Wapenexport naar landen die betrokken zijn bij de oorlog in Jemen |
|
Renske Leijten , Sadet Karabulut |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Stop steun aan wapenleveringen door Airbus»?1
Ja.
Deelt u de vrees dat de export van militair materieel aan de marines van Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten bij kan dragen aan verder humanitair leed in Jemen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt uw zorgen over de ernstige humanitaire situatie in Jemen. Deze wordt mede veroorzaakt door de aanhoudende grondgevechten en bombardementen vanuit de lucht, alsmede de beschadigingen aan de infrastructuur. Alle partijen in het conflict zijn daarbij betrokken, waaronder ook de door Saoedi-Arabië geleide coalitie, waarvan Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten deel uitmaken. De marines van deze landen zijn echter niet betrokken bij de strijd op de grond en in de lucht. Zij spelen een belangrijke rol bij de handhaving van het wapenembargo tegen de Houthi-rebellen (VN-Veiligheidsraad resolutie 2216 van 14 april 2015). Dit embargo is van groot belang om te voorkomen dat nog meer wapens in de handen van Houthi-rebellen komen, wat een verdere verslechtering van de humanitaire situatie tot gevolg zou kunnen hebben.
Bent u bereid in het vervolg niet langer toestemming te verlenen voor de export van militair materieel aan de marines van Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten (en andere landen van de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië)? Zo nee, waarom niet?
Indachtig de motie Servaes van 8 maart 2016 wijst het kabinet alle aanvragen af voor de uitvoer van militaire goederen naar landen, die actief zijn in de door Saoedi-Arabië geleide coalitie, wanneer er een risico bestaat dat deze goederen gebruikt worden bij de gevechtshandelingen op de grond of in het luchtruim van Jemen. Hiermee is het wapenexportbeleid van Nederland één van de striktste van alle EU-lidstaten.
Het kabinet is geen voorstander van een (de facto) unilateraal wapenembargo. Exportcontrole is geen sanctiebeleid, maar maatwerk. Een nationaal wapenembargo is daarnaast weinig effectief omdat Nederland slechts een kleine speler is. In het bijzonder onder de EU-lidstaten die een veel grotere rol spelen, is er geen draagvlak voor een exportstop. Met de notificatie van afwijzingen, denials, oefent Nederland echter wel invloed uit, omdat de EU-lidstaten verplicht zijn deze te bestuderen als zij vergelijkbare vergunningaanvragen ontvangen. Indachtig de motie Ten Broeke van 30 maart jl. heeft Nederland zich er voorts met succes hard voor gemaakt dat de strikte toepassing van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport werd opgenomen in de conclusies van de bijeenkomst van EU-ministers van Buitenlandse Zaken van 3 april jl.
Hanteert Nederland het restrictieve wapenexportbeleid dat nu geldt voor Saudi-Arabië ook voor de andere landen die onder leiding van deze Golfstaat betrokken zijn bij de strijd in Jemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven voor hoeveel miljarden euro’s aan militair materieel door Airbus is verkocht aan de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië sinds ruim twee jaar geleden de gewapende strijd in Jemen escaleerde?
Het kabinet beschikt niet over dergelijke gegevens, aangezien bedrijven geen verplichting hebben om aan de Nederlandse overheid bekend te maken hoeveel zij (al dan niet vanuit Nederland) verkopen aan een bepaald land. Wel hebben bedrijven de verplichting een vergunning aan te vragen voor de export, wanneer deze vanuit Nederland plaatsvindt, dan wel een vergunning aan te vragen voor tussenhandel, wanneer de goederen niet vanuit Nederland worden uitgevoerd en er wel een Nederlandse partij betrokken is.
Deelt u de vrees dat door Airbus verkocht materieel direct of indirect wordt ingezet door coalitielanden in de strijd om en blokkade tegen Jemen? Zo nee, waarom niet? Kan gesteld worden dat EU-exportcriteria niet goed worden nageleefd?
Het al dan niet afgeven van exportvergunningen voor militaire goederen is een nationale competentie. In de EU Raadswerkgroep COARM wordt, mede op verzoek van Nederland, wel gesproken over het wapenexportbeleid in brede zin ten aanzien van landen die betrokken zijn bij de strijd in Jemen. De inhoud van deze besprekingen is strikt vertrouwelijk, maar in het algemeen kan worden gesteld dat er meerdere EU-lidstaten zijn voor wie het zwaarder weegt dat voorgenoemde landen ook belangrijke militair-strategische partners in de regio zijn. Desalniettemin heeft het kabinet de EU-lidstaten herhaaldelijk in EU Raadskader opgeroepen om, in het licht van het conflict in Jemen te voeren, een strikt wapenexportbeleid te voeren.
De individuele afwegingen die EU-lidstaten hier maken worden echter niet Europees gedeeld. Het kabinet kan over individuele vergunningafgifte van andere landen dus geen uitspraak over doen.
Kunt u bevestigen dat het hoofdkantoor van Airbus gevestigd is in Nederland vanwege het gunstige belastingklimaat? Wat vindt u hiervan?
In het algemeen kan gezegd worden dat bij de keuze voor een vestiging van een (grote) onderneming in een bepaald land verschillende factoren een rol spelen. Zo spelen factoren als de goede strategische ligging, de goede logistieke en technologische infrastructuur, een goede innovatieomgeving, de open internationaal georiënteerde maatschappij, de hoogopgeleide beroepsbevolking en een hoge levensstandaard een rol. Het belastingklimaat is ook een van de relevante vestigingsplaatsfactoren. Welke factor bij Airbus de doorslag heeft gegeven is voor het kabinet niet na te gaan.
Is er een ruling afgegeven aan Airbus? Indien u niet op deze vraag in kunt gaan, deelt u dan de opvatting dat deze geheimhouding de controlerende taak van het parlement hindert, bijvoorbeeld als het gaat om de naleving van de Europese belastingafspraken door het kabinet?
Uw Kamer heeft op grond van artikel 68 van de Grondwet recht op inlichtingen. Op basis hiervan kan het parlement zijn controlerende taak uitoefenen. Op grond van de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de AWR kan echter geen informatie over individuele belastingplichtigen worden verstrekt. In het algemeen kan hierover gezegd worden dat de Belastingdienst alleen aanslagen oplegt conform de Nederlandse wet- en regelgeving, en geen bevoegdheden heeft om buiten de wet- en regelgeving om tot afspraken te komen. Of zekerheid vooraf wordt gegeven in een ruling, of achteraf door middel van een aanslag, maakt geen verschil voor de belastingafdracht.
Kunt u een overzicht geven van de pensioenfondsen en banken die geïnvesteerd hebben in Airbus? Bent u bereid om deze financiële instellingen hierop aan te spreken, mede in het kader van het bankenconvenant? Zo nee, waarom niet?
Er is geen overzicht van welke banken en/of pensioenfondsen hebben geïnvesteerd in Airbus. Financiële instellingen bepalen zelf in welke bedrijven zij investeren, met in achtneming van wet- en regelgeving.
Dat neemt niet weg, dat banken en pensioenfondsen worden aangesproken op hun IMVO-beleid en due diligence als blijkt dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) niet of onvoldoende naleven, door de overheid en het maatschappelijk middenveld. De overheid verwacht dat zij conform OESO-richtlijnen en UNGPs een gedegen afweging maken als zij investeren in een bedrijf of project en daarbij het risico op (eventuele) negatieve effecten van deze investering op mens en milieu meenemen. Bij de banken gebeurt dit op mensenrechten specifiek binnen de context van het IMVO-convenant. De pensioensector heeft op dit moment nog geen convenant, maar heeft in maart jongstleden aangekondigd richting een IMVO-convenant te willen gaan. Hieraan voorafgaand hebben diverse gesprekken plaatsgevonden met de pensioensector over de OESO-richtlijnen en de UNGPs.
Bent u bereid om te stoppen met het (fiscaal) faciliteren van Airbus en soortgelijke bedrijven die middels hun investeringen de mensenrechten ondermijnen en steun verlenen aan illegale oorlogshandelingen? Zo nee, waarom niet?
Bij toepassing van het fiscale recht wordt in beginsel geen rekening gehouden met de aard van de activiteiten van de onderneming. Voor Airbus en alle andere belastingplichtigen zijn de algemeen geldende wet-, regelgeving, beleid en jurisprudentie van toepassing. Er gelden geen afwijkende regels binnen het fiscale recht voor individuele belastingplichtigen.
Het is aan bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. In het kader van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven dat zij onder eigen verantwoordelijkheid, met inachtneming van de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen. Uiteraard spreekt de overheid bedrijven er waar mogelijk op aan wanneer hun handelwijzen zich slecht verhouden tot de Nederlandse beleidsuitgangspunten. Van Airbus is bekend dat het de OESO Richtlijnen onderschrijft.
Voor bedrijven die aanspraak willen maken op het bedrijfsleven instrumentarium stelt het kabinet als randvoorwaarde dat zij de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen naleven, waarin de verantwoordelijkheid van bedrijven om mensenrechten te respecteren is opgenomen.
Het bericht dat de Turkse AK-partij weer een ronselbrief aan Nederlanders met een Turkse achtergrond heeft gestuurd |
|
Malik Azmani (VVD), Han ten Broeke (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Turkse AK-partij stuurt weer brief aan Turkse Nederlanders»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat een grote groep Nederlanders met een Turkse achtergrond, ditmaal in het kader van het referendum, wederom een brief heeft ontvangen van de Turkse AK-partij, ondertekend door de Turkse Minister-President?
Sommige Turkse Nederlanders hebben inderdaad een brief ontvangen over het referendum in Turkije. Deze brief is ondertekend door de Turkse premier en voorzitter van de AK-partij Yildirim.
Is bekend of de AK-partij gebruik heeft gemaakt van hetzelfde adressenbestand als in 2015? Zo ja, hoe beoordeelt u dit, in het licht van de commotie die destijds ontstond? Zo neen, hoe is de Turkse AK-partij aan dit mogelijk nieuwe adressenbestand gekomen? Met welke maatregelen beoogt u de ontstane zorgen van Nederlanders, al dan niet met een Turkse achtergrond, over een mogelijke aantasting van hun privacy weg te nemen?
Het is niet bekend of de AK-partij gebruik heeft gemaakt van hetzelfde adressenbestand als in 2015. In 2015 bleek uit oriënterend onderzoek van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) wel dat politieke partijen in Turkije op grond van Turks recht tegen betaling lijsten van kiesgerechtigden met hun adressen kunnen krijgen. Dat is nog immer het geval. Het kabinet heeft er desondanks begrip voor dat sommige ontvangers deze brief als ongewenste bemoeienis ervaren.
Is al bekend wie de brief heeft verstuurd?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat deze brief in strijd is met Turkse wetgeving, die campagnevoeren in het buitenland verbiedt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de Turkse autoriteiten wederom aan te spreken op het schrijven en mogelijk verzenden van deze ronselbrief?
Hoewel de brief geen eenduidig stemadvies bevat, blijft het kabinet het ongewenst vinden dat vertegenwoordigers van de Turkse regering politiek campagne voeren in Nederland, ook per brief. Daar is het kabinet steeds helder over geweest in de communicatie richting de Turkse autoriteiten.
Het bericht dat vluchtelingen worden mishandeld langs en binnen de grenzen van de Europese Unie |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport A dangerous «game» – The pushbacks of migrants, including refugees, at Europe’s borders van Oxfam Novib?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat er langs en binnen de grenzen van de Europese Unie een zorgwekkend patroon is ontstaan van mishandeling en zelfs marteling van vluchtelingen en andere migranten door politiebeambten, grensbewakers en andere ambtenaren?
Het kabinet veroordeelt iedere vorm van geweld tegen vluchtelingen. In Europese regelgeving, inclusief de Schengengrenscode, staan duidelijke richtlijnen hoe om te gaan met vluchtelingen en personen die om internationale bescherming verzoeken. Het EU-acquis, in het bijzonder de Procedurerichtlijn, is ook duidelijk wat betreft het bieden van de mogelijkheid om internationale bescherming aan te vragen en de garantie dat asielaanvragen individueel worden behandeld. Het kabinet benadrukt dit in de verschillende Europese overleggen en spreekt betrokken lidstaten daar op aan. Het is primair aan de Europese Commissie om toe te zien op de toepassing van het EU-acquis. De Commissie doet dit, getuige de verschillende procedures die de Commissie op dit gebied tegen Hongarije heeft gestart en die hebben geleid tot zaken voor het Hof van Justitie van de Europese Unie. Indien de Commissie naar aanleiding van dit soort berichten aanleiding ziet om deze landen hierop aan te spreken, verwacht het kabinet van de Commissie dat zij dit zal doen.
Bent u op de hoogte van de uitspraken van EU-voorzitter Tusk dat het sluiten van de Westelijke Balkanroute een succes is gebleken en dat onder andere de «uitstekende wijze» waarop Bulgarije de grensbewaking heeft ingericht een voorbeeld is voor andere landen?2 Hoe rijmt u deze uitspraken met het rapport van Oxfam Novib?
