Bent u bekend met het bericht en vierdelige reportagereeks van Nieuwsuur van onder meer 10 januari 2020 «Officier mensenhandel waarschuwt: veel seksuele uitbuiting van de prostitutie»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de signalen die voortkomen uit de verschillende rapportages van Nieuwsuur over de prostitutiesector?
De vier reportages schetsen een beeld van de huidige prostitutiebranche, waar zich lokaal verschillen voordoen in beleid, regelgeving en toezicht en handhaving. Ook zien we dat de branche gevoelig is voor misstanden zoals uitbuiting. Beide zaken zijn aanleiding geweest voor het opstellen van uniforme landelijke wet- en regelgeving, het wetsvoorstel regulering sekswerk (Wrs).
Deelt u de mening dat het afschaffen van het bordeelverbod niet het effect heeft gehad waarop gedoeld werd? Bent u het met de landelijk officier eens dat met voortzetting van het huidige beleid mensenhandel niet goed bestreden kan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u in beeld waar de knelpunten zitten?
De opheffing van het bordeelverbod beoogde de regulering van de vrijwillige prostitutie, het tegengaan van onvrijwillige prostitutie en het bestrijden van misstanden. Deze doelstellingen zijn onvoldoende bereikt. Het kabinet werkt daarom langs allerlei wegen aan de bestrijding van mensenhandel binnen en buiten de prostitutiebranche.
Daarnaast hebben zich sinds de opheffing van het bordeelverbod veel nieuwe ontwikkelingen voorgedaan, zoals een enorme toename van het aanbod van seksuele diensten via internet, en een afname van het aantal vergunde seksinrichtingen. Ook deze ontwikkelingen vragen om een nieuwe benadering omdat anders een groot deel van de branche zich aan het zicht onttrekt en extra vatbaar is voor misstanden. In de Wrs wordt hierop ingespeeld.
Daarnaast is eind november 2018 het programma Samen tegen Mensenhandel gelanceerd. In het programma worden uiteenlopende maatregelen genoemd die bijdragen aan de bestrijding van mensenhandel. Uw kamer heeft op 13 november 2019 een eerste voortgangsrapportage over dit programma ontvangen.2 Mensenhandel is daarnaast ook als prioriteit opgenomen in de veiligheidsagenda en dit najaar is ter uitvoering van de motie Segers-Asscher 10 miljoen euro extra toegekend aan de Afdeling Vreemdelingen, Identificatie en Mensenhandel van de politie met als oormerk de bestrijding van mensenhandel.3
Welke gevolgen heeft volgens u het feit dat gemeenten verschillende regels hebben omtrent de vergunde sector en de opsporingsinzet op de illegale sector? Vindt u de lappendeken van gemeenten met verschillende regels ook problematisch? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Kunt u in uw antwoord verschillen in vergunningseisen en verschillen in sanctionering uitsplitsen?
Om een waterbedeffect te voorkomen, acht ik het van belang dat gemeenten niet teveel van elkaar afwijken in hun beleid en regelgeving en de handhaving daarvan. Om hier meer uniformering in aan te brengen is de Wrs opgesteld. Daarnaast komen de gemeenten met de grootste concentraties prostitutie samen met het ministerie tweemaandelijks bijeen om ervaringen uit te wisselen, van elkaar te leren en de samenwerking te zoeken. Gezamenlijk dragen deze maatregelen bij aan de uniformiteit van lokaal prostitutiebeleid. Ik beschik niet over een overzicht van verschillen in vergunningseisen die gemeenten stellen. Het WODC zal dit jaar een nieuwe nulmeting uitvoeren naar prostitutiebeleid en aard en omvang van de prostitutiebranche. Dit onderzoek zal naar verwachting ook bijdragen aan inzicht in dit aspect. Zodra dit onderzoek gereed is wordt uw Kamer daarover geïnformeerd.
Waar het om opsporingsinzet gaat, is maatwerk juist vereist. De inzet van de politie is daarom een beslissing van de lokale driehoek.
Wat is uw opvatting over de oproep van burgemeester Oskam die vraagt om meer (landelijke) regie in de opsporing en om bepaalde activiteiten, zoals het internet afstruinen, landelijk te organiseren?
Landelijke regie op de opsporing van mensenhandel krijgt onder andere vorm door het vaststellen van landelijke beleidsdoelstellingen voor de taakuitvoering van de politie in de Veiligheidsagenda. De landelijke Veiligheidsagenda is tot stand gekomen in samenspraak met het Landelijke Overleg Veiligheid en Politie (LOVP). De aanpak van mensenhandel is één van de vier prioriteiten in de veiligheidsagenda. Hierin zijn een aantal kwalitatieve maatregelen opgenomen, zoals doorontwikkeling van het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel4, de landelijke implementatie van domein overstijgend informatie gestuurd werken5, en de landelijke uitrol van de webcrawler6. De inzet van politie vindt steeds meer informatie-gestuurd plaats.
De landelijke veiligheidsagenda laat ruimte voor de lokale gezagen om de politiecapaciteit en politie-inzet te richten op de lokale en regionale vraagstukken. Hierbij beïnvloeden lokale belangen, incidenten, informatiepositie en beschikbare capaciteit mede de prioritering. Het is uiteindelijk aan het lokaal gezag om lokaal de prioriteiten te stellen.
Acht u het wenselijk dat prostituees in bepaalde gemeenten geen papieren nodig hebben? Zijn er landelijke minimumeisen die elke gemeente zou moeten stellen aan prostituees en bordeelhouders? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is er geen wettelijke grondslag voor het registeren van persoonsgegevens van sekswerkers. Het is aan iedere gemeente om zelf invulling te geven aan lokaal prostitutiebeleid en aan lokale regelgeving. Het is bekend dat hier verschillende keuzes in worden gemaakt.
Na opheffing van het bordeelverbod zijn er geen landelijke minimumeisen geformuleerd die een gemeente zou moeten stellen aan prostituees en bordeelhouders. Met de Wrs beoogt het kabinet hier verandering in te brengen.
Hoe beoordeelt u de praktijken dat prostituees slapen in ruimtes boven de bordelen en daar vaak ook nog extra voor moeten betalen?
Dat een prostituee een kamer huurt boven een seksinrichting is denkbaar. Zolang de prostituee hier zelf voor heeft gekozen en de kamer wordt verhuurd volgens de geldende regels, is de situatie niet anders dan wanneer zij elders een vergelijkbare kamer zou huren.
Hoe kan het dat prostituees aan de slag kunnen en kamers kunnen huren in bordelen zonder zelf te beschikken over een Kamer van Koophandel (KvK)-nummer? Acht u dit wenselijk?
De KVK adviseert een ondernemer om zich in te schrijven als aan drie criteria is voldaan: (1) leveren van goederen of diensten tegen (2) meer dan een symbolische vergoeding en (3) deelname aan het normale economische verkeer (in tegenstelling tot bijvoorbeeld vriendendiensten). Het is in beginsel aan de ondernemer zelf om aan de hand van deze criteria te beoordelen of er sprake is van een inschrijvingplichtige onderneming, of van bijverdienste. Niet bij iedere bedrijfsomvang is de inschrijving dus verplicht.
De uiteindelijke toets van het ondernemersbegrip ligt bij de Belastingdienst die hiervoor ook kijkt naar het aantal gewerkte uren (meer dan 1225), de mate van zelfstandigheid (kies je zelf je klanten, de wijze van uitvoering van je opdracht, zijn er genoeg verschillende klanten, kun je een vervanger sturen) en de omzet (meer dan € 10.000,- per jaar). Het is voorstelbaar dat niet alle sekswerkers hieraan zullen voldoen.
Zelfstandig werkende sekswerkers die aan de voornoemde criteria voldoen dienen zich in te schrijven bij de KVK. Zij hebben zich immers net als andere zzp’ers te houden aan de geldende wet- en regelgeving. Ik acht het niet wenselijk dat iemand die ingeschreven dient te staan bij de Kamer van Koophandel, dat niet is.
Bent u bekend met de verschillen tussen gemeenten ten aanzien van hun prostitutiebeleid en hun beleid tegen mensenhandel? Kunt u dit inzichtelijk maken in een overzicht waaruit de gemeentelijke of regionale verschillen blijken?
Prostitutiebeleid en mensenhandelbeleid zijn twee afzonderlijke beleidsterreinen, die raakvlakken hebben die noodzaken tot samenwerking en afstemming. Ik ben bekend met het feit dat gemeenten zowel op het terrein van prostitutie als op het terrein van mensenhandel uiteenlopend beleid voeren. Ik beschik niet over een overzicht van de lokale invulling hiervan per gemeente. Om meer uniformiteit te creëren in het prostitutiebeleid is de Wrs opgesteld.
Om het gemeentelijke mensenhandelbeleid aan te jagen en dit breder onder de aandacht te brengen is in het programma Samen tegen mensenhandel een actielijn opgenomen die specifiek ziet op de gemeentelijke aanpak van mensenhandel. Onderdeel van deze actielijn zijn subsidies aan de VNG en CoMensha om gemeenten te ondersteunen bij de ontwikkeling van lokaal mensenhandelbeleid. In het Interbestuurlijk Programma (IBP) is afgesproken dat in 2022 alle gemeenten beleid hebben op de aanpak van mensenhandel.
Het is belangrijk dat de gemeentelijke aanpak aansluit bij de feitelijke, lokale situatie. Het is daarom goed dat er verschillen zijn tussen het beleid van gemeenten, zolang er een gedegen basis aanpak is. Voor deze basis aanpak stelt de VNG momenteel een kader op.
In hoeverre zal het wetsvoorstel regulering sekswerk een oplossing bieden voor het lappendeken aan regels, grote verschillen tussen gemeenten in toezicht en sanctionering en de waterbedeffecten die hieruit voortvloeien?
Het wetsvoorstel zal uniformering aanbrengen in de eisen die gesteld worden aan het verlenen van een vergunning voor seksbedrijven. Ieder seksbedrijf, ongeacht de vestigingsplaats, wordt vergunningplichtig; ook escortbedrijven die nu vaak onder de radar blijven door zich te vestigen in een gemeente zonder vergunningplicht.
Toezicht op de vergunningen blijft een lokale bevoegdheid. Gemeenten worden aangespoord daarbij tot regionale samenwerking te komen zodat expertise en capaciteit gebundeld kunnen worden. Het landelijk register van prostitutievergunningen zorgt ervoor dat toezichthouders ook kennis kunnen nemen van constateringen en overtredingen die elders in het land aan het licht zijn gekomen.
In het geval dat het wetsvoorstel regulering sekswerk voor deze misstanden een effectieve oplossing kan zijn, wat gaat u in de tussentijd doen aan deze misstanden? Is het acceptabel dat doordat deze wetgeving zo lang op zich laat wachten, de misstanden in de prostitutiesector door blijven woekeren?
Gemeenten en politie zetten er al op in om misstanden tegen te gaan en blijven hiermee doorgaan. Zie ook de antwoorden op vraag 3 en 9.
Welke ideeën heeft u om belastingontwijking in de prostitutiesector aan te pakken? Is het een optie om te bezien hoe cash geld geweerd kan worden uit de prostitutiesector, om zo de transparantie in de sector te vergroten? Bent u bereid om hier onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid in overleg te treden met de seksbranche om te bezien of, en zo ja welke maatregelen kunnen worden getroffen om de transparantie in de sector te vergroten. Hierbij wil ik ook het gesprek aangaan over de signalen die ik krijg dat sekswerkers en exploitanten moeite hebben een zakelijke bankrekening te openen, en hypotheken en verzekeringen af te sluiten. Daarbij zal ik mijn ambtsgenoot van Financiën betrekken.
Hoe rijmt u het besluit van de politie om controle van bordelen over te laten aan gemeenteambtenaren, met de prioriteit op mensenhandel in de Veiligheidsagenda? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Het is gebruikelijk dat gemeentelijke toezichthouders toezicht houden op gemeentelijke vergunningen. In het kader van de overdracht van het bestuurlijke toezicht worden afspraken gemaakt tussen politie en gemeenten over de verdeling van het toezicht. De insteek is om in goede samenwerking en overleg te komen tot een zo efficiënt/effectief mogelijke verdeling van taken. De ruimte die bij de politie vrijkomt door niet mee te gaan bij bestuurlijke controles kan worden ingezet op het opvolgen van de signalen zelf en op het doen van gerichte controles binnen prostitutiesectoren waar de kwetsbaarheid voor mensenhandel groter is. Het is aan de lokale driehoek of politie wordt ingezet. Goede samenwerking blijft evenwel cruciaal. Zodra er een vermoeden is van mensenhandel dient de politie te worden betrokken.
Hoe zorgt u ervoor dat deze ambtenaren voldoende kennis van zaken en bevoegdheden hebben om de controles gedegen uit te voeren?
Gemeenten dienen ervoor te zorgen dat hun toezichthouders beschikken over de kennis die noodzakelijk is voor het uitvoeren van hun werk. Ook hier kan uitwisseling en afstemming met de politie van toegevoegde waarde zijn. De toezichthouders van de gemeente worden daarnaast via een cursus bij de Politieacademie opgeleid.
Het bericht ‘Stilleggen van het dataverkeer door het Medisch Centrum Leeuwarden naar aanleiding van een hackpoging’. |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat hackers erin zijn geslaagd binnen te dringen in de systemen van het Medisch Centrum Leeuwarden (MCL)? Welke schade is hierdoor aangericht? Zijn er patiëntgegevens of andere belangrijke data in handen van onbevoegden gekomen?1
Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen ICT en de informatieveiligheid. Daarbij moeten zij zich onder meer houden aan de Nederlandse normen voor informatieveiligheid in de zorg (NEN 7510). De IGJ ziet hierop toe. Ik vind het van het grootste belang dat de gegevens van patiënten en zorginstellingen veilig zijn en daarom hecht ik eraan dat de zorginstellingen bij het treffen van maatregelen worden ondersteund door Z-CERT, het cybersecuritycentrum voor de zorg.
Het MCL meldt op haar website dat uit het onderzoek naar de poging tot inbraak op de systemen van het MCL is gebleken dat de aanval niet is doorgedrongen tot de interne systemen of patiëntgegevens. Het MCL heeft mij laten weten dat de patiëntveiligheid geen enkel moment in gevaar is geweest
Zijn er berichten van andere organisaties in de zorg die hierdoor zijn getroffen? Welke schade hebben zij ondervonden?
Het College Beoordeling Geneesmiddelen heeft laten weten gecompromitteerd te zijn. Hiervan is een melding gemaakt bij NCSC. Forensisch onderzoek loopt nog, maar het huidige beeld is dat er geen indicatoren zijn dat er data is gelekt.
Waarom heeft het ziekenhuis niet tijdig ingegrepen nadat Citrix al in december waarschuwde voor de mogelijke risico’s?
Zoals reeds gemeld zijn zorginstellingen zijn zelf primair verantwoordelijk voor hun eigen ICT en de informatieveiligheid onder alle omstandigheden. Daarbij moeten zij zich onder meer houden aan de Nederlandse normen voor informatieveiligheid in de zorg (NEN 7510). De IGJ ziet hierop toe. Hierbij hoort ook het direct nemen van maatregelen om de risico’s te verkleinen. Het MCL heeft mij laten weten de workaround van medio december 2019 niet tijdig te hebben uitgevoerd. Het MCL heeft mij daarbij gemeld daar onderzoek naar te doen.
Hoe kan het dat zelfs nadat het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) op 9 januari jl. waarschuwde dat hackers actief op zoek zijn naar kwetsbaarheden, er niet is gehandeld door het ziekenhuis?
Zie antwoord vraag 3.
Wat was de rol van Z-Cert, expertisecentrum op het gebied van cybersecurity in de zorg, in deze? Waarom is op de website van Z-Cert sinds december geen bericht te lezen over de risico’s voor organisaties die werken met Citrix?
Z-CERT heeft vanaf het bekend worden van de kwetsbaarheid in december 2019 haar deelnemers actief geïnformeerd en voorzien van handelingsadvies. Z-CERT gebruikt een speciaal platform om met de deelnemers te communiceren. Ook wordt per e-mail gecommuniceerd. Gezien de omvang van de Citrix-kwetsbaarheid, is in dit geval gekozen om ook een advies op de website te plaatsen.
Kunt u aangeven welke contacten er zijn geweest tussen het NCSC en Z-Cert om zorgaanbieders te informeren en aan te sporen actie te ondernemen?
NCSC en Z-CERT staan in nauw contact met elkaar om informatie uit te wisselen over onder andere kwetsbaarheden in IT-systemen van hun onderscheidenlijke doelgroepen.
Klopt de analyse van experts dat de samenwerking rondom databescherming tekortschiet?
Deze vraag kan ik niet beantwoorden omdat ik deze analyse niet ken.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat zorginstellingen eerder, actiever en indringender worden bijgestaan bij het nemen van maatregelen om hun data te beschermen tegen hackers?
Zoals reeds gemeld zijn zorgaanbieders zelf verantwoordelijk voor hun eigen ICT en de informatieveiligheid. De IGJ ziet hierop toe. In reactie op de motie van het Kamerlid Ellemeet2 verken ik of deelname aan Z-CERT verplicht kan worden gesteld. Voor de zomer van 2020 zal ik de resultaten hiervan met uw Kamer delen.
Het kabinet werkt aan een landelijk dekkend stelsel van cybersecurity samenwerkingsverbanden waarbinnen informatie over dreigingen, incidenten en kwetsbaarheden breder, efficiënter en effectiever tussen publieke en private partijen wordt gedeeld. In dit verband is Z-CERT eerder deze maand door de Minister van JenV3 aangewezen als computercrisisteam, waaraan op grond van de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen bepaalde informatie (bv. namen van bedrijven in relatie tot dreigingen) kan worden verstrekt. Dit maakt het mogelijk voor het NCSC om zoveel mogelijk informatie en handelingsperspectieven te delen met Z-CERT.
Het bericht ‘MCL legt dataverkeer stil na cyberaanval’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «MCL legt dataverkeer stil na cyberaanval»?1
Ja.
Welke invloed heeft het feit dat het Medisch Centrum Leeuwarden (MCL) uit voorzorg al het dataverkeer met de buitenwereld (zoals communicatie met andere ziekenhuizen) heeft stilgelegd voor patiënten die met spoed geholpen moeten worden?
Op 15 januari heeft het MCL gemeld dat er een poging tot digitale inbraak in de systemen is geweest. Daarbij werd gemeld dat uit voorzorg alle dataverkeer met de buitenwereld werd afgesloten. Door deze maatregel konden patiënten niet bij hun elektronische dossier en ook is de elektronische communicatie met andere ziekenhuizen gehinderd. Het MCL heeft laten weten dat de patiëntveiligheid geen enkel moment in gevaar is geweest.
Het MCL heeft op 21 januari via hun website laten weten dat alle systemen weer werken en dat uit onderzoek naar de poging tot inbraak is gebleken dat de aanval niet is doorgedrongen tot de interne systemen van het MCL of patiëntgegevens.
Welke andere ziekenhuizen werken ook met Citrix-servers?
Dit is mij niet bekend. Zorginstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen ICT en welke systemen en/of servers zij gebruiken.
Zijn er bij andere ziekenhuizen ook pogingen gedaan om de Citrix-servers te hacken? Zo ja, hebben hackers kans gezien om in de systemen te komen?
Op dit moment heb ik geen aanwijzingen dat bij andere ziekenhuizen pogingen zijn gedaan.
Heeft het MCL de «workaround» uitgevoerd, waarmee Citrix medio december 2019 bedrijven adviseerde zich te beschermen omdat er tot op heden nog geen updates zijn die tegen het lek in de Citrix-servers beschermen?2
Het MCL heeft mij laten weten de workaround van medio december 2019 niet tijdig te hebben uitgevoerd. Het MCL heeft mij daarbij gemeld daar onderzoek naar te doen om uit te zoeken wat precies de redenen waren om niet al in december in te grijpen.
Kunt u een update geven voor alle ziekenhuizen? Hebben zij voldoende maatregelen getroffen?
Of alle ziekenhuizen workarounds hebben uitgevoerd naar aanleiding van de poging tot hackpoging bij het MCL is mij onbekend. Z-CERT heeft haar deelnemers gewaarschuwd voor de kwetsbaarheid in Citrix en heeft handelingsadvies gegeven en aangeraden om alle stappen te doorlopen uit het beveiligingsadvies van het NCSC.
Citrix heeft inmiddels patches beschikbaar gesteld om de kwetsbaarheid te herstellen. Op basis van zijn informatie adviseert het NCSC op hun website om deze patches te vertrouwen en te installeren, tenzij uit eigen risicoanalyse blijkt dat de systemen waarschijnlijk gecompromitteerd zijn. Het NCSC adviseert ook om na de installatie van de patches te blijven monitoren en detectie toe te passen op misbruik van de kwetsbaarheden.
Wordt met de «workaround» van Citrix de kans op een cyberaanval en het hiermee hacken van gegevens voldoende beperkt? Zo nee, welke maatregelen dienen ziekenhuizen nog meer te nemen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke ziekenhuizen zijn nog niet aangesloten bij Z-Cert, het expertisecentrum op het gebied van cybersecurity in de zorg?
