuele overige informatie waarover de DT&V beschikt. Dit zal de DT&V dus per individuele amv moeten bezien. Er zijn verschillende onderzoeksmogelijkheden in landen, zoals via het ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nederlandse ambassades, via medewerkers van de IND en KMar die werkzaam zijn in een land en wat betreft Afghanistan via de Identity Checking Unit van het Ministerie van Binnenlandse Zaken van Afghanistan (IDCU). De amv kan voorts zelf verzoeken voor family tracing indienen bij bijvoorbeeld het Rode Kruis en de IOM.
Op welk moment in de procedure wordt besloten om tot deze zogenaamde «family tracing» over te gaan? Klopt het dat het traceren van de familie reeds start wanneer de jongere (nog) niet uitgeprocedeerd is? Zo ja, waarom? Deelt u de mening dat dit kan leiden tot gevaarlijke situaties als informatie over de jonge asielzoeker en diens eventuele familie bekend wordt gemaakt bij de autoriteiten van het betreffend land van herkomst?
Indien er binnen de asielprocedure concrete aanwijzingen zijn dat er familieleden in Europa verblijven, wordt door de Nederlandse autoriteiten onderzocht of de amv in het kader van de Dublin II-Verordening aan de betreffende Lidstaat kan worden overgedragen.
Indien de asielaanvraag van de amv is afgewezen, wordt door de DT&V in voorbereiding op een eventuele terugkeer naar het land van herkomst tracing opgestart om zo adequate opvang voor de amv te kunnen realiseren. Voor amv’s die in de AA-procedure zijn afgewezen, gebeurt dit na de afwijzing door de IND en voor amv’s in de VA-procedure gebeurt dit na de uitspraak door de rechter. Het is dus niet juist dat tracing al start als er nog geen beslissing is genomen op de asielaanvraag. Uitgangspunt van het terugkeerbeleid voor amv’s is hereniging met de ouders. Indien geen verblijfsvergunning wordt verleend, rust op de amv de plicht Nederland uit eigen beweging te verlaten. Hierbij kan de amv hulp krijgen van bijvoorbeeld IOM en de DT&V. Indien de amv niet zelfstandig terugkeert, zal de Nederlandse overheid het gedwongen vertrek van de amv ter hand nemen. Hieronder valt dus ook het traceren van de familie in het land van herkomst.
De DT&V werkt aan de hand van casemanagement. Dit is maatwerk. De DT&V zal in de vertrekgesprekken met de amv, die niet in aanmerking komt voor verblijf, en indien gewenst zijn voogd bespreken dat de amv terug moet keren naar het land van herkomst en zal daarbij de amv vragen stellen over zijn familie in het land van herkomst. De amv is hierdoor op de hoogte van het feit dat gezocht zal gaan worden naar zijn familie. De aanknopingspunten die voortkomen uit het gesprek worden samen met eventuele andere beschikbare informatie gebruikt om de familie te traceren. Afhankelijk van het land van herkomst wordt hierbij contact gezocht met autoriteiten of andere instanties in het land van herkomst.
Ouders en familieleden tot de 4<sup>e</sup> graad worden in beginsel als adequate opvang beschouwd. Dit geldt ook voor een echtgenoot met wie de amv niet-erkend traditioneel is gehuwd, of voor overige meerderjarigen van wie is gebleken dat zij de amv kunnen opvangen. Uiteraard worden in de toelatingsprocedure verklaringen van de amv meegewogen als hij aanvoert dat hij van mening is dat deze personen hem geen adequate opvang kunnen bieden.
Het resultaat van het tracingsonderzoek wordt door de DT&V met de amv besproken tijdens de vertrekgesprekken. De voogd van de amv kan aanwezig zijn bij de vertrekgesprekken met de DT&V als dit door de amv en de voogd gewenst is. Wanneer de familie is opgespoord wordt door de DT&V, eventueel samen met de amv, contact opgenomen met de familie om de terugkeer van de amv te organiseren. De amv, de voogd of advocaat kan te allen tijde zelf contact opnemen met zijn (getraceerde) familie indien hij dat wenst.