Ja. Het feit dat Bulgarije de grens goed bewaakt, sluit niet uit dat er in incidentele gevallen sprake kan zijn van een onbehoorlijke behandeling van migranten die zich niet via de officiële grensposten als asielzoeker melden, maar illegaal de Bulgaarse grens oversteken met als doel verder te reizen. Meldingen van mishandeling worden regelmatig buiten Bulgarije gerapporteerd, ook in eerdere OxfamNovib-rapporten. Echter, klachten hierover worden volgens de Bulgaarse regering niet in Bulgarije zelf gemeld bij de daartoe bevoegde instanties. Het is daardoor volgens de Bulgaarse autoriteiten lastig aan te geven om hoeveel incidenten het gaat en maatregelen te nemen. Er is het kabinet geen informatie bekend dat gevallen van mishandeling voortkomen uit het Bulgaarse overheidsbeleid.
Als EU-lidstaat is Bulgarije gehouden aan de toepassing van het EU-acquis, en naar indruk van het kabinet nemen de Bulgaarse (grens)autoriteiten effectieve maatregelen om illegale migratie via gezamenlijke buitengrenzen tegen te gaan. Zij worden hierbij geholpen door Europese agentschappen zoals Frontex. Zowel de nationale grenswachters van Bulgarije als personeel dat onder de vlag van Frontex wordt ingezet, zijn gebonden aan regels betreffende bescherming van fundamentele rechten zoals vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag en Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Bent u bereid om via de Europese Unie de EU-lidstaten Kroatië, Hongarije en Bulgarije aan te spreken op hun verplichtingen om de rechten van vluchtelingen en andere migranten te respecteren, waaronder het recht op een individuele behandeling van hun asielaanvraag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze landen ook aan te spreken op het wangedrag van politie, grensbewakers en andere ambtenaren ten aanzien van vluchtelingen en andere migranten, en deze landen aan te sporen diegenen te berechten die zich schuldig hebben gemaakt aan misdrijven tegen vluchtelingen en andere migranten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om via de Europese Unie politieke druk uit te oefenen op Servië en Macedonië, en om een humane en mensenrechtelijke behandeling van vluchtelingen en andere migranten onderdeel uit te laten maken van gesprekken over mogelijke toetreding van niet-EU landen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aan uw Kamer geschreven3, biedt de EU Servië en Macedonië als kandidaat-lidstaten de nodige ondersteuning op migratieterrein in het kader van het toetredingsproces. Via o.a. het instrument voor pretoetredingssteun zijn verschillende projecten gestart en uitgevoerd om de asiel- en migratiewetgeving in lijn te brengen met het EU-acquis. Via een (lopend) twinningproject adviseert Nederland de Servische migratieautoriteiten.
Deelt u de mening dat de EU meer en betere veilige en reguliere routes om asiel aan te vragen moet garanderen, onder andere via een ruimhartiger uitnodigingsbeleid voor kwetsbare vluchtelingen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet zich Europees en internationaal in voor een betere verdeling van verantwoordelijkheid met betrekking tot de opvang van vluchtelingen. Het kabinet meent dat vluchtelingen in de eerste plaats gebaat zijn om zo dicht mogelijk bij huis, in de regio van herkomst, te worden opgevangen. Daarom spant het kabinet zich in voor het verbeteren van de opvang in de regio en het bieden van steun aan gastgemeenschappen. Ook biedt de EU grootschalige financiële steun. Daarnaast dient het instrument van hervestiging ertoe de meest kwetsbare vluchtelingen uit de regio’s van eerste opvang (bijv. Turkije, Libanon, maar ook elders in de wereld een duurzame oplossing te bieden. Hiermee wordt de druk op de gastgemeenschappen verlicht. In de visie van het kabinet moet dit, samen met investeren in opvang in de regio, het aanpakken van grondoorzaken en de bestrijding van mensensmokkel, leiden tot een vermindering van gevaarlijke overtochten naar Europa, inclusief doorreis via de Westelijke Balkan.
Het kabinet is het met u eens dat een verdere en bredere inzet op hervestiging in EU-verband van belang is voor een betere, meer eerlijke verdeling van verantwoordelijkheid. Daarom steunt het kabinet ook het voorstel van Europese Commissie te komen tot een EU-hervestigingskader.4 Het blijft echter aan de lidstaten te bepalen hoeveel mensen zij via hervestiging toelaten. Het kabinet hamert met regelmaat op het belang van hervestiging en roept EU-lidstaten en andere landen op meer gebruik te maken van dit instrument. Uit de voortgangsrapportages van de Europese Commissie blijkt dat een toenemend aantal lidstaten meewerkt aan hervestiging.
Het niet in kaart brengen van bepaalde regeldruk |
|
Agnes Mulder (CDA), Jan Paternotte (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Veel regeldruk in Nederland wordt niet in kaart gebracht, maar leidt wel tot honderden miljoenen euro's aan lasten voor bedrijven»?1
Ja.
Klopt het dat regeldruk veroorzaakt door beleidsregels en andere algemene regels van ministeries, uitvoeringsorganisaties en toezichthouders niet in beeld wordt gebracht, ook al is dat verplicht? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Beleidsregels zijn formeel gezien geen wetgeving. Een beleidsregel dient vanuit zijn aard als een nadere uitleg van de regelgeving, zonder dat daarbij sprake mag zijn van aanvullende verplichtingen. Beleidsregels worden daarom niet expliciet meegenomen in de berekening van de resultaten van de doelstelling om in deze kabinetsperiode 2,5 miljard euro aan regeldrukreductie te realiseren. In een memorie van toelichting wordt bij het in kaart brengen van de regeldrukkosten van de betreffende wet- of regelgeving wel zoveel mogelijk rekening gehouden met de kosten die de uitvoering en het toezicht met zich mee kunnen brengen. In die context acht ik vervolgonderzoek niet noodzakelijk.
Voor een meer uitgebreide toelichting verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 8, 10 en 11 van de leden Ziengs en Lodders over het bericht «Onzichtbare regeldruk van honderden miljoenen euro’s teistert bedrijfsleven» van 12 april 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2089).
Kunt u specifiek weergeven om welke (beleids-)regels het gaat, tot hoeveel extra regeldruk dit leidt en bij welke ministeries, uitvoeringsorganisaties en toezichthouders deze regeldruk zich voordoet? Indien dit niet bekend is, zou u er een voorstander van zijn dat hier vervolgonderzoek naar wordt gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe komt het dat beleidsregels geen algemene verplichtingen mogen bevatten, maar dat er volgens het Adviescollege toetsing regeldruk (Actal) beleidsregels zijn die dat toch doen? Neemt u het advies van Actal over om deze beleidsregels te schrappen of aan te passen? Zo ja, welke beleidsregels worden geschrapt of aangepast?
Het doel van de beleidsregel is om invulling te geven aan regelgeving en dit uit te leggen naar de betreffende doelgroepen. Voor bedrijven zorgt deze concrete invulling voor duidelijkheid over wat er van hen verwacht wordt, waardoor het uitgangspunt is dat de ervaren regeldruk vermindert.
Actal baseert zich op een onderzoek dat recent is uitgevoerd door SIRA Consulting2. Volgens dit onderzoek lijken beleidsregels (aanvullende) verplichtingen voor bedrijven te bevatten. Daarmee veroorzaken beleidsregels volgens Actal extra regeldruk die niet eerder in wet- en regelgeving is voorzien.
Zoals ik uw Kamer in mijn brief (Kamerstuk 29 515, nr. 402) en in het Algemeen Overleg Regeldruk van 19 april jl. heb laten weten, ben ik op basis van het SIRA-onderzoek niet overtuigd van het feit dat er daarbij sprake is van additionele regeldrukkosten, die bij het opstellen van de onderliggende regelgeving niet in kaart zijn gebracht. Voor een meer uitgebreide toelichting verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 6 en 7 van de leden Ziengs en Lodders over het bericht «Onzichtbare regeldruk van honderden miljoenen euro’s teistert bedrijfsleven» van 12 april 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2089).
Wel concludeer ik op basis van het SIRA-onderzoek dat sommige beleidsregels in de praktijk tot knelpunten kunnen leiden. Het kabinet komt hieraan tegemoet door in maatwerktrajecten knelpunten te identificeren en op te lossen. Deze knelpunten kunnen op alle niveaus liggen, zo ook op het niveau van beleidsregels. Indien een beleidsregel in de praktijk tot problemen leidt, heeft een bestuursorgaan de mogelijkheid hiervan af te wijken. Mocht blijken dat een beleidsregel in de praktijk tot problemen voor het bedrijfsleven leidt, roep ik het bedrijfsleven op om dit bij mij te melden zodat dit in het kader van de maatwerkaanpak kan worden opgepakt.
Ten slotte wijs ik u op de aangenomen motie Ziengs (Kamerstuk 29 515, nr.407), waardoor het toekomstige Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) de mogelijkheid krijgt om na samenspraak met de betreffende organisatie te adviseren over beleidsregels.
Actal spreekt over een lek in de verantwoording dat zo snel mogelijk moet worden gedicht; bent u het hiermee eens?
Zie antwoord vraag 4.
Is regeldruk die is ontstaan door beleidsregels en algemene regels van ministeries, uitvoeringsorganisaties en toezichthouders meegenomen bij berekening van de resultaten van de doelstelling van het kabinet Rutte II om in deze kabinetsperiode 2,5 miljard euro aan regeldruk te verminderen voor burgers en ondernemers? Zo ja, wat zijn hiervan de gevolgen voor de eindberekening? Zo niet, waarom wordt deze regeldruk niet meegenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de Europese nalevingskosten en eenmalige veranderkosten geweest in het jaar 2016?
De Europese nalevingskosten en eenmalige veranderkosten van wet- en regelgeving worden in de voortgangsrapportages regeldruk meegenomen. Voor het meest recente overzicht hiervan verwijs ik u naar de Eindrapportage Regeldruk «Goed Geregeld – Een verantwoorde vermindering van de regeldruk 2012–2017», welke 12 mei jl. naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 29 515, nr. 415). Voor beleidsregels worden deze niet in kaart gebracht. Immers, hiervoor geldt dat deze geen verplichtingen met zich meebrengen en dus ook geen nalevingskosten of eenmalige veranderkosten.
Antidepressiva en taperingstrips |
|
Léonie Sazias (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Argos (Radio 1) van zaterdag 8 april 2017 en Kassa van 18 maart 2017 inzake antidepressiva en taperingstrips?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat verzekeraars onwillig zijn om taperingstrips voor de afbouw van antidepressiva te vergoeden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorg wordt vergoed indien wordt voldaan aan de criteria van het basispakket. Een belangrijke vraag in dat kader is of de zorg voldoet aan het wettelijk criterium «stand van de wetenschap en praktijk». Het is primair aan zorgverzekeraars om te beoordelen of bepaalde zorg voldoet aan de criteria van het basispakket en daarom vergoed moet worden. Bij dit oordeel speelt ook mee, of de zorg met voldoende wetenschappelijke onderbouwing is opgenomen in een richtlijn van de beroepsgroep. Indien verzekeraars vragen hebben over de stand van de wetenschap en praktijk kunnen zij zich wenden tot het Zorginstituut Nederland, dat risicogericht bepaalt of een bepaalde vorm van behandeling tot de te verzekeren prestaties behoort (duiding van het pakket).
In geval van het afbouwen van antidepressiva met behulp van de tapering-methodiek gaat het in eerste instantie om het geneesmiddel (apotheekbereidingen met aflopende sterktes van dat middel), daarnaast om de wijze van verpakking (een zakje per innamemoment, een reeks van zakjes wordt een strip genoemd). Zowel de inhoud als de verpakkingsvorm kunnen nu al vergoed worden: apotheekbereidingen maken deel uit van farmaceutische zorg en worden vergoed indien er sprake is van rationele farmacotherapie (Besluit zorgverzekering, artikel 2.8). Ook de strip, bijvoorbeeld een baxterrol bij weekterhandstelling, is een onderdeel van de prestatie farmaceutische zorg.
Omdat beide onderdelen te verzekeren prestaties zijn, kan een geleidelijke afbouw van medicijnen al vergoed worden indien de verzekerde aan de verzekeringsvoorwaarden voldoet, dat wil zeggen mits er sprake is van rationele farmacotherapie en als de verzekerde hierop is aangewezen. Het is primair aan de zorgverzekeraars om te beoordelen of door de verzekerde aan beide voorwaarden is voldaan.
Indien zorgverzekeraars twijfels hebben of er sprake is van rationele farmacotherapie kunnen zij zich wenden tot het Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) voor een advies. Zowel het Zorginstituut als zorgverzekeraars nemen hierbij de huidige richtlijnen en het oordeel van de betreffende beroepsgroepen (o.a. psychiaters en huisartsen) in ogenschouw.
Op dit moment maken de taperingstrips geen duidelijk omschreven onderdeel uit van specifieke behandelrichtlijnen van psychiatrische aandoeningen. Taperingstrips worden soms wel genoemd als optie in de richtlijnen, maar deze optie wordt niet verder toegelicht of onderbouwd.
Het is niet mijn bevoegdheid om te beoordelen of een bepaalde afbouwstrategie die gebruik maakt van taperingstrips voldoet aan het wettelijk criterium van «de stand van de wetenschap en praktijk1». Ik kan dan ook geen uitspraak doen over de vraag of vergoeding van taperingstrips een belangrijke bijdrage kan leveren aan het breed aanpakken van depressie. Ik zal dan ook geen beleid opstellen waarin zorgverzekeraars verplicht worden anders te handelen dan binnen de grenzen van de Zorgverzekeringswet.