Alle ziekenhuizen (academisch, topklinisch en algemeen) zijn via de koepel van Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de koepel van Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) aangesloten. Onderzocht wordt, conform de motie van het Kamerlid Ellemeet, of deelname aan Z-Cert verplicht kan worden. Na het zomerreces zal ik de voortgang van mijn onderzoek met uw kamer delen.
Wat gaat u doen om te bevorderen dat zo spoedig mogelijk alle ziekenhuizen zijn aangesloten bij Z-Cert?
Zie antwoord vraag 8.
Het feit dat Nederlandse luchtvaartmaatschappijen tot 8 januari over Irak en Iran bleven vliegen en over de opvolging van aanbevelingen in het OVV-rapport over veilig vliegen over conflict gebieden |
|
Jan Paternotte (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Mustafa Amhaouch (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat KLM pas na de raketaanvallen van Iran op legerbases in Irak en nadat het Oekraïense vliegtuig was neergehaald, besloot om niet langer boven Irak en Iran te vliegen?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Vindt u dat KLM dit besluit te vroeg, tijdig of te laat genomen heeft in onderhavige situatie?
Het luchtruim van Iran had geen beperkingen op kruishoogte. Over het luchtruim van Irak hadden verschillende landen en EASA een bericht uitgegeven dat door twee airway-corridors op kruishoogte kon worden gevlogen. Alle luchtvaartmaatschappijen die daar vliegen maken daarvan gebruik.
Naar aanleiding van de aanslag op de Iraanse generaal op 2 jan jl. is de situatie door Nederland (Expertgroep van het Convenant deling dreigingsinformatie burgerluchtvaart) actief gemonitord. De expertgroep hield de ontwikkelingen in de Golfregio al nauwlettend in de gaten sinds het neerschieten van de Amerikaanse drone en de drone aanvallen in Saoedi-Arabië in 2019. In navolging van de aanslag op 2 januari, gaf de Amerikaanse overheidsinstantie FAA op 3 januari jl. een waarschuwing voor een potentiele escalatie van de situatie af aan de weinige Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen die nog in de Golfregio vlogen.
Na de raketaanvallen op Irak heeft de Amerikaanse luchtvaartautoriteit (FAA) omstreeks 01.00 uur Nederlandse tijd op 8 januari 2020 een verbod uitgevaardigd voor Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen voor het luchtruim van Iran, Irak en de Golfregio.
Op basis van de actuele ontwikkelingen heeft de KLM intern beraad gevoerd en de situatie uitvoerig geanalyseerd. Ca. 1,5 uur na het Amerikaanse verbod heeft de KLM besloten niet meer boven Iran en Irak te vliegen. Inmiddels was reeds een KLM-vlucht uit Koeweit vertrokken en het luchtruim van Irak binnengevlogen. Deze vloog – een uur na de eerste raketaanvallen – op ca. 10 km hoogte boven Bagdad.
Volgens de KLM was de beste optie om het toestel zo snel mogelijk te laten doorvliegen uit het luchtruim van Irak via de airway-corridor. Andere vliegtuigen die vóór het betreffende KLM-toestel vlogen, zijn ook zo snel mogelijk doorgevlogen via de airway-corridor.
Een aantal internationale luchtvaartmaatschappijen, waaronder de KLM-Groep, meden vervolgens het luchtruim van Iran en Irak. Inmiddels wordt daar weer gevlogen door vrijwel alle luchtvaartmaatschappijen. De Britse overheid heeft op 17 januari jl. een NOTAM (Notice to Airmen) uitgegeven met een waarschuwing voor de Britse luchtvaartmaatschappijen voor het luchtruim van Iran en de airway-corridors boven Irak beneden de 25.000 voet hoogte (7,5 km). Ook de Duitse overheid heeft soortgelijke NOTAMs gestuurd voor de Duitse luchtvaartmaatschappijen in deze periode.
De KLM heeft mede op basis van de informatie die gedeeld is in de hiervoor extra ingelaste ad hoc vergadering van de expertgroep op 23 januari jl. een nieuwe risicoanalyse uitgevoerd. Hierop heeft de KLM gemeld dat er weer over Iran en Irak kan worden gevlogen.
Hoe beoordeelt u het feit dat Nederlandse luchtvaartmaatschappijen tijdens een enorm gespannen periode na de aanslag op het konvooi van Qassim Suleimani bleven doorvliegen op de routes over Irak en Iran?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe het Conflict Zone Information Bulletin van het European Union Aviation Safety Agency (EASA) voor Irak en Iran luidde in de periode 25 december tot heden en welke veranderingen daarin zijn aangebacht? Klopt het dat er geen waarschuwingen zijn (geweest) voor Iran en dat de waarschuwing voor Irak sinds 1 oktober 2019 hetzelfde gebleven is?2
Op basis van een EU risk assessment van DG HOME brengt EASA een CZIB uit. Deze CZIB houdt een «operationele aanbeveling» in
Vanaf 1 oktober 2019 is voor Irak een CZIB actief waarin een waarschuwing is opgenomen voor vliegen door het luchtruim van Irak, behalve voor 2 beschreven vliegroutes (airway-corridors) in het oosten van Irak.
Op 8 januari 2020 18:00 CET heeft EASA eigenstandig een advies uitgevaardigd waarin ze adviseren het Iraakse luchtruim te mijden als voorzorgsmaatregel en dat een heroverweging op basis van een EU risk assessment van DG HOME zou moeten plaatsvinden voor het luchtruim boven Irak.
Op 11 januari 2020 heeft EASA nogmaals een advies uitgevaardigd na het DG HOME overleg met voor Irak dezelfde strekking (het mijden van Iraaks luchtruim als voorzorgsmaatregel) en voor Iran als een voorzorgsmaatregel het mijden van het luchtruim onder Flight Level 250 (ca. 7,5 km hoogte) tot nader order. Hierbij geven ze aan dat een CZIB zal volgen over Iran.
Op 16 januari jl. is een CZIB uitgebracht waarin gewaarschuwd wordt voor een risicovolle situatie door slechte coördinatie tussen civiele en militaire operaties en de mogelijkheid van misidentificatie van civiele luchtvaart. Het advies luidt vervolgens om niet beneden Flight Level 250 (ca. 7,5 km hoogte) te vliegen door het luchtruim van Iran.
Vóór 16 januari jl. was er voor Iran geen CZIB actief.
Op 28 januari is, mede op verzoek van de Nederlandse expertgroep een ad hoc ingelaste Europese vergadering van DGHOME, EASA en de luchtvaartmaatschappijen, belegd om de huidige situatie in de Golfregio te bespreken.
Klopt het dat geen enkele staat op dit moment iets aangeleverd heeft voor de online database van de International Civil Aviation Organization (ICAO) over Conflict Zone Risk Information?3
Zoals aangegeven in het rapport van de OVV «Vliegen over conflictgebieden, Opvolging aanbevelingen onderzoek MH17 Crash» (21 februari 2019) en mijn brief aan de Kamer van 20 juni 2018 is de database door ICAO opgeheven. Achterliggende reden was dat, zoals de OVV in het rapport vermeldt, staten weinig links in de ICAO Conflict Zone Information Repository Library plaatsten, zodat er geen noodzaak meer was voor een dergelijk systeem vanuit ICAO.
Kunt u aangeven welke informatie de Nederlandse overheid had over Irak en Iran in deze periode en hoe zij die (eventueel vertrouwelijk) gedeeld heeft met de luchtvaartmaatschappijen?
De expertgroep inzake het convenant deling dreigingsinformatie burgerluchtvaart heeft de landen rondom de golfregio vanwege de dreigende situatie regulier als aandachtsgebied. Inzake de casus Irak en Iran worden de ontwikkelingen in de landen nauwgezet gevolgd en besproken. Vanaf 2 januari jl. zijn de contacten binnen de expertgroep geïntensiveerd in het licht van de ontwikkelingen in de golfregio, zoals beschreven in de beantwoording van vraag 2 en 3. De bestaande spanningen duren al geruime tijd (ook ver voor deze aanvallen) en in het luchtruim van de bestaande airway corridors (op ca. 10 km hoogte) kon worden gevlogen. Onder verwijzing naar eerdere Kamerbrieven waarin antwoorden zijn opgenomen op vragen gesteld inzake de golfregio kan ik u antwoorden dat bij de overheid beschikbare informatie ook in dit geval is gedeeld met de luchtvaartmaatschappijen.
Klopt het dat ICAO geen «state letters» heeft doen uitgaan?
ICAO heeft sinds eind 2017 – begin 2018 geen State Letters uitgegeven over conflictgebieden. Voor acties die ICAO heeft gedaan n.a.v. het neerhalen van vlucht MH17 verwijs ik naar het antwoord op vraag 9.
Hebben KLM en andere luchtvaartmaatschappijen ooit publieke (jaarlijkse) verantwoording afgelegd over de keuze van luchtvaartroutes, zoals de aanbeveling van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) luidde? Zo ja, waar dan en was dat op voldoende niveau?
De KLM vermeldt op haar website welke vliegroutes zij vliegen. Andere Nederlandse luchtvaartmaatschappijen als TUI en Corendon doen dat ook. Hierover heb ik de Kamer in mijn brief van 29 maart 2019 in reactie op het OVV opvolgingsonderzoek «Vliegen over conflictgebieden, Opvolging aanbevelingen onderzoek MH17 Crash» (21 februari 2019) geïnformeerd.
Kunt u van elk van de elf aanbevelingen van de OVV uit het rapport over de MH17-crash over het vliegen over conflictgebieden aangeven of zij geïmplementeerd zijn of niet en of zij in onderhavige situatie het beoogde effect gehad hebben?
Over de implementatie van de aanbevelingen van de OVV heb ik bericht in mijn brief 24 804, nr. 98 van 29 maart 2019. Nederland heeft zich sterk gemaakt, met concrete voorstellen aan ICAO om deze aanbevelingen te implementeren. ICAO heeft bevestigd dat alle geplande wijzigingen en amendementen van richtlijnen en aanbevolen werkwijzen zijn gerealiseerd. Kortheidshalve kan ik verwijzen naar de ICAO website daarover.
Van de 11 aanbevelingen is aanbeveling 7 als «afdoende» beoordeeld. Van de 6 als «gedeeltelijk afdoende» beoordeelde aanbevelingen (aanbevelingen 1, 3, 5, 6, 8 en 9) is de verwachting dat deze, «afdoende» zijn als de geplande wijzigingen eind 2020 zijn afgerond. Inzake aanbeveling 9 heeft Nederland bij ICAO extra aandacht gevraagd en hulp aangeboden bij de (regionale) implementatie van het handboek Doc 10084 – waarin de regels en de voorlichting over hoe om te gaan met risicobeoordeling bij het vliegen over conflictgebieden zijn opgenomen.
Nederland heeft het initiatief genomen met enkele andere internationale landen voor de oprichting van een informele internationale expertgroep. Daarin worden verbetervoorstellen ontwikkeld voor procedures voor het delen van dreigingsinformatie. Hierbij zijn ook internationale luchtvaartmaatschappijen actief betrokken als eindgebruiker van de te delen informatie. IATA heeft voor haar leden een abonnementsservice ontwikkeld die ook informatie over grote verstoringen in het luchtruim bevat.
Van de 4 «niet afdoende» beoordeelde aanbevelingen (aanbevelingen 2, 4, 10 en 11) hangt de voortgang van deze aanbevelingen voornamelijk af van de inzet van de internationale gemeenschap van staten, van IATA en van de grote verscheidenheid van luchtvaartmaatschappijen wereldwijd. Dit proces leidt veelal tot globaal geformuleerde voorstellen, waardoor het niet te verwachten is dat deze aanbeveling in de toekomst naar de wensen van de OVV geheel als afdoende zullen en kunnen worden beoordeeld.
T.a.v. aanbeveling 4 (Aanscherpen Standaarden en Aanbevolen werkwijzen in het Verdrag van Chicago over de verantwoordelijkheid van Staten m.b.t. sluiten van onveilig luchtruim) verwijs ik naar mijn antwoord hierover in vraag 10.
T.a.v. aanbevelingen 10 en 11 (Afleggen van verantwoording over vliegroutes over conflictgebieden) gericht aan IATA en luchtvaartmaatschappijen, zal IenW dit blijven adresseren. IenW zal zich blijven inzetten om transparantie op bredere schaal te bevorderen.
Vindt u dat het waarschuwen en voorzorgsmaatregelen nemen in onderhavige casus (Iran, Irak, eerste week van januari 2019) internationaal goed gewerkt heeft of niet? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, op welke wijze gaat u het systeem dan verbeteren?
Na het neerhalen van vlucht MH17 heeft Nederland zich nationaal, Europees en mondiaal ingespannen om de aanbevelingen van de OVV inzake het vliegen over conflictgebieden te implementeren. Uit het door de OVV uitgevoerde opvolgingsonderzoek is gebleken dat belangrijke stappen zijn gezet, maar dat nog niet alle beoogde veranderingen zijn gerealiseerd. Hieraan wordt nog volop op de verschillende niveaus gewerkt. Het neerhalen van vlucht PS752 onderstreept de urgentie hiervan.
De komende periode onderneem ik in ieder geval de volgende acties op mondiaal (ICAO), Europees en nationaal niveau. Nederland zal als lid van de ICAO Council in de eerstvolgende vergadering oproepen de mede door Nederland geïnitieerde verbetervoorstellen van het werkprogramma voor conflictgebieden dit jaar geheel af te ronden, waaronder ook het aanscherpen van het ICAO Verdrag ten aanzien van de plicht van een staat tot het sluiten van het luchtruim. Op Europees niveau zal ik bij de eerstvolgende vergadering van de Transportraad aandacht vragen voor het verder verbeteren van het Europese systeem van uitwisselen van dreigingsinformatie en ook inzetten op versterking en stroomlijnen van de bestaande informatie-uitwisseling. Op nationaal niveau zal ik, in aanvulling op bovenstaande acties, als onderdeel van de komende evaluatie van het «Convenant deling dreigingsinformatie burgerluchtvaart» expliciet de recente gebeurtenissen en de werking van het systeem meenemen. Daarnaast zal ik de OVV om een aanvullend advies vragen.
Welke situatie acht u wenselijker: dat het besluit of over een bepaald luchtruim veilig gevlogen kan worden ligt bij de onafhankelijke luchtvaartautoriteit – zoals in het geval van de Amerikaanse Federal Aviation Administration (FAA) – of bij de luchtvaartmaatschappijen zelf? Kunt u dit toelichten?
Luchtvaartautoriteiten van een betreffend land zijn verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van hun luchtruim voor de civiele luchtvaart en daarmee ook voor het sluiten van het luchtruim (of delen daarvan) indien dit vanwege de veiligheid noodzakelijk is. De zeggenschap over het luchtruim behoort tot de volledige en exclusieve soevereiniteit van ieder land.
Zoals ook door de OVV geconstateerd, vult niet ieder land die verantwoordelijkheid naar behoren in. Wat helaas nog niet goed werkt is de verplichting van staten om te allen tijde zorg te dragen voor de veiligheid in het eigen luchtruim. Volgens de verplichtingen die volgen uit het ICAO-verdrag had het luchtruim van Iran en Irak gesloten moeten zijn. Staten dienen hiervoor zorg te dragen conform de internationale verplichtingen van ICAO Annex 2 bij het Verdrag van Chicago. Dit is ook in lijn met het ICAO document 10084, Risk Assessment Manual for Civil Aircraft Operations Over or Near Conflict Zones.
Zoals ik hierboven heb vermeld, zal Nederland naar aanleiding van het tragische ongeval met vlucht PS752 als lid van de ICAO Council vragen om bij de eerstvolgende vergadering de aanscherping van het ICAO Verdrag ten aanzien van de plicht van een staat tot het sluiten van zijn luchtruim versneld te agenderen.
In geval van conflictsituaties is het van het grootste belang dat er informatie is, dat deze betrouwbaar en herkenbaar is en dat deze tijdig gedeeld wordt. Er zijn slechts enkele landen in de wereld die in hun wetssysteem een besluit kunnen uitvaardigen over het vliegen in het luchtruim van derde landen. Dit vereist een uitgebreide inlichtingenpositie en analysecapaciteit. Het gaat hier om de landen VS, VK, Frankrijk en Duitsland. Deze landen hebben een uitgebreid werkproces opgesteld om tot een gefundeerd besluit te komen. Vaker wordt, ook door die landen, informatie gedeeld of adviezen verstrekt in plaats van het opleggen van een verbod.
Zoals ik heb aangegeven is essentieel voor het geven van adviezen de beschikbaarheid over betrouwbare informatie, analysecapaciteit om een dreigingsbeoordeling te maken en de structuur en organisatie om tijdig adviezen te verstrekken. EASA heeft geen eigen onderzoeksbronnen en analysecapaciteit om op eigen kracht een oordeel te vormen over de situatie in conflictgebieden. EASA maakt gebruik van informatie van EU-lidstaten en andere internationale informatie bij het opstellen van een CZIB. Deze afhankelijkheid betekent dat EASA wel informatie over conflict zones kan afgeven, maar in tijden van acute crises minder snel kan acteren dan nationale overheden. Het ligt dan ook niet in de rede dat EASA bindende adviezen kan afgeven
De grote EU-lidstaten willen dat ook niet. Het verstrekken van niet-bindende, maar zwaarwegende adviezen, is wel haalbaar gebleken. Overigens is gebleken dat de CZIBs de facto een bijna niet te vermijden impact hebben op de beslissingen van luchtvaartmaatschappijen voor wat betreft het kiezen van veilige vluchtroutes.
Het kabinet zal zich nationaal en internationaal met betrokken partijen blijven inspannen voor het beter beheersen van de risico’s die gepaard gaan met het vliegen over en nabij conflictgebieden. Hiervoor verwijs ik naar de activiteiten die ik voor de komende tijd heb aangekondigd in mijn antwoord op vraag 10.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voor het algemeen overleg Vliegen boven conflictgebieden op 29 januari 2020?
Ja.
Het bericht ‘Medewerkers universiteit Groningen sluisden 1,2 miljoen weg’. |
|
Dennis Wiersma (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Medewerkers universiteit Groningen sluisden 1,2 miljoen weg»?1
Ja.
Wat heeft er precies plaatsgevonden op Rijksuniversiteit Groningen (RUG) met betrekking tot de financiering van de stichting Network on Humanitarian Action? Is er daadwerkelijk 1,2 miljoen euro weggesluisd?
De Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) neemt samen met tien andere Europese universiteiten via een consortium deel aan het Erasmus Mundus Joint Master’s Degree Programma in Internationale Humanitarian Action (NOHA-programma). In dit programma is sprake van uitwisseling van EU- en NON-EU studenten tussen de deelnemende instellingen. Als uitvoeringsorganisatie is door het consortium een vereniging (zonder winstoogmerk) opgericht naar Belgisch recht, te weten NOHA AISBL. Uit informatie van de RUG komt naar voren dat financiële middelen die vanuit de NOHA AISBL bestemd waren voor de RUG door vermeende valsheid in geschrifte en (subsidie)fraude feitelijk zijn overgemaakt naar de Stichting NOHA Groningen (SNG). Deze stichting is buiten medeweten van de RUG door drie medewerkers van de RUG opgericht. Deze medewerkers vormden tevens het bestuur van de stichting. De RUG geeft aan dat deze medewerkers zo een vehikel hebben gecreëerd om geldstromen buiten de RUG om te organiseren om er vervolgens buiten de controlemechanismen van de RUG om over te kunnen beschikken. In totaal gaat het om een bedrag van ongeveer 1,2 miljoen euro dat niet bij de RUG terecht kwam.
Vanuit welk Europees programma is deze 1,2 miljoen euro afkomstig? Welke controle heeft dit Europese programma uitgevoerd dat deze subsidie doelmatig werd besteed?
Deze 1,2 miljoen euro is onder andere afkomstig uit door studenten betaalde financiële vergoedingen en subsidies verstrekt aan NOHA AISBL door de Europese Commissie. De controle op deze subsidies berust bij de Europese Commissie. Door het Directoraat-Generaal Humanitaire hulp en civiele bescherming (DG ECHO) van de Europese Commissie wordt naar aanleiding van deze casus een audit uitgevoerd bij NOHA AISBL naar de rechtmatige besteding van subsidiegelden.
Hoe is het mogelijk dat 1,2 miljoen euro nooit bij de Rijksuniversiteit Groningen is terechtgekomen? Waarom is er niet sprake van goed toezicht van de Rijksuniversiteit Groningen op binnengekomen subsidies en collegegelden?
Uit door de RUG verstrekte informatie komt onder meer naar voren dat de stichting (SNG), mede door vermeende valsheid in geschrifte, zich voordeed als een aan de RUG gelieerde stichting. Daardoor heeft NOHA AISBL financiële middelen overgemaakt naar SNG terwijl de organisatie in de veronderstelling was dat ze geld overmaakte aan de RUG. Uit uitgevoerd extern onderzoek door een forensisch bureau is volgens de RUG naar voren gekomen dat er door de betrokkenen door deze werkwijze voor zichzelf een veel groter budget gecreëerd dan normaal gesproken mogelijk was.
