Vliegen boven conflictgebieden |
|
Barbara Visser (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Het succes van Qatar Airways zit niet in staatssteun»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de heer Swagerman dat de internationale afspraken over vliegen boven conflictgebieden niet zijn verbeterd? Wat vindt u van deze uitspraak? Deelt u zijn stellingname? Zo nee, waarom niet?
Ja, hiervan heb ik kennisgenomen. Ik deel de mening van de heer Swagerman niet. In mijn antwoorden op onderstaande vragen licht ik dit nader toe.
Deelt u de mening van de heer Swagerman dat de oplossing van de International Civil Aviation Organization (ICAO) niets heeft opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. In mijn antwoorden op onderstaande vragen licht ik dat nader toe.
Klopt het dat de eerste maatregelen van de ICAO op zijn vroegst pas in 2018 kunnen ingaan? Zo ja, welke versnelling kan worden aangebracht en welke andere maatregelen volgen later? Kunt u hierbij ook ingaan op de uitvoering van de motie-Elias?2
ICAO heeft diverse besluiten genomen op het gebied van conflict zones. Tijdens de algemene ledenvergadering van ICAO in september/oktober 2016 zijn de voorstellen uit een Europees (door Nederland opgesteld) Working Paper aanvaard (zie mijn brief van 6 oktober jl Kamerstuk 24 804, nr. 92). Veel voorstellen richten zich op aanpassingen van verschillende bijlagen (Annexen) bij het Verdrag van Chicago inzake de regels voor de internationale burgerluchtvaart. Deze werkzaamheden verlopen via de verschillende overleggroepen voor de ICAO annexen.
Concreet is de stand van zaken ten aanzien van de diverse onderdelen de volgende:
Over de uitvoering van de motie-Elias heb ik uw Kamer nader geïnformeerd in de verzamelbrief dd. 19 april 2017. Nederland heeft bovendien een expert gedetacheerd bij ICAO om het werk van ICAO te helpen uitvoeren en te versnellen. De exacte invoeringsdatum van ICAO besluiten verschilt per onderwerp en wordt per geval door de ICAO Raad besloten.
Hoe verhouden de uitspraken van de heer Swagerman zich tot het convenant inzake het delen van dreigingsinformatie voor de burgerluchtvaart? Kunt u ingaan op de concrete voortgang van dit convenant?
De werking van het Convenant wordt door alle deelnemers van de expertgroep, die uitvoering geeft aan het Convenant, als positief ervaren. Zoals in het Convenant is vastgelegd vindt een formele evaluatie dit jaar voor de zomer plaats. De Tweede Kamer zal vervolgens over de uitkomsten worden geïnformeerd.
Naast de nationale informatie-uitwisseling op basis van het Convenant wordt er ook op Europees niveau informatie uitgewisseld. Deze Europees gecoördineerde activiteiten zijn vormgegeven op basis van het Europese High Level Report on Conflict Zones dat tijdens het Nederlands voorzitterschap van de EU in 2016 is gepresenteerd (zie mijn brief van 17 maart 2016, Kamerstuk 33 997, nr. 82). EASA, het EU luchtvaartveiligheidsagentschap geeft informatie bulletins uit over conflictgebieden (CZIB). De EASA Basis Verordening moet een formele juridische basis voor de rol van EASA gaan verschaffen.De Europese Raad en het Europees parlement onderhandelen thans om tot een gemeenschappelijke tekst te komen. Naar verwachting zal dit in 2017 besloten worden.
Kunt u ingaan op de uitvoering van de motie-Ten Broeke c.s. inzake een gecertificeerd veiligheidsmanagementsysteem voor luchtvaartmaatschappijen?3 Wat is de stand van zaken? Is er voortgang geboekt? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Door Nederland zijn medio 2016 voorstellen gepresenteerd in ICAO gericht op het in de regelgeving opnemen van expliciete aandacht voor conflictgebieden in de risicobeoordeling in het veiligheidsmanagementsysteem van luchtvaartmaatschappijen. Dit is geaccepteerd. Aan de implementatie hiervan wordt binnen ICAO thans gewerkt. Verplichtende certificering van een dergelijk veiligheidssysteem vonden veel lidstaten echter, vanwege de additionele bureaucratische belasting, een stap te ver. Zodra ICAO de regels heeft aangevuld ligt het in de verwachting dat deze doorvertaald worden in EU-regelgeving. Dit biedt de kans om luchtvaartmaatschappijen te toetsen op een adequate implementatie van deze regels, met aandacht voor conflictgebieden. Bij in gebreke blijven kunnen indien nodig, luchtvaartmaatschappijen op de Europese veiligheidslijst geplaatst worden waardoor de toegang tot het Europese luchtruim ontzegd wordt. Over de voortgang van de motie Ten Broeke is de TK tevens geïnformeerd in de brief aan de Tweede Kamer van 26 mei 2016 (Kamerstuk 24 804, nr. 89) en in de verzamelbrief van 19 april 2017).
Kunt u, gezien het feit dat u tijdens het AO Luchtvaart d.d. 1 juni 2016 aangaf dat er wordt gewerkt aan een risicobeoordeling voor conflictgebieden, passagierregistratie en bewaarplicht van gegevens, toelichten hoe de verdere uitwerking hiervan verloopt in de ICAO-raad?
Zie vraag 4.
Welke (juridische) middelen kunnen worden ingezet om landen ertoe te bewegen (delen van) hun luchtruim te sluiten in geval van conflict? Klopt het dat er geen nieuw instrumentarium bij gekomen is? Zo ja, wat is hiervoor de verklaring? Wat is de inzet van Nederland in dezen?
Landen zijn soeverein ten aanzien van het sluiten en openstellen van hun luchtruim. Dit is een van de grondbeginselen van het ICAO Verdrag. Door aanvaarding van het lidmaatschap van ICAO verplichten landen zich er zorg voor te dragen dat de veiligheid in hun luchtruim is gegarandeerd en dienen zij maatregelen te nemen om die veiligheid te borgen, zo nodig door (delen van) hun luchtruim te sluiten.
Tijdens de algemene ledenvergadering van ICAO in september/oktober 2016 zijn de voorstellen uit een Europees (door Nederland opgesteld) Working Paper aanvaard (zie mijn brief van 6 oktober jl Kamerstuk 24 804, nr. 92). Op basis van het Nederlands voorstel zal tot regelgeving moeten worden gekomen voor o.a. de verantwoordelijkheid van de lidstaat zijn luchtruim te sluiten als de veiligheid niet kan worden gegarandeerd. Daarbij dient ook de afstemming tussen militaire en civiele autoriteiten te worden verbeterd. ICAO zal dit jaar met een voorstel komen ter invulling van het besluit van de algemene ledenvergadering. Het Ministerie van IenM volgt nadrukkelijk of dit voorstel afdoende geformuleerd zal zijn en zal zo nodig aanvullende voorstellen doen.
De Algemene Vergadering heeft tevens gehoor gegeven aan het verzoek om, indien de bestaande mogelijkheden onvoldoende zijn, te bezien of het Verdrag van Chicago moet worden aangepast om een verplichte sluiting van het luchtruim af te dwingen.
Kunt u aangeven welke afspraken er zijn gemaakt in internationaal verband om invulling te geven aan de aanbevelingen uit het OVV-rapport inzake het vliegen boven conflictgebieden de afgelopen drie jaar? Wat is de inzet van Nederland bij deze en andere afspraken? Vindt u dat deze afspraken voldoende tegemoetkomen aan de OVV-aanbevelingen? Zo nee, wat is dan uw inzet? Zo ja, kunt u dat nader toelichten?
De afspraken uit het OVV rapport over vliegen over conflictgebieden richten zich voor het grootste deel op ICAO en daarnaast op IATA en Nederland. In mijn brieven aan de Kamer van 26 mei 2016 en 6 oktober 2016 (Kamerstukken 24 804, nr. 89 en 24 804, nr. 92) ben ik uitgebreid ingegaan op de inzet en resultaten van de Nederlandse inzet in ICAO. De laatste stand van zaken heb ik in de vragen 4 en 8 nader toegelicht.
Wij blijven ons inzetten om bij ICAO de genomen besluiten en initiatieven verder te brengen. Om druk op de ketel te houden heeft Nederland een expert bij ICAO gedetacheerd per 1 januari 2017 om ICAO te helpen het werkprogramma uit te
voeren en de activiteiten bij ICAO te versnellen. Zoals in vraag 5 toegelicht heeft Nederland zich ook op nationaal en Europees niveau actief ingezet voor het verbeteren van het delen van informatie over conflictgebieden.
Het bericht ‘Overheid moet oog hebben voor shariarecht’ |
|
Harm Beertema (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Overheid moet oog hebben voor goede delen van shariarecht»?1
Ja.
Welke organisatie(s) of land(en) financieren direct of indirect de betreffende leerstoel?
Het is een bijzondere leerstoel die gefinancierd wordt door de Faculteit Rechten van de Universiteit Maastricht.
Deelt u de mening dat een beetje sharia zal leiden tot steeds meer sharia, zoals het toestaan van polygamie, het trouwen met (zeer) jonge meisjes, genitale verminking bij vrouwen en het oproepen tot en gebruiken van geweld tegen Joden, christenen, homo’s en geloofsverlaters? Zo nee, waarom niet?
De eerbiediging van de rechten van burgers, waaronder gelijke behandeling, vrijheid van godsdienst en andere individuele vrijheidsrechten behoren tot de fundamentele principes van de Nederlandse rechtsstaat. Islamitische wetgeving buiten de kaders van onze Nederlandse rechtsorde wordt zodoende niet geaccepteerd.
Bent u bereid Nederland te beschermen tegen (invloeden van) de sharia? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
De Nederlandse regels van internationaal privaatrecht bepalen onder meer welk recht van toepassing is op een rechtsverhouding en of een in het buitenland tot stand gekomen rechtsfeit in Nederland moet worden erkend. De toepassing van buitenlands recht in Nederland en de erkenning van in het buitenland tot stand gekomen rechtsfeiten of rechtsverhoudingen vinden echter altijd hun grens in de Nederlandse openbare orde. Dit betekent dat aan de bereidheid om onder omstandigheden buitenlands recht toe te passen een einde komt waar het buitenlandse recht in strijd komt met fundamentele beginselen van de Nederlandse rechtsorde. Dit heeft dan tot gevolg dat een vreemd voorschrift dat in strijd is met de Nederlandse openbare orde door de Nederlandse rechter buiten toepassing wordt gelaten. Hetzelfde geldt voor rechtsgeldig in het buitenland tot stand gekomen rechtsfeiten en rechtsverhoudingen die in strijd worden geacht met de Nederlandse openbare orde: deze worden in Nederland niet erkend. Onder de fundamentele beginselen van ons recht wordt onder meer begrepen het in artikel 1 van de Grondwet neergelegde beginsel van gelijke behandeling en verbod op discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook. En voorts bijvoorbeeld het in het Burgerlijk Wetboek neergelegde beginsel dat voor het aangaan van een huwelijk de vrije instemming van beide aanstaande echtgenoten noodzakelijk is en beide aanstaande echtgenoten de leeftijd van achttien jaar bereikt hebben (artikel 10:32 BW).
Ik acht de huidige mogelijkheden die het Nederlandse internationaal privaatrecht biedt voldoende om invloeden van buiten Nederland die indruisen tegen fundamentele beginselen van onze rechtsorde af te weren. Zie ook de brieven over dit onderwerp aan uw Kamer d.d. 14 september 2011 (Kamerstuk 29 614, nrs. 28 en 31 mei 2012 (Kamerstuk 32 175, nr. 31).
Het schadeonderzoek Groningen Buitengebied |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport Schadeonderzoek Groningen Buitengebied?1
Ja. Ik heb deze rapportage inmiddels ook aan uw Kamer aangeboden, gezamenlijk met de evaluatie van de begeleidingscommissie en een afschrift van een brief van vertegenwoordigers van de maatschappelijke en bestuurlijke stuurgroep aan de Nationaal Coördinator Groningen (NCG).2
In hoeverre vindt u het onderzoek, uitgevoerd door Witteveen en Bos in opdracht van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), betrouwbaar, te meer daar het eerder gepresenteerde onderzoek in een vergelijkbare situatie na kritiek van drie onafhankelijke geologen en opmerkingen vanuit de Tweede Kamer in uw opdracht ter herbeoordeling is voorgelegd aan Deltares en de Technische Commissie Bodembeweging?2
Een begeleidingscommissie, bestaande uit onafhankelijke deskundigen en vertegenwoordigers van maatschappelijke en bestuurlijke partijen in de regio, heeft de uitvoering van het onderzoek door Witteveen+Bos begeleid. In het onderzoek zijn ruim 1.600 schademeldingen uit het gebied buiten de voormalige schadecontour bij wijze van proef met een nieuwe schadevaststellingswijze beoordeeld. De begeleidingscommissie heeft geadviseerd over de opzet en uitvoering van de proef en deze geëvalueerd. Over het geheel concludeert de commissie dat de gehanteerde methodiek ten opzichte van de eerdere wijze van schadeafhandeling een betere duiding en onderbouwing oplevert van de oorzaken van schades aan gebouwen en dat – voor zover haar zicht reikt – de methodiek zorgvuldig is toegepast. Het werk van de begeleidingscommissie biedt het vertrouwen dat het onderzoek deskundig is uitgevoerd.
Hoe geloofwaardig is een dergelijk rapport naar uw mening in het licht van de eerder gedane uitspraak dat u «in eerste instantie niet voldoende heeft ingeschat hoe complex zaken die bij versterking komen kijken zijn»?3. Is het naar uw mening mogelijk dat er ook onvoldoende kennis is over de oorzaak van schade ten gevolge van mijnbouwactiviteiten in het Groningse buitengebied? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met mijn uitspraak over de complexiteit van de versterkingsoperatie doelde ik op het feit dat hierin de omvangrijke uitdaging ligt om een technisch en organisatorisch ingewikkelde opdracht uit te voeren in de huizen en dorpen waar mensen wonen en hun thuis hebben.
Er is geen directe relatie tussen de uitvoering van de versterkingsoperatie in verband met seismische risico’s en de afhandeling van meldingen van schade die reeds is opgetreden. Wat betreft de wetenschappelijke stand van kennis van schade door mijnbouw in relatie tot het onderzoek naar schades in het buitengebied, sluit ik mij aan bij de opmerking van de begeleidingscommissie in haar evaluatierapport: «Verdere ontwikkeling van wetenschap en methodiek kan mogelijk in de toekomst meer inzicht geven. De verwachting is overigens niet dat het antwoord op deze vraag dan een ander beeld van de in het project beschouwde beoordelingen zou laten zien.»
Op welke wijze draagt een rapport dat is opgesteld in opdracht van de NAM, met een eerder in opspraak gekomen werkwijze door een niet onafhankelijk ervaren bureau bij aan het herstel van vertrouwen van de Groningers?
Bij de inspectie en beoordeling van schademeldingen uit het gebied buiten de voormalige schadecontour is juist een andere werkwijze toegepast, met het oog op de ontwikkeling van een nieuwe aanpak voor het gehele gebied die op meer vertrouwen van de bewoners kan rekenen. De resultaten van deze pilot waren mede aanleiding voor de versnelde aanpassing van het schadeprotocol. De evaluatie en aanbevelingen van de begeleidingscommissie worden daarbij betrokken.
Hoe verhoudt dit rapport zich tot het vorige week gepresenteerde onderzoek van de woningbouwcorporatie Lefier dat ook in dit gebied huizen moeten worden versterkt?4
Woningbouwcorporatie Lefier heeft door bouwbedrijf BAM een zogenoemde seismische scan laten uitvoeren op zijn woningvoorraad in het aardbevingsgebied. Hieruit komt de inschatting naar voren dat een groot deel van de circa 17.000 huizen die het betreft in aanmerking komt voor versterking. Het rapport Schadeonderzoek Groningen Buitengebied gaat over de oorzaken van reeds bestaande schades aan woningen in het buitengebied en doet geen uitspraak over de eventuele noodzaak tot versterken van deze woningen.
Wat is naar uw mening de waarde van het rapport Schadeonderzoek Groningen Buitengebied in het licht van de door u gedane uitspraken «Het is heel slecht voor iemand die schade heeft om bij dat grote bedrijf terecht te moeten komen. Een bedrijf dat er ook niet op is ingericht om dit goed af te handelen»5 en dat u het goed zou vinden als de NAM, die in Groningen gas wint, «een stap terugzet en niet meer voor de mensen in beeld is voor de afhandeling van de schade» die door aardbevingen is aangericht?
De NCG heeft aangekondigd dat er versneld een nieuwe procedure komt voor de afhandeling van schademeldingen van bewoners als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld, waarbij NAM zal terugtreden uit de procedure. De evaluatie en aanbevelingen van de begeleidingscommissie worden daarbij betrokken.