Hoe oordeelt u over de stelling dat elke gebruiker van antidepressiva die wil afbouwen, de mogelijkheid geboden moet worden om dit op een voor diegene verantwoorde manier te doen, en dit dus moet worden vergoed? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het afbouwen van psychofarmaca kan lastig zijn voor de patiënt. In dat geval is goede begeleiding door de behandelaar essentieel. Het is aan de beroepsverenigingen, in dit geval de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie en het Nederlands Huisartsen Genootschap, om richtlijnen op te stellen. Het is aan artsen om conform richtlijnen goede en doelmatige zorg te leveren, en de juiste behandeling, zowel medicamenteus als niet-medicamenteus, aan te bieden aan die patiënt. Ik kan dan ook niet zeggen dat het voor één miljoen gebruikers van antidepressiva beter zou zijn wanneer zij deze middelen niet meer zouden gebruiken.
De beroepsgroep kan in de behandelrichtlijn, op basis van wetenschappelijke onderbouwing, aangeven wat de beste manier is waarop patiënten hun medicatie kunnen afbouwen.
Als in een minderheid van de gevallen een geleidelijke afbouw met bestaande tabletsterktes niet lukt, kan de beroepsgroep in richtlijnen aangeven welke andere afbouwmogelijkheden er zijn en welke rol taperingstrips daarin kunnen vervullen. Dit geldt dan ook voor de geleidelijke afbouw van antidepressiva, zoals paroxetine.
Voor wat betreft de vergoeding verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 2, 5, 7 en 8.
Hoe oordeelt u over de stelling dat het gebruik van taperingstrips noodzakelijk kunnen zijn voor een verantwoorde en succesvolle geleidelijke afbouw van antidepressiva, bijvoorbeeld het middel paroxetine, dat in meerdere gevallen geassocieerd is met plotseling ongeremd geweld naar de persoon zelf of naar anderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe oordeelt u ove de stelling dat het de wereld op zijn kop is dat verzekeraars het gebruik van antidepressiva wel vergoeden, maar de afbouw hiervan door middel van taperingstrips niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het voor de gezondheid en het welzijn van de ruim 1 miljoen gebruikers, alsmede voor de beheersing van de zorgkosten, juist van groot belang het gebruik van antidepressiva terug te dringen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een vergoeding van taperingstrips een belangrijke bijdrage kan leveren aan uw beleid om depressie breed aan te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de vergoeding van taperingstrips op te nemen in het basispakket? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Werkgevers kunnen niet zomaar om FNV heen’ |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Werkgevers kunnen niet zomaar om FNV heen»?1
Ja.
Hoe verhoudt deze uitspraak van de rechter zich tot uw antwoord op eerdere vragen over de status van de zondagstoeslag op basis van afspraken tussen Inretail en Alternatief voor vakbond, namelijk dat het aantal werknemers dat is aangesloten bij een werknemersorganisatie in principe geen rol speelt?2
Het aantal werknemers dat is aangesloten bij een werknemersorganisatie speelt – zoals in eerdere vragen gemeld – in beginsel geen rol voor de beoordeling van een verzoek tot algemeen verbindendverklaring (avv). In dit geval is overigens sprake van een ondernemings-cao die (in tegenstelling tot sectorale cao’s) niet in aanmerking komt voor avv.
Wat betekent deze uitspraak voor andere situaties waarin een cao is gesloten met een werknemersorganisatie van beperkte omvang? Hoe voorkomt u dat werknemers lange tijd in onzekerheid komen te leven over de geldende arbeidsvoorwaarden?
De rechter wijst er weliswaar op dat één van de werknemersorganisaties alleen technici vertegenwoordigt, terwijl die (beroeps)groep slechts een kwart van de totale werknemerspopulatie beslaat. Maar centraal in de uitspraak staat de verplichting voor de werkgever om in de individuele arbeidsovereenkomsten een beding op te nemen dat verwijst naar de met FNV overeengekomen cao voor het grondpersoneel van Transavia, alsmede opvolgende versies van die cao. De rechter is van oordeel dat de leden van de FNV, door zo’n arbeidsovereenkomst te tekenen, de gerechtvaardigde verwachting mochten hebben dat ook toekomstige cao’s met representatieve bonden die hun belangen behartigen afgesloten zouden worden. Uit de specifieke omstandigheden van deze uitspraak zijn geen algemene gevolgtrekkingen te doen over cao’s die worden afgesloten met een werknemersorganisatie van beperkte omvang.
Vormt de uitspraak van deze rechter voor u aanleiding om de regelgeving op dit punt te herzien, zodat representativiteit wel degelijk een rol speelt en arbeidsvoorwaarden die zijn overeengekomen met kleine organisaties niet zomaar brede werking krijgen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld zij dat momenteel nog hoger beroep dient in deze zaak. De uitspraak van de lagere rechter ten aanzien van de mate van vertegenwoordiging moet bovendien gezien worden in het licht van de zeer specifieke omstandigheden. Aangezien in deze zaak geen sprake is van avv (zie vraag3 is herziening van regelgeving niet aan de orde.
Het bedonderen van ontevreden huurders in Groningen |
|
Sandra Beckerman , Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van RTV Noord dat ontevreden huurders in Groningen worden bedonderd?1
Het wordt op basis van het artikel niet duidelijk of de beschreven overeenkomst daadwerkelijk is aangegaan en op welke schaal dit gebeurt. Het staat burgers en bedrijven in beginsel vrij om zelf te bepalen met wie zij een overeenkomst aangaan, op welk moment zij dat doen en om te bepalen wat de inhoud van de overeenkomst is, tenzij de wet bepaalde contracten of onderdelen daarvan verbiedt. Hiervan kan sprake zijn als het doel ervan niet acceptabel is volgens de geldende normen en waarden. Of dit het geval is, hangt af van de omstandigheden van het desbetreffende individuele geval. Dit is uiteindelijk ter beoordeling van de rechter mocht deze daarom worden gevraagd.
Ik acht pogingen van verhuurders om de rechtspositie van huurders te dwarsbomen afkeurenswaardig. Mochten dergelijke overeenkomsten bestaan, dan is vervolgens voor huurders primair van belang hoe adviesbureaus zich gedragen tegenover huurders die zich tot deze bureaus wenden voor advies. Het sluiten van een dergelijke overeenkomst mag er niet toe leiden dat een huurder verkeerd wordt geïnformeerd door het adviesbureau, of dat de huurder op een andere wijze wordt ontmoedigd een verzoek voor geschilbeslechting in te dienen bij de Huurcommissie. Een huurder moet te allen tijde op eenvoudige en laagdrempelige wijze een gang naar de Huurcommissie kunnen maken.
De laagdrempeligheid en toegankelijkheid van de Huurcommissie is mijns inziens niet in het geding. De Huurcommissie heeft haar dienstverlening zo ingericht dat huurders in principe geen juridische bijstand nodig hebben om een verzoek voor geschilbeslechting in te dienen. De Huurcommissie streeft ernaar om het proces van geschilbeslechting begrijpelijk en zo eenvoudig mogelijk te maken. Alle informatie die nodig is om een verzoek in te dienen en hulpmiddelen daarbij, zijn vindbaar op de website van de Huurcommissie. Daar staat zowel uitleg over wet- en regelgeving als over de wijze waarop een verzoek voor geschilbeslechting kan worden ingediend. Gedurende de procedure informeert de Huurcommissie de partijen bij het geschil over de voortgang. Tot slot wordt in de legesregeling rekening gehouden met de laagdrempeligheid van de Huurcommissie. Huurders betalen € 25 leges als zij in het ongelijk worden gesteld. Mocht desondanks behoefte zijn aan juridisch advies, dan kunnen huurders kosteloos terecht bij het Juridisch Loket.
Hoe is het mogelijk dat juridische adviseurs tegen betaling van verhuurders beloven geen zaken aan te nemen van ontevreden huurders van een bepaald complex? Wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel van dergelijke overeenkomsten tussen juridisch adviesbureaus en verhuurders zijn bekend? Komen deze praktijken ook buiten Groningen voor?
Het is mij niet bekend of deze overeenkomsten daadwerkelijk worden gesloten en, zo ja, hoe vaak dat gebeurt, noch of deze praktijk buiten Groningen plaatsvindt. Als partijen overeen komen om dergelijke overeenkomsten geheim te houden, is dit ook zeer moeilijk te achterhalen.
Bent u met de experts van mening dat het opstellen van dergelijke contracten laakbaar en moreel verwerpelijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier(en) gaat u bovengenoemde praktijken voorkomen en stoppen, zodat huurders niet belemmerd worden in hun recht om juridisch advies in te winnen en onbelemmerd naar de Huurcommissie kunnen stappen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Onzichtbare regeldruk van honderden miljoenen euro’s teistert bedrijfsleven' |
|
Erik Ziengs (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onzichtbare regeldruk van honderden miljoenen euro’s teistert bedrijfsleven»?1
Ja.
Heeft u zicht op de hoeveelheid beleidsregels en de daaruit voortkomende druk voor het bedrijfsleven? Zo ja, kunt u dit per inspectie of organisatie aangeven?
Bij het ontwerpen van regelgeving wordt integraal de regeldrukkosten in beeld gebracht. In een memorie van toelichting wordt dan ook bij het in kaart brengen van de regeldrukkosten van de betreffende wet- of regelgeving zoveel mogelijk rekening gehouden met de kosten die de uitvoering en het toezicht met zich mee kunnen brengen.
Uitvoeringsorganisaties en toezichthouders voeren verder geen nadere regeldruktoets uit bij het opstellen van beleidsregels. Beleidsregels zijn immers formeel gezien geen wetgeving en dient naar hun aard als een nadere uitleg van de regelgeving zonder dat daarbij sprake mag zijn van aanvullende verplichtingen
Hoe komen deze beleidsregels tot stand?
Op grond van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bestuursorgaan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een aan hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel gedelegeerde bevoegdheid. In andere gevallen kan een bestuursorgaan slechts beleidsregels vaststellen, voor zover dit bij wettelijk voorschrift is bepaald. Oftewel, zonder bestuursbevoegdheid kunnen er op grond van de Awb geen beleidsregels tot stand worden gebracht door bestuursorganen. Beleidsregels worden dus ook niet één op één overgenomen uit Europese regels. Europese wetgeving wordt, waar nodig, geïmplementeerd in nationale wetgeving. Beleidsregels zijn formeel geen wetgeving. Ze kunnen dan ook geen aanvullende verplichtingen voor burgers, bedrijven en instellingen bevatten ten opzichte van de verplichtingen die al volgen uit de wetgeving ter uitwerking waarvan de beleidsregels zijn opgesteld. Indien een bestuursorgaan een bevoegdheid heeft gekregen op basis van een wettelijk voorschrift, kan het via beleidsregels de uitvoering van zijn bevoegdheid vastleggen. Daarmee bindt het bestuursorgaan zichzelf wel aan de beleidsregels die het opstelt.
Bovendien kunnen beleidsregels, door het creëren van voorspelbaarheid en transparantie, bijdragen aan het verminderen van de (ervaren) regeldruk. Beleidsregels worden vooral gebruikt indien een bestuursorgaan bij de uitoefening van een bevoegdheid over ruimte voor belangenafweging beschikt of algemene wettelijke criteria moet hanteren. Middels een beleidsregel kan een bestuursorgaan aangeven hoe een bepaalde bevoegdheid van het bestuursorgaan zal worden uitgevoerd. Daardoor wordt de uitoefening van de bestuursbevoegdheid beter beheersbaar en is een gelijke, niet willekeurige behandeling van de beoogde doelgroep beter gewaarborgd. Daarnaast vergroten beleidsregels de voorspelbaarheid van het optreden van het bestuursorgaan. Dit is zowel in het belang van de rechtszekerheid van burgers en bedrijven als van de doeltreffendheid van het optreden van het bestuursorgaan. Burgers en bedrijven richten zich namelijk hierdoor meer naar de bakens die het bestuursorgaan heeft uitgezet.
Beleidsregels worden afhankelijk van het soort beleidsregel in beginsel geconsulteerd bij stakeholders voordat deze definitief worden. Hierbij wordt ook de betreffende sector in staat gesteld om te reageren.
Een beleidsregel is een besluit. Alvorens daarop een beroep gedaan kan worden zal het dus bekendgemaakt moeten zijn. Bekendmaking van beleidsregels of wijziging daarvan geschiedt conform artikel 3:42 Awb, namelijk door kennisgeving van de beleidsregel of de zakelijke inhoud daarvan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Tegenwoordig vindt publicatie vaak (tevens) plaats op de website van de organisatie. De mate waarin beleidsregels worden aangepast of geëvalueerd verschilt per organisatie.
Beleidsregels worden gekenmerkt door het principe van inherente afwijkingsbevoegdheid. Indien er sprake is van onevenredige gevolgen van de beleidsregel voor één of meer belanghebbenden in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen, mag en moet er door het bestuursorgaan van de beleidsregel worden afgeweken. Toegepast op de bestuurspraktijk betekent dit eigenlijk dat bestuursorganen – wanneer ze bij hun besluitvorming gebruikmaken van beleidsregels – zoveel mogelijk proberen aan te sluiten op de staande praktijk en steeds na zullen moeten gaan of er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid of een bijzonder geval. Het feit dat een beleidsregel een besluit is betekent dat ook de bepalingen uit de Awb met betrekking tot zorgvuldigheid en belangenafweging van toepassing zijn; zie Awb, afdeling 3.2 Zorgvuldigheid en belangenafweging (art. 3:1–3:4).
