De noodkreet van de fysiotherapie over het nieuwe VECOZO-systeem. |
|
Mariska Rikkers (BBB) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend en op de hoogte van de problemen die fysiotherapeuten ervaren bij het indienen van declaraties via het nieuwe VECOZO-systeem?
Ja, dat ben ik.
Klopt het dat het nieuwe systeem niet meer per patiënt controleert, maar meteen het hele bestand met alle declaraties afkeurt als er één fout in zit? Waarom is hiervoor gekozen?
Ja, dit klopt. Bij de nieuwe declaratiestandaard voert VECOZO net als bij de vorige declaratiestandaard een aantal technische controles uit. Dit doet VECOZO om vast te kunnen stellen of het ingediende bestand voldoet aan de (technische) vereisten, zoals die in de declaratiestandaard zijn vastgelegd. In alle gevallen wordt het bestand in zijn geheel afgekeurd, wanneer deze niet aan de vereisten voldoet. Als het bestand wel aan de eisen voldoet dan beoordeelt de zorgverzekeraar de declaratie na ontvangst, zoals gebruikelijk, per declaratieregel.
Kunt u uitleggen hoe het ministerie controleert of het nieuwe VECOZO-systeem goed werkt voor fysiotherapeuten? Worden klachten hierover meegenomen in de evaluatie?
De declaratiestandaard maakt het mogelijk om geautomatiseerd digitaal een declaratie in te dienen bij de zorgverzekeraar. Deze standaard wordt gepubliceerd door Vektis en is vormgegeven met de diverse veldpartijen en brancheorganisaties. Het ministerie is hier niet bij betrokken.
Uit navraag blijkt dat de knelpunten die zich bij de invoering begin van dit jaar voordeden grotendeels zijn opgelost.
Is het waar dat het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF), de softwaremakers en VECOZO nu samen proberen de fouten in het systeem op te lossen? Zo ja, speelt het ministerie hier een rol in?
Zie ook de beantwoording bij vraag 3. Partijen werken voortdurend aan verbeteringen, wanneer in de praktijk tekortkomingen voorkomen. Het aantal knelpunten is door deze samenwerking inmiddels drastisch verminderd.
Klopt het dat de softwareleverancier Intramed zegt dat zij het probleem niet kan oplossen, omdat het probleem in de controles van VECOZO zit? Wat vindt u hiervan?
De nieuwe declaratiestandaard is zo opgesteld, dat softwareleveranciers dezelfde controles op hun uitgaande declaratiebestand kunnen uitvoeren die ook VECOZO uitvoert. Dit betekent dat er geen foutieve declaraties hoeven uit te gaan. Zoals benoemd zijn er in het begin enkele opstartproblemen geweest, die inmiddels zijn opgelost.
Klopt het dat de software alleen getest is in een ideale situatie, zoals de ontwikkelaar zegt? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Bij het testen hoe de nieuwe declaratiestandaard in de keten werkt zijn niet alleen de reguliere (ideale) processen meegenomen, maar zijn ook veel afwijkende scenario’s doorlopen.
Deelt u de mening dat het oneerlijk en financieel risicovol is dat zorgverleners maandenlang zorg geven, maar daarna pas horen dat ze geen geld krijgen vanwege kleine technische softwarefouten?
Ik vind het belangrijk dat zorgaanbieders de zorg die zij hebben geleverd ook betaald krijgen. Helaas is er in het begin van 2025 iets misgegaan, waardoor sommige zorgaanbieders langer hebben moeten wachten op hun geld. Dat betreuren alle betrokkenen. Er is door alle betrokkenen hard gewerkt aan het oplossen van de knelpunten, waardoor deze situatie op dit moment een stuk minder voorkomt. Er is nooit sprake van geweest dat iemand zijn geld niet zou krijgen, hoewel ik besef dat ook vertraging ongewenst is.
Waarom is er tot nu toe nog geen goede oplossing voor praktijken die aantoonbaar schade hebben door dit probleem?
Zorgverzekeraars geven mij aan dat zij inmiddels bij zijn met het verwerken van de declaraties. Praktijken hebben daarmee de vergoeding ontvangen waar zij recht op hebben. Praktijken met acute problemen, die contact hebben gezocht met de zorgverzekeraars zijn ook geholpen.
Vindt u dat dit probleem ervoor kan zorgen dat zorgverleners sommige ingewikkeldere patiënten mijden, en dat daardoor de zorg minder goed bereikbaar wordt? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Ik zie geen relatie tussen de declaratiestandaard en de inhoudelijke zorgvraag van patiënten.
