De berichtgeving dat matchfixing toeneemt in Nederland |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht van de NOS waarin de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) aangeeft dat de huidige regels omtrent matchfixing niet voldoende zijn?1
In het bewuste bericht wordt de wens van de KNVB belicht tot invoering van een speciaal wetsartikel dat tot zwaardere straffen voor matchfixing zal leiden. In mijn antwoord op eerdere Kamervragen over matchfixing heb ik aangegeven dat de huidige wetgeving voldoende mogelijkheden biedt tot vervolging. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 11 van het lid Van Nispen (SP), dat ik tegelijkertijd met de antwoorden op deze vragen naar uw Kamer stuur2.
Bent u bekend met de aanbevelingen die in het rapport «Matchfixing in Nederland» naar voren komen?2
Ja.
Op wat voor manier heeft u uitvoering gegeven aan het in 2013 verschenen rapport van «Matchfixing in Nederland»?
De aanbevelingen in het rapport hebben vooral betrekking op het verbeteren van de samenwerking tussen partijen en aanvullende maatregelen op het terrein van de sport. Wat de samenwerking betreft wordt in het rapport onder andere geadviseerd om twee verschillende platforms in te richten, een voor het delen van beleidsinformatie en een voor het delen van operationele informatie.
In dit kader is het Nationaal Platform Matchfixing ingesteld waar diverse signalen en andere informatie gedeeld kunnen worden, mits het geen persoonsgegevens of opsporingsinformatie betreft. Laatstbedoelde informatie wordt besproken in het signalenoverleg dat periodiek bijeen komt om signalen van sportfraude waaronder mogelijk matchfixing te bespreken. Naast het operationele platform is een strategisch beraad matchfixing ingesteld. Het doel van dit platform is om de aanpak van matchfixing te besturen, toe te zien op goede informatiedeling en samenwerking te realiseren tussen betrokken partijen.
De aanvullende maatregelen op het terrein van de sport hebben vooral betrekking op preventie en aanpassing van de reglementen waardoor matchfixing wordt tegengegaan. De sport heeft daar invulling aan gegeven door onder meer de inrichting van het vertrouwensloket in de sport en de ontwikkeling van preventieve en educatieve maatregelen op het brede terrein van integriteit.
Voor de overige maatregelen verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 3,4,8,9,10 en 12 van het lid Van Nispen (SP)4.
Bent u van mening dat de aanbevelingen die in het rapport worden gedaan, namelijk het uitbreiden van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) en artikel 328ter Sr. een betere manier zijn om matchfixing tegen te gaan dan een volledig nieuwe wet te implementeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 11 van het lid Van Nispen (SP)5.
Waar wordt in internationaal verband op ingezet om het toenemende risico op matchfixing tegen te gaan?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 10 van het lid Van Nispen (SP)6.
Het bericht dat kinderartsen afhankelijk werden van geld van farmaceutische bedrijven |
|
Pia Dijkstra (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «hoe kinderartsen afhankelijk werden van geld van farmaceutische bedrijven»?1
Ja.
Heeft u eerder signalen ontvangen dat gespecialiseerde kinderartsen onnodig dure groeihormonen, of andere medicatie, voorschrijven in ruil voor onderzoeksgeld van farmaceutische bedrijven? Zo ja, welke signalen waren dit? Zo nee, zou u dit willen onderzoeken?
Er zijn eerder signalen ontvangen over financiering van onderzoek naar groeihormonen door de farmaceutische industrie. Ik heb uw Kamer hierover bericht in het VSO van 11 juli 2012 (kst-33000-XVI-195). Voor de samenwerking tussen voorschrijvers en fabrikanten gelden de wettelijke bepalingen rondom gunstbetoon. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op de naleving van deze regels. Puur op basis van het artikel van De Correspondent kan de IGZ niet beoordelen of er sprake is van een overtreding. Vandaar dat de IGZ deze casus als melding behandelt en deze beoordeelt, nadere informatie opvraagt en zo nodig verder zal onderzoeken.
Klopt het dat voorschrijven van medicatie, gekoppeld aan onderzoeksgeld, verboden is? Zo ja, welke wettelijke waarborgen gelden hiervoor, op welke wijze wordt dit gecontroleerd en door wie? Zo nee, waarom niet? Ziet u deze vorm van voorschrijven als verkapte marketing?
De Geneesmiddelenwet verbiedt het in het vooruitzicht stellen, aanbieden of toekennen van geld of op geld waardeerbare diensten of goederen met het kennelijke doel het voorschrijven, ter hand stellen of gebruiken van een geneesmiddel te bevorderen. De IGZ houdt hier toezicht op.
Bij de vraag of in een bepaald geval sprake is van gunstbetoon kijkt de IGZ of een bepaalde financiële relatie het «kennelijke doel» heeft het voorschrijven te beïnvloeden.
Het is van belang dat er heldere afspraken zijn binnen een instelling over de betrokkenheid van voorschrijvers als adviseur of beoordelaar bij het inkoopproces om ongewenste beïnvloeding en belangenverstrengeling te voorkomen. Ik zie hierbij ook een belangrijke rol weggelegd voor het bestuur van een zorgaanbieder. De Governancecode zorg 2017 verplicht raden van bestuur tot het nemen van maatregelen die belangenverstrengeling van professionals, managers en medewerkers voorkomen. Ook in het kader van «toezicht goed bestuur» zal de IGZ eventueel in samenwerking met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) deze casus nader bekijken. De IGZ heeft toegezegd, om deze casus als melding te behandelen.
Wat is uw reactie op het feit dat het, volgens dit artikel, de artsen zelf zijn die om extra geld vragen van farmaceutische bedrijven? Welke onderliggende redenen zijn hiervoor volgens u aan te wijzen? Welke mogelijke oplossingen ziet u voor deze onwenselijke ontwikkeling?
Bij het voorschrijven van een geneesmiddel staat het belang van de patiënt voorop: het juiste middel bij de juiste patiënt. Andere belangen mogen daar geen invloed op hebben. Zoals ik in vraag 2 heb beantwoord, behandelt de IGZ deze casus als melding en zal deze beoordelen, nadere informatie opvragen en zo nodig veder onderzoeken. Ik wacht de bevindingen van de IGZ af.
Kunt u aangeven op welke wijze u de onafhankelijkheid van artsen stimuleert en waarborgt, en voorkomt dat straks ook eventuele andere gespecialiseerde beroepsgroepen afhankelijk worden van de farmacie? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
Een arts dient te handelen in het belang van de patiënt en de maatschappij en is daarbij gehouden aan professionele gedragsregels en richtlijnen. Specifiek voor het voorschrijven van geneesmiddelen gelden regels rondom reclame en gunstbetoon. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 2 en 3. De IGZ ziet hier op toe. De afgelopen periode is ook het Transparantieregister Zorg geïntroduceerd waarmee steeds meer transparantie gegeven wordt over financiële relaties tussen artsen en bedrijven.
Het mag niet zo zijn dat voor het verlenen van patiëntenzorg de artsen afhankelijk zijn van aanvullende geldstromen vanuit de farmaceutische industrie. De tarieven in de zorg dienen voldoende dekkend te zijn zodat de arts zijn taak goed kan uitvoeren.
Tot slot wil ik u wijzen op de artseneed die artsen uitspreken bij toetreding tot de beroepsgroep. In de Nederlandse artseneed (2003) is opgenomen dat de arts zich toetsbaar opstelt en zijn/haar verantwoordelijk voor de samenleving kent. Naast de bestaande wet- en regelgeving en toezicht daarop is de artseneed een belangrijke waarborg en stimulans dat medisch specialisten zich niet afhankelijk op zullen stellen naar de farmaceutische industrie.
Het bericht dat de Autoriteit Consument & Markt een rekenhulp introduceert voor roamingkosten |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Autoriteit Consument & Markt introduceert rekenhulp voor roaming»?1
Ja.
Bent u van mening dat consumenten voldoende ingelicht worden over de beperking van de nieuwe roamingafspraken, aangezien de nieuwe roamingafspraken in media veelal worden betiteld als «roam-like-at-home» terwijl er in de praktijk toch beperkingen bestaan? Wat doet u om ervoor te zorgen dat consumenten zich bewust zijn van de beperkingen?
In de EU-regelgeving is vastgelegd dat de klant bij roaming in een andere EU-lidstaat zijn binnenlandse tarief betaalt (roam-like-at-home), binnen de grenzen van redelijk gebruik van roaming. Telecombedrijven mogen een fair use policy hanteren om te voorkomen dat er misbruik of afwijkend gebruik wordt gemaakt van roaming voor andere doelen dan periodiek reizen in de EU. Ook mogen telecombedrijven de hoeveelheid dataroaming zonder toeslag beperken op basis van een afgesproken formule, en bij wijze van uitzondering alsnog een toeslag vragen voor roaming als zij tegenover hun toezichthouder kunnen aantonen de kosten van roaming niet te kunnen terugverdienen. Deze beperkingen zijn bewust toegestaan om te voorkomen dat telecombedrijven te hoge kosten maken als gevolg van roamende klanten en genoodzaakt zijn hun binnenlandse tarieven te verhogen ter compensatie van die kosten. Het staat telecombedrijven vrij om geen gebruik te maken van de beperkingen. Ik ben van mening dat consumenten op grond van de roamingregels in de EU voldoende worden ingelicht over deze beperkingen. Telecombedrijven zijn verplicht hun klanten te informeren over eventuele beperkingen ten aanzien van het roam-like-at-home principe in hun contract. Daarnaast moeten zij de klant hierover informeren iedere keer dat hij de grens passeert (per sms of e-mail), tenzij de klant heeft verzocht dat niet meer te doen. Bovendien moet een telecombedrijf zijn klant waarschuwen als deze het maximum aantal gigabytes dat hij mag verbruiken voor het thuistarief – voor zover een maximum wordt gehanteerd – heeft opgebruikt. De overheid informeert de consument over zijn rechten middels de website consuwijzer.nl.
Overigens valt bellen vanaf het thuisnetwerk naar een ander netwerk in de EU niet onder het begrip roaming zoals de EU-wetgeving dat hanteert, zodat ik dit niet beschouw als een beperking ten opzichte van het roam-like-at-home principe. Deze vorm van bellen wordt internationaal bellen genoemd en is niet gereguleerd. De roamingafspraken hebben alleen betrekking op bellen of sms-en vanaf een ander netwerk in de EU dan het thuisnetwerk (naar een nummer in de EU), op het ontvangen van een telecomgesprek of sms op een ander netwerk in de EU dan het thuisnetwerk, en op internetten op een ander netwerk in de EU dan het thuisnetwerk.
Bent van mening dat de kosten die telecomproviders voor bellen naar het buitenland binnen de EU (in Nederland tarieven tot soms 90 cent per minuut, en in andere lidstaten tot zelfs 1,99 euro per minuut) in rekening brengen in verhouding staan tot de kostprijs van een minuut bellen binnen de EU?2
De kostprijs voor bellen naar een andere lidstaat in de EU bestaat uit het opbouwen van het gesprek op het thuisnetwerk, een vergoeding voor de internationale transit naar het buitenlands netwerk en een vergoeding aan het buitenlandse netwerk voor het afwikkelen van het gesprek. De laatste twee componenten kunnen zorgen voor een hogere kostprijs vergeleken met bellen binnen Nederland. Het is niet mogelijk om een generieke uitspraak te doen over de vraag of het tarief voor bellen naar een andere EU-lidstaat in verhouding staat tot de kostprijs. De tarieven zijn de uitkomst van vrije prijsvorming en hoeven de kostprijs niet te weerspiegelen. Het tarief verschilt bovendien van aanbieder tot aanbieder en per aanbieder soms van abonnement tot abonnement.
Bent u ermee bekend dat 150 Europarlementariers de Europese Commissie gevraagd hebben een voorstel te doen om ook het bellen naar buitenlanden binnen de EU te gaan reguleren om zo excessieve prijzen voor data, telefonie en sms te beperken?3
Ja.
Deelt u de mening dat het wat kosten betreft binnen de EU niet zou moeten uitmaken naar welke Europese lidstaat men belt en dat de vrijheid binnen data-, bel- en sms-bundels ook zou moeten gelden voor bellen en sms’en vanuit het thuisland?