Worden deze beleidsregels één op één overgenomen uit Europese regels? Zo nee, waar wordt de interpretatie van de wet waaruit deze beleidsregel is voortgekomen bepaald? Wie is verantwoordelijk, wie geeft inkleuring en op welke wijze is het bedrijfsleven betrokken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vaak worden beleidsregels aangepast of geëvalueerd en hoe wordt dit gecommuniceerd? Op basis van welke informatie of gegevens wordt een beleidsregel ingevoerd, geëvalueerd of aangepast en hoe wordt dit gecommuniceerd? Wordt het bedrijfsleven hier ook bij betrokken? Op welke manier wordt getoetst of er een goedkoper of werkbaarder alternatief is?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bewust dat beleidsregels tot aanvullende verplichtingen leiden? Is deze aanvullende regelgeving onderdeel van de doelstelling tot deregulering?
Het doel van de beleidsregel is om invulling te geven aan de regelgeving en dit uit te leggen aan de betreffende doelgroepen. Voor bedrijven zorgt deze concrete invulling voor duidelijkheid over wat er van hen verwacht wordt, waardoor het uitgangspunt is dat de ervaren regeldruk vermindert. Actal baseert zich op een onderzoek dat recent is uitgevoerd door SIRA Consulting2. Volgens dit onderzoek lijken beleidsregels (aanvullende) verplichtingen voor bedrijven te bevatten. Daarmee veroorzaken l beleidsregels in sommige gevallen extra regeldruk die niet eerder in wet- en regelgeving is voorzien.
Zoals ik uw Kamer ook per brief (Kamerstuk 29 515, nr. 402) en in het aanvullend Algemeen Overleg Regeldruk van 19 april jl. heb laten weten, ben ik op basis van het SIRA-onderzoek niet overtuigd van het feit dat er daarbij sprake is van regeldrukkosten, dat wil zeggen, regeldrukkosten die bij het vaststellen van wet- en regelgeving niet in kaart zijn gebracht. In het onderzoek wordt bijvoorbeeld ten onrechte gesuggereerd dat de subsidieregeling voor demonstratieprojecten, haalbaarheidsstudies en investeringsvoorbereidingsstudies (DHI-subsidieregeling), bedoeld voor mkb-ondernemingen met internationale ambitie, regeldruk bevat die meegenomen dient te worden in de kwantitatieve doelstelling van het kabinet. Er wordt sinds 2004 een aparte systematiek gehanteerd om de regeldruk van subsidieaanvragen in kaart te brengen. Deze wordt uitgedrukt in een percentage van het totale subsidiebudget. Op deze manier wordt inzichtelijk gemaakt of de betreffende subsidie op een efficiënte, lastenluwe manier besteed kan worden aan het beoogde subsidiedoel. Mede gelet op het niet verplichte karakter van de subsidies worden deze regels nooit meegenomen in een kwantitatieve reductiedoelstelling voor regeldruk.
Een ander voorbeeld betreft de Basisinspectiemodules (BIM’s) van de Inspectie SZW. In het onderzoek stelt men dat hier voor 394 miljoen euro aan aanvullende verplichtingen worden opgelegd door de Inspectie SZW. De Inspectie SZW geeft echter aan dat de BIM’s niets meer zijn dan instructies aan de inspecteurs bij het uitvoeren van inspecties, die niet zijn meegenomen in de onderliggende regelgeving. Er vloeien uit de BIM’s zelf geen additionele verplichtingen voor werkgevers voort. De verplichtingen voor werkgevers zijn in de wet- en regelgeving neergelegd, de BIM’s helpen de inspecteurs bij het controleren of aan deze verplichtingen is voldaan. De genoemde BIM’s zijn niet nieuw, of recent aangepast en vooral zijn het dus geen aanvullende eisen die bovenop de eisen uit wet- en regelgeving komen. De minder belastende alternatieven die in het onderzoek worden aangedragen zouden dus wijziging van de wet- en regelgeving met zich meebrengen in plaats van wijziging van de BIM’s.
Een derde voorbeeld betreft de beleidsregel Budgettair Kader Wet langdurige zorg 2017 van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De procedurele eisen en afgeleide verplichtingen in deze beleidsregel zijn een nadere uitwerking van de Wet marktordening gezondheidszorg en aanwijzingen van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) aan de NZa. Zoals in het onderzoek wordt aangegeven, betreft het grotendeels bedrijfseigen kosten. Dit zijn kosten die een bedrijf sowieso zelf ook zou maken voor zijn bedrijfsvoering. Een zorgaanbieder zal immers altijd afspraken moeten maken met de zorginkoper. Bedrijfseigen kosten zijn geen regeldrukkosten. De door de onderzoekers aangedragen minder belastende alternatieven zijn al voor het onderzoek verschenen is, geïmplementeerd door de NZa. Opvallend is dat deze oplossingen daarom nog worden gepresenteerd als verbetersuggestie. Ondanks deze wijzigingen kijkt de NZa of er nog meer mogelijkheden zijn tot het verminderen van administratieve lasten. De NZa stelt daarom een plan van aanpak op voor het in samenhang verminderen en vereenvoudigen van de administratieve processen in de verantwoordings- en controlecyclus in de Wet langdurige zorg (Wlz). De Staatssecretaris van VWS heeft u dit ook laten weten in de brief «Aanpak administratieve lasten Wlz» van 30 maart jongstleden.
Volgens de huidige regeldrukspelregels hoeven uitvoeringsorganisaties en toezichthouders geen regeldruktoets uit te voeren bij het opstellen van beleidsregels. Beleidsregels zijn formeel namelijk geen wetgeving. Een beleidsregel dient vanuit zijn aard als een nadere uitleg van de regelgeving, zonder dat daarbij sprake mag zijn van aanvullende verplichtingen. Beleidsregels worden dan ook niet meegenomen in de berekening van de resultaten van de doelstelling om in deze kabinetsperiode 2,5 miljard euro aan regeldrukreductie te realiseren.
Bent u bereid om het cumulatieve effect van deze beleidsregels op de regeldruk in kaart te brengen? Kan dit worden meegenomen in de rapportage van de regeldruk?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat bij de uitwerking van wet- en regelgeving tot beleidsregels de regeldruk voor bedrijfsleven niet of nauwelijks wordt gekwantificeerd?
Het Handboek Meting Regeldruk is een technisch document, waarin staat beschreven op welke wijze regeldruk als gevolg van verplichtingen die voortvloeien uit wet- en regelgeving van de rijksoverheid moet worden gekwantificeerd. Het doel van het Handboek is te borgen dat de rijksoverheid een uniforme werkwijze hanteert bij het in kaart brengen van de kwantitatieve regeldrukkosten. In het Handboek staat kort beschreven wat er wordt verstaan onder beleidsregels. Echter, belangrijk uitgangspunt bij het kwantificeren van regeldrukkosten is dat er sprake moet zijn van een (nieuwe) verplichting die voortvloeit uit wet- en regelgeving. Beleidsregels zijn formeel geen wetgeving. Ze kunnen dan ook geen aanvullende verplichtingen voor burgers, bedrijven en instellingen bevatten ten opzichte van de verplichtingen die al volgen uit de wetgeving ter uitwerking waarvan de beleidsregels zijn opgesteld. Uitvoeringsorganisaties en toezichthouders hoeven dus ook geen regeldruktoets uit te voeren bij het opstellen van beleidsregels.
In een memorie van toelichting wordt bij het in kaart brengen van de regeldrukkosten van de betreffende wet- of regelgeving wel zoveel mogelijk rekening gehouden met de kosten die de uitvoering en het toezicht met zich mee kunnen brengen. Gezien het feit dat de wijze van uitvoering en toezicht pas in een latere fase wordt uitgewerkt, kan dit niet altijd van tevoren voldoende nauwkeurig worden ingeschat.
Wat gaat u doen om de regeldruk van beleidsregels in kaart te brengen?
Zoals ik uw Kamer ook per brief (Kamerstuk 29 515, nr. 402) en in het Algemeen Overleg Regeldruk van 19 april jl. heb laten weten, ben ik op basis van het SIRA-onderzoek niet overtuigd van het feit dat er daarbij sprake is van niet reeds in kaart gebrachte regeldrukkosten. Wel concludeer ik op basis van het SIRA-onderzoek dat sommige beleidsregels in de praktijk tot knelpunten kunnen leiden.
Het kabinet komt hieraan tegemoet door in maatwerktrajecten knelpunten te identificeren en op te lossen. Deze knelpunten kunnen op alle niveaus liggen, zo ook op het niveau van beleidsregels. Indien een beleidsregel in de praktijk tot problemen leidt, heeft een bestuursorgaan de mogelijkheid hiervan af te wijken. Mocht blijken dat een beleidsregel in de praktijk tot problemen voor het bedrijfsleven leidt, roep ik het bedrijfsleven op om dit bij mij te melden zodat dit in het kader van de maatwerkaanpak kan worden opgepakt.
Is de constatering van Actal juist dat het Handboek Meting Regeldruk aangeeft dat regeldruk gekwantificeerd moet worden als een verplichting die voortvloeit uit wet- en regelgeving, ook bij beleidsregels?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt een reactie geven op de conclusie van Actal dat geen van de onderzochte uitvoeringsorganisaties en toezichthouders een regeldruktoets uitvoeren bij het opstellen van beleidsregels?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven hoeveel beleidsregels er zijn bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
De NVWA heeft de bevoegdheid om in mandaat beleidsregels vast te stellen voor aangelegenheden op haar werkterrein. Het kan dan gaan om beleidsregels waarin wordt uitgelegd hoe de NVWA gebruik maakt van haar bevoegdheden, waardoor meer zekerheid wordt geboden aan degenen die worden gecontroleerd. Een voorbeeld van een beleidsregel is het interventiebeleid van de NVWA waarin de NVWA overtredingen categoriseert naar ernst en daar interventies aan koppelt. Deze en andere beleidsregels zijn te vinden op de website van de NVWA. In totaal gaat het om circa 40 beleidsregels.
In de beleidsregels van de NVWA is regeldruk niet gekwantificeerd. De beleidsregels van de NVWA zijn, zoals gezegd, bedoeld om uitleg te geven over de wijze waarop de NVWA invulling geeft aan haar bevoegdheden. Voor de beleidsregels van de NVWA geldt dat deze geen aanvullende verplichtingen voor bedrijven bevatten die tot extra regeldruk leiden. Het interventiebeleid van de NVWA is daar een voorbeeld van.
Kunt u bij iedere beleidsregel van de NVWA aangeven of deze regeldruk gekwantificeerd is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar is deze kwantificatie te vinden?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u een reactie geven op de alternatieven die Actal heeft aangedragen?
Het alternatief dat is gesuggereerd door Actal is om beleidsregels te schrappen indien en voor zover die mede gebruikt zijn om (aanvullende) verplichtingen op te leggen. Beleidsregels zijn evenwel een nadere uitwerking van de regelgeving, met als doel dit uit te leggen naar de betreffende doelgroepen. Voor bedrijven is dit relevant omdat op deze manier de door hen ervaren regeldruk wordt verminderd. Door een beleidsregel in zijn geheel te schrappen vervalt ook de uitleg van bestuursorganen hoe zij wet- en regelgeving interpreteren.
Ten slotte is een aantal oplossingen die Actal aandraagt voor de beschreven cases, los van de vraag of dit regeldruk uit beleidsregels is of niet, reeds in 2016 gerealiseerd. Het betreft hier de geboden alternatieven, die betrekking hebben op de cases over de hygiënecode en de NZa.
Bent u bereid om vervolgstappen te nemen om onnodige regels te schrappen, wanneer de cumulatieve effecten van de regeldruk zijn gekwantificeerd?
Zie antwoord vraag 14.
Wordt op dit moment de implementatie van nieuwe beleidsregels gecoördineerd? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Nee. Beleidsregels zijn onderdeel van de onafhankelijke bevoegdheid van een bestuursorgaan.
Uiteindelijk is het opstellen van beleidsregels maatwerk. Ik zie weinig toegevoegde waarde in coördinatie, bovenop op de coördinerende rol die ik reeds heb bij het in kaart brengen van regeldrukkosten bij nieuwe regelgeving, inclusief de kosten van uitvoering, handhaving en toezicht.
Wel kunnen via programma’s als de maatwerkaanpak regeldruk knelpunten rondom beleidsregels worden geagendeerd en waar mogelijk werkbaarder worden gemaakt voor zowel het bestuursorgaan als de betreffende burgers, bedrijven en/of professionals.
Vindt er structureel overleg plaats tussen de verschillende belanghebbenden over bestaande en nieuwe beleidsregels (overheden, bedrijven, uitvoeringsorganisaties)? Op welke wijze kan invulling worden gegeven aan uw voornemen om de toetsing van regeldruk uit bestaande wet- en regelgeving dichter bij de doelgroepen te organiseren?
Zie antwoord vraag 16.
Het bericht ‘Gesmokkelde telefoons kwamen via andere gevangenis’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gesmokkelde telefoons kwamen via andere gevangenis»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er alles aan gedaan moet worden om te voorkomen dat criminelen hun activiteiten vanuit de cel kunnen voortzetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
De aanwezigheid van contrabande (verboden goederen zoals drugs, telefoons en wapens), niet-integere gedragingen van het personeel en het voortzetten van crimineel handelen door gedetineerden tijdens hun detentie, ondermijnen de orde en veiligheid in de inrichting.