Bent u bereid om – nu de NAM zich terugtrekt uit de schadeafhandeling – de Nationaal Coördinator opdracht te (laten) geven om een second opinion te laten doen naar de schades in het buitengebied van Groningen door het Groningen Scientific Advisory Committee (SAC), een onafhankelijke commissie van nationale en internationale experts?6
Voor mijn appreciatie van het onderzoek naar de schades in het buitengebied en het oordeel hierover van de begeleidingscommissie, verwijs ik naar de antwoorden op vragen 2, 3 en 4. De Groningen Scientific Advisory Committee (SAC) is niet meer in functie. Deze commissie heeft een toetsende rol gespeeld bij de totstandkoming van het winningsplan Groningenveld 2016. Nadat NAM het winningsplan had ingediend in april 2016, was de taak van de commissie voltooid.
Op basis van welke redenering is het schadebedrag van 1.500 euro voor het herstel van de schade gebaseerd? Van welke risicoanalyses en juridische precedenten is daarbij gebruik gemaakt? Wat moeten bewoners tekenen om voor deze regeling in aanmerking te komen en waar doen ze daarmee afstand van?
De invoering van een nieuw schadeprotocol betekent dat afspraken met NAM nodig zijn over de wijze waarop moet worden omgegaan met schademeldingen die op dit moment in behandeling zijn bij het Centrum Veilig Wonen (CVW). NAM heeft aangegeven met een «schone lei» te willen beginnen. Naast het vergoeden of herstellen van alle erkende schades zal NAM bewoners daarom een eenmalig aanbod doen om tot een maximum van 1.500 euro niet-erkende schades
(C-schades) te herstellen. Op basis van de beschikbare gegevens bij het CVW over de omvang van erkende en niet-erkende schades is het de inschatting dat dit aanbod voor ongeveer 85% van de adressen waar schade gemeld is aantrekkelijk is. Voor de overige 15% van de openstaande gevallen geldt dat het gaat om twee categorieën waar voorstellen voor worden ontwikkeld: grotere schadebedragen en gevallen waar maatwerk nodig is. Deze voorstellen zijn nog onderwerp van gesprek met de maatschappelijke en bestuurlijke stuurgroep van de NCG. Bewoners krijgen binnenkort een brief waarin het concrete aanbod en de voorwaarden worden toegelicht.
Dit aanbod is geen erkenning dat de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld. Daarom is op basis van dit aanbod geen aanspraak mogelijk op de Regeling waardevermeerdering woningen gaswinning Groningenveld. Subsidie op grond van deze regeling is alleen mogelijk als sprake is van een door het CVW erkende schade van 1.000 euro of meer.
Bewoners maken een zelfstandige afweging of zij dit aanbod van NAM accepteren of niet. Op 31 maart 2017 om 12.00 uur, het moment waarop het oude schadeproces is gesloten, was een deel van de schademeldingen nog in behandeling. Iedere bewoner met nog niet afgehandelde schade kan ervoor kiezen om deze procedure verder te doorlopen en niet in te gaan op het eenmalige aanbod van NAM. Bewoners ontvangen in dat geval een schaderapport en hebben conform de huidige procedure de mogelijkheid een contra-expert in te schakelen en een gang naar de Arbiter, als sprake is van een geschil. Erkende schade wordt hersteld of gecompenseerd.
Welke rechten houden bewoners, indien ze gebruik maken van de voorgestelde regelingen, bij het optreden van vervolgschade ten gevolge van nieuwe bevingen of ten gevolge van nieuw verkregen kennis? Blijven bewoners recht houden op andere regelingen, zoals bijvoorbeeld de waardevermeerderingsregeling?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke wijze gaat u reageren op de te verwachten onrust ten gevolge van de vele rapporten over Groningen die de afgelopen dagen zijn verschenen? Op welke wijze gaat u werk maken van herstel van vertrouwen bij de Groningers? Op welke wijze heeft dat herstel van vertrouwen naar uw mening de afgelopen twee jaar invulling gekregen?
Recentelijk zijn – naast het Schadeonderzoek Groningen Buitengebied waar ik in de voorgaande antwoorden uitgebreid op ben ingegaan – diverse rapportages verschenen over de gaswinning in Groningen en de gevolgen daarvan, waaronder de Jaarrapportage 2016 van de Onafhankelijk Raadsman8, een oproep van de Nationale ombudsman en de Kinderombudsvrouw aan het nieuwe kabinet, de rapportage «Aardbevingsrisico’s in Groningen: stand van zaken opvolging aanbevelingen» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) en het advies van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) betreffende de ontwikkeling van seismiciteit in het Groningen gasveld. Voor de conclusies die ik heb verbonden aan het advies van het SodM verwijs ik naar mijn brief van 18 april 2017.9 Op de nieuwe aanbevelingen van de OVV zal nog een reactie van het kabinet volgen, conform mijn toezegging in het plenaire debat over de gaswinning in Groningen op 20 april 2017. Voor al deze publicaties geldt dat ze zorgpunten in beeld brengen en samenhangende aanbevelingen doen om deze te adresseren. Belangrijke stappen zijn reeds gezet, met name bij de afhandeling van schade. Waar een bewoner met schade enkele jaren geleden nog alleen tegenover NAM stond is daar eerst het CVW tussen gezet en vervolgens de NCG. NAM kan zich daardoor volledig kunnen terugtrekken uit de afhandeling van schade. Vertrouwen van de Groningers in het werk van het kabinet, de regionale bestuurders en de NCG kan alleen worden gewonnen door gezamenlijk te werken aan daadwerkelijke verbetering van de situatie in Groningen. Dit betekent een objectief, transparant en eerlijk proces voor de afhandeling van schades, een voortvarende uitvoering van de versterkingsopgave waarin de bewoner centraal staat en een regio die toekomstbestendig is ingericht voor wat betreft duurzaamheid, economie, arbeidsmarkt en leefbaarheid.
Haatzaaien in Palestijnse schoolboeken |
|
Han ten Broeke (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Thierry Baudet (FVD), Joël Voordewind (CU), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «In schoolboeken is Jeruzalem «Palestijnse stad»»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in Palestijnse schoolboeken beweerd wordt dat Israël aan Palestina toebehoort, en dus geen legitiem bestaansrecht heeft, en dat alle Israëliërs slecht zijn, zodat deze lesboeken niet voldoen aan de UNESCO-standaarden voor vrede, tolerenatie en onpartijdigheid in het onderwijs?
Nederland, de EU en andere landen binnen de internationale gemeenschap dringen bij beide partijen erop aan dat zij aanzetten tot haat en geweld tegengaan, in lijn met VNVR Resolutie 2334 en de slotverklaring van de MOVP-conferentie in Parijs (15/1/2017).
Dat sommige Palestijnse schoolboeken soms problematische passages bevatten, wordt bevestigd uit de strenge toets die UNWRA uitvoert als er nieuwe schoolboeken worden geïntroduceerd. Zo heeft UNRWA de nieuwe schoolboeken voor het eerste en tweede semester van het huidige schooljaar getoetst op de mate waarin die conform diens normen voor neutraliteit, gender en agressie zijn. In een aantal gevallen (op 119 van ruim 4200 pagina’s) voldeden de boeken niet aan de normen die UNWRA stelt voor neutraliteit. Ook waren er gevallen waarin de boeken niet voldeden aan de VN-normen voor gender. Voor die gevallen heeft UNRWA alternatieve instructiematerialen ontwikkeld voor gebruik in diens scholen. Het kabinet acht het van groot belang dat UNRWA deze strenge toets uitvoert.
Uit eerder vergelijkende onderzoeken tussen 2003 en 2013 naar Palestijnse en Israëlische schoolboeken3 bleek dat in Palestijnse maar ook in Israëlische schoolboeken echter weinig informatie voorkomt over de religie, cultuur, economie en dagelijkse activiteiten van de ander en wordt weinig aandacht gegeven aan de geschiedenis van de andere partij in het conflict. Het kabinet is van mening dat kennis van elkaars leven en geschiedenis van belang is voor een klimaat waarin vrede mogelijk is (zie ook antwoorden op Kamervragen van het lid Van der Staaij, vergaderjaar 2014–2015, aanhangselnummer 1480, d.d. 6 maart 2015). Het kabinet beschikt niet over een recentere vergelijking van alle schoolboeken op basis waarvan gesteld kan worden of er een trend is richting meer aanzetten tot haat of geweld.
Daarom blijft het kabinet zich inzetten om aanzetten tot haat of geweld tegen te gaan. Ook in EU-verband is daar nadrukkelijk aandacht voor. Zo is het een expliciet agenda-onderwerp in het relevante Subcomité onder het interim- Associatie Akkoord met de Palestijnse Autoriteit.
In hoeverre is er daadwerkelijk sprake van een trend van «radicalisering» van lesmethoden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat Palestijnse schoolboeken, naast de ontkenning van het bestaansrecht van Israël, ook het martelaarschap zouden verheerlijken, waaronder van terroristen?2 In hoeverre wordt met dergelijke teksten in schoolboeken voor jonge kinderen een voedingsbodem gelegd voor terrorisme?
Zie antwoord vraag 2.
Beaamt u dat de genoemde beweringen in lesmethoden, net als het negeren van de Joodse verworteling met het land, niet alleen de werkelijkheid geweld aandoen, maar bovendien bijdragen aan vijandigheid van Palestijnen jegens Israël en daarmee een directe bedreiging vormen voor het vredesproces tussen Israël en de Palestijnen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre draagt Nederland, direct of indirect, in bilateraal, multilateraal of EU-verband, bij aan het financieren of op andere wijze mogelijk maken van dergelijke lesmethoden? Welke mogelijkheden heeft u om deze bijdragen te stoppen of ten minste op zodanige wijze te gebruiken dat er een beslissende trendbreuk ontstaat wat betreft de steeds radicalere inhoud van lesboeken?
Nederland is geen donor voor de Palestijnse onderwijssector en draagt derhalve ook niet bij aan het curriculum. De EU is evenmin een donor voor de ontwikkeling van het Palestijnse curriculum. Diverse EU-lidstaten die wel actief zijn in de onderwijssector brengen dit onderwerp regelmatig ter sprake bij de Palestijnse Autoriteit, maar hebben op basis daarvan geen aanleiding gezien hun financiering aan te passen. Zoals gezegd beschikt het kabinet niet over informatie waaruit blijkt dat er, aan deze of gene zijde, sprake is van een trend richting meer aanzetten tot haat en geweld.
De Duitse tolheffing |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Barbara Visser (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Weg vrij voor Duitse tolheffing»?1
Ja.
Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen de door de Duitse Bondsraad vastgestelde versie van het Duitse tolplan en de voorgaande versies? Kunt u, op basis van het nieuwe plan, toelichten wat de consequenties van de tolheffing zijn voor de Nederlandse automobilist, de Nederlandse transportsector en de economie in de grensregio’s?
Na de Bondsdag, heeft ook de Bondsraad op 31 maart 2017 ingestemd met de wijzigingen in de Duitse wetgeving inzake het vignet. De Europese Commissie heeft met de inbreukprocedure tegen Duitsland wijzigingen op twee punten afgedwongen. Ten eerste vond de Europese Commissie de prijs voor vignetten van korte duur (tien dagen, twee maanden) onevenredig duur. Deze vignetten zijn bedoeld voor voertuigen die in het buitenland zijn geregistreerd. Met de wijziging worden vijf in plaats van drie voertuigcategorieën ingesteld voor deze vignetten. Daarmee zakt de prijs van het goedkoopste vignet voor tien dagen van € 5 naar € 2,50. Afhankelijk van de voertuigkenmerken stijgt de prijs vervolgens (€ 4; € 8; € 14) tot € 20 voor de meest vervuilende voertuigen. De prijs was € 5, € 10 of € 15 euro. Het vignet voor twee maanden gaat zo € 7 tot € 40 kosten. Dit was € 16 tot € 30. De gemiddelde prijs voor een jaarvignet is ca. € 74, maximaal € 130. Deze prijs is ongewijzigd.
Het tweede punt was de één-op-één teruggave van de kosten voor het vignet via de verlaging van de wegenbelasting voor in Duitsland geregistreerde voertuigen. Duitsland verlaagt de wegenbelasting verder voor voertuigen die een lage uitstoot kennen, zodat hier een sterkere sturing richting milieuvriendelijke voertuigen van uitgaat. Voertuigen met euroklasse 6 worden in het bijzonder ontzien.
Het vignet is vereist voor voertuigen onder de 3,5 ton. De transportsector kent vanaf 7,5 ton reeds de Duitse kilometerheffing (Maut). Lichte transportvoertuigen tot 3,5 ton zullen ook onder de vignetplicht vallen. De kosten van het benodigde vignet worden bepaald door de voertuigkenmerken en de gewenste duur van het vignet. De keuze voor een bepaalde duur van een vignet, zal afhangen van persoonlijke voorkeuren en omstandigheden, zoals achterliggende reden voor en frequentie van het rijden in Duitsland. Ik heb van de grensregio´s brieven ontvangen, waarin men ingaat op de ongewenste effecten van een tolheffing in Duitsland. Ik heb uw Kamer toegezegd dat ik een grenseffectentoets zal uitvoeren wanneer de plannen definitief zijn.
Klopt de stellingname in de berichtgeving dat, nu de Duitse Bondsraad heeft ingestemd, in principe niets de Duitse tolheffing nog in de weg staat? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Diverse Duitse deelstaten hadden bezwaren tegen het Duitse vignet, juist vanwege het verwachte negatieve effect in de grensregio’s. Deze bezwaren bleken in de discussie in de Bondsraad op 31 maart 2017 onvoldoende om het Duitse tolplan nog te wijzigen. Ik deel de bezwaren van deze deelstaten. Ik weet echter ook dat Minister Dobrindt hier een opdracht uit het Duitse regeerakkoord moet uitvoeren, waar de regeringspartijen uiteindelijk toch achter staan. De inbreukprocedure tegen Duitsland loopt nog steeds.
Deelt u de mening dat de Duitse tolheffing een zeer negatief effect kan hebben op de Nederlandse grensregio’s? Zo ja, wat gaat u doen om de gevolgen hiervan tot het minimum te beperken?
Ik ben geen voorstander van een vignet voor personenvoertuigen, omdat ik vind dat die het vrije verkeer van mensen en diensten negatief kan beïnvloeden, met name in de grensregio´s, maar ook voor mensen op doorreis. Ik heb daarom vanaf het prille voornemen van Duitsland om een vignet voor personenvoertuigen in te voeren, geageerd tegen dit voornemen. Ik heb daarbij ook meermaals gewezen op de mogelijk negatieve effecten voor de grensregio’s. Minister Dobrindt heeft reeds in 2014, naar aanleiding van mijn bezwaren, zijn plannen aangepast. Eerder was een vignet voorzien voor alle wegen. In de voorliggende wetgeving zal een vignet in Duitsland vereist zijn op de snelwegen voor voertuigen geregistreerd in het buitenland en op zowel de snelwegen als de federale autowegen voor voertuigen geregistreerd in Duitsland. Daarmee is het voor bewoners van de grensregio’s mogelijk om via het onderliggend wegennet Duitsland te bezoeken zonder vignet.
Ook de Europese Commissie heeft nu bepaalde wijzigingen afgedwongen, zoals uiteengezet in antwoord 2. Zo komen er meer voertuigcategorieën beschikbaar in de vignetten voor korte duur (tien dagen, twee maanden). Hoe schoner het voertuig, hoe goedkoper het vignet.
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie met deze nieuwe versie van het Duitse tolplan kan leven? Zo ja, wat betekent dit voor uw inzet in de volgende Transportraad? Betekent dit dan ook dat de inbreukprocedure tegen Duitsland wordt opgeheven?
Ik heb kennisgenomen van het persbericht van de Europese Commissie op 1 december 2016, waarin ze aangaf tot overeenstemming met Duitsland te zijn gekomen inzake de voor het EU recht benodigde wijzigingen van de Duitse wetgeving. Duitsland heeft die wijzigingen doorgevoerd. De Europese Commissie zal de wetgeving daarop toetsen en bezien of het nu in overeenstemming is met het EU recht, alvorens een beslissing te nemen over de tegen Duitsland lopende inbreukprocedure.
Het Duitse vignet voor personenvoertuigen staat niet op de agenda van de Transportraad. In het verleden heb ik echter veelvuldig gebruik gemaakt van de gelegenheid die de Raad biedt om en marge daarvan gesprekken met collega´s te voeren over relevante onderwerpen. Zo sprak ik 1 december 2016 nog met mijn Oostenrijkse, Belgische en Deense collega over de Duitse tol. Ook nu zal bekeken worden wat wenselijke gesprekken zijn.
Deelt u de mening dat het tolplan nog steeds discriminerend is? Zo nee, waarom niet?
In antwoord op Kamervragen (2017Z01174) heb ik u reeds medegedeeld dat ik, in afstemming met mijn Oostenrijkse collega Minister Leichtfried, op 30 december 2016 vragen aan Eurocommissaris Bulc had gesteld over de bereikte overeenstemming op 1 december 2016 tussen Eurocommissaris Bulc en de Duitse Minister Dobrindt en de gevolgen voor de inbreukprocedure die de Europese Commissie in juni 2015 tegen Duitsland is gestart. In het bijzonder heb ik gevraagd waarom de Duitse wetgeving na de genoemde aanpassingen, wel conform EU recht zou zijn.