De mogelijkheid om vanuit het thuisland tegen het binnenlands tarief te bellen naar elk land binnen de EU is aantrekkelijk voor de consument, maar heeft nadelen. Het vraagt om EU-regulering die telecombedrijven verplicht voor alle gesprekken vanaf het thuisnetwerk naar een netwerk in de EU het binnenlands tarief te rekenen. Telecombedrijven kunnen het tarief voor internationaal bellen dan niet langer gebruiken als middel om zich te onderscheiden van hun concurrenten in de markt. Ze zouden de gederfde inkomsten door lagere tarieven voor internationaal bellen bovendien kunnen compenseren door hogere binnenlandse tarieven te vragen. Ondertussen lijkt de noodzaak van dit type regulering te zijn ingehaald door de markt. Consumenten die een redelijk tarief willen betalen voor internationaal bellen, kunnen gebruik maken van telecombedrijven en abonnementsvormen die een lager tarief rekenen, van speciale 0900-nummers met lage tarieven voor internationaal bellen4 of zonder kosten bellen over het internet (bijvoorbeeld via Skype, Facetime of Whatsapp). Er is dus keuze op de markt voor internationaal bellen, waar prijsbewuste consumenten gebruik van kunnen maken.
Bent u bereid om u hiervoor in te zetten door aan te sluiten bij de oproep van de 150 Europarlementariërs en in de Europese Raad en de Raad voor het concurrentievermogen te pleiten voor het reguleren van telefonie, sms-verkeer en datagebruik binnen de EU?
Om de redenen genoemd in mijn antwoord op vraag 5 vind ik het niet wenselijk om in raadsverband te pleiten voor het reguleren van internationaal bellen binnen de EU. Mocht de Europese Commissie besluiten het initiatief te nemen tot een wetgevend voorstel, wat niet in de lijn der verwachting ligt, dan zal ik dat beoordelen op zijn merites en uw Kamer hierover informeren.
De situatie voor chauffeurs in Calais |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Chauffeur dood door blokkade Calais»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze levensgevaarlijke situatie voor chauffeurs direct moet worden opgelost?
Ik ben van mening dat de (verkeers-)veiligheid van chauffeurs altijd zoveel als mogelijk verzekerd moet worden. Zoals u weet heeft de Franse overheid in het najaar van 2016 het migrantenkamp in Calais ontruimd, mede omdat de situatie op de wegen rond het kamp niet langer houdbaar was. De Franse overheid doet er nu alles aan om te voorkomen dat deze situatie terugkeert en heeft aandacht voor de situatie in Calais, die lijkt te veranderen. Zo heeft de Franse Minister van Binnenlandse Zaken Gerard Collomb op 23 juni jl. een bezoek gebracht aan Calais, onder andere aan de haven van Calais en de installaties voor de controle van vrachtwagens. De Minister heeft volgens informatie van het Franse Ministerie van Binnenlandse zaken beloofd de politiemacht te vergroten met 2 eenheden, dat is ongeveer 140 extra agenten, om zo de veiligheid te verhogen en te voorkomen dat de migranten opnieuw kampen opzetten.
Wanneer heeft u voor het laatst contact gehad met uw collega’s in de Transportraad over dit onderwerp? Wat is toen uit dat overleg gekomen?
De situatie in Calais leek het afgelopen half jaar stabiel. Er was daarom geen aanleiding voor mij en mijn collega’s om hierover in de Transportraad te spreken.
Wanneer heeft u voor het laatst contact gehad met uw Franse ambtsgenoot over deze situatie? Wat is er toen uit dat gesprek gekomen?
Zoals aangegeven in zijn brief aan de Tweede Kamer van 18 november jl. is er in het najaar regelmatig contact geweest over de stand van zaken rond de ontruiming van het kamp in Calais tussen de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en zijn Franse collega. De situatie die recentelijk is ontstaan door het weer toenemende aantal migranten in Calais heeft de alle aandacht van de Franse overheid en volgens de informatie die ik ontvangen heb reageert de Franse overheid alert (zie antwoord 2).
Welke signalen heeft u ontvangen over de wederom toenemende ongeregeldheden bij Calais?
Mede naar aanleiding van het ongeval met de Poolse chauffeur van een bestelwagen hebben Franse transportorganisaties hun zorgen uitgesproken over het toenemend aantal migranten bij Calais. Ze hebben aan de lokale en nationale overheden gevraagd om maatregelen te treffen ter bescherming van de transportsector.
Vindt u ook dat de gevaren die voor de dood van de Poolse chauffeurs hebben gezorgd ook op de loer liggen voor Nederlandse chauffeurs?
Ik betreur het zeer dat bij een hindernis die migranten hadden opgesteld een bestuurder van een bestelwagen met Poolse nummerplaat om het leven is gekomen, nadat deze was ingereden op één van de drie geblokkeerde vrachtwagens. Gevaarlijke situaties op de weg rondom Calais kunnen in principe iedereen treffen. Ik heb overigens begrepen dat de Franse politiemacht zal worden uitgebreid (zie antwoord vraag 2) en dat de Franse autoriteiten de verlichting op de A16 zullen verbeteren.
Heeft u een overzicht van de schade van 2015 tot heden die Nederland heeft geleden als gevolg van de «Jungle van Calais? Komt die schade overeen met de schade die ondernemersorganisatie Transport en Logistiek Nederland in 2015 had geschat?
De exacte schade die Nederland heeft geleden als gevolgen van de problematiek in Calais is niet bekend. Ook ik moet hierbij afgaan op de schattingen, zoals die door TLN gemaakt zijn.
Is er een rol voor de Beneluxunie of voor het Beneluxparlement weggelegd rondom dit vraagstuk, aangezien de transportsectoren in de drie landen dezelfde problematiek in Calais zullen ervaren?
Zoals aangegeven lijkt de Franse overheid alert te reageren op het weer toenemend aantal migranten in Calais. Ik zie daarom op dit moment geen rol voor de Beneluxunie of het Beneluxparlement.
Welke acties gaat u ondernemen om te zorgen dat de Nederlandse transportsector zo weinig mogelijk hinder ondervindt van deze situatie in Frankrijk?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre vindt u dat Frankrijk in gebreke is gebleven, omdat de situatie in Calais na jaren nog steeds voor zodanige problemen leidt dat zelfs een vrachtwagenchauffeur is overleden?
Zoals gemeld in de antwoorden op vraag 2, 4 en 6, blijkt dat de Franse overheid op dit moment alle aandacht heeft voor de problematiek in Calais en maatregelen heeft genomen om de veiligheid te vergroten.
De onbewaakte spoorwegovergang in Santpoort-Zuid |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u het bericht gelezen dat het ongeluk in Harlingen het debat over onbewaakte spoorwegovergangen op scherp stelt?1.
Ja.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de overgang bij Sanpoort-Zuid en welke planning heeft ProRail voor ogen?
Van ProRail heb ik vernomen dat zij afspraken heeft gemaakt met de gemeente Velsen om twee overwegen in Santpoort-Zuid op te heffen. De zuidelijke -niet actief beveiligde- overweg wordt opgeheven, nadat een parallelweg in noordelijke richting naar de beveiligde overweg (Wustelaan) is aangelegd en de verplaatsing van het bedrijf van de grondeigenaar is gerealiseerd. ProRail bereidt momenteel de aanleg van de parallelweg voor en verwacht dat deze begin volgend jaar in gebruik kan worden genomen. Vervolgens kan ook de bouw van het te verplaatsen bedrijf starten. Naar verwachting is de verplaatsing van het bedrijf een jaar later gereed, waarna de zuidelijke overweg wordt opgeheven. Het bestemmingsplan dat de verplaatsing van het bedrijf mogelijk maakt is onherroepelijk.
Voor de noordelijke van de twee overwegen, uitgerust met een Waarschuwingsinstallatie Landelijk Overpaden (WILO) maar zonder bellen en slagbomen, is het plan deze op te heffen nadat de genoemde parallelweg is aangelegd en er overeenstemming is over het opheffen van het recht van overpad. Gelet op het aantal betrokken partijen en de verschillende belangen betreft het een lokaal proces dat zorgvuldig moet worden doorlopen. Dit kost tijd.
Deelt u de gedachte dat er spoedig een einde dient te komen aan de onveilige situatie in Sanpoort-Zuid vanwege het feit dat de overgang circa 50 keer per dag door ruiters gebruikt wordt terwijl er 10 treinen per uur rijden? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat is ook de reden dat ProRail het onder antwoord 2 vermelde proces doorloopt.
Klopt het dat de opheffing van de overgang wordt geblokkeerd door buren, maar dat ProRail en gemeente bereid en voornemens zijn om een onteigeningsprocedure te starten? Zo ja, wanneer start die onteigeningsprocedure?
Van ProRail heb ik vernomen dat voor de zuidelijke overweg geldt dat er overeenstemming is voor het opheffen van deze overweg, zodra het bedrijf is verplaatst. Op de noordelijke overweg is sprake van meerdere rechthebbenden, waarmee ProRail nog in overleg is. Op de uitkomst daarvan kan ik niet vooruitlopen.
Klopt het dat ProRail tot overeenstemming is gekomen met de betrokken agrarische grondeigenaar om de Niet Actief Beveiligde Overweg (NABO) te sluiten, maar dat de gemeente benodigd is om te zorgen voor beschikbare grond opdat de agrariër delen van zijn bedrijf kan verplaatsen? Zo nee, wat is dan wel de situatie?
Dit klopt niet. Er is geen planologische belemmering voor het sluiten van de NABO, aangezien de benodigde grond voor bedrijfsverplaatsing en de parallelweg in eigendom is van de partij die het bedrijf wil verplaatsen. Er zijn op dit moment geen belemmeringen voor aanvraag van de bouwvergunning, waardoor -na realisatie van de parallelweg- de bouw van het bedrijf kan starten.
Klopt het dat partijen elkaar in de greep houden en dat een dispuut over woningbouw en ruilverkaveling nu een obstakel vormt om snel te komen tot een oplossing voor deze overweg?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u, of ProRail, andere belemmeringen om te komen tot een spoedige afronding? Zo ja, welke?
Op welke manier draagt u bij aan een spoedige oplossing, aangezien het oplossen van NABO’s voor u een prioritair dossier is?
Hoe bijzonder is een dergelijke situatie? Komen dergelijke casussen vaker voor bij pogingen om overwegen te beveiligen of te sluiten ten behoeve van de veiligheid?
Bent u bereid een daadkrachtige bemiddelaar aan te wijzen teneinde dit dossier op korte termijn succesvol af te ronden?
De consequentie van Basel IV regels voor financieringsmechanisme ten behoeve van ontwikkelingssamenwerking |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Pas nieuwe eisen voor banken aan om schade in ontwikkelingslanden te voorkomen»?1
Ja.
Deelt u de strekking van dit artikel?
Tijdens de financiële crisis stond de solvabiliteit van banken flink onder druk. In het Bazelse Comité is naar aanleiding hiervan een pakket maatregelen overeengekomen – het Bazel III raamwerk – dat de kwaliteit en de hoeveelheid kapitaal die banken wereldwijd moeten aanhouden, substantieel heeft verbeterd en vergroot. In het Bazelse Comité zijn de onderhandelingen momenteel nog gaande over verdere hervormingen in de bankensector om de Bazel III agenda af te ronden (ook vaak aangeduid als Bazel IV). Of de zorgen van de auteurs van het opinieartikel ook bewaarheid zullen worden, valt op dit moment daarom nog niet te zeggen. Wel geldt in zijn algemeenheid dat het Bazelse raamwerk, bij de beoordeling van het benodigde kapitaal voor banken, geen onderscheid maakt naar de geografische blootstelling van een bank, maar dat wordt gekeken naar het onderliggende risico. Dat uitgangspunt onderschrijf ik.
Is de zorg die in het artikel wordt genoemd bekend bij De Nederlandsche Bank (DNB), zodat ook die zijn invloed op de uitkomst van Basel IV kan aanwenden?
Ja, deze zorg is bij DNB bekend. De Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden N.V. (FMO) en Rabobank hebben een brief met hun zorgen over onbedoelde consequenties van de afronding van het Bazel III raamwerk voor ontwikkelingslanden aan het Bazelse Comité gestuurd. DNB heeft hiervan een afschrift ontvangen. Het Bazelse Comité zal de reacties op de voorgestelde hervormingen zoals geconsulteerd2 meewegen bij de vormgeving van het definitieve raamwerk.
In hoeverre is het risico dat banken opererend in ontwikkelingsgebieden lopen te vergelijken met in het Westen opererende banken?
Erkent u dat handel met ontwikkelingslanden gestimuleerd moet worden en dat hogere kapitaaleisen die volgen uit Basel IV belemmerend werken voor meer handel met deze landen?