In de praktijk keren amv’s ook vrijwillig terug en amv’s nemen soms ook zelf contact op met hun familieleden.
Erkent u dat het van belang is dat deze jongeren voorafgaand toestemming moeten geven voordat familie in land van herkomst wordt gezocht, omdat «family tracing» een gevaar kan opleveren voor de jongeren als sprake is van bijvoorbeeld mensenhandel of het (mede) vluchten voor de familie? Zo nee, waarom niet en hoe ziet u dit in het licht van de artikelen 3, 5 en 12 van het Kinderrechtenverdrag, waaruit voortvloeit dat deze toestemming moet worden gevraagd voordat «family tracing» kan plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Komt het voor dat zonder toestemming van of zelfs zonder kennisgeving aan een jongere of diens voogd toch contact wordt opgenomen met de autoriteiten in land van herkomst, ondanks dat dit tot gevaarlijke situaties kan leiden omdat de eventuele familie gegronde redenen kan hebben om niet met die autoriteiten in contact te treden? Zo ja, waarom en om welke landen van herkomst gaat het dan?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt de door de autoriteiten of andere partijen in het land van herkomst verstrekte informatie over de familie door de Nederlandse overheidsdiensten geverifieerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kan de door de autoriteiten of andere partijen in het land van herkomst verstrekte informatie over de familie door de advocaat en/of de voogd van de jongere worden geverifieerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat «family tracing» door de Nederlandse overheid alleen wordt ingezet nadat de minderjarige en diens voogd hierover geïnformeerd zijn, nadat zij hiervoor toestemming hebben verleend en als de resultaten van «family tracing» verifieerbaar zijn en gedeeld worden met de minderjarige en diens voogd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer acht u het voldoende veilig voor een kind om terug te keren naar de getraceerde familie? Wordt voorafgaand aan dit besluit altijd van tevoren contact gefaciliteerd tussen het kind en zijn familie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u om met familie die weigert het kind terug te nemen, waardoor het kind feitelijk geen familie meer heeft om naar terug te keren? Gaat u dan alsnog over tot gedwongen uitzetting? Zo ja, waarom?
Het enkele weigeren van bijvoorbeeld ouders om de amv terug te nemen is niet voldoende om de amv zonder meer een verblijfsvergunning te verstrekken. Voorkomen dient immers te worden dat ouders op deze wijze bewerkstelligen dat hun kind, terwijl dit kind geen bescherming nodig heeft, alsnog verblijf krijgt. Dit zou er toe kunnen leiden dat meer ouders hun kinderen in de hoop op een betere toekomst naar Europa zenden, terwijl er geen asielbescherming nodig is. Ook is dit in strijd met het IVRK dat als uitgangspunt hanteert dat ouders primair zijn aangewezen om voor hun kinderen te zorgen.
Gedwongen uitzetting is enkel mogelijk naar een situatie van adequate opvang en deze opvang moet gegarandeerd zijn. Bij voorkeur zijn dit de ouders, maar dit kunnen ook overige familieleden of volwassenen zijn of opvangvoorzieningen.
De niet-nakoming van controles op de correcte uitvoering van de Wet Politiegegevens |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich eerdere vragen over schendingen van de Wet Politiegegevens (Wpg)?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de politie de verplichting (artikel 33, derde lid, Wpg) zichzelf opnieuw te controleren op de correcte uitvoering van de wet niet nakomt? Welke consequenties verbindt u hieraan?
In april 2012 zijn naar aanleiding van de vierjaarlijkse externe privacy-audit verbeterplannen opgesteld door de voormalige regiokorpsen.
Op basis van deze verbeterplannen is een hercontrole uitgevoerd van de onderdelen die niet voldeden in de externe privacy-audit. De rapportage hiervan is in april 2013 afgerond. Deze rapportage is op 15 juli openbaar gemaakt. Ik zal de Kamer afzonderlijk berichten over de uitkomsten hiervan. Het CPB ontvangt, conform de wettelijke kaders, de resultaten van de vierjaarlijke externe privacy- audit en, op verzoek, de resultaten van de tussentijdse interne controles.