Binnen de inrichtingen heeft het handhaven van de orde en veiligheid prioriteit, zowel voor de medewerkers als de gedetineerden. De directeur van de inrichting bepaalt welke maatregelen worden genomen om contrabande tegen te gaan.
Om contrabande tegen te gaan heb ik het wetsvoorstel «binnenbrengen verboden voorwerpen in justitiële inrichtingen» in voorbereiding. Met dit wetsvoorstel, wordt het naar binnen brengen van contrabande in inrichtingen strafbaar gesteld. Dit is door mij op 20 april jl. in consultatie gebracht. De strafbaarstelling strekt zich uit over in de vrije maatschappij legale, maar in de inrichting verboden, voorwerpen, zoals mobiele telefoons of informatiedragers.
Om te voorkomen dat criminelen hun activiteiten vanuit de cel kunnen voortzetten zijn maatregelen getroffen waaronder:
Ik heb inmiddels het rapport van de Inspectie Veiligheid en Justitie «binnen de muren niet toegestaan» ontvangen en bestudeerd. Dit rapport ziet op VCHD, integriteit van medewerkers en contrabande binnen pi’s. In dit rapport wordt een aantal aanbevelingen gedaan. Ik zal dit rapport vergezeld van een beleidsreactie snel aan uw Kamer toezenden.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat in elke gevangenis extra maatregelen worden getroffen om het binnensmokkelen van spullen zoveel mogelijk te voorkomen, overeenkomstig de extra maatregelen die worden getroffen in gevangenis De Geerhorst in Sittard zoals het plaatsen van extra detectiepoortjes? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Boodschappen doen op afstand in gevangenis Nieuwegein’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Boodschappen doen op afstand in gevangenis Nieuwegein»?1
Ja.
Deelt u de mening dat gedetineerden moeten eten wat de pot schaft in plaats van dat gedetineerden online of via een supermarkt hun boodschappen kunnen bestellen, omdat hier een totaal verkeerd signaal van uit gaat naar de maatschappij in het algemeen en de slachtoffers van deze criminelen in het bijzonder? Zo nee, waarom niet?
De Dienst Justitiële Inrichtingen heeft een lijst vastgesteld met producten die te bestellen zijn door gedetineerden. Hier kunnen onder meer ingrediënten voor de bereiding van een simpele maaltijd worden aangeschaft, maar ook andere basisproducten zoals bijvoorbeeld shampoo. Buiten deze lijst om kan niet worden besteld. Er is geen sprake van het online of bij een lokale supermarkt bestellen van producten door gedetineerden.
De Penitentiaire Inrichting in Nieuwegein heeft op dit moment een interne winkel, die door een externe toeleverancier wordt geëxploiteerd. Vanaf 1 juli 2017 neemt de Dienst Justitiële Inrichtingen de belevering van de externe leverancier over. Vanaf die datum worden alle bestellingen van gedetineerden geleverd vanuit zes gedetineerdenwinkels in Nederland en wordt niet meer met externe exploitanten gewerkt.
Wat zijn de regels omtrent de vrije keuze van voeding van gedetineerden in andere landen?
Er zijn grote verschillen wat betreft de keuze van voeding van gedetineerden in andere landen. Meestal is er sprake van een beperkt aanbod van eten waaruit de gedetineerden een keuze kunnen maken.
Vindt u ook dat het doel van een gevangenisstraf vergelding is en dat een gevangenis daadwerkelijk een gevangenis moet zijn en dus niet een verkapt hotel met roomservice? Zo nee, waarom niet?
Ja, daarom is van dat laatste ook geen sprake.
Deelt u de mening dat gedetineerden van het geld dat ze verdienen met werken binnen de gevangenismuren zouden moeten bijdragen in de kosten van hun detentie (waar thans de Nederlandse belastingbetaler voor opdraait) in plaats van tonijn te bestellen? Zo nee, waarom niet?
Ja, maar tijdens de behandeling van het wetsvoorstel bijdrage voor verblijf in een justitiële inrichting heeft het kabinet geconstateerd dat hiervoor te weinig draagvlak was. De Ministers van Veiligheid en Justitie en van Financiën hebben uw Kamer daarom bij brief van 20 november 2015 (Kamerstuk 34 300 VI, nr. 23.) gemeld het wetsvoorstel in te trekken.
Bent u bereid maatregelen te treffen om dit soort bizarre vrijheden van gedetineerden in te perken en gedetineerden gewoon te laten eten wat de pot schaft? Zo nee, waarom niet?
Gelet op het voorgaande ben ik niet voornemens om de huidige regels ten aanzien van het kopen van benodigdheden in Penitentiaire Inrichtingen te veranderen.
De decentralisatie van de Kindertelefoon, AKJ en Sensoor |
|
Lilian Marijnissen , Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het besluit van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) dat zij stopt met de centrale uitvoering en financiering van de Kindertelefoon, Vertrouwenswerk Jeugd (AKJ) en Sensoor (Luisterend Oor)?1
Op grond van de Jeugdwet en de Wmo 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de kindertelefoon, het vertrouwenswerk jeugd en het «luisterend oor». Een belangrijke overeenkomst tussen deze voorzieningen is de algemene toegankelijkheid en de onafhankelijke positie; zonder tussenkomst van de gemeente kan gebruik gemaakt worden van deze voorzieningen. Daarom worden de kosten voor de gemeenten ook niet gebaseerd op het gebruik van deze voorzieningen, maar op het inwoneraantal.
Gemeenten hebben in de aanloop naar 2015 besloten deze voorzieningen voor drie jaar centraal door de VNG te laten organiseren en financieren. De reden daarvoor was dat de continuïteit van deze functies gewaarborgd diende te zijn, maar dat de tijd ontbrak om een andere constructie uit te werken. Een voorstel van de VNG voor een andere constructie is het afgelopen jaar door de algemene ledenvergadering van de VNG met zeer grote meerderheid aangenomen. Voor de uitwerking heeft de VNG overlegd met de Kindertelefoon, het AKJ en Sensoor. De drie stichtingen hebben een gezamenlijk aanbod gedaan aan alle gemeenten op basis van een prijs die is gebaseerd op het aantal inwoners per gemeente. De VNG heeft op 7 april 2017 alle wethouders een brief gestuurd om hen nauwkeurig te informeren over de uitvoering en daarbij verzocht de meegezonden overeenkomsten ondertekend en wel nog vóór 1 juni 2017 te verzenden, zodat de betreffende organisaties tijdig duidelijkheid zouden hebben over hun toekomst.
Op 1 juni 2017 heeft de VNG mij laten weten dat er nog geen financiële garantstelling is voor de drie organisaties per 2018. Dit omdat bij meer dan 100 gemeenten de besluitvorming niet voor 1 juni rond is. Ook blijkt uit een peiling van de VNG dat 78% van de gemeenten van mening is dat deze voorzieningen beter collectief gefinancierd kunnen worden. Het VNG-bestuur geeft per brief wel een garantstelling af voor 2018.
Ondanks de goede inspanningen van ruim 250 gemeenten die de getekende contracten wel op tijd geretourneerd hebben om zo zekerheid op continuïteit te bieden, acht ik de onzekerheid van de beschikbaarheid van de voorzieningen te groot evenals de lastendruk van de bestaande oplossing.
Met breed draagvlak bij gemeenten en de drie organisaties, concludeer ik daarom dat het beter is als deze voorzieningen onder landelijke verantwoordelijkheid komen te vallen. Ik zal dit zo snel als mogelijk wettelijk regelen.
Ik waardeer de garantstelling die het VNG-bestuur biedt voor 2018, maar geef er de voorkeur aan om zo snel als mogelijk een constructie in gang te zetten die langdurig houdbaar is. Daarom zal ik in 2018 zorg dragen voor continuïteit van de Kindertelefoon, AKJ en Sensoor. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor deze taken bij het Rijk komt te liggen en in de komende septembercirculaire van het gemeentefonds een uitname per 2018 zal worden verwerkt. Een en ander is uiteraard in nauw overleg met de VNG. Ik heb de drie organisaties hiervan ook op de hoogte gebracht.
Hoe wordt met deze plannen voorkomen dat gemeenten deze taken niet inkopen en daarmee belangrijke zorg en ondersteuning aan kinderen en ouders wordt afgebroken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe rijmt u deze beslissing van de VNG om meer bureaucratie te organiseren, doordat deze organisaties nu met elke gemeente een contract moet sluiten en elke gemeente een afzonderlijke factuur moeten sturen, zich met uw eigen beleid om bureaucratie te verminderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te onderzoeken of dit besluit reëel is, of dit besluit aansluit bij de zorgbehoefte van kinderen en welke kosten gemoeid zijn met de toenemende bureaucratie van dit besluit van de VNG? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het besluit van de VNG zich met de motie Dijsselbloem/Kooiman over het zeker stellen van de Kindertelefoon in de stelselwijziging Zorg voor kinderen?2
In deze motie verzoekt uw Kamer de regering de toekomst van de Kindertelefoon voor alle kinderen van Nederland zeker te stellen. Met de financieringsconstructie die door de VNG was voorgesteld, werd beoogd erin te voorzien dat de Kindertelefoon voor alle kinderen in Nederland beschikbaar blijft.
Ondanks de goede inspanningen van ruim 250 gemeenten die de getekende contracten wel op tijd geretourneerd hebben om zo zekerheid op continuïteit te bieden, acht ik de onzekerheid van de beschikbaarheid van de voorzieningen te groot evenals de lastendruk van de bestaande oplossing.
Met breed draagvlak bij gemeenten en de drie organisaties, concludeer ik daarom dat het beter is als deze voorzieningen onder landelijke verantwoordelijkheid komen te vallen. Ik zal dit zo snel als mogelijk wettelijk regelen.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich ten opzichte van uw uitspraken bij het Wetgevingsoverleg van 14 november jongstleden, waarin u heeft gesteld dat bij elk voorstel continuïteit duidelijk en gegarandeerd moet zijn?3
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid het besluit van de VNG te wijzigen en de decentralisatie van de Kindertelefoon, AKJ en Sensoor per direct te stoppen? Zo ja, wanneer gaat u de VNG hierover informeren? Zo neen, bent u bereid te kijken naar een andere vorm van financiering voor deze instanties?
Zie antwoord vraag 6.
Welke precieze maatregelen gaat u treffen om het voorbestaan van de Kindertelefoon, AKJ en Sensoor te garanderen in elke gemeente? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
De kosten voor koosjere maaltijden in zorgcentra |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Is het u bekend dat voor Etrog, een instelling in Amersfoort voor Joodse cliënten met een beperking, de koosjere maaltijdverstrekking onder druk staat doordat de kosten hiervan niet in de tarieven zijn verrekend en zorginstelling Amerpoort deze voor eigen rekening neemt?
Aanbieders die Wlz-zorg leveren, krijgen een integraal tarief voor de componenten woonzorg, dagbesteding, behandeling en verblijf. Voeding maakt daarbij onderdeel uit van de component verblijf. Er zijn geen specifieke bekostigingsregels voor de vergoeding van maaltijdverstrekking volgens religieuze gebruiken.
Ik vind het erg belangrijk dat cliënten oud kunnen worden in een omgeving die aansluit bij de manier waarop zij in het leven willen staan. Aanbieders hebben daarom de vrijheid om zelf te besluiten hoe zij de financiële middelen willen besteden. Hierdoor kunnen aanbieders de zorg goed laten aansluiten bij de behoeften van de cliënt. Ik deel de mening dat voeding een belangrijk onderdeel kan zijn van de identiteit van zorgcentra. Deze zorgcentra hebben daarom de ruimte om meer nadruk te leggen op de maaltijdverstrekking.
Kunt u aangeven wat de afspraken zijn over de vergoeding van maaltijdverstrekking volgens religieuze gebruiken in zorgcentra?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat voeding, zoals de koosjere maaltijdverstrekking, een belangrijk onderdeel kan zijn van de identiteit van zorgcentra?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid ervoor zorg te dragen dat de maaltijdverstrekking volgens religieuze gebruiken in specifieke zorgcentra, zoals Etrog in Amersfoort en Beth Shalom in Amsterdam, mogelijk blijft?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht 'Mariënheem timmert stevig aan de weg in N35-actie' |
|
Roy van Aalst (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht op de Stentor.nl «Mariënheem timmert stevig aan de weg in N35-actie»?1 Zo ja, wat vindt u van dit «Traverse-plus-plan» van de bewoners en hoeveel gaat het Rijk bijdragen om dit zo spoedig mogelijk te realiseren?
Ja, ik ben bekend met het genoemde bericht.
Samen met de provincie Overijssel en de gemeenten Raalte, Hellendoorn en Dalfsen ben ik bezig de grootste veiligheidsknelpunten op de N35 tussen Wijthmen en Nijverdal aan te pakken. Daartoe zijn in overleg met deze partners de te nemen maatregelen geïnventariseerd en geprioriteerd binnen het beschikbare budget van € 15 mln. De te nemen maatregelen aan weerszijden van Mariënheem betreffen het opheffen van oversteken en de aanleg van parallelwegen.
In 2016 heeft participatie plaatsgevonden waarbij ook het Traverseplus plan van de bewoners is ingebracht. Dit plan is echter afgevallen omdat het te duur is. De participanten zijn door RWS over deze uitkomst geïnformeerd.
