Geweld in Soedan, in Zuid Soedan en de precaire situatie tussen beide landen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Sudan: Fresh Clashesin South Kordofan Between Sudanese Army and Rebels» van 25 mei jl.? Bent u ervan op de hoogte dat het conflict in Darfur nu 10 jaar gaande is zonder enig reëel perspectief op een oplossing; dat 3,4 miljoen mensen nog steeds afhankelijk zijn van humanitaire hulp en dat de veiligheidssituatie verder aan het verslechteren is? Bent u er tevens van op de hoogte dat VN Secretaris Generaal Ban Ki-moon zijn zorgen heeft geuit over de grote toename van het aantal vluchtelingen in Darfur? Bent u ervan op de hoogte dat getuige Ali Kosheib, die gedaagd is door het Internationaal Strafhof (ICC) op verdenking van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid, op de plaats van recente moorden, branden en plunderingen in Darfur gesignaleerd is? Bent u tot slot bekend met de recente uitspraak van President Bashir dat er geen onderhandelingen meer zullen plaatsvinden met de grootste rebellengroepen (JEM, SPLM-North en SRF)? Wat is uw analyse van de politieke situatie in Soedan?
Ja, we zijn op de hoogte van de genoemde ontwikkelingen. Door de gewapende conflicten en de economische malaise is de politieke situatie vrij gespannen. Voor een meer uitgebreide toelichting verwijzen wij u naar de recente Kamerbrief «Situatie in Darfur en de Nederlandse inzet in Sudan», van 7 juni jl.
Bent u bekend met het de oproep van Human Rights Watch, the Agency for Independent Media (AIM), Amnesty International en Committee to Protect Journalists (CPJ) aan Zuid-Soedan om de intimidatie van journalisten te stoppen? Bent u tevens bekend met de aanhoudende stroom aan berichten over schendingen van de mensenrechten door de Sudan People's Liberation Army (SPLA), bijvoorbeeld: «South Sudan: Army and police forcesshooting and raping civilians in Jonglei» en samengevat in «United Kingdom: Foreign andCommonwealth Office, Human Rights and Democracy: The 2012 Foreign & Commonwealth Office Report – South Sudan», 15 April 2013. Wat is uw analyse van de situatie in Zuid-Soedan?
Het beeld dat in de door u genoemde documenten wordt geschetst is zorgwekkend. Ook in UNMISS-rapporten wordt melding gemaakt van arbitraire arrestaties en detentie van individuen die kritisch zijn over de overheid alsmede van ernstige mensenrechtenschendingen door het leger, met name in conflictgebieden zoals Jonglei. Minister Ploumen heeft tijdens haar bezoek aan Zuid-Sudan in februari dit jaar bij de Zuid-Sudanese autoriteiten aangedrongen op het aanpakken van mensenrechtenschendingen door de veiligheidsdiensten. Naast het uitoefenen van brede internationale diplomatieke druk is het noodzakelijk om mensenrechtenorganisaties en andere instituties die overheid en veiligheidsdiensten ter verantwoording kunnen roepen te versterken. Tevens is een algehele versterking van de justitiesector nodig.
Bent u op de hoogte van de moord op Kuol Deng Kuol, de Paramount Chief van Abyei, door Misserya nomaden terwijl hij onder bescherming stond van de United Nations interim- Security Force for Abyei (UNISFA)? Bent u er tevens van op de hoogte dat de status van Abyei nog steeds niet overeengekomen is en dat dit bijdraagt aan de toename in de spanningen tussen beide landen? Bent u er ook van op de hoogte dat de spanningen tussen beide landen verder opgelopen zijn, nadat Soedan op 11 juni Zuid-Soedan heeft opgedragen de olie export op te schorten en opgeroepen heeft tot een «heilige oorlog»? Bent u er ook van op de hoogte dat President Kiir van Zuid-Soedan het opschorten van het olieverdrag getypeerd heeft al een oorlogsverklaring? Deelt u de mening dat dit een schending is van het olieverdrag? Bent u tevens van mening dat het opschorten van het olieverdrag grote negatieve consequenties heeft voor het uitvoeren van alle negen vredesverdragen en de relatie tussen beide landen in een buitengewoon precaire en mogelijk explosieve situatie brengt?
Het feit dat er nog geen overeenstemming is tussen Sudan en Zuid-Sudan over de definitieve status van Abyei is inderdaad een bron van spanning tussen beide landen. Er is blijvende internationale druk nodig op beide partijen om tot een duurzame vreedzame oplossing te komen.
De aankondiging van Sudan om het olietransport van Zuid-Sudanese olie te staken en de uitvoering van de Samenwerkingsakkoorden op te schorten is een zorgwekkende ontwikkeling. Zuid-Sudan heeft ontstemd maar gematigd gereageerd op de aankondiging van Sudan om het olietransport te staken. Het AU High Level Implementation Panel (AUHIP) heeft direct actie ondernomen richting president Bashir en president Kiir. Zowel Sudan als Zuid-Sudan hebben inmiddels voorzichtig positief gereageerd op nieuwe voorstellen van het AUHIP om het vredesproces op de rails te houden. Eén van de voorstellen is dat de AU Commissie en IGAD de komende weken de wederzijdse beschuldigingen van Sudan en Zuid-Sudan over steun aan rebellengroepen op elkaars territorium verder zullen onderzoeken. Ook riep AUHIP de partijen wederom op om zich te onthouden van vijandige retoriek. Momenteel is nog onduidelijk of Sudan de verklaring over het stopzetten van het olietransport zal herroepen. In het olieakkoord is afgesproken om een termijn van 60 dagen in acht te nemen voor een gecontroleerde stopzetting van de olieproductie. Een daadwerkelijke stopzetting van de olieproductie zou zeer negatieve consequenties hebben voor beide landen en dient derhalve voorkomen te worden.
Ben u bekend met het bericht van Amnesty International «Sudan: New evidence of scorched earth tactics against civilians in Blue Nile»? Beschikt u over gegevens over de humanitaire consequenties van het conflict in de Nuba Mountains inclusief aantallen burgerslachtoffers? Is het u bekend of er sprake is van oorlogsmisdaden en/of misdaden tegen de menselijkheid? Zo ja, kunt u die gegevens met de Kamer delen? Zo nee, welke stappen kan Nederland in EU- of VN-verband nemen om deze gegevens te verkrijgen?
Sinds de uitbraak van het conflict in de Nuba Mountains (Sudanese deelstaten South Kordofan en Blue Nile) is er beperkt toegang tot het gebied. De VN-gegevens over de humanitaire situatie gaan uit van de assessments van de situatie in de gebieden die onder de controle van het regeringsleger staan. Gegevens over de situatie in de gebieden onder de controle van de rebellengroepering SPLM-Noord zijn deels beschikbaar via de vertrouwelijke rapporten van lokale ngo’s en rapportages van de humanitaire afdeling van de SPLM-Noord. In deze rapporten wordt onder meer verwezen naar bombardementen op civiele doelen die mogelijk oorlogsmisdaden en/of misdaden tegen de menselijkheid inhouden. Het meest recente rapport van de lokale ngo’s zal u separaat worden toegestuurd. Om de gegevens in genoemde rapporten te kunnen verifiëren is humanitaire toegang tot deze gebieden nodig, alsmede een onafhankelijk onderzoek naar de mensenrechtensituatie in South Kordofan en Blue Nile. Nederland is hier een groot voorstander van en bepleit dit in de relevante fora, waaronder de VN Mensenrechtenraad.
Beschikt u over gegevens over de humanitaire consequenties van het conflict in Jonglei State inclusief aantallen burgerslachtoffers? Is het u bekend of er sprake is van oorlogsmisdaden en/of misdaden tegen de menselijkheid? Zo ja, kunt u die gegevens met de Kamer delen? Zo nee, welke stappen kan Nederland in EU- of VN-verband nemen om deze gegevens te verkrijgen?
Aangezien er nauwelijks humanitaire toegang is tot de conflictgebieden in Jonglei, is het vooralsnog niet mogelijk om een compleet beeld te krijgen van de omvang van de humanitaire problematiek en aantallen burgerslachtoffers. Ook de VN beschikt niet over deze gegevens. Feit is dat de burgerbevolking (met name leden van de Murle-stam) grotere plaatsen als Pibor en Boma town ontvlucht is vanwege het geweld. Een deel is uitgeweken naar de hoofdstad Juba, de deelstaat Eastern Equatoria en buurland Ethiopië. Artsen zonder Grenzen schat dat een groep van 100.000 mensen zich in de moerassen bevindt, onder primitieve omstandigheden. Andere schattingen gaan uit van lagere aantallen. Het gebrek aan humanitaire toegang is hoe dan ook zorgwekkend en niet acceptabel. Nederland dringt er, mede in EU-verband, bij de Zuid-Sudanese autoriteiten op aan om humanitaire organisaties toegang te verlenen. Ook roept Nederland de Zuid-Sudanese autoriteiten op om burgers te beschermen, ongeacht hun etnische achtergrond, en vermeende mensenrechtenschendingen door het Zuid-Sudanese leger (SPLA) een halt toe te roepen.
Bent u bereid om in VN-verband te bepleiten dat er een fact-finding missie wordt afgevaardigd om de humanitaire consequenties en eventuele oorlogsmisdaden gerelateerd aan het conflict in de Nuba Mountains in kaart te brengen?
Nederland is een actief bepleiter van het bevorderen van de zgn. cross line humanitaire toegang (over de frontlinie heen) tot de niet-overheidsgecontroleerde gebieden in de Nuba Mountains. Hiermee zouden de VN-organisaties en ngo’s de ruimte krijgen om ook in de gebieden onder de controle van de rebellengroepering humanitaire assessments uit te voeren en steun te bieden. De VN coördinerende humanitaire organisatie (OCHA) heeft onder meer naar aanleiding van het recente bezoek van de VN coördinator voor humanitaire zaken Valerie Amos aan Sudan (20–23 mei),1 de diplomatieke inzet om de humanitaire toegang te bewerkstelligen verder opgevoerd. In de VN Veiligheidsraad is er onvoldoende draagvlak voor het besluiten tot een internationale interventie ten aanzien van Sudan, zoals een fact-finding missie.
Welke stappen heeft u, al dan niet in EU-verband, genomen en kunt u nog nemen om de conflicterende partijen in Zuid-Kordofan aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om te streven naar een politieke oplossing, het bevorderen van bescherming van burgers en het verlichten van de humanitaire crisis?
Nederland steunt de inzet van de EU ten aanzien van het oplossen van de conflicten in Sudan. De EU Speciale Vertegenwoordiger voor Sudan en Zuid-Sudan, Rosalind Marsden, bepleit in haar contacten met de Sudanese regering en de rebellengroeperingen dat de partijen tot een staakt-het-vuren besluiten, humanitaire toegang verlenen en tot een politieke oplossing voor het conflict komen.
Wat is uw reactie op het artikel «Civil Society Forum on Sudan and South Sudan in Addis Ababa»? Wat is uw mening over de alarmerende geluiden over de steeds meer beperkte ruimte voor het maatschappelijk middenveld in zowel Soedan als Zuid-Soedan? Bent u van mening dat het noodzakelijk is om, in het kader van duurzame inclusieve groei en stabiliteit, hier vanuit Nederland ook op te reageren? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welken stappen gaat u nemen om dit te doen teneinde het maatschappelijk middenveld ook in staat stellen om zich uit te blijven spreken? 9. Hoe ziet u bovengenoemde zaken in relatie tot de ontwikkelingsrelatie die Nederland met Zuid-Soedan heeft? Kunt u toelichten welke criteria er zijn om de hulp aan Zuid-Soedan mogelijk op te schorten?