Hoe kan het dat de Rijksuniversiteit Groningen pas op het spoor is gekomen van fraude na een tip van een Europese partner?
Zoals in het antwoord onder vraag 1 is aangegeven is de stichting (SNG) buiten medeweten van de RUG opgericht en is hiermee een geldstroom onttrokken aan de controlemechanismen van de RUG. Hoe het kan dat de RUG pas op het spoor is gekomen van fraude na een tip van een Europese partner moet mede blijken uit extern onderzoek door een forensisch bureau. Het is aan de RUG om hierover mededelingen te doen.
Wat zijn de gevolgen van het wegsluizen van het geld voor de universiteit en zijn studenten? Heeft dit directe financiële consequenties? Ziet de Rijksuniversiteit Groningen mogelijkheden om zo snel mogelijk de 1,2 miljoen euro terug te krijgen?
Door dit incident is het vertrouwen dat de RUG en de internationale organisatie NOHA bij (internationale) partners genoot beschadigd. De RUG heeft aangegeven alles in het werk te stellen om dit vertrouwen te herstellen. Ik wil benadrukken dat de kwaliteit van het masterprogramma niet in het geding is geweest. Studenten hebben de opleiding gekregen waarvoor ze zich hebben ingeschreven en de RUG garandeert dat ze die kwaliteit ook in de toekomst krijgen.
De RUG heeft daarnaast aangifte gedaan van (subsidie)fraude en valsheid in geschrifte. Tegelijkertijd is er beslag gelegd op het banktegoed van de stichting. Tenslotte is een civiele procedure gestart tegen SNG en één van de betrokken medewerkers.
Welke gelijkenissen heeft dit incident met het incident van Rijksuniversiteit Groningen rondom het project met de Chinese stad Yantai en de 1 miljoen euro aan belastinggeld die al in dat project was gestoken? Heeft de Rijksuniversiteit Groningen niets geleerd van die gebeurtenis of staan deze gebeurtenissen los van elkaar? Kunt u dit uitleggen?
Ik kan niet beoordelen of deze gebeurtenissen een samenhang hebben. De Inspectie van het Onderwijs voert nader overleg met het college van bestuur van de RUG over ingezette verbeteracties naar aanleiding van de NOHA casus en eerdere incidenten. Van de RUG heb ik begrepen dat het college van bestuur inzet op een cultuurverandering en het gesprek binnen de instelling over het belang dat medewerkers zich dienen te gedragen conform de bestaande integriteitsregels.
Welke arbeidsrechtelijke maatregelen zijn genomen tegen de andere twee betrokkenen? Waarom zijn zij anders behandeld dan degene die ontslagen is?
Op basis van de ernst van de geconstateerde feiten, heeft het college van bestuur van de RUG besloten om arbeidsrechtelijke maatregelen te nemen tegen de betrokken medewerkers, variërend van ontslag voor een medewerker tot een aantal ernstige waarschuwingen. Het past mij niet om over persoonlijke arbeidsrechtelijke maatregelen mededelingen te doen.
Deelt u de mening dat er altijd adequate controle moet plaatsvinden op de besteding van publiek geld en dat er hierbij ook een verantwoordelijkheid ligt bij de Rijksuniversiteit Groningen? Zo ja, welke maatregelen gaat de Minister in samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen nemen om herhaling te voorkomen?
Met u ben ik van mening dat een adequate controle van publiek geld van groot belang is. Er ligt op dit punt ook een zware verantwoordelijkheid bij individuele instellingen. De RUG heeft diverse maatregelen genomen om een soortgelijke casus in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen en eerder te detecteren. Bijvoorbeeld met een analyse op basis van externe informatie van alle aan de RUG toegekende subsidies, Kamer van Koophandel-controles op de adressen van de RUG in het kader van de jaarrekeningcontrole en het invoeren van aangescherpte interne procedures voor het opvoeren van een nieuwe crediteur in de administratie van de universiteit. Daarnaast heeft de RUG nog diverse andere maatregelen/acties lopen of in voorbereiding.
Tekortkomingen van Kustwachthelikopters |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Klopt het dat er een rapport over de Nederlandse Kustwachthelikopters is opgesteld door veiligheidsdeskundigen van KLM, Schiphol en het kenniscentrum Nederlands Lucht- en Ruimtevaart Centrum (NLR)? Zo ja, wanneer wordt dat rapport naar de Kamer gestuurd?1
De genoemde organisaties hebben een safety survey uitgevoerd naar de Search and Rescue (SAR) operatie van Noordzee Helikopters Vlaanderen (NHV) in Den Helder. Het is uitgevoerd in opdracht van Airport Medical Services B.V. (AMS). AMS heeft dit rapport niet openbaar gemaakt, maar wel gedeeld met het onderzoeksbureau dat een onderzoek in mijn opdracht heeft uitgevoerd. Laatstgenoemde rapport heb ik u heden toegezonden, voorzien van een reactie. Noordzee Helikopters Nederland (NHN) heeft mij laten weten de aanbevelingen van AMS mee te nemen in hun SAR-verbeterprogramma.
Klopt het dat de Kustwachthelikopters te krap zijn om de werkzaamheden voor patiënten uit te voeren? Zo ja, wat gaat daaraan gebeuren en binnen welke termijn?
Voor de bevindingen van het onderzoek dat in mijn opdracht is uitgevoerd en de maatregelen die naar aanleiding daarvan worden genomen, verwijs ik u naar het rapport en de reactie die ik u heden heb toegezonden.
Klopt het dat verpleegkundigen zich zorgen maken over hun veiligheid, omdat ze geen helm aangeleverd krijgen en zij zich aan boord niet altijd goed kunnen vastmaken en dat ook de brancard niet gezekerd kan worden? Zo ja, wat gaat daaraan gebeuren en op welke termijn?
Ik verwijs u naar het onderzoeksrapport dat ik u heden heb toegezonden. In aanvulling daarop kan ik melden dat NHN heeft aangeven dat zij maatregelen heeft getroffen om de beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen voor alle bemanningsleden, waaronder de verpleegkundigen, te waarborgen.
Klopt het dat in 2016 de Onderzoeksraad voor Veiligheid al vaststelde dat er tekortkomingen waren? Zo ja, wat waren deze tekortkomingen en waarom zijn er nog geen wijzigingen doorgevoerd? Gaat dit nu wel gebeuren? Zo ja, binnen welke termijn?
Het onderzoek «Zorg tussen Wal en Schip» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) in 2016 richtte zich niet specifiek op de SAR helikopter dienstverlening, maar op de gehele keten van medische hulpverlening op de Noordzee. Het OVV heeft in dit onderzoek geen tekortkomingen geconstateerd in de SAR helikopter dienstverlening.
Over de uitkomsten van het onderzoek van de OVV bent u op 15 december 2016 door de Minister van Infrastructuur en Milieu mede namens de Minister van VWS geïnformeerd.2 In de bijlage bij de brief van 13 december 2018 van de Minister van Justitie en Veiligheid bent u geïnformeerd over de stand van zaken van de implementatie van de aanbevelingen.3 De algemene conclusie van het onderzoek is dat er in de gehele keten van medische hulpverlening op de Noordzee tekorten zijn aangetroffen. Deze conclusie is aanleiding geweest om de processen door te lichten. In gezamenlijk overleg zijn structurele verbeteringen doorgevoerd binnen de Kustwachtorganisatie en is de samenwerking met de hulporganisaties op land verbeterd. Dit heeft ertoe geleid dat in 2017 een Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector Ketennorm is opgesteld voor de zorgketen die medische hulp op de (Noord)zee biedt, evenals een Kwaliteitskader Ambulancezorg op het water. Onder regie van de Kustwacht vindt tweejaarlijks evaluatie plaats van medische zorgverleningen op zee met de betrokken zorgaanbieders. Aanvullend op dit normenkader ontwikkelt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd momenteel een toetsingskader om toezicht te kunnen houden op de kwaliteit van medische zorg op de (Noord)zee. Dit jaar zal deze keten gecertificeerd worden.
Klopt het dat veel bemanningsleden uit verschillende Europese landen komen en niet altijd goed Engels spreken? Zo ja, wat gaat daaraan gebeuren en binnen welke termijn?
Ik verwijs u naar het onderzoeksrapport dat ik u heden heb toegezonden.
Wat waren de redenen om in 2015 te kiezen voor uitvoering door het Vlaamse helikopterbedrijf Noordzee Helikopters Vlaanderen (NHV)? Is er destijds op laagste prijs aanbesteed of op Economisch Meest Voordelige Inschrijving (EMVI)? Zo ja, wat waren de EMVI-eisen? Hoe waren de eisen ten aanzien van de veiligheid van patiënten en de veiligheid van medewerkers meegenomen?
Het contract is aan NHN – niet NHV – gegund op basis van laagste prijs.
Welke autoriteit of instantie is verantwoordelijk voor een periodieke keuring van Kustwachthelikopters? Wanneer is een dergelijke keuring voor het laatst gebeurd? Wat was hiervan de eindconclusie?
De SAR-vluchten worden uitgevoerd met Belgisch civiel geregistreerde helikopters.
Ten aanzien van de luchtwaardigheid van deze helikopters ligt de verantwoordelijkheid voor het toezicht bij de autoriteit van het land van registratie, in dit geval de Belgische luchtvaartautoriteit. Onderdeel van het luchtwaardigheidsproces is inspectie door de Continuing Airworthiness Management Organisation die deze inspecties plannen en uitvoeren. Indien dit onderzoek uitwijst dat een luchtvaartuig luchtwaardig is, wordt het onderzoek afgesloten met een Airworthiness Review Certificate (ARC). Het toezicht op dit proces ligt in dit geval ook bij de Belgische luchtvaartautoriteit.
De Belgische luchtvaartautoriteit bevestigt desgevraagd dat de helikopters een geldig Bewijs van Luchtwaardigheid hebben met een geldige ARC. De voorgenoemde luchtwaardigheidsonderzoeken hebben recent plaatsgevonden, de resultaten daarvan waren alle positief. De ARC is voor de helikopters met de registratienummers OO-NSZ afgegeven op 5 september 2019, voor de OO-NHU op 11 december 2019, voor de OO-NHV op 6 januari 2020 en voor de OO-NHM op 7 januari 2020.
Ten aanzien van de SAR-operaties die met de helikopters worden uitgevoerd, verwijs ik u naar mijn brief van 27 november 2019, waarin ik een uitwerking heb aangekondigd van de wijze waarop het toezicht vormgegeven moet worden.4
Hoe vaak moeten Kustwachthelikopters uitrukken om reddingsacties uit voeren? Kunt u hierbij cijfers over de laatste drie jaar geven?
In 2017, 2018 en 2019 was dit respectievelijk 121, 122 en 130 keer.
De veroordeling van de Chinese voorganger Wang Yi |
|
Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de veroordeling van de Chinese voorganger Wang Yi?1
Ja.
Bent u bekend met de veroordeling van de Chinese voorganger Qin Defu, die samen met Wang Yi werd gearresteerd?
Ja.
Deelt u de mening dat beide veroordelingen een inbreuk zijn op de vrijheid van religie en daarmee een schending van de door China ondertekende Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens?
In China bepaalt de overheid welke vormen van religie zijn toegestaan en welke niet. Deze beperkingen laten geen ruimte voor andere stromingen of mogelijke nieuwe afsplitsingen zoals de Early Rain Covenant Church. Er is tevens sprake van een toegenomen aantal vervolgingen, getuige de veroordelingen van Qin Defu en Wang Yi. Nederland is hierover bezorgd. Deze aanpak dwingt verschillende religieuze bewegingen, zoals christelijke kerken, om ondergronds te gaan. Als gevolg hiervan staat de vrijheid van religie en levensovertuiging, zoals vastgelegd in de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens, onder grote druk.
Bent u bereid om zich persoonlijk, en in het geval van Wang Yi in navolging van de Amerikaanse regering en een woordvoerder van de Europese Unie, publiekelijk uit te spreken tegen deze specifieke veroordelingen? Zo nee, waarom niet?
Naast het Twitterbericht over de veroordeling van Wang Yi heeft de ambassade ook een nieuwjaarswens op Weibo (het Chinese equivalent van Twitter) gezet. Deze wens hield in dat alle landen zich zouden houden aan de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en in het bijzonder artikel 18 over de vrijheid van religie en levensovertuiging. Op de wens volgde een verwijzing naar de veroordeling van Wang Yi. Het bericht is door meer dan één miljoen gebruikers bekeken en heeft daarmee bijgedragen aan de bewustwording in China over het belang van vrijheid van religie en levensovertuiging. Op politiek en ambtelijk niveau werd, mede op Nederlands initiatief, ook in EU-verband aandacht gevraagd voor de zaak van Wang Yi.
Het kabinet is tevens bereid om de zaak van Qin Defu aan te kaarten bij de Chinese overheid via de reguliere dialogen met de Chinese autoriteiten. Daarnaast zal Nederland zich inspannen om in EU-verband aandacht te vragen voor de zaak van Qin Defu. Ook zal dit kabinet (wederom) ervoor pleiten dat er tijdens de EU-China top voldoende aandacht is voor mensenrechten – vrijheid van religie en levensovertuiging in het bijzonder.
Heeft de Nederlandse ambassade in Beijing, in aanvulling op het publiceren van een afkeurend twitterbericht, actie ondernomen naar aanleiding van de veroordeling van Wang Yi? Zo ja, op welke manier en op welk niveau? Zo nee, waarom niet? En bent u dan bereid om dit de ambassade alsnog te laten doen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de zaak van Qin Defu aan te kaarten bij de Chinese overheid? Zo ja, wanneer, op welke manier en op welk niveau? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de zorg dat de positie van christenen in China, na de invoering van een nieuwe godsdienstwet in 2018, verder verslechterd is?
Ja. Voor invoering van de nieuwe godsdienstwet van 2018 was de positie van christenen in China reeds precair. Er werden regelmatig kerken gesloten en de leiders ervan werden tot gevangenisstraffen veroordeeld. De nieuwe godsdienstwet geeft de Chinese autoriteiten extra middelen om religieuze groeperingen te controleren. De stringente eisen die de nieuwe wet stelt aan de organisatie en administratie van kerken betekent dat de ruimte voor nieuwe of niet-officiële kerken verder is ingeperkt.
Bent u bereid om bij de Chinese overheid zorgen over te brengen over de afnemende mogelijkheid voor christenen in China om hun geloof uit te oefenen naar aanleiding van de implementatie van deze wet? Zo ja, wanneer, hoe en op welk niveau? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet stelt de mensenrechten consequent bilateraal en op verschillende niveaus bij de Chinese autoriteiten aan de orde. Ook de EU doet dat. Bijzondere aandacht blijft ook uitgaan naar vrijheid van religie en levensovertuiging. Een volgende ronde van de bilaterale mensenrechtendialoog is een gelegenheid om de zorgen van dit kabinet ten aanzien van de nieuwe godsdienstwet over te brengen aan de Chinese autoriteiten.
Kan u nader duiding geven aan het huidige Nederlandse en Europese beleid om de godsdienstvrijheid in China te bevorderen? In hoeverre wordt er, in het geval van het Nederlandse beleid, daarbij door de Nederlandse ambassade in Beijing onderscheid gemaakt tussen een aanpak gericht op de centrale Chinese overheid en lokale Chinese overheden, welke berust zijn met de implementatie van de nieuwe godsdienstwet? Welke ruimte ziet u om de verslechterende positie van christenen in China effectief aan de kaak te stellen bij de centrale en/of lokale Chinese overheid?
Hoewel de contacten primair via de Chinese centrale overheid lopen, kunnen de mensenrechten ook op decentraal niveau aan de orde worden gesteld. Dit kan bijvoorbeeld tijdens officiële en/of ambtelijke bezoeken aan Chinese steden of provincies. De ambassade in Peking beschikt tevens over een gedelegeerd Mensenrechtenfonds (MRF). Op dit moment steunt de ambassade verschillende projecten, waarbij het streven is om het MRF zo breed mogelijk (thematisch en geografisch) in te zetten. Hierbij gaat speciale aandacht uit naar het identificeren van projecten op het gebied van vrijheid van religie en levensovertuiging en vrijheid van meningsuiting.
Naast de individuele Lidstaten levert de EU een belangrijke bijdrage bijvoorbeeld door het thema vrijheid van religie en levensovertuiging (of gerelateerde individuele gevallen) op te brengen tijdens de EU-China mensenrechtendialoog, door incidentele verklaringen van de Hoge Vertegenwoordiger of zijn woordvoerder te plaatsen, en door EU-verklaringen uit te spreken tijdens de VN-mensenrechtenraad.
Kunt u naar aanleiding van uw brief aan de Tweede Kamer, waarin u schrijft dat de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging voornemens is om een bezoek aan China te brengen, nader aangeven wanneer dit bezoek gaat plaatsvinden en wat de agenda en bijbehorende Nederlandse inzet zal zijn? Bent u bereid om de Speciaal Gezant tijdens dit bezoek de veroordelingen van Wang Yi en Qin Defu aan te laten kaarten?2
De Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging is voornemens om naar China te reizen. Dit voornemen is reeds aan de Chinese autoriteiten kenbaar gemaakt. Hetzelfde geldt voor een bezoek van de Mensenrechtenambassadeur in het kader van de bilaterale mensenrechtendialoog. Dit biedt tevens een gelegenheid om de zaken van Wang Yi en Qin Defu aan de orde te stellen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het (nog te plannen) algemeen overleg Mensenrechten China?
Ja.
Levenslanggestraften |
|
Maarten Groothuizen (D66), Jan de Graaf (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoeksrapport van de Nationale ombudsman naar klachten over een gratieadvies van het openbaar ministerie (OM), gepubliceerd op 18 december 2019?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie van de Nationale ombudsman dat de advisering door het OM inzake een gratieverzoek uit 2017 tekortschiet in het licht van eisen die uit artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) voortvloeien op het punt van de herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf? Bent u het hiermee eens? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft in de gratieprocedure een onafhankelijke en magistratelijke adviesrol op basis waarvan het de zaak beoordeelt. Het OM is in zijn advies ingegaan op de in zijn ogen relevante criteria die voor de beoordeling van het desbetreffende gratieverzoek van belang waren. Ik was van oordeel dat dit advies van het OM voldoende onderbouwd was. Om die reden heb ik mijn afwijzende beslissing mede op het advies van het OM gebaseerd. Ik zal bij de weging van adviezen in de toekomst rekening houden met dit oordeel van de Nationale ombudsman.
De Nationale ombudsman is van oordeel dat het OM in zijn advies op alle EVRM-criteria die op een levenslangzaak van toepassing zijn had moeten ingaan. Daarnaast is de Nationale ombudsman van oordeel dat het OM beter inzichtelijk had moeten maken hoe het tot zijn oordeel kwam. Het OM heeft aangegeven met die oordelen van de Nationale ombudsman in toekomstige adviezen meer rekening te houden.
Heeft u zich bij het beoordelen van het gratieverzoek ervan vergewist of het OM-advies voldeed aan de daaraan te stellen eisen (waaronder die welke voortvloeien uit het EVRM), aangezien de Nationale ombudsman oordeelt dat het OM-advies niet de vereiste duidelijkheid biedt en onvoldoende is gemotiveerd, maar u zich wel op dit advies gebaseerd heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u reageren op de constatering van de Nationale ombudsman dat er door de overheid (ministerie en OM) geen eenduidige koers werd gevaren bij het bepalen welke informatie nodig was voor het beslissen op een gratieverzoek, en dat de betrokkene vanuit verschillende instanties (OM, ministerie) verschillende berichten kreeg over de al dan niet uit te voeren slachtoffer/impactonderzoeken? Bent u het ermee eens dat dit onwenselijk is? Bent u van plan hiertoe maatregelen te treffen? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen hecht ik eraan dat de belangen van slachtoffers- en nabestaanden altijd in de beoordeling worden betrokken. In het huidige beleidskader rondom de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf wordt daarom periodiek onderzoek gedaan naar de impact op de slachtoffers en nabestaanden. Slachtoffers en nabestaanden kunnen zo, indien zij dat wensen, door het Adviescollege levenslanggestraften worden gehoord.
Dat het voorkomt dat verschillende overheidsorganen die in de gratieprocedure een rol te vervullen hebben verschillend oordelen over – in dit geval – al dan niet uit te voeren slachtoffer/impactonderzoeken is in een gratieprocedure niet uit te sluiten, nu ieder van die overheidsorganen juist vanuit zijn eigen specifieke taak en verantwoordelijkheid adviseert.