Het kabinet erkent het belang van handel en investeringen voor de economische ontwikkeling van ontwikkelingslanden. Met de agenda voor hulp, handel en investeringen ondersteunt het kabinet ontwikkelingslanden bij het vergroten van toegang tot regionale en internationale markten en stimuleert investerings- en handelsactiviteiten met deze landen.
Het Bazelse kapitaalraamwerk richt zich op het waarborgen van de solvabiliteit, stabiliteit en weerbaarheid van banken en heeft niet als doel om de handel met ontwikkelingslanden te stimuleren. Ook voor banken die actief zijn in ontwikkelingslanden is het belangrijk dat ze solvabel en weerbaar zijn.
Kunt u de gevolgen schetsen van een verhoging van de kapitaaleisen voor investeringen in ontwikkelingslanden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 wordt er in het Bazelse raamwerk bij de beoordeling van het benodigde kapitaal voor banken geen onderscheid gemaakt naar geografische blootstelling van de activiteiten van een bank, maar wordt er gekeken naar het onderliggende risico van verschillende type activiteiten.
Wanneer door de afronding van Basel III de (standaard)risicogewichten voor bepaalde type blootstellingen (bijvoorbeeld t.a.v. aandelenof gespecialiseerde kredietverlening 3) omhoog gaan, raakt dit alle blootstellingen van dit type, over de gehele linie, ongeacht het geografische aspect van deze blootstellingen. Dit kan als gevolg hebben dat een bank een blootstelling aan een bepaald type product, bijvoorbeeld financiering van vastgoed, verlaagt. Vanuit het Bazel III raamwerk maakt het echter niet uit of deze lening in Duitsland is afgesloten of in een ontwikkelingsland. Deze producten worden in dezelfde mate geraakt wanneer er sprake zou zijn van een verhoging van de (standaard)risicogewichten.
Ziet u, los van de Basel IV voorstellen, aanleiding om de kapitaaleisen voor investeringen in ontwikkelingslanden en bedrijven in ontwikkelingslanden te verhogen?
In het opinie-artikel «Pas nieuwe eisen voor banken aan om schade in ontwikkelingslanden te voorkomen» schetsen Rabobank en FMO dat de verhoging van de kapitaaleisen kan leiden tot ontmoediging van banken en ontwikkelingsbanken om door te gaan met financieren van handelsstromen en investeringen in ontwikkelingslanden. Het staat echter nog niet vast dat een verhoging van kapitaaleisen voor investeringen in ontwikkelingslanden een resultante van de nieuwe regelgeving van het Bazelse comité zal zijn. De onderhandelingen in het Bazelse Comité zijn nog niet afgerond, en de uitkomst daarvan is nog onduidelijk. Daarnaast is het van belang om vast te stellen dat na de uitkomst in Bazel nog een traject van EU-onderhandelingen over de implementatie van de Bazelse regels volgt.
Ziet u redenen om een uitzondering van Basel IV voor ontwikkelingsbanken te realiseren?
Zie antwoord vraag 7.
Zouden er andere veiligheidsmechanismen ingebouwd kunnen worden dan een hogere kapitaalreservering voor financieringsverstrekking in ontwikkelingslanden?
Het kabinet werkt in de volle breedte aan het veiliger maken van de financiële sector in ontwikkelingslanden. Zo steunt Nederland, sinds de oprichting in 2002, het Financial Sector Strengthening and Reform Initiative (FIRST). Dit programma, uitgevoerd door de Wereldbank, zet in op het ondersteunen van hervormingsprocessen van de financiële sector in ontwikkelingslanden. Door het begeleiden van (de implementatie van) wet- en regelgevingstrajecten is de onafhankelijkheid en de capaciteit van centrale banken over de afgelopen jaren verbeterd. De toegenomen kwaliteit van centrale banken in ontwikkelingslanden verlaagt het risico van het zakendoen met ontwikkelingslanden.
Ook via andere wegen zet het kabinet zich in om de veiligheid van de financiële sector in ontwikkelingslanden te vergroten. Er wordt gewerkt aan goed financieel toezicht op basis van heldere en transparante regelgeving zodat dat financiële instellingen reële risico inschattingen maken. In algemene zin geldt dat wanneer de transparantie in de financiële sector en toezicht goed geregeld is, banken sneller groeien en meer ondersteunend kunnen zijn aan economische groei.
Zijn de additionele regels in Basel IV complementair aan het bereiken van de Sustainable Development Goals (SDGs)?
Zoals aangegeven in de beantwoording van voorgaande vragen zijn de onderhandelingen in het Bazelse Comité nog niet afgerond. Echter, het Bazelse raamwerk heeft als doel om financiële instellingen veiliger en meer weerbaar te maken om risico’s daadwerkelijk te kunnen ondervangen. Ze dragen bij aan een helder kader en stabiele omgeving waarin de markt voor (duurzame) financiering tot verdere ontwikkeling kan komen.
Zijn de additionele regels in Basel IV een belemmering voor het bereiken van de SDGs?
Zie antwoord vraag 10.
Gaat u de effecten van de voorgestelde maatregelen in Basel IV op agri-financiering en hoge kwaliteit hypotheken onderzoeken?
De onderhandelingen in het Bazelse Comité zijn nog gaande. Wanneer het Bazelse Comité tot een akkoord komt, zal er nog een EU-traject volgen. In het EU-traject zal ook een inschatting van de impact van het voorstel moeten worden gemaakt door de Europese Commissie. Nederland zal vervolgens de inzet bepalen wanneer de uitkomst bekend is en er meer zicht is op de impact.
Welke ontwikkelingen zijn er te melden over de onderhandelingen die de risicoweging binnen Basel IV op (Nederlandse) hypotheken en bijvoorbeeld landbouwgronden bepalen? Welke acties onderneemt u om de Nederlandse belangen hier te borgen?
Tot op heden is in het Bazelse Comité nog geen akkoord overeengekomen. De onderhandelingen zijn nog gaande. Conform mijn toezegging van 28 juni 20164 heeft het kabinet de Tweede Kamer zowel in de Kamerbrieven als in debatten over deze ontwikkelingen geïnformeerd.
Als lid van het Bazelse Comité zal DNB zich bij het definitief vormgeven van de hervormingen blijven inzetten voor een proportionele behandeling van onder andere Nederlandse hypotheken. Het doel is dat de risicogewogen kapitaaleisen in redelijke verhouding blijven staan met de daadwerkelijke onderliggende kredietrisico’s.
Het bericht NPO wil zendtijd Argos en Reporter halveren |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Omroepen boos: NPO wil zendtijd Argos en Reporter halveren»?1
Ja.
Onderschrijft u dat onderzoeksjournalistiek van groot maatschappelijk belang is, onder meer voor democratische controle? Onderschrijft u tevens daarmee dat onderzoeksjournalistiek bij de publieke omroep essentieel is voor de uitvoering van de wettelijke taakinvulling zoals verwoord in de Mediawet?
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre programma's bij de publieke omroep worden afgerekend op targets, zoals de eindredacteur van Argos stelt in het NRC van 15 juni jl.? Welke targets zijn dat dan?
De NPO bekijkt in overleg met de betrokken omroepen altijd titels op basis van een combinatie van factoren als inhoud, bereik, waardering, publieke waarde en impact, met het oog op een doelmatige inzet van middelen. Het streven is naar een zo goed mogelijke balans tussen al deze factoren, waarbij wordt bezien welke onderdelen voor verbetering vatbaar zijn.
Welke onderzoeken zijn er gedaan naar de staat van de Nederlandse onderzoeksjournalistiek en de ontwikkeling van uitgaven van publieke oproep hierin? Kunt u hiervan een overzicht geven? Kunt u tevens aangeven welke invloed de eerdere bezuinigen op de publieke omroep hebben gehad op de onderzoeksjournalistiek, aangezien onderzoeksjournalistiek vaak kostbaar is? Zijn daarbij verschillen te herkennen op landelijk, regionaal of lokaal niveau?
Er zijn mij geen recente onderzoeken bekend naar de staat van de Nederlandse onderzoeksjournalistiek. Hierbij moet gezegd worden dat het lastig is om onderzoeksjournalistiek precies te definiëren: hoeveel onderzoek moet er in «gewone» journalistiek zitten om er onderzoeksjournalistiek van te maken?
De publieke omroep heeft mij naar aanleiding van uw vragen wel geïnformeerd over de ontwikkeling van zijn budget voor onderzoeksjournalistiek: de NPO rapporteert jaarlijks in de Begroting en Terugblik op domeinniveau. In 2016 bedroegen de totaal gerealiseerde kosten voor Nieuws en Opinie circa € 135 miljoen en de begrote kosten voor 2017 bedroegen circa € 144 miljoen.
Onderzoeksjournalistiek is vaak een onderdeel van vaste programma’s binnen het aanboddomein Nieuws & Opinie, waarin ook andere journalistieke genres worden aangeboden. Het is niet goed mogelijk om expliciet voor onderzoeksjournalistiek aan te geven wat de budgetontwikkeling is geweest, omdat dit budget vaak onderdeel is van een totaalbudget waarbij redacties voor een belangrijk deel zelf bepalen hoe dat wordt besteed.
Ook bij de regionale omroepen is er ruimte voor onderzoeksjournalistiek. In het concessiebeleidsplan 2017–2025 van de RPO is het als doelstelling benoemd.2 Dat doen de regionale omroepen met name door mensen (deels) vrij te maken voor onderzoek als zij een lead hebben op een verhaal. Ook wordt er op het gebied van onderzoeksjournalistiek samengewerkt tussen de NOS en de regionale omroepen in Bureau Regio. Regionale en landelijke omroepen verschillen wel in de vorm: bij de landelijke publieke omroep zijn er speciale programma’s er redacties voor onderzoeksjournalistiek. Dat hebben de regionale omroepen niet. Datzelfde geldt voor de lokale publieke omroepen.
Op welke manier gaat de landelijke publieke omroep duidelijkheid geven over de jaarlijkse uitgaven van de omroep, conform de motie van de leden Verhoeven/ Mohandis2? Geeft deze verantwoording ook voldoende duidelijkheid en transparantie over de uitgaven van de publieke omroep omtrent onderzoeksjournalistiek?
Op 21 november 2016 stuurde ik aan uw Kamer de Ontwerpregeling financiële verantwoording landelijke publieke media-instellingen en de NPO 2016.4 In de regeling is vastgelegd dat de rapportage over de kosten van de programmering per net en zender op het niveau van genres is en niet gedetailleerder, conform de motie Verhoeven/Mohandis. Dat betekent dat wordt verantwoord hoeveel bijvoorbeeld de domeinen Nieuws en opinie, Kennis of Expressie kosten per net of zender. Zoals ook in het vorige antwoord vermeld is voor het domein Nieuws en opinie voor het jaar 2017 circa € 144 miljoen begroot door de NPO over alle netten en zenders. Het is helaas niet mogelijk om de kosten specifiek gemaakt voor onderzoeksjournalistiek hieruit te destilleren.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het verzamel Algemeen overleg Media voorzien op 28 juni a.s. te beantwoorden?
Ja. Bij dezen.
Uitstel van de beslistermijn Pensioen Eigen Beheer |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat voor (financiële) consequenties heeft het als een directeur-grootaandeelhouder (dga) niet vóór 1 juli 2017 heeft geregeld dat de huidige opbouw van het Pensioen Eigen Beheer (PEB) wordt stopgezet?
Vanaf 1 juli 20171 is een eigenbeheerlichaam geen toegelaten verzekeraar meer voor het PEB. Wanneer de opbouw van het PEB na die datum ongewijzigd zou doorlopen, zou opbouw bij een niet-toegelaten verzekeraar plaatsvinden. Dit heeft op grond van artikel 19b, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) tot gevolg dat de pensioenregeling fiscaal onzuiver wordt, omdat niet meer wordt voldaan aan de voorwaarde die is opgenomen in artikel 18, eerste lid, onderdeel c, van de Wet LB 1964. In dat geval wordt de aanspraak op grond van artikel 19b, eerste lid, van de Wet LB 1964 aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking van de dga. Dat betekent dat de waarde in het economische verkeer van deze aanspraak in de heffing van de loonbelasting wordt betrokken en dat revisierente is verschuldigd, zoals reeds aan het begin van de parlementaire behandeling is beschreven.2 Zoals ik in mijn eerdere brieven hierover al heb aangegeven is er vanuit de Belastingdienst naar mijn mening alles aan gedaan om de noodzakelijke informatie te verstrekken. Op 15 juni 2017 heeft ook nog een herinneringsactie plaatsgevonden via het Forum Salaris, het Forum Fiscaal dienstverleners, via Twitter en door middel van een actueelbericht op de website van de Belastingdienst.3 Belanghebbenden dan wel hun dienstverleners zouden dan ook op de hoogte moeten zijn. Hierbij wordt nog opgemerkt dat meer dan de helft van alle dga’s in het verleden al gestopt is met de opbouw van het PEB.4 Bij deze groep is derhalve geen actie meer vereist voor 1 juli 2017.