De politie komt haar verplichting volgende uit art. 33, derde lid, van de Wet politiegegevens (Wpg) daarmee na.
Op welke termijn zullen de hercontroles zijn afgerond, de afschriften van de controleresultaten aan het College bescherming persoonsgegevens (CBP) zijn verzonden (artikel 33, tweede lid, Wpg) en deze rapportages openbaar zijn gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het vertrouwen van de Nederlandse burger in de politie wordt geschaad nu de politie niet alleen deze keer de controles te laat uitvoert, maar zij ook de vorige controle een jaar te laat heeft uitgevoerd en uit deze controle is gebleken dat geen enkel politiekorps de bescherming van persoonsgegevens op orde heeft?
Deze meningen deel ik niet. De hercontrole van de uitgevoerde verbeterplannen is conform planning in april 2013 afgerond. Ik zal de Kamer afzonderlijk berichten over de uitkomsten hiervan. De realisatie van de overige verbeteringen en de controle op de maatregelen zijn geborgd binnen de nationale politie. In september 2013 wordt gestart met de voorbereidingen voor de nieuwe externe privacy-audit van eind 2014. De controles lopen daarmee inmiddels volgens schema en er is geen reden om aan te nemen dat daar van afgeweken zal worden.
De politie is zich ervan bewust dat het werken met politiegegevens zorgvuldigheid vergt en heeft in het proces reeds de nodige waarborgen ingebouwd, die er voor zorgen dat er op verantwoorde wijze met politiegegevens omgegaan wordt. De WPG vereist waarborgen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de vorm van beveiligingseisen, protocollering en een strikter autorisatieregime. De politie gaat dan ook zeer vertrouwelijk om met de gegevens die ten behoeve van opsporing en handhaving in de politiesystemen worden verwerkt en opgeslagen.
Deelt u de mening dat het werk van de politie te belangrijk is om teniet te worden gedaan door slordigheden in de toepassing van bevoegdheden? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel onderzoeken gestrand zijn door een onverantwoorde omgang met gegevens? Zo nee, waarom niet?
Belangrijk is dat medewerkers van politie verantwoord met gegevens om gaan en zo het aantal zaken dat strandt door onverantwoorde omgang marginaliseren. Zoals aangegeven is dit verantwoordelijkheidsgevoel bij de politie aanwezig.
Het OM en de politie beschikken niet over gegevens met betrekking tot het aantal zaken dat gestrand is door een onverantwoorde omgang met gegevens.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat transparantie over de zorgvuldigheid waarmee de politie met persoonsgegevens omgaat van het grootste belang is? Bent u bereid om de frequentie van de controles (als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, Besluit politiegegevens) te verhogen tot een jaarlijkse controle? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening.
Over de vraag of het wenselijk is de frequentie van de vierjaarlijkse privacy-audit te verhogen, wil ik mij thans niet uitlaten. Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de Wet politiegegevens in de praktijk. Over de bevindingen van dit onderzoek, dat naar verwachting in september 2013 zal worden afgerond, zal ik de Eerste en de Tweede Kamer informeren, zoals artikel 47 van de Wet politiegegevens voorschrijft.
Deelt u de mening dat het voorbarig is om de opsporingsbevoegdheden van de politie uit te breiden als duidelijk is dat zij niet structureel op verantwoorde wijze met persoonsgegevens in een gevoelige context om kan gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Het KNMG standpunt over medische beslissingen rond het levenseinde bij pasgeborenen met zeer ernstige afwijkingen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het standpunt van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) over medische beslissingen rond het levenseinde bij pasgeborenen met zeer ernstige afwijkingen?