Bent u het ermee eens dat de lange duur van de behandeling van dit gratieverzoek (bijna 24 maanden), onwenselijk is? Bent u bereid maatregelen te treffen die leiden tot een versnelling van de procedure, zoals een wettelijke termijn specifiek voor gratieverzoeken van langgestraften? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven in antwoorden op Kamervragen vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel handelingen, nr. 1733, kent de Gratiewet geen termijnen voor de behandeling van gratieverzoeken. Beslissingen omtrent gratieverzoeken zijn individuele beslissingen die op de omstandigheden van het individuele geval zijn toegesneden. Die omstandigheden kunnen van geval tot geval zeer sterk uiteenlopen en het is ondoenlijk in de wet bij benadering een opsomming te geven van alle concrete omstandigheden die een verzoekschrift om gratie voor inwilliging vatbaar zouden maken. Immers, gratie kan niet alleen verleend worden voor levenslange gevangenisstraffen, maar bijvoorbeeld ook voor tijdelijke gevangenisstraffen en sommige geldboetes. Dat dit bij een levenslanggestrafte, waarbij al dan niet inlichtingen aan het Adviescollege levenslanggestraften worden gevraagd, meer tijd kost, hangt samen met de uitgebreide onderzoeken die noodzakelijk zijn om tot een zorgvuldige advisering en beoordeling te kunnen komen. Dergelijke dossiers vragen, gezien de zeer ernstige strafbare feiten die zijn gepleegd, de belangen van slachtoffers en nabestaanden en de mogelijke risico’s bij terugkeer in de samenleving, een zorgvuldige afweging. Ik zie dan ook geen noodzaak om op dit punt maatregelen te nemen.
Kunt u reageren op het oordeel van de Nationale ombudsman dat de eerder in 2014 gewekte indruk – dat gebrek aan transparantie en voortvarendheid in een eerdere procedure voortvloeide uit onwil van de toenmalige Staatssecretaris om daadwerkelijk invulling te geven aan de mensenrechtentoets die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) vraagt bij levenslanggestraften – met de gang van zaken rond het gratieverzoek uit dit onderzoek niet is weggenomen? Bent u bereid stappen te zetten om op transparante en voortvarende wijze gestalte te geven aan een daadwerkelijke invulling van deze mensenrechtentoets? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie het in vraag 6 geformuleerde oordeel niet terug in het rapport 2019/063 van de Nationale ombudsman. Met de periodieke toetsing door het Adviescollege levenslanggestraften en de herbeoordeling middels de gratieprocedure is naar mijn mening op een juiste wijze invulling gegeven aan de mensenrechtentoets die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vraagt bij levenslanggestraften. Inmiddels is ook door de Hoge Raad vastgesteld dat het huidige stelsel (beleidskader) rondom de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf voldoet aan de eisen van het EVRM. Ik acht het dan ook niet nodig om verdere stappen te zetten.
Bent u het ermee eens dat, in tegenstelling tot wat u in antwoorden op eerdere Kamervragen2 heeft gesteld, de Hoge Raad in een arrest over oplegging van de levenslange gevangenisstraf uit 2017 het stelsel van herbeoordeling voldoende vond3 maar dit oordeel niet de praktijk betreft? Zo nee, waarom niet?
Als letterlijk wordt aangesloten bij de formuleringen in het arrest van de Hoge Raad dan klopt het inderdaad dat de Hoge Raad de praktijk van het stelsel van herbeoordeling nog niet heeft beoordeeld. De Hoge Raad geeft het volgende aan: «indien op enig moment zou komen vast te staan dat een levenslange gevangenisstraf ook onder vigeur van het nieuwe stelsel van herbeoordeling in de praktijk nimmer wordt verkort, zal zulks bepaaldelijk een factor van betekenis zijn bij de alsdan te beantwoorden vraag of de oplegging dan wel de verdere tenuitvoerlegging verenigbaar is met art. 3 EVRM.» Bij een strikte interpretatie van het woord «praktijk» is het juist dat deze nog niet door de Hoge Raad is beoordeeld. Echter, deze strikte interpretatie had ik bij de beantwoording van de eerder gestelde Kamervragen niet voor ogen. Het stelsel schetst de kaders voor de uitvoering van de herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf. De praktijk dient binnen deze kaders vorm te krijgen en zou dan dus ook de toetsing van de Hoge Raad moeten doorstaan. In die zin bedoelde ik mijn eerdere antwoord. De zaken die volgens het nieuwe stelsel worden behandeld zijn overigens nog niet aan toetsing door de Hoge Raad onderworpen geweest.
Deelt u de zorgen van vragenstellers over deze praktijk, waarin de drie langst gedetineerde levenslanggestraften in Nederland welgeteld ca. 60 procedures ter verkrijging (of behoud) van uitzicht op invrijheidsstelling voerden?4 Wat zegt dit aantal procedures over de overeenstemming van de praktijk van de Nederlandse tenuitvoerlegging van levenslange gevangenisstraf met de aanwijzingen die het EHRM hierover in zijn vaste rechtspraak heeft gegeven? Bent u bereid dit stelsel te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Opgemerkt moet worden dat het beleidskader is gewijzigd in 2017. De genoemde procedures hebben zich grotendeels voor de wijziging van het beleidskader afgespeeld. Op de praktijk van de tenuitvoerlegging ben ik in mijn antwoord op vraag 7 reeds ingegaan. Het beleidskader is inmiddels enige tijd operationeel. De Hoge Raad is van oordeel dat mede gelet op de getroffen regelingen, in het bijzonder het Besluit Adviescollege levenslanggestraften en de wijzigingen van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden en de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, het Nederlands recht thans voorziet in een zodanig stelsel van herbeoordeling op grond waarvan in de zich daarvoor lenende gevallen kan worden overgegaan tot verkorting van de levenslange gevangenisstraf, dat oplegging van een levenslange gevangenisstraf op zichzelf niet in strijd is met artikel 3 EVRM. Daarom zie ik nu geen aanleiding het stelsel te herzien.
Wat is uw reactie op het kritische advies van het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM), Forum Levenslang en het Nederlands Helsinki Comité van november 2019 aan het Comité van Ministers van de Raad van Europa over de toepassing van de levenslange gevangenisstraf in het Koninkrijk?5 Bent u bereid hier een formele reactie op te geven en een afschrift hiervan naar de Tweede Kamer te sturen?
Op grond van het reglement van het Comité van Ministers van de Raad van Europa (CM) hebben NGO’s en mensenrechteninstituten de mogelijkheid om een bijdrage in te dienen bij het CM over de tenuitvoerlegging van uitspraken van het EHRM. De staat wordt hierop de mogelijkheid geboden om een reactie in te zenden. Van die gelegenheid is gebruik gemaakt. De regeringsreactie is gepubliceerd in de databank van de Raad van Europa met betrekking tot de executie van uitspraken van het EHRM.6
Kunt u uitleggen hoe het komt dat u veel vertrouwen heeft in het gerecht wanneer deze een levenslange gevangenisstraf oplegt, maar wanneer hetzelfde gerecht positief adviseert ten aanzien van een gratieverzoek u steeds van dit positieve advies afwijkt terwijl voor een dergelijke afwijking blijkens wetsgeschiedenis en jurisprudentie alleen plaats is in geval van bijzondere omstandigheden die niet door het gerecht in zijn advies zijn meegewogen?
Vooropgesteld dient te worden dat het instrument gratie niet alleen betrekking heeft op levenslange gevangenisstraffen, maar ook op andere sancties. Onder gratie wordt het kwijtschelden, verminderen of veranderen verstaan van straffen die door de rechter zijn opgelegd. Met andere woorden, het is geen recht maar een discretionaire bevoegdheid van de Kroon. Bij die discretionaire bevoegdheid hoort een ruime beslisruimte voor de Kroon om te beoordelen of gratie wel of niet wordt verleend.
In [verreweg] de meeste gevallen wordt het rechterlijk advies opgevolgd. De adviezen van de rechter wegen zwaar maar de beslissing van de Kroon blijft een belangenafweging per situatie. Een zwaarwegende factor bij de gratiebeslissing is het gevaar dat betrokkene nog vormt voor de samenleving. Een andere reden voor afwijzing kan de uitzonderlijke ernst van de feiten zijn, waardoor handhaving van de levenslange straf nog steeds gerechtvaardigd is gelet op het effect op de maatschappij en de slachtoffers/nabestaanden.
Staat het u naar uw oordeel vrij om uw oordeel inzake een gratieverzoek in de plaats te stellen van het adviserend gerecht? Zo ja, waarop baseert u uw oordeel? Zo nee, hoe valt te verklaren dat de gratiebeslissing afwijkt van het positief advies van het gerecht?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe wenselijk vindt u het dat een politiek ambtsdrager moet beslissen over complexe en maatschappelijk gevoelige kwesties als gratie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gratie kan worden verleend voor geldelijke sancties vanaf 340 euro, vrijheidsbeperkende sancties en vrijheidsbenemende sancties, waaronder ook levenslange gevangenisstraffen. Het betreft in de praktijk meer dan alleen de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf of anderszins zware en- of gevoelige zaken. Het huidige systeem zorgt er voor dat een gratieverzoek vanuit verschillende overheidsorganen wordt beoordeeld. Met name belangen van slachtoffers, nabestaanden en de eventuele impact op de maatschappij krijgen op deze manier meer gewicht.
Het bericht ‘Aantal ontvoeringen in West-Afrikaanse Golf van Guinee groeit hard’ |
|
Sven Koopmans (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Aantal ontvoeringen in West-Afrikaanse Golf van Guinee groeit hard»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het gevaar voor Nederlandse zeevarenden en reders?
Bekend is dat het aantal gewapende overvallen op zee, ontvoeringen en piraterij, in West-Afrika toeneemt. Volgens het International Maritime Bureau (van de International Chamber of Commerce) in hun rapport over 2019 zijn er in dat jaar wereldwijd 162 incidenten van piraterij en gewapende overvallen op zee gemeld (201 in 2018). Van de 162 incidenten wereldwijd, vonden 64 incidenten plaats in de Golf van Guinee, vonden alle 4 de kapingen plaats in de Golf van Guinee en voeren 10 van de 11 schepen waarop werd geschoten in de Golf van Guinee.
Volgens het International Maritime Bureau nam het aantal bemanningsleden dat in de Golf van Guinee werd gekidnapt toe met meer dan 50%, namelijk van 78 in 2018 naar 121 in 2019. Dat komt grofweg overeen met 90% van het totale aantal kidnappings op zee in 2019.
Ook onder Nederlandse vlag varende schepen lopen een risico. In de afgelopen twee jaren werden de «Rapide» van Forest Wave (2018) en de «Blue Marlin» van Boskalis (2019) slachtoffer van aanvallen.
Uitgangspunt is dat waar de problematiek zich afspeelt in territoriale wateren (tot 12 zeemijlen uit de kust) de kuststaat in de eigen territoriale wateren de volledige zeggenschap en verantwoordelijkheid heeft wat betreft de bestrijding van criminaliteit. Daarbuiten kunnen onder meer Vessel Protection Detachments (VPD’s) en (na inwerkingtreding van de Wet ter Bescherming Koopvaardij) particuliere gewapende beveiligers bijdragen aan de veiligheid.
Waarom is de op 19 maart 2019 door de Eerste Kamer aangenomen Wet ter Bescherming Koopvaardij nog steeds niet in werking getreden?2
Na het aanvaarden van de Wet ter Bescherming Koopvaardij door de Eerste Kamer, de bekrachtiging ervan door de regering en de publicatie van de wet in het Staatsblad is direct gestart met het opstellen van de lagere regelgeving. De wet dient immers tezamen met de algemene maatregel van bestuur en de ministeriële regeling als één samenstel op hetzelfde moment in werking te treden.
In de lagere regelgeving moet onder meer een (nadere) invulling worden gegeven aan de voorwaarden waaronder de particuliere beveiligers bevoegd zijn om geweld te gebruiken, het certificerings- en vergunningstelsel, het toezicht en de bestuursrechtelijke handhaving. Dit zijn belangrijke thema’s. Aangezien het gaat om regelgeving op een nieuw terrein was voor de totstandkoming van het concept-Besluit bescherming koopvaardij aanvullende informatie nodig van belanghebbende partijen, waaronder enkele buitenlandse geaccrediteerde certificerende instellingen voor maritieme gewapende beveiliging (ISO 28007). Het vergaren van de noodzakelijke kennis en de overleggen met belanghebbende partijen hebben enige tijd in beslag genomen, omdat het van grootste belang werd geacht hierbij de noodzakelijke zorgvuldigheid in acht te nemen. Dit om te garanderen dat de Wet ter Bescherming Koopvaardij en lagere regelgeving leidt tot een veilige en verantwoorde inzet van particuliere beveiligers. Inmiddels hebben deze inspanningen geleid tot een afgerond concept-Besluit. Dit concept-Besluit is op dit moment in (internet)consultatie gegeven. Na verwerking van de reacties uit de (internet)consultatie wordt het concept-Besluit zo snel mogelijk verder in procedure gebracht (uitvoeringstoets, advies door de Afdeling advisering van de Raad van State en de voorhangprocedure bij beide Kamers).
Bij nadere gesprekken met de betrokken partijen is voorts gebleken dat voor een doeltreffende en rechtmatige uitvoering van de Wet ter Bescherming Koopvaardij een beperkte wetswijziging noodzakelijk is. Zo is onder meer gebleken dat artikel 13, tweede lid, van de wet voor geaccrediteerde certificerende instellingen op dit moment knelt en dat het noodzakelijk is om een aanvullende toets op de nationaalrechtelijke regels voor maritieme gewapende beveiliging onderdeel te laten zijn van de beoordeling van een aanvraag om vergunningverlening. Dit zogeheten alternatieve model vergt een beperkte wetswijziging (uitbreiding van een tweetal definities in artikel 1 en een aanvulling van artikel 13, tweede lid), aangezien de wet er nu van uitgaat dat de toets op nationaalrechtelijke regels een onderdeel is van de certificering. Ik zal deze wijziging zo spoedig mogelijk in procedure brengen.
Wat heeft u gedaan om hier vaart achter te zetten?
Rekening houdend met de maatschappelijke en politieke urgentie van de bescherming van de Nederlandse koopvaardij, is alle inzet erop gericht geweest om nog in 2019 de consultatie te initiëren. Het concept-Besluit bescherming koopvaardij is op 31 december 2019 in internetconsultatie gegeven. De consultatietermijn loopt tot 1 maart 2020.3 Daarnaast is het concept-Besluit voor advies voorgelegd aan de Autoriteit persoonsgegevens en het Adviescollege toetsing regeldruk. Hierna zal, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3, het concept-Besluit zo snel mogelijk verder in procedure worden gebracht. Met het opstellen van de ministeriële regeling is eveneens een start gemaakt.
Wilt u alles op alles zetten om deze wet uiterlijk 1 maart 2020 in werking te doen treden?
Gelet op de eerdere antwoorden, verwacht ik het concept-Besluit (waarbij ik ook acht zal hebben kunnen slaan op het advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State) dit najaar aan beide Kamers te kunnen aanbieden ten behoeve van de voorhangprocedure. Ik streef naar inwerkingtreding van de wet (inclusief de Wijzigingswet) en de onderliggende lagere regelgeving zo spoedig mogelijk in 2021.
Het bericht ‘Fire at Norway Airport destroys hunderds of cars grounds planes’ |
|
Remco Dijkstra (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van deze grote brand in een Noorse parkeergarage? Zou zoiets in Nederland kunnen plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?1
Ja, ik ben op de hoogte van dit bericht. In het betreffende bericht is sprake dat de brand is begonnen in een elektrische auto. Uit nadere berichtgeving van de Noorse televisie volgt echter dat de brand mogelijk is begonnen in een oude dieselauto2. Ik heb navraag laten doen bij de Noorse overheid en die heeft laten weten dat zij nog een onderzoek laat uitvoeren naar deze brand. Als dit onderzoek is afgerond, zal ik de mogelijke consequenties voor Nederland nagaan.
Welke eisen voor brandveiligheid van gebouwen/parkeergarages worden er gesteld in Nederland en wijken deze eisen af van de eisen die hiervoor gelden in Noorwegen?
Het Bouwbesluit 2012 geeft eisen voor de brandveiligheid van gebouwen waaronder parkeergarages. Het is niet mij niet bekend of deze eisen afwijken van de eisen die in Noorwegen gelden. Ik wacht het in het voorgaande antwoord genoemde Noorse onderzoek af.
Nu het aantal elektrische auto’s ook in Nederland rap groeit, in hoeverre zijn gevaarlijke situatie met zelfontbrandende accu’s van elektrische auto’s, andere voertuigen (inclusief e-fiets) te verwachten?
De energietransitie brengt nieuwe mogelijkheden met zich mee, maar ook nieuwe en andere veiligheidsvraagstukken. In dit verband verwijs ik naar de brief van 28 januari jongstleden waarbij de Minister voor Milieu en Wonen uw Kamer heeft geïnformeerd3 over de strategische aanpak van batterijen, waaronder ook de accu’s van elektrische voertuigen. Hierin is gemeld dat verantwoord gebruik van batterijen onder meer aandacht voor veilig gebruik inclusief de beheersbaarheid van mogelijke incidenten betekend. In dit licht past ook de lopende actualisatie van een eerder onderzoek van TNO uit 20144 naar de veiligheid (waaronder brandveiligheid) van elektrische voertuigen. De resultaten hiervan zullen in de loop van 2020 beschikbaar komen.
Is er een reden om met de elektrificatie van het wagenpark nieuwe eisen te gaan stellen, of eisen te actualiseren, voor de brandveiligheid van gebouwen waarin dergelijke voertuigen geparkeerd worden?
Het Nederlandse Normalisatie Instituut werkt op mijn verzoek aan een nieuwe NEN-norm voor de integrale brandveiligheid van parkeergarages. Ik heb gevraagd om daarbij ook auto’s op alternatieve brandstoffen te beschouwen. In het kader hiervan onderzoekt TNO momenteel hoe in de bouwregelgeving van andere landen rekening wordt gehouden met elektrische voertuigen in parkeergarages. De nieuwe NEN-norm zal onderdeel worden van de landelijke bouwregelgeving.
Welke incidenten met elektrische auto’s die ontvlambaar bleken zijn u bekend? Wordt dat ergens bijgehouden?
Ik beschik niet over informatie van individuele incidenten met elektrische auto’s die ontvlambaar bleken. Voor zover mij bekend worden gegevens over branden met elektrische auto’s niet centraal bijgehouden.
Is bij hulpdiensten voldoende informatie voorhanden hoe om te gaan met incidenten, reddingsoperaties en branden waarbij elektrische voertuigen betrokken zijn?
Elektrische auto’s zijn anders opgebouwd dan auto’s die rijden op fossiele brandstoffen. Dit betekent dat ook de risico’s anders zijn. Zo kan een voertuig onder spanning staan, de batterij kan beschadigd zijn en is de vuurlast anders. Uit informatie van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) blijkt dat branden bij elektrische voertuigen vooral anders zijn qua duur, intensiteit en bestrijdbaarheid. Dit heeft gevolgen voor de brandbestrijding. Ook is de redding van beknelde slachtoffers anders wanneer een lithium-ion batterij onderdeel uitmaakt van de brand. De veiligheidsregio’s zijn over het algemeen bekend met de grootste risico’s bij de bestrijding van ongelukken met elektrische voertuigen. Landelijk wordt hierover informatie ontwikkeld, onder meer door het Instituut Fysieke Veiligheid dat hulpdiensten helpt bij incidenten met elektrische voertuigen. Hierbij wordt ook nadrukkelijk de samenwerking met de autobranche gezocht. Mij is niet bekend of bestuurders en passagiers zich voldoende bewust zijn van de andere veiligheidsrisico’s van elektrische auto’s.
In hoeverre maakt het verschil bij het redden van mensen die na een ongeval bekneld zitten in een elektrische auto? Zijn bestuurders en passagiers zich hiervan voldoende bewust?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘AIVD blokkeert terugkeer tientallen Nederlandse piloten’ |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «AIVD blokkeert terugkeer tientallen Nederlandse piloten»?1
Ja.
Klopt het dat Nederlandse piloten met een Nederlands paspoort en een Nederlands diploma van een Nederlandse vliegopleiding niet aan de slag kunnen in Nederland als piloot wanneer zij langer dan vier jaar in een land hebben gewerkt dat geen samenwerkingsverband heeft met de AIVD? Zou u uw antwoord kunnen toelichten?
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft de functie van piloot, als onderdeel van de bemanning van een Nederlands luchtvaartuig, aangewezen als vertrouwensfunctie als bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo). Dit betekent dat iedere piloot van een Nederlands luchtvaartuig – ongeacht nationaliteit of opleiding – voor aanvang van de werkzaamheden in het bezit moet zijn van een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB). De Unit Veiligheidsonderzoeken (UVO), een gezamenlijk werkverband tussen de AIVD en de MIVD voor (de uitvoering van) veiligheidsonderzoeken, geeft geen VGB af als uit een veiligheidsonderzoek blijkt dat er onvoldoende waarborgen zijn dat een kandidaat-vertrouwensfunctionaris onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. Om dit te beoordelen, moeten de diensten een zo compleet mogelijk beeld krijgen van het verleden van betrokkene. De Wvo schrijft voor dat de diensten uitsluitend gegevens als bedoeld in artikel 7, tweede lid, meewegen in hun oordeel. Hieronder vallen onder meer politieke en justitiële gegevens. In zijn algemeenheid geldt dat het verkrijgen van deze gegevens niet mogelijk is wanneer betrokkene langere tijd in het buitenland heeft verbleven en er geen daartoe geëigende samenwerking is met de inlichtingendienst van het betreffende land. Dit geldt uiteraard voor alle kandidaat-vertrouwensfunctionarissen, niet alleen voor piloten.