Zowel in Sudan als Zuid-Sudan zijn er zorgen over de ruimte die de overheid geeft aan het maatschappelijk middenveld. Aangezien het maatschappelijk middenveld een belangrijke rol vervult bij het aanjagen van maatschappelijk debat en het ter verantwoording roepen van de overheid heeft dit onze expliciete aandacht.
Nederland ondersteunt het maatschappelijk middenveld in Sudan en Zuid-Sudan onder meer via het MFS-programma, het Mensenrechtenfonds en faciliteiten voor kleine ambassadeprojecten. In Zuid-Sudan wordt door de donorgemeenschap gewerkt aan de totstandkoming van een Civil Society Fund ter versterking van het lokale pleitbezorgende maatschappelijk middenveld. Nederland is voornemens hieraan bij te dragen. Ook door dialoog ondersteunt Nederland mensenrechtenverdedigers. In aanvulling op de financiële ondersteuning onderneemt Nederland, al dan niet in het EU-verband, ook diplomatieke interventies om het maatschappelijk middenveld te steunen bij haar werk.
Wat is, naar uw oordeel, de specifieke verantwoordelijkheid van Nederland als mede-ondertekenaar van het Comprehensive Peace Agreement en historisch verantwoordelijke partij voor de drie gebieden (Abyei, South Kordofan en Blue Nile)? Hoe geeft de Nederlandse regering vorm aan deze verantwoordelijkheid? Is de Nederlandse regering van plan haar betrokkenheid te intensiveren, zo ja hoe?
De bevolking van Zuid-Sudan heeft enorm geleden onder de decennialange burgeroorlog en achterstelling door het regime in Khartoum. Nederland zal de regering van Zuid-Sudan aan blijven spreken op zijn verantwoordelijkheid om een betere toekomst te creëren voor de bevolking en te werken aan de opbouw van een democratische rechtsstaat. Nederland zal de vorderingen van de Zuid-Sudanese autoriteiten inzake mensenrechten, politieke ruimte, rechtsstaatontwikkeling en persvrijheid nauwlettend blijven monitoren. Indien verbeteringen uitblijven of een verdere verslechtering optreedt, zal de aard en invulling van de bilaterale relatie opnieuw worden bezien.
Welke stappen heeft u, al dan niet in EU-verband, genomen en kunt u nog nemen om Soedan en Zuid-Soedan aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om het Cooperation Agreement volledig en onconditioneel te implementeren?
Nederland was tot juli 2011 voorzitter van de Drie Gebieden-werkgroep van het Assessment and Evaluation Commission(AEC) voor de uitvoering van het Comprehensive Peace Agreement (CPA). Met de onafhankelijkheid van Zuid-Sudan is het CPA verlopen en is de AEC ontbonden. De verantwoordelijkheid voor de nog openstaande kwesties uit het CPA is door de AU en de VN aan het AU High-level Implementation Panel (AUHIP) toebedeeld. In aanvulling op de politieke steun voor dit proces beziet Nederland de mogelijkheden om de inzet van het AUHIP te ondersteunen via een detachering en/of financiële bijdrage.
Wat is uw oordeel over het werk van de EU Speciale Vertegenwoordiger voor Soedan, Rosalind Marsden? Is er sprake van het opheffen van haar mandaat? Zo ja, kunt u toelichten wat hiervoor de redenen zijn, in de context van vragen 1, 2 en 3?
In de verklaring van Hoge Vertegenwoordiger Ashton van 10 juni jl. worden Sudan en Zuid-Sudan opgeroepen om de Samenwerkingsakkoorden onvoorwaardelijk te implementeren en de mechanismen die zijn opgericht voor de behandeling van klachten en het beslechten van conflicten in werking te stellen. Het is niet wenselijk dat één van de partijen zich plotseling onttrekt aan de uitvoering van de akkoorden. Beide landen moeten samenwerken met het AUHIP om tot een oplossing te komen. Zowel de EU Speciaal Vertegenwoordiger voor de Sudans als de VN gezant voor de Sudans hebben deze boodschappen ook afgegeven in hun directe contacten met de Sudanese en Zuid-Sudanese autoriteiten.
Bent u bereid in EU-verband een verlenging van het mandaat van Marsden te bepleiten met minimaal een half jaar inclusief de mogelijkheid van verlenging na deze zes maanden indien daar, afhankelijk van de ontwikkelingen in Zuid-Soedan en Soedan, zoals in de Nuba Mountains, op inhoudelijke gronden aanleiding toe is?
De EU Speciaal Vertegenwoordiger voor de Sudans heeft sinds 2010 een belangrijke rol gespeeld bij het bevorderen van het vredesproces tussen Sudan en Zuid-Sudan en hierover gerapporteerd aan de lidstaten. Inmiddels is Zuid-Sudan een onafhankelijke staat en sloten Sudan en Zuid-Sudan op 29 september vorig jaar een omvangrijk Samenwerkingsakkoord.
Met het oog op stroomlijning van EUSV-posities wereldwijd, het voorkomen van inhoudelijke overlap en beperking van kosten, deed Hoge Vertegenwoordiger Ashton onlangs het voorstel om de taken en verantwoordelijkheden van de EUSV Sudans over te hevelen naar de EUSV voor de Hoorn van Afrika, Alexander Rondos. De EUSV voor de Hoorn van Afrika heeft Sudan en Zuid-Sudan reeds in zijn mandaat. De EU lidstaten hebben inmiddels ingestemd met een overheveling van taken en verantwoordelijkheden binnen vier maanden. Daarna zal het mandaat van de EUSV voor de Sudans worden beëindigd. In aanvulling op het werk van de EUSV voor de Hoorn van Afrika spelen de EU-delegaties in Khartoum en Juba een belangrijke rol bij de EU-dialoog met Sudan en Zuid-Sudan.
Wat is uw oordeel over het werk van het African Union High-Level Implementation Panel (AUHIP) onder voorzitterschap van Thabo Mbeki? Hoe moet het vredesproces binnen Soedan en tussen Soedan en Zuid-Soedan begeleid worden na het verlopen van de mandaat van het AUHIP? Wat zou, in uw oordeel, de rol van de EU, de Afrikaanse Unie en de VN hierbij moeten zijn?
Besluitvorming over beëindiging van het mandaat van EUSV Marsden is reeds afgerond.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg over Soedan van 3 juli a.s. beantwoorden?
Het AU High Level Implementation Panel (AUHIP) heeft naar onze mening een constructieve rol gespeeld bij het begeleiden van het vredesproces tussen Sudan en Zuid-Sudan. Het vredesproces wordt gekenmerkt door «ups-and-downs» maar het AUHIP en de AU Vrede en Veiligheidsraad zijn er toch telkenmale in geslaagd om betrokken partijen weer aan de onderhandelingstafel te krijgen en commitment af te dwingen voor de uitvoering van gesloten akkoorden, ook al vordert het proces soms langzaam. De EU en VN-vertegenwoordigers stemmen hun benadering zoveel mogelijk af met de AU om daarmee de effectiviteit van de diplomatieke inzet richting beide partijen te optimaliseren.
Het AUHIP komt in juli 2013 met een eindrapport. Dit rapport zal aanbevelingen bevatten voor opvolging van het panel. Naar verwachting zal de AU een leidende rol blijven spelen in de begeleiding van het vredesproces. Het beleggen van deze verantwoordelijkheid bij de regio heeft onze steun.
Het bericht dat er meer gevallen van ouderenmishandeling gemeld worden |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Meer ouderenmishandeling gemeld1 en «Aandacht voor ouderenmishandeling»?2
Ja.
Deelt u de mening dat de stijging van 3% vermoedelijk maar het topje van de ijsberg betreft? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om alle ouderen die mishandeld worden in beeld te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ja, Ik sluit zeker niet uit dat het hier gaat om het topje van de ijsberg. Daarom voer ik ook het Actieplan «Ouderen in veilige handen» uit. Dit plan kent verschillende maatregelen om ouderenmishandeling aan te pakken. Ik noem bijvoorbeeld de voorlichtingscampagne van de vier ouderenbonden ANBO, PCOB, UnieKBO en het Netwerk van organisaties van oudere migranten, de e-learningmodule »Ouderen in veilige handen» en de handreiking »Vrijwilligers tegen ouderenmishandeling». In de voortgangsrapportage over geweld in afhankelijkheidsrelaties die binnenkort naar uw Kamer wordt verzonden, wordt uitgebreider stilgestaan bij de stand van zaken van dit Actieplan.
Kunt u verklaren hoe genoemde artikelen zich tot elkaar verhouden, en hoe het komt dat er alleen al in de provincie Limburg zo’n 8.000 maal melding is gedaan van ouderenmishandeling en landelijk 1.027 maal?
De schatting is dat één op de twintig ouderen te maken krijgt met ouderenmishandeling. Wordt dit vertaald naar de regio Zuid-Limburg, dan is de verwachting dat naar schatting ongeveer 8.000 slachtoffer zouden kunnen zijn. Het gaat hier dus niet om het aantal daadwerkelijke meldingen. Het feit dat er nog weinig gemeld wordt, kan meerdere redenen hebben. Zo heerst er nog steeds angst en schaamte onder ouderen zelf (vandaar ook de voorlichtingscampagne om ouderenmishandeling bespreekbaar te maken) en wordt het lang nog niet altijd herkend door de omgeving of professionals (daarom ook mijn inzet om dit te doorbreken met onder vraag 2 genoemde instrumenten). Ook kan het zijn dat in de betreffende situatie wél hulp wordt geboden en de mishandeling wordt gestopt, zonder dat dit leidt tot een melding.
Deelt u de mening dat uw plannen om zorgafhankelijke ouderen langer thuis te laten wonen de kans op verwaarlozing, lichamelijke en/of psychische mishandeling, seksueel misbruik of financiële uitbuiting alleen maar vergroten? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Ten eerste is mijn aanpak van ouderenmishandeling – en mijn bredere beleid op het gebied van geweld in afhankelijkheidsrelaties – erop gericht om sneller en beter geweld in de thuissituatie te signaleren en om te weten hoe te handelen. Dit om het geweld zo vroeg en zo snel mogelijk te stoppen. De wet verplichte meldcode huiselijke geweld en kindermishandeling die op 1 juli jongstleden van kracht is geworden, is daar een belangrijk onderdeel van. Maar ook de publiekscampagne »Een veilig thuis, daar maak je je toch sterk voor», die bijvoorbeeld omstanders aanspoort om actie te ondernemen, onder andere door hulp en advies te vragen bij het Steunpunt Huiselijk Geweld. Ten tweede heb ik een aanpak op maat voor ogen, zoals ik ook in mijn brief over de hervorming van de langdurige zorg uiteen heb gezet (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 30 597, nr. 296). Het is belangrijk om niet alleen naar de cliënt te kijken, maar ook om haar of zijn sociale omgeving in kaart te brengen. Een veilige omgeving is daarbij voor mij een belangrijk uitgangspunt.
Door deze aanpak op maat verwacht ik dat risico´s en signalen van geweld eerder dan voorheen in beeld komen en tijdig maatregelen daartegen getroffen kunnen worden.
Deelt u de mening dat er vaker aangifte gedaan moet worden tegen daders van deze laffe daden en dat zij een drie keer hogere straf dienen te krijgen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals de Minister van Veiligheid en Justitie u in reactie op eerdere Kamervragen liet weten, moeten, daar waar het gaat om moedwillige ouderenmishandeling, daders van ouderenmishandeling onmiddellijk en streng worden aangepakt. Het aangiftebeleid heeft bijzondere aandacht van mijn collega van Veiligheid en Justitie. Hierbij geldt als uitgangspunt dat iedere burger bij het doen van aangifte zo goed mogelijk wordt geholpen. Zo is het vanaf 1 januari 2013 mogelijk dat de politie, bij ouderen die niet in staat zijn om naar het bureau te komen om aangifte te doen, bij deze mensen thuis de aangifte kan komen opnemen.