Ik heb recentelijk antwoord ontvangen van de Eurocommissaris. In de brief geeft Eurocommissaris Bulc aan dat de inbreukprocedure tegen Duitsland nog steeds loopt en ook zal blijven lopen totdat Duitsland naar tevredenheid haar wetten heeft aangepast. Gelet op de vertrouwelijke aard van de inbreukprocedure, kon de Eurocommissaris niet verder ingaan op mijn vragen. Ik hecht waarde aan het oordeel van de Europese Commissie in deze, als hoedster van het EU recht en indien de inbreukprocedure tegen Duitsland wordt stopgezet, zal ik nogmaals de Eurocommissaris vragen naar haar overwegingen ter zake.
Heeft u contact gehad met uw Oostenrijkse collega, die afgelopen vrijdag direct aankondigde naar het Europese Hof van Justitie te zullen stappen? Zo ja, welke afspraken heeft u gemaakt over eventuele gezamenlijke vervolgstappen?
De lijnen met Oostenrijk zijn kort. Ik ben met de Minister van Oostenrijk aan het bestuderen welke opties er zijn, die we eventueel gezamenlijk kunnen uitvoeren.
Kunt u toelichten welke acties u van plan bent zelf te ondernemen? In reactie op de motie-Ronnes c.s heeft u aangegeven een grenseffectentoets uit te gaan voeren2; wanneer zullen de eerste stappen hiertoe worden gezet en wordt de Kamer over de uitkomsten geïnformeerd?
Ik zal het definitieve oordeel van de Europese Commissie inzake de inbreukprocedure eerst moeten afwachten. Als de Europese Commissie tot het oordeel komt, dat de inbreukprocedure tegen Duitsland kan worden stopgezet, zal ik nogmaals Eurocommissaris Bulc om nadere toelichting vragen op haar overwegingen, waarom de gewijzigde Duitse wetgeving niet in strijd is met het EU recht. Ik heb die informatie nodig om me te kunnen beraden op verdere stappen.
Een eventueel Duits tolvignet zal op zijn vroegst in 2019 van start gaan. Wanneer de Duitse wetgeving definitief is en de inbreukprocedure eventueel stopgezet, zal ik een grenseffectentoets laten uitvoeren. Ik informeer uw Kamer graag over de uitkomsten daarvan.
De verantwoordingsstructuur van het ESM en de ECB |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het rapport «From crisis to stability – How to make the European Stability Mechanism transparent and accountable»?1
Het rapport levert een waardevolle bijdrage aan de discussie over de transparantie, verantwoording en integriteit van het ESM. Transparency International is op veel punten positief over het ESM. Zo zit de audit-systematiek en het inkoopbeleid goed in elkaar, is er een vrijwillige dialoog met het Europees parlement en wordt positief gesproken over de publicatie door het ESM van relevante documenten.
Het rapport doet ook een aantal aanbevelingen voor verbetering. Het ESM heeft aangegeven dat het naar aanleiding van het rapport aanpassingen in de compliance-regels door zal voeren en zal overwegen om meer documentatie over de schuldhoudbaarheidsanalyses te delen. Dat is een positieve ontwikkeling. Daarnaast doet het rapport een aantal aanbevelingen die met de huidige institutionele inrichting niet te realiseren zijn. (zie ook het antwoord op vraag 6)
Onderschrijft u de volgende observatie: «There has been no accountability for the fundamentally wrong assumptions creditor institutions have made about the effects of austerity and fiscal multipliers on Eurozone economies.»? Zo nee, kunt u aangeven welke instellingen verantwoordelijkheid hebben genomen voor het gevoerde bezuinigingsbeleid, en op welke wijze? Zo ja, deelt u de mening dat dit problematisch is, en bent u voornemens alsnog stappen te ondernemen om lessen te trekken voor de toekomst?
De observatie heeft betrekking op het verschijnsel dat feitelijke budgettaire en economische ontwikkelingen af kunnen wijken van voorspellingen. Transparency International stelt in dit verband «Increased transparency on economic modeling would help» en komt naar aanleiding van de genoemde passage tot de conclusie dat een discussie onder experts over de gehanteerde macro-economische modellen een prioriteit zou moeten zijn. Een dergelijke discussie kan zonder meer nuttig zijn. Tegelijkertijd stel ik vast dat voorspellingen altijd met onzekerheid omgeven zijn. In algemene zin kan ik opmerken dat de EFSF- en ESM-programma’s door meerdere instellingen zijn en worden geëvalueerd.
De Europese Commissie heeft ex-post evaluaties gepubliceerd van de EFSF-programma’s voor Ierland, Portugal en Spanje.2 Deze evaluaties zijn in lijn met evaluatiestandaarden van de Commissie en conform internationale best practices. De stuurgroepen bestaan naast medewerkers van DG-ECFIN ook uit medewerkers van andere DG’s van de Europese Commissie. De medewerkers die de evaluatie uitvoeren hebben geen deel uitgemaakt van het operationele team dat binnen DG-ECFIN verantwoordelijk was voor de betreffende programma’s.
Daarnaast is de rol van de Europese Commissie in de programma’s voor Ierland en Portugal onderzocht door de Europese Rekenkamer.3 Die instelling kijkt momenteel ook naar de rol van de Europese Commissie in de Griekse programma’s.4 Evaluatie van programma’s die samen met het IMF zijn gedaan worden ook door het IMF en door de onafhankelijke evaluatiedienst van het IMF (de Independent Evaluation Office, IEO) uitgevoerd.5 Uw Kamer is hierover eerder geïnformeerd (zie Kamerstukken 21 501-07, nr. 1063 en 21 501-07, nr. 1391).
De leningenprogramma’s en de bijbehorende beleidsconditionaliteit zijn dus door meerdere instellingen geëvalueerd. Op basis van die evaluaties worden lessen voor de toekomst getrokken.
Klopt het dat het European Stability Mechanism (ESM) in 2025 zal worden opgenomen in de Europese verdragen? Bent u hier een voorstander van? Zijn er lidstaten die zich hiertegen keren? In hoeverre zou deze verandering een verdragswijziging impliceren die goedgekeurd moet worden door de nationale parlementen?
Er zijn geen concrete afspraken gemaakt over het opnemen van het ESM in de Europese verdragen. Mogelijk verwijst Transparency International naar het rapport «completing Europe’s Economic and Monetary Union», ook wel bekend als het «Five Presidents Report». Daarin wordt geopperd om voor 2025 het ESM in het wettelijk kader van de EU te integreren. Voor opname in de Europese verdragen en de bijbehorende verdragswijziging moet inderdaad goedkeuring verleend worden door de nationale parlementen. In dat kader wijs ik er nog op dat bij de oprichting van het ESM zowel de wijziging van artikel 136 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie als het ESM-Verdrag destijds goedgekeurd zijn door de nationale parlementen.
Mocht het ESM ontwikkeld worden tot een Europees Internationaal Monetair Fonds (IMF), welke verantwoordingsstructuur is daarbij volgens u passend, dan wel vereist?
Ik heb eerder aangegeven dat het ESM zich verder zou moeten ontwikkelen tot een EMF. De Europese Commissie zal mogelijk ook op dit thema ingaan in haar «reflectiepaper» over de EMU. De wijze van verantwoording, aan de lidstaten en de nationale parlementen, hoeft daartoe niet op korte termijn te worden veranderd.
Hoe beoordeelt u het veto-systeem binnen het ESM? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals toegelicht in het memorie van toelichting bij de wet ter goedkeuring van het ESM-verdrag is de Nederlandse inzet gericht geweest op het realiseren van onderlinge overeenstemming in de besluitvorming voor het activeren van het ESM en voor andere belangrijke beslissingen die de (financiële) belangen van Nederland kunnen raken.6 Hierbij is de mogelijkheid geboden om in noodsituaties, waarin urgente besluitvorming noodzakelijk is, door middel van een slagvaardig noodmechanisme af te kunnen wijken van deze regel van onderlinge overeenstemming. Bij de behandeling van de wet ter goedkeuring van het ESM-verdrag in het parlement is dit onderwerp nader besproken7. De regel is dus onderlinge overeenstemming en de uitzonderling betreft gekwalificeerde meerderheid in de spoedstemprocedure voor het verlenen van financiële bijstand.
De stemprocedure in noodsituaties zorgt ervoor dat de slagvaardigheid van het ESM gewaarborgd blijft. Besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid is conform de bestaande procedures van andere internationale financiële instellingen (bijvoorbeeld het IMF) en bij de Raad van de Europese Unie. Met deze diverse stemprocedures is, naar het oordeel van het kabinet, een juiste balans gevonden, waarbij recht gedaan wordt aan de noodzaak van legitimatie van aan de EU gelieerde instituties en de wenselijkheid van slagvaardigheid van een permanent stabiliteitsmechanisme waarbij niet voor alle beslissingen volledige unanimiteit is vereist.
Kunt u aangeven welke aanbevelingen van Transparency International inzake het ESM u wenselijk acht, en in hoeverre u bereid bent om u als voorzitter van de eurogroep in te spannen voor snelle implementatie van deze aanbevelingen? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op de volgende aanbeveling: «National parliaments should hold hearings with their national finance ministers, before and/or after each meeting of the ESM’s Board of Governors. ESM decisions should not be taken in the Eurogroep»?2
Voor de aanbeveling waar u in het bijzonder naar vraagt geldt dat dit conform de Nederlandse praktijk is. Ik wijs u graag op het informatieprotocol voor programmagerelateerde besluitvorming bij ESM-programma’s.9 Daarin is onder meer opgenomen dat voorafgaand aan het moment van besluitvorming door de Raad van gouverneurs het kabinet en de Kamer van gedachten wisselen over het Nederlandse standpunt, mede gelet op de omvang van de steunbedragen waarbij het hier doorgaans om gaat. Hiervoor is vereist dat de relevante documenten tijdig voorafgaand aan een dergelijk overleg beschikbaar zijn voor de Kamer, dat wil zeggen: uiterlijk drie werkdagen voorafgaand aan de vergadering van de Raad van gouverneurs. Afhankelijk van de specifieke situatie kan het kabinet verzoeken om vertrouwelijk met de Kamer te overleggen. De Kamer kan het kabinet verzoeken om een technische briefing, voordat met het kabinet wordt overlegd, om zodoende meer feitelijke informatie te verkrijgen. Om te voorkomen dat het kabinet door tijdsdruk gedwongen wordt een standpunt in te nemen zonder daaraan voorafgaand met de Kamer over te hebben kunnen spreken, zal het kabinet bij de besluitvorming in de Raad van gouverneurs een parlementair voorbehoud maken, indien de relevante documenten later dan drie werkdagen voor het voorziene moment van besluitvorming worden ontvangen. Dit houdt de verplichting in geen onomkeerbare besluiten te nemen voordat hierover overleg heeft plaatsgevonden met de Kamer. Ik denk dat het een goede zaak zou zijn als andere landen dit ook doen, maar het is vanzelfsprekend aan de parlementen van die lidstaten zelf om daarover te besluiten.
In algemene zin heeft het ESM direct na publicatie gereageerd op het rapport en aangegeven dat het als jonge organisatie continue werkt aan verdere verbetering ten aanzien van transparantie en «accountability». Tegelijkertijd benadrukt het ESM dat een deel van de aanbevelingen van Transparency International ingaan op de «governance» van het ESM en dat die aanbevelingen als dusdanig niet geïmplementeerd kunnen worden door het management van het ESM zelf.
De aanbevelingen van Transparency International zijn derhalve op te delen in twee groepen: aanbevelingen aan het ESM en aanbevelingen over de institutionele ophanging en inrichting van het ESM waar alleen de lidstaten iets mee kunnen. Onderstaand vindt u een overzicht van de aanbevelingen en een appreciatie ervan.
Transparency International doet een aantal aanbevelingen aan het ESM:
Instellen van een procedure om ESM-documenten op te vragen en het definiëren in de organisatievoorschriften (by-laws) van het «overriding public interest» voor het niet publiek maken van documenten.
Publicatie van economische modellen en onderliggende aannames die het ESM gebruikt, inclusief bij de schuldhoudbaarheidsanalyses.
Het ESM moet een onafhankelijke evaluatiedienst naar voorbeeld van de Independent Evaluation Office van het IMF opzetten.
De gedragscode zou ook van toepassing moeten zijn op alle extern ingehuurde krachten, met name adviseurs. Ook zou de gedragscode aangepast moeten worden zodat giften met meer dan een symbolische waarde nooit door ESM-personeel geaccepteerd mogen worden. Hoe dan ook moet een publiek register voor giften opgezet worden en zou het aannemen van een onderscheiding van een private instelling voorkomen moeten worden (voor publieke instellingen is dit al opgenomen). Verder zou de gedragscode geschoond moeten worden van de uitzonderingen voor het verbod op handelen in bepaalde financiële instrumenten en zouden verklaringen van (financiële) belangen van het de management board verplicht publiek gemaakt moeten worden.
De klokkenluidersprocedure moet beter vindbaar zijn, ook voor externe adviseurs en burgers. Een speciale webpagina moet het aankaarten van misstanden door externe inhuur en burgers mogelijk maken.
Het ESM heeft in een reactie op het rapport aangegeven dat het aanpassingen in zijn «compliance-regels» door zal voeren.10 Als voorbeeld wordt genoemd dat de directeur een publieke verklaring van financiële belangen beschikbaar zal stellen. Daarnaast geeft het ESM aan dat het overweegt om meer informatie over de schuldhoudbaarheidsanalyses te publiceren. Ik moedig dit van harte aan. Het ESM voert momenteel onder toezicht van een onafhankelijke partij een evaluatie uit van de EFSF- en ESM-programma’s. Deze zomer wordt het rapport gepubliceerd. Hoewel de evaluatie door het ESM zelf uitgevoerd wordt zorgt de aanstelling van de onafhankelijke partij voor externe controle op het proces en de inhoud van het rapport. Het onafhankelijke auditcomité is verantwoordelijk voor de controle op de procedures, processen en verslaglegging door het ESM.
Zoals ik bij het antwoord op vraag twee heb aangegeven, voert de Europese Commissie eigen evaluaties uit van de leningenprogramma’s en de Europese Rekenkamer doet momenteel onderzoek naar de rol van de Commissie in deze programma’s. Het IMF en zijn Independent Evaluation Office hebben ook evaluaties uitgevoerd van de meeste EFSF- en ESM-programma’s. Al met al vindt dus op veel manieren controle en evaluatie plaats van het ESM en de leningenprogramma’s. Nederland heeft zich altijd ingezet voor een goede externe controle op het ESM. Het onafhankelijke auditcomité en de genoemde lopende evaluatie van de programma’s zijn daar een gevolg van.
Daarnaast doet Transparency International aanbevelingen waar het management van het ESM zelf niet direct invloed op heeft, maar die gerealiseerd zouden kunnen worden door de lidstaten.
Notulen van de bijeenkomsten van de Raad van gouverneurs en de Raad van bewind moeten gepubliceerd worden, met een vertraging als dat nodig is.
Het ESM moet zo snel mogelijk geïntegreerd worden in de EU-verdragen. De ophanging buiten de EU-verdragen leidt ertoe dat het ESM niet dezelfde mate van verantwoording af hoeven te leggen als de EU-instellingen. Omdat de Eurogroep een informeel gremium is en het ESM buiten de EU-verdragen valt gaat dit ten koste van de transparantie.
Het ESM moet tot die tijd geformaliseerde afspraken maken om verantwoording af te leggen aan het Europees parlement. Transparency International erkent de bereidheid van ESM-directeur Regling om regelmatig het Europees parlement te informeren maar vindt dat dit formeel geregeld moet zijn.
Nationale parlementen moeten voor en/of na iedere bijeenkomst van de Raad van gouverneurs een debat voeren met hun Minister van Financiën.
ESM-besluiten moeten niet in de Eurogroep genomen worden.
Het ESM moet regelmatig aan de EU om een analyse van de sociale gevolgen van macro-economische aanpassingsprogramma’s vragen.
De institutionele onafhankelijkheid van de Raad van gouverneurs ten opzichte van de Eurogroep moet versterkt worden.11 De onafhankelijkheid van de Raad van bewind ten opzichte van de Raad van gouverneurs moet bewerkstelligt worden door onherroepelijke benoemingen van bewindvoerders door groepen van landen (zoals dat bij het IMF gebeurt).
Verklaringen van (financiële) belangen van de leden van de Raad van gouverneurs en de Raad van bewindvoerders moeten gerapporteerd worden op de website van het ESM.
De Nederlandse regering is van mening dat met de huidige institutionele inrichting van het ESM voldoende transparantie, verantwoording en integriteit van het ESM en zijn besluitvormende organen gewaarborgd is.
Het ESM publiceert voor vergaderingen van de Raad van gouverneurs en de Raad van bewind waarin programmagerelateerde zaken besproken worden sinds vorig jaar een geannoteerde agenda en een samenvatting van de besluiten. De Eurogroep publiceert voor elke bijeenkomst een geannoteerde agenda en erna een summing-up letter. Daarmee zijn reeds belangrijke stappen gezet in het vergroten van de transparantie in de besluitvorming.