De afgelopen jaren is duidelijk geworden dat er in het veld behoefte was aan meer helderheid over hoe de criteria uit de Regeling late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen moeten worden gehanteerd en geïnterpreteerd. Daarom vind ik het goed dat de KNMG, in samenwerking met onder meer de Nederlandse Vereniging voor Kinderartsen (NVK) tot een standpunt is gekomen. Het standpunt moet artsen en behandelteams een handvat bieden voor het handelen bij pasgeborenen met zeer ernstige afwijkingen. Daarnaast dient het ertoe ouders en de samenleving inzicht te geven in het besluitvormingsproces van artsen bij levensbeëindiging bij pasgeborenen en biedt het beroepsbeoefenaren en toetsingsorganen een kader om dit handelen aan te toetsen.
Hoe beoordeelt u het feit dat de commissie is voorbijgegaan aan het onderzoek van Verhagen e.a. uit 2005 waarin alle 22 gemelde gevallen van levensbeëindiging over een periode van zeven jaar worden geanalyseerd?1
Voor het bepalen van het standpunt is alle relevante literatuur bestudeerd, waaronder het onderzoek van Verhagen e.a. uit 2005. Zie hiervoor ook bijlage II met referenties uit het standpunt. Ook was de heer Verhagen lid van de KNMG commissie die het standpunt heeft opgesteld.
Waarom is bij het standpunt de controverse over spina bifida niet genoemd?
Het gaat in het standpunt om de situatie van alle pasgeborenen met zeer ernstige afwijkingen, ongeacht de aandoening. Het standpunt beschrijft dat er direct na de geboorte is gestart met behandelen om te voorkomen dat de gezondheidstoestand verslechtert en er onherstelbare (hersen)schade optreedt. Er kan echter een moment komen dat de behandeling in medisch opzicht niet meer bijdraagt aan de gezondheidstoestand en kwaliteit van leven van de pasgeborenen. Artsen en ouders staan dan voor de buitengewoon ingrijpende vraag of starten of doorgaan met behandelen nog «goed doen» is of «schaden», gelet op het lijden dat uit de gebrekkige gezondheid van het kind kan voortvloeien. Het geboren worden met een open ruggetje of een andere aandoening is dus geen criterium voor behandelbeslissingen. Het criterium is of behandelen nog medisch zinvol is en of er, ongeacht de aandoening, nog enig perspectief is.
Bent u van mening dat met betrekking tot actieve levensbeëindiging van pasgeborenen voor Nederland een uitzonderingssituatie bestaat en zo ja, op welke gronden, aangezien in 2001 een lijst met aanbevelingen met betrekking tot ethische dilemma’s in de neonatologie verscheen van de Confederatie van Europese kinderartsen waarin onder andere wordt gesteld dat er geen plaats is voor actieve levensbeëindiging in de neonatologie?
Deze lijst met aanbevelingen is een weergave van de gedeelde mening over ethische principes van tien Europese landen, ruim tien jaar geleden. Voortschrijdende ontwikkelingen en inzichten hebben in Nederland geleid tot het door de Nederlandse Vereniging voor Kinderartsen aanvaarde Groninger Protocol in 2005 en het standpunt in 2013.
Hoe beoordeelt u het feit dat de concepttekst van het rapport niet is voorgelegd aan de Nederlandse Vereniging voor Neurochirurgie en niet aan de sectie kinderneurochirurgie van deze vereniging?
Beslissingen over het levenseinde worden veelal niet door neurochirurgen genomen. Er zijn vele specialismen betrokken bij de behandeling van pasgeborenen, zoals metabole specialisten, kinder-maag-darm-leverartsen, oogartsen, orthopeden en soms neurochirurgen. Hoewel deze specialisten wel betrokken kunnen zijn bij de besluitvorming als orgaanspecialist die geconsulteerd wordt en kennis inbrengt, is de besluitvorming ten aanzien van het levenseinde met name het domein van de kinderartsen en neonatologen.
Hoe beoordeelt u de stelling van de KNMG dat er consensus is bereikt, gezien de controverse die nog steeds bestaat rondom levensbeëindiging bij spina bifida?
Zie antwoord vraag 3.
Is het mogelijk om zo zeker mogelijk te zijn van de juistheid van het besluit tot levensbeëindiging, om tot toetsing vooraf over te gaan?