Ook heeft hij u reeds eerder laten weten verhoging van de strafmaat niet nodig te achten, omdat de kwetsbaarheid van het slachtoffer, dus ook van de oudere, een omstandigheid is die door het Openbaar Ministerie en de rechter binnen de gestelde strafmaxima van de verschillende delicten (waaronder diefstal) wordt meegewogen.
De stortvloed aan operatiefouten |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Stortvloed aan operatiefouten»?1
Ik ben van mening dat de kop van het artikel en de inhoud van het door IGZ gepubliceerde rapport niet overeenkomen. De kernboodschap van het IGZ is dat in de afgelopen periode veel bereikt is in het structureren van het operatief proces waardoor dit zeker veiliger geworden is.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat operatieteams de nodige procedures niet uitvoeren?
Ik ben van mening dat medewerkers van ziekenhuizen de noodzakelijke procedures moeten doorlopen. Dat vindt ook de Orde van Medisch Specialisten2. Daarnaast vind ik het van groot belang dat incidenten en fouten in het dossier vermeld worden, vandaar dat hiervoor in de Wet Kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een bepaling is opgenomen.
Deelt u voorts de mening dat het evenzeer schokkend is dat ziekenhuizen deze procedurefouten niet vermelden in hun dossiers?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u het toezicht op de operatieteams verscherpen?
De inspectie heeft het operatief proces benoemd tot permanent aandachtsgebied in haar Meerjarenbeleidsplan 2012–2015. Een concreet vervolg op het onderzoek naar de veiligheid in het operatief proces ziet de inspectie langs drie lijnen lopen. Zo bezoekt de inspectie in 2013 onaangekondigd de operatieafdelingen van 20 ziekenhuizen. Hierbij zal getoetst worden op de naleving van de geldende richtlijnen. Daarnaast zal de inspectie gericht toetsen op de naleving van nieuwe richtlijnen, zoals de in 2013 verschijnende richtlijn «Het Postoperatieve traject». De inspectie werkt toe naar het toetsen van de naleving daarvan in 2014. Ook scherpt de inspectie de handhaving aan bij calamiteiten die ontstaan zijn door een verwisseling. De inspectie dient daarbij in beginsel een tuchtklacht in tegen de behandelaar, tenzij uit onderzoek blijkt dat een correcte veiligheidscheck dit niet had kunnen voorkomen. Tot slot zal de IGZ handhavend optreden tegen ziekenhuizen die eind 2013 nog geen geoperationaliseerd VMS hebben.
Hoeveel tuchtklachten heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg al ingediend inzake verwisselingen bij operaties?
Sinds 1 april 2013 wordt iedere verwisseling bij operaties direct door de inspectie onderzocht en daarna aan de tuchtrechter voorgelegd, tenzij uit het onderzoek blijkt dat de verwisseling niet voorkomen had kunnen worden. Sinds 1 april heeft de inspectie drie meldingen ontvangen waarbij conform het nieuwe beleid direct onderzoek is ingesteld waarna in beginsel een tuchtklacht wordt ingediend. Het voorbereiden van een tuchtklacht kost enige tijd. Daarom zijn formeel nog geen tuchtklachten ingediend.
Deelt u bovendien de mening dat de kosten voor herstelbehandeling en nazorg door de zorgverlener zelf betaald zouden moeten worden?
Ik deel die mening als die behandeling verwijtbaar is ontstaan door nalatigheid van de zorgverlener. Ik verwacht ook van zorgverzekeraars dat zij alert zullen zijn op het verhalen van dergelijke kosten.
De stijging van de waterschapslasten door het waterschap Brabantse Delta |
|
Henk van Gerven |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Lasten waterschap West-Brabant omhoog», waarin de dijkgraaf meldt dat de lasten het komende decennium jaarlijks met maximaal vijf procent stijgen, waarbij de kosten het ene jaar met vier procent en het andere jaar met zes procent kunnen stijgen?1
Ja.
Hoe verhoudt zich deze voorgenomen stijging met de in februari 2010 gedane uitspraak van de toenmalige staatssecretaris dat «In de brief is aangegeven dat bij taakverlegging per saldo de tarieven voor burgers en bedrijven niet zullen stijgen en zo mogelijk zullen dalen»?2
De taakverlegging waaraan in de aangehaalde brief van toenmalig staatssecretaris Huizinga (TK 2009–2010, 27 625, nr. 153) wordt gerefereerd heeft betrekking op het hoogwaterbeschermingsprogramma en de muskusrattenbestrijding, die de waterschappen respectievelijk deels en geheel hebben overgenomen. De taakverlegging is inmiddels opgenomen in het Bestuursakkoord Water dat in mei 2011 is gesloten tussen rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven. Daarin is eveneens afgesproken dat met het uitvoeren van de maatregelen in het Bestuursakkoord Water wordt gestreefd naar een doelmatigheidswinst die geleidelijk oploopt tot jaarlijks 750 miljoen euro in 2020. Van deze doelmatigheidswinst wordt 200 miljoen euro gebruikt om de kosten van het hoogwaterbeschermingsprogramma en de muskusrattenbestrijding te compenseren zodat uit deze taakverleggingen geen kostenstijgingen voortkomen.
In het Bestuursakkoord Water is aangegeven dat door de te behalen doelmatigheidswinst de kostenstijging in het algemeen zal worden beperkt en dat de lokale lasten van burgers en bedrijven gematigd zullen stijgen.
Kunt u toelichten waardoor de in de Kadernota 2014–2024 door het waterschap Brabantse Delta voorgenomen lastenverzwaring veroorzaakt wordt? Vindt u deze voornemens realistisch? Zo ja, waarom?
Het waterschap Brabantse Delta geeft aan dat het, naast kosten als gevolg van de in antwoord 2 genoemde taakverleggingen, ook extra kosten moet maken voor al langer lopende maatregelen voortvloeiend uit Europese en andere verplichtingen om het watersysteem op orde te krijgen en te houden. Voorbeelden hiervan zijn de toetsing en versterking van regionale waterkeringen en het realiseren van waterberginggebieden en zoetwateraanvoer. Het waterschap geeft voorts aan dat de voorgenomen investeringen nodig zijn om de waterschapstaken in de toekomst goed te kunnen blijven uitvoeren, zodat de veiligheid, bewoonbaarheid en volksgezondheid in West- en Midden-Brabant niet in het geding komen.
In reactie op de vraag of ik de voornemens realistisch vind, benadruk ik dat het niet aan mij maar aan het bestuur van het waterschap is om zich over de noodzakelijke maatregelen, de tariefsontwikkeling, de noodzaak daartoe en de wenselijkheid daarvan, uit te spreken.
Hoe verhoudt zich de voorgenomen lastenverzwaring met de bezuiniging op het ambtelijk apparaat van één miljoen euro bij het waterschap?
Volgens het waterschap Brabantse Delta wordt een deel van de bezuinigingen gerealiseerd door middel van maatregelen om de efficiëntie te bevorderen en een deel door scherpere keuzes te maken m.b.t. overheadkosten. De bezuiniging van 1 miljoen euro per jaar op overheadkosten is nodig om te komen tot de voorliggende tariefontwikkeling. Zonder deze bezuiniging zouden de lasten voor burgers en bedrijven per jaar 1 miljoen euro hoger zijn. Het waterschap geeft aan ernaar te streven de stijging van de waterschapstarieven zo veel mogelijk te beperken.
Hoe verhoudt zich deze lastenverzwaring tot de belofte «het waterschapsbesluit zodanig aan te passen dat het verschil met de tarieven in andere waterschappen minder groot wordt. Hierbij wordt ook meegenomen wat het effect is van de voorgenomen schaalvergrotingen in het kader van Doelmatig waterbeheer.»?3
De geciteerde passage betrof de tarieven voor de categorie ongebouwd van het Hoogheemraadschap van Delfland en het onderzoeken van mogelijkheden om die meer in lijn te brengen met die van de andere waterschappen.
Dit heeft geen relatie met de lastenverzwaring van het waterschap Brabantse Delta. Voorts heeft het genoemde kabinetsstandpunt Doelmatig waterbeheer zijn weerslag gekregen in het Bestuursakkoord Water.
Hoe verhoudt zich deze stijging, met twee keer de inflatiecorrectie, tot een van de doelstellingen, namelijk het matigen van tariefstijgingen, uit het Bestuursakkoord Water?
De afspraken over gematigde lastenstijging uit het Bestuursakkoord Water zijn een collectieve afspraak met de gezamenlijke waterschappen. De waterschappen hebben gezamenlijk toegezegd te zullen zorgen voor een gematigde stijging, wetende dat voor sommige waterschappen de te behalen doelmatigheidswinst eerder is te realiseren dan voor andere.
Zoals ik eerder heb geantwoord op de vragen van het lid Hachchi over de waterschapslasten 2013 (TK 2012–2013, aanhangsel handelingen 1838), wordt gekeken naar de ontwikkeling van de belastingopbrengsten van de waterschappen in het perspectief van de overige decentrale overheden over meerdere jaren. De waterschappen kennen de laagste stijging. De meeste waterschappen blijven onder de 5% stijging, met enkele uitschieters naar zowel boven als beneden.
Deelt u de mening dat door de waterschappen op te heffen en de uitvoeringsorganisatie onder bestuurlijke verantwoordelijkheid te brengen van de provincies, efficiënter gewerkt kan worden waardoor kosten bespaard zullen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet ondersteunt net als uw Kamer de doelstellingen om de efficiëntie te verhogen, de bestuurlijke drukte te verminderen en kosten te besparen. Om dit te bereiken heeft het kabinet samen met de andere partijen in het waterbeheer in het Bestuursakkoord Water duidelijke afspraken gemaakt. Er wordt op volle kracht gewerkt aan de uitvoering van dit Bestuursakkoord Water, maar er wordt ook gekeken naar de organisatie en instrumenten op de langere termijn. In het Regeerakkoord zijn enkele voornemens genoemd die tot doel hebben de bestuurlijke drukte te verminderen en de overheid slagvaardiger te maken. Voor mij staat daarbij de inhoud van het werk voorop: structure follows strategy. Met de bestuurlijke partijen binnen het waterbeheer (IPO, VNG, Unie van Waterschappen en Vewin) heb ik afgesproken dat we vanuit een inhoudelijke invalshoek de gewenste organisatie van taken op het gebied van het waterbeheer op de lange termijn zullen bekijken.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Waterkwaliteit voorzien voor 27 juni 2013?
Ja.
Het niet functioneren van de trajectcontrole op de A2 |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is de reden dat de trajectcontrole op de A2 gegund is aan twee verschillende aanbieders? Hoe is de aanbesteding precies gelopen?1
Om verschillende redenen is gekozen voor twee leveranciers. Overwegingen die daarbij een rol speelden waren de concurrentie tussen marktpartijen (zowel op prijs als op technologie), de risicospreiding, de technische ontwikkelingen (waardoor nu ervaring kan worden opgedaan met verschillende technieken) en de aansturing op de performance van de systemen.
Komt de situatie met een trajectcontrole die is gegund aan meerdere bedrijven ook op andere plaatsen voor? Zo ja, welke?
Nee, dit komt op andere plaatsen niet voor.
Wat is volgens u precies het probleem nu de trajectcontrole nog niet operationeel is? Aan welke eisen wordt er nog niet voldaan? Wat is er fout gegaan?
Om diverse redenen heeft de oplevering van het systeem voor het traject van Utrecht naar Amsterdam vertraging opgelopen. Deze vertraging is onder meer ontstaan door problemen met de oplevering van de datacommunicatie en verschil van inzicht over de kwaliteit van de (test)resultaten. Om het risico op onterechte boetes te minimaliseren stelt het Openbaar Ministerie hoge eisen aan de systeem-output. Inmiddels wordt aan deze eisen voldaan, nadat de leverancier bepaalde componenten in het systeem heeft vervangen.