Dat destijds gekozen is voor een intergouvernementeel verdrag was met name ingegeven door de noodzaak om snel een geloofwaardig vangnet op te tuigen. Integratie door de EU-verdragen behoorde daardoor niet tot de mogelijkheden. In de gedachtevorming over de toekomst van de EMU is dit een punt van aandacht.
Door de intergouvernementele vormgeving staat het ESM onder controle van nationale parlementen. Het is, naar het oordeel van het kabinet, niet nodig om daar op dit moment controle van het Europees parlement aan toe te voegen. Zowel de directeur van het ESM als de voorzitter van de Eurogroep zijn bereid gebleken om het Europees parlement te informeren over de hulpfondsen en de programma’s.
De controle die nationale parlementen door middel van hun controle op hun Minister van financiën uitoefenen op de besluitvorming in het ESM en de Eurogroep is een nationale aangelegenheid. Transparency International maakt niet duidelijk dat die controle tekortschiet of niet goed mogelijk is. Het Nederlandse parlement ontvangt altijd een geannoteerde agenda van de Eurogroep met daarin de Nederlandse inzet, gaat daar in een Algemeen Overleg over in gesprek met de Minister en ontvangt altijd een verslag van de bijeenkomst. Het parlement ontvangt voorafgaand aan de besluitvorming over ESM-programma’s in de Raad van gouverneurs en de Raad van bewind de relevante documenten en wordt in staat gesteld om hierover met de Minister van financiën van gedachten te wisselen.
Ten aanzien van de voorgestelde analyse van de sociale gevolgen van macro-economische aanpassingsprogramma’s geldt dat voor het huidige Griekse programma door de Europese Commissie reeds een studie is verricht naar de sociale impact van de beleidsconditionaliteit.12
Wat is uw oordeel over het rapport «Two sides of the same coin? Independence and accountability of the European Central Bank»?3
Het is goed dat een externe partij naar de rol van en de processen binnen de ECB kijkt. De aanbevelingen die in het rapport worden gedaan bieden nuttige aanknopingspunten om de organisatie van de ECB te versterken.
Deelt u de mening dat de Europese Centrale Bank (ECB) tijdens de crisis activiteiten ontplooid heeft die veel verdergaand waren dan men op basis van het mandaat van de ECB zou verwachten, en dat deze meer onderzoek vereisen, juist om de onafhankelijkheid van de ECB te waarborgen?
Ik heb de afgelopen tijd verscheidene malen aangegeven dat er wat betreft het kabinet geen aanleiding is om te concluderen dat er sprake zou zijn van een evidente overschrijding van de grenzen van het Verdrag (zie bijvoorbeeld Kamerstuk 34 563 nr. 4). In het licht hiervan – en gezien de noodzaak tot terughoudendheid van nationale overheden om zich te mengen in ECB-beleid – zie ik geen aanleiding voor nader onderzoek.
Deelt u de opvatting dat het zeer onwenselijk is dat de ECB «geheime» brieven stuurt aan lidstaten waarin hervormingen worden opgelegd in ruil voor ECB-steun? Begeeft de ECB zich volgens u met dergelijke acties nog binnen haar mandaat? Kunt u alle bij u bekende gevallen noemen waarin dit is voorgevallen?
Het kabinet deelt de opvatting dat het niet aan de ECB is om het beleid in lidstaten te bepalen. Tegelijkertijd waren er in het begin van de Europese schuldencrisis geen mechanismen, zoals het ESM, om lidstaten van steun te voorzien met de daarbij behorende conditionaliteiten. Deze noodmechanismen zijn er nu wel.
Welke redenen ziet u voor de ECB om haar beslissingen, aanbevelingen en zienswijzen niet openbaar te maken, zoals alle andere Europese instellingen (zoveel mogelijk) moeten doen? Bent u bereid u in te spannen voor meer openbaarheid van bestuur op dit punt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u zich hiervoor inspannen?
De ECB beschikt in haar rol als centrale bank en toezichthouder over marktgevoelige en toezichtvertrouwelijke informatie. Als deze informatie publiek wordt kan dat leiden tot financiële instabiliteit. Daarom zijn centrale banken altijd zorgvuldig in hun communicatie naar buiten en is terughoudendheid soms noodzakelijk. Het kabinet ziet het evenwel als een goede ontwikkeling dat de ECB, waar mogelijk, openheid geeft over haar beslissingen, aanbevelingen en zienswijzen. De ECB is de laatste jaren al transparanter geworden, bijvoorbeeld door het publiceren van de notulen van de vergaderingen van het bestuur. De ECB heeft de afgelopen jaren enkele keren de resultaten van toezichtexercities op haar website gepubliceerd.14 Daarnaast publiceert de Europese Bankenautoriteit (EBA) gegevens van individuele banken bij haar transparantie-exercitie.15
Op het gebied van bankentoezicht kunnen niettemin nog stappen worden gezet om transparantie te vergroten, onder andere als het gaat om stresstesten en informatie over individuele banken. Ik heb dit eerder ook in een brief aan de voorzitter van de Raad van Toezicht van de ECB (Danièle Nouy) kenbaar gemaakt (zie bijlage bij Kamerstuk 22 112, nr. 2323). In deze brief van 6 februari 2017 noem ik het belang van transparantie in het bankentoezicht. In dat verband benadruk ik onder andere het nut van balansdoorlichtingen («Asset Quality Reviews», AQR’s) in combinatie met stresstesten. Tevens ga ik in op het belang van consistentie rondom de eisen die aan banken worden gesteld en de publicatie daarvan (bijvoorbeeld de drempels van AQR’s en stresstesten).
Deelt u de mening dat het verantwoordingsraamwerk van de ECB kritisch onder de loep genomen zou moeten worden door de ministers van Financiën van lidstaten van de Europese Unie en het Europees parlement?
In de uitvoering van het mandaat voor prijsstabiliteit opereert de ECB onafhankelijk. Deze onafhankelijkheid is onder andere in artikel 130 van het EU-werkingsverdrag (VWEU) gegarandeerd. Onafhankelijkheid betekent niet dat de ECB geen verantwoording aflegt. Zo is er de mogelijkheid tot een zogenoemde «monetaire dialoog» (artikel 284.3 VWEU) met het Europees parlement: «De president van de Europese Centrale Bank en de overige leden van de directie kunnen op verzoek van het Europees parlement of op eigen initiatief worden gehoord door de bevoegde commissies van het Europees parlement.» Deze monetaire dialoog vindt in principe vier keer per jaar plaats. Verder neemt de ECB deel aan de ECOFIN-raden en de Eurogroep. Het kabinet hecht grote waarde aan de onafhankelijke rol van de ECB en kan zich vinden in het huidige verantwoordingsraamwerk.
Deelt u de opvatting dat de ECB de officiële «lender of last resort» zou moeten zijn voor alle significante banken binnen de eurozone? Waarom wel, waarom niet?
Ja. Het is traditioneel een kerntaak van centrale banken liquiditeit te verschaffen aan solvabele banken indien die op de geld- en kapitaalmarkten onvoldoende beschikbaar is. Centrale banken beperken daarbij zoveel mogelijk het risico dat zij lopen door onderpand te vragen. Artikel 18 van het protocol bij het VWEU aangaande het statuut van het Europese Systeem van Centrale Banken en de Europese Centrale Bank (ESCB) geeft hiervoor de juridische basis.
Op welke manier zou de klokkenluidersregeling binnen de ECB volgens u versterkt moeten worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is van mening dat een transparante regeling die erin voorziet dat medewerkers misstanden anoniem kunnen en durven te melden, van belang is. Het is in de eerste plaats aan de betreffende organisatie, in dit geval de ECB, zelf om (de verbetering van) een dergelijke regeling vorm te geven op een wijze die bij haar past.
Hoe oordeelt u over de aanbeveling dat de leden van het ECB-bestuur en senior ECB-medewerkers een afkoelingsperiode van twee jaar zouden moeten hebben na hun vertrek bij de ECB? Hoe gaat u zich inspannen om tot deze afkoelingsperiode te komen?
De ECB hanteert reeds een afkoelingsperiode voor haar personeel, waarbij de duur varieert per functie en salarisschaal. Een afkoelingsperiode dient volgens het kabinet met name te voorkomen dat er (een schijn van) een belangenconflict optreedt. De duur en aard van de afkoelingsperiode hangen onder andere af van de werkzaamheden die door de betreffende medewerker werden uitgevoerd en de werkzaamheden die deze medewerker in een nieuwe functie gaat uitvoeren. Een afkoelingsperiode van twee jaar kan in bepaalde gevallen passend zijn, maar het is niet gezegd dat dit voor alle gevallen geldt. Er dient ruimte te zijn voor een belangenafweging.
Klopt het dat de ECB meermaals de sleutel in handen heeft gehad om landen in de euro te houden? Zo ja, welke situaties betrof dit? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Het wetgevend kader van de EU en/of eurozone stelt niets over eventuele uittreding uit de monetaire unie. Het is de taak van de ECB om binnen haar mandaat prijsstabiliteit in de Eurozone te waarborgen. Beleidsmaatregelen van de ECB kunnen bijeffecten hebben voor uitdagingen waar individuele landen mee geconfronteerd worden als onderdeel van hun deelname aan de monetaire unie. Zo kunnen maatregelen gericht op het verbeteren van de monetaire transmissie tegelijkertijd een neerwaarts effect hebben op de rentes op staatsobligaties, hetgeen het goedkoper maakt staatsschuld te financieren. Het is daarbij niet aan de ECB om het best denkbare beleid voor prijsstabiliteit anders vorm te geven, puur en alleen om landen in de euro te houden. Het OMT-programma (Outright Monetary Transactions) van de ECB vereist daarnaast een ESM/IMF-programma en derhalve betrokkenheid van ESM-gouverneurs en nationale parlementen.
Welke rol gaat de president van De Nederlandsche Bank – als bestuurslid van de ECB – spelen om ervoor te zorgen dat de aanbevelingen van Transparency International binnen de ECB besproken worden en van een reactie worden voorzien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet gaat er vanuit dat de Raad van Bestuur van de ECB, waar de president van De Nederlandsche Bank lid van is, terdege kennis neemt van het rapport en dat zij – waar zij dat relevant acht – hier actie op onderneemt.
De behandeling van verzoeken tot gezinshereniging door de IND |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe lang doet de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) sinds 2015 gemiddeld over een verzoek tot gezinshereniging, door middel van de aanvraag van een Machtiging tot Voorlopig Verblijf (MVV) met dit doel te behandelen?
In reguliere MVV-TEV gezinsherenigingszaken bedroeg de gemiddelde behandelduur in 2015 68 dagen. In 2016 was dit 104 dagen. In de eerste vier maanden van 2017 bedroeg de gemiddelde behandelduur 138 dagen.
In MVV-TEV nareiszaken bedroeg de gemiddelde behandelduur in 2015 146 dagen. In 2016 was dit 232 dagen. In de eerste vier maanden van 2017 bedroeg de gemiddelde behandelduur 331 dagen.
In hoeveel gevallen duurt dit langer dan zes maanden?
De IND registreert niet of een zaak korter of langer dan zes maanden in behandeling is geweest, maar wel of een zaak binnen of buiten de wettelijke termijn is behandeld.
In onderstaand overzicht zijn weergegeven de binnen en buiten de wettelijke beslistermijn besliste aanvragen MVV-TEV (toelating en verblijf) om reguliere gezinshereniging over 2015, 2016 en de eerste 3 maanden van 2017.1 (De aantallen zijn in de beantwoording van de vragen afgerond naar tientallen).
Binnen- en buiten wettelijke termijn
2015
2016
2017
Binnen wettelijke termijn
9.110
10.440
2.710
Buiten wettelijke termijn
1.300
3.130
1.380
10.410
13.570
4.090
In onderstaand overzicht zijn weergegeven de binnen en buiten de beslistermijn besliste aanvragen MVV-TEV nareis over 2015, 2016 en de eerste 3 maanden van 2017.2
Binnen- en buiten wettelijke beslistermijn
2015
2016
2017
Binnen wettelijke termijn
15.710
10.860
920
Buiten wettelijke termijn
4.140
11.980
5.290
19.850
22.840
6.210
Wanneer er sprake is van overschrijding van die termijn, wat zijn dan de oorzaken van die overschrijdingen?
De reden voor een beslissing buiten de wettelijke termijn op een aanvraag MVV-TEV (toelating en verblijf) om reguliere gezinshereniging, is doorgaans gelegen in verlenging van de beslistermijn wegens het ontbreken van documenten of de noodzaak om nader onderzoek te doen. De toename van het aantal aanvragen waarop buiten de wettelijke termijn wordt beslist, wordt veroorzaakt door de toename van het aantal aanvragen voor het uitoefenen van gezinsleven in Nederland op grond van artikel 8 EVRM. Deze stijging houdt verband met de toegenomen asielinstroom. Het betreft die gezinsleden van het kerngezin die niet onder het nareisbeleid vallen, maar voor wie wel een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning wordt ingediend.
Voor MVV-TEV nareiszaken geldt in algemene zin dat door de (ongekend) hoge asielinstroom in 2015 en de daaropvolgende mvv nareisaanvragen de voorraad en behandeltijden zijn toegenomen. Daarnaast zijn nareisaanvragen veelal complex en worden er in een relatief laat stadium met regelmaat nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd of ontbreken er regelmatig documenten om de gezinsband aan te tonen. Voor de afdoening van aanvragen is daarom vaak nader onderzoek nodig, zoals DNA-onderzoek en/of het houden van een gehoor op een Nederlandse ambassade. Dit leidt eveneens tot een langere behandeltijd.
Ik ben me bewust dat, in tegenstelling tot de verwachting, de doorlooptijden nog niet op het normale niveau terug zijn. Zoals hierboven uiteen is gezet is de complexiteit van de zaken en de extra werkzaamheden die dat met zich meebrengt, de belangrijkste oorzaak. Dit neemt niet weg dat de IND inmiddels extra capaciteit heeft ingezet op de MVV-TEV nareiszaken. Deze capaciteit alsook het toepassen van efficiëntere procedures, heeft geleid tot een afname van de voorraad. De voorraad MVV nareis zaken bestaat op dit moment nog uit ruim 15.000 zaken, tegenover circa 20.000 op 1 januari 2017.
In hoeveel gevallen sinds 2015 is er bij de IND bezwaar aangetekend wegens ingebrekestelling?
In reguliere MVV-TEV gezinsherenigingszaken is in het jaar 2015 60 keer een ingebrekestelling ingediend. In 2016 270 keer en in de eerste drie maanden van 2017 560 keer.
In MVV-TEV nareiszaken is in 2015 200 keer een ingebrekestelling ingediend. In 2016 1.190 keer en in de eerste drie maanden van 2017 1.730 keer.
In hoeveel van deze gevallen wordt inderdaad vastgesteld dat de IND in gebreke is gebleven?
In reguliere MVV-TEV gezinsherenigingszaken hebben de ingebrekestellingen in 2015 geleid tot 10 (eerste aanleg)zaken (afgerond naar tiental) waarin een dwangsom was verschuldigd. In 2016 en de eerste drie maanden van 2017 waren dit minder dan 10 zaken. In 2016 en de eerste drie maanden van 2017 is het overgrote deel van de ingebrekestellingen door de aanvrager ingetrokken. Indien blijkt dat er niet binnen twee weken beslist kan worden na de ingebrekestelling, bijvoorbeeld omdat nader onderzoek nodig is, wordt geprobeerd om met de aanvrager hierover nadere afspraken te maken. De aanvragers zijn dan veelal bereid ingebrekestellingen in te trekken.
In MVV-TEV nareiszaken hebben de ingebrekestellingen in 2015 en 2016 geleid tot minder dan 10 (eerste aanleg) zaken waarin een dwangsom was verschuldigd. In de eerste drie maanden van 2017 zijn (afgerond) 30 eerste aanleg zaken waarin een dwangsom is verschuldigd. In 2015, 2016 en de eerste drie maanden van 2017 zijn de meeste ingebrekestellingen door de aanvrager ingetrokken.
Hoeveel van deze bezwaren vanwege ingebrekestelling wachten op dit moment op behandeling?
Eind maart waren in reguliere MVV-TEV gezinsherenigingszaken 120 ingebrekestellingen nog niet afgedaan. In MVV-TEV nareiszaken waren dit 430 ingebrekestellingen. In reguliere MVV-TEV en in nareiszaken worden ingebrekestellingen binnen een week ingedeeld op een beslismedewerker. Ingebrekestellingen kunnen eerst worden afgedaan op de datum dat er beslist wordt op de onderliggende aanvraagprocedure, dan wel op basis van een intrekking (wegens gemaakte afspraken met de indiener over de voortgang van de aanvraagprocedure). Mede gelet op de sterke stijging van het aantal ingediende ingebrekestellingen in 2017 zijn er daardoor veel ingebrekestellingen nog niet afgedaan (ondanks het feit dat ze na indiening snel worden ingedeeld op een beslismedewerker).