Op welke manier worden dga’s die niet vóór 1 juli 2017 de huidige opbouw van PEB hebben stopgezet geïnformeerd dat de coulanceperiode is ingegaan?
Ik neem aan dat de vragenstellende leden in plaats van «ingegaan» «afgelopen» bedoelen. De informatievoorziening voor dga’s over de al ingegane coulanceperiode is al uitgebreid in de antwoorden op eerder gestelde vragen besproken.5 Zoals in het antwoord op vraag 1 is vermeld, heeft op 15 juni een herinneringsactie in verband met het aflopen van de coulancetermijn plaatsgevonden. De beëindiging van de coulanceperiode vormt geen moment waarop dga’s actief opnieuw zouden moeten worden benaderd.
Klopt het dat voor het bepalen van het kortingspercentage voor de afkoop gekeken wordt naar het kalenderjaar waarin de afkoop plaatsvindt? Met andere woorden, klopt het dat daarbij 31 december 2019 de uiterste datum is?
Beide vragen kan ik bevestigend beantwoorden. Voor het bepalen van het kortingspercentage wordt inderdaad naar het kalenderjaar gekeken waarin de afkoop plaatsvindt en 31 december 2019 is de uiterste datum waarop afkoop fiscaal gefaciliteerd mogelijk is.
Waarom is het vanuit uw perspectief noodzakelijk om de opbouw vóór 1 juli 2017 stop te zetten, terwijl de beslissing over de toekomst van het opgebouwde pensioen pas uiterlijk 31 december 2019 genomen moet worden?
Allereerst wil ik volledigheidshalve nog een keer beklemtonen dat vóór 1 juli 2017 nog geen definitieve beslissing over de te maken keuze over de wijze van afwikkeling van het PEB hoeft te worden genomen. Vóór 1 juli 2017 dient alleen de opbouw van het PEB stopgezet te worden. De mogelijkheid om nog tot en met 31 december 2019 een beslissing te kunnen nemen over de afwikkeling van het opgebouwde pensioen staat hier los van.
De beoogde ingangsdatum van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen was 1 januari 2017. De laatste dag voor het stopzetten van de huidige opbouw van het PEB is feitelijk al twee keer uitgesteld. In eerste instantie is de uiterste datum verschoven van 31 december 2016 naar 31 maart 2017 door de coulanceperiode zoals die door uw Kamer was verzocht. Door de latere inwerkingtreding van de wet met daarbij eveneens de daarop aansluitende nieuwe coulanceperiode, is voor een tweede keer uitstel gerealiseerd tot en met 30 juni 2017. Verder uitstel is beleidsmatig onwenselijk en niet logisch omdat dan nóg langer pensioen wordt opgebouwd dat vervolgens weer moet worden uitgefaseerd. Daarnaast zou nog verder uitstel tot een budgettaire derving leiden waarvoor dekking zou moeten worden gevonden. Ook zou verdere verlenging van de coulancetermijn tot nog langer vooruitschuiven van deze relatief simpele administratieve handeling van het stopzetten ertoe leiden dat de periode die na het stopzetten van het PEB overblijft voor de afwikkeling van het PEB, steeds korter wordt. Zoals eerder al toegelicht is vanuit de Belastingdienst al het mogelijke gedaan om dga’s te informeren over de uitfasering van het PEB. Dga’s zouden hiervan dan ook op de hoogte moeten zijn en voor 1 juli a.s. de opbouw van hun PEB moeten kunnen stopzetten. Ik zie dan ook geen reden voor verder uitstel.
Wat zou er vanuit uw perspectief misgaan als de deadline voor het stopzetten van de huidige opbouw van PEB wordt verlengd naar 1 oktober 2017?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Ja, hierbij treft u de antwoorden aan.
De keuringsplicht voor noodstroomaggregaten |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de sinds 1 januari 2017 verplichte keuring voor noodstroomaggregaten1 agrarische en andere bedrijven met relatief hoge keuringskosten opzadelt?2
Vanaf 1 januari 2017 geldt een keuringsplicht voor noodstroomaggregaten. Dit is onderdeel van de wijziging van de milieuregelgeving die naar aanleiding van de evaluatie van het Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties (Bems) is doorgevoerd, waarover uw Kamer is geïnformeerd3.
In hoeverre leverde het ontbreken van de keuringsplicht voor noodstroomaggregaten in de periode vóór 2017 in de praktijk problemen op?
De milieuregelgeving bevat de verplichting dat stookinstallaties die processen en gebouwen van energie voorzien, voldoen aan emissiegrenswaarden. Op basis van de evaluatie is gekozen nagenoeg alle installaties die minder dan 500 uur per jaar in werking zijn, uit te zonderen van de emissiegrenswaarden. Het nemen van maatregelen om aan de emissiegrenswaarden te voldoen is door het lage aantal draaiuren relatief duur voor dergelijke installaties. Deze uitzondering beperkt de nalevingskosten met € 1,49 miljoen per jaar. Omdat noodvoorzieningen weinig in bedrijf zijn, bestaat een verhoogd risico op falen van veiligheidsvoorzieningen. Om de veiligheid te waarborgen is ervoor gekozen wel een keuring te eisen.
Welke inhoudelijke noodzaak was er om ook voor noodstroomaggregaten een keuringsplicht in te voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten waarom u er destijds niet voor gekozen hebt om de tot 2017 bestaande vrijstelling van de keuringsplicht voor noodstroomaggregaten te handhaven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten waarom u er destijds niet voor gekozen hebt om alle stookinstallaties die jaarlijks niet meer dan 500 uur draaien vrij te stellen van de keuringsplicht?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe waardeert u het feit dat de genoemde keuringsplicht in ieder geval voor agrarische bedrijven relatief hoge kosten met zich meebrengt, terwijl het aggregaat nauwelijks gebruikt wordt en de agrarische sector al met veel andere kostenverhogende eisen te maken heeft?
Zoals hierboven aangegeven bestaat een verhoogd risico op falen van veiligheidsvoorzieningen. Om de kosten van de keuring te beperken kan deze gecombineerd worden met het periodiek onderhoud.
Bent u bereid de ingevoerde keuringsplicht voor noodstroomaggregaten in overleg met de betrokken sectoren te heroverwegen?
De keuringsplicht is ingegaan op 1 januari 2017. Ik vind het te vroeg om nu al één onderdeel van het nieuwe regiem eruit te lichten voor heroverweging. Wel ben ik bereid, mochten de ervaringen met het keuringsregiem daartoe aanleiding geven, om in de aanloop naar 2025 te kijken of het systeem van keuringen nog in balans is. In 2025 en in 2030 worden de Europese eisen voor het meten van de emissies van bestaande stookinstallatie van kracht, waardoor de frequentie van deze metingen omhoog gaat. Dat kan aanleiding zijn het regiem van de metingen en keuringen in samenhang te bezien.
Een gebrek aan capaciteit en kwaliteit bij het Landelijk Bureau Vermiste Personen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Politie laat steken vallen bij opsporing van vermiste kinderen» over onderbezetting en gebrek aan expertise bij het Landelijk Bureau Vermiste Personen (LBVP) van de Nationale Politie? (RTL Nieuws 16 juni 2017)
Deelt u de mening dat een gebrek aan capaciteit en expertise in het geval van het opsporen van vermiste personen waaronder kinderen zeer ongewenst is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Acht u het mogelijk dat er door de problemen bij het LBVP te laat Amber Alerts en Vermist Kind Alerts worden verstuurd? Zo ja, wat is uw mening daarover? Zo nee, hoe kunt garanderen dat dat niet het geval is?
Hoe verloopt de samenwerking tussen het LBVP en de regionale eenheden van de nationale politie en individuele politieagenten bij die eenheden?
Kunt u zich vinden in de schriftelijke reactie die de nationale politie in reactie op de vragen van RTL Nieuws heeft gegeven? Zo nee, op welke punten bent u het dan niet eens met die toelichting of is die volgens u niet adequaat?
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen, waaruit bleek dat uw ambtsvoorganger bij de toenmalige korpsbeheerders onder meer om aandacht vroeg «voor een snelle expertiseopbouw op het gebied van persoonsvermissingen»? Herinnert u zich ook de brief van uw ambtsvoorganger aan de Kamer waarin naar aanleiding van de vermissing van de 12-jarige Milly Boele de politie werd gevraagd om het werkproces van persoonsvermissingen snel te verbeteren? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de door RTL Nieuws geschetste problemen bij het LBVP?1 2
Is het waar dat er bij het LBVP sprake is van onderbezetting waardoor het LBVP niet 24/7 kan adviseren over urgente vermissingzaken? Zo ja, deelt u de mening dat dit ongewenst is en niet past bij eerder gedane toezeggingen? Zo ja, wat gaat u hier aan doen en op welke termijn? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Is het waar dat er in het verleden meldingen van urgente vermissingen zijn ontvangen in een spamemailbox van het LBVP? In hoeveel gevallen is hiervan sprake geweest? Met welke gevolgen?
Is het waar dat de meldingen die in de mailbox Urgente Vermissingen van het LBVP binnenkomen in voorkomende gevallen te beknopt zijn om een correcte inschatting van de vermissing te kunnen maken? Zo ja, hoe komt dit, hoe vaak komt dit voor, wat zijn de gevolgen voor de vermissing en welke maatregelen zijn of worden er genomen om hier verbetering in aan te brengen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen er sinds de introductie van de meldplicht door de politie in vermissingzaken geen melding is gemaakt van een urgente vermissing bij het LBVP en waarbij achteraf toch sprake bleek van een ernstig misdrijf? Zo ja, in hoeveel gevallen was daar sprake van en wat was de aard van de misdrijven en de gevolgen voor het slachtoffer? Zo nee, waarom kunt u dit niet aangeven?
Is bekend hoe vaak het voorkomt dat achteraf vermissingen verkeerd zijn ingeschat of behandeld en waarom dat het geval is? Zo ja, kunt u de Kamer daarover inlichten? Zo nee, deelt u dan de mening dat een structurele evaluatie van de aard en de omvang van verkeerd ingeschatte vermissingen noodzakelijk is en hoe gaat u daar dan voor zorgen?
Welke maatregelen gaat u nemen om op de kortst mogelijke termijn de huidige problemen bij het LBVP te verhelpen?
Deelt u de mening dat het nodig is om een onafhankelijk onderzoek te laten instellen naar de ontstane problemen rondom de meldingen van vermissingen, bijvoorbeeld door de Onderzoeksraad voor Veiligheid? Zo ja, op welke termijn gaat dat onderzoek plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse pensioenfondsen die beleggen in de kerncentrales van Tihange en Doel |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van EenVandaag van 20 juni 2017 over het feit dat verschillende Nederlandse pensioenfondsen beleggen in de uitbater van de krakkemikkige Belgische kerncentrales in Tihange en Doel?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat ambtenaren verplicht zijn zich aan te sluiten bij het ABP-pensioenfonds en daardoor gedwongen beleggen in deze verouderde kerncentrales?
In algemene zin willen werknemers in Nederland dat hun pensioenuitvoerder op hun ingelegde pensioenpremies op verantwoorde en duurzame wijze rendement maakt, zodat een goed pensioen wordt bereikt. Voor sommige werknemers kan dat betekenen dat zij niet willen dat er in kernenergie wordt belegd.
Het Nederlandse pensioenstelsel kent vele bedrijfstakpensioenfondsen waar werkgevers en werknemers van de betreffende bedrijfstak verplicht bij zijn aangesloten, en waar werknemers dus zelf geen directe keuze hebben in de aard en vorm van de beleggingen van dat fonds. Het ABP is het bedrijfstakpensioenfonds voor overheid en onderwijs. De werkgeversvers- en werknemersvertegenwoordigers maken afspraken over de inhoud van de pensioenregeling. Het ABP-bestuur gaat over de uitvoering van de pensioenregeling, inclusief het beleggingsbeleid. Het beleggingsbeleid van het ABP past binnen (inter)nationale wet- en regelgeving. Bij een paritair bestuursmodel, zoals bij het ABP, worden vertegenwoordigers van sociale partners door de betreffende organisaties voorgedragen en benoemd in het bestuur.