Is het conflict over de eisen waaraan het systeem moet voldoen tussen u en een van de aanbieders opgelost? Zo nee, welke verdere stappen gaat u ondernemen? Zo ja, op welke termijn treedt het systeem in werking?
Er was geen sprake van een conflict, maar van een verschil van inzicht (zie het antwoord op vraag 3). Dit verschil van inzicht is in goed overleg tussen de leverancier en het Openbaar Ministerie opgelost. Het systeem zal op 15 juli 2013 in werking worden gesteld.
Hoeveel heeft het falen met deze aanbesteding gekost?
Er is geen sprake van falen met deze aanbesteding. De realisatiekosten van het systeem zijn als gevolg van de aanpassingen door de leverancier niet hoger uitgevallen.
Deelt u de mening dat het onverstandig is om een trajectcontrole op te knippen in meerdere aanbestedingen? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Is dit niet onhandig bij onderhoud?
Nee. De redenen om het systeem op de A2 aan twee partijen te gunnen heb ik in antwoord op vraag 1 uiteengezet. Voor het onderhoud maakt het geen verschil of sprake is van één of twee leveranciers.
Op welke wijze wordt er op dit moment gehandhaafd met betrekking tot de snelheid op de A2 tussen Utrecht en Amsterdam, nu de trajectcontrole nog niet functioneert? Heeft u ook de motie Bashir over het begin- en eindpunt van trajectcontroles hierover nog in uw achterhoofd?2
Zolang het trajectcontrolesysteem tussen Utrecht en Amsterdam nog niet operationeel is, wordt op dit traject gehandhaafd door middel van mobiele controles. Hierover zijn afspraken gemaakt met de Landelijke Eenheid van de politie. Aan de motie Bashir over het begin- en eindpunt van trajectcontroles wordt bij alle in werking zijnde trajectcontroles voldaan.
Wordt nog steeds aan het verzoek in de genoemde motie voldaan?
Zie antwoord vraag 7.
Het uitzetten van Noord-Koreaanse asielzoekers naar Zuid-Korea |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Waarom kunnen Noord-Koreaanse vreemdelingen sinds 1 januari 2013 teruggestuurd worden naar Zuid-Korea?1 Wat is de reden om dit beleid na zes jaar te wijzigen?
Ten aanzien van asielaanvragers uit Noord-Korea zijn geen beleidsregels opgenomen in de Vreemdelingencirculaire. Dat betekent dat alle aanvragen op hun individuele merites worden beoordeeld, met toepassing van het algemene asielbeleid.
Het algemene asielbeleid is er op gericht om bescherming te bieden aan personen die dat nodig hebben. Indien deze bescherming niet nodig is, omdat de aanvrager zich onder de bescherming kan stellen van een ander land waar hij zich op zijn staatsburgerschap kan beroepen, zal de aanvraag worden afgewezen. Dit vloeit rechtstreeks voort uit artikel 4, derde lid, onder e, van de Kwalificatierichtlijn en is geïmplementeerd in het Voorschrift Vreemdelingen 2000.
Naar aanleiding van de verhoogde instroom zijn de beslismedewerkers van de IND er in januari 2013 op gewezen dat personen afkomstig uit Noord-Korea ook voor het Zuid-Koreaans staatsburgerschap in aanmerking komen. Met het oog daarop wordt op individuele basis beoordeeld of bescherming in Nederland nodig is, waarbij ook wordt getoetst of in redelijkheid kan worden verwacht dat de vreemdeling zich onder de bescherming kan stellen van Zuid-Korea. Ook toekomstige zaken zullen op deze wijze worden beoordeeld.
Hoe groot acht u de kans dat de Noord-Koreaanse autoriteiten op de hoogte raken van de vestiging van in Nederland afgewezen Noord-Koreaanse vluchtelingen in Zuid-Korea? Wat is uw reactie op conclusies van onder andere de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties, Amnesty International en de US State Department dat familieleden van Noord-Koreaanse vluchtelingen die zich in Zuid-Korea moeten vestigen het risico lopen hierdoor problemen te ondervinden?2 Hoe gaat u dit voorkomen?
Deze kans acht ik niet groot, aangezien noch de Nederlandse autoriteiten, noch de Zuid-Koreaanse autoriteiten, de Noord-Koreaanse autoriteiten hiervan op de hoogte zullen stellen. Indien de betrokken vreemdeling stelt dat zijn vestiging in Zuid-Korea een bijzonder risico oplevert voor in Noord-Korea achtergebleven familie, zal deze omstandigheid mee worden gewogen in de besluitvorming. De door u genoemde rapporten geven geen aanleiding om in iedere zaak op voorhand een risico voor achtergebleven familieleden bij vestiging in Zuid-Korea aan te nemen.
Hoe verhoudt deze beleidswijziging zich tot de passage in het regeerakkoord waarin wordt gesteld dat het toelatingsbeleid zich moet richten zich op bescherming van vreemdelingen die zelf, op grond van de internationale en Europese beschermingsnormen, vervolging of ernstige mensenrechtenschendingen te vrezen hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat vluchtelingen die in land van herkomst blootgesteld kunnen worden aan schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) op bescherming door Nederland moeten kunnen rekenen? Zo ja, hoe past dit uitgangspunt binnen de beleidswijziging d.d. 1 januari 2013 ten opzichte van Noord-Koreaanse vluchtelingen?
Zie antwoord vraag 1.
Welk beleid hanteren andere lidstaten jegens Noord-Koreaanse asielzoekers? Welke landen hebben eenzelfde beleid als Nederland vanaf 1 januari 2013? Hoe ziet u dit in het licht van het Gemeenschappelijk Europees Asielbeleid?
Ik heb enkele landen gevraagd mij te informeren over het door hen gevoerde beleid. Hieronder volgt een overzicht.
Denemarken, Finland, Ierland en Nieuw-Zeeland hebben geen bijzonder beleid voor Noord-Koreaanse asielzoekers. Zij behandelen iedere aanvraag op de individuele merites. Denemarken geeft daarbij aan dat aanvragen kunnen worden afgewezen als een Noord-Koreaanse asielzoeker in een veilig derde land, zoals Zuid-Korea, heeft verbleven en daar weer naar kan terugkeren.
België en de Verenigde Staten geven aan dat het feit dat Noord-Koreanen het Zuid-Koreaans burgerschap kunnen verkrijgen geen reden is voor afwijzing van de aanvraag. In de Verenigde Staten wordt op dit principe een uitzondering gemaakt als een Noord-Koreaan gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid het burgerschap van Zuid-Korea te verkrijgen.
Een tussenpositie wordt ingenomen door Australië, Canada en het Verenigd Koninkrijk. De Australische wetgeving voorziet erin dat personen die twee of meerdere nationaliteiten hebben niet in aanmerking komen voor internationale bescherming, maar dit op individuele basis wordt beoordeeld. In Canada hebben de onafhankelijke beslissers de mogelijkheid om op individuele basis mee te wegen dat een Noord-Koreaan het Zuid-Koreaans burgerschap kan verkrijgen en zich in Zuid-Korea kan vestigen. In het Verenigd Koninkrijk wordt op individuele basis meegenomen dat Noord-Koreanen normaal gesproken het Zuid-Koreaans burgerschap kunnen verkrijgen en dat de aanvraag om die reden kan worden afgewezen.
Duitsland, Noorwegen en Zweden wijzen asielaanvragen van Noord-Koreanen af omdat Zuid-Korea hen als Zuid-Koreaanse burgers beschouwt.
Kunt u aangeven hoeveel Noord-Koreaanse vluchtelingen jaarlijks asiel aanvragen in Nederland? Hoeveel van hen zijn tot nu toe succesvol teruggekeerd naar Zuid-Korea?
Het aantal eerste asielaanvragen in de laatste jaren:
2010:
10
2011:
10
2012:
60
2013 (t/m april):
50
(Bron: IND. Afgerond op tientallen.)
Sinds 1 januari 2008 zijn er ongeveer 5 vreemdelingen met de Noord-Koreaanse nationaliteit uitgezet. Deze vreemdelingen zijn allemaal overgedragen aan een andere lidstaat in het kader van de Dublinverordening.
(Bron: DT&V. Afgerond op vijftallen.)
Bent u bereid om het sinds 1 januari 2013 gevoerde beleid terug te draaien en het sinds 2007 gevoerde beleid weer in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bewegende lasers aan windmolenwieken in vogelgebied |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het kunstproject om lasers te bevestigen aan de windmolens op de zeewering van de Tweede Maasvlakte? Wat vindt u van het plan?1
Ja.
Is er onderzoek gedaan naar de effecten van deze bewegende lasers op de vogeltrekroute langs de kust?
Nee, daar is geen onderzoek naar gedaan.
Deelt u de mening dat belangrijke vogeltrekroutes niet verstoord moeten worden door lasershows? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat belangrijke vogeltrekroutes niet verstoord moeten worden; of dat in het geval van het mogelijke lichtkunstwerk aan de orde is komt in een later stadium van de besluitvorming aan de orde.
Bent u bereid om het Rijksvastgoed en Ontwikkelingsbedrijf (RVOB), eigenaar van de zeewering, de opdracht te geven natuurverstorende activiteiten actief te voorkomen, ook als die mogelijk blijken binnen de marges van wet- en regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Het Rijksvastgoed- en Ontwikkelingsbedrijf (RVOB) neemt geen standpunt in ten aanzien van een mogelijk lichtkunstwerk en laat de beslissing daarover aan de exploitant over. Deze zal moeten aantonen dat geen significante nadelige effecten op beschermde natuur ontstaan.
Deelt u de mening van het college van Rotterdam dat de exploitant van de windmolens moet aantonen dat er geen significante effecten op de natuur optreden?2
Ja.
Deelt u de mening dat voor dit kunstproject een ontheffing van de verboden in de Flora- en faunawet voor het verstoren van beschermde diersoorten, zoals de meeuwenkolonie op de Maasvlakte, zou moeten worden verleend en dat er geen goede redenen zijn om dit te doen?
Als het kunstproject doorgaat zal bekeken moeten worden of er een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist is. De effecten van de windturbines, met of zonder lichtkunstwerk, moeten passen binnen de wettelijke kaders. Daarbij mogen geen significante nadelige effecten op beschermde natuur ontstaan. Onderzoek zal dat moeten aantonen.
Kunt u wetenschappelijk aantonen dat de broedkolonies van vogels in de omgeving, zoals de beschermde lepelaars, geen hinder zullen ondervinden van de lasers?
Hier is tot nu toe voor zover mij nu bekend geen onderzoek naar gedaan.
Is er volgens u voldoende onderzoek gedaan naar de effecten van windmolens op de zeewering van de Tweede Maasvlakte op de verschillende lokale vogels en de vogeltrekroute langs de kust? Zo ja, welke onderzoeken? Zo nee, gaat u dat onderzoek entameren?
Dergelijk onderzoek maakt deel uit van de juridische procedures rond het plaatsen van windmolens op de Tweede Maasvlakte. Zie verder mijn antwoord bij vraag 7.
De verslechtering van de veiligheidssituatie in bepaalde gebieden in Irak |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de recente berichten over de toename van ernstige geweldsincidenten in Centraal Irak, met name in de regio in en rondom Bagdad en het noorden daarvan?1
Ja.
Wat is uw meest recente informatie over de verslechterde veiligheidssituatie in deze gebieden in Irak?
Naast de informatie in de ambtsberichten over de algehele situatie in Irak die de minister van Buitenlandse Zaken uitbrengt, maak ik ook gebruik van andere objectieve bronnen, zoals onder meer de actuele informatie die United Nations Assistance Mission for Iraq2 of de International Crisis Group3 de beschikbaar stelt.