Welke kosten zijn er hiermee gemoeid, gezien de kosten van 20 euro per dag bij het niet voldoen aan de verplichting te beslissen?
Uit de IND-systemen kan het totaal bedrag aan dwangsommen dat op basis van een ingebrekestelling is uitgekeerd in reguliere gezinsherenigings- en nareiszaken niet gegenereerd worden.
In hoeveel gevallen wordt een verzoek tot gezinshereniging afgewezen en op welke gronden gebeurt dat?
Aantallen afwijzingen reguliere MVV-TEV gezinsherenigingszaken (afgerond op tientallen):
In 2015 is dit aantal 1.190, in 2016 2.220 en in de eerste drie maanden van 2017 670.
Aantallen afwijzingen MVV-TEV nareis (afgerond op tientallen):
In 2015 is dit aantal 4.960, in 2016 6.550 en in de eerste drie maanden van 2017 1.950.
De afwijzingsgronden in reguliere MVV-TEV gezinsherenigingszaken zijn onder meer het niet voldoen aan het inburgeringsvereiste, het inkomensvereiste, paspoortvereiste, openbare orde etc.
In nareiszaken zijn de gronden voor afwijzing van de aanvraag onder meer: het toerekenbaar niet overleggen van identiteits- en familierechtelijke documenten, het indienen van de nareisaanvraag na de drie maanden indientermijn, het tegenstrijdig en niet aannemelijk verklaren over de gezinsband etc.
Op welke gronden deze zaken worden afgewezen, is niet te genereren uit de geautomatiseerde systemen van de IND.
Zijn er gevallen waarin de IND verzoeken tot gezinshereniging afwijst terwijl de betrokken vreemdeling documenten heeft ingebracht die de familieband of de echtverbinding aantonen? Zo ja, in hoeveel gevallen gebeurt dit en wat zijn in die gevallen de gronden waarop afgewezen wordt?
Ja, de gronden waarop kan worden afgewezen bij reguliere gezinshereniging zijn onder meer het niet voldoen aan het inburgeringsvereiste, het inkomensvereiste, paspoortvereiste, openbare orde etc. In nareisprocedures zijn de afwijzingsgronden onder meer het indienen van de aanvraag na de drie maanden termijn, er is sprake van een polygame situatie, het toerekenbaar niet beschikken over een identiteitsdocument etc.
De gronden waarop gezinsherenigings-en nareisaanvragen worden afgewezen zijn niet af te leiden uit de IND-systemen. De vraag in hoeveel gevallen er afgewezen wordt terwijl er documenten zijn ingebracht die de familieband of echtverbinding aantonen en op welke gronden dit gebeurt, kan daardoor niet beantwoord worden.
Hoe kunnen betrokken vreemdelingen in zulke gevallen alsnog aantonen dat er wel sprake is van een huwelijks- of gezinsband als zij de benodigde documenten al hebben overgelegd?
Als er reeds is aangetoond dat er sprake is van een huwelijks- of gezinsband met de benodigde documenten, is het niet noodzakelijk dit op een andere wijze aan te tonen.
Het testen van medicijnen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel waarin wordt beschreven hoe de farmaceutische industrie geneesmiddelen test in arme landen? Wat is uw reactie?1
Ik ben op de hoogte van het artikel. Het onderstreept het belang van regelgeving over- en toezicht op klinische studies.
Welke andere rapporten van de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) kent u? Wat is en wordt met de rapporten van deze Stichting gedaan?
Ik weet dat de betreffende stichting onderzoek doet naar de effecten van de activiteiten van multinationals op mens en milieu en met enige regelmaat kritische artikelen publiceert over geneesmiddelenonderzoek in low and middle income countries. In de brief over de visie op geneesmiddelen van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 29 januari 2016 en het artikel in het tijdschrift «The Lancet» van 7 november 2016 van de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is ook een kritisch geluid te horen, richting de farmaceutische industrie en de manier waarop deze bedrijven opereren. In de brief over de visie op geneesmiddelen is aangegeven dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, net als de betreffende stichting, wenst te komen tot een duurzame verandering in de farmaceutische sector.
Wat weet en vindt u van de wijze waarop de ethische controle op geneesmiddelenonderzoek in deze landen plaatsvindt? Welke mogelijkheden zijn er om het volgen van internationale ethische richtlijnen af te dwingen? Welke sancties zijn er op het niet volgen van deze richtlijnen?
Ik weet niet hoe de ethische controle op geneesmiddelenonderzoek in specifieke landen plaatsvindt. Ethiek is bij uitstek een nationale bevoegdheid en niet cultureel overdraagbaar en in de Verdragen van de Europese Unie is dit ook als zodanig vastgelegd. Dit geldt ook voor landen buiten de Europese Unie.
Het is dan ook de verantwoordelijkheid van de betreffende nationale overheid om regelgeving te formuleren voor de ethische evaluatie van onderzoek waarbij menselijke deelnemers zijn betrokken en op de uitvoering daarvan toe te zien. Daarbij bieden alom gerespecteerde medisch-ethische richtlijnen een goede basis voor een dergelijke lokale uitwerking. Om te komen tot de opbouw van lokale capaciteit, biedt met name de WHO, naast online trainingsfaciliteiten, voor low- and middle-income countries de mogelijkheden tot het organiseren van en deelnemen aan workshops ter zake.
Aan geneesmiddelen die in de Europese Unie verkocht worden, worden ook eisen gesteld op het gebied van klinisch onderzoek (GCP-richtsnoer2). Als daarbij sprake is van onderzoek met proefpersonen in landen buiten de EU, moet ook dit onderzoek aan deze eisen voldoen.
Bij de toelating tot de EU markt controleren EU inspecteurs retrospectief en steekproefsgewijs of het gedane onderzoek voldoet. Ze bezoeken daarbij ook de ziekenhuizen waar het onderzoek heeft plaatsgevonden. Worden afwijkingen geconstateerd, dan kan de consequentie zijn dat er geen handelsvergunning wordt verleend. Als na de vergunningverlening blijkt dat GCP niet is nageleefd, kan de vergunning worden geschorst.
Gezien deze mogelijke gevolgen, hebben Farmaceutische bedrijven er dus belang bij dat het GCP-richtsnoer wordt nageleefd.
Wat weet en vindt u van de wijze waarop toezicht op geneesmiddelenonderzoek in deze landen plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden heeft u nationaal en internationaal om dit soort praktijken aan de kaak te stellen en aan te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat mensen onder druk worden gezet om kritische geluiden te beperken? Deelt u de mening dat dit schandalige praktijken zijn?
Ik heb geen inzicht in welke mate dat voorkomt. Ik deel uw mening dat het verwerpelijk is als mensen niet vrijelijk voor hun mening kunnen uitkomen.
De aanhoudende stremmingen bij de Coentunnel en de rol van de instelling van de meetapparatuur |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vrachtwagenchauffeurs krijgen onterecht schuld files Coentunnel»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het onderzoek van RTV NH dat de vrachtwagens ondanks de stremmingen vaak helemaal niet te hoog blijken te zijn, maar dat het meetsysteem niet accuraat is afgesteld?
Ik deel de mening van RTVNH niet. Het meetsysteem voor de hoogtedetectie wordt periodiek gecontroleerd op correcte werking en hoogte-instelling. Tot op heden is uit deze periodieke controle gebleken dat het systeem correct functioneert. De hoogte staat ingesteld op 4.21 meter.
Hoe beoordeelt u het feit dat er bij een kleine 1.200 hoogtemeldingen (en dus stremmingen) na handmetingen slechts 51 boetes zijn uitgedeeld? Wat zegt dit over de kwaliteit van het meetsysteem?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Het meetsysteem voldoet en is kwalitatief in orde. Dat blijkt uit elke controle van het systeem. Het aantal boetes zegt naar mijn mening niets over het aantal te hoog gedetecteerde vrachtwagens.
Na een hoogtemelding wordt de vrachtwagen door een weginspecteur van RWS op een aparte locatie nagemeten. Als de weginspecteur een hoogte van meer dan 4.10 meet, wordt de politie ingeschakeld. Het kan gebeuren dat er een hoogtemelding wordt veroorzaakt door dansende lading of klapperend zeil maar dat de hoogte van de wagen zelf op orde is. In dat geval kan de vrachtwagen zijn weg vervolgen.
De boetes worden opgelegd door het Openbaar Ministerie. Rijkswaterstaat beschikt niet over cijfers die aangeven hoe vaak de politie ter plaatse komt en hoe vaak in die gevallen een bekeuring wordt uitgeschreven.
Deelt u de mening dat ruim 1.100 valse hoogtemeldingen met de daarmee gepaard gaande (overbodige) afsluitingen van de tunnel een veel te grote wissel trekken op de doorstroming van en naar onze hoofdstad en op de economie?
Uw conclusie dat het om valse hoogtemeldingen gaat is niet juist. De vrachtwagens die gedetecteerd worden zijn bij het passeren van de hoogtedetectie hoger dan 4.21 meter. Vrachtwagens mogen maximaal met 4.00 meter door een tunnel rijden. Dit is overeenkomstig Europese wetgeving. Hoogtedetectie dient ter bescherming van de tunnelconstructies. Wel onderschrijf ik dat te hoge vrachtwagens grote impact hebben op de doorstroming van het verkeer. Daarom heb ik vorig jaar een onderzoek aangekondigd naar maatregelen om het aantal te hoge vrachtwagens voor de tunnel terug te brengen. Vrachtwagenchauffeurs spelen hierbij ook een rol. Chauffeurs moeten zich bewust zijn van de hoogte van hun vrachtwagen, de vering goed afstellen en het dekzeil voldoende strak aantrekken. Ook losse flappen en de vorm van de lading kunnen voor een hoogtemelding zorgen.
Wat gaat u doen om de valse hoogtemeldingen zo snel mogelijk tot het verleden te laten behoren?
Het betreft geen valse hoogtemeldingen. De vrachtwagens die gedetecteerd worden zijn bij het passeren van de hoogtedetectie hoger dan 4.21m. In antwoord op eerdere vragen heb ik aan de Tweede Kamer laten weten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1488) dat Rijkswaterstaat in de afgelopen periode veel heeft gedaan om de hoogtemeldingen te voorkomen. Zo is in 2016 het aantal hoogtemeldingen bij de Coentunnel met bijna 7 procent gedaald ten opzichte van het jaar daarvoor, terwijl de verkeersintensiteit in de Coentunnel met 8 procent toegenomen is ten opzichte van 2015.
De volgende maatregelen liggen aan deze daling ten grondslag: de reguliere borden zijn aangevuld met voorwaarschuwingen waarbij de eerste automatisch met oranje lampen oplicht als de vrachtwagen te hoog is. Tegelijkertijd wordt de chauffeur op de afrit gewezen richting de Hempont. In nauwe samenwerking met TLN/EVO is een campagne ontwikkeld om chauffeurs te wijzen op hoogtedetectie bij tunnels. Naast deze samenwerking in voorlichting heeft Rijkswaterstaat regelmatig overleg met beide partijen. Verder wordt momenteel landelijk onderzoek gedaan naar de toepasbaarheid van zogeheten fotoborden, zoals die bij de Velsertunnel staan. De te hoog gedetecteerde vrachtwagen wordt daarop getoond zodat de vrachtwagenchauffeur duidelijk gewezen wordt op zijn te hoge vrachtwagen.
De berichten ‘Turkse spionage in Duitsland’ en ‘Terrorist vanwege interview met Rutte’ |
|
Paul van Meenen (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Vinden activiteiten, zoals benoemd in het NOS-bericht «Turkse geheime dienst spioneert volop in Duitsland»1, ook in Nederland plaats? Indien er sprake is van persoonslijsten, wat is de vermoede omvang daarvan en wat voor type persoonsgegevens staan daarop?
Het is buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten niet toegestaan activiteiten in Nederland te ontplooien zonder toestemming van de Nederlandse overheid. Indien geconstateerd wordt dat een buitenlandse mogendheid zonder toestemming inlichtingenactiviteiten verricht op Nederlands grondgebied, treft de Nederlandse regering maatregelen. Over onderzoek naar activiteiten die deze diensten zonder toestemming van de Nederlandse overheid zouden uitvoeren en over het eventuele handelings-perspectief dat uit een dergelijk onderzoek zou voortvloeien, kunnen in het openbaar geen mededelingen worden gedaan. Noch kan het kabinet in het openbaar mededelingen doen over de bij de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten aanwezige kennis en expertise.
Worden Turkse Nederlanders, net zoals in Duitsland gebeurd is met Turkse Duitsers, gewaarschuwd als een Nederlandse inlichtingen- of veiligheidsdienst te weten komt dat zij in de aandacht staan van de Turkse geheime dienst? Welke afwegingen liggen hieraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 1.
Is er voldoende Turkse taalcapaciteit bij de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten aanwezig om eventuele spionage- of beïnvloedingsactiviteiten vanuit de Turkse overheid of instellingen op te merken?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de bedreigingen geuit aan een Nederlandse journalist vanwege een ontmoeting met premier Rutte?2 Acht u dit een onwenselijke en onaanvaardbare schending van de persvrijheid?
Het kabinet acht persvrijheid een zeer groot goed. Het is dan ook onacceptabel dat journalisten bedreigd worden in de uitvoering van hun werk.
Wat heeft u ondernomen om verdere bedreigingen tegen te gaan en het veiligheidsgevoel van deze journalist zoveel als mogelijk te herstellen?
Het kabinet roept mensen die bedreigd worden op hiervan aangifte te doen bij de politie. Het is van belang dat deze signalen serieus worden genomen en mensen die over de schreef gaan dit niet vrijblijvend kunnen doen.
De integratie van nieuwkomers |
|
Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over de oproep van de adviescommissie Vreemdelingenzaken, dat vluchtelingen die in Nederland aankomen zo snel mogelijk volwaardig moeten meedoen aan de samenleving?1
Nieuwkomers die mogen blijven moeten zo snel mogelijk meedoen. Het kabinet is daarom van mening dat het belangrijk is om zo snel mogelijk in te zetten op integratie en participatie van deze groep. De afgelopen tijd is hier met verschillende partners hard aan gewerkt. Vanaf het moment van vergunningverlening kunnen statushouders aan de slag met voorinburgering, inburgering en werk. Het programma voorinburgering vindt in de AZC’s plaats en is vanaf januari 2016 geïntensiveerd. De voorinburgering bestaat uit taalonderwijs, trainingen kennis van de Nederlandse maatschappij en een module arbeidsmarktoriëntatie. Asielzoekers kunnen participeren door deel te nemen aan vrijwilligerswerk of online of met behulp van vrijwilligers de Nederlandse taal te leren. Ook is met COA afgesproken om de taalles die in de AZC’s wordt gegeven in het kader van de voorinburgering naar voren te halen voor kansrijke asielzoekers die nog in de procedure zitten (Kamerstuk 34 334, nr. 23), zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4. Daarnaast is met het COA een meer gerichte koppeling van vergunninghouders aan gemeenten mogelijk gemaakt. Bij een koppeling aan een gemeente wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de onderwijs- en arbeidsachtergrond en het netwerk van de vergunninghouder. Op basis hiervan wordt gekeken in welke arbeidsmarktregio(s) de kansen op participatie het grootst zijn, en wordt de vergunninghouder in afwachting van huisvesting in deze arbeidsmarktregio zoveel mogelijk geplaatst in een AZC in of nabij deze regio. De gemeente waar de vergunninghouder uiteindelijk gehuisvest wordt, kan al afspraken maken met de vergunninghouder over activiteiten gericht op (arbeids)participatie of onderwijs. Gemeenten worden in de arbeidsmarktregio’s ondersteund door regiocoördinatoren. De coördinatoren zorgen voor versnelling in het participatieproces door de regionale samenwerking van gemeenten met het COA te ondersteunen en te faciliteren. Zo ontstaat een doorlopende integratie- en participatielijn voor de vergunninghouder. Daarnaast leggen regiocoördinatoren verbindingen met de bestaande structuur van werkgeversservicepunten, onderwijsinstellingen, leerwerkloketten en inburgeringsaanbieders.
Hiermee wordt het voor de vergunninghouder makkelijker om snel te starten met activiteiten die bijdragen aan integratie en participatie, zoals werk, vrijwilligerswerk of re-integratietrajecten.
Wat is uw reactie op het verhaal van Zuhoor Al Qaisi, een talentvolle vrouw uit Irak die na anderhalf jaar verblijf in asielzoekerscentra nog geen Nederlands spreekt omdat zij pas nadat ze een verblijfsvergunning kreeg aan haar inburgering kon gaan werken?
Het is van belang dat een ieder die in Nederland een verblijfsvergunning krijgt, zo snel mogelijk de Nederlandse taal leert. Daar heeft het kabinet dan ook op ingezet.