Daarnaast maken vertegenwoordigers van werknemers en gepensioneerden onderdeel uit van het verantwoordingsorgaan. In het verantwoordingsorgaan worden de belangen van werkgevers, werknemers en pensioengerechtigden behartigd en hun opvattingen meegewogen binnen de eigenstandige integrale bestuurstaak van het fonds, om zo tot een zo goed mogelijk pensioenresultaat te komen. Ook is het verantwoordingsorgaan bevoegd om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het gevoerde beleggingsbeleid en de bestuurskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt opgenomen in het bestuursverslag. Kortom, ambtenaren kunnen via vertegenwoordigers in het verantwoordingsorgaan invloed uitoefenen op het beleggingsbeleid.
Wat vindt u ervan dat werknemers van het ABP in Heerlen en ambtenaren in de provincies Limburg, Brabant en Zeeland in september van de rijksoverheid jodiumpillen krijgen toegestuurd, die hen moeten beschermen tegen een deel van de gevolgen van een mogelijke kernramp bij de kerncentrales waarin zij gedwongen beleggen via hun pensioenfonds?
De kans op een kernongeval is bijzonder klein. Ondanks dat de kans klein is, vind ik het wenselijk dat de rijksoverheid uit voorzorg jodiumtabletten verspreidt. Jodiumtabletten voorkomen dat het lichaam radioactief jodium opneemt. Deze tabletten worden niet gericht onder ambtenaren verspreid, maar onder bepaalde groepen die het meeste kans hebben om schildklierkanker te ontwikkelen. De kans op schildklierkanker door radioactief jodium neemt af naarmate mensen ouder zijn. Het tweede element in de vraagstelling is de stelling dat de betrokken ambtenaren geen directe keuze hebben in het beleggingsbeleid van het ABP. Hiervoor gaf ik al aan op welke wijze deze werknemers deze invloed wél hebben.
Bent u bereid om uw invloed aan te wenden om beleggingen van pensioenfondsen in kerncentrales als die in Tihange en Doel te stoppen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het pensioenfonds ABP gaat over het eigen beleggingsbeleid en hanteert specifiek beleid inzake verantwoord beleggen. Dit beleid past binnen de nationale en internationale wet- en regelgeving en internationale standaarden. Eén van de bedrijven waar ABP in belegt, is het energiebedrijf Engie, dat grote stappen zet in de overgang naar meer duurzame energie (ongeveer 16% van de energieproductie). Dit bedrijf wekt ook energie op via kerncentrales (ongeveer 15%). ABP voert als aandeelhouder gesprekken met Engie over veiligheid en over de kerncentrales. Daarbij ligt de nadruk op de gevolgen voor mens en milieu en spreken zij het bedrijf aan indien dat nodig is. Kortom, naast het zoeken naar rendement op investeringen gebruikt het ABP zijn positie als aandeelhouder om het belang van veiligheid bij de kerncentrales te blijven benadrukken bij het management van Engie.
Deelt u de mening dat ambtenaren invloedrecht hebben op de beleggingen van hun pensioenfonds? Zo ja, op welke wijze kunt u de mogelijkheid voor ambtenaren creëren om niet langer via hun pensioenfonds te beleggen in de kerncentrales van Doel en Tihange? Zo nee, waarom niet?
De mogelijkheden van pensioendeelnemers om invloed uit te oefenen op het beleggingsbeleid van hun pensioenfonds vloeit voort uit de wet versterking bestuur pensioenfondsen. (Voormalig) ambtenaren hebben invloed op het beleggingsbeleid van het ABP-bestuur via de werknemersvertegenwoordiging en de vertegenwoordiging van pensioengerechtigden. Daarnaast maken zij, zoals hierboven vermeld, onderdeel uit van het verantwoordingsorgaan. De invloed van deelnemers is hiermee al aanzienlijk.
De aanslag met een bestelbus op moskeegangers in Londen |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aanslag met bestelbus op moskeegangers in Londen; 1 dode en meerdere gewonden»?1
Ja
Wat is de formele reactie van de regering op deze aanslag?
De Minister-President heeft op 21 juni in de Tweede Kamer met afschuw gereageerd naar aanleiding van de aanslag in Londen. 2
Wat is het huidige dreigingsniveau van de veiligheid van moskeeën, synagogen, kerken en andere gebedshuizen in Nederland?
Voor het actuele dreigingsniveau verwijs ik naar het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland dat ik 23 juni 2017 naar de kamer stuurde.3
Heeft u naar aanleiding van de aanslag in Londen overleg gehad over de veiligheid van moskeeën met de vertegenwoordigers van de koepelorganisaties? Zo ja, wat is er besproken? Zo nee, waarom niet?
Er is regelmatig overleg van de NCTV samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met een aantal landelijke en regionale koepels van Islamitische organisaties en moskeeën. Ook na de aanslag in Londen is er contact geweest en zijn informatie en zorgen gedeeld.
In hoeverre sluit de Handreiking Veilige Moskee aan op de huidige veiligheidssituatie?
De handreiking Veilige Moskee bevat kennis, aanbevelingen en goede voorbeelden die helpen in het leveren van een bijdrage aan het vergroten van de veiligheid van op lokaal niveau. In de handreiking staan de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen benoemd in zowel de preventieve fase als de incidentfase en de fase na afloop. De aanslag in Londen laat zien dat dit onverminderd actueel en nodig is. Concrete acties en maatregelen die nodig zijn in relatie tot de veiligheid hangen af van de lokale situatie en het dreigingsbeeld.
Bent u bereid de moties omtrent de veiligheid van moskeeën in ogenschouw te nemen en maatregelen te treffen om gemeenten te faciliteren in de beveiliging van moskeeën,2 aangezien de regering terecht ook 1,5 miljoen euro vrijgemaakt heeft voor het beveiligen van synagogen?3 Zo nee, waarom niet?
De moties waar u naar verwijst zijn door de Tweede Kamer verworpen. De motie Recourt6 is aangenomen. Deze motie zie ik als ondersteuning van beleid, zoals aan de Kamer gemeld7. De motie Recourt stelt dat het dreigingsbeeld leidend is voor het nemen van beveiligingsmaatregelen bij religieuze instellingen. In lijn met de motie is de overheid op regelmatige basis in gesprek met vertegenwoordigers van de moslimgemeenschap aangaande de veiligheid van moskeeën. Een nationale werkgroep bespreekt actualiteiten en veiligheidsvraagstukken aangaande de veiligheid rondom moskeeën. De veiligheid rondom moskeeën wordt door zowel het lokale als het nationale niveau gemonitord. Als dreiging en risico hiertoe aanleiding geven worden direct passende beveiligingsmaatregelen genomen.
Neemt u de waarschuwing van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid die aangeeft dat de gemeenten moskeeën goed in de gaten moeten houden, in ogenschouw? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
Zoals gemeld in mijn brief op 27 juni 20178 over de veiligheid moskeeën wordt de veiligheidssituatie van moskeeën op zowel het lokale als op het nationale niveau nauwlettend gevolgd. De NCTV heeft hierover vorige week een bericht verzonden aan de regionale eenheden van politie. Ik onderschrijf de oproep tot extra alertheid van de NCTV.
Wat doet u om de angst en de ongerustheid onder moslims naar aanleiding van deze aanslag te verminderen?
In het contact met vertegenwoordigers van een aantal landelijke en regionale koepels van Islamitische organisaties en moskeeën worden ook angsten en ongerustheid besproken. Daarnaast worden moskeebesturen, gemeenten en politie met de handreiking geadviseerd om op lokaal niveau contact met elkaar op te nemen om deze zorgen op het lokale niveau te bespreken. Op nationaal niveau worden de actuele veiligheidsvraagstukken ook besproken in de eerder genoemde werkgroep veiligheid moskeeën.
Het bezoek van minister-president Modi van India aan Nederland |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bereid – mede gezien uw uitspraken hierover in antwoord op eerdere vragen1 – om bij Minister-President Modi van India indringend aandacht te vragen voor het weren en tegenwerken van mensenrechten- en andere maatschappelijke organisaties, onder meer via de restrictieve Foreign Contribution Regulation Act, waardoor Nederlandse ontwikkelingsorganisaties grote problemen ondervinden bij het financieren van hun Indiase partnerorganisaties?
Ja.
Bent u bereid om met Minister-President Modi te bespreken dat een aanzienlijk aantal mensen en organisaties in Nederland problemen ondervindt bij het aanvragen van een visum voor India, onder meer omdat zij zich kritisch uitlaten over problemen in de Indiase samenleving en/of het beleid van de Indiase regering? Wilt u er bij hem op aandringen om dit restrictieve visumbeleid te veranderen en in overstemming te brengen met democratische waarden die India uitdraagt?
Het is het kabinet bekend dat organisaties en personen in een aantal gevallen problemen ondervinden met het aanvragen van een visum voor India. Het is daarbij niet altijd duidelijk wat precies de onderliggende redenen zijn. Het aantal reisbewegingen tussen India en Nederland is de afgelopen jaren – in beide richtingen – sterk toegenomen. Het verder faciliteren van reizigersstromen is onderwerp van overleg tussen beide landen. Het kabinet onderstreept in contacten met de Indiase overheid voortdurend het belang van maatschappelijke organisaties voor een goed functionerende democratische rechtsstaat. Het kabinet zet zich er voor in dat medewerkers van organisaties die opereren conform lokale wetgeving, in staat worden gesteld hun maatschappelijke activiteiten uit te voeren. Dit is ook aan de orde gekomen tijdens het bezoek van Minister-President Modi.
Bent u bereid om gezien de veelvuldige schendingen van arbeidsrechten, waaronder kinderarbeid en moderne slavernij, die vóórkomen in diverse productieketens van Nederlandse bedrijven die in India actief zijn – in o.m. de kleding2, zaden3 en natuursteensector4 –, met Minister-President Modi nadere afspraken te maken over het gezamenlijk aanpakken van deze problemen?
Uit verschillende rapporten komt een schrijnend beeld naar voren van het dagelijks leven van veel arbeiders in India: lage lonen, extreem lange werktijden en discriminatie van vrouwelijke werknemers. Ook kinderarbeid komt helaas nog steeds voor.
Positief is dat het Indiase parlement recent goedkeuring heeft gegeven voor de ratificatie van twee conventies tegen kinderarbeid van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO): conventie 138, betreffende minimumleeftijd voor werk, en conventie 182, die beoogt kinderen onder de 18 jaar geen werk te laten verrichten dat schadelijk of gevaarlijk is voor de lichamelijke of geestelijke gezondheid. Vanzelfsprekend gaat het vervolgens om concrete implementatie van de conventies. Daarin kunnen naast de overheid, ook bedrijven en maatschappelijke organisaties een rol spelen. Het kabinet steunt ook organisaties die op deze terreinen actief zijn.
Toezicht op de naleving van lokale wet- en regelgeving, zoals het minimumloon en goede arbeidsomstandigheden, is een verantwoordelijkheid van de lokale Indiase overheid en van bedrijven die overeenkomsten afsluiten met toeleveranciers. In het kader van de OESO-richtlijnen worden bedrijven geacht toe te zien op naleving van lokale wetgeving bij hun toeleveranciers. India valt daarnaast onder het toezichtmechanisme van de ILO. Dit betekent dat Indiase vakbonden een klacht tegen hun overheid in kunnen dienen bij deze organisatie bij schending van de arbeidswetgeving.
Het kabinet benadrukt in contacten met de Indiase regering het belang van inclusieve duurzame ontwikkeling, inclusief een goed functionerende rechtsstaat en respect voor mensenrechten. Duurzame ontwikkeling en een goed functionerende rechtsstaat zijn nauw met elkaar verbonden. Dit is niet alleen bilateraal opgebracht tijdens het bezoek van premier Modi maar is ook onderwerp van gesprek in multilateraal verband.
Bent u tenslotte bereid om de positie van veelal gediscrimineerde en achtergestelde groepen zoals Dalits en moslims aan de orde te stellen, mede in het licht van het toenemend aantal gewelddadige uitingen tegen hen van extremistische hindoe-groepen rond het verbannen van rundvlees?5
De Nederlandse overheid zoekt blijvend de dialoog met India over mensenrechten en de rol van non-gouvernementele organisaties, hetzij bilateraal, hetzij in EU en multilateraal verband. Nederland benadrukt daarbij het belang van respect voor mensenrechten voor een ieder, waaronder religieuze en andere minderheden, voor een goed functionerende democratische rechtsstaat en de bevordering van duurzame ontwikkeling.