Om aansluiting te zoeken bij de praktijk waarin personen in het kader van werk, studie of toerisme steeds vaker voor een langere periode in het buitenland verblijven, hebben de diensten in 2018 het buitenlandbeleid voor veiligheidsonderzoeken aangepast. In dit kader is ook gesproken met partijen in de burgerluchtvaartsector, waaronder de VNV. In het aangepaste beleid blijft het uitgangspunt dat de gehele beoordelingsperiode in het kader van de bescherming van de nationale veiligheid voor de diensten inzichtelijk moet zijn. Indien over de beoordelingsperiode geen informatie voorhanden is, is afgifte van een VGB geen optie. Wel kan in een beperkt aantal gevallen rekening worden gehouden met de omstandigheden van het verblijf in het buitenland.
Voor piloten betekent dit dat betrokkene of diens partner ten minste gedurende de helft van de beoordelingsperiode moet hebben verbleven in Nederland of een land waarmee de diensten een daartoe geëigende samenwerkingsrelatie onderhouden. Hierdoor kunnen de diensten inzicht verkrijgen in de beoordelingsperiode en invulling geven aan de wettelijke eis onderzoek te doen naar de gegevens als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wvo. Bij de voor piloten geldende beoordelingsperiode van acht jaar gaat het dus om een periode van minimaal vier jaar. Voor het overige gedeelte van de beoordelingsperiode geldt dat betrokkene verifieerbare informatie over het verblijf in het buitenland dient aan te leveren. Bij deze situaties wordt geen afbreuk gedaan aan de bescherming voor de nationale veiligheid die de wet beoogt.
Hoewel het aangepaste beleid voor veel veiligheidsonderzoeken reeds grotere flexibiliteit biedt, houdt de UVO het beleid al enige tijd tegen het licht om te onderzoeken hoe binnen de huidige Wvo nog meer maatwerk geboden kan worden. Ook in de toekomst zal echter geen afbreuk gedaan kunnen worden aan de bescherming van de nationale veiligheid. De Minister van Defensie, tevens Minister voor de AIVD, zal uw Kamer voor het einde van het eerste kwartaal van 2020 nader informeren over de beleidsvoornemens.
Beschouwt u Nederlandse piloten die langer dan vier jaar in een land hebben gewerkt dat geen samenwerkingsverband heeft met de AIVD, zoals Turkije of Indonesië, als een risico voor de nationale veiligheid?
Als de beoordelingsperiode onvoldoende inzichtelijk is, kan de UVO niet beoordelen of betrokkene een risico vormt voor de nationale veiligheid. In dat geval prevaleert het belang van de nationale veiligheid boven het belang van betrokkene. Hoewel het voor betrokkene anders kan voelen, is dit een wezenlijk andere conclusie dan dat betrokkene als een risico voor de nationale veiligheid moet worden gezien.
Kunt u toelichten waarom er door de AIVD is gekozen voor een termijn van vier jaar waarbinnen Nederlandse piloten, werkzaam in het buitenland, zelf bewijs voor goed gedrag mogen aanleveren en waarom dat niet meer mag na vier jaar?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de AIVD onvoldoende capaciteit heeft om onderzoek te doen naar terugkerende Nederlandse piloten en daardoor geen verklaring van geen bezwaar (vgb) kan afgeven aan Nederlandse piloten die weer in Nederland willen werken?
Nee, de AIVD heeft voldoende capaciteit om veiligheidsonderzoeken uit te voeren naar terugkerende Nederlandse piloten.
Deelt u de mening van de vragensteller dat Nederlandse piloten die nu in dienst van een Indonesische luchtvaartmaatschappij mogen landen en opstijgen van Schiphol dat ook moeten kunnen doen voor een Nederlandse luchtvaartmaatschappij op Schiphol?
Omdat de functie van piloot, als onderdeel van de bemanning van een Nederlands luchtvaartuig, is aangewezen als vertrouwensfunctie, is het ondergaan van een veiligheidsonderzoek een wettelijke voorwaarde om voor een Nederlandse luchtvaartmaatschappij te vliegen. Hiermee geeft Nederland invulling aan internationale verplichtingen die zien op de veiligheid van de luchtvaart.
Deelt u de mening van de vragensteller dat het onwenselijk is dat er in Nederland de facto sprake is van een beroepsverbod voor Nederlandse piloten die langer dan vier jaar in een land hebben gewerkt dat geen samenwerkingsverband heeft met de AIVD?
Er is geen sprake van een de facto beroepsverbod. Volgens artikel 19, derde lid, van de Grondwet heeft iedere Nederlander recht op vrije arbeidskeuze, behoudens beperkingen bij of krachtens de wet gesteld. In dit geval stellen de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017) en de Wvo beperkingen aan het recht op vrije arbeidskeuze in het kader van de nationale veiligheid. Dit geldt niet alleen voor piloten, maar voor iedere kandidaat-vertrouwensfunctionaris.
Bovendien is het niet zo dat de VGB van iedere piloot die in het buitenland heeft verbleven automatisch wordt geweigerd. In veel gevallen levert het veiligheidsonderzoek wel voldoende waarborgen op en geeft de AIVD een VGB af. In 2018 voerden de AIVD en de MIVD in totaal ca. 62.000 veiligheidsonderzoeken uit. In 339 gevallen werd een VGB geweigerd of ingetrokken op grond van onvoldoende gegevens. Bij de 285 weigeringen of intrekkingen binnen de burgerluchtvaart betrof het in verreweg de meeste gevallen grondpersoneel.
Bent u bereid om samen met de Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers (VNV), de AIVD en de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen te kijken hoe er een effectiever vgb-beleid gevoerd kan worden en wanneer nodig de termijn van vier jaar te schrappen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om samen met de VNV, de AIVD en de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen te kijken of de getroffen Nederlandse piloten alsnog in aanmerking kunnen komen voor een vgb en daarmee aan de slag kunnen bij een Nederlandse luchtvaartmaatschappij?
De UVO levert in ieder veiligheidsonderzoek maatwerk om binnen de kaders van de wet- en regelgeving VGB’s te verstrekken. Daarom ziet de dienst geen mogelijkheid om terug te komen op reeds genomen besluiten. Als betrokkene het niet eens is met de beschikking, kan hij of zij uiteraard bezwaar aantekenen of in beroep gaan bij de bestuursrechter.
Hoe kan in de toekomst voorkomen worden dat werken in een land waar de AIVD geen samenwerkingsverband mee heeft aanleiding is voor de AIVD om een vgb te weigeren?
De Wvo dient ter bescherming van de nationale veiligheid. Hierdoor kan nooit op voorhand worden uitgesloten dat het ontbreken van voldoende informatie uit het buitenland zal leiden tot een weigering van een VGB. Als een veiligheidsonderzoek onvoldoende waarborgen oplevert dat een kandidaat-vertrouwensfunctionaris onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen, prevaleert het belang van de nationale veiligheid boven het persoonlijk belang van betrokkene. Zoals eerder gesteld, is het voornemen het beleid, waar mogelijk, aan te passen.
Het bericht ‘Vileine truc om verbod op mentholsigaretten te omzeilen: menthol-inlegkaarten’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Vileine truc om verbod op mentholsigaretten te omzeilen: menthol-inlegkaarten»?1
Ik ben niet verbaasd dat dergelijke producten worden ontwikkeld en op de markt worden gebracht. In Nederland worden sigaretten en shagtabak met mentholsmaak per 20 mei 2020 verboden, aangezien kenmerkende smaken zoals menthol roken aantrekkelijker maken. Het is mogelijk dat sommige rokers dergelijke mentholkaarten gaan gebruiken om vanaf die datum toch tabak met mentholsmaak te kunnen roken. Dit heeft inderdaad veel weg van een poging van de producent om het verbod op mentholsigaretten te omzeilen.
Wat is uw mening over Rizla Flavour Infusions en Frizc Flavor Cards, een soort kaartjes die in een pakje sigaretten of shag gedaan kunnen worden waarna na 60 minuten het tabak naar menthol gaat smaken? Bent u van mening dat hier gebruik wordt gemaakt van een truc om het verbod op mentholsigaretten te omzeilen aangezien dit als accessoires wordt gepresenteerd in plaats van als tabaksproduct?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat dit betreffende product niet onder de Tabaks-en rookwarenwet valt en dat er dus geen sprake is van toezicht door de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA)?
Het is juist dat dit product niet onder de Tabaks-en rookwarenwet valt.
Wel is het in artikel 3.7.a vijfde lid van de regeling onder de Tabaks-en rookwarenwet verboden andere producten dan de betreffende rookwaren toe te voegen aan een pakje sigaretten of shag.
Dat is echter iets anders dan het los verkopen van een dergelijk product dat de consument zelf kan toevoegen.
Geldt in Nederland wanneer het verbod op mentholsigaretten ingaat ook een verbod voor dergelijke geurkaartjes? Zo nee, gaat u een dergelijk verbod alsnog regelen?
Zoals ik hierboven heb aangegeven valt het product niet onder de huidige wetgeving. Ik ben van mening dat dergelijke producten niet passen bij het door mij gevoerde tabaksontmoedigingsbeleid en het streven naar een Rookvrije generatie in 2040. Roken moet niet aantrekkelijk gemaakt kunnen worden. Ik ben voornemens een inventarisatie te laten uitvoeren naar de aard en de omvang van dergelijke «accessoires» die de aantrekkelijkheid van het roken van sigaretten en shagtabak kunnen vergroten. Ik zal de uitkomst van deze inventarisatie met u delen. Het is mijn intentie om te bezien hoe we deze praktijk vervolgens door een verbod kunnen tegen gaan.
Het bericht ‘Met boeven vangt men boeven, Big Tobacco leert de douane het smokkelvak’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Met boeven vangt men boeven, Big Tobacco leert de douane het smokkelvak»?1
Uit artikel 5, derde lid, van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging volgt dat verdragspartijen maatregelen moeten nemen om het tabaksontmoedigingsbeleid te beschermen tegen de commerciële belangen van de tabaksindustrie. De rijksoverheid is zeer terughoudend als het gaat om contact met de tabaksindustrie en staat enkel contact toe over uitvoeringstechnische kwesties. Artikel 5, derde lid, richt zich tot alle overheidsinstanties. Om overheidsinstanties te informeren over artikel 5, derde lid, heb ik afgelopen jaar een brief gestuurd aan alle ministeries, provincies en gemeenten. De notitie «Verduidelijking invulling artikel 5.3 WHO-Kaderverdrag», opgesteld onder verantwoordelijkheid van de Ministeries van VWS en Financiën, is meegestuurd met deze brief. Deze verduidelijking is nog steeds van kracht.
De rijksoverheid wil transparant zijn over deze contacten. Elk ministerie publiceert daarom de eigen documenten over contacten met de tabaksindustrie op de website: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/roken/inhoud/transparant-over-contact-tabaksindustrie.
Aanpak van smokkel is een uitvoeringstechnische kwestie waarbij de Douane zich op operationeel niveau laat voorlichten over het normale patroon van de internationale logistieke keten en de wijze waarop je echte tabaksproducten van namaak kunt onderscheiden. Deze kennis versterkt de informatiepositie van de Douane in haar handhavingstaak en de actieve fraudebestrijding. Wanneer kennis gehaald wordt bij een individuele fabrikant, gaat dat om kennis die exclusief voorhanden is bij die fabrikant. Het contact dat tussen de Douane en de tabaksindustrie plaatsvindt, past derhalve binnen de kaders van artikel 5, derde lid, en is gepubliceerd op voornoemde website.
Wat is uw reactie op de conclusie die in het artikel wordt weergegeven «dat de tabaksindustrie haar producten zelf actief smokkelt»? Vindt u het in dat kader logisch dat de Nederlandse Douane juist de tabaksindustrie heeft gevraagd een cursus opsporen van tabakssmokkel te geven?
Op basis van gegevens van de Douane kan ik de in het artikel weergegeven conclusie voor de Nederlandse situatie niet staven. Van de sigaretten die in de afgelopen drie jaar in beslag genomen zijn, is het overgrote deel aangemerkt als «illicit whites»2 en «namaak». Slechts een klein deel van de inbeslaggenomen sigaretten is als «echt» product aangemerkt (afkomstig van de bekende tabaksfabrikanten), waarbij niet vaststaat dat bekende tabaksfabrikanten een actieve rol hebben gehad bij de smokkel van deze producten.
Om haar handhavingstaak goed te kunnen uitvoeren en daarmee bij te dragen aan actieve fraudebestrijding, dient de Douane te beschikken over een zo breed mogelijke informatiepositie. Vanuit diverse invalshoeken wordt informatie vergaard. Bepaalde informatie is alleen voorhanden bij een fabrikant. Dat is bijvoorbeeld het geval bij informatie over het normale handelspatroon en de specifieke echtheidskenmerken van bepaalde producten. Voor het verkrijgen van die informatie doet de Douane, op basis van een bestaand EU-Agreement en een nationale Memorandum of Understanding (MoU), een verzoek bij de betreffende fabrikant. Dit breed kennis vergaren op uitvoeringsniveau, maakt niet dat er een afhankelijkheid is of ontstaat van een bepaalde partij.
Kunt u alle documenten met betrekking tot deze bijeenkomst naar de Kamer sturen?
De informatie die is gedeeld tijdens de bijeenkomst is gedaan in de vorm van een presentatie. De tabaksfabrikant heeft deze informatie niet gedeeld in de vorm van een document of in een andere vorm.
Kunt u aangeven welke tabaksfabrikant de betreffende training aan de Douanemedewerkers heeft gegeven?
De tabaksfabrikant die deze training verzorgde was Japan Tobacco International Company Netherlands B.V.
Bent u van mening dat de Douane met het contact met de industrie het door Nederland ondertekende internationale antirookverdrag Framework Convention on Tobacco Control (FCTC) van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) overtreedt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt volgens u deze samenwerking zich tot het advies dat de Wereldbank geeft in haar rapport: «Vermijd afhankelijkheid van de tabaksindustrie: de rol van de industrie vormt een obstakel in de bestrijding van illegale handel, omdat de tabaksindustrie zelf zowel direct als indirect gelinkt is aan de illegale handel in tabaksproducten»?
Zie antwoord vraag 2.
Het stoppen van het sensorennetwerk in het aardbevingsgebied |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het gegeven dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) niet alleen stopt met het sensorennetwerk maar dat de sensoren vanaf 6 januari ook verwijderd worden uit huizen en gebouwen?
Ja. TNO heeft met alle deelnemers aan het sensorennetwerk een contract gesloten, waarin onder andere staat dat de sensoren na het beëindigen van het netwerk worden verwijderd. Met de deelnemers is daarom vanaf 6 januari contact opgenomen om een afspraak te maken voor het verwijderen van de sensoren.
Echter, ik ben hier met de NAM over in overleg getreden. NAM heeft mij aangegeven dat als bewoners de sensor willen behouden, dat mogelijk is. In plaats van verwijderen, wordt de sensor dan in eigendom van de deelnemer gegeven, overigens zonder dat verder wordt onderzocht of de huidige bevestiging van de sensor aangepast zou moeten worden voor een optimale meting. Daarnaast verkent het KNMI op mijn verzoek of, en zo ja in welke vorm, een netwerk waarbij bewoners participeren van meerwaarde zou kunnen zijn op de bestaande monitoring. Dit staat echter los van het bestaande netwerk; omdat het bestaande netwerk geen nieuwe inzichten meer oplevert, neem ik het netwerk niet over. In de eveneens vandaag aan uw Kamer aangeboden Verzamelbrief Groningen Bovengronds ga ik uitgebreider in op het netwerk.
Bent u bekend met het gegeven dat zich nu al 25 bewoners hebben gemeld die niet willen dat de sensoren uit hun huis worden verwijderd?
NAM heeft mij laten weten dat zich bij de NAM 3 personen hebben gemeld die niet willen dat de sensor verwijderd wordt. Nadat de NAM de deelnemers heeft laten weten het verwijderen van de sensoren te pauzeren, hebben zich bij de NAM 6 personen gemeld die willen dat de sensor alsnog verwijderd wordt. Het aantal van 25 kan ik niet plaatsen, wel heeft een deelnemer in de krant aangegeven het prettig te vinden na een beving op zijn sensor te kunnen kijken en kan ik mij goed voorstellen dat dat voor meer deelnemers geldt. Zoals hiervoor beschreven kunnen bewoners zelf aangeven dat zij de sensor willen behouden en hebben daarmee de mogelijkheid om na een beving op hun sensor te kijken.
Bent u bekend met het gegeven dat deze bewoners een contract zijn aangegaan voor de duur van 10 jaar, waarvan er nu slechts 5 zijn verstreken?
Ja. Deelnemers hebben met TNO een contract voor 10 jaar afgesloten. In dat contract staat dat TNO het contract eerder kan beëindigen in geval het sensorennetwerk eerder wordt beëindigd, zoals nu het geval is. Ik kan mij echter voorstellen dat deelnemers deze clausule niet scherp voor de geest stond. Bewoners die dat wensen wordt nu de mogelijkheid geboden om de sensor te behouden.
Waarom is niet eerst met de bewoners en eigenaren van huizen en gebouwen waarin sensoren hangen gesproken? Bent u bereid dit alsnog te doen?
Over de toekomst van het sensorennetwerk is op verschillende manieren contact geweest met de deelnemers aan het netwerk. Deelnemers zijn zowel bewoners van huizen alsook eigenaren van (openbare) gebouwen waar sensoren in hangen. NAM en TNO hebben deelnemers op 8 augustus een enquête over het netwerk gestuurd en op 16 oktober een deelnemersavond georganiseerd. Daarnaast zijn alle deelnemers per brief op de hoogte gehouden van ontwikkelingen rondom het netwerk. Tijdens de bijeenkomst op 16 oktober zijn de resultaten van de enquête besproken en is gesproken over de toekomst van het netwerk. Daarbij is ook aangegeven dat, wanneer er geen overnamepartij gevonden zou worden, de NAM het netwerk zou beëindigen. Mogelijk is dit voor deelnemers die niet bij de deelnemersavond zijn geweest als een verrassing gekomen.
Bent u bereid het laten verwijderen van de sensoren nu te stoppen dan wel te pauzeren zodat met bewoners gesproken kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Ik heb de NAM gevraagd het verwijderen te pauzeren. Zoals gezegd kunnen bewoners de sensor behouden als zij dat willen.
Met wie heeft de NAM gesproken, aangezien zij zelf op zoek is geweest naar overnamekandidaten voor het sensorrennetwerk? Waar liep een eventuele overname op vast?
NAM heeft mij laten weten gesprekken te hebben gevoerd met verschillende individuele partijen, maar ook met vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties. Het onderwerp is 14 november aan de orde gekomen in een periodiek overleg van de NAM met Groninger Gasberaad en de Samenwerking Mijnbouwschade Groningen. NAM heeft daar een presentatie gehouden over het netwerk en een open uitnodiging gedaan aan eventueel geïnteresseerde partijen om de NAM direct te benaderen voor overname gesprekken. Ook is het onderwerp besproken in de bijeenkomst van het Technisch Platform Aardbevingen van 31 oktober jl. waar onder andere NAM, SodM en het Ministerie van EZK in participeren, en is iedereen die een visie heeft op wel of niet behouden van het TNO-netwerk in Groningen opgeroepen dit bij het Ministerie van EZK te melden. Geen van deze partijen heeft NAM aangegeven interesse te hebben om de rol van NAM bij het netwerk over te nemen. Ook bij EZK hebben zich geen partijen gemeld.
Bent u ook zelf op zoek geweest naar overnamekandidaten voor het sensorrennetwerk? Zo ja, wie heeft u gesproken? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Ik heb aan SodM, NCG en TCMG een reactie gevraagd op het beëindigen van het netwerk. NCG en TCMG hebben mij laten weten het netwerk niet te gebruiken. SodM heeft mij, onder andere, laten weten dat NAM geen verplichting heeft het netwerk voort te zetten en dat het netwerk in de huidige vorm geen toegevoegde waarde heeft. Daarbij heeft SodM ook aangegeven dat het netwerk in aangepaste vorm mogelijk wel technische waarde kan hebben. Ook geeft SodM aan dat er regionaal meer vertrouwen kan ontstaan als bezorgde bewoners direct kunnen zien aan welke grondbewegingen hun huis is blootgesteld. Ik verken nu met het KNMI of, en zo ja in welke vorm, een netwerk waarbij bewoners participeren van meerwaarde zou kunnen zijn op de bestaande monitoring. Dit staat echter los van het bestaande netwerk. Daarom zal ik de NAM aan het eind van deze maand laten weten dat de NAM het verwijderen van de sensoren kan voortzetten, tenzij voor die tijd een partij aanbiedt het netwerk integraal voort te zetten.