Bent u bereid zo snel mogelijk een nieuw, geactualiseerd ambtsbericht over Irak te laten opstellen, waarbij de huidige veiligheidssituatie in bepaalde specifieke delen van Irak nauwkeurig worden beschreven, inclusief de positie van bepaalde etnische en religieuze groepen daar?
Ik heb reeds aan de minister van Buitenlandse Zaken een geactualiseerd ambtsbericht gevraagd over algehele situatie in Irak. In dit ambtsbericht zal ook aandacht worden besteed aan de veiligheidssituatie in Irak per gebied, inclusief de positie van etnische en religieuze groepen in deze gebieden. Naar verwachting zal dit ambtsbericht in het najaar verschijnen.
Kunt u de Kamer zo snel mogelijk informeren over de uitkomsten hiervan en over de mogelijke gevolgen voor het asielbeleid ten aanzien van uit Irak afkomstige asielzoekers?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u de veiligheidssituatie in bepaalde gebieden in Irak zodanig verslechterd dat het noodzakelijk is om een vertrekmoratorium in te stellen? Zo nee, op welk moment komt zo’n moratorium in beeld als de veiligheidssituatie verder zou verslechteren?
In het laatste ambtsbericht over Irak van november 2012 werd al melding gemaakt van een verslechterde veiligheidssituatie gedurende de periode van december 2011 tot en met oktober 2012. Tegelijk is het zo dat het geweldsniveau in die periode sterk fluctueerde en sterk varieerde per periode en per gebied.
Een vertrekmoratorium instellen acht ik op dit moment niet nodig, maar ik blijf de ontwikkelingen in Irak met betrekking tot de veiligheidssituatie nauwlettend opvolgen om te bezien of, en in welke mate, de verslechtering in de veiligheidssituatie zich blijft doorzetten.
Het artikel “Verzekeraars zetten ouderen op straat” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Verzekeraars zetten ouderen op straat»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat vindt u van het feit dat een zorgkantoor mogelijk al drie jaar na instroom van nieuwe bewoners van verzorgings- en verpleeghuizen de financiering via de zorgkantoren wil beëindigen?
De berichtgeving is gebaseerd op een brief die een verzekeraar op 29 april 2013 naar alle aanbieders in de sector verpleging en verzorging heeft verstuurd. De betreffende verzekeraar heeft in een tweede brief (gedateerd 8 mei) aangegeven dat ze de rechten van bestaande cliënten op verblijf in een instelling vanzelfsprekend zullen respecten.
Er is geen sprake van dat bestaande cliënten gedwongen worden om zelfstandig te gaan wonen.
Bent u zich bewust van het gevaar dat ouderen, die nu nog in een verzorgingshuis wonen, hierdoor gedwongen worden weer zelfstandig te gaan wonen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 2.
Realiseert u zich dat in het Regeerakkoord is afgesproken dat de geplande maatregelen alleen gelden voor nieuwe situaties?
Daar ben ik mij terdege van bewust en dit is steeds mijn boodschap geweest. Ook in de debatten over de hoofdlijnen van de hervorming van de langdurige ondersteuning en zorg heb ik nogmaals aangegeven dat bestaande cliënten recht houden op verblijf in een instelling (ook bij een eventuele herindicatie).
Wat gaat u doen om te zorgen dat zorgkantoren zich houden aan gemaakte afspraken?
Ik ben in overleg met zowel zorgkantoren als met branche-organisaties van zorgaanbieders om te praten over signalen over de zorginkoop. Zorgkantoren hebben als taak om voor alle cliëntengroepen voldoende zorg in te kopen. Dat geldt dus ook voor cliënten die in een instelling verblijven.
De zwijgplicht over de huizenprijzen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politiek en banken leggen elkaar zwijgplicht op over val huizenprijzen»?1
Ik ben bekend met de berichtgeving in Het Financieele Dagblad van 11 juni 2013.
Klopt het bericht dat u samen met de bestuursvoorzitters van ABN Amro, ING en Rabobank heeft besloten om prognoses over de ontwikkeling van de huizenprijzen niet publiek te maken? Zo ja, wanneer vond dat gesprek plaats en waren de minister-president en de minister van Financiën daar ook bij aanwezig? Zo ja, waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd over deze afspraak? Zo ja, past de met de banken gemaakte afspraak bij de nieuwe basishouding van dit kabinet om ondanks de crisis vooral optimisme uit te stralen?
Nee, dit bericht klopt niet. Ik wens ook geen invloed uit te oefenen op wat banken onderzoeken en publiceren.
Kunt u inzage geven in andere afspraken die zijn gemaakt die consumenten direct raken? Bent u bereid om belangrijke afspraken met de drie grote banken voortaan openbaar te maken of desnoods vertrouwelijk ter inzage aan te bieden aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen andere afspraken met de banken gemaakt op dit terrein. Ik streef er ook niet naar om dergelijke afspraken te maken.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat banken eerlijk zijn over cijfers en prognoses over de woningmarkt, omdat betrouwbare informatie nodig is voor het herstel van consumentenvertrouwen?
Voor het belang van de woningmarkt is het zeker belangrijk dat cijfers betrouwbaar zijn en dat onderzoeken en prognoses in onafhankelijkheid worden uitgevoerd. Betrouwbare gegevens dienen om een helder beeld te krijgen van de situatie op de woningmarkt en om mede op basis daarvan een beleid te voeren voor de woningmarkt dat zich richt op het herstel van het vertrouwen in deze markt.
Bent u van mening dat het onwenselijk is als banken alleen informatie openbaren als het goed uitkomt? Zo ja, bent u bereid indien dit het geval is, de afspraak met de banken over het niet openbaren van prognoses terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven is er geen afspraak hierover met de banken. Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
De recordopbrengst aan boetes |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt de schatting dat dit jaar waarschijnlijk 1 miljard euro aan boetes zal worden geïnd, wat een stijging is van 30% ten opzichte van vorig jaar? Wat vindt u van deze stijging?1
Onlangs is de raming voor de ontvangsten boeten en transacties geactualiseerd in de Voorjaarsnota; de raming voor 2013 bedraagt € 912 miljoen. Gedurende de uitvoering van het begrotingsjaar wordt de raming voor 2013 geactualiseerd. Daarbij wordt rekening gehouden met de veelheid van factoren die van invloed zijn op de raming, zoals o.a. de verkeersintensiteit, economische situatie, gedrag van de burger en wegwerkzaamheden.
De gerealiseerde ontvangsten boeten en transacties bedroegen € 898 mln. in 2012. Op basis van de huidige inzichten is de stelling dat sprake zou zijn van een stijging van 30% dus onjuist.
Gaat u de extra opbrengsten uit boetes gebruiken om te investeren binnen het ministerie van Veiligheid en Justitie, in bijvoorbeeld de politie, het openbaar Miniserie (OM) en het gevangeniswezen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven welke bezuinigingen dan kunnen komen te vervallen?
Per Voorjaarsnota, Ontwerpbegroting en Najaarsnota wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitvoering van het begrotingsjaar. Mocht tijdens de uitvoering blijken dat een meevaller op de boeteontvangsten wordt voorzien voor het begrotingsjaar 2013, dan zal in het totaal van alle mee- en tegenvallers op de begroting van mijn departement bezien worden op welke wijze de middelen aangewend zullen worden.
Klopt het dat nog slechts bij 5% van de boetes sprake is van een staandehouding, en dat het in 95% van de gevallen gaat om automatische boetes? Deelt u de opvatting van de politiebond dat hier geen opvoedend effect meer vanuit gaat, zoals wordt beoogd met het beboeten van overtredingen? Zo nee, waarom niet?
Van de 3.757.525 boetes in de eerste vier maanden van 2013 is er in 195.655 gevallen sprake geweest van een staandehouding, dit betreft dus 5,2% van de gevallen. De overige 94,8% van de overtredingen zijn op kenteken geconstateerd. Hiervan is 82,9% geconstateerd met behulp van een geautomatiseerd handhavingsmiddel en 11,9% is door de opsporingsambtenaar op kenteken bekeurd of vastgesteld door middel van een registervergelijking bij de RDW.
Anders dan de politiebond ben ik van oordeel dat ook van een boete die niet direct aan de betrokkene wordt overhandigd een opvoedend effect uitgaat. De overtreder wordt immers ook dan geconfronteerd met de gevolgen van zijn verkeersgedrag en dat men deze kosten kan vermijden door de regels na te leven.
Klopt het dat bekeuringen soms pas 5 of 6 weken na het begaan van de overtreding bij mensen op de mat vallen? Deelt u de mening dat dit, gezien het feit dat het in 95% van de gevallen gaat om een geautomatiseerde boete, sneller moet kunnen om te voorkomen dat mensen herhaaldelijk dezelfde fout maken doordat zij lang moeten wachten voordat zij zien dat ze een fout hebben begaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel dagen of weken is volgens u haalbaar en binnen welke termijn gaat u dit regelen?
Bij overtredingen geconstateerd door trajectcontrolesystemen duurt het gemiddeld 11 dagen tot dat een beschikking bij de betrokkene op de deurmat valt. Ook bij flitspalen is de gemiddelde aanlevertijd 11 dagen. Ik vind dit acceptabele termijnen omdat het versturen van boetes zorgvuldig dient te gebeuren en zie geen aanleiding dit te versnellen.
Klopt de constatering dat met name op 130 km-wegen de stijging van beboete voertuigen fors is toegenomen? Hoe verklaart u dit? Deelt u de opvatting van de ANWB dat dit vooral komt doordat de nieuwe maximumsnelheid van 130 km/u voor onduidelijkheid heeft gezorgd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze onduidelijkheid weg te nemen?
Nee, die constatering klopt niet. In de laatste vier maanden van 2012 werden 15.171 overtredingen geconstateerd op 130 km-wegen. Dit aantal is in de eerste vier maanden van 2013 gedaald naar 12.096 overtredingen. De opvatting dat de nieuwe maximumsnelheid voor onduidelijkheid heeft gezorgd deel ik dan ook niet.
Deelt u de mening dat sommige boetebedragen absurd zijn in verhouding tot de aard van de overtreding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid het boetestelsel en de vastgestelde bedragen samen met de bonden en andere experts kritisch tegen het licht te houden?
Nee, deze mening deel ik niet. Zoals ik eerder heb geantwoord op vragen naar aanleiding van het Referentiekader geldboetes, Verslag van een onderzoek naar de hoogte en wijze van berekening van geldboetes in het bestuursrecht en het strafrecht2 wordt er in de huidige systematiek rekening gehouden met de aard van de overtreding.
Bij de vaststelling van de hoogte van verkeersboetes wordt sinds 2005 gewerkt met het zogeheten Tarievenhuis van het Openbaar Ministerie. Met dit Tarievenhuis is een beoordelingskader ingevoerd waarmee de aan gedragingen gekoppelde tarieven op een eenvoudige en uniforme wijze door middel van een aantal criteria worden vastgesteld. Dit beoordelingskader zorgt ervoor dat er vaste verhoudingen bestaan tussen de sancties voor de verschillende strafbare gedragingen. Overtredingen zijn in het kader ingedeeld in verschillende rubrieken waarbij het motto geldt: hoe gevaarlijker, hoe duurder. Specifieke weegfactoren zorgen er bovendien voor dat overtredingen op gevaarlijke plekken of overtredingen die worden begaan met bijvoorbeeld grotere voertuigen, extra zwaar worden bestraft.