Tijdens het bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken aan zijn Indiase ambtgenoot Swaraj op 9 mei 2017 heeft hij het thema mensenrechten vanzelfsprekend aan de orde gesteld. Ook tijdens het bezoek van Minister-President Modi van India aan Nederland is het belang van mensenrechten aan de orde gekomen.
Bent u bereid het toenemende geweld tegen christelijke minderheden, zoals blijkt uit een rapport van de All India Christian Council, aan de orde te stellen?6
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen vóór het bezoek van Minister-President Modi voorzien op 27 juni a.s. beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De controle van topinkomens in zorginstellingen |
|
Sophie Hermans (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Accountants willen stoppen met controle van topinkomens»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat de regels voor de controle van topinkomens in zorginstellingen zo gedetailleerd zijn dat zij leiden tot hoge kosten voor zorginstellingen?
De Wet normering topinkomens (WNT) is in 2013 van kracht geworden. Sindsdien is de wet enkele malen gewijzigd, hetzij om aanvankelijke uitvoeringsproblemen te verhelpen, hetzij om politieke ambities te verwezenlijken. Deze wijzigingen maakten overgangsrecht noodzakelijk, dat in de huidige afbouwfase tijdelijk meer werk met zich meebrengt. Daarnaast is in de sectoren zorg, wonen en onderwijs gekozen voor sectorspecifieke normering (met o.a. klassenindeling en inkomensstaffels) en wordt bij de WNT aangesloten bij fiscale bepalingen betreffende loon. Mede door dit geheel is de uitvoering van de WNT in sommige gevallen complex te noemen, waardoor in die gevallen de controlewerkzaamheden kunnen toenemen.
Herkent u het beeld dat de NBA-sectorcommissie-ziekenhuizen (CoZiek) oproept dat in de gezondheidszorg de problemen extra groot zijn door wijzigende beloningscategorieën, speciale beloningsregelingen en gedetailleerde regels voor kleine onkostenvergoedingen? Als dit niet specifiek is voor de zorgsector, is het u dan bekend of deze problemen ook in andere sectoren dan de zorgsector spelen?
De punten die de NBA-sectorcommissie ziekenhuizen (CoZiek) noemt zijn voor het merendeel niet specifiek voor de gezondheidszorg. Ook in het onderwijs en bij woningbouwcorporaties is sprake van verschillende beloningsklassen, afhankelijk van kenmerken van de instelling. Het controleren van onkostenvergoedingen speelt eveneens in alle sectoren. Specifiek voor de gezondheidszorg is dat daar relatief vaak ingewikkelde organisatiestructuren voorkomen en dat het aantal instellingen dat onder de WNT valt relatief groot is.
Deelt u de overtuiging dat bij de normering van topinkomens er niet onnodig extra administratieve lasten en kosten zouden moeten worden opgelegd aan de zorgsector?
De WNT, die kan rekenen op brede politieke en maatschappelijke steun, heeft als doel het tegengaan van bovenmatige bezoldigingen en ontslagvergoedingen in de publieke en semipublieke sector, door deze te normeren en openbaar te maken. Gegeven de doelstelling en de kaders van de WNT ben ik van mening dat de administratieve lasten, waaronder de controlelast van de accountant, niet groter, maar ook niet kleiner moet zijn dan noodzakelijk.
Deelt u de overtuiging dat er zo min mogelijk tijd en geld verloren moet gaan aan de controles van topinkomens in de gezondheidszorg?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te komen tot een spoedige aanpak van de problematiek dat zorginstellingen hoge kosten moeten maken om kleine kosten te verantwoorden?
Ik ben graag bereid om samen met betrokken partijen te bezien of er mogelijkheden zijn om binnen het doel en de kaders van de WNT de controlelast voor accountants en daarmee de kosten voor alle WNT-instellingen te verminderen. Ik denk hierbij aan aanpassing van het jaarlijks vast te stellen controleprotocol, waarin voorschriften en praktische handreikingen worden vastgelegd over de wijze waarop de accountant de naleving van de WNT controleert. Een afspraak met de NBA om hierover overleg te voeren was voor de verschijning van het artikel reeds gemaakt.
Deelt u de gedachte dat bovenstaand problematiek een belangrijke rol zou moeten spelen bij de evaluatie van de Wet normering topinkomens (WNT 2)? Zo ja, welke lessen ziet u dan in dit soort berichten die gebruikt kunnen worden bij het vorm geven van die evaluatie?
Ik sta altijd open voor signalen uit het veld dat er verbeteringen mogelijk zijn in de uitvoering van de WNT. Ik neem dergelijke signalen serieus en ben bereid om tussentijds wijzigingen door te voeren, zoals in het verleden herhaaldelijk is gebeurd. Nu kijk ik in overleg met betrokken partijen naar de controlelasten die met de uitvoering van de WNT gepaard gaan en zal, als daar aanleiding toe is, maatregelen treffen. Indien dan nog relevant zal dit onderwerp ook aan de orde komen bij de eerstvolgende evaluatie van de WNT.
De escalatie tussen Rusland en VS inzake de strijd in Syrië |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat de VS een Syrisch gevechtsvliegtuig uit de lucht hebben geschoten?1 Is dit een legitieme actie geweest?
De VS heeft aangegeven dat het niet de inzet is om het Syrische regime aan te vallen, maar dat acties ter verdediging van coalitie- of geallieerde troepen niet zijn uitgesloten. Het kabinet beschikt niet over de benodigde feiten om deze aanval verder te duiden.
Hoe beoordeelt u de reactie van Rusland, namelijk het besluit dat alle vliegtuigen van de VS én hun bondgenoten die vliegen boven Syrisch grondgebied dat in handen is van de Syrische regering, een legitiem doelwit zijn?2 Vindt u dit een logische en proportionele reactie en is het legitiem?
De reactie van Rusland draagt niet bij aan de-escalatie van de situatie in Syrië. De-escalatie is enerzijds belangrijk om de veiligheid van de coalitie en haar partners te waarborgen, anderzijds om de focus op de strijd tegen ISIS te houden.
Kunt u toelichten wat de consequenties zijn van de escalatie tussen de VS en Rusland voor de strijd tegen ISIS? Kunt u in uw reactie meenemen dat Australië reeds heeft besloten om geen bombardementen meer uit te voeren boven Syrië vanwege deze escalatie?3 Verwacht u dat andere partners soortgelijke besluiten zullen nemen?
De strijd tegen ISIS gaat onverminderd door. Van verhoogde spanning tussen Rusland en de anti-ISIS coalitie is geen sprake. Het Combined Air Operations Centre(CAOC) van de anti-ISIS coalitie, verantwoordelijk voor de planning van de luchtoperaties, heeft tijdelijk extra voorzichtigheid betracht. In dat licht had Australië besloten zijn tankervliegtuig tijdelijk geen vluchten boven Syrië te laten uitvoeren. Inmiddels is deze voorzorgsmaatregel teruggedraaid.
Heeft deze escalatie en het Russische besluit consequenties voor de (mogelijkheid van) inzet van de Nederlandse KDC-10?
Het Nederlandse tankervliegtuig kan worden ingezet boven dezelfde gebieden waar de Nederlandse gevechtsvliegtuigen ook hebben geopereerd. Dat betekent dat de KDC-10 boven Irak en Oost-Syrië coalitievliegtuigen bijtankt die deelnemen aan de strijd tegen ISIS. Het CAOC zet de toegewezen middelen verantwoord in op basis van een voortdurend aangepast dreigingsbeeld. Defensie houdt de veiligheidssituatie vanzelfsprekend nauwlettend in de gaten.
Zet u zich, samen met andere partners uit de coalitie tegen ISIS, in voor de-escalatie tussen Rusland en de VS? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Zowel de VS als Rusland onderschrijven het belang van de-escalatie. Nederland hecht, net als alle partners van de coalitie, aan gedegen de-escalatie om de veiligheid van de militairen in de anti-ISIS coalitie zo goed mogelijk te kunnen waarborgen. Op militair en politiek niveau is tussen de VS, Rusland en de coalitie doorlopend sprake geweest van de-escalatie.
Kunt u reageren op de berichten dat er meer burgerdoden vallen in de strijd tegen ISIS vanwege de toenemende bombardementen door de VS?4
Het voorkomen van burgerslachtoffers en het minimaliseren van nevenschade heeft de hoogste prioriteit voor Nederland en de anti-ISIS coalitie. Burgerslachtoffers zijn helaas echter nooit helemaal uit te sluiten. De gevechtshandelingen vinden thans plaats in dichtbevolkt, verstedelijkt gebied. ISIS heeft zich verschanst in dichtbevolkte wijken en zet steeds vaker burgers in als menselijk schild. Het risico op burgerslachtoffers neemt daardoor toe. Het Amerikaanse hoofdkwartier CENTCOM onderzoekt alle meldingen van mogelijke burgerslachtoffers als gevolg van coalitieoptreden in de strijd tegen ISIS.
Klopt het dat de «rules of engagement» voor bombardementen eenzijdig zijn aangepast door de VS? Zo ja, wat zijn hiervan de consequenties voor de strijd tegen ISIS? Draagt dit wel of niet bij aan een duurzame en stabiele oplossing voor Irak en Syrië? Gelden de aangepaste «rules of engagement» alleen voor de VS of voor de hele coalitie die strijdt tegen ISIS?
Het voorkomen van burgerslachtoffers en het minimaliseren van nevenschade heeft de hoogste prioriteit voor Nederland en de anti-ISIS coalitie. De coalitie hanteert hiervoor een uiterst zorgvuldig targetingproces. Ieder land van de coalitie hanteert zijn eigen Rules of Engagement(RoE) voor deelname aan de strijd tegen ISIS. Desgevraagd heeft de VS aangegeven de RoE niet te hebben gewijzigd. Over de inhoud van de Nederlandse RoE of die van partnerlanden worden in het openbaar geen uitspraken gedaan.
Hoeveel burgerdoden zijn er dit jaar al gevallen in de strijd tegen ISIS? Hoe verhoudt zich dat tot het aantal burgerdoden in voorgaande jaren?
Zoals eerder met de Kamer gewisseld zijn geen volledige gegevens voorhanden voor wat betreft het aantal (burger)slachtoffers dat gemaakt is door de verschillende strijdende partijen in Syrië en Irak. Het Amerikaanse hoofdkwartier CENTCOM heeft in de laatste publicatie van de maandelijkse rapportage over burgerslachtoffers als gevolg van coalitieoptreden bevestigd dat de coalitie verantwoordelijk is voor tenminste 484 burgerslachtoffers sinds het begin van de strijd tegen ISIS.
Het bericht dat kinderen van zeven jaar slachtoffer zijn van sekschantage |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kinderen van zeven jaar oud slachtoffer van sekschantage»?1
Ja.
Heeft u tevens kennisgenomen van het rapport dat is uitgebracht door Europol over sextortion?
Ja.
Zijn er cijfers bekend over het aantal meldingen van sextortion en de leeftijd van de slachtoffers in Nederland in de periode die ook in het rapport is genoemd? Zo ja, is het aantal aangiftes de afgelopen jaren gestegen? Zo ja, is dat vanwege een groeiend aantal slachtoffers of is de aangiftebereidheid onder de slachtoffers gestegen?
Er is bij meldingen van sextortion in bijna alle gevallen sprake van een combinatie van meerdere delicten die afhankelijk van de casus op verschillende wijzen worden geregistreerd2. Wanneer sextortion gericht is op het verkrijgen van geld of goederen kan dit worden geregistreerd als een vorm van afpersing. Bij minderjarigen is sextortion echter veelal gericht op het verkrijgen van nog meer seksueel getinte foto’s of video’s van het slachtoffer. Dergelijke zaken worden geregistreerd als kinderpornografie, ontucht, poging tot ontucht etc. Sextortion wordt niet als apart fenomeen in de politiesystemen geregistreerd. Om die reden kan ik u het gevraagde cijfermatige inzicht niet geven.
Kunt u de cijfers over het aantal slachtoffers, over de afgelopen vijf jaar, delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er cijfers bekend over de leeftijd van de slachtoffers? Zo ja, kunt u daar een overzicht van geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat doet Nederland om jongeren/kinderen en hun ouders te attenderen op het gevaar van sextortion? Worden jongeren/kinderen en hun ouders voorgelicht? Zo ja, op welke wijze?