De hoge instroom in 2015 heeft ertoe geleid dat asielzoekers destijds lang(er) hebben moeten wachten op vergunningverlening, en dus later konden starten met voorinburgering en inburgering. Daarnaast werd er tot september 2016 gebruik gemaakt van noodopvanglocaties, waar naast asielzoekers ook vergunninghouders verbleven. Op deze locaties waren niet altijd de faciliteiten en mogelijkheden voor een aanbod op voorinburgering. Het is spijtig dat mevrouw Al Quaisi hierdoor wellicht niet optimaal aan haar inburgering heeft kunnen werken. Inmiddels zijn de noodopvanglocaties gesloten en wordt het voorinburgeringsprogramma conform afspraken en inzet uitgevoerd. Asielzoekers kunnen zelfstandig starten met het leren van de Nederlandse taal. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de vrijwilligers op locaties. Daarnaast kunnen asielzoekers ook via internet zelfstandig taalvaardigheid opdoen en dragen activiteiten als vrijwilligerswerk ook bij aan het leren van de taal.
Deelt u de mening dat asielzoekers onnodig een achterstand oplopen met de inburgering aangezien zij daar pas werk van kunnen maken op het moment dat zij een verblijfsvergunning krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om – in lijn met de oproep van de burgemeester van Nijmegen – niet alleen voor statushouders, maar ook voor degenen wier procedure kansrijk is, direct in te zetten op inburgering en daarmee op een volwaardige deelname aan onze samenleving? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Een snelle integratie begint bij het leren van de Nederlandse taal, zoals aan uw Kamer gecommuniceerd is vindt het kabinet het belangrijk dat hier zo snel mogelijk mee aan de slag kan worden gegaan. Daarom is met COA afgesproken om de taalles die in de AZC’s wordt gegeven in het kader van de voorinburgering naar voren te halen voor kansrijke asielzoekers die nog in de procedure zitten (Kamerstuk 34 334, nr. 23). Dit zal vanaf eind dit voorjaar mogelijk zijn. Uiteraard kan de asielzoeker daarnaast investeren in zijn taalniveau door middel van (online) zelfstudiemethodes en taalvrijwilligers. Ook wordt ingezet op het doen van vrijwilligerswerk door asielzoekers die nog in de procedure zitten.
Erkent u dat het belemmeren van de integratie van nieuwkomers «zich als een boemerang tegen de samenleving keert», omdat het leidt tot meer (psychische) «klachten bij vluchtelingen, meer sociale onrust in de wijken, slechtere leerprestaties bij vluchtelingenkinderen en moeizamer toegang tot de arbeidsmarkt»?2
Nieuwkomers die mogen blijven moeten zo snel mogelijk meedoen. Het kabinet heeft daarom de afgelopen twee jaar in nauwe samenwerking met de organisaties die samenwerken in de Taskforce Werk en Integratie Vluchtelingen extra inzet gepleegd om de integratie en participatie van de nieuwkomers te versnellen, en heeft daarbij de verschillende adviezen ter harte genomen. Dit heeft naast het versterken van de bestaande uitvoering, geleid tot een aantal concrete maatregelen om participatie en integratie actiever en eerder in de keten op te pakken conform advies WRR-rapport «Geen tijd verliezen». Er wordt gelijktijdig gewerkt aan huisvesting, taalverwerving, opleiding en (vrijwilligers)werk, waardoor zo min mogelijk kostbare tijd wordt verloren. Zie ook de antwoorden op vraag 1 en 3. In mijn brief van 27 oktober (Kamerstuk 19 637, nr. 2243) heb ik uw Kamer in detail geïnformeerd over de maatregelen en de voortgang.
Het is te vroeg om vast te kunnen stellen of de nieuwe maatregelen daadwerkelijk leiden tot de verwachte verbetering en versnelling in de participatie van vergunninghouders. Daarom wordt de integratie en participatie van de groep statushouders die vanaf 1 januari 2014 tot 1 juli 2016 zijn binnengekomen zorgvuldig gevolgd in een grootschalig cohortonderzoek. In dit onderzoek wordt ingegaan op onderwerpen als onderwijs, werk, inkomen, zorg en criminaliteit.
Deelt u de mening dat een uitbreiding van de mogelijkheden om vluchtelingen sneller te laten participeren – via werk en inburgering – positief uitpakt voor alle partijen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat talloze adviesorganen, zoals de Sociaal Economische Raad en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, ervoor hebben gewaarschuwd dat het huidige beleid leidt tot non-participatie van nieuwkomers en «verminderde maatschappelijke samenhang»? Erkent u inmiddels dat deze insteek contraproductief heeft gewerkt?
Zie antwoord vraag 5.
Invallen bij thuiskwekers |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Klopt het relaas van thuiskwekers uit Vledderveen, zoals weergegeven in het artikel van 23 maart 2017 van rtvnoord?1 Zo ja, waarom is ervoor gekozen met deze inzet van politie te werk te gaan? Zo nee, hoe is het dan gegaan?
Neen. Na constatering van wietstekken in de schuur bij de woning van de verdachten in deze zaak, is de politie in aanwezigheid van de hulpofficier van justitie de woning van verdachten binnengetreden. Volgens de advocaten van de verdachten was sprake van buitenproportioneel politieoptreden. Ten aanzien van het optreden van de politie heeft de rechtbank in haar vonnis van 6 april 2017 (ECLI:NL:RBNNE:2017:1330) echter overwogen dat het ongetwijfeld zo zal zijn dat het optreden imponerend is geweest, met name voor de kinderen, maar dat niet is gebleken van een onaanvaardbare inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
In het artikel wordt verder gesteld dat de verdachten in deze zaak niet uit winstbejag wiet teelden. De rechtbank heeft deze stelling, die ook ter zitting naar voren is gebracht, voor onjuist gehouden. De rechtbank heeft evenmin overgenomen dat de verdachten vanuit idealistische doeleinden handelden.
Klopt het relaas van thuiskweekster Suzanne uit Emmen zoals weergegeven in het artikel van 16 maart 2017 van rollingstoned?2 Zo ja, waarom is ervoor gekozen met deze inzet van politie te werk te gaan? Zo nee, hoe is het dan gegaan?
In de woning van de verdachte heeft onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking plaatsgevonden. Het aantal personen dat was betrokken bij de doorzoeking hing samen met de grootte van het perceel. De politie heeft hierbij geen helikopter ingezet.
Klopt het relaas van een Middelburgse MS-Patiënt die thuis wiet kweekte voor eigen gebruik zoals weergegeven in het artikel van de Correspondent?3 Zo ja, waarom is ervoor gekozen met deze inzet van politie te werk te gaan? Zo nee, hoe is het dan gegaan?
Dit relaas is niet volledig. Naar aanleiding van meldingen zijn medewerkers van de politie naar de woning van de verdachte in deze zaak gegaan. Zij zagen in de tuin drie hennepplanten staan. Vervolgens is, met toestemming van de verdachte, de woning doorzocht. Uit het proces-verbaal blijkt dat 364 gram hennep in de woonkamer werd aangetroffen. Deze hennep was gedroogd, verkruimeld en klaar voor gebruik en betrof niet, zoals in het artikel staat, beschimmelde hennepbladeren. De officier van justitie heeft deze verdachte onder andere het aanwezig hebben van hennep ten laste gelegd, niet het vervaardigen daarvan. De officier van justitie heeft tijdens een OM-hoorzitting besloten de zaak tegen deze verdachte voorwaardelijk te seponeren.
Wordt er voorafgaande aan een inval en/of ontruiming onderscheid gemaakt tussen kleinschalige wietteelt voor eigen gebruik thuis en grootschalige gevaarlijke wietteelt? Zo ja, waar ligt de grens, welke criteria worden hiervoor gebruikt en welke uitwerking heeft dit op het handelen van de politie? Zo nee, waarom niet?
Het telen van cannabis is in Nederland niet toegestaan en wordt ook niet gedoogd. De enige uitzondering hierop is de teelt voor wetenschappelijk onderzoek of de productie van geneesmiddelen. Hiervoor is een ontheffing vereist van de Minister van VWS. In de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie is opgenomen dat «niet bedrijfsmatige teelt4 van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik, indien de verdachte volwassen is, geen (opsporings)prioriteit heeft». Dit houdt in dat bij het aantreffen van vijf planten of minder, deze planten in principe in beslag worden genomen en er niet wordt vervolgd. De wet noch de Aanwijzing OM maken onderscheid in het type gebruik van de geteelde cannabis.
Tot een inval en ontmanteling van een hennepplantage wordt overgegaan wanneer er solide signalen zijn dat zich ergens een plantage bevindt. Er is geen centrale richtlijn dat anders wordt omgegaan met klein- of grootschalige teelt. Ook kleinschalige teelt kan een onevenredig risico voor de omgeving vormen. De beslissing om al dan niet in te vallen is het resultaat van een lokale afweging.
Hoe wordt besloten of ontruimd moet worden en mensen hun huis moeten verlaten?
Artikel 13b Opiumwet (de Wet Damocles) biedt de burgemeester de mogelijkheid een last onder dwangsom op te leggen indien in woningen «een middel als bedoeld in Lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is». De aanwezigheid van drugs boven de normen voor eigen gebruik kan voor voldoende rechtvaardiging zorgen om een woning te sluiten. In het lokale Damoclesbeleid kunnen de uitgangspunten van het beleid en de motivering van de toepassing van de sluitingsbevoegdheid door de burgemeester worden vastgesteld. Het is aan de burgemeester om in een concreet geval deze discretionaire bevoegdheid in te zetten en te bepalen of artikel 13b Opiumwet wordt toegepast.
De beslissing om de teelt van wiet aan te pakken en de plantage te ontruimen is het resultaat van een lokale afweging.
Wordt in besluiten tot invallen en ontruimingen meegewogen en vooraf bekeken of het gaat om wiet die voor medicinale doeleinden gekweekt wordt? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het thuis telen van cannabis is verboden, ongeacht de aanleiding voor het telen. Voor de volledigheid wil ik opmerken dat van het kweken van medicinale cannabis alleen sprake is als hiertoe door de Minister van VWS een ontheffing is verleend. Deze ontheffing is gebonden aan strenge voorwaarden. Het kweken van cannabis door particulieren is niet aan te merken als het kweken van medicinale cannabis en is niet toegestaan.
Worden in besluiten tot invallen en ontruimingen andere persoonlijke omstandigheden, zoals het in huis hebben van een autistisch kind, meegewogen? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Er is geen centrale richtlijn voor de weging of en hoe persoonlijke omstandigheden meewegen in besluiten bij invallen en ontruimingen van wietplantages door de politie. Het is aan de burgemeester om in een concreet geval zijn discretionaire bevoegdheid tot het sluiten van een pand in te zetten en te bepalen of artikel 13b Opiumwet wordt toegepast. Hij dient daarbij een zorgvuldige belangenafweging te maken. Naast het toepassen van het lokale Damoclesbeleid, overweegt de burgemeester of zich bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb voordoen. Gelet op dit artikel dient de burgemeester te beoordelen of de gevolgen van de sluiting van de woning voor een bepaalde periode wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot het doel van de sluiting. De persoonlijke omstandigheden kunnen leiden tot bedoelde bijzondere omstandigheden.
Het bericht dat al een miljoen Afrikanen onderweg zijn naar Europa |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Migrantenstroom vanuit Libië is haast niet meer te stoppen», waarin wordt vermeld dat de voormalig Britse ambassadeur in Libië aangeeft dat al een miljoen Afrikanen op weg zijn naar Italië?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat deze dreigende immigratiegolf in de toekomst alleen maar erger wordt omdat de Afrikaanse bevolking eind deze eeuw, volgens onder meer de Verenigde Naties, zal zijn verviervoudigd?
Het kabinet beschikt op dit moment niet over vergelijkbare cijfers als die waarop de voormalige Britse ambassadeur zich baseert. Wel deelt het kabinet uw analyse dat de demografische ontwikkeling van Afrika in de toekomst kan bijdragen aan een toename van het aantal potentiële Afrikaanse migranten dat op zoek gaat naar een beter sociaaleconomisch perspectief binnen en buiten hun eigen landsgrenzen en regio’s. Het merendeel van de Afrikaanse migranten maakt gebruik van intraregionale migratiestromen in plaats van op irreguliere wijze naar Europa te migreren. Dat neemt echter niet weg dat de inzet van het kabinet erop gericht is om de grondoorzaken van migratie te adresseren en ongecontroleerde migratie naar Europa, nu en in de toekomst, beheersbaar te houden.
Zoals u bekend, vindt het kabinet dat het categorisch sluiten van de Nederlandse grenzen voor bepaalde groepen mensen geen realistische, laat staan een structurele oplossing is voor het complexe migratievraagstuk. De Grondwet staat discriminatie niet toe. Een dergelijke maatregel miskent bovendien de negatieve impact op de Nederlandse economie. In plaats van achter onze grenzen te wachten, spant het kabinet zich in om in samenwerking met Europese partners, de Europese Commissie en belangrijke landen van herkomst en doorreis, afspraken te maken. Een alomvattende aanpak is nodig. Zo’n aanpak kan Nederland niet alleen uitvoeren, maar dient in Europees verband plaats te vinden. Deze inzet heeft onder Nederlands Voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie geleid tot een einde aan de zogenoemde doorwuifpraktijken langs de Westelijke Balkanroute en de totstandkoming van de EU-Turkije Verklaring. Daarmee is het aantal migranten en vluchtelingen dat via Griekenland naar de EU kwam en doorreisde naar Nederland alsmede het aantal verdrinkingen in de Egeïsche Zee drastisch gedaald. Ook heeft het Nederlandse voorzitterschap serieus werk gemaakt van het versterken van de buitengrenzen van de Unie. In een zeer kort tijdsbestek is overeenstemming bereikt over een sterkere Europese grens- en kustwacht en worden nieuwe systemen ontwikkeld om controles aan de buitengrenzen te verbeteren.
Buiten de Europese Unie worden in het kader van deze alomvattende aanpak ook verdere maatregelen getroffen. Zoals de voormalige Britse ambassadeur in het door u aangehaalde artikel adviseert, wordt mede met inspanning van Italië de bewaking van de zuidelijke grenzen van Libië versterkt. Verder worden in samenwerking met IOM en UNHCR en andere (internationale) maatschappelijke organisaties de omstandigheden in de Libische opvangcentra verbeterd en wordt meer ondersteuning geboden aan migranten om vrijwillig naar huis te keren. In het kader van EUNAVOR MED Sophia wordt samengewerkt met de Libische kustwacht om mensensmokkel te bestrijden.
Daarnaast wordt vanuit Europese en Nederlandse fondsen op grootschalige wijze geïnvesteerd in de aanpak van grondoorzaken van migratie. Ook wordt de situatie van vluchtelingen die in de Afrikaanse regio worden opgevangen, verbeterd door hun sociaaleconomische situatie te versterken. Voorts worden migranten beter geïnformeerd over de risico’s van irreguliere migratie en mensensmokkel. Veel vaker dan voorheen kunnen migranten op weg naar Europa alsnog de keuze maken om vrijwillig terug te keren naar hun herkomstland. Uit cijfers van IOM is eind vorig jaar gebleken dat migranten in Niger meer dan voorheen hiervan gebruik hebben gemaakt.
Kortom, het kabinet herkent uw beeld niet dat de Europese Unie op dit terrein niets doet. Uiteraard zou het kabinet graag zien dat bepaalde discussies in de Raad van de EU sneller en met meer Europese gezindheid zouden verlopen en dat alle partijen hun volledige verantwoordelijkheid nemen en bijdragen aan het onder controle brengen van de huidige migratiestromen.
Bent u bereid de eigen Nederlandse grenzen te sluiten voor alle asielzoekers en migranten uit islamitische landen teneinde de grootschalige invasie vanuit Afrika het hoofd te bieden?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom maakt u Nederland afhankelijk van een falende Europese Unie die niets anders doet dan als een ferrydienst migranten naar Europa brengen?
Zie antwoord vraag 2.
Realiseert u zich dat er weinig van Nederland zal overblijven als u niets blijft doen teneinde de Afrikaanse stormloop en de daarmee gepaard gaande islamisering tegen te houden? Waarom staat u lafhartig toe dat onze bevolking wordt vervangen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat Nederlandse ziekenhuizen miljoenen teveel betalen voor implantaten |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Zorg betaalt miljoenen teveel voor orthopedische implantaten»?1
In het bericht stelt IntraKoop, inkoopcoöperatie binnen de zorg, op basis van een in opdracht van deze organisatie uitgevoerde marktanalyse dat ziekenhuizen te veel betalen voor orthopedische implantaten en dat leveranciers daardoor zeer grote winstmarges hanteren. Ik vind dat een zorgwekkend signaal en vind het goed om te zien dat IntraKoop ook oplossingsrichtingen formuleert.
Ziekenhuizen zouden volgens IntraKoop aanzienlijk kunnen besparen door vaker over te stappen naar een andere aanbieder. Dat vergt volgens IntraKoop onder medisch specialisten een grotere bereidheid om te veranderen. Aan hen is de rapportage dan ook primair gericht. Ook wordt opgemerkt dat daarvoor beter inzicht nodig is in de verschillen in prijs en kwaliteit van de desbetreffende producten en diensten. Ziekenhuizen of medisch specialisten zouden daarvoor samen kunnen werken door bijvoorbeeld te benchmarken.