Ziet u het «Traverse-plus-plan» als een eindoplossing voor deze weg of bent u bereid om alsnog de N35 ook bij Mariënheem op te waarderen tot een volwaardige stroomweg met 2x2 rijstroken en een maximumsnelheid van minstens 100 km/u? Zo ja, binnen welke termijn?
De afgelopen jaren is in totaal circa 600 mln Euro in de N35 geïnvesteerd, waarvan circa 450 mln Rijksgeld. Zo zijn de projecten Almelo -Wierden en de Salland Twentetunnel opgeleverd, worden de werkzaamheden op het traject Wijthmen – Nijverdal en Zwolle – Wijthmen gestart en is het traject N35
Nijverdal – Wierden in planstudie. Er is voor mij geen aanleiding om aanvullend hier op andere projecten op de N35 te starten. Uit de systematiek die wij met elkaar hebben afgesproken om investeringen op het hoofdwegennet te prioriteren zijn er na afronding van de lopende projecten geen knelpunten op de N35 meer aanwezig.
Kunt u verklaren waarom het al 27 jaar duurt, zoals de gedeputeerde van de provincie Overijssel (de heer Boerman) stelt, voordat überhaupt een begin is gemaakt met de start van dit project terwijl zowel de bewoners als lokale bestuurders alle medewerking verlenen en zelfs bereid zijn tot cofinanciering?
In aanvulling op mijn antwoorden op de vragen 1 en 2 heb ik, in goed overleg met de provincie en gemeenten, maatregelen geïnventariseerd en geprioriteerd om tot 2020 de N35 stapsgewijs aan te pakken binnen de beschikbare budgetten van Rijk en Regio.
Het essay ‘De apotheek is geen euthanasie-automaat’ |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van het essay «De apotheek is geen euthanasie-automaat», waarin de auteur de vinger erop legt dat de apotheker zich vaak gepasseerd en miskend voelt bij het proces rond euthanasie?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling van de auteur dat de beroepsnormen voor apothekers bij het verstrekken van euthanatica onvoldoende duidelijk zijn en dat dit hen voor problemen stelt?
De beroepsverenigingen KNMP en KNMG hebben in 2012 de richtlijn «Uitvoering Euthanasie en hulp bij zelfdoding» opgesteld. Deze richtlijn geeft aan op welke wijze artsen en apothekers tot een in de praktijk goed toepasbare uitvoering van euthanasie en hulp bij zelfdoding kunnen komen. De richtlijn geldt als norm voor het handelen van artsen en apothekers bij de toepassing van euthanasie en biedt mijn inziens een goede basis voor samenwerking.
De apotheker controleert of het farmaceutisch technisch handelen rond de levensbeëindiging op verantwoorde wijze en met de juiste middelen in de juiste dosering plaatsvindt. De apotheker is verantwoordelijk – indien hij/zij de spuiten, elastomeerpomp, infuuszak of de drank bereidt – voor de bereiding en de etikettering. Er zijn specifieke zorgvuldigheidscriteria voor de apotheker opgesteld die in bijlage IX van de richtlijn zijn gepubliceerd.
Artsen en apothekers worden niet dagelijks met de terhandstelling van euthanatica geconfronteerd. Het is daarom zinvol als de beroepsverenigingen hun achterban blijvend informeren over het bestaan en de inhoud van de richtlijn, ook gedurende de opleiding tot apotheker. Het verdient daarnaast aanbeveling dat artsen en apothekers in een verzorgingsgebied of instelling de uitvoeringsprocedure doornemen, zonder dat daar aanleiding toe is, bijvoorbeeld tijdens een farmacotherapeutisch overleg (FTO). Ook na afloop is het belangrijk dat de arts en apotheker samen de uitvoering doornemen. Er kunnen zich zaken hebben voorgedaan die een volgende keer dan kunnen worden vermeden.
Kunt u bevestigen dat apothekers – net als artsen – medewerking op grond van principiële bezwaren mogen weigeren en dat om die reden van verstrekking van euthanatica mag worden afgezien? Hoe komt het volgens u dat niet iedereen daarvan doordrongen is?
Er bestaat ten algemene geen leveringsplicht voor apothekers. Ik bevestig dus dat apothekers altijd het recht hebben om wegens hen moverende redenen te weigeren euthanatica af te leveren. Niemand heeft de plicht om mee te werken aan een euthanasie. Dit staat als zodanig vermeld in de richtlijn «Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding». Als een apotheker vanwege principiële bezwaren de medewerking aan euthanasie of hulp bij zelfdoding afwijst, dan kan de apotheker de betrokken artsen hiervan in kennis te stellen en de arts verwijzen naar een andere apotheker.
Zoals in het antwoord bij vraag 2 vermeld is, lijkt het zinvol als apothekers en huisartsen de richtlijn en uitvoeringsprocedure periodiek gezamenlijk bespreken.
Herkent u het geschetste beeld dat ook apothekers zonder gewetensbezwaren vaak bedenkingen hebben tegen het verstrekken van euthanatica, bijvoorbeeld a) als een arts om euthanatica vraagt terwijl de eigen arts van de patiënt het verzoek tot euthanasie eerder heeft afgewezen, of b) als hij te maken krijgt met verzoeken ten behoeve van patiënten die hij helemaal niet kent?
Het is mogelijk dat een arts om euthanatica vraagt terwijl de eigen arts van de patiënt het verzoek tot euthanasie eerder heeft afgewezen. Van belang is of aan de zorgvuldigheidseisen uit de wet is voldaan, wat behalve door de uitvoerend arts ook door een onafhankelijk consulent getoetst wordt. Hetzelfde geldt voor verzoeken ten behoeve van patiënten die de apotheker niet kent, het gaat erom dat het euthanasieverzoek aan de zorgvuldigheidseisen voldoet.
Ik kan mij voorstellen dat een apotheker in deze gevallen extra alert is bij een verzoek tot verstrekking van euthanatica, en dat zijn informatiebehoefte dan groter is. Het is dan ook verstandig als een (onbekende) arts de apotheker tijdig informeert over de op handen zijnde euthanasie, zodat de apotheker een weloverwogen beslissing kan maken over het verstrekken van de euthanatica.
Hoe dient de arts volgens u om te gaan met de op hem rustende plicht om de apotheker zo te informeren dat deze een afgewogen besluit kan nemen over wel of niet verstrekken? Wanneer heeft een arts volgens u aan die plicht voldaan?
Een apotheker heeft een eigenstandige verantwoordelijkheid voor het op een zorgvuldige wijze ter hand stellen van de euthanatica. Ik vind het daarom van belang dat een apotheker de tijd en ruimte heeft om tot een juiste afweging te komen wat betreft de farmaceutische aspecten van een euthanasie, zoals de juiste middelen en methode. Dit staat ook beschreven in de richtlijn «Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding» en in de Code of Practice van de Regionale Toetsingscommissie Euthanasie (RTE).
Hiervoor is het nodig dat de apotheker volledig en op tijd wordt geïnformeerd door de arts. De arts neemt bij voorkeur al voor het overhandigen of versturen van het recept contact op met de apotheker. De apotheker beoordeelt, voordat hij overgaat tot aflevering van euthanatica, op verzoek van een arts of de voorgeschreven methode, de middelen en de dosering kunnen worden toegepast bij de betrokken patiënt. De apotheker levert dan de euthanatica, zoals is voorgeschreven in de richtlijn, rechtstreeks aan de arts.
Arts en apotheker hebben allebei een eigen rol en verantwoordelijkheid en het is van belang dat ze elkaar erop aanspreken als een euthanasieverzoek niet soepel verloopt, zodat er lessen getrokken kunnen worden voor toekomstig handelen.
Hoe komt het volgens u dat artsen, ondanks de informatieplicht, soms erg weinig tijd gunnen aan apothekers om tot een afgewogen beslissing tot verstrekking te komen? Hoe zorgt u ervoor dat apothekers wél altijd een afgewogen besluit zonder druk kunnen nemen over al dan niet verstrekken van euthanatica?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe dient een apotheker volgens u te handelen als a) de door de arts gegeven informatie niet toereikend is voor het vellen van een afgewogen beslissing, b) als hij betwijfelt of aan de wettelijke zorgvuldigheidscriteria is voldaan, of c) als de arts om andere middelen vraagt dan in de richtlijn is voorgeschreven?
De Euthanasiewet is op het punt van de eindverantwoordelijkheid helder: de arts is eindverantwoordelijk voor het beoordelen van het verzoek om euthanasie of hulp bij zelfdoding, voor de voorbereiding en voor de uitvoering ervan. De arts maakt een beoordeling van de wettelijke zorgvuldigheidseisen, waaronder het ondraaglijk en uitzichtloos lijden, bij elk individueel verzoek. Daarnaast consulteert hij een onafhankelijk arts. Op basis van alle informatie maakt de arts een afweging en het geheel wordt na afloop getoetst door de RTE.
De RTE toetst het handelen van de arts, dat is hun wettelijke taak. De Code of Practice zegt dat het «niet in de rede ligt» dat een apotheker die toetsing (over) gaat doen. De verantwoordelijkheid van de apotheker is de controle of het farmaceutisch technisch handelen rond de levensbeëindiging op verantwoorde wijze en met de juiste middelen in de juiste dosering plaatsvindt.
Niettemin mag de apotheker altijd om hem moverende redenen medewerking weigeren.
Indien een arts om andere euthanatica vraagt dan in de richtlijn is voorgeschreven, ligt het in de rede dat de apotheker zich ervan vergewist wat de reden daarvan is, en of het desbetreffende andere middel passend is bij deze patiënt.
Klopt het dat in de derde evaluatie van de Euthanasiewet geen gewag gemaakt zal worden van de zorgen die er zijn over de rol en de positie van de apotheker bij het verlenen van farmaceutische zorg bij euthanasie? Waarom zijn deze zorgen niet meegenomen bij de evaluatie? Bent u bereid daar alsnog onderzoek naar te doen?
De apotheker vervult een onmisbare rol bij een euthanasieverzoek. De Euthanasiewet is echter gericht op artsen, zij moeten zich verantwoorden bij de RTE, de apotheker hoeft dit niet. De apotheker is verantwoordelijk voor het juiste middel en de juiste dosering passend bij de patiënt, maar is niet verantwoordelijk voor de uitvoering van de euthanasie. De rol en positie van de apotheker zijn daarom geen onderwerp van onderzoek geweest in de derde evaluatie van de euthanasiewet. Tijdens het bepalen van de thema’s die aan bod dienden te komen in deze evaluatie, kwam niet naar voren dat dit onderwerp speciale aandacht behoefde. Aangezien een wetsevaluatie een uitgebreid en grondig proces betreft, waarin belangrijke en actuele kwesties omtrent wetgeving onderzocht worden, zie ik geen aanleiding om nader onderzoek te doen naar de rol van de apotheker bij het verlenen van farmaceutische zorg bij euthanasie.
De gedwongen sluiting van de Central European University in Hongarije |
|
Johannes Sibinga Mulder |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat in Hongarije een wet is aangenomen die de facto leidt tot de gedwongen sluiting van de Central European University in Hongarije? Klopt het dat er tevens een wet is aangenomen die de vrijheid van non-gouvernementele organisaties ernstig inperkt?1
Op 4 april jl. zijn amendementen op de Wet op Hoger Onderwijs door het Hongaarse parlement goedgekeurd. De hiermee aangepaste Wet op het Hoger Onderwijs legt nieuwe regels op aan buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs die actief zijn in Hongarije. Naast de genoemde Central European University (CEU), raakt de wet nog 27 andere buitenlandse instellingen. Naar eigen zeggen kan de CEU niet, althans niet binnen de gestelde termijn, voldoen aan de nieuwe vereisten, waaronder het openen van een campus in de Verenigde Staten. Dit kan na 1 januari 2018 leiden tot intrekking van de accreditatie van de universiteit door de Hongaarse overheid.
Op 21 april jl. heeft de linkse oppositie in het Hongaarse parlement – met steun van een rechtse oppositiepartij – de wet ter toetsing voorgelegd aan het Constitutioneel Hof. Nog niet duidelijk is hoe en wanneer het Hof zal oordelen over de constitutionaliteit van de wet, omdat ze niet gebonden is aan een termijn. In afwachting van een oordeel van het Constitutioneel Hof in Hongarije kan het kabinet nog geen uitspraken doen over de situatie waarin de CEU of één van de andere buitenlandse onderwijsinstellingen verkeert.
Op 7 april jl. legden parlementariërs van de regeringspartij wetswijzigingen met betrekking tot de wet op non-gouvernementele organisaties (ngo’s) voor aan het parlement. Deze wetswijzigingen zijn nog niet goedgekeurd. De voorgestelde wetgeving zou ngo’s die op jaarbasis meer dan 7.200.000 HUF (rond de 23.000 euro) uit het buitenland ontvangen, dwingen om zich als zodanig te registreren en te identificeren in al hun publicaties. Ook zouden ze jaarlijks aan de Hongaarse autoriteiten dienen te rapporteren over de grootte en de herkomst van de buitenlandse financiering. Bij eventuele goedkeuring zou het Hongaarse OM toezien op de naleving van de wet, waarin ook diverse sanctiemechanismes zijn opgenomen, waaronder het intrekken van de vergunning voor de ngo om in Hongarije te opereren.