Daarnaast is er ter uitvoering van de motie Van der Staaij c.s. bij de invulling van de verhoging van de verkeersboetes per 1 januari 2012 nadrukkelijk gekozen voor gerichte boeteverhogingen voor in het bijzonder asociale en gevaarlijke verkeersovertredingen. En zijn specifiek de boetebedragen voor snelheidsovertredingen van meer dan 10 km/u en de snelheidsovertredingen in woonwijken verhoogd3. Met het hanteren van het beoordelingskader Tarievenhuis en de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de motie Van der Staaij c.s. komt de verhouding tussen de aard van de overtreding en de hoogte van de boete in het huidige stelsel van de verkeersboetes op een juiste manier tot zijn recht. Ik ben daarom niet voornemens het boetestelsel of de huidige verkeersboetes te herzien.
De anti-homowet in Rusland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de anti-homowet vrijwel unaniem door de Doema in Rusland is aangenomen?1
Ja. Indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen door de Russische Federatieraad en ondertekend door de President kunnen er administratieve boetes worden opgelegd voor «propaganda van niet-traditionele seksuele relaties onder minderjarigen».
Hoe beoordeelt u de veiligheid van LHBT's (Lesbisch, Homo-, Bi- en Transseksueel) in Rusland na deze ontwikkeling en van de NGO’s die zich hard maken voor de rechten van LHBT’s in Rusland? Kunt u bij dit laatste ook ingaan op de zogenaamde «foreign agents» wetgeving, en de effecten hiervan op deze organisaties?
Ik heb in gesprekken met mijn collega Lavrov aangegeven dat ik mij zorgen maak over de signaalwerking van deze wetgeving. Ook al wijst de Russische regering iedere vorm van discriminatie af, implementatie van deze wetgeving zal de bestaande stigmatisering van LHBT-personen vergroten en personen en organisaties met homofobe sentimenten sterken in hun overtuiging. Dit kan een negatief effect hebben op de veiligheid van LHBT personen en NGO’s die in het openbaar opkomen voor hun rechten en/of blijk geven van hun seksuele voorkeur.
De implementatie van de wetgeving die Russische NGO’s (die financiering uit het buitenland ontvangen en die zich richten op politieke thema’s) verplicht zich als «foreign agent» te registreren heeft inmiddels geleid tot een aantal rechtszaken, inclusief tegen de LHBT-NGO’s «Bok-o-Bok (Zij aan Zij)» en «Coming Out». Deze eerstgenoemde NGO is inmiddels veroordeeld tot een boete en ook loopt er een administratieve zaak tegen de directeur van de NGO.
Zal u de komende periode arrestaties en/of gerechtelijke procedures gaan monitoren en zo ja hoe?
Ja. Het voornemen is om de rechtszaken tegen NGO’s n.a.v. de «foreign agent»-wetgeving te (blijven) volgen in EU-verband, indien de betreffende NGO dit wenst. Hiervoor is in EU-verband een rooster opgesteld, waarbij wordt getracht de monitoring te laten doen door lidstaten die niet zelf donor zijn van de betreffende NGO (om te benadrukken dat de zorgen over deze wet EU-breed leven).
Wat is de stand van zaken van de ontwikkeling van een strategische aanpak van de mensenrechtensituatie in Rusland op Europees niveau?
Er is een EU-mensenrechtenstrategie die jaarlijks wordt geactualiseerd. Ook wordt twee keer per jaar een EU-rapportage geschreven over de actuele ontwikkelingen op mensenrechtengebied in Rusland ter voorbereiding van de EU-Rusland Mensenrechtenconsultaties, recentelijk op 17 mei in Brussel. De resultaten van deze consultaties worden meegenomen door de EU tijdens de EU-Rusland Top, recentelijk 3-4 juni in Yekaterinburg. In goed overleg met de EU-Lidstaten worden tijdens de Mensenrechtenconsultaties de verschillende onderwerpen opgebracht, waaronder de NGO-wetgeving en de LHBT-wetgeving. In Moskou is er regelmatig overleg tussen de EU-delegatie en vertegenwoordigingen van EU-Lidstaten over de ontwikkelingen op het gebied van de mensenrechten in Rusland, inclusief afstemming tussen EU-lidstaten die het maatschappelijk middenveld in Rusland financieel steunen.
Welke specifieke stappen heeft u tot op heden genomen om het belang van gelijke behandeling van LHBT’s in Rusland onder de aandacht te brengen?
Zowel voorafgaand aan, als tijdens mijn bezoek aan Moskou op 26 februari jl. heb ik publiekelijk aangegeven dat discriminatie van LHBT-personen onaanvaardbaar is. De rechten van LHBT-personen zijn mensenrechten. Rusland moet zich aan zijn internationale verplichtingen houden. Ik heb daarbij het Russische parlement opgeroepen de wet niet aan te nemen. Vervolgens heeft premier Rutte de Nederlandse zorgen overgebracht aan president Poetin, zowel tijdens diens bezoek aan Nederland op 8 april jl. als tijdens hun gesprek en marge van het St. Petersburg International Economic Forum op 20 juni jl. in St. Petersburg.
Welke gevolgen heeft de aangenomen anti-homowet voor de resterende activiteiten tijdens het Nederland-Rusland jaar?
Zoals bij de beantwoording van uw vragen van 28 januari van dit jaar is aangegeven, besteed het kabinet in het Nederland-Ruslandjaar ook nadrukkelijk aandacht aan zowel politieke als maatschappelijke onderwerpen. Nederland vindt een dialoog met Rusland belangrijk en beschouwt het bilaterale jaar als een mogelijkheid voor een intensivering hiervan. De bevordering van LHBT-rechten is daarbij een van de onderwerpen die in het bilaterale jaar (net als in voorafgaande jaren) op Nederlandse steun kan blijven rekenen.
Bent u bereid de Russische ambassadeur aan te spreken op de recente ontwikkelingen?
Vanuit het kabinet wordt bij iedere gelegenheid met de Russische autoriteiten gesproken over de Nederlandse zorgen over de ontwikkelingen in Rusland op het gebied van maatschappelijk middenveld en democratie. In de contacten tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en de Russische ambassade komen deze zorgen eveneens uitvoerig aan bod.
Het doodmaaien van vogels en verwoesten van nesten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Overleg gemeente en Provincie over uitmaaien nesten?»1
Ja.
Hoe verhoudt zich het maaien in de broedtijd van inheemse beschermde vogels tot de bepaling in de Flora- en Faunawet die zegt dat het verboden is nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren?
Het verbod van de Flora- en Faunawet strekt ertoe die plaatsen te beschermen waar vogels daadwerkelijk nestelen en of broeden. Daarom dient men zich voorafgaand aan mogelijk verstorende werkzaamheden zoals maaien te vergewissen van de aanwezigheid van vogels, hun nesten, eieren of jongen, teneinde daarmee rekening te houden. Dit geldt met name gedurende de broedtijd.
Bent u bereid een algemeen verbod in te stellen op maai-, snoei- en kapwerkzaamheden én jacht tijdens het broedseizoen? Zo nee, waarom niet en hoe wilt u dan invulling geven aan de wettelijke bescherming zodat ook werkelijke bescherming ontstaat? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Nee, een dergelijk verbod zou een te zware inbreuk vormen op de praktijk van onder andere de agrarische en de houtsector, slechts een zeer minimale meerwaarde hebben ten opzichte van de huidige wettelijke bescherming en daarmee zijn doel voorbij schieten.
Deelt u de mening dat het beschermen van beschermde inheemse diersoorten meer prioriteit zou moeten krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De Flora- en faunawet voorziet in een stevig stelsel van verboden op schadelijke menselijke handelingen ter bescherming van inheemse diersoorten.
Op welke wijze wilt u ervoor zorgen dat jaarlijks terugkerende waarnemingen2 van uitgemaaide nesten leiden tot meer adequate handhaving? Bent u bijvoorbeeld bereid tot overleg met de handhavende provincies vanuit uw verantwoordelijkheid voor de biodiversiteit?
Het bericht «Overleg gemeente en Provincie over uitmaaien nesten?» versterkt mijn overtuiging dat provincies en gemeenten hun handhavende verantwoordelijk-heden in de regel goed oppakken en dat een geval zoals zich in Rhenoy heeft voorgedaan een incident is.
Deelt u de mening dat de regels in de Flora- en faunawet ten aanzien van de bescherming van beschermde inheemse dieren in bosbouw, bouwplannen, bermbeheer en landbouw op gelijke, doch meer adequate wijze ter hand zou moeten worden genomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe rijmt u de inspanningen om weidevogels te beschermen met de achteloosheid waarmee vogels en nesten gemaaid worden en de gebrekkige handhaving daarop?
Zie antwoord vraag 5.
Is er enige vooruitgang in het maken van een gedragscode maaiwerkzaamheden waartoe de minister LTO gestimuleerd heeft en LTO volgens de minister in 2007 aan werkte?3 4
Inzake het project «gedragscode Land- en Tuinbouw» is gebleken dat het instrument gedragscode, zoals bedoeld in de Flora- en faunawet, onvoldoende aansluit op de dagelijkse praktijk en de mogelijkheden van de agrarische sector, om tot een volwaardige gedragscode Flora- en faunawet te komen.
Waar in andere sectoren een gedragscode goed aansluit op de praktijk en organisatiegraad van de betreffende sectoren, zijn agrarische ondernemers in hun dagelijkse praktijk te zeer afhankelijk van onvoorspelbare factoren zoals het weer. Bovendien kunnen agrarische ondernemers niet op vergelijkbare wijze als andere sectoren beschikken over ecologische kennis. Uit pilots is gebleken dat voor een gedragscode onvoldoende draagvlak is bij agrarische ondernemers.
Het bericht ‘Verdriet en angst in verzorgingstehuizen’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verdriet en angst in verzorgingstehuizen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe kan het dat honderden ouderen nu al gedwongen het verzorgingshuis moeten verlaten?
In mijn schriftelijke reactie van 13 juni 20132 op het artikel in Trouw, heb ik aangegeven dat bestaande cliënten recht behouden op verblijf in een zorginstelling (ook bij een eventuele herindicatie). Sluiting of verbouwing van een instelling kan wel betekenen dat mensen (tijdelijk) in een andere instelling gaan wonen.
Bij de uitwerking van de maatregel uit het begrotingakkoord 2013 om de lichtere zorgzwaartepakketten te extramuraliseren3 en in de maatregelen uit het regeerakkoord is altijd sprake is geweest van invoering voor nieuwe cliënten. Ook in mijn recente brief over de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning van 25 april 20134 heb ik aangegeven dat de huidige cliënten recht houden op verblijf in een instelling. Ook tijdens de debatten over de hoofdlijnen van de hervorming van de langdurige ondersteuning en zorg op 10 juni en 13 juni jongstleden, heb ik dat nogmaals benadrukt.
Hoe verhoudt dit zich tot uw toezegging dat er voor de huidige cliënten niets verandert? Hoe gaat u zich alsnog aan uw woord houden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties heeft u tot nu toe ondernomen om een einde te maken aan de gedwongen verhuizing van ouderen? Indien u nog niets heeft gedaan, wanneer gaat u dan eindelijk eens ingrijpen?
De NZa heeft mij – in een gezamenlijk overleg met de verzekeraars – gewezen op een brief die Achmea op 29 april 2013 naar alle aanbieders in de sector verpleging en verzorging heeft verstuurd waarin de rechten voor bestaande cliënten in de sector verpleging en verzorging slechts voor drie jaar leken te worden gerespecteerd. In een tweede brief (gedateerd 8 mei) heeft de desbetreffende verzekeraar aangegeven dat ze de rechten van bestaande cliënten op verblijf in een instelling vanzelfsprekend zullen respecten.
Er is geen sprake van dat bestaande cliënten gedwongen worden om zelfstandig te gaan wonen. Wel geldt sinds jaar en dag dat sluiting of renovatie van een instelling kan betekenen dat cliënten (tijdelijk) elders gaan wonen.
Welke acties heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) inmiddels genomen om een einde te maken aan de gedwongen verhuizing van ouderen?