Uit de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van de Regeling late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen blijkt dat destijds bewust de keuze is gemaakt om over te gaan tot toetsing achteraf van het handelen van de arts. In het kader van zorgvuldige besluitvorming wordt voorafgaand ten minste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd. Daarnaast vindt overleg plaats in het behandelteam, waarbij gestreefd wordt naar consensus. Ik zie geen reden om hiervan af te wijken.
In welk opzicht zal het beslissingskader van artsen veranderen door dit standpunt van de KNMG?
Dit KNMG-standpunt is geautoriseerd door de Nederlandse Vereniging voor Kinderartsen en maakt onderdeel uit van de professionele standaard. Het standpunt heeft tot doel een einde te maken aan de onzekerheid over de verschillende beslissingen over het levenseinde van pasgeboren en over de criteria voor opzettelijke levensbeëindiging. Aangezien het standpunt zeer recent verschenen is, is het nog te vroeg om vast te stellen welke betekenis het zal hebben voor de praktijk.
Bent u van mening dat «lijden» nog steeds als een deugdelijk criterium kan worden gezien, terwijl uit wetenschappelijk onderzoek van Ottenhoff is gebleken dat dit een subjectief criterium is?
Zoals bij alle medisch inhoudelijke richtlijnen en standpunten van de beroepsgroep, is het niet aan mij om een oordeel over de precieze inhoud ervan te hebben. Ik weet wel dat de totstandkoming van het standpunt een nauwe samenwerking was tussen verschillende beroepsgroepen. De invulling van de zorgvuldigheidscriteria, zoals het lijden en de prognose, gebeurt door de arts. De prognose over de vooruitzichten van de gezondheid van het kind wordt gedaan op basis van inzichten naar de meest actuele stand van de medische wetenschap. Er is daarbij altijd een mate van onzekerheid. Artsen moeten zich bij het nemen van dergelijke geneeskundige beslissingen voor de pasgeborene met zeer ernstige afwijkingen laten leiden door wat verantwoorde zorg is.
In hoeverre kunnen artsen bij een pasgeborene absolute zekerheid geven dat het kind later tot geen enkele vorm van zelfstandig handelen in staat is?
Zie antwoord vraag 9.
Staat u nog steeds achter het wettelijk kader dat de toenmalige bewindslieden Ross-van Dorp en Donner de Kamer in 2005 hebben geschetst, waarbij werd gesteld dat alleen het actuele ondraaglijk en onbehandelbare lijden aanleiding kan zijn om levensbeëindiging te overwegen?
Deze herfst verwacht ik de uitkomsten van de evaluatie van de bestaande regeling. Na toezending aan uw Kamer zal ik uw Kamer een standpunt doen toekomen waarin ik de kabinetsvisie zal geven op de Regeling.
In hoeverre zijn ouders in staat om te bepalen wat wel of niet medisch zinvol of zinloos handelen is, gezien het standpunt van het Forensisch Medisch Genootschap?
De bepaling of een behandeling medisch zinloos is of niet, gebeurt door het behandelteam en niet door de ouders. Als er meerdere behandelalternatieven zijn die alle in overeenstemming zijn met de professionele standaard, beslissen de ouders welke van die behandelingen de pasgeborene krijgt.
Heeft u kennisgenomen van het arrest van het hof in Luxemburg C-‘219/12 (Finanzamt Freistadt Rohrbach Urfahr tegen Unabhängiger Finanzsenat Außenstelle Linz), waarin het hof beslist dat (paragraaf 37 van de uitspraak): «de exploitatie van een fotovoltaïsche installatie op of nabij een woning, die zodanig is ontworpen dat de hoeveelheid geproduceerde elektriciteit altijd minder bedraagt dan de door de exploitant in totaliteit voor privédoeleinden verbruikte hoeveelheid elektriciteit en aan het elektriciteitsnet wordt geleverd in ruil voor een duurzame opbrengst, onder het begrip «economische activiteiten» in de zin van dat artikel valt.»?