Scholen spelen een rol in de voorlichting over de risico’s van online gedrag. In mijn beantwoording op eerdere Kamervragen3 over de stijging van het aantal naaktfoto’s en filmpjes onder jongeren heb ik beschreven wat scholen aan voorlichting doen altijdom zo bewust, kritisch en veilig mediagebruik te bevorderen.
De politie besteedt ook veel aandacht aan het thema sextortion. Op de site «Vraag het de politie», een site speciaal voor jeugd, informeert de politie jongeren over wat zij kunnen doen tegen sextortion. Tevens biedt de politie minderjarigen periodiek de mogelijkheid door middel van de zedenchat te chatten met gespecialiseerde politiemedewerkers over mogelijke seksuele delicten. De campagnefilm van Europol4 over het fenomeen sextortion en hoe te handelen als iemand wordt geconfronteerd met sextortion zal de komende tijd door het Ministerie van Veiligheid en Justitie en partners onder de aandacht worden gebracht, via onder andere social media.
Hoe worden daders van sextortion opgespoord?
Meldingen en aangiftes van sextortion waarbij sprake is van minderjarige slachtoffers worden altijd in behandeling genomen door de politie. Hierbij kan naast afpersing sprake zijn van kinderpornografie, ontucht, poging tot ontucht, etc. De politie beoordeelt per zaak welke inzet en expertise nodig is. Dit hangt bijvoorbeeld af van of dader en slachtoffer elkaar kennen, of de zaak zich alleen maar in Nederland afspeelt, via één-op-één communicatie (e-mail, WhatsApp, chat, webcam) of via social media platforms die voor iedereen toegankelijk zijn. Wanneer een casus een internationaal karakter heeft, vindt er internationale samenwerking plaats en zijn onder andere Europol en Interpol betrokken. Het team Bestrijding Kinderporno en kindersekstoerisme van de Landelijke Eenheid ondersteunt indien nodig de regio’s met complexere zaken als het gaat om de (digitale) opsporing en bestrijding van kinderporno.
Bent u bereid een reactie naar de Kamer te sturen op het rapport van Europol? Zo nee, waarom niet?2
Op dit moment zie ik geen aanleiding voor een beleidsreactie. Het Europolrapport betreft een nadere fenomeenbeschrijving van sextortion en de verschillende verschijningsvormen die zich internationaal voordoen. Het fenomeen is in Nederland niet nieuw en de strafrechtketen is ingericht om ook deze zaken adequaat op te pakken.
Het bericht ‘Waarom moeten studenten betalen voor een bestuursjaar?’ |
|
Pieter Duisenberg (VVD), Harry van der Molen (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Waarom moeten studenten betalen voor een bestuursjaar?»?1
Ja, dat ben ik.
Begrijpt u dat het als onrechtvaardig wordt ervaren dat onderwijsinstellingen wettelijk collegegeld ontvangen van studenten die een fulltime functie vervullen en zich inschrijven om zo aanspraak te maken op het studievoorschot zonder dat zij onderwijs volgen dan wel tentamens of examens maken?
Het betalen van collegegeld is de voorwaarde om ingeschreven te kunnen staan bij een (bekostigde) onderwijsinstelling. Dit geeft vervolgens het recht op het volgen van onderwijs, het maken van tentamens en examens en (als voltijdstudent) de leenvoorziening en het studentenreisproduct. Als een student er vervolgens voor kiest om fulltime als studentbestuurder een bestuursfunctie te bekleden en geen onderwijs te volgen, geeft de wettelijke bepaling van collegegeldvrij besturen de onderwijsinstelling de mogelijkheid om de betreffende student – mits hij of zij voldoet aan de voorwaarden – voor één jaar vrij te stellen van het betalen van collegegeld. Daarbij merk ik op dat fulltime besturen eerder uitzondering is dan regel: veel bestuurswerk vindt plaats, en kan ook plaatsvinden, naast de studie. Ik begrijp dat het voor de student die studeert aan een onderwijsinstelling waar het collegegeldvrij besturen niet mogelijk wordt gemaakt teleurstellend is, echter de bepaling laat dit aan het bestuur van de onderwijsinstelling. Het bestuur maakt met de medezeggenschap afspraken over de invulling van de bestuursbeurzen.
Hoe kwalificeert u de conclusie uit het ISO-onderzoek dat 87% van deze studenten nog steeds collegegeld moet betalen voor onderwijs dat zij niet volgen en waarbij zij dus niet van de regeling collegegeldvrij besturen gebruik kunnen maken?2
Het ISO-onderzoek is uitgevoerd onder 96 studenten die deel uitmaken van een studentbestuur aan verschillende hogescholen en universiteiten. Voorts wordt gesteld dat 87% van alle studentbestuurders die fulltime een bestuursfunctie doen wel collegegeld betalen. In het rapport wordt dit cijfer niet nader toegelicht. Uit nadere informatie is mij gebleken dat van de genoemde 96 bestuurders 61 bestuurders fulltime hun functie uitoefenden. Van deze groep van 61 fulltime bestuurders betaalden 53 bestuurders (87%) collegegeld, zonder onderwijs te volgen. De mogelijkheid van collegegeldvrij besturen is per 1 januari 2017 in werking getreden. Niet is aangegeven of de genoemde studentbestuurders aan hun bestuursfunctie begonnen voordat deze mogelijkheid in werking trad, of erna en dergelijke regelingen worden in de praktijk over het algemeen gerelateerd aan studiejaren. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat door het mogelijk maken van collegegeldvrij besturen door middel van het amendement Duisenberg c.s. en gezien de toelichting op het amendement, van onderwijsinstellingen verwacht mag worden dat zij proactief vrijstellingen zouden verlenen? Kunt u dit toelichten?3
Uit de tekst van het amendement volgt dat het instellingsbestuur de mogelijkheid heeft om de ingeschreven student eenmalig en voor de periode van één studiejaar, als deze voldoet aan de overige voorwaarden, vrij te stellen van het betalen van wettelijk collegegeld. Ik vind het van belang dat deze mogelijkheid bestaat. De mate van en wijze van benutting is uitdrukkelijk gelegd bij het instellingsbestuur. Omdat het bestuur met de medezeggenschap afspraken maakt over de invulling van de bestuursbeurzen, ga ik er vanuit dat er over collegegeldvrij besturen tussen beide partijen wordt gesproken en afspraken worden gemaakt over de mogelijkheid van het verlenen van vrijstelling aan een fulltime bestuurder.
Heeft u de VSNU en de Vereniging Hogescholen erop gewezen dat het collegegeldvrij besturen mogelijk is gemaakt door dit amendement? Zo ja, welke reactie heeft u daarop gekregen? Zo nee, wilt u dit alsnog doen?4
Met mijn brief van 20 december 2016 die ik aan alle colleges van bestuur van de instelling voor hoger onderwijs heb gestuurd, heb ik de colleges geïnformeerd over de gevolgen van de Wet versterking bestuurskracht. Wat betreft het collegegeldvrij besturen heb ik de colleges aangegeven dat dit met deze wet mogelijk wordt gemaakt en dat ik het van belang vind studenten die zich inzetten als studentbestuurder of actief zijn in de medezeggenschap te ondersteunen en de ruimte te geven voor deze activiteiten.
Bent u bereid om het gesprek te stimuleren tussen studentenorganisaties en de VSNU en Vereniging Hogescholen waarin afspraken gemaakt worden over collegegeldvrij besturen?
Ik zal de studentenorganisaties en de koepels attenderen op uw verzoek. De wettelijke bepaling laat de mogelijkheid tot en de verantwoordelijkheid voor het collegegeldvrij besturen aan de instellingsbesturen.
Kunt u de stand van zaken aangeven rondom de eerste studenten die starten met flexstuderen per 1 september a.s., waardoor zij studeren naast een onderneming, zorgtaak of parttime bestuursjaar makkelijker kunnen combineren?
Het experiment flexstuderen, dat het mogelijk maakt voor studenten aan deelnemende instellingen om collegegeld te betalen per studiepunt, in plaats van voor een volledig collegejaar, gaat bij aanvang van het collegejaar 2017 – 2018 van start. Het experiment heeft als doel om te onderzoeken of deze vorm van maatwerk leidt tot een toegankelijker aanbod, waarbij studenten hun studie beter kunnen combineren met andere activiteiten die zij daarnaast willen of moeten ondernemen, tot meer tevredenheid en ontplooiingsmogelijkheden voor studenten en tot minder uitval.
Vier instellingen nemen deel aan het experiment. Dat zijn de Universiteit van Amsterdam, Tilburg University, Hogeschool Windesheim en de Hogeschool Utrecht. Het experiment staat open voor voltijdsstudenten die het wettelijk collegegeld betalen. Daarbij geldt voor bachelorstudenten dat zij al een jaar lang als «reguliere voltijdsstudent» moeten hebben gestudeerd aan de opleiding, voordat zij kunnen gaan flexstuderen. De instellingen voeren het experiment gefaseerd in, met een start op relatief kleine schaal en met uitbreidingsmogelijkheden voor de komende jaren op basis van ervaringen.
Doordat aan sommige van de deelnemende instellingen de inschrijving voor het experiment voor het komende collegejaar inmiddels is gesloten, bestaat er inzicht in het aantal aanmeldingen van studenten tot nu toe. Bij de UvA bleek eind mei dat zich 335 studenten hadden aangemeld, waarvan er uiteindelijk 238 aan de voorwaarden voldoen en van start gaan. Ook bij Windesheim is de belangstelling groot: voor de 75 plaatsen die de instelling voor het eerste jaar beschikbaar stelt, meldden zich 330 studenten. Bij de Hogeschool Utrecht loopt de aanmeldingstermijn nog en bij de Tilburg University konden studenten zich nog tot 1 juli melden. Doordat instellingen het experiment gefaseerd invoeren, is de verwachting dat het aantal flexstudenten vanaf studiejaar 2018–2019 verder toe zal nemen. Het experiment flexstuderen zal worden geëvalueerd door een extern onderzoeksbureau. Een eerste tussenrapportage volgt uiterlijk in september 2019. De eindevaluatie vindt uiterlijk in september 2022 plaats.
Het bericht ‘zorg over toekomst van aangepaste leermiddelen voor leerlingen met dyslexie’ |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Zorg over toekomst aangepaste leermiddelen voor leerlingen met dyslexie»?1
Ja.
Is de zorg van de Vereniging Onbeperkt Lezen terecht dat, door het uitblijven van een nieuwe aanbesteding voor aangepaste leermiddelen voor leerlingen met dyslexie, het voor scholen op korte termijn al onmogelijk wordt om leerlingen met dyslexie hun aangepaste lesmateriaal aan te bieden?
Nee, die zorg is niet terecht. Dedicon blijft ook de komende schooljaren aan scholen die dat willen de aangepaste leermiddelen leveren. Leerlingen met dyslexie en hun ouders kunnen de komende jaren dus nog gebruikmaken van de mogelijkheid om aangepaste schoolboeken te bestellen bij Dedicon.
Van de 7.500 scholen voor primair en voortgezet onderwijs maken overigens 1.500 gebruik van deze mogelijkheid. Het overgrote deel van de scholen voorziet op andere wijze in de ondersteuningsbehoefte van leerlingen met dyslexie. Desalniettemin heeft OCW de Vereniging Onbeperkt Lezen uitgenodigd voor een gesprek om hun zorgen te bespreken.
Klopt het dat, met het niet doen van een nieuwe aanbesteding voor aangepaste leermiddelen voor leerlingen met dyslexie, de collectie van het aangepaste lesmateriaal snel veroudert en ongelijkheid in het onderwijs verder toeneemt?
Neen, dat klopt niet. Scholen schaffen niet elk jaar nieuwe lesmethoden aan. Voor leermiddelen geldt een afschrijvingstermijn van drie (voortgezet onderwijs) tot acht jaar (primair onderwijs). De nu door Dedicon omgezette collectie schoolboeken is dus niet op korte termijn verouderd.
Kunt u toelichten waarom er geen nieuwe aanbestedingsprocedure is uitgeschreven voor het produceren, reproduceren en distribueren van aangepast lesmateriaal voor leerlingen met dyslexie in het primair en voortgezet onderwijs?
Er is nog geen nieuwe aanbestedingsprocedure uitgeschreven, omdat wij op dit moment (in het licht van de huidige technologische ontwikkelingen) nog in gesprek zijn met andere partijen over de noodzaak om lesmateriaal aan te passen op de wijze zoals dat nu door Dedicon gebeurt. Gelet op de technologische ontwikkelingen is het de vraag of er een aanbestedingsprocedure moet worden uitgeschreven en het omzetten van lesmateriaal niet op een eenvoudiger en goedkopere manier kan gebeuren. Ik verwacht hierover in het najaar meer duidelijkheid te hebben.