Zie antwoord vraag 4.
Gestolen examens bij de islamitische scholengemeenschap Ibn Ghaldoun in Rotterdam |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Is het waar dat ook het centraal examen Engels via de islamitische scholengemeenschap Ibn Ghaldoun is uitgelekt?1
Acht u het nog geloofwaardig dat de rector van de school pas bij het examen Frans ontdekte dat de envelop met examenopgaven in de kluis was geschonden, terwijl dat al bij het examen Engels het geval moet zijn geweest?
Welke consequenties moet het hebben voor de school in het algemeen en examenkandidaten in het bijzonder, indien er inderdaad meer examens langs deze weg zijn uitgelekt?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg van 20 juni a.s. over de examinering in het voortgezet onderwijs?
De additionele dekking van 69 miljoen euro bedoeld om wijzigingen in het masterplan DJI 2013-2018 mee op te vangen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat was de afgelopen vijf jaar (sinds 2008) de hoogte en ontwikkeling van de loon- en prijsbijstelling zoals uitgekeerd aan het ministerie van Veiligheid en Justitie?
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de structurele bedragen (2018) van de jaarlijks uitgedeelde tranches loon- en prijsbijstellingen aan begrotingshoofdstuk VI (Veiligheid en Justitie, voor het jaar 2010: Justitie), geen rekening houdend met departementale herindelingen. De bedragen luiden in miljoenen euro’s.
Jaar
Loonbijstelling
Prijsbijstelling
2008
130,6
15,0
2009
163,8
27,6
2010*
–
17,8
2011**
63,8
82,5
2012**
57,4
57,0
(*) In 2010 is door het kabinet besloten de loonbijstelling (tranche 2010) niet uit te keren en in te zetten ter dekking van de Rijksbrede problematiek
(**) Voor 2011 en 2012 is Rijksbreed alleen het gedeelte van de loonbijstelling uitgekeerd voor de compensatie van de gestegen sociale lastenontwikkeling.
In 2013 is door het kabinet besloten de prijsbijstelling niet uit te keren. Daarnaast is een nullijn voor de loonontwikkeling afgesproken.
De genoemde bedragen zijn, rekening houdend met het Masterplan DJI, reeds volledig aangewend en derhalve niet langer vrij beschikbaar op de VenJ-begroting.
Hoe is de jaarlijkse loon- en prijsbijstelling precies opgebouwd?
Op de aanvullende posten Arbeidsvoorwaarden en Prijsbijstelling worden door het kabinet middelen gereserveerd ter compensatie van de prijsgevoelige en de loongevoelige uitgaven op de departementale begrotingen voor de loon- en prijsstijgingen (inflatie). Dit worden de loon- en prijsbijstelling genoemd.
De loonbijstelling wordt berekend door de grondslag (de loongevoelige uitgaven van de departementale begrotingen) te vermenigvuldigen met de desbetreffende geraamde contractloonontwikkeling en de geraamde stijging van de sociale lasten voor werkgevers.
De prijsbijstelling wordt berekend door de grondslag (de prijsgevoelige gedeelten van de departementale begrotingen) te vermenigvuldigen met de betreffende prijsontwikkeling. De prijsontwikkeling wordt geactualiseerd op basis van de ramingen van het Centraal Planbureau.
Besluitvorming over het uitkeren van de loon- en prijsbijstelling van de Aanvullende Posten naar de departementale begroting vindt plaats bij Voorjaarsnota.
Ten gunste van welke onderdelen van het ministerie van Veiligheid en Justitie is de jaarlijkse structurele bijstelling de afgelopen vijf jaar uitgekeerd?
Wanneer de loon- en prijsbijstelling aan de VenJ-onderdelen werd uitgekeerd, dan gebeurde dat grosso modo volgens de volgende verdeelsleutel:
loon
prijs
totaal
Nationale Politie
45,5%
29,7%
37,7%
DJI
14,2%
26,4%
20,2%
Raad voor de rechtspraak
8,7%
8,4%
8,5%
Beleid overig
7,7%
8,2%
8,0%
OM
5,9%
3,8%
4,9%
Apparaat bestuursdepartement
2,9%
5,3%
4,1%
COA
1,4%
6,7%
4,0%
Raad voor rechtsbijstand
4,6%
0,5%
2,6%
IND
1,7%
3,5%
2,6%
Bureaus Jeugdzorg
2,3%
1,6%
2,0%
Brede doeluitkering rampenbestrijding
0,8%
2,2%
1,5%
Raad voor de Kinderbescherming
1,5%
1,2%
1,3%
Reclassering Nederland
1,4%
1,0%
1,2%
NFI
0,5%
0,9%
0,7%
DT&V
0,4%
0,4%
0,4%
Hoge Raad
0,3%
0,1%
0,2%
Dienst Justis
0,1%
0,2%
0,1%
CJIB
0,1%
0,0%
0,1%
Is het ministerie van Veiligheid en Justitie ieder jaar verzekerd van een uitkering van de loon- en prijsbijstelling door het ministerie van Financiën?
Nee. Het kabinet besluit (in principe) jaarlijks de loon- en prijsbijstelling wel of niet uit te keren.
Hoeveel bedraagt de loon- en prijsbijstelling voor 2012 zoals door het ministerie van Financiën reeds aan het ministerie van Veiligheid en Justitie is uitgekeerd?
Zie het antwoord op vraag 1.
Ten gunste van welke onderdelen van het ministerie van Veiligheid en Justitie staat de bijstelling voor 2012 gereserveerd?
De loon- en prijsbijstelling die na inzet voor de wijzigingen in het Masterplan DJI resteert, is gereserveerd voor alle VenJ-onderdelen.
Kunt u toelichten hoe een eenmalige inhouding van de loon- en prijsbijstelling voor 2012 kan voorzien in structurele dekking van de herziening van het Masterplan Dienst Justitiële Inrichtingen1, hierna: het Masterplan?
Wanneer de loon- en prijsbijstelling door het Ministerie van Financiën wordt uitgekeerd, dan gebeurt dat in tranches. De tranche 2012 betreft dan ook een meerjarige, structurele reeks die in 2012 aan de begroting van VenJ is toegevoegd. Derhalve kan deze als structurele dekking dienen.
Betekent de eenmalige inhouding over 2012 dat in de opvolgende jaren geen inhouding van de loon- en prijsbijstelling wordt voorzien ten gunste van het Masterplan? Zo ja, hoe kan een eenmalige inhouding dan structureel dekking opleveren voor wijzigingen in het Masterplan?
Niet alleen voor 2012, maar structureel wordt loon- en prijsbijstelling ingezet ter dekking van de wijzigingen in het Masterplan DJI. De loon- en prijsbijstelling wordt jaarlijks in tranches, oftewel als een structurele reeks, door het Ministerie van Financiën aan de VenJ-begroting toegevoegd. Derhalve kan het eenmalig niet uitkeren van een tranche aan de VenJ-onderdelen structurele dekking opleveren.
Betekent het oplopend karakter van de 69 miljoen euro structureel, zoals beschreven in uw brief van 11 juni 2013, een gefaseerd vrijkomen van 69 miljoen euro in de komende vijf jaar? Zo ja, op welke wijze en in welk jaarlijks tempo dient de eenmalige inhouding van de bijstelling op te lopen tot structureel 69 miljoen euro dat met ingang van 2018 beschikbaar zal zijn om de aangekondigde wijzigingen in het Masterplan te financieren?
Ten aanzien van de inzet van de loon- en prijsbijstelling voor de aangekondigde wijzigingen in het Masterplan wordt het volgende ritme gehanteerd:
2013
2014
2015
2016
2017
2018
inzet
2
12
46
53
61
69
Welke onderdelen van het ministerie van Veiligheid en Justitie worden geraakt door uw besluit om de bijstelling, zijnde de gestegen prijzen en werkgeverslasten, voor 2012 niet uit te keren?
Zie het antwoord op vraag 3. De in de tabel genoemde onderdelen zijn de onderdelen die worden geraakt door het besluit de bijstelling niet uit te keren.
Welke invloed heeft het niet uitkeren van de loon- en prijsbijstelling op de budgettaire positie van de politie, die tot 2018 is uitgezonderd van iedere bezuiniging bij het ministerie van Veiligheid en Justitie?
Door het nemen van efficiencymaatregelen kan de hogere loon- en prijsontwikkeling binnen de budgetten van de nationale politie worden opgevangen zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van de dienstverlening aan de burger.
Hoe zullen, uitgesplitst per onderdeel van het ministerie van Veiligheid en Justitie, de gestegen prijzen en werkgeverslasten binnen de beschikbare budgetten van de verschillende onderdelen worden opgevangen?
De gestegen prijzen en werkgeverslasten worden gecompenseerd binnen de budgetten van de betreffende dienstonderdelen. Hiertoe zullen alle onderdelen onder andere efficiencymaatregelen en versobering in de bedrijfsvoering doorvoeren.
Welke taken kunnen als gevolg van het niet uitkeren van de bijstelling waarschijnlijk niet meer worden uitgevoerd in de komende jaren?
Zie het antwoord op vraag 12.
Welke invloed heeft het niet uitkeren van de bijstelling op de bestaande en toekomstige arbeidsvoorwaarden van de onderdelen van het ministerie van Veiligheid en Justitie?
Geen. De arbeidsvoorwaarden liggen vast in CAO’s. Deze worden niet opengebroken met het niet uitkeren van de loon- en prijsbijstelling.
In welke mate heeft deze additionele dekking van 69 miljoen euro structureel invloed op het wel of niet sluiten van gevangenissen?
De aanvullende dekking van structureel € 69 mln. wordt met name ingezet om het aantal extramurale plaatsen (elektronische detentie) te verlagen. Deze verlaging heeft tot gevolg dat het benodigd aantal intramurale plaatsen hoger wordt en per saldo minder inrichtingen worden gesloten.
Betekent deze additionele dekking van 69 miljoen euro structureel mogelijkerwijs ook een verlaging van de benodigde kasschuif op het vastgoed DJI?
Ja, het lager aantal sluitingen heeft namelijk naar verwachting tot gevolg dat kosten ten aanzien van het vastgoed lager zullen uitvallen.
In verband met het aangekondigde debat met de Kamer over de herziening van het Masterplan, kunt u deze vragen uiterlijk op 19 juni 2013 beantwoorden?
Ja.
De op 11 juni 2013 aangenomen resolutie over sociale huisvesting in de EU |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de resolutie over sociale huisvesting in de Europese Unie die het Europees Parlement op 11 juni 2013 aannam, waarin wordt benadrukt dat overheden vrij zijn de doelgroep van sociale huisvesting vast te stellen en Europees mededingingsbeleid in geen geval mag worden gebruikt als instrument om diensten van algemeen economisch belang te ondermijnen?1
Ik heb kennis genomen van de resolutie.
Deelt u de zorgen over het feit dat door de geldende inkomensgrens voor sociale huisvesting van 34.229 euro, huishoudens met een inkomen net daarboven in veel gemeenten nog steeds moeilijk aan betaalbare woonruimte kunnen komen, ondanks de 10% toewijzingsruimte aan huishoudens met een inkomen tot maximaal 38.000 euro?
Vorig jaar heeft het Planbureau voor de Leefomgeving een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de staatssteunregeling voor de middeninkomensgroepen op de woningmarkt. In mijn antwoorden op Kamervragen van het lid Voortman2 over deze studie en de brief van mijn ambtsvoorganger over dat onderzoek heb ik toen aangegeven:
«(...) Zoals ook in de brief van minister Spies aan de Tweede Kamer (TK 32 847, nr. 34) is aangegeven is de wachttijd voor huishoudens met een inkomen onder de € 34.000,– echter met 20% gedaald. Huishoudens die op de sociale huursector zijn aangewezen komen dus eerder in aanmerking voor een sociale huurwoning. Voor huishoudens met een inkomen tussen de € 33.000,– en € 38.000,– neemt die toe van 2,1 naar 3,2 jaar, voor huishoudens met een inkomen tussen € 38.000,– en € 43.000,– van 2,0 naar 2,7 jaar (...)»