Ja ik heb zeker kennis genomen van het arrest van het Hof van Justitie EU in zaak C-219/12, ook wel «zaak Fuchs» genoemd. Nederland heeft in deze zaak niet geïntervenieerd omdat het volledig onderbouwde Oostenrijkse standpunt in overeenstemming was met het Nederlandse standpunt, namelijk dat geen sprake is van btw relevante economische activiteiten. Duitsland heeft in deze zaak juist wel geïntervenieerd omdat in Duitsland het standpunt wordt toegepast dat de exploitatie van een fotovoltaïsche installatie op of nabij een woning wel leidt tot economische activiteiten voor de btw.
Waarom heeft de Duitse regering zich wel gevoegd in de zaak en de Nederlandse regering niet, terwijl er voor Nederland toch een groot belang op spel stond?
Zie antwoord vraag 1.
Onder welke omstandigheden en met hoeveel jaar terugwerkende kracht kunnen mensen de btw, die zij betaald hebben over zonnepanelen, de installatie van zonnepanelen en een deel van de constructie waarop ze hem geplaatst hebben, via de vooraftrek terugontvangen? Hoeveel btw moet de Nederlandse staat terugbetalen?
Aftrek van btw op de aanschaf van zonnepanelen is alleen mogelijk als de eigenaar ondernemer is voor de btw-heffing. Er ontstaat geen recht op aftrek of btw-plicht met terugwerkende kracht. Arresten van het Hof van Justitie hebben geen terugwerkende kracht in gevallen waarin de belastingheffing onherroepelijk vaststaat en de termijnen voor het tijdig verzoeken om btw-teruggaaf al zijn verstreken. Dit is conform mijn vaste beleidslijn zoals meest recentelijk verwoord in het beleidsbesluit ambtshalve verminderen of teruggeven van 16 december 2010, nr. DGB2010/6799M, Stcrt.2010/20999. De enige uitzondering die hierop gemaakt wordt betreft de zogenoemde Kühne & Heitz-uitzondering (arrest Hof van Justitie EU van 13 januari 2004, zaak C-453/00), die in dit geval niet speelt. De btw-plicht van zonnepaneleneigenaren moet worden beoordeeld op grond van alle feiten en omstandigheden van het geval. Deze beoordeling is voorbehouden aan de inspecteur. In algemene zin is sprake van btw-plicht als de particuliere eigenaar van zonnepanelen de opgewekte elektriciteit geheel of gedeeltelijk duurzaam en tegen vergoeding levert aan zijn energieleverancier. De zonnepaneleneigenaar zal dit wel aannemelijk moeten maken. Particulieren die niet aan deze voorwaarden voldoen hoeven zich niet te melden bij de Belastingdienst voor een eventuele btw-plicht ter zake van de exploitatie van zonnepanelen. Voor de budgettaire gevolgen verwijs ik naar vraag 6.
Heeft elke persoon die zonnepanelen heeft en energie terug levert een verplichting tot btw-aangifte en de mogelijkheid om een beroep te doen op de kleine ondernemersregeling?
Elke persoon die voor de exploitatie van zonnepanelen btw-ondernemer is heeft een verplichting tot het doen van btw-aangifte. Als aannemelijk is dat na toepassing van de btw-vermindering voor kleine ondernemers geen btw op aangifte hoeft te worden voldaan (namelijk bij een bedrag kleiner of gelijk aan € 1.345 per jaar na aftrek voorbelasting), dan kan om volledige ontheffing van btw-plicht voor de exploitatie van zonnepanelen en de daarbij behorende administratieve verplichtingen worden gevraagd. In dat geval vervalt ook de factureringsverplichting, maar mag aan de afnemer van de elektriciteit geen btw in rekening worden gebracht en bestaat geen recht op aftrek van btw meer. Alle natuurlijke personen en combinaties van natuurlijke personen, zoals een maatschap, kunnen een dergelijk beroep doen op de btw-ontheffing als kleine ondernemer. Na een daartoe gedaan verzoek kan die ontheffing onmiddellijk ingaan. De ontheffing gaat gepaard met een jaarlijks vragenformulier, dat ook nodig is om juiste btw-afdracht aan Brussel te bepalen. Ik bezie de mogelijkheid om dit formulier te vereenvoudigen of helemaal af te schaffen. Ik beschik niet over ervaringscijfers welk percentage van de eigenaren wel of geen beroep zal doen op de ontheffing. Ik kan daarom niet bevestigen dat (bijna) iedere zonnepaneeleigenaar een ontheffing zal vragen. Daarbij speelt uiteraard ook een belangrijke rol dat deze ontheffing meebrengt dat geen recht bestaat op teruggaaf van btw en er zonnepaneleneigenaren zullen zijn die zeker een beroep willen doen op dit teruggaafrecht.