Hoe beoordeelt u de wetsvoorstellen? Deelt u de verontwaardiging, onder andere verkondigd door de Duitse president Steinmeier, die de inbreuk op de vrijheid van het maatschappelijk middenveld en van de wetenschap reeds heeft veroordeeld?2
Het Kabinet heeft met zorg kennisgenomen van berichten over aanpassingen van de Wet op het Hoger Onderwijs en de mogelijke gevolgen daarvan voor de Central European University. Academische vrijheid en een goede kwaliteit van onderwijs zijn pilaren van een vrije democratische maatschappij. Om die reden heb ik al op 5 april jl. om opheldering van Hongarije gevraagd over de wet. Tijdens een bijeenkomst op 7 april jl. op het Hongaarse Ministerie van Buitenlandse Zaken onderstreepte de Nederlandse ambassadeur in Boedapest het belang van gemeenschappelijke waarden en solidariteit binnen de EU en sprak hij zorgen uit over de mogelijke gevolgen van de wet op het Hoger Onderwijs in Hongarije.
Het kabinet is bezorgd over de eventuele gevolgen voor ngo’s indien het wetsvoorstel dat zich richt op buitenlandse financiering van deze organisaties, zou worden aangenomen. Hoewel er in het algemeen legitieme publieke redenen kunnen zijn voor het stellen van transparantie-eisen op het gebied van financiering, moeten maatregelen proportioneel zijn en non-discriminatoir. Volgens het Hungarian Helsinki Committee en de Hungarian Civil Liberties Union3 schiet het Hongaarse wetsvoorstel juist op die punten tekort en leidt het voorstel naast excessieve administratieve en financiële druk ook tot stigmatisering.
Bent u bereid Hongarije in bilateraal en in EU-verband op deze wetten aan te spreken? Ziet u tevens kans om de Europese Commissie zich in te laten spannen voor het beschermen van de vrijheid van maatschappelijke organisaties en de wetenschap in Hongarije?
De Europese Commissie heeft, bij monde van zowel Eurocommissaris Navracsis voor Onderwijs als Eurocommissaris Moedas voor Onderzoek, Wetenschap en Innovatie, haar zorgen uitgesproken over de ontwikkelingen in Hongarije. De Hongaarse regering wordt opgeroepen om geen beslissingen te nemen die de wetenschappelijke en academische vrijheden beperken. Op 26 april jl. kondigde de Europese Commissie de start aan van een inbreukprocedure tegen Hongarije vanwege de nieuwe Wet op het Hoger Onderwijs. Volgens de Europese Commissie is de wet in strijd met de academische vrijheden en onverenigbaar met vrijheden die samenhangen met de interne markt. Hongarije heeft een maand de tijd om op de inwerkingstelling van de inbreukprocedure te reageren. Het kabinet steunt de Europese Commissie die er op toeziet dat lidstaten zich aan Europese regelgeving houden en als het gaat om het waarborgen van gedeelde waarden, en zal vervolgstappen nauwlettend in de gaten houden. Ook het verdere verloop van de behandeling van het wetsvoorstel over buitenlandse financiering van non-gouvernementele organisaties in Hongarije zal het kabinet op de voet blijven volgen.
De Wet arbeid vreemdelingen |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat dient te worden verstaan onder het begrip «andere werkgever» uit artikel 15, eerste lid van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav)? Vallen ook particulieren die een dienstverlener, zoals een schoonmaakbedrijf, inhuren hieronder?
De Wet arbeid vreemdelingen (Wav) kent een breed werkgeversbegrip. Een werkgever is degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten of een natuurlijke persoon die een ander huishoudelijke of persoonlijke diensten laat verrichten. Particulieren die een dienstverlener inhuren vallen hier ook onder.
Welke mogelijkheden heeft de «andere werkgever» om te kunnen vaststellen of de werknemer die de werkzaamheden komt uitvoeren een vreemdeling is op grond van de Wav, als aan hem geen afschrift van een identiteitsbewijs wordt verstrekt door de opdrachtnemer? Of het uitzendbureau en de opdrachtnemer de «andere werkgever» meldt dat de betreffende werknemer geen vreemdeling is?
De «andere werkgever», de opdrachtgever, is op grond van artikel 15 Wav verplicht om de identiteit van de vreemdeling vast te stellen aan de hand van het identiteitsbewijs en de door de werkgever (het uitzendbureau of de opdrachtnemer) te verstrekken kopie van het identiteitsbewijs en deze kopie op te nemen in de administratie. Op de «andere werkgever» rust de zelfstandige verantwoordelijkheid om de identiteit van de te werk te stellen vreemdeling te controleren aan de hand van originele identiteitsdocumenten. Zo nodig vraagt de «andere werkgever» het afschrift van het identiteitsbewijs op bij het uitzendbureau of de opdrachtnemer. Er hoeft geen kopie van het identiteitsbewijs te worden verstrekt als de vreemdeling onderdaan is van een land dat partij is bij de Europese Economische Ruimte, onderdaan is van de Europese Unie of van Zwitserland.
De «andere werkgever», de opdrachtgever, mag dus niet afgaan op de enkele mededeling van de werkgever (het uitzendbureau of de opdrachtnemer) dat de betreffende werknemer geen vreemdeling is.
Gelden de verplichtingen uit artikel 15 van de Wav (verstrekken en bewaren van identiteitsbewijs en vaststellen van identiteit) ook bij incidentele vervanging?
Ja, de verplichtingen van artikel 15 gelden voor alle arbeid, ook bij incidentele vervanging.
Indien een particulier een schoonmaakbedrijf inhuurt voor de schoonmaak van zijn huis, en het schoonmaakbedrijf incidenteel en buiten medeweten van de betreffende particulier, een vreemdeling zonder tewerkstellingsvergunning het huis laat schoonmaken, zonder dat de particulier een afschrift van het identiteitsbewijs krijgt en de identiteit van de betreffende vreemdeling kan vaststellen: is er dan sprake van een overtreding? Kan deze overtreding beboet worden? Kan de betreffende particulier hiervoor een strafblad krijgen?
In de beschreven situatie is sprake van een overtreding. Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb aangegeven heeft de opdrachtgever, ook als dit een particulier is, de verplichting de identiteit van de vreemdeling vast te stellen en een kopie van het identiteitsbewijs te bewaren. Deze overtreding kan beboet worden. In het handhavingsbeleid van de Inspectie SZW is echter bepaald dat bij particulieren (dat wil zeggen natuurlijke personen die een ander huishoudelijke of persoonlijke diensten laat verrichten en die niet beroeps- of bedrijfsmatig arbeid inhuren als opdrachtgever) niet wordt opgetreden bij het niet-nakomen van de genoemde verplichting.
Overigens betreft het bij overtreding een bestuurlijke boete op grond van de Wav die niet in de justitiële systemen wordt geregistreerd. De betreffende werkgever krijgt hierdoor dan ook geen strafblad.
Wat is de maximale sanctie op overtreding van artikel 15, tweede en vierde lid van de Wav?
Het boetenormbedrag is 1.500 euro. Bij het vaststellen van de boete wordt een onderscheid gemaakt tussen natuurlijke personen en rechtspersonen. Als sprake is van een natuurlijk persoon die wordt beboet, wordt vanuit het oogpunt van evenredigheid een correctiefactor van 0,5 op het boetenormbedrag toegepast. Het boetebedrag wordt verhoogd met 100 dan wel 200 procent in geval van recidive of herhaalde recidive.
In hoeverre houdt de Inspectie SZW bij het opleggen van een sanctie rekening met de mate van verwijtbaarheid bij de «andere werkgever», bijvoorbeeld als deze is misleid door de feitelijke werkgever van de vreemdeling?
Zowel de werkgever (het uitzendbureau of de opdrachtnemer) als de «andere werkgever» (de opdrachtgever) heeft een eigen verantwoordelijkheid om de Wav na te leven en zich te houden aan de verplichtingen van artikel 15 van de Wav. Dit betekent dat deze beide categorieën werkgevers een eigen verantwoordelijkheid hebben om zelf de identiteit van de te werk te stellen vreemdeling te controleren aan de hand van originele identiteitsdocumenten. Dat geldt derhalve ook voor particuliere opdrachtgevers die op grond van de wet als «andere werkgever» (de opdrachtgever) worden beschouwd. Zoals in alle gevallen, speelt de mate van verwijtbaarheid een rol. Als een overtreding een overtreder niet te verwijten valt, mag op grond van de Algemene wet bestuursrecht geen boete worden opgelegd. Van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid is bijvoorbeeld sprake als de tewerkgestelde vreemdeling zich heeft geïdentificeerd met een vals identiteitsbewijs waarbij de vervalsing betrekking heeft op de zogenaamde tweedelijnskenmerken die bij een werkgever niet bekend worden verondersteld. Een overtreder zal altijd gemotiveerd moeten aangeven waarom in zijn geval geen sprake is van verwijtbaarheid, waarbij de specifieke situatie van de overtreding wordt betrokken.
Hoeveel werkgevers hebben in 2014, 2015 en 2016 een sanctie gekregen vanwege overtreding van artikel 15, tweede en/of vierde lid? Hoeveel hiervan zijn opgelegd aan particulieren? Kunt u hierbij ook aangeven tegen hoeveel sancties beroep is aangetekend en hoeveel sancties uiteindelijk onherroepelijk zijn geworden?
In 2014, 2015 en 2016 hebben respectievelijk 11, 63 en 57 werkgevers een boete opgelegd gekregen vanwege overtreding van artikel 15, tweede en/of vierde lid van de Wav. Geen van deze boetes zijn opgelegd aan particulieren (dat wil zeggen aan natuurlijke personen die een ander huishoudelijke of persoonlijke diensten laat verrichten en die niet beroeps- of bedrijfsmatig arbeid inhuren als opdrachtgever), in lijn met het handhavingsbeleid van de Inspectie SZW. Er is daarmee geen sprake van beroepszaken of onherroepelijke boetes in deze zaken.
Waarom kan de «andere werkgever» een sanctie krijgen als hij de identiteit van de vreemdeling niet vaststelt en geen afschrift van het identiteitsbewijs bewaart? Waarom ligt de verantwoordelijkheid voor het werken met een tewerkstellingsvergunning niet volledig bij de werkgever waar de vreemdeling feitelijk in dienst is?
Het is belangrijk dat iedere werkgever, ook als zij andere bedrijven inhuren, zijn verantwoordelijkheid neemt voor naleving van de Wav om op die manier malafide gedrag terug te dringen. Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, kent de Wav een ruim werkgeversbegrip. Iedereen die een ander arbeid laat verrichten moet er voor zorgen dat die werkzaamheden volgens de geldende wettelijke voorschriften worden uitgevoerd.
Ook in situaties van onderaanneming of uitbesteding van werkzaamheden is iedere werkgever verantwoordelijk voor eventuele overtredingen. Alle werkgevers hebben dus een eigen verantwoordelijkheid in de keten. Als ondanks alle maatregelen die een werkgever in het kader van de eigen verantwoordelijkheid heeft genomen en ook moet nemen, een overtreding wordt geconstateerd, wordt per geval beoordeeld of de overtreding iedere partij in de keten te verwijten valt.
Stroperij met honden |
|
Frank Futselaar |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Zeven windhonden in een auto: politie houdt mogelijke stropers aan»1 en «Ierse stropers jagen met windhonden bij Zaamslag»?2
Ja.
Wat gebeurt er met honden die bij deze incidenten in beslag genomen zijn? Wat is het standaardbeleid in deze?
In het kader van een strafrechtelijk onderzoek kunnen voorwerpen, waaronder volgens de wet ook levende dieren vallen, in beslag worden genomen. De wet somt de gronden daarvoor op. Levende dieren worden door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (zijnde de wettelijk bewaarder van in beslag genomen levende have) vaak bij opslaghouders geplaatst (asielen of dierenpensions). De beslissing wat er met in beslag genomen voorwerpen gebeurt, kan worden genomen door het Openbaar Ministerie of, indien een zaak wordt voorgelegd aan de rechter, door de rechter.
Klopt het dat de honden meestal na enkele dagen worden teruggegeven om financiële redenen (de kosten van de opvang)?
Het Openbaar Ministerie of de rechter beslist wat er met de in beslag genomen honden moet gebeuren. In de meeste gevallen worden deze herplaatst.
Welke straffen kunnen de betreffende stropers tegemoet zien? Hoe wordt hier omgegaan met buitenlandse overtreders?
Het uitoefenen van de jacht met behulp van windhonden (ook wel lange honden genoemd) is bij wet verboden. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval – zoals de aard en de ernst van de overtreding, het gedrag van de overtreder en de vraag of de overtreding gebeurt in een georganiseerd verband – kan het Openbaar Ministerie besluiten tot strafrechtelijke vervolging, waarbij ter terechtzitting een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geëist kan worden. Het formeel-juridische karakter van wildstroperij kan zich uiten in de vorm van één of meerdere verschillende strafbare feiten, zoals het verbod om dieren te doden (strafbaar gesteld in Wet natuurbescherming). Het bepalen van de strafmaat hangt hiermee samen. Het is vervolgens aan de rechter om te bepalen welke strafmaat aan de betreffende stropers wordt opgelegd.
Voor strafbare feiten die begaan worden op Nederlands grondgebied geldt de Nederlandse rechtsmacht en zal vervolging conform nationale wetgeving plaatsvinden.
Signaleert u een toename van het aantal gevallen van stropen met lange honden en is er sprake van georganiseerde «wedstrijden»?