Daarnaast merkt IntraKoop op dat ziekenhuizen de mogelijkheden om gezamenlijk in te kopen beter zouden kunnen benutten.
Deelt u de mening dat een winstmarge van bijna 25% op medische hulpmiddelen schandalig is en met alle mogelijke middelen aangepakt moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is volgens u de oorzaak van de prijsverschillen tussen Nederlandse ziekenhuizen?
Uit het persbericht of de achterliggende marktanalyse van IntraKoop volgt geen eenduidige verklaring voor verschillen tussen de prijzen die ziekenhuizen betalen voor implantaten. IntraKoop geeft aan dat marktmacht van leveranciers, het inkoopbeleid van ziekenhuizen en de rol van medisch specialisten daarin en het beperkte inzicht in prijs en kwaliteit allemaal een belangrijke rol kunnen spelen.
Zijn er wettelijke belemmeringen voor ziekenhuizen om op grote schaal in te kopen?
Één van de aanbevelingen van IntraKoop betreft gezamenlijke inkoop door ziekenhuizen om tegenwicht te kunnen bieden aan machtige, wereldwijd opererende aanbieders van implantaten. Dit kan de belangen van patiënten en verzekerden bevorderen en de wet- en regelgeving biedt daar ruimte voor.
Overigens bestaan er ook wettelijke waarborgen die voorkomen dat gezamenlijke inkoop de belangen van patiënten en verzekerden schaadt, bijvoorbeeld via het aanbod.
Welke maatregelen gaat u treffen om de medische hulpmiddelen betaalbaar te houden?
Zoals ik mijn antwoord op vragen 1 en 2 heb toegelicht, vind ik het goed om te zien dat IntraKoop oplossingsrichtingen formuleert voor ziekenhuizen en medische specialisten om tegenwicht te kunnen bieden tegen leveranciers van implantaten. Ik ga er vanuit dat partijen deze suggesties oppakken en ik ga graag met hen in gesprek indien daarbij knelpunten naar voren komen.
Het bericht dat in het concept Jaarplan TV 2018 door de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) opgenomen is dat de berichtgeving rond Nederlanders van niet-westerse afkomst niet problematiserend mag zijn |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) volgens het concept Jaarplan 2018 streeft naar positieve beeldvorming van Nederlanders met een niet-westerse achtergrond?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de NPO ervoor kiest om journalistieke objectiviteit bij de berichtgeving rond Nederlanders met een niet-westerse achtergrond los te laten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat een door alle belastingbetalers gefinancierde publieke omroep ernaar zou moeten streven om zo objectief en gewetensvol mogelijk de werkelijkheid te tonen, ongeacht of dit een positief of negatief beeld is?
Ja.
Deelt u de mening dat het niet de taak is van de NPO om beeldvorming over een bepaald onderwerp te beïnvloeden?
Het is de taak van de publieke omroep om voor iedereen in Nederland een kwalitatief hoogwaardig en onafhankelijk media-aanbod te verzorgen. Dit betekent dat het media-aanbod op een evenwichtige wijze een beeld van de samenleving dient te geven en aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen dient te voldoen. Waarheidsgetrouwe en zo objectief mogelijke verslaglegging zijn hierbij cruciaal. Tijdens de recente wijziging van de Mediawet 2008 zijn deze principes herbevestigd. Deze principes zijn onderdeel van de taakopdracht waaraan de programma’s van de publieke omroep moeten voldoen. Naar aanleiding van uw vragen heb ik de publieke omroep hier nogmaals op gewezen.
Bent u bereid om op basis van het concept Jaarplan 2018 hierover het gesprek aan te gaan met de NPO en de Kamer over de uitkomsten van dit gesprek te informeren?
De Mediawet 2008 verplicht de publieke omroep een evenwichtig, pluriform, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand media-aanbod te verzorgen. De publieke omroep legt jaarlijks in haar Terugblik verantwoording af over de wijze waarop zij hier invulling aan geeft. Op deze manier kan het parlement achteraf toetsen of de programma’s van de publieke omroep op een evenwichtige wijze een beeld van de samenleving geven. Deze wijze van verantwoording past bij de programmatische autonomie van de publieke omroep.
Het bericht dat honderden mensen per jaar worden opgenomen door onjuist gebruik van pijnstillers |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Patiënt in ademnood»?1
Ik heb kennisgenomen van de signalen in het artikel van de Telegraaf waarin verwezen wordt naar onjuist gebruik van oxycodon (pijnstiller) in combinatie met het gebruik van alcohol. Deze combinatie kan leiden tot problemen met de ademhaling (ademdepressie).
Het is aan het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) of geneesmiddelen als veilig beoordeeld en aangemerkt moeten worden. Om de veiligheid te kunnen blijven waarborgen worden periodiek veiligheidsrapportages uitgevoerd en meldingen over bijwerkingen geëvalueerd en in aanmerking genomen.
Problemen met de ademhaling zijn een bekend risico van oxycodon. Ook de interactie tussen oxycodon en alcohol en dat alcohol het risico op ademhalingsdepressie kan verhogen, is bekend volgens het CBG. Informatie hierover is opgenomen in de huidige productinformatie van oxycodon, waarin ook wordt gewaarschuwd voor gelijktijdig gebruik van alcohol en oxycodon en de mogelijke gevolgen daarvan.
Bijwerkingencentrum Lareb heeft slechts een beperkt aantal meldingen van ademhalingsdepressie bij oxycodongebruik ontvangen en in geen van de meldingen wordt gelijktijdig alcoholgebruik beschreven. Voor Bijwerkingencentrum Lareb is onvoldoende reden geweest om een zogeheten signalering over oxycodongebruik uit te brengen. Voor het CBG is er dan ook op dit moment onvoldoende reden om aanvullende maatregelen te treffen.
Voor huisartsen en voor apothekers is er voorlichtingsmateriaal (FTO (farmacotherapeutisch overleg)-modules en e-learning) beschikbaar voor de behandeling van pijnbestrijding met opioïden. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van artsen en apothekers om patiënten bij het voorschrijven en het ter handstellen voor te lichten over het gebruik van geneesmiddelen, de interacties met andere middelen en risico’s op bijwerkingen.
Gelet op het voorgaande is naar mijn oordeel geen reden om aanvullende informatie, voorlichting of waarschuwingen te doen uitgaan over het gebruik van oxycodon in combinatie met alcohol.
Hoe gaat u patiënten waarschuwen voor verkeerd gebruik van dergelijke morfineachtige pijnstillers?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u de voorlichting aan ouderen verbeteren aangezien deze pijnstillers in combinatie met alcohol levensgevaarlijk voor hen kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u voorkomen dat er jaarlijks 700 patiënten op de spoedeisende hulp belanden door verkeerd gebruik van pijnstillers?
Er zijn geen exacte aantallen bekend van mogelijke sterfgevallen door verkeerd gebruik van geneesmiddelen omdat er geen landelijke registratie is van dergelijke sterfgevallen.
Begin dit jaar heeft de Minister de Tweede Kamer geïnformeerd over medicatieveiligheid door het Vervolgonderzoek Medicatieveiligheid (uitgevoerd door Erasmus MC in consortium), voorzien van een standpunt2. In het Vervolgonderzoek Medicatieveiligheid zijn onder meer de aantallen geneesmiddelen gerelateerde ziekenhuisopnamen onderzocht en de potentiële vermijdbaarheid daarvan en zijn concrete aanbevelingen gedaan op het gebied van medicatieveiligheid. In het standpunt heeft de Minister aangegeven dat zij blijvende aandacht voor veilig voorschrijven, ter handstellen en gebruik van geneesmiddelen belangrijk vindt en dat zij betrokken veldpartijen (waaronder voorschrijvers, apothekers en patiënten) gevraagd heeft om een plan om de aanbevelingen op het gebied van medicatieveiligheid op te pakken. Op dit moment is het Ministerie van VWS hierover in overleg met de verschillende partijen.
Gaat u de suggestie overnemen om de verstrekking van dergelijke pijnstillers te beperken en deze voor ten hoogste drie maanden voor te schrijven? Zo nee, waarom niet?
Nee, het behoort tot de verantwoordelijkheid van voorschrijvers om geneesmiddelen aan patiënten voor te schrijven volgens de daarvoor geldende professionele standaarden. Dit houdt onder meer in dat voorschrijvers keuzes maken in welke situatie en bij welke patiënt, een bepaald (receptplichtig) geneesmiddel wordt voorgeschreven, in welke dosering en voor welke duur.
Waarom zijn er in Nederland geen precieze cijfers over het mogelijk aantal sterfgevallen door verkeerd gebruik van pijnstillers en gaat u dit nog nader onderzoeken?
Zie antwoord vraag 4.
De waakvlam bij Loppersum |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving rond de door de NAM gewonnen één miljard kubieke meter gas bij Loppersum?1
Ja.
Klopt het dat als gevolg van de uitspraken van de Raad van State in april en november 2015, de productie in de vijf clusters in Loppersum (Leermens, Overschild, De Paauwen, Ten Post en ’t Zandt) is teruggebracht naar een minimumniveau? Zo ja, waaruit bestaat dat minimumniveau? Waar is dat vastgelegd?
In de grafiek in bijlage 12 is de productie uit de vijf clusters in de regio Loppersum weergegeven voor de jaren 2010–2016. Hieruit is af te leiden hoe NAM als producent van het Groningenveld uitvoering heeft gegeven aan de vermindering van de productie uit Loppersum volgens het kabinetsbesluit van 17 januari 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 33 529, nr. 28) en de uitspraken van de Raad van State uit april en november 2015, waarin onder andere wordt voorgeschreven om, anders dan de hoeveelheid gas die nodig is om de clusters open te houden, uitsluitend te produceren indien dat vanuit een oogpunt van leveringszekerheid noodzakelijk is. NAM heeft deze productie nader toegelicht in haar rapportage over de recente aardbevingen in Wirdum en Garsthuizen.3
Maakt het instemmingsbesluit melding van de wijze waarop er in de clusters rond Loppersum «kleine hoeveelheden gas» gewonnen mogen worden? Is er in het instemmingsbesluit vastgelegd waarvoor en op welke wijze deze kleine hoeveelheden gas gewonnen mogen worden? Zo nee, waarom niet?
In het instemmingsbesluit van 30 september 2016 is in artikel 3 opgenomen dat productie uit de regio Loppersum, anders dan de hoeveelheid die nodig is om de clusters open te houden, uitsluitend is toegestaan als dit vanuit een oogpunt van leveringszekerheid noodzakelijk is. De noodzaak van de beschikbaarheid van de clusters volgt uit analyses van de capaciteitsmatige leveringszekerheid van de landelijke netbeheerder Gasunie Transport Services (GTS). NAM geeft hier als producent van het Groningenveld invulling aan. NAM heeft dit nader toegelicht in haar rapportage over de recente aardbevingen in Wirdum en Garsthuizen. Conform het advies van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) zal ik in samenwerking met NAM en GTS bezien hoe de productie in Loppersum, die plaatsvindt omwille van de capaciteitsmatige leveringszekerheid, nader kan worden beperkt. Voor de volledigheid merk ik hierbij op dat dit losstaat van het benodigde (jaar)volume voor de leveringszekerheid.
Is naar uw mening het onderhouden van een waakvlam hetzelfde als het «technisch beschikbaar blijven zodat de gaswinning zo nodig snel hervat kan worden»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit zowel de genoemde uitspraken van de Raad van State als mijn instemmingsbesluit van 30 september 2016 blijkt het belang om de clusters open te houden in het kader van de capaciteitsmatige leveringszekerheid. De vijf clusters in de regio Loppersum omvatten ongeveer een kwart van de totale capaciteit op het Groningenveld en spelen (samen met alle andere clusters op het Groningenveld) een belangrijke rol in de analyses van de capaciteitsmatige leveringszekerheid van GTS. Het openhouden van de putten op de clusters met een beperkte productie is noodzakelijk om deze te kunnen opregelen als er op momenten van zeer hoge vraag naar laagcalorisch gas via andere middelen onvoldoende gas beschikbaar is om aan deze vraag te voldoen. Een voorbeeld van zo’n moment met een zeer hoge gasvraag is een koude maandagochtend om 7 uur als de verwarmingen aangaan en er veel wordt gedoucht. Er moet ook dan voldoende gas op het gastransportnet kunnen worden gezet en de Loppersumclusters spelen op zo’n moment een belangrijke rol. Daarnaast kunnen met het openhouden van de clusters eventuele problemen die zich elders in het systeem voordoen worden opgevangen. Hierbij kan worden gedacht aan het uitvallen van andere productieclusters of de conversie-installaties. Ten slotte voorkomt het openhouden van de clusters dat de putten bevriezen en zo onbruikbaar worden.
Wat is uw mening over het feit dat de «waakvlam bij Loppersum» in de praktijk neerkomt op een productie van 1,6 miljard m3 gas per jaar?2 Wat is uw definitie van een waakvlam?
Productie van gas uit de regio Loppersum valt onder het maximale productieniveau, zoals dat in het instemmingsbesluit van 30 september 2016 is vastgelegd. Indien er minder gas uit Loppersum wordt geproduceerd zal er uit andere clusters meer gas geproduceerd moeten worden om in de fysieke vraag te kunnen voorzien. De productie uit Loppersum heeft dus geen enkel effect op de totaal benodigde hoeveelheid gas die nodig is om de leveringszekerheid te waarborgen. NAM geeft aan dat er in een qua weer gemiddeld jaar een winning uit de regio Loppersum van 1 miljard m3 nodig is om de clusters open te houden. Dit is reeds een vermindering van de 1,6 miljard m3 die NAM aanvankelijk nodig dacht te hebben en waar in de vraag aan wordt gerefereerd. NAM heeft de opbouw van de productie nader toegelicht in haar rapportage over de recente aardbevingen in Wirdum en Garsthuizen. Conform het advies van SodM zal ik in samenwerking met NAM en GTS bezien hoe de productie in Loppersum, die plaatsvindt omwille van de capaciteitsmatige leveringszekerheid, nader kan worden beperkt.
Bent u bereid om naast de analyse van het rapport door de NAM over de toename van het aantal bevingen bij Loppersum, het Staatstoezicht van de Mijnen (SodM) tevens te vragen de «waakvlam» en winning bij Loppersum te betrekken? Zo nee, waarom niet?
SodM heeft op 13 april 2017 een advies aan mij uitgebracht over de recente ontwikkeling van de seismiciteit in het Groningenveld. In dit advies is het feit dat er in de clusters rond Loppersum uit oogpunt van leveringszekerheid een beperkte hoeveelheid gas wordt gewonnen, meegenomen. Het advies van SodM heb ik per brief van 18 april 2017 aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 33 529, nr. 331).
Bent u bereid de toename van het aantal bevingen rond Loppersum, alsmede de analyse van de NAM hierover, te laten toetsen door de SAC (Groningen Scientific Advisory Committee), een onafhankelijke commissie van nationale en internationale experts?3 Zo nee, waarom niet?
De Groningen Scientific Advisory Committee (SAC) is niet meer in functie. Deze commissie speelde een toetsende rol bij de totstandkoming van het winningsplan Groningenveld 2016. Nadat NAM het winningsplan in april 2016 had ingediend, was de taak van de commissie voltooid. SodM heeft echter het rapport van NAM laten toetsen door drie onafhankelijke experts, waarvan er twee destijds zitting hebben gehad in de SAC.
Bent u bereid, vanwege het toegenomen aantal bevingen rond Loppersum, de gaswinning in Groningen te verminderen? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van 18 april 2017 (Kamerstuk 33 529, nr. 331), waarin ik heb aangegeven dat ik de voorbereiding in gang heb gezet om het productieplafond voor de gaswinning in Groningen ingaande het eerstvolgende gasjaar – dat gaat lopen vanaf 1 oktober 2017 – met 10 procent te verlagen.
Inspectie van gevaarlijk RVS in zwembaden |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Inspectie RVS in zwembaden niet op orde» van Reporter Radio?1
Ja.
Wat vindt u er van dat meer dan de helft (56%) van de gemeenten de inspectierapporten naar gevaarlijk roestvrijstaal (RVS) niet op orde heeft, terwijl u een inspectieplicht heeft ingesteld omdat het gebruik van RVS in zwembaden zeer gevaarlijk kan zijn?
Ik vind de uitkomsten van het onderzoek van Reporter Radio een zorgelijk signaal. De naleving van de onderzoeksplicht heeft mijn aandacht. Zoals u weet, laat ik momenteel zelf ook een uitvoerig onderzoek uitvoeren naar de naleving van de onderzoeksplicht (Kamerstuk 28 325, nr. 159). Over de uitkomsten zal ik u eind juni 2017 informeren. Mocht uit dit onderzoek ook blijken dat de onderzoeksplicht onvoldoende is nageleefd, dan zal ik gemeenten en provincies aanspreken op hun verantwoordelijkheid om de onderzoeksplicht bij zwembaden te handhaven.
Kunt u verklaren waarom gemeenten de inspectierapporten niet op orde hebben, ondanks de inspectieplicht die u heeft ingesteld?