NAM heeft mij echter laten weten dat als mensen de sensor willen behouden, dit in principe mogelijk is. In plaats van verwijderd wordt de sensor dan in eigendom van de deelnemer gegeven. De sensor kan door de deelnemer rechtstreeks aan een PC worden gekoppeld, op deze wijze kunnen mensen het effect op hun eigen woning blijven zien. Door het in eigendom nemen door de deelnemer komt de verantwoordelijkheid voor de aansluiting en eventueel later alsnog verwijderen van de sensor bij de deelnemer te liggen; de NAM staat dan definitief op afstand.
Is het een optie om het sensorennetwerk over te laten nemen door de Hanzehogeschool en/of de Rijksuniversiteit Groningen? Zijn met deze partijen gesprekken gevoerd? Zo ja, wat was hiervan de conclusie? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
NAM heeft mij aangegeven via verschillende kanalen contact te hebben gehad met de Hanzehogeschool Groningen, maar dat dit niet heeft geleid tot concrete interesse.
Met de Rijksuniversiteit Groningen heeft NAM geen contact gehad.
Spelen financiële overwegingen een doorslaggevende rol bij potentiële overnamekandidaten? Zo ja, kan hiervoor naar een oplossing worden gezocht?
Nee. De overweging om te stoppen met het netwerk is dat het geen nieuwe inzichten meer oplevert. De gesprekken die de NAM met eventuele overnamekandidaten heeft gevoerd zijn niet in het stadium gekomen dat over de financiering van het netwerk gesproken kon worden. Op basis van informatie van TNO bedragen de kosten van voortzetting van het netwerk tot en met 2022 € 2,9 miljoen. Omdat TCMG en NCG het netwerk niet nodig hebben, en SodM aangeeft dat het geen meerwaarde heeft en niet verplicht is, neem ik het netwerk niet over. Voor zover de regio het vanuit oogpunt van draagvlak wenselijk vindt het voort te zetten, zal ik dat niet tegen houden. Dat vergt financiering en een partij die het contract met TNO op zich neemt.
Wat is de mening van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) over het stoppen van het sensorennetwerk? Welke gevolgen heeft het stoppen van het sensorennetwerk voor de proef met tiltmeters, aangezien de proef met tiltmeters volgens het aanbestedingsdocument rechtstreeks is gelinkt met het sensorennetwerk? Wat vindt u van de uitspraak van een NCG-woordvoerder dat het sensorennetwerk «nuttig» is om de «resultaten uit de proef met tiltmeters beter te kunnen duiden»?1
NCG heeft aangegeven dat het beëindigen van het sensorennetwerk geen nadelig effect heeft op de pilot tiltsensoren. De pilot tiltsensoren is niet gerelateerd aan het sensorennetwerk. NCG heeft dit met de onafhankelijke technische commissie besproken, die voor de pilot tiltsensoren in het leven is geroepen. De pilot maakt verder geen gebruik van gegevens van het sensorennetwerk. De uitspraak van de NCG dat het sensorennetwerk mogelijk nuttig kon zijn om de resultaten uit de proef met de tiltmeters beter te kunnen duiden, werd gedaan voordat de NCG met de onafhankelijke technische commissie heeft gesproken.
Wat is er sinds de start van het sensorennetwerk toen Marc Hamburg van TNO stelde dat de metingen van TNO en KNMI als puzzelstukjes in elkaar passen omdat alles onder de grond wordt gedaan door KNMI en alles boven de grond door TNO hieraan verandert dat het sensorennetwerk nu overbodig zou maken?2
Wat veranderd is ten opzichte van de start van het sensorennetwerk is dat het geen nieuwe inzichten meer oplevert. Het sensorennetwerk is opgezet om zware aardbevingen te analyseren. Er zijn 10 aardbevingen met een magnitude van groter dan 2,5 door het netwerk geregistreerd. De rapporten van de laatste geregistreerde aardbevingen leiden weliswaar tot een uitbreiding van de dataset, maar geven geen andere resultaten. Het sensorennetwerk is vooral een aanvulling op bestaande netwerken. Er is geen toepassing van de data van het sensorennetwerk waarin alleen dat netwerk kan voorzien.
Het sensorennetwerk staat los van de monitoring van aardbevingen en de bijbehorende grondbewegingen waartoe de NAM verplicht is en dat met het meetnet van het KNMI wordt uitgevoerd. Dat blijft vanzelfsprekend door gaan.
Is de hamvraag welke trillingen er in een gebouw optreden tijdens een aardbeving en welke schade daardoor ontstaat die TNO bij de start van het sensorennetwerk wilde beantwoorden inmiddels afdoende beantwoord? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In 2014 is de NAM begonnen met het sensorennetwerk voor gebouwen met als doel inzicht te krijgen in schade als gevolg van aardbevingen. Sinds de start van het netwerk zijn door TNO de aardbevingen met magnitude 2,5 en hoger geanalyseerd, inclusief schadeopnames na iedere beving. De rapporten zijn te vinden op de website van de NAM (www.nam.nl/feiten-en-cijfers/onderzoeksrapporten.html).
NAM en andere partijen maakten gebruik van de data bij het bestuderen van de gevolgen van door de gaswinning in het Groningenveld veroorzaakte aardbevingen voor gebouwen. Echter, de data die het netwerk nu oplevert leveren geen nieuwe inzichten meer op.
Is inmiddels afdoende onderzocht tot welke maatregelen kan worden gekomen om bestaande gebouwen te verstevigen met als doel om nieuwe schade te voorkomen, aangezien hiervoor de data van het sensorennetwerk voor TNO van belang waren?
Het onderzoeken van maatregelen om nieuwe schade aan bestaande gebouwen te voorkomen was geen doel voor het opzetten van het netwerk. Dit is dan ook niet gedaan.
Welke rol krijgt TNO zonder het sensorennetwerk, aangezien TNO de adviezen na de aardbevingen en bij de herijking van de versterking mede op basis van het netwerk gaf? Deelt u de mening dat eerdere onderzoeken van TNO van grote waarde waren? Kan TNO deze rol nog blijven spelen?3
TNO heeft een wettelijke rol in de advisering over de operationele strategie die jaarlijks in vaststellingsbesluiten wordt vastgesteld en gebruikt hiervoor haar bestaande kennis en ervaring op het gebied van onder andere de ondergrond, aardbevingen en constructies. Daarnaast voert TNO onderzoeken uit op verschillende terreinen m.b.t. het Groningse aardbevingsdossier. De belangrijkste hiervoor zijn de onderzoeken over de typologie-aanpak en de onafhankelijke risicoanalyse (via het KEM-programma.nl). Ik deel de mening dat de adviezen en onderzoeken van TNO van grote waarde zijn. De advisering van TNO staat verder los van de rol van TNO in het sensorennetwerk. TNO heeft mij laten weten haar adviezen over de versterking niet op basis van data uit het sensorennetwerk te hebben gedaan.
Kunt u een overzicht geven van welke netwerken en welke (onderzoeks)instellingen vanaf nu welke gegevens zullen verzamelen en adviezen zullen geven over veiligheid, schade en versterking?
De rol van (onderzoeks)instellingen en netwerken zal niet significant veranderen door het stopzetten van het sensorennetwerk. Het enige dat met beëindigen van het netwerk verandert is dat er geen metingen meer worden gedaan in 350 gebouwen in Groningen en dat TNO niet meer de gegevens van dit netwerk binnenkrijgt en analyseert.
Veel van de huidige rollen zijn vastgelegd per wet en veranderen niet. NAM blijft verantwoordelijk voor adequate monitoring en rapportage, SodM houdt toezicht hierop, het KNMI zal de seismiciteit blijven monitoren, TNO blijft onderzoek uitvoeren (o.a. modelketen en typologie aanpak) en advies geven voor de besluiten. Andere netwerken in Groningen zijn het KNMI-netwerk en de pilot tiltsensoren. Mogelijk zijn er nog andere individuele initiatieven die echter niet centraal worden geregistreerd.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de veiligheid in de gevangenis van Lelystad in gevaar is |
|
Michiel van Nispen (SP), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten over de toename van het aantal incidenten in gevangenissen? Hoe verklaart u deze toename?1 2 3
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Als het gaat over het totaal aantal incidenten waarover de inrichtingen het hoofdkantoor van de Dienst Justitiële Inrichtingen informeren, dan is er in de afgelopen jaren juist sprake van een daling.
Incidenten binnen de inrichtingen van DJI verschillen in vorm, omvang en ernst. Voorbeelden van incidenten die regelmatig voorkomen zijn brand, geweld, de vondst van contrabande, of een poging tot het binnensmokkelen ervan. Andere incidenten zijn (poging tot) suïcide, integriteitskwesties, ordeverstoringen, uitval van systemen etc. Inrichtingen handelen incidenten in principe zelf af, al dan niet samen met hulpdiensten.
Ondanks de daling heb ik geconstateerd dat DJI mij in de afgelopen periode regelmatig heeft geïnformeerd over ernstige geweldsincidenten tegen personeel. Dat beeld baart mij zorgen; personeel van DJI moet zijn werk veilig kunnen doen. Ik heb DJI gevraagd hier nader onderzoek naar te doen. Meer in het bijzonder naar de exacte aantallen, de omstandigheden waaronder deze incidenten hebben plaatsgevonden en de meerjarige ontwikkeling hiervan. Ik verwacht de uitkomst hiervan nog voor de zomer.
Voorop staat, dat bij geweld tegen medewerkers en geweld tussen gedetineerden onderling alleen de meest krachtige reactie past: strafcelplaatsing, maatregel van de directeur, aangifte, vervolgen en straffen. Daarnaast vind ik het van groot belang, dat de getroffen medewerkers de nazorg en aandacht krijgen die ze verdienen. In een gesprek met een aantal slachtoffers heb ik onlangs gezien dat het hoofdkantoor van DJI en de inrichtingen hier alles voor in het werk stellen.
Denkt u ook, net als de vakbonden, dat het aantal meldingen van incidenten tot nu toe slechts het topje van de ijsberg is? Zo nee, waar denkt u dat dit verschil in inzicht vandaan komt? Hoe weet u zo zeker dat alle incidenten geregistreerd worden?
Ernstige incidenten worden door de DJI aan het departement gemeld. Een samenvatting van deze meldingen wordt iedere maand op de website van DJI geplaatst. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 wordt een nadere analyse naar het totaal van de incidenten uitgevoerd.
Over de vraag of alle geweldsincidenten goed en volledig worden geregistreerd en er dus een compleet beeld is heeft de RSJ zich ook gebogen. De RSJ beveelt aan zorg te dragen voor een adequate registratie van geweld in PI’s ten aanzien van zowel gedetineerden als personeel. Deze aanbeveling heb ik overgenomen. Overigens is de registratie van incidenten in het afgelopen jaar al verbeterd.
Staat u nog steeds achter de beslissing om steeds meer gevangenissen te sluiten en in plaats daarvan mega-bajesen te openen? Maken deze mega-bajesen per definitie het werk voor het gevangenispersoneel niet onveiliger, omdat er zeer diverse doelgroepen in deze grote inrichtingen geplaatst worden? Kunt u uitgebreid op deze vragen ingaan?
De sluiting van gevangenissen was nodig om de leegstand tegen te gaan. De kwalificatie megabajes deel ik niet. Bovendien zijn er ook geen plannen om nieuwe gevangenissen te openen. Er is wel sprake van een aantal grote inrichtingen, waarin verschillende regimes worden aangeboden.
Bij de totstandkoming van deze PI’s en bij het bepalen van de benodigde formatie staat de veiligheid van medewerkers en personeel altijd voorop.
Dat leidt er onder meer toe dat het aantal personeelsleden in lijn wordt gebracht met het aantal gedetineerden en de regimes die gehanteerd worden. Binnen reguliere regimes wordt bijvoorbeeld uitgegaan van 2 personeelsleden op 24 uitgesloten gedetineerden. Bij bijzondere regimes als de EZV, ISD of PPC is die inzet hoger. De doelgroep, niet de grootte van de inrichting, is hierbij bepalend.
De grotere inrichtingen betreffen daarnaast deels nieuwe gebouwen met betere voorzieningen en een slimmere indeling van het gebouw. Dan kan het voorkomen dat de afdelingsgrootte in deze inrichtingen kleiner is dan in een aantal oudere inrichtingen.
In de praktijk komt het er op neer dat in grote en in kleine inrichtingen steeds goed gekeken moet worden naar het regime, het gebouw en de lokale omstandigheden die de veiligheid en benodigde personele inzet bepalen.
Wanneer denkt u de personeelscapaciteit binnen de gevangenissen op orde te hebben? Zou hier geen taskforce voor moeten komen?
In 2019 was de personele bezetting in lijn met de voor 2019 vastgestelde formatie. Met dien verstande dat dit mede komt door een inzet van externe inhuur van zo’n 5%. Per inrichting en per functiegroep verschilt het beeld.
Zoals eerder gemeld aan uw Kamer is DJI bezig met grootschalige werving om te voorzien in de vacatures die onder andere ontstaan door de natuurlijke uitstroom.4 Dit verloopt goed. Al met al zien we een toename van het vaste eigen personeel. Voor 2020 is meer personeel nodig als gevolg van het operationaliseren van extra capaciteit vanwege de stijgende gedetineerdenbezetting, waarover ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd.5 De werving wordt dan ook volop doorgezet. Het daadwerkelijk in gebruik nemen van extra capaciteit gebeurt pas als de personele bezetting beschikbaar is.
Met deze aanpak is de personele inzet in balans. Aangezien DJI gegeven de krappe arbeidsmarkt succesvol is in het grootschalig werven van personeel, zie ik geen aanleiding om hier een aparte taskforce voor in te richten.
Bent u bereid om in het kader van lastenverlichting voor het personeel minder gedetineerden op een meerpersoonscel te plaatsen, in ieder geval tot de personeelscapaciteit op orde is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Hoewel ze niet voor elke gedetineerde geschikt zijn, zijn meerpersoonscellen een volwaardige vorm van detentie. Het gebruik van deze cellen stelt DJI in staat flexibel in te spelen op schommelingen in de bezetting.
Bij het bepalen van de benodigde personele inzet wordt gekeken naar het aantal gedetineerden en niet naar het aantal cellen. In geval van meerpersoonscelgebruik groeit het aantal personeelsleden dus mee met het aantal gedetineerden in de inrichting.
Is het nog wel mogelijk om gevangenen die geweld gebruiken als straf altijd afzonderlijk te plaatsen? Zo ja, kunt u dit uitgebreid onderbouwen? Zo nee, zou dit wellicht te maken kunnen hebben met de recente sluitingen van gevangenissen en dus de afgenomen celcapaciteit?
Bij het gebruik van geweld is het opleggen van een strafcelplaatsing gebruikelijk. Dat gebeurt door het plaatsen van de gedetineerde in een strafcel op de isoleerafdeling. Ik heb geen signalen dat er onvoldoende isolatiecellen in de inrichtingen zijn.
Alleen bij bijzondere incidenten als een grootschalige opstand kan het voorkomen dat er niet genoeg van dergelijke cellen zijn om alle straffen in één keer ten uitvoer te leggen. Deze strafcellen tellen niet mee in de operationele capaciteit en worden dan ook niet gebruikt om gedetineerden standaard te huisvesten. Ik zie dan ook geen relatie met de recente sluiting van een aantal gevangenissen.
Daarnaast kan een gedetineerde bestraft worden met een straf op eigen cel. Dit betekent dat hij of zij de TV en andere faciliteiten moet inleveren en een individueel regime volgt. Bij plaatsing in een meerpersoonscel betekent dit dat de straf niet (volledig) in afzondering plaatsvindt. De vestigingsdirecteur houdt daar bij het opleggen van de straf rekening mee.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg gevangeniswezen?
Ja.
De falende controle op zorgfraude |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraken van de directeur van zorgverzekeraar DSW, dat de afgelopen jaren de fraude in de zorg is toegenomen? Hoe verklaart u deze toename van fraude? Hoe beoordeelt u dat zowel DSW als het Openbaar Ministerie spreken over een fraude van honderden miljoenen op jaarbasis? Kloppen deze cijfers naar uw mening?1
Zoals ik u eerder heb aangegeven in de schriftelijke beantwoording van de bij de begrotingsbehandeling2 gestelde vragen is de precieze omvang van fraude in de zorg niet goed te kwantificeren, omdat fraude per definitie heimelijk plaatsvindt en we niet weten wat we niet weten. We weten alleen wat aan (vermoedens van) fraude wordt gemeld respectievelijk aan zorgfraude wordt vastgesteld. Hoeveel geld concreet gemoeid gaat met zorgfraude en of sprake is van een toename blijft onduidelijk.
Een belangrijke bron van cijfers over zorgfraude die wel beschikbaar is, is die van Zorgverzekeraars Nederland (ZN). Zij rapporteren onder meer jaarlijks wat er uit de eigen afgeronde fraudeonderzoeken van zorgverzekeraars waaronder zorgverzekeraar DSW naar voren komt. Deze cijfers laten de afgelopen jaren een toename zien van de bedragen die gemoeid zijn met afgeronde fraudeonderzoeken van zorgverzekeraars. In 2018 is wel sprake van een trendbreuk voor wat betreft de door zorgverzekeraars in afgeronde fraudeonderzoeken vastgestelde fraude3.
(* € 1 mln.)
2013
2014
2015
2016
2017
2018
Fraude-onderzoek
27
53
20
24,8
31,3
33,7
Waarvan vastgestelde fraude
9,3
18,7
11,1
18,9
27
20,5
Deze cijfers van ZN geven dus geen volledig beeld van het totaal aan zorgfraude. Sinds de oprichting van het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ) in 2016 wordt het aantal gemelde fraudesignalen centraal geregistreerd bij het IKZ. Het aantal fraudesignalen in 2019 (t/m 30 september) bedroeg 377 unieke signalen. In 2018 bedroeg het aantal signalen 558 en in 2017 675.
Hoe reageert u op de uitspraak van de directeur van DSW dat zorgbureaus op dit moment feitelijk risicoloos kunnen frauderen?
Het beeld dat uit de Nieuwsuur uitzending naar voren komt is schokkend. Zorggeld is bedoeld voor zorg en moet niet wegvloeien naar fraudeurs. Fraude met zorggeld is onacceptabel en daar moet hard tegen worden opgetreden. Er wordt ketenbreed bekeken waar de regelgeving fraudebestendiger kan worden gemaakt en de handhaving (toezicht, bestuursrechtelijk en strafrechtelijk optreden) nog verder kan worden geïntensiveerd.
Zorgverzekeraars en Wlz-uitvoerders hebben vanuit hun rol en verantwoordelijkheid in het zorgstelsel de wettelijke plicht om de rechtmatigheid van in rekening gebrachte zorg te controleren. Bij fouten en fraude treden zij op. De Maatregelenrichtlijn van ZN4 is een hulpmiddel voor verzekeraars en zorgkantoren om tot passende maatregelen te komen en kan bij gecontracteerde en op onderdelen bij niet-gecontracteerde zorg worden ingezet. Voorbeelden van maatregelen zijn het inzetten van de procedure van de onverschuldigde betaling, het terughalen van onterecht uitgekeerde «zorg-euro’s, het doorberekenen van gemaakte onderzoekskosten, het inzetten van het tuchtrecht of het ontbinden van de overeenkomst (bij gecontracteerde zorg). Bij ongecontracteerde zorg kan gebruik gemaakt worden van het instrument van de machtigingen5 en van het verbod op akte van cessies6. Naast de inzet van civiel- en tuchtrechtelijke maatregelen kunnen zorgverzekeraars ook aansturen op de inzet van het bestuurs- en strafrecht bij de aanpak van zorgfraude, door het doen van een melding dan wel aangifte richting de NZa respectievelijk het OM.
Daarnaast heb ik ervoor gezorgd dat de capaciteit van de Inspectie SZW is uitgebreid met 20 fte. Deze uitbreiding zal naar verwachting eind 2020 gerealiseerd zijn. Dit geeft – naast de handhavingsinspanningen van de overige ketenpartners – de Inspectie SZW meer capaciteit om zaken die zich daarvoor lenen strafrechtelijk af te doen onder het gezag van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM).
Met het wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg wordt de samenwerking tussen verschillende instanties bij het aanpakken van zorgfraude verbeterd. Het wetsvoorstel zorgt er onder andere voor dat zorgverzekeraars, gemeenten en zorgkantoren gegevens over fraudeurs in een Waarschuwingsregister kunnen registeren op één centrale plek. Daarnaast voorziet dit wetsvoorstel in een basis voor partijen om gegevens met elkaar te delen waardoor fraude beter kan worden opgespoord.
Met de meldplicht in het wetsvoorstel Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) komen nieuwe zorgaanbieders voor de aanvang van de zorgverlening in beeld ten behoeve van het kwaliteitstoezicht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Ook zorgverzekeraars en zorgkantoren kunnen dit gebruiken voor een rechtmatige uitvoering van de Zvw en de Wlz. Zij hebben al aangegeven de meldplicht als voorwaarde te verbinden aan het verstrekken van de AGB-code die nodig is om te kunnen declareren. Dit wetsvoorstel is op 29 januari jongstleden in de Kamer behandeld.
Ik heb uw Kamer in de brieven van 17 oktober 20197 en 25 november 20198 een opsomming van deze maatregelen gegeven.