De wachttijd voor hogere inkomens neemt dus weliswaar toe maar hogere inkomens hebben nog steeds toegang tot de sociale huursector. Voor huishoudens die op de sociale huursector zijn aangewezen neemt de wachttijd juist af.
Deelt u de inschatting dat Nederland zelf kan besluiten tot meer flexibiliteit in het toewijzen van sociale huurwoningen aan middeninkomens en dat het besluit van de Europese Commissie van 2009 onnodig gedetailleerde afspraken maakt over de doelgroep van de Nederlandse sociale woningmarkt?
In eerdergenoemde antwoorden op Kamervragen heb ik aangegeven dat het de lidstaten vrij staat om binnen de Europese mededingingsregels de eigen grenzen te bepalen. Specifiek is het volgende aangegeven:
«(...) Woningcorporaties zijn belast met openbare dienstverlening (de zogenoemde dienst van algemeen economisch belang (DAEB)) op het terrein van de sociale huisvesting. De inrichting en afbakening van een dergelijke dienst behoort tot de discretionaire bevoegdheid van de nationale overheid maar dat neemt niet weg dat de EC heeft getoetst of de gekozen grenzen in overeenstemming zijn met de mededingingsregels. Het kader daarvoor vormde de zogenoemde vrijstellingsbeschikking van de EC. Daarin is opgenomen dat staatssteun uitsluitend kan worden ingezet voor achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen welke, door solvabiliteitsbeperkingen, geen huisvesting tegen marktvoorwaarden kunnen vinden.
Ik deel derhalve uw conclusie dat Nederland zelf kan besluiten tot de inrichting van het stelsel. Dit sluit ook aan bij de intenties zoals deze zijn vastgelegd in de resolutie van het Europees Parlement. Ik vind echter niet dat de Europese Commissie in 2009 onnodig gedetailleerde afspraken heeft gemaakt over de doelgroep van de Nederlandse sociale huurwoningmarkt en acht de destijds gemaakte afspraken goed werkbaar.
Bent u bereid om, in het licht van de steun die het Europees Parlement daarvoor geeft, met de Europese Commissie te overleggen over het verruimen van de doelgroep voor sociale woningbouw? Zo nee, waarom niet?
De toenmalig minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in haar brief van 30 oktober 2012 (TK 29 453, 277) verslag gedaan van haar verkenning bij de Europese Commissie (EC) om te komen tot een aanpassing van de inkomensgrens. Ik acht het niet noodzakelijk daarover opnieuw met de EC te overleggen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, leidt de inkomensgrens ertoe dat de wachttijd voor sociale huurwoningen voor huishoudens die tot de doelgroep behoren is afgenomen.
De benodigde aanpassingen in de wetgeving als gevolg van het besluit van de Europese Commissie van 15 december 2009 zijn vastgelegd in een tijdelijke regeling3 en worden verder op wetsniveau vormgegeven door middel van het wetsvoorstel Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting (wetsvoorstel 32 769).
Het bevorderen van voedselzekerheid |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Eat less meat for greater food security, British population urged»1 en heeft u kennisgenomen van het bijbehorende rapport «Global Food Security»?2
Ja.
Deelt u de mening dat vermindering van de vleesconsumptie een belangrijke bijdrage kan leveren aan lagere voedselprijzen en een eerlijker verdeling en benutting van de beschikbare voedingsmiddelen en andere grondstoffen in de wereld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze krijgt deze opvatting gestalte in het Nederlandse handels- en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid?
Ja. De hoge consumptie van vlees vindt vooral plaats in de Europese Unie en de Verenigde Staten. In de minst ontwikkelde landen is de (geringe) consumptie van vlees een belangrijke bron van eiwitten, vitamines en mineralen binnen een dieet dat vaak eenzijdig bestaat uit koolhydraten. In het Nederlandse handels- en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid wordt dan ook ingezet op gezonde en gevarieerde voeding, inclusief dierlijke producten.
Bent u bereid om de focus op exportbevordering van dieren en dierlijke eiwitten, geproduceerd door Nederland, te verlaten, teneinde niet bij te dragen aan het verhogen van de dierlijke eiwitproductie en -consumptie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u hieraan invulling geven?
Nee. Het generieke bedrijfsleveninstrumentarium ondersteunt door middel van leningen, subsidies en verzekeringen Nederlandse bedrijven die internationaal hoogwaardige producten en diensten leveren voor de ontwikkeling van onder andere opkomende markten en ontwikkelingslanden, voor de versterking van de Nederlandse concurrentiekracht en duurzame ontwikkeling. Bij deze ondersteuning maak ik geen onderscheid naar de sector waarin het bedrijf actief is. Daarnaast neemt de vraag naar dierlijke eiwitten in de wereld naar verwachting toe, als gevolg van groei van de wereldbevolking en welvaartstijging. De Nederlandse dierlijke productie is duurzaam. Export van producten, kennis, systemen, of wel export van de productieketen, draagt bij aan onze economische positie en, gegeven de vraag naar dierlijke eiwitten, een duurzamere productie daarvan.
Deelt u de mening dat export van houderijsystemen uit of onderdelen van de vee-industrie vanuit Nederland eerder ontmoedigd dan bevorderd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u hieraan gestalte geven?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven stijgt in ontwikkelende landen de consumptie van dierlijke eiwitten onder meer door groeiende bevolkingsaantallen, stijgende inkomens en urbanisatiepatronen. Consumptie van dierlijke eiwitten draagt in deze landen bij aan een gezonde en gevarieerde voeding. Het is belangrijk om op duurzame wijze aan deze vraag te voldoen, met aandacht voor milieu, dierenwelzijn, diergezondheid, arbeidsomstandigheden en de volksgezondheid. Nederlandse ondernemers uit de topsector Agro-Food hebben unieke expertise voor de bouw van moderne, duurzame en dierenwelzijnsvriendelijke stallen en verantwoorde intensieve veehouderij. Zij kunnen daardoor bijdragen aan het vergroten van voedselzekerheid, aan de verbetering van dierenwelzijn, diergezondheid en -veiligheid, en aan grondstoffenefficiëntie ten opzichte van oude systemen. Export van deze hoogwaardige houderijsystemen wil ik dan ook niet ontmoedigen.
Bent u bereid om een speerpunt te maken van de transitie naar een meer plantaardige productie en consumptie in het Nederlandse beleid ten aanzien van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Nee, met verwijzing naar antwoord 2, 3 en 4.
Bent u bereid een voorbeeld te stellen op uw eigen departement door bij officiële diners vlees slechts als optie op speciaal verzoek te serveren, in navolging van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) in 2010? Zo nee, waarom niet?
Nee, evenwel bij de aanbesteding van de cateraars is ook rekening gehouden met de kwaliteit van de gerechten, een hoog percentage aan biologische of duurzame producten en milieuaspecten. De vegetarische optie wordt standaard aangeboden voor officiële diners.
Bent u op de hoogte van het recente voornemen van de Israëlische regering een wetsvoorstel in te dienen bij het parlement dat de weg moet vrijmaken voor de gedwongen verhuizing van 20 à 40.000 bedoeïenen uit hun traditionele akker- en graaslanden in de Negev naar een aantal daartoe gecreëerde «townships»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het met argumenten onderbouwde oordeel van Amnesty International dat dit voorstel een schending van het internationaal recht behelst? Zo ja, deelt u dit oordeel? Zo nee, kunt u aangeven op welke punten uw oordeel afwijkt van dat van AI en waarom?
Ik ben bekend met het oordeel van Amnesty International, dat relevante punten aanstipt. Het is niet aan het Nederlandse kabinet om een oordeel uit te spreken over een wetsvoorstel dat nog definitief door de Israëlische wetgevende macht moet worden beoordeeld.
Aannemende dat u dit oordeel onderschrijft en in aanmerking nemende dat dit voorstel een nieuw en schrijnend hoofdstuk dreigt toe te voegen aan de systematische discriminatie door de Staat Israël van de bedoeïenen van de Negev, bent u bereid er tijdens uw aankomende bezoek aan Israël bij de Israëlische regering op aan te dringen het wetsvoorstel in lijn te brengen met de verplichtingen die voortvloeien uit internationaal recht?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bereid uw Israëlische gesprekspartners onder ogen te brengen dat niet alleen de voortgaande bouw van nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden, maar ook de discriminatoire behandeling van de Arabische minderheid binnen de grenzen van Israël zelf een hypotheek legt op de goede betrekkingen tussen Nederland en Israël? Zo nee: is dit naar uw oordeel niet het geval of acht u het minder opportuun dit feit onder de aandacht te brengen van uw Israëlische ambtgenoot? Indien het laatste van toepassing is, kunt u toelichten waarom dat minder opportuun moet worden geacht?
Het kabinet is structureel in dialoog met Israël over mensenrechten, waaronder de situatie van de Arabische minderheid, die in een structureel achtergestelde positie verkeert. De ambassade in Tel Aviv volgt deze kwestie nauwgezet en spreekt hierover met de Israëlische overheid, al dan niet in EU-verband. Waar opportuun en mogelijk ondersteunt de ambassade tevens organisaties die zich richten op het verbeteren van de sociaaleconomische situatie van Arabische Israëli’s. Mensenrechten zijn tevens besproken tijdens mijn eigen bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden van 17 tot 19 juni 2013.
Het artikel 'Screen op resistente bacteriën' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met artikel «screen op resistente bacteriën»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de constatering dat Nederland zich onvoldoende wapent tegen de opkomst van nieuwe resistente bacteriën?
De aanpak van antibioticaresistentieproblematiek is één van de speerpunten van dit kabinet. Onlangs heb ik u een brief gestuurd (d.d. 2-7-2013, kenmerk 105291-PG) over de uitwerking van mijn inzet op dit onderwerp tijdens de huidige kabinetsperiode. Omdat antibioticaresistentie een dreiging is voor de volksgezondheid en het van belang is dat patiënten ook in de toekomst behandeld kunnen blijven worden met antibiotica heb ik in deze brief een aantal aanpassingen voorgesteld op het gebied van:
De brief die ik u onlangs stuurde geeft antwoord op de door u gestelde vragen. In aanvulling daarop wil ik aangeven dat mijn beleid zich richt op antibioticaresistentie in den brede, ook nieuwe dreigingen maken hier onderdeel van uit. In vraag 4 vraagt u naar het instellen van periodiek onderzoek. In de brief die ik u onlangs stuurde heb ik een forse uitbreiding van de surveillance aangekondigd. Ik zal er niet alleen voor zorgen dat ISIS-AR (Infectieziekten Surveillance Informatie Systeem-Antibiotica Resistentie) landelijk dekkend wordt, ook zal ik de surveillance in de verpleeghuizen uitbreiden en zal ik investeren in het opzetten van een aanvullend landelijk systeem waarin de resistentieontwikkeling op moleculair niveau gevolgd kan worden, zodat er beter inzicht komt in waar de resistentie vandaan komt en hoe hij zich verspreidt.
Deelt u de opvatting dat Nederland zich vooral moet richten op de aanpak van nieuwe ESBL-achtige bacteriën, zoals de Oxa-48, NDM-1 en de KPC-bacterie?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het idee voor periodiek onderzoek van bepaalde groepen mensen binnen en buiten de ziekenhuizen, om te zien of er resistente bacteriën opduiken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzicht geven in de vraag in hoeverre er momenteel wordt gewerkt aan de ontwikkeling van nieuwe antibiotica, en de rol die de farmaceutische industrie hierbij speelt?
Zie antwoord vraag 2.