Een toename van het aantal gevallen van stropen met lange honden en van het organiseren van «wedstrijden» is mij niet bekend.
Is er een toename van het aantal gepakte stropers? Hoeveel waren dit er in 2016 en in de jaren daarvoor?
Er wordt geen centrale registratie bijgehouden van het aantal gepakte stropers. Omdat wildstroperij geen afzonderlijk in de wet opgenomen strafbaar feit is, zoals omschreven onder antwoord 4, worden stroperijdelicten niet apart geregistreerd in de registraties van politie en justitie. Er is daarom geen indicatie te geven over het aantal gepakte stropers. Een toename van het aantal gepakte stropers is mij niet bekend.
Onderschrijft u dat de handhaafcapaciteit krap is gezien de toename van incidenten (zoals stroperij / drugsafval) in het buitengebied?
De handhaafcapaciteit wordt door mij als voldoende beschouwd. Er is derhalve geen aanleiding op de handhaafcapaciteit in het buitengebied te intensiveren.
Bent u bereid een inspanning te leveren om de handhaafcapaciteit in het buitengebied te intensiveren?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht: “Magere score voor politie in de buurt” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Magere score politie in de buurt»?1
Ja.
Klopt het dat burgers nergens zo ontevreden zijn over het functioneren van de politie in hun buurt als in Zuid-Limburg? Zo nee, waarom niet?
Uit de cijfers van het CBS-onderzoek blijkt dat de tevredenheid over het totale functioneren van de politie door heel Nederland is gestegen, ook in Limburg. Zoals bij ieder vergelijkbaar onderzoek is er ook een regio waar de score relatief het laagst is. Het is correct dat in de uitkomsten van dit onderzoek dat voor de regio Zuid-Limburg het geval is.
Denkt u net als de CBS-onderzoeker die wordt genoemd in het artikel, dat het te maken heeft met ervaren overlast zoals drugstoerisme en -criminaliteit? Zo nee, waarom niet?
De CBS-onderzoeker geeft in het artikel aan geen eenduidige verklaring voor de scores in Limburg te hebben. De analyse geeft inzicht in de tevredenheid van burgers over het totale functioneren van de politie, die gemiddeld genomen is toegenomen. Uit de uitkomsten is echter niet op te maken wat maakt dat de ene regio hoger scoort dan de andere.
Wordt dit soort criminaliteit wel effectief aangepakt aangezien het percentage tevreden mensen in die regio’s lager ligt dan het landelijk gemiddelde en het percentage in politieregio Maastricht/Sittard-Geleen zelfs een daling laat zien?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer wordt in die regio’s eindelijk eens het juiste aantal wijkagenten ingezet?
Zoals uw Kamer in november jl. is geïnformeerd,2 is het de opdracht van de korpschef voor eind 2017 een bezetting van de wijkagentenfunctie van 97% te realiseren. Daarnaast wordt de gebiedsgebonden politiezorg versterkt en is er altijd een aanspreekpunt voor zowel de burger als het lokaal gezag.
Welke maatregelen gaat u nemen om de tevredenheidsscore over de politie in deze regio’s omhoog te krijgen?
Dienstverlening waarbij de burger centraal staat is van groot belang voor het vertrouwen van de samenleving in de politie. De toegankelijkheid van de politie staat daarbij voorop. Naast zichtbare aanwezigheid zet de politie hierop in door via andere kanalen met de burger in contact te treden. Op die manier sluit de dienstverlening van de politie beter aan bij de moderne tijd.3 Het is goed om te zien dat de tevredenheid aan het toenemen is.
Het bericht dat er binnen de gehele overheid is informatieveiligheid nodig is |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht ««Cybersecurity niet alleen Rotterdams probleem» (Binnenlands Bestuur)?1
Ja.
Deelt u de mening van de Digicommissaris dat er binnen de gehele overheid investeringen nodig zijn voor betere informatieveiligheid? Zo ja, waarom en wat doet u om dit te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Op 16 november 2016 heeft het kabinet de Studiegroep Informatiesamenleving en Overheid ingesteld om een advies op te stellen over (het verbeteren van) het functioneren van de digitale overheid. De Studiegroep is verzocht om, ten behoeve van de volgende kabinetsperiode, te adviseren over een verbetering van het functioneren van de digitale overheid voor wat betreft de doorontwikkeling, de financiering en de governance van de generieke digitale voorzieningen. In haar rapport dat op 18 april is verschenen adviseert de Studiegroep dat «De digitale basisinfrastructuur (Generieke Digitale Infrastructuur, GDI) wordt bestempeld tot vitale infrastructuur voor Nederland. De financiering wordt, inclusief doorontwikkeling en innovatie, structureel geborgd.»2 Het kabinet heeft de overwegingen en aanbevelingen van de Studiegroep zonder nadere standpuntbepaling aan uw Kamer voorgelegd. Als demissionair Minister van BZK laat ik het aan mijn opvolger hoe hij of zij de aanbevelingen van de Studiegroep gaat oppakken.
Deelt u de mening van de Digicommissaris dat er een snellere implementatie van moderne internetstandaarden nodig is? Deelt u dan ook de mening van de Internet Society Nederland dat er een wettelijke verplichting om beveiligingsstandaarden te gebruiken moet komen? Zo ja, waarom en wat kunt u doen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Er is inderdaad een snellere implementatie van moderne internetstandaarden nodig, met name op het gebied van beveiligingsstandaarden. Daarom worden diverse acties ondernomen. Zo is de rijksoverheid een van de initiatiefnemers van de «veilige e-mailcoalitie», waarin bedrijfsleven en overheid samenwerken om phishing terug te dringen. Daarnaast wordt er deelgenomen aan het Platform Internetstandaarden dat de implementatie van de beveiligingsstandaarden meetbaar maakt via internet.nl, en hebben de overheden in het Nationaal Beraad Digitale Overheid afgesproken om informatieveiligheidsstandaarden een impuls te geven. De standaarden zijn opgenomen in factsheets van het NCSC en de Informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten van VNG/KING.
Het voorstel voor de wet Generieke Digitale Infrastructuur, dat onlangs in consultatie was, bevat een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur open standaarden, waaronder beveiligingsstandaarden, aan te wijzen die overheden dienen te hanteren in het elektronisch verkeer met andere overheden, met burgers en met bedrijven. Deze aanwijzing zal plaatsvinden indien dit noodzakelijk en proportioneel is gelet op de goede werking, veiligheid, betrouwbaarheid of de doelmatigheid van het elektronisch verkeer, of indien dit voortvloeit uit verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de afspraak tussen de Digicommissaris en het Nationaal Beraad Digitale Overheid over de implementatie van moderne beveiligingstandaarden bij de e-mail van gemeenten per 2018?
De stand van zaken van de implementatie van een set informatieveiligheidsstandaarden wordt op verzoek van het Nationaal Beraad halfjaarlijks – via internet.nl – door het Forum Standaardisatie gemeten. De laatste meting treft u aan op de pagina: www.forumstandaardisatie.nl/thema/iv-meting. Uit de laatste meting van begin 2017 blijkt dat de implementatie gestaag groeit. Vooral gemeenten hebben het laatste half jaar een flinke inhaalslag gemaakt. De groei moet echter overheidsbreed verder worden doorgezet, zodat het streefbeeld kan worden gehaald om deze standaarden eind 2017 overal waar van toepassing, te hebben geïmplementeerd.
Is het aantal van 700 kritieke lekken in de systemen van de gemeente Rotterdam symptomatisch voor de stand van zaken met betrekking tot de informatieveiligheid bij Nederlandse gemeenten? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet? Beschikt u over recent onderzoek naar de stand van informatiebeveiliging bij Nederlandse gemeenten?
Laat ik voorop stellen dat met eventuele misstanden of aanwijzingen daarvan serieus dient te worden omgegaan, zoals in het voorbeeld van Rotterdam ook is gebeurd. De technische kwetsbaarheden zijn gevonden als gevolg van een penetratietest bij de gemeente Rotterdam, uitgevoerd door de rekenkamer op verzoek van de gemeenteraad van diezelfde gemeente. Ook in andere gemeenten zijn dergelijke onderzoeken uitgevoerd. De conclusies van de rapporten lopen uiteen. Er is op basis van deze rekenkameronderzoeken geen reden om aan te nemen dat de conclusies van één rapport symptomatisch zou zijn voor de stand van zaken bij alle Nederlandse gemeenten – in positieve zin, noch in negatieve zin.
Zoals ik uw Kamer eerder heb laten weten bij de beantwoording van vragen over een hack bij de gemeente Ede, zijn er geen cijfers beschikbaar van aantallen informatiebeveiligingsincidenten of hacks bij gemeenten.3 Er is dus geen allesomvattend overzicht met de diepte van een lokaal rekenkameronderzoek.
De roofmoord op een Nederlander in Zuid-Afrika |
|
Martin Bosma (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat een 55-jarige Nederlander op zijn boerenerf in Zuid Afrika is beroofd en vervolgens bruut vermoord?1
Ja.
Kunt u een verklaring geven voor het feit dat het aantal «plaasmoorde» de laatste tijd flink is gestegen?
Het kabinet kan wegens het ontbreken van eenduidige officiële cijfers niet bevestigen dat er sprake is van een toename van het aantal moorden op boerderijen in Zuid-Afrika. Zuid-Afrikaans overheidsonderzoek biedt echter wel een verklaring voor deze moorden. Bij roofovervallen op boerderijen wordt vaak grof geweld gebruikt, regelmatig met de dood tot gevolg. Soms spelen andere motieven dan roof een rol, zoals verstoorde werkrelaties. Daarnaast geldt in algemene zin dat boeren een kwetsbare groep vormen door de vaak geïsoleerde ligging van boerderijen. Hierdoor is weinig steun of bescherming in de buurt en duurt het relatief lang voordat de veiligheidsdiensten ter plaatse zijn.
In hoeveel procent van de gevallen leiden de gruwelijke moorden, op veelal blanke boeren, daadwerkelijk tot een veroordeling?
Officiële cijfers van overheidsinstanties hierover zijn moeilijk te achterhalen omdat de Zuid Afrikaanse overheid moorden op (blanke) boeren niet separaat registreert en onderscheidt van andere moorden. Wel doen maatschappelijke organisaties onderzoek. Zo heeft bijvoorbeeld «AfriForum» tijdens het United Nations Forum for Minority Issues in november 2015 een rapport aangeboden aan de Verenigde Naties. Dit rapport beschrijft dat na moorden op Zuid-Afrikaanse boeren slechts een beperkt aantal verdachten wordt gearresteerd en een nog kleiner aantal veroordeeld. Bij de 40 moordzaken die «AfriForum» heeft onderzocht, waren in totaal 150 verdachten betrokken. Hiervan is uiteindelijk 39 procent aangeklaagd en is 23 procent schuldig bevonden en veroordeeld.2
Bent u bereid het politieonderzoek op de voet te volgen en ervoor te zorgen dat het onderzoekdossier niet naar Afrikaans gebruik onder een dikke laag stof verdwijnt?
De Nederlandse Ambassade in Pretoria staat in contact met de politie van Barberton, het Zuid-Afrikaanse politiekorps dat de moord onderzoekt. Tevens heb ik dit aan de orde gesteld tijdens mijn bezoek aan Zuid-Afrika. Ook staat de Nederlandse politie in contact met de Zuid-Afrikaanse politie om gericht en vanuit een professionele en deskundige achtergrond de zaak te kunnen begeleiden en te volgen. Zowel de ambassade als de Nederlandse politie blijven dit onderzoek op de voet volgen.
Op welke wijze gaat u de druk opvoeren bij de Zuid-Afrikaanse regering om de Nederlandse boerengemeenschap in Zuid-Afrika te behoeden voor nog meer bloedvergieten?
De Zuid-Afrikaanse overheid neemt zijn verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid en voor het (preventief) bestrijden van misdaad serieus. De Nederlandse ambassade in Pretoria onderhoudt contacten met de relevante Zuid-Afrikaanse autoriteiten en bovendien is sprake van goede samenwerking met de Zuid-Afrikaanse politie op het gebied van misdaadbestrijding. Wanneer nodig, worden zorgen over openbare orde en veiligheid in het kader van die samenwerking aan de orde gesteld en geadresseerd. Daarnaast is de mensenrechtensituatie in Zuid-Afrika, inclusief misdaadbestrijding, vast onderwerp van gesprek tijdens de jaarlijkse EU-Zuid-Afrika mensenrechtendialoog.
Deelt u de mening dat Zuid-Afrika niet alleen economisch maar qua goed bestuur steeds verder wegzakt door jaren van ANC-bewind?
Het kabinet constateert dat Zuid-Afrika sinds de eerste democratische verkiezingen van 1994 enorme stappen voorwaarts heeft gemaakt naar een minder ongelijke samenleving. Het heeft een progressieve Grondwet, sterke instellingen, zoals onafhankelijke rechtspraak en pers, en een goed ontwikkelde en diverse economie. Tegelijk kent Zuid-Afrika serieuze uitdagingen op economisch, sociaal en bestuurlijk terrein. Ik heb tijdens mijn gesprek op 11 april met de Minister van Buitenlandse Zaken Nkoana-Mashabane de hoop en verwachting uitgesproken dat Zuid-Afrika die uitdagingen te boven zal komen, gebruikmakend van de kracht van bestaande instituties en met respect voor de rechtsstaat.