Klopt het dat er veel meer fraudeurs zijn dan het Openbaar Ministerie aankan? Geldt dit tekort aan capaciteit ook voor gemeenten, zorgverzekeraars en de Sociale Verzekeringsbank (SVB)? Bent u bereid meer middelen en capaciteit beschikbaar te stellen zodat meer frauderende zorgaanbieders gepakt worden?
Strafrecht alleen kan een maatschappelijk probleem als fraude met zorggeld niet oplossen. De aanpak van fraude vergt een ketenbrede inspanning, die strekt van wet- en regelgeving, preventie, toezicht en bestuursrechtelijke sancties tot aan strafrechtelijke opsporing en vervolging. Vermoedens van fraude kunnen op diverse punten in de keten worden gesignaleerd en er kan zoals gezegd door verschillende ketenpartners handhavend worden opgetreden. De betrokken partijen hebben ieder een eigen rol en verantwoordelijkheid in het voorkomen dan wel aanpakken van fraude. De NZa en de IGJ kunnen bijvoorbeeld een bestuurlijke boete opleggen en zorgverzekeraars en gemeenten kunnen eigen maatregelen treffen. Het OM zet de per definitie schaarse strafrechtcapaciteit vooral in bij die zaken waarvan verwacht wordt dat die inzet een maximaal maatschappelijk effect heeft. Dat kan bijvoorbeeld een nieuwe vorm van fraude zijn, een zaak waar uitzonderlijk veel geld mee is gemoeid of een zaak waar een signaalfunctie van uitgaat. Het strafrecht wordt ingezet als optimum remedium, parallel aan de andere genoemde handhavingsmogelijkheden.
De besluitvorming over welke fraudesignalen in aanmerking komen voor bestuurs- dan wel strafrechtelijke afdoening vindt plaats in de zogeheten Stuur- en Weegploeg Zorg, onder voorzitterschap van het OM (het Functioneel Parket).
Fraude is niet alleen op te lossen met meer middelen en capaciteit. Er zijn meerdere maatregelen nodig om het net te doen sluiten rond frauduleuze partijen. En dan nog zal het nooit helemaal 100% waterdicht worden, er is altijd een kleine groep die de randen van de wet opzoekt en er zelfs overheen gaan. Maar ik doe er met de ketenpartners in de zorg alles aan het net zo goed mogelijk te dichten, door wetgeving steeds fraudebestendiger te maken en fraudeurs te ontmoedigen door ketenbreed handhavend op te treden en zo te laten zien dat er geen plek is voor fraude in de zorg.
Voor een overzicht van alle maatregelen verwijs ik uw Kamer naar de tweede Voortgangsrapportage rechtmatige Zorg 2018 – 2021 Aanpak van fouten en fraude»9 en de brieven van 17 oktober 201910 en 25 november 201911.
In hoeverre wordt gecontroleerd of in de wijkverpleging, of elders in de zorg, binnen familieverband zorg verleend wordt? Beschikt u over cijfers om aan te tonen op welke schaal zorgfraude binnen families en gemeenschappen plaatsvindt?
Zorgverzekeraars controleren niet specifiek of de zorg binnen een familieverband wordt verleend. Een aantal zorgverzekeraars heeft in de verzekeringsvoorwaarden wel (aanvullende) eisen of een verbod opgenomen voor zorg die verleend wordt door een familielid. Zorgverzekeraars controleren alle declaraties op onrechtmatigheden. Zorgverzekeraars doen onderzoek naar signalen van fraude die zij beoordelen als «onderzoekswaardig». Dit betekent dat het signaal nadrukkelijk moet duiden op het overtreden van een regel, dat er een bepaald voordeel wordt verkregen met deze overtreding en dat er een vermoeden van bewust handelen moet zijn. Daarbij hanteren zorgverzekeraars een prioriteringsbeleid waarbij onder meer de aard, maatschappelijke impact en omvang van de zaak, de zorgsoort en de uitkomsten van risicoanalyses een rol kunnen spelen.
Ik beschik niet over cijfers om aan te tonen op welke schaal zorgfraude binnen families en gemeenschappen plaatsvindt. De opsporingsinstanties en het OM houden dit niet systematisch bij.
Welke aanvullende maatregelen worden genomen om te voorkomen dat binnen families en kleine gemeenschappen zorgfraude gepleegd wordt?
Er worden geen specifieke maatregelen genomen om fraude binnen families en kleine gemeenschappen aan te pakken. Zoals eerder aangegeven doen de meeste problemen zich voor als het gaat om rechtmatigheid bij de ongecontracteerde zorg. Dat betekent dat zorgverzekeraars een zorgaanbieder niet vooraf, zoals bij gecontracteerde zorg, kunnen screenen. In het Hoofdlijnenakkoord wijkverpleging hebben partijen diverse maatregelen afgesproken om de contractering te stimuleren. Daarnaast werk ik samen met branchepartijen en zorgverzekeraars aan het oplossen van de top 10 meest voorkomende declaratiefouten in de wijkverpleging. De knelpunten die hieraan ten grondslag liggen worden aangepakt. Ook wordt het indicatieproces geprofessionaliseerd. We doen dit door de praktijkvariatie in de indicatiestelling in kaart te brengen. Onder meer met als doel het bestrijden van uitwassen. Ook maken zorgverzekeraars steeds meer gebruik van machtigingen vooraf bij niet-gecontracteerde zorg en van het verbod op akte van cessies. Tot slot wordt een raamwerk opgesteld voor het inzetten van een onafhankelijke deskundige indien er sprake is van gegronde twijfel over de juistheid van een afgegeven indicatie.
Bent u bereid met extra aanscherpingen te komen in de nog te behandelen Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) om deze grootschalige fraude te stoppen? Zo ja, welke maatregelen zijn dit? Zo neen, waarom niet?
De Wtza is gericht op een verbetering van het toezicht van de IGJ op nieuwe zorgaanbieders en het beter bewust maken van nieuwe zorgaanbieders van de (kwaliteits)eisen waaraan de zorgverlening dient te voldoen en hun verantwoordelijkheid daarvoor. Hiertoe introduceert de Wtza een meldplicht waardoor nieuwe zorgaanbieders reeds voor de aanvang van de zorgverlening in beeld komen bij de IGJ. Daarbij wordt in dit wetsvoorstel de huidige WTZi-toelating vervangen door de Wtza-vergunning. Aan de Wtza-vergunning zijn ook voorwaarden voor goede zorg verbonden en zijn meer mogelijkheden tot weigering of intrekking van de vergunning.
Zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor een rechtmatige uitvoering van de Zvw en de Wlz en controleren of de ingediende zorgnota’s correct zijn.
Om het net zo goed mogelijk te dichten, fraudeurs te ontmoedigen en te laten zien dat er geen plek is voor fraude in de zorg wordt een breed pakket aan maatregelen ingezet. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3.
Een belangrijke maatregel daarbij is het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders, waarmee de wettelijke eisen aan de bedrijfsvoering van zorgaanbieders wordt aangescherpt. Dit gebeurt onder andere door het creëren van een wettelijke verplichting voor zorgaanbieders om elke vorm van belangenverstrengeling binnen hun organisatie te voorkomen en versterking van de positie van de onafhankelijke intern toezichthouder binnen zorgaanbieders. In dit wetsvoorstel zal de Wtza-vergunning verder worden uitgebreid en ingericht om zo goed mogelijk aanbieders die verkeerde intenties hebben of eerder de fout in zijn gegaan tegen te houden.
Hoe wordt met de nieuwe meldplicht in de Wtza deze fraude voorkomen? Klopt het dat met een meldplicht nog steeds vrij eenvoudig zorg gedeclareerd kan worden omdat er geen controle plaatsvindt op geleverde of te leveren zorg?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoe het komt dat sinds decentralisaties in de zorg in 2015 het aantallen gevallen van fraude is toegenomen? In hoeverre schiet hierin het gemeentelijk toezicht tekort? Bent u bereid om gemeentelijk toezicht aan te scherpen door een landelijke model voor gemeentelijk toezicht vast te stellen waarin de Inspectie gezondheidzorg en Jeugd (IGJ) en gemeentelijke toezichthouders intensief samenwerken?
De basis van de Wmo 2015 is het realiseren van lokaal maatwerk voor inwoners. Gemeenten hebben binnen de Wmo 2015 beleidsruimte en ruimte om zelf specifieke kwaliteitseisen te stellen aan aanbieders, passend bij de lokale infrastructuur en omstandigheden. Hieruit vloeit voort dat gemeenten zelf het beste het toezicht – passend bij de lokale keuzes in beleid en de lokale structuren – dienen in te richten om het toezicht effectief te kunnen laten functioneren. Door het Wmo-toezicht op deze manier in de wet te verankeren is de mogelijkheid gecreëerd om op lokaal niveau een sluitende cyclus van contractering en contractmanagement, toeleiding naar ondersteuning, uitvoering van ondersteuning en het toezicht hierop te realiseren. Aan de voorkant kunnen gemeenten (strenge) kwaliteitseisen stellen aan aanbieders. Een landelijk kader voor Wmo-toezicht zou hier afbreuk aandoen.
In mijn beleidsreactie van 12 november 2019 naar aanleiding van het rapport van de IGJ over Wmo-toezicht 201812 heb ik verschillende acties benoemd die ik heb uitgezet om het Wmo-toezicht verder en duurzaam te versterken. Het verder versterken en professionaliseren van het Wmo-toezicht is de belangrijkste doelstelling. Dit doe ik onder andere door:
De VNG te ondersteunen om het instrumentarium van het Wmo-toezicht nader uit te werken (toolkit opdrachtgeverschap).
In gesprek te gaan met GGD-GHOR en VNG Kenniscentrum Handhaving en Naleving om te werken aan landelijk kennisnetwerk.
Openbaarmaking van Wmo-toezichtrapportages wettelijk te verankeren.
In de praktijk, in samenwerking tussen de gemeentelijk toezichthouder en de IGJ, vast te stellen hoe het toezicht op instellingen van beschermd wonen versterkt zou kunnen worden.
Ik kan niet vaststellen dat, sinds de decentralisaties, het aantal gevallen van fraude is toegenomen. Het wordt in ieder geval door contractmanagers en toezichthouders en goed speurwerk van journalisten, steeds meer zichtbaar, hetgeen gemeenten in staat stelt bewust strenger te worden aan de contracteringskant en sancties op te leggen, mocht een aanbieder er frauduleuze praktijken op nahouden. Een goed voorbeeld is de gemeente Almelo waar het contracteren van aanbieders zich steeds verder ontwikkelt en de afgelopen jaren aanvullende voorwaarden gesteld zijn om in aanmerking te komen voor een contract. In aanvulling op deze voorwaarden heeft Almelo in haar verordening voorts ook een speciale clausule opgenomen met eisen over de integriteit van bestuurders en eigenaren van aanbieders.
Straatgeweld en het toenemend aantal steekincidenten |
|
Henk Krol (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Slachtoffer (16) steekpartij Drachten overleden»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van het aantal steekincidenten van de afgelopen tien jaar en de ontwikkelingen van een analyse voorzien? Kunt u dit ook geven voor straatgeweld in het algemeen?
Steekincidenten en straatgeweld worden niet als zodanig geregistreerd in de politiesystemen. Dergelijke incidenten worden overeenkomstig het strafrecht geregistreerd als openlijke geweldpleging, zware mishandeling, moord/doodslag of anderszins, ongeacht of en zo ja, van welk middel (b.v. een mes) daarbij gebruik is gemaakt. Om toch meer inzicht te verschaffen, voert de politie een aantal gerichte analyses uit om een overzicht van steekincidenten te krijgen die zich het afgelopen jaar hebben voorgedaan in de eenheden Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Deze analyse is naar verwachting medio 2020 gereed. Op basis hiervan wordt een nadere duiding gedaan. Over de uitkomst van deze duiding zal ik uw Kamer informeren.
Wat is het beleid bij de politie ten aanzien van het opnemen van aangiftes door slachtoffers van straatgeweld? Worden slachtoffers soms ontmoedigd door de politie om aangifte te doen? Zo ja, bent u het met de mening eens dat dit ontoelaatbaar is? Wat gaat u daaraan doen?
De politie is erop gericht om bij een delict, en wanneer een burger dit wenst, zo snel en zo laagdrempelig mogelijk een melding of aangifte op te nemen. Hiervoor staan verschillende kanalen open waarbij rekening wordt gehouden met de betreffende omstandigheden, zoals de ernst van het delict en het slachtoffer. De politie streeft er altijd naar om zo goed als mogelijk opvolging te kunnen geven aan de behoeften van de burger.
Kunt u een inschatting maken van de omvang van niet-geregistreerd straatgeweld?
Nee, een dergelijke inschatting is helaas niet goed te maken.
Klopt het dat vergeleken met tien jaar geleden het straatgeweld toeneemt en verhardt?
De politie heeft het beeld dat dit niet toeneemt. Wat echter wel merkbaar is, is een verharding en verruwing in het straatgeweld. Recentelijk zijn er regelmatig ook ernstige incidenten geweest. Mij bereiken signalen van gemeenten en politie dat het erop lijkt dat in de straatcultuur vaak sprake is van wapenbezit. Dit zijn zorgwekkende signalen. Het is van het grootste belang om te voorkomen dat jongeren overgaan tot het bezitten en gebruiken van wapens. Ik geef dan ook urgentie aan de nodige activiteiten om deze problematiek tegen te gaan.
Klopt het dat bij straatgeweld een verschuiving is te constateren in soort wapen, in de leeftijd van de daders en in de kwetsbaarheid van de slachtoffers?
Zoals in antwoord 2 aangegeven registreert de politie feiten overeenkomstig delicten in het strafrecht. Hierbij worden de omstandigheden van de zaak opgenomen, zoals of bij het strafrechtelijke feit gebruik is gemaakt van een mes. Er is derhalve geen categorisering steekincidenten. Daarom zijn er op dit moment niet direct overstijgende beelden te genereren van steekincidenten, zoals bijvoorbeeld over de leeftijd van de verdachten. Daarnaast is het zo dat bij dergelijke incidenten vaak meerdere personen van verschillende leeftijden zijn betrokken, waarbij in de registratiesystemen over het geheel van de incidenten niet direct is op te maken wat de leeftijd is van degene die het geweld heeft aangewend. De politie voert momenteel in de eenheden Amsterdam, Rotterdam en Den Haag een aantal gerichte analyses uit om een beeld te genereren van het aantal steekincidenten van het afgelopen jaar.
Bent u het met de mening eens dat op straat lopen, bijvoorbeeld met je hondje of hand in hand met een partner van hetzelfde geslacht niet vanzelfsprekend veilig meer is?
Zo algemeen gesteld deel ik deze mening niet. Hoewel er misschien hier en daar gebieden zijn waar iemand zich, om welke reden dan ook, niet geheel veilig voelt of zich situaties kunnen voordoen die niet als geheel veilig aan te merken zijn, is Nederland over het geheel genomen een veilig land om over straat te lopen. Diverse partijen, zoals onder andere de politie, zetten zich dagelijks in om deze veiligheid te bewerkstelligen.
Is er sprake van een trend in de ons omringende landen, gezien het feit dat in Duitsland het aantal steekincidenten toeneemt? Zo ja, hoe kan deze trend verklaard worden? Welke maatregelen nemen onze buurlanden?
Voor zover ik kan overzien is er geen sprake van een trend in de ons omringende landen met een toenemend aantal steekincidenten. In het Verenigd Koninkrijk is veel ervaring opgedaan met de aanpak van geweld en steekincidenten. Het belang van preventie wordt daarbij benadrukt. Daarnaast is er een Europees rapport beschikbaar over de preventie van geweld en steekincidenten onder jongeren met adviezen en effectieve maatregelen.2 Bij de te ontwikkelen aanpak zoals aangekondigd in mijn brief van 3 februari 20203 zal ik gebruik maken van deze ervaringen en adviezen.
In hoeverre speelt een veranderende jeugdcultuur een rol bij het toenemend straatgeweld?
Onder een specifieke groep jongeren speelt geweld en het verheerlijken daarvan een belangrijke rol. Dit wordt versterkt door diverse onlinevideo’s waarin bezit van wapens – zowel vuurwapens als steekwapens – wordt verheerlijkt. Het lijkt lokaal bepaald en we zien deze ontwikkeling in diverse steden.
Wordt er op scholen aandacht besteed aan weerbaarheid bij bedreigingen?
Scholen in Nederland zijn niet (wettelijk) verplicht om aandacht te besteden aan weerbaarheid bij bedreigingen. Wel zijn scholen in het primair-, voortgezet- en speciaal onderwijs verplicht zorg te dragen voor een veilige school. Dit is vastgelegd in de wet «Veiligheid op school». Ook mbo-instellingen zijn verplicht om een sociaal veiligheidsbeleid te voeren. Scholen besteden daarnaast aandacht aan burgerschap dat een bijdrage kan leveren aan het verhogen van de weerbaarheid. OCW werkt momenteel aan de versterking van de kwaliteit van burgerschapsonderwijs op het mbo. Voor het funderend onderwijs wordt de wettelijke opdracht aangescherpt, waarna ook het burgerschapscurriculum wordt aangepast.
Lokaal kunnen scholen ook betrokken worden bij convenanten of afspraken met bijvoorbeeld de gemeente en/of veiligheidspartners om aandacht te besteden aan een specifiek veiligheidsprobleem. In een aantal gemeenten in Nederland wordt op lokaal niveau al met een convenant schoolveiligheid gewerkt. Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) heeft hiervoor, samen met de Stichting School en Veiligheid (SSV), een «convenant schoolveiligheid» opgesteld.4
Daarnaast speelt onderwijs een rol in het offensief tegen georganiseerde criminaliteit. Op 18 oktober 2019 heb ik uw Kamer hier per brief over geïnformeerd. Specifiek heeft onderwijs een rol bij de op preventie gerichte wijkaanpak, die een van de pijlers van dit offensief is. De Motie van het lid Kuik5, die oproept weerbaarheidslessen op scholen onderdeel te laten zijn van de strategie om ondermijning te voorkomen, zal in deze aanpak meegenomen worden.
Bent u het met de mening eens dat potentiële daders veel meer vrijheden hebben dan potentiële slachtoffers? Waarom mag je in Nederland wel een mes dragen (enkele uitzonderingen als stiletto en vlindermes daargelaten) en geen pepperspray? Is de tijd rijp om dat om te draaien?
Nee, zo gesteld deel ik die mening niet. De regels voor het dragen van een wapen, of het nu een mes, pepperspray of enig ander voorwerp betreft, zijn voor alle ingezetenen van Nederland hetzelfde. Ik zie op dit moment geen aanleiding om de regelgeving te wijzigen ten aanzien van specifiek deze voorwerpen.
In hoeverre zijn slimme camera’s die straatgeweld herkennen, die onder meer in Arnhem werden ingezet, inzetbaar bij de opsporing? Klopt het dat de automatische detectie van straatgeweld de opsporing met een factor 100 effectiever zou maken?2
De inzet van slimme camera’s zou een bijdrage kunnen leveren aan de snelheid van opsporing of handhaving, met name door het real-time geautomatiseerd signaleren van relevante incidenten, zodat de (menselijke) opvolging direct kan starten.
In samenwerking met TNO heeft de politie in verschillende experimenten uitgetest in hoeverre software voor beeldherkenning te trainen is. Deze experimenten zijn tot dusverre vanwege gebrek aan resultaat niet verder gekomen dan experimenten. Over de effectiviteit daarvan ten behoeve van de opsporing van straatgeweld is derhalve nog niets te zeggen.
In Arnhem zijn uitsluitend camerabeelden uit een database gebruikt om in een experiment te onderzoeken of herkenning van uitgaansgeweld via camera’s van gemeentelijk cameratoezicht mogelijk is. In Arnhem zijn geen slimme camera’s operationeel. Deze test, en alle bij de politie bekende testen, hebben tot nog toe niet een niveau van geautomatiseerde herkenning van geweld bewezen, zodanig dat die de huidige menselijke waarneming bij cameratoezicht kan vervangen.
Bent u bereid een plan van aanpak straatgeweld naar de Tweede Kamer te sturen met daarin oorzaken en effectieve oplossingen aan de hand van de gehele veiligheids- en justitiële keten, van preventie tot en met nazorg?
Er zijn recentelijk meerdere ernstige incidenten geweest. Dit zijn zorgwekkende signalen. Het is van het grootste belang om te voorkomen dat jongeren overgaan tot het bezitten en gebruiken van wapens. Ik geef dan ook urgentie aan de nodige activiteiten om deze problematiek tegen te gaan. Om te kunnen bepalen waar versterking van de aanpak, zoals ook bedoeld in het antwoord op vraag 8, nodig is, zijn nadere verkenningen vereist om beter zicht te krijgen op de aard en de omvang van de problematiek en de achtergronden ervan beter te doorgronden. Zoals toegezegd tijdens het vragenuur op 14 januari 2020 en in de brief van 3 februari 20207 zal ik uw Kamer in het voorjaar informeren over de inzichten uit deze nadere probleemverkenning en de gesprekken met burgemeesters en politie over straatgeweld en steekincidenten.