Gaan deze mensen (bijna) allemaal een ontheffing vragen en krijgen (misschien op naam van partner of kind wanneer zij zelf al ondernemer zijn) en moet die ontheffing dan gepaard gaan met een jaarlijks vragenformulier?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel btw levert deze maatregel op en hoeveel administratieve lasten voor de burgers en voor de Belastingdienst?
Het antwoord op deze vraag hangt onder meer af van het aantal personen dat als gevolg van de exploitatie van zonnepanelen btw-plichtig wordt. Gelet op de onzekerheid over het aantal btw-plichtige zonnepaneleneigenaren en het aantal dat een beroep zal doen op de administratieve ontheffing, is het voor mij niet mogelijk de effecten voor de uitvoeringskosten bij de Belastingdienst en de administratieve lasten voor bedrijven exact te becijferen. Het is echter onmiskenbaar dat de uitvoeringslasten voor de Belastingdienst toe zullen nemen en dat hetzelfde geldt voor de administratieve lasten voor ondernemers. Met de energieleveranciers zal nog overleg gevoerd worden over de praktische gevolgen van de btw-plicht voor de exploitatie tegen vergoeding van zonnepanelen. De btw-plicht voor de levering van elektriciteit en het recht op teruggave van btw bij aankoop van zonnepanelen levert budgettair niets op maar betekent een budgettaire derving. Deze derving ontstaat door de aan het ondernemerschap gekoppelde recht op aftrek van voorbelasting. In samenhang met de werking van de kleine ondernemersregeling ontvangen particulieren die investeren in zonnepanelen en voor de levering van de elektriciteit ondernemer zijn, in het jaar van aanschaf van de zonnepanelen (na datum arrest Hof van Justitie) alleen maar btw terug van de Belastingdienst. Deze derving zal conform de begrotingsregels gedekt worden.
Bent u bereid om samen met Oostenrijk, Duitsland en andere gelijkgestemde landen, te pleiten voor een aanpassing van de btw-richtlijn, waardoor het begrip «economische activiteiten» een beperktere uitleg krijgt en goederen die in en om het huis geproduceerd worden en voornamelijk gebruikt worden voor eigen consumptie (direct of uitgesteld) ervan worden uitgezonderd?
Ja. Ik acht de uitkomst van het arrest ongewenst, maar zie in het arrest geen juridische ruimte om het ondernemerschap te ontkennen wanneer is voldaan aan de in het antwoord op vraag 3 aangegeven voorwaarden. Daarom zal ik in Europees verband pleiten voor een aanpassing van de btw-richtlijn en daarbij de steun zoeken van gelijkgestemde landen. Daarbij valt te denken aan een mogelijkheid voor lidstaten om zeer kleine ondernemers met geringe omzetten of particuliere zonnepaneleneigenaren verplicht vrij te stellen van btw. Met het oog op eventuele aanpassing van de btw-richtlijn heeft Nederland dit onderwerp aanhangig gemaakt bij de Europese Commissie, die hiervoor nadrukkelijk de aandacht heeft. Wat Duitsland betreft mag overigens duidelijk zijn dat het in het arrest geen reden zal zien tot aanpassing van de regelgeving. In Duitsland wordt juist uitgegaan van btw-plicht voor de exploitatie van zonnepanelen.