Zoals volgt uit mijn antwoord op vraag 2 laat ik zelf ook onderzoek uitvoeren en informeer ik u nog nader eind juni 2017. Ik constateer echter wel al dat Reporter Radio haar onderzoek heeft gericht op de gemeenten terwijl de onderzoeksplicht (Staatscourant jaargang 2016, nr. 33491) geldt voor zwembadeigenaren. De onderzoeksplicht houdt in dat een zwembadeigenaar per 1 januari 2017 een onderzoeksrapport moeten hebben waaruit blijkt dat er in het zwembad geen gevaarlijk RVS meer is toegepast. Gemeenten hebben beleidsvrijheid hoe zij toezicht houden op deze onderzoeksplicht. De beoordeling door Reporter Radio of een gemeente van ieder zwembad in de gemeente de onderzoeksrapporten heeft, geeft daarom mogelijk geen volledig beeld van het daadwerkelijke gemeentelijke toezicht dan wel de stand van zaken van de uitvoering van de onderzoeksplicht.
Hoe verklaart u dat in drie provincies (Fryslân, Noord-Holland en Gelderland) niet één van de onderzochte gemeenten de inspectierapporten op orde heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u, net als de directeur van Vereniging Sport en Gemeenten, dat gemeenten een dwangsom zouden moeten opleggen aan zwembaden die nog geen of een onvolledig rapport over het gevaarlijke RVS hebben?
Op grond van het algemene bestuursrecht moet een gemeente in beginsel handhavend optreden bij het niet naleven van de onderzoeksplicht door een zwembad. Toepassing van een dwangsom of van bestuursdwang ligt daarbij wat mij betreft in de rede, maar het is aan een gemeente om hierover een besluit te nemen.
Welke soorten RVS heeft u in het «Bouwbesluit 5.12 Zwembaden» precies uitgesloten voor het gebruik in zwembaden? Zijn er typen (austenitisch) RVS die nog wel toegestaan zijn? Zo ja, waarom?
De onderzoeksplicht is beschreven in artikel 5.12 van de Regeling Bouwbesluit 2012 (Staatscourant jaargang 2016, nr. 33491). De onderzoeksplicht richt zich op dragende metalen delen van RVS in overdekte zwembaden en maakt hierbij onderscheid tussen voor zwembadlucht resistente RVS-soorten en niet-resistente RVS-soorten. De resistente RVS-soorten worden aangeduid met de typenamen 1.4529, 1.4547 en 1.4565. Deze RVS-soorten volgen uit de Europese constructienorm NEN-EN 1993-1-42.
De onderzoeksplicht maakt verder onderscheid tussen twee gebieden. Gebied A betreft het zwembadbassin en het gebied hieromheen dat begrenst wordt door de zogenaamde spatwaterzone. Gebied B is het overige gebied. Een onderscheid tussen de gebieden A en B is nodig, omdat binnen de spatwaterzone (gebied A) de risico’s op gevaarlijke corrosie kleiner zijn dan in gebied B. Ernstige ongevallen die zich in Nederland hebben voorgedaan, waren vooral het gevolg van het bezwijken van dragende delen in gebied B. De resistente RVS-soorten (1.4529, 1.4547 en 1.4565) zijn toegestaan in zowel gebied A als B. De niet-resistente RVS-soorten zijn, onder bepaalde voorwaarden, nog toegestaan in gebied A.
Daarnaast heeft de gemeente (als bevoegd gezag) de mogelijkheid akkoord te gaan met een eventuele gelijkwaardige oplossing indien toch niet-resistent RVS aanwezig is in gebied B en de veiligheid op een andere manier is geborgd.
Klopt het dat de typen EN 1.4529, 1.4539 1.4547 en 1.4565 nog wel toegestaan zijn voor het gebruik in zwembaden? Klopt het dat deze typen ook, maar in iets mindere mate, gevoelig zijn voor (spannings-)corrosie? Zo ja, waarom zijn deze typen RVS dan toegestaan? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Voor de nog toegestane RVS-soorten verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6. De RVS-soorten die als resistent zijn bestempeld (1.4529, 1.4547 en 1.4565) volgen uit de Europese constructienorm NEN-EN 1993-1-4 en zijn volgens het TNO-rapport «Deskundigenrapport toepassing en inspectie van roestvaststaal» (Kamerstuk 28 325, nr. 152) niet gevoelig voor spanningscorrosie in de zwembadatmosfeer.
Het bericht ‘Drugsgebruik tbs-kliniek niet meer toegestaan’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Drugsgebruik tbs-kliniek niet meer toegestaan»?1
Ja.
In welke tbs-klinieken wordt drugsgebruik nog meer gedoogd?
Binnen de muren van de tbs-klinieken in Nederland worden drugs niet gedoogd. Als de forensische zorginstelling drugsgebruik door een patiënt constateert, wordt dit in het individuele behandelplan geproblematiseerd. Ongeoorloofd drugsgebruik heeft gevolgen voor eventueel verlof van de tbs-gestelde.
De Inspectie Veiligheid en Justitie en de Inspectie voor de Gezondheidszorg hebben de schriftelijke terugkoppeling van hun eerste bezoek aan FPK De Woenselse Poort gepubliceerd. Ik heb deze terugkoppeling op 3 april 2017 aan uw Kamer gestuurd. In deze terugkoppeling constateren de Inspecties op het thema Veiligheid dat de visie en het beleid met betrekking tot drugs is aangepast en opnieuw is vastgesteld. Daar waar voorheen onder strikte voorwaarden aan een beperkt aantal cliënten afspraken bestonden over gebruik van softdrugs tijdens verlof, is deze praktijk in het nieuwe beleid in zijn geheel niet meer toegestaan.
Wie is er per tbs-kliniek verantwoordelijk voor het gedogen van drugs binnen de kliniek? Op welke wijze gaat u deze persoon sanctioneren?
Zie antwoord vraag 2.
Per wanneer kunt u toezeggen dat alle tbs-klinieken drugsvrij zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer schaft u het krankzinnige systeem van tbs eens af, immers misdadigers horen in de cel?
Ik deel uw mening niet. De tbs-maatregel is een vrijheidsbenemende maatregel, gericht op bescherming van de samenleving tegen het gevaar van de veroordeelde en gericht op diens behandeling. De tbs-gestelde heeft vaak al gevangenisstraf gehad voor het gepleegde delict. De detentiestraf is gericht op vergelding voor dat deel van het delict dat hem kan worden aangerekend. De tbs-maatregel moet zorgen dat de psychiatrische ziekte of stoornis wordt behandeld, zodat de kans op herhaling zoveel mogelijk wordt teruggedrongen.
De informatievoorziening over de gasboring in Heerenveen |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wethouder Heerenveen: Kamp strooit zand in onze ogen»1 en de antwoorden op eerdere vragen over de gasboring in Heerenveen?2
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de wethouder van Heerenveen stelt niet op de hoogte te zijn van de winning onder de wijk Skoatterwâld? Is het naar uw mening nog steeds wenselijk dat de communicatie naar gemeenten en het omgevingsmanagement bij het producerende mijnbouwbedrijf ligt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mede uit het bericht waarin de wethouder van Heerenveen stelt niet op de hoogte te zijn van de gaswinning onder de wijk Skoatterwâld heb ik opgemaakt dat er geen duidelijk beeld is van de winningsplannen en de daarbij gevolgde procedures. Ik heb daarop een brief gestuurd aan de desbetreffende decentrale overheden over de beoordeling van de, voor de inwerkingtreding van de gewijzigde Mijnbouwwet, ingediende (wijzigingen van) winningsplannen en mijn handelwijze tot nu toe. Tevens heb ik uw Kamer een afschrift van deze brief gestuurd (Kamerbrief 33 529, nr. 348 d.d. 14 april 2017).
Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor de communicatie en het omgevingsmanagement rond de projecten die zij uitvoeren, dit geldt ook voor mijnbouwbedrijven. Bij het in procedure nemen van een (gewijzigd) winningsplan ben ik verantwoordelijk voor de informatievoorziening die met de voorbereidingsprocedure samenhangt. Deze verdeling in communicatie past bij de verschillende rollen en verantwoordelijkheden die het mijnbouwbedrijf en de Minister van Economische Zaken als bevoegd gezag hebben.
Wat zijn de (juridische) mogelijkheden voor gemeenten en/of omwonenden wanneer het verantwoordelijke mijnbouwbedrijf in gebreke blijft bij de communicatie naar gemeenten en bij het omgevingsmanagement?
Ik hecht eraan dat de communicatie vanuit zowel de mijnbouwbedrijven als vanuit mijn ministerie op een open en transparante wijze gebeurt. De communicatie en het omgevingsmanagement van bedrijven over projecten die zij uitvoeren is echter niet juridisch geregeld, ook niet voor mijnbouwbedrijven. Het afgelopen jaar heb ik samen met de sector gewerkt aan het verbeteren van de begrijpelijkheid van de winningsplannen voor eenieder. Bij de start van de behandeling van een specifiek winningsplan wordt nu met de desbetreffende decentrale overheden in overleg getreden. Eventuele onduidelijkheden kunnen in dat overleg aan de orde worden gesteld.
Heeft het bedrijf Vermilion uw toestemming om alvast te handelen naar de inhoud van het herziene winningsplan, terwijl er nog geen officiële goedkering van uw zijde is? Zo ja, kunt u de in het artikel genoemde brief van uw ministerie openbaar maken en aan de Kamer doen toekomen?3
Ten aanzien van de op 21 januari 2015 ingediende wijziging op het vigerende winningsplan uit 2012, heb ik Vermilion per brief van 29 juni 2016 laten weten dat zij, in afwachting van de formele behandeling van genoemd gewijzigd winningsplan op basis van de gewijzigde Mijnbouwwet, de productie mochten voortzetten. De brief die ik hen daarover stuurde treft u aan in de bijlage.4
Hoe verhoudt zich het handelen van het bedrijf Vermilion zich met het voorbereidingsbesluit van het Staatstoezicht op de Mijnen voor het opleggen van een last onder dwangsom om Vermilion te dwingen de productie te stoppen? Wordt die last onder dwangsom opgelegd voor put LZG-03? Is de winning uit put LZG-03 inmiddels gestopt?
De inspecteur-generaal der mijnen (IGM) heeft op grond van artikel 127 van de Mijnbouwwet de taak om toezicht te houden op de naleving van de Mijnbouwwet. Op 24 november 2016 diende Vermilion Energy wederom een gewijzigd winningsplan Langezwaag in, dat thans nog in behandeling is. De IGM heeft beoordeeld dat de gaswinning uit put LZG-03 afhankelijk is van het besluit omtrent instemming met dit winningsplan (zie ook antwoord op vraag 6). Om die reden is er voor de stopzetting van de gaswinning uit put LZG-03 is een last onder dwangsom opgelegd. Vermilion heeft de gaswinning uit put LZG-03 stopgezet.
Kunt u per put en per winning (LZG-01, LZG-02 en LZG-03) aangeven over welke opsporings- en winningsvergunning Vermilion beschikt? Kunt u daarnaast uitputtend en helder omschrijven vanuit welke put Vermilion gas mag winnen en onder welke voorwaarden en vanuit welke put niet en waarom dat (nog) niet mag?
De gaswinning Langezwaag valt onder de winningsvergunning Gorredijk. Deze is in mei 2004 overgedragen aan Vermilion (Staatscourant 18 mei 2004/nr. ME.EP/UM-4033203). Op basis van alleen deze winningsvergunning mag Vermilion geen gas winnen. Om gas te mogen winnen is tevens een geldige omgevingsvergunning voor de mijnbouwinrichting van waaruit gas wordt geproduceerd nodig en een goedgekeurd winningsplan dat de wijze en omvang van winning en het risico op bodembeweging beschrijft.
Vermilion Energy is sinds 28 november 2012 in bezit van een omgevingsvergunning voor de inrichting Langezwaag-1 (kenmerk vergunning DGETM-EM/12362372). In de beschrijving van de effecten van deze aanvraag is reeds rekening gehouden met de aansluiting van een mogelijk nog te boren tweede put. De boring zelf valt niet onder deze vergunning, daarvoor dient een melding worden gedaan op grond van het Besluit algemene regels milieu mijnbouw (Barmm). In 2014 is de Barmm-melding gedaan van de voorgenomen boring LZG-2 binnen de bestaande inrichting Langezwaag-1. Inmiddels is de omgevingsvergunning uit 2012 vervangen door de revisievergunning uit 2016, waarbij ook de aansluiting van de derde put LZG-03 is vergund. Alle drie de putten op de locatie Langezwaag-1 zijn dus vergund op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Vermilion Energy is sinds 17 september 2012 in het bezit van een geldig winningsplan Langezwaag (besluit tot instemming kenmerk DGETM EM/12316458). In dit winningsplan wordt de verwachte omvang van het gasveld beschreven, net als het te winnen volume aardgas, de bijbehorende risico’s op bodembeweging en de wijze waarop deze worden gemonitord en gemitigeerd. Op 21 januari 2015 heeft Vermilion ten opzichte van dit vigerende winningsplan uit 2012 een wijziging van het winningsplan ingediend bij mijn ministerie.
Op 29 juni 2016 heb ik Vermilion laten weten dat zij, in afwachting van de formele behandeling van het gewijzigde winningsplan op basis van de gewijzigde wet, de productie mochten voortzetten. Dit heb ik gedaan nadat uit analyses van TNO was gebleken dat de veiligheid niet in het geding was. Daarbij heb ik ook aangegeven dat als SodM zou
constateren dat er mogelijk toch consequenties zijn voor de veiligheid, de winning dan alsnog kan worden stilgelegd.
Op 24 november 2016 diende Vermilion Energy wederom een gewijzigd winningsplan Langezwaag in. In dit winningsplan zijn de eerdere wijzigingen van 2015 ook meegenomen. Dit winningsplan heb ik nog in behandeling en ligt thans voor advisering voor bij de decentrale overheden. Gaswinnning uit put LZG-03 is pas toegestaan op het moment dat ik een besluit tot instemming met dit winningsplan heb genomen.
Waarom heeft u voor de winningsplannen 1 t/m 28 per brief aan Vermilion, Taqa en de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) aangegeven dat de productie is toegestaan in afwachting van de behandeling van de gewijzigde winningsplannen?4 Ligt het in het kader van transparantie en om draagvlak te verkrijgen van omwonenden niet meer voor de hand om productie nog niet toe te staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2015 heb ik uw Kamer de kabinetsreactie op het rapport «Aardbevingsrisico’s in Groningen» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid gestuurd (Kamerstuk 33 529, nr. 143). Ik heb toen aangegeven dat ik, vooruitlopend op inwerkingtreding van de voorgestelde wijzigingen in de Mijnbouwwet, ingediende (wijzigingen van) winningsplannen zoveel mogelijk in de geest van de aangekondigde wijziging van de Mijnbouwwet zou behandelen. Dit betekende niet dat in afwachting van de inwerkingtreding van de gewijzigde Mijnbouwwet alle winningen op land stilgelegd zouden moeten worden. De betrokken mijnbouwbedrijven hadden tijdig (een wijziging van) hun winningsplan ingediend en dienden derhalve helderheid te krijgen over de productie van het gas of de voortzetting ervan. Bij winningen waar zou worden aangetoond dat de veiligheid niet in het geding is, zou de productie niet worden stilgelegd.
Voor het geven van deze helderheid was dus van belang om te weten of het voortzetten van de productie tot een andere beoordeling zou leiden van de effecten van de bodembeweging of van de risico's voor omwonenden. In overleg met SodM heb ik TNO gevraagd om samen met mijn ambtenaren in kaart te brengen of er aan de ingediende (wijzigingen van de) winningsplannen risico’s ten aanzien van de veiligheid zaten. Ook is op basis van door TNO uitgevoerde seismische risicoanalyses (het zogenoemde kleineveldenonderzoek, Kamerstuk 33 259, nr. 275) bekeken of de veiligheid in het geding was. Op grond van deze analyses kwam ik tot de conclusie dat er bij gasproductie volgens de ingediende winningsplannen geen directe aanleiding tot zorg was.
Op basis van deze gegevens heb ik de desbetreffende mijnbouwmaatschappijen per brief van 29 juni 2016 laten weten dat zij, in afwachting van de formele behandeling van het gewijzigde winningsplan op basis van de gewijzigde wet, de productie mochten voortzetten.
Klopt het dat bij de winningsplannen 29 t/m 32 geen toestemming is om te produceren? Waarin wijken deze vier winningsplannen af van de anderen?
De winningsplannen 29 tot en met 32 zijn ingediend op of na 29 juni 2016.
De brief van 29 juni 2016 heeft om die reden geen betrekking op de winningsplannen 29 tot en met 32. Er kan echter wel sprake zijn van toestemming tot produceren voor zover nog geproduceerd wordt onder een vigerend winningsplan. De mijnbouwbedrijven mogen in dat geval niet buiten het productievolume en de productieduur, de verwachte mate van bodemdaling en seismiciteit treden die in het vigerende winningsplan zijn opgenomen.
De verschillen van deze winningsplannen met de eerste 28 zijn de datum van indiening en het feit dat de brief van 29 juni 2016 niet ziet op deze 4 winningsplannen.