Daarnaast ben ik, naar aanleiding van het AO Politie van 19 december 2019, reeds in gesprek met burgemeesters over het bestuurlijke instrumentarium om straatgeweld aan te pakken. Ik heb uw Kamer hierover recent per brief over geïnformeerd.8
De uitzending ‘Mensen met M’ met als gast IS-ganger Laura H. van woensdag 25 december 2019 |
|
Zohair El Yassini (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van het televisieprogramma «Mensen met M» van woensdag 25 december 2019 op NPO1, met als gast IS-ganger Laura H.?1
Ja.
Betaalt de KRO-NCRV de gasten van de televisiereeks «Mensen met M» voor hun verhaal? Zo ja, hoe hoog was hiervoor het budget?
Ik heb navraag gedaan bij de KRONCRV en de producent van het programma. Uit de aan mij verstrekte informatie blijkt dat er op de begroting een post gastenvergoeding is opgenomen van maximaal € 750,– per gast.
Heeft Laura H. betaling ontvangen voor haar deelname en verhaal aan het programma «Mensen met M»? Zo ja, hoe hoog is de betaling geweest?
Uit de aan mij verstrekte informatie blijkt dat Laura H. een vergoeding van € 400,– heeft ontvangen voor haar deelname aan het programma «Mensen met M».
Heeft Laura H. ook een vergoeding ontvangen voor haar deelname aan het programma «Mensen met M»? Zo ja, hoe hoog is de vergoeding geweest?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt de televisieserie over «Laura H.», van schrijver Thomas Rueb en productiehuis De Familie Film & TV, aangekocht door een publieke omroep? Zo ja, ontvangt Laura H. hiervoor een financiële vergoeding of is zij actief onderdeel bij de totstandkoming van deze serie? Zo ja, vindt u het wenselijk dat een veroordeelde IS-ganger geld ontvangt voor haar eigen misdaden, terwijl de slachtoffers niks ontvangen?2
De televisieserie is op dit moment nog in de maak. Er is nog niets bekend over de eventuele aankoop van de serie.
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat publiek geld wordt gebruikt om veroordeelde IS-gangers en/of terroristen te betalen om op televisie hun verhaal te doen? Bent u bereid om in gesprek te gaan met de publieke omroepen, in het bijzonder de KRO-NCRV, om te voorkomen dat veroordeelde IS-gangers en/of terroristen een verdienmodel kunnen maken van hun misdaden?
De redactionele onafhankelijkheid van de omroepen is een groot goed. Het is aan de omroepen om de inhoud van hun programma’s te bepalen.
Bent u bekend met het bericht «Cyberaanval Universiteit Maastricht duurt mogelijk tot na de kerstvakantie»?1
Ja.
Wat is er precies op kerstavond gebeurd tijdens de cyberaanval op Universiteit Maastricht?
Na de cyberaanval heeft de Universiteit Maastricht gespecialiseerd bureau Fox-IT in de arm genomen om onderzoek te doen naar wat er is gebeurd. Uit het rapport van Fox-IT2 blijkt dat de aanvaller halverwege oktober via phishing e-mails eerste toegang heeft gekregen tot het netwerk van de Universiteit Maastricht. Vervolgens heeft de aanvaller in een periode van ruim twee maanden zichzelf toegang verschaft tot de rest van het netwerk van de Universiteit Maastricht. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat aan het begin van de avond van 23 december de zogenaamde ransomware is uitgerold in het systeem, waarmee op 267 servers alle bestanden zijn versleuteld. Onder de getroffen systemen bevonden zich zeer kritieke systemen voor de bedrijfsvoering en zijn enkele back-upservers getroffen. Vervolgens is door de hackers losgeld geëist om de versleuteling van de databestanden op te heffen.
Wat zijn de gevolgen van de cyberaanval op Universiteit Maastricht voor haar studenten? Welke systemen zijn niet meer bereikbaar? Welke back-upsystemen heeft de Universiteit Maastricht? Zouden goede back-upsystemen niet onderdeel moeten zijn van de reguliere beveiligingsprocessen? Hoe groot is de kans dat de data überhaupt niet meer beschikbaar wordt?
In de kerstvakantie is een groot deel van de data niet beschikbaar geweest voor studenten en zijn systemen niet toegankelijk geweest. Op 6 januari is het onderwijs en onderzoek hervat. De centrale systemen zijn snel weer beschikbaar gesteld en ook de decentrale systemen waren in de loop van januari weer te gebruiken. Een beperkte segmentatie binnen het netwerk was één van de redenen dat dit incident kon ontstaan. De Universiteit Maastricht heeft aangekondigd de aanbevelingen van Fox-IT op dit vlak op te zullen volgen. De Universiteit Maastricht geeft bovendien aan dat er voor elk cruciaal systeem inmiddels beter afgeschermde back-ups zijn gemaakt. Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen over verminderde beschikbaarheid van data.
Welke stappen worden er gezet om de documenten van en voor studenten veilig te stellen? In hoeverre heeft de Universiteit Maastricht haar studenten hierover geïnformeerd?
In het door Fox-IT uitgevoerde onderzoek is uitdrukkelijk aandacht besteed aan eventuele data-extractie. Fox-IT concludeert: «Tijdens het onderzoek zijn sporen aangetroffen die aantonen dat de aanvaller data heeft verzameld aangaande de topologie van het netwerk, gebruikersnamen en wachtwoorden van meerdere accounts, en andere netwerkarchitectuur-informatie. Fox-IT heeft binnen de scope van het onderzoek geen sporen aangetroffen die wijzen op het verzamelen van andersoortige data. Additioneel forensisch onderzoek op kritieke systemen, ook wel aangeduid als kroonjuwelen, zou hier meer inzicht in kunnen bieden.» De Universiteit Maastricht heeft aangekondigd vervolgonderzoek te (laten) doen. De Universiteit Maastricht heeft studenten en andere betrokken nagenoeg dagelijks op de hoogte gesteld via de website en sociale media. Studenten hebben hier volgens de Universiteit Maastricht in algemene zin waardering voor geuit.
In hoeverre kan Universiteit Maastricht garanderen dat wetenschappelijke data beschermd is? Hoe gaat u dit waarborgen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat Universiteit Maastricht er zo snel mogelijk voor zorgen dat de gijzeling van haar computersystemen wordt beëindigd? Heeft u aanwijzingen dat de universiteit hiervoor losgeld gaat betalen? Kunt u het betalen van losgeld uitsluiten?
Door de Universiteit Maastricht ben ik op de hoogte gesteld van het feit dat er losgeld is betaald aan de criminele organisatie, inclusief de hoogte van het bedrag. Voordat de Universiteit Maastricht hiertoe over is gegaan, heb ik de universiteit kenbaar gemaakt dat de regering van mening is dat er geen geld naar criminelen toe moet vloeien. Het is de eigen afweging van het college van bestuur van de Universiteit Maastricht geweest om het losgeld te betalen. De universiteit heeft mij te kennen gegeven dat de betaling van het losgeld, inclusief alle overige kosten die samenhangen met de ransomware-aanval, bekostigd zijn uit de verkoop van een deelneming van de holding Universiteit Maastricht.
In hoeverre bent u het met het Expertisecentrum Cyberweerbaarheid Limburg eens, dat het moeilijk te verkopen is dat overheidsinstellingen criminelen gaan betalen om een einde te maken aan de cyberhack van Universiteit Maastricht? In hoeverre bent u betrokken bij het besluit om wel of niet losgeld te betalen aan deze criminelen? Deelt u de mening dat het betalen van deze criminelen ervoor zorgt dat hun verdienmodel in stand wordt gehouden?
Zie antwoord vraag 6.
Kan Universiteit Maastricht er zeker van zijn dat het betalen van de criminelen er ook daadwerkelijk voor zorgt dat de cyberaanval stopt?2 Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat dit niet gebeurt?
Na het betalen van het losgeld zijn alle versleutelde gegevens van de Universiteit Maastricht ontsleuteld. Daarvoor en daarna heeft de Universiteit Maastricht mitigerende maatregelen getroffen zodat de criminelen geen toegang meer hadden tot het netwerk.
Op welke manier biedt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) op dit moment hulp aan Universiteit Maastricht?
Kort na de cyberaanval heeft de UM contact opgenomen met het Ministerie van OCW en gedurende de aanval is er nauw contact onderhouden tussen de Universiteit Maastricht, het Ministerie van OCW, de Inspectie, de NCTV, het NCSC en SURF om een volledig beeld te verkrijgen en te adviseren.
Universiteiten en Hogescholen hebben met ondersteuning van OCW in 2018 een Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs (Platform IV-HO) opgericht om expertise te bundelen en grip te krijgen op incidenten en veiligheidsrisico’s in het hoger onderwijs waaronder in het cyberdomein. Daarnaast heeft onderwijs-ICT-organisatie SURF veel expertise op het gebied van digitale veiligheid. SURF en het Platform IV-HO staan met elkaar in nauw contact en bundelen zo hun kracht om universiteiten en hogescholen zo goed mogelijk bij te staan en voor te bereiden op dergelijke situaties. Ook in deze situatie hebben het Platform IV-HO en SURF hun expertise beschikbaar gesteld.
Hoeveel andere universiteiten in Nederland hebben te maken met dergelijke cyberaanvallen of pogingen daartoe? Heeft u aanwijzingen dat naast Universiteit Maastricht ook andere Nederlandse universiteiten aan de beurt zijn?
Cyberaanvallen op grote instellingen in de private en publieke sector zijn aan de orde van de dag. Zo ook bij universiteiten. De universiteiten hebben mij aangegeven dat zij maatregelen hebben aangescherpt om aanvallen af te slaan of de gevolgen van aanvallen te beperken. Daarbij is het goed te realiseren dat 100% veiligheid niet bestaat, zo concludeert ook de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid in het rapport «Voorbereiden op digitale ontwrichting».4 De WRR stelt daarin dat het volledig voorkomen van digitale incidenten een illusie is.
Deelt u de mening dat informatieveiligheid een belangrijk onderdeel is van de organisatie van onderwijsinstellingen? In hoeverre wordt hierop toegezien binnen de reguliere inspectie?
Het instellingstoezicht door de Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie) vindt in het hoger onderwijs plaats naar aanleiding van incidenten of signalen van niet-naleving. De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek geeft geen specifieke voorschriften voor informatieveiligheid. Van het bestuur mag worden verwacht dat zij zorgdraagt voor de goede voortgang van het onderwijs en daartoe verantwoorde beslissingen neemt over alle aspecten die dat mogelijk maken. Daaronder valt ook de verantwoordelijkheid voor informatieveiligheid. In dat kader heeft de Inspectie een onderzoek ingesteld.
Zijn er al aanwijzingen waar de cyberaanval op Universiteit Maastricht vandaan komt en met welk doel deze cyberaanval is uitgevoerd? Is de aanval vergelijkbaar met de aanval op Universiteit Antwerpen van afgelopen oktober?
Fox-IT geeft aan dat de werkwijze van de aanvaller overeenkomt met een bij hen bekende criminele groepering, publiek bekend als «TA505», die – volgens hun informatie – al meer dan 150 slachtoffers heeft gemaakt in 2019. De werkwijze is vergelijkbaar met die van de aanval op de Universiteit Antwerpen.
Welke stappen gaat u zetten om dergelijke cyberaanvallen in de toekomst te voorkomen?3
In de Kamerbrief «Cyberveiligheid in het onderwijs» heb ik aangekondigd dat in het mbo en hoger onderwijs aanvullende acties worden gepleegd om de cyberveiligheid te versterken. In de acties is aandacht voor de lessen die zijn getrokken uit de aanval op Universiteit Maastricht, de toetsing van digitale veiligheid in het onderwijs, de monitoring en scanfunctie en voor vergroten van awareness. Vanuit mijn rol als verantwoordelijke voor de continuïteit van het gehele stelsel, zal ik mij ervan vergewissen dat de continuïteit ook in dit geval geborgd is en mij met enige regelmaat laten informeren over de voortgang van de aangekondigde acties.
De paspoorthandel van Malta en de betrokkenheid van een professor van de Rijksuniversiteit Groningen |
|
Renske Leijten , Attje Kuiken (PvdA), Kees Verhoeven (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de recent openbaar gemaakte lijst van personen die de Maltese nationaliteit hebben gekregen tussen 2014 en 2018?1
Maltese regelgeving vereist de jaarlijkse publicatie in de «Government Gazette» van de namen van álle personen die de Maltese nationaliteit hebben verkregen, inclusief buitenlandse investeerders.
Hoe verhoudt deze lijst met meer dan 10.000 mensen zich, tot het door u genoemde rapport van de «Office of the regulator on the Individual Investor Programme» waaruit zou blijken dat tot november 2018, 961 mensen een paspoort hebben gekocht op Malta?2
Zoals in de beantwoording van vraag3 staat vermeld, zijn de gegevens in de recentelijk openbaar gemaakte lijst gebaseerd op de jaarlijkse publicatie in de «Government Gazette» van alle personen die de Maltese nationaliteit hebben gekregen. Dit kan bijvoorbeeld ook gaan om burgers die zijn genaturaliseerd na een huwelijk. Volgens het nieuwe jaarverslag van genoemd Office hebben tot 1 juli 2019 1.198 vreemdelingen de Maltese nationaliteit gekregen op basis van de investeerdersregeling4.
Bent u bekend met het feit dat in de afgelopen jaren o.a. de volgende personen een paspoort in Malta gekocht hebben:
De hierboven genoemde namen komen voor op de lijst waarnaar in vraag 1 wordt verwezen. Het kabinet acht de verkoop van paspoorten aan niet-EU burgers, die onder verdenking staan van misdrijven, ongewenst. Deze regeling heeft momenteel de aandacht van de Maltese politiek. Het Kabinet volgt de ontwikkelingen nauwgezet.
Bent u bekend met het feit dat Daphne Caruana Galizia, de journaliste die in oktober 2017 met een autobom om het leven gebracht is, gewaarschuwd had voor Hurgin8 en Ziu9?
Ja, op haar website, www.daphnecaruanagalizia.com, heeft zij op 20 mei 2016 eerst over Zhongtian Liu (ervan uitgaande dat met Ziu in vraag 4 Liu Zhongtian in vraag 3 wordt bedoeld) bericht en vervolgens op 21 augustus 2016 over Anatoly Hurgin.
Herinnert u zich dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) waarschuwde voor deze paspoorthandel? Welke concrete acties heeft u ondernomen na die waarschuwing van de AIVD en welke resultaten heeft dat tot nu toe opgeleverd?
Ik verwijs naar de brief aan uw Kamer van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 5 november 2019 (ref. kamerstuk 30 573, nr. 177). Daarin is vermeld dat het zorgelijk is indien de Maltese regeling risico’s oplevert voor de (nationale) veiligheid en openbare orde in andere EU lidstaten. Belangrijk is daarom dat bij regelingen van lidstaten waarbij nieuwe ingezetenen het recht krijgen om vrij binnen de EU te reizen (zoals de paspoortregeling van Malta) een toets op gevaar voor (nationale) veiligheid en openbare orde wordt uitgevoerd.
De Europese Commissie heeft naar aanleiding van haar rapport over Investor Citizenship and Residence Schemes van 23 januari 2019 aangegeven dat zij de hierboven genoemde investeerdersregelingen zal monitoren. Bovendien heeft zij een expertgroep in het leven geroepen, waaraan Nederland deelneemt, die de risico’s van deze regelingen nader onderzoekt. Naar aanleiding daarvan bereidt de Commissie een gezamenlijke, juridisch niet bindende, set van veiligheidschecks voor om risico’s op het gebied van veiligheid, witwassen en corruptie tegen te gaan. Op basis van de uitkomst van dit initiatief van de Commissie wil het Kabinet de dialoog – bij voorkeur op EU-niveau – over genoemde regelingen aangaan.
Herinnert u zich dat u aangaf dat Malta zelf heeft aangegeven dat de due dilligence bij de uitgifte van de paspoorten gewaarborgd is? Deelt u de mening dat dat niet het geval is en kunt u uw antwoord onderbouwen?10
Zoals in het desbetreffende antwoord ook is aangegeven, is dit geen garantie dat er geen paspoort wordt afgegeven aan personen die elders worden verdacht van of zijn veroordeeld voor ernstige strafbare feiten.
Op welke wijze voert u de aangenomen motie-Verhoeven/Omtzigt11 uit die de regering verzoekt «de deplorabele staat van de rechtsstaat in Malta bij de Europese top aan de orde te brengen en met gelijkgezinde lidstaten een publieke verklaring uit te vaardigen die Malta oproept om de aanbevelingen van de Venetië-Commissie – waarom Malta zelf gevraagd heeft – GRECO en MONEYVAL spoedig uit te voeren, en de Kamer hierover en over de reactie van Malta te informeren»? Wat heeft u gedaan om deze verklaring opgesteld te krijgen?
Zoals reeds gemeld in het verslag van de Europese Raad van 12 en 13 december jl. heeft de Minister-President, in lijn met de motie Verhoeven/Omtzigt over de rechtsstaat in Malta (motie nr. 1497 d.d. 10 december 2019), zijn Maltese evenknie aangesproken over de situatie omtrent de rechtsstaat in Malta. De Minister-President heeft de zorgen van het kabinet en het parlement daarbij overgebracht. De Maltese premier gaf aan dat stappen zijn gezet in het moordonderzoek en dat Malta is begonnen met het uitvoeren van de aanbevelingen van de Raad van Europa. Hij verzekerde verder dat er een strikte scheiding is tussen zijn kantoor en het strafproces. In reactie op het idee een publieke verklaring uit te brengen over de rechtsstaat in Malta, gaven de gelijkgezinde landen aan nu eerst de in gang gezette processen van de Commissie en de Raad van Europa hun werk te willen laten doen.
Wat heeft de Minister-President besproken met Minister-President Joseph Muscat van Malta tijdens hun uitgebreide onderhoud op de Europese top? Zijn er daar toezeggingen gedaan?12
Zie antwoord vraag 7.
Bent u ervan op de hoogte dat de internationale organisatie voor onderzoeksjournalisten Joseph Muscat hebben aangewezen als de meest corrupte persoon van 2019?13
Ja.
Heeft het feit dat Muscat aangewezen is als meest corrupte persoon van 2019 en het feit dat het Europees parlement om zijn aftreden gevraagd heeft, nog enig gevolg voor de andere 26/27 regeringsleiders van de EU? Zo ja, welke en zo nee, waarom niet?14
Bovenstaande heeft betrekking op Malta. Hoewel er geen directe gevolgen zijn voor de andere regeringsleiders in de EU onderstrepen de ontwikkelingen in Malta wel dat de rechtsstaat ook binnen de EU onze voortdurende aandacht behoeft.
Klopt het dat professor Kochenov nog in november op een gala van de paspoortenfirma Henley&Partners is geweest? Hoe ziet u dit in het kader van het lopende onderzoek naar de belangenverstrengeling van deze professor?15
Van de RUG is begrepen dat de heer Kochenov op 11-13 november 2019 aanwezig is geweest en een bijdrage heeft geleverd aan de door Henley&Partners georganiseerde «Global Citizenship Conference». De eventuele aanwezigheid van de heer Kochenov op het gala wordt meegenomen in het onderzoek. Het is aan medewerkers van instellingen om zelf een afweging te maken of, en zo ja in welke hoedanigheid, zij deelnemen aan activiteiten. Dat naar een specifieke medewerker een onderzoek wordt verricht doet aan dit uitgangspunt niet af. Van de RUG heb ik echter begrepen dat de universiteit de heer Kochenov te verstaan heeft gegeven zijn activiteiten met betrekking tot Malta op te schorten gedurende het onderzoek. Dit laat onverlet dat het kabinet weinig begrip heeft voor de eerdere keuze die de medewerker in onderhavig geval heeft gemaakt.
Was hij hier aanwezig als professor van de universiteit Groningen of in een andere capaciteit? Wie heeft deze reis betaald? Acht u het gepast dat hij hier aanwezig was en wilt u die vraag ook doorgeven aan de Rijksuniversiteit Groningen?
De Minister van OCW heeft aan de RUG gevraagd deze vragen mee te nemen in het onderzoek naar nevenwerkzaamheden en nevenbelangen van de heer Kochenov. Over de vraagstelling van dit onderzoek is uw Kamer geïnformeerd in de antwoorden op Kamervragen van de leden Omtzigt en Van der Molen (kenmerk: 2019Z26165).
Kunt u aangeven welke informatie u mist om eerdere Kamervragen binnen de gestelde tijd te beantwoorden?16
Refererend aan de vragen van de leden Groothuizen, Den Boer en Verhoeven (allen D66) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken, Justitie en Veiligheid, Financiën, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over paspoorthandel op Malta, met kenmerk 2019Z18606, die werden ingezonden op 8 oktober 2019, wil ik u meedelen dat die vragen niet binnen de gestelde termijn konden worden beantwoord. De reden hiervoor is dat beantwoording van de set van 30 vragen een grondig onderzoek en daarna ook interdepartementale afstemming vereiste.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
In verband met de brede interdepartementale afstemming vindt de beantwoording enkele dagen later plaats dan verzocht.