Deelt u de mening dat ook lesmateriaal voor leerlingen met een leesbeperking, zoals visueel gehandicapten en leerlingen met dyslexie, gratis beschikbaar en actueel moet zijn?
Ja, voor leerlingen met een leesbeperking gelden dezelfde uitgangspunten als voor leerlingen zonder een beperking als het gaat om het al dan niet gratis beschikbaar zijn van leermiddelen.
Op welke wijze borgt u voor de toekomst dat het lesmateriaal voor leerlingen met een leesbeperking, zoals visueel gehandicapten en leerlingen met dyslexie, gratis beschikbaar en actueel is? Bent u bereid om toch een nieuwe aanbesteding uit te schrijven voor aangepast lesmateriaal voor leerlingen met dyslexie? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 4.
De brandveiligheid van Nederlandse gebouwen |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Na de brand in Londen rijst de vraag: hoe veilig zijn onze flats?»1
Ja.
Hoe wordt er voor gezorgd dat in Nederland dergelijke rampen voorkomen worden?
Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de brandveiligheid van gebouwen. Met deze eisen wordt beoogd dat dergelijke rampen in Nederland voorkomen worden.
Vergeleken met andere landen is het aantal brandslachtoffers in Nederland zeer laag. Ernstige incidenten met meerdere slachtoffers doen zich hier relatief weinig voor. Zie ook het artikel Staan in Nederland ook Grenfell Towers?van de lector Brandpreventie de heer Hagen.2
Klopt het dat aannemers en afnemers zelf verantwoordelijk zijn voor de brandveiligheid? Zo ja, hoe ziet de overheid er op toe dat de brandveiligheidseisen in de bouw correct worden nageleefd? Op welke manier kan de brandweer controleren of een gebouw de brandveiligheidsmaatregelen heeft die zijn opgenomen in de ontwerpen?
Ja. Uit de Woningwet volgt dat naleving van de brandveiligheidseisen in het Bouwbesluit de verantwoordelijkheid is van de partijen die bouwen of laten bouwen. De gemeente (burgemeester en Wethouders) is bevoegd gezag en is verantwoordelijk voor de handhaving van het Bouwbesluit. Gemeenten hebben beleidsvrijheid hoe zij toezien op de naleving van de brandveiligheidseisen. Een gemeente kan bij de vergunningsaanvraag een bouwplan preventief toetsen aan de brandveiligheidseisen en bij de uitvoering toezien dat deze eisen daadwerkelijk worden nageleefd. De brandweer is geen bevoegd gezag, maar een gemeente kan de brandweer wel betrekken bij de bouwplantoetsing of het toezicht.
Hoe vaak wordt er op brandveiligheid in de bouw gecontroleerd? Hoe vaak worden er fouten in de brandveiligheid geconstateerd?
Ik beschik niet over deze informatie. Zoals geantwoord bij vraag 3 kan iedere gemeente zelf invulling geven aan het toezicht op brandveiligheid. Het interbestuurlijke toezicht op deze gemeentelijke taak ligt bij de provincie. Ik heb geen rol bij dit toezicht.
Ziet u noodzaak om de controle op brandveiligheid in de bouw aan te scherpen n.a.v. de gebeurtenissen in Londen?
Door de Engelse regering wordt nog onderzoek uitgevoerd naar de brand in Londen. Ik zal het onderzoeksrapport afwachten. Als dit beschikbaar is, zal ik bezien of in Nederland aanvullende maatregelen nodig zijn. Vanuit het gemeentelijk bouwtoezicht heb ik geen signalen ontvangen dat het vooruitlopend hierop nodig is om actie te ondernemen.
Welke regels gelden er in Nederland voor het bevestigen van gevelisolatie bij hoogbouw? Op welke manier wordt de brandveiligheid in deze regels geborgd?
Er gelden in Nederland geen specifieke regels voor het bevestigen van gevelisolatie. Het Bouwbesluit 2012 stelt prestatie eisen aan de brandveiligheid van bouwwerken en de daarin toegepaste constructieonderdelen en scheidingsconstructies. Gevelisolatie kan onderdeel zijn van een constructieonderdeel of een scheidingsconstructie. Het bevestigen van de gevelisolatie zal dan zodanig moeten gebeuren dat het constructieonderdeel of de scheidingsconstructie voldoet aan de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit. Het is de verantwoordelijkheid van de partijen die bouwen of laten bouwen om hieraan te voldoen en aan de gemeente om hierop toezicht te houden.
Aan welke eisen van brandwerendheid moet een gevel in Nederland voldoen? Wordt hierbij onderscheid gemaakt in zwaarte van de eisen met betrekking tot de hoogte van een gebouw? Zijn hier Europese eisen voor, of is hier nationale regelgeving van toepassing?
Voor nieuwbouw en verbouw van een gebouw volgt uit het Bouwbesluit 2012 dat een gevel die niet hoger is dan 13 meter moet voldoen aan de Europese brandklasse D. Bij hoger gelegen gevels geldt de strengere brandklasse B. Voor deze grens van 13 meter is gekozen, omdat een brand aan de gevel tot een hoogte van 13 meter in het algemeen met gangbaar brandweermateriaal kan worden bestreden. Welke Europese Brandklasse geldt in een bepaalde situatie is niet Europees bepaald, maar is aan de nationale regelgever.
Voor bestaande gebouwen geldt in het Bouwbesluit 2012 een minimumeis van brandklasse 4 onafhankelijk van de hoogte. Het betreft hier de oude nationale brandclassificering, waarbij brandklasse 4 vergelijkbaar is met de huidige brandklasse D. Het is echter niet waarschijnlijk dat bestaande hoge gebouwen een gevel hebben met deze brandklasse 4. Dit omdat het in Nederland gangbaar was om gevels te bouwen met vooral steenachtig materialen (baksteen, beton, natuursteen) die onbrandbaar zijn.
Aan welke eisen voor brandwerendheid moeten de materialen in de bouw in Nederland voldoen? Zijn hier Europese eisen voor, of is hier nationale regelgeving van toepassing?
In het Bouwbesluit worden brandveiligheidseisen gesteld aan constructieonderdelen of scheidingsconstructies en niet aan de afzonderlijke materialen die hier deel van uit maken. Voor de brandveiligheidseisen die uit het Bouwbesluit volgen voor een gevel wordt verwezen naar de antwoorden op vraag 7 en 9.
Zijn er in Nederland bouwregels die voorkomen dat bij brand een schoorsteen-effect kan ontstaan tussen een origineel gebouw en eventueel later aangebracht isolatiemateriaal?
Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen ter voorkoming van branduitbreiding tussen brandcompartimenten. Iedere woning is volgens het Bouwbesluit een afzonderlijk brandcompartiment. Hiermee wordt beoogd dat een brand gedurende een bepaalde tijd beperkt blijft tot één woning. Alle mogelijke branduitbreidingstrajecten tussen woningen moeten daarbij worden beschouwd. Om te voldoen aan deze eisen zal daarom ook branduitbreiding via de gevel naar een bovengelegen woning moeten worden voorkomen. Dit kan door een juiste detaillering, materiaalkeuze en uitvoering van de gevel en het hier aangebrachte isolatiemateriaal. Hiermee kan ook het genoemde schoorsteeneffect worden voorkomen.
Is het waar dat er in Nederland geen aanvullende nationale bouw- en brandveiligheidsregels zijn voor gebouwen hoger dan 70 meter, en dat hiervoor slechts lokale regelgeving geldt? Zo ja, waarom? Zo nee, welke aanvullende regels gelden er dan precies?
Voor een gebouw hoger dan 70 meter stelt het Bouwbesluit 2012 de eis dat het gebouw dezelfde mate van brandveiligheid moet hebben als is beoogd met de brandveiligheidseisen die gelden voor lagere gebouwen. Het is aan de aanvrager van een bouwvergunning om richting bevoegd gezag (gemeente) aan te tonen hoe het beoogde brandveiligheidsniveau wordt gerealiseerd. In de praktijk wordt hierbij meestal gebruik gemaakt van de handreiking Brandveiligheid in hoge gebouwen (2014). Dit is een uitgave van de kennisinstelling SBRCURnet. Uit deze handreiking volgen aanvullende brandveiligheidsvoorzieningen zoals de toepassing van een automatische blusinstallatie (sprinkler). Omdat deze handreiking een breed draagvlak heeft binnen Nederland heb ik eerder besloten om de handreiking een plaats te geven in de bouwregelgeving. In het ontwerp-Besluit bouwwerken leefomgeving (de opvolger van het Bouwbesluit onder de Omgevingswet) die ter voorhang is geweest in de Tweede Kamer (Kamerstuk 33 118, nr. 31) is de handreiking aangestuurd als bepalingsmethode voor de brandveiligheid van gebouwen hoger dan 70 meter.
De schadelijke gevolgen van de HeatStick voor de volksgezondheid |
|
Nine Kooiman , Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het product IQOS/HEETS HeatStick van Philip Morris?
Ja.
Wat vindt u van de claim van Philip Morris dat deze sigaret minder schadelijk voor de volksgezondheid zou zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is deze claim van Philip Morris wetenschappelijk onderbouwd door onafhankelijke instituten en op basis van onafhankelijk productonderzoek? Zo ja, op welke wijze en door welke instantie?
Is, indien dit onderzoek heeft plaatsgevonden, daarbij ook rekening gehouden met de schadelijke gevolgen van tabaksproducten op de langere termijn? Klopt het dat Philip Morris zelf alleen onderzoek heeft gedaan naar de effecten voor de volksgezondheid over een periode van enkele weken?
Wat vindt u van het artikel in het Journal of the American Medical Association (JAMA) dat laat zien dat de HeatStick kankerverwekkende stoffen bevat?1 Deelt u het standpunt dat de HeatStick daarmee een tabaksproduct met hetzelfde risicoprofiel is als de gewone sigaret?
Herinnert u zich de motie Van Gerven, Dik-Faber en Volp over het onderzoek naar de mogelijkheden voor het instellen van een goedkeuringsprocedure voor nieuwe soorten tabaksproducten?2 Kunt u aangeven wat de stand van zaken bij de uitvoering van deze motie is?
Het onderzoek naar de mogelijkheden voor een goedkeuringsprocedure loopt. Ik verwacht uw Kamer dit najaar over de resultaten te kunnen informeren.
Deelt u het standpunt dat het ontbreken van afschrikwekkende plaatjes op de HeatStick een overtreding van de Tabaks- en rookwarenwet is? Zo nee, waarom niet?
Het Tabaks- en rookwarenbesluit maakt onderscheid tussen tabaksproducten die bestemd zijn om te roken en rookloze tabaksproducten. Voor allebei de producten is een gezondheidswaarschuwing verplicht, maar alleen voor tabaksproducten die bestemd zijn om te roken is een afschrikwekkende afbeelding op de verpakking verplicht.
De NVWA houdt toezicht op de naleving van de verpakkingsregels voor tabaksproducten, ook ten aanzien van de HeatStick. De NVWA heeft aangegeven dat op basis van de gegevens die op dit moment voorhanden zijn, de HeatStick een rookloos tabaksproduct is. Dit betekent dat op grond van de Tabaks- en rookwarenregeling de gezondheidswaarschuwing“Dit tabaksproduct schaadt uw gezondheid en is verslavend» op de verpakking dient te staan en geen afschrikwekkende afbeelding verplicht is.
Wat vindt u van het feit dat de Amerikaanse Food and Drug Administraton (FDA) nog steeds geen beslissing heeft genomen over toelating van de HeatStick op de Amerikaanse markt en dat dit product in Australië en Nieuw-Zeeland verboden is? Zou Nederland dit voorbeeld moeten volgen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Amerikaanse Food and Drug Administration om te bepalen wanneer ze een beslissing nemen over de HeatStick. De Verenigde Staten, Australië en Nieuw-Zeeland hebben andere wetgeving dan Nederland. De Nederlandse wetgeving dient in overeenstemming te zijn met de Europese Tabaksproductenrichtlijn (TPD). De TPD belemmert de HeatStick niet de toegang tot de interne markt. Als Nederland de interne markt op dit punt wil belemmeren, dan is daarvoor een rechtvaardiging nodig die genotificeerd moet worden bij de Europese Commissie. Om een standpunt te bepalen over notificatie, wacht ik eerst de resultaten van het onderzoek van het RIVM af.