Bent u bereid dan om in te grijpen, wanneer dit probleem niet op korte termijn wordt opgelost?
Op dit moment is er geen probleem dat mijn ingrijpen vereist.
Bent u bekend met het gehouden rondetafelgesprek over de situatie in Gaza d.d. 28 mei jl. en bijbehorende position papers?
Ja.
Bent u van mening dat er een ernstig risico bestaat dat er genocide wordt gepleegd in Gaza? Zo ja, vanaf wanneer ziet u dit risico?
Nederland is in de regel terughoudend met het kwalificeren van situaties als genocide. Om genocide vast te stellen, moet aan alle elementen van de juridische definitie van genocide uit het Genocideverdrag worden voldaan. Er moet dus sprake zijn van één of meerdere handelingen uit het Genocideverdrag én van genocidale opzet. Bij dit misdrijf geldt een hoge bewijslast. Hiervoor is het noodzakelijk om voldoende bewijs te vergaren, dit materiaal te analyseren en dat te beoordelen. Uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek, of vaststellingen door de VN-Veiligheidsraad zijn dan ook voor het kabinet zwaarwegend bij het kwalificeren van dergelijke handelingen als genocide. Hoewel de aandacht in het maatschappelijk debat vooral uitgaat naar genocide, is het kabinet van mening dat binnen het internationaal recht geen hiërarchie bestaat tussen de verschillende internationale misdrijven. Tegelijkertijd moet de terughoudendheid om zaken te kwalificeren als genocide zeker niet worden gezien als ontkenning van de ernst van de catastrofale situatie in de Gazastrook.
Het kwalificeren van een situatie als genocide door Nederland of andere staten is geen vereiste voor de toepasselijkheid van verplichtingen voor derde landen onder het Genocideverdrag. Zoals ook gesteld in de Kamerbrief van 21 januari 2025 ontstaat de verplichting om genocide te voorkomen en de bijbehorende plicht om te handelen op het moment dat een (derde) staat verneemt, of normaal gesproken had moeten weten, van het bestaan van een ernstig risico op genocide. Derhalve hoeft hiervoor niet op een rechterlijk oordeel te worden gewacht. De reikwijdte van de verplichting voor derde staten, zoals Nederland, hangt af van hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen op mogelijke plegers van genocide. Over de exacte afbakening van dit begrip bestaan, ook onder juristen, verschillende inzichten. Het kabinet weegt continu af op welke wijze het beste invloed kan worden uitgeoefend.
Sinds het eerste bindende tussenvonnis met voorlopige maatregelen van het Internationaal Gerechtshof in bovengenoemde zaak, heeft Nederland in Kamerbrief van 13 februari 2024 aangegeven deze uitspraak te respecteren en heeft de partijen, ook in de bilaterale contacten, opgeroepen de uitspraak na te leven.
Nederland neemt elk risico op genocide zeer serieus en heeft, mede in het licht van de genoemde verplichting, al langere tijd stappen ondernomen om de situatie naar vermogen te verbeteren, zoals ook in de Kamerbrief van 21 januari 2025 is omschreven
Het kabinet zal naar aanleiding van de ontwikkelingen op de grond steeds de inzet blijven wegen en bezien welke instrumenten, maatregelen of stappen op het terrein van diplomatie, humanitair veiligheid en bestrijding van straffeloosheid kunnen worden ingezet ten behoeve van daadwerkelijke verbetering van de catastrofale situatie in de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever.
Bent u het met de auteurs dr.mr. Marieke de Hoon en prof.dr.mr. Göran Sluiter eens dat de uiterlijke datum waarop de Nederlandse staat op de hoogte kwam van het serieuze risico dat genocide gepleegd wordt in Gaza op zijn laatst 26 januari 2024 was, toen het Internationaal Gerechtshof (IGH) oordeelde dat het aannemelijk was dat de rechten van de Palestijnen onder het genocideverdrag worden geschonden? Zo nee, waarom niet?
Zie de beantwoording van vraag 2.
Acht u de rechterlijke tussenuitspraken van het IGH op 26 januari 2024, 28 maart 2024 en 24 mei 2024 als zodanig bewijs van een ernstig risico op genocide in Gaza? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u zich bewust van de uitspraak van het IGH in de zaak Bosnië tegen Servië (paragraaf 182) dat de verplichting van een staat om genocide te voorkomen, en de corresponderende verplichting om te handelen, ontstaat op het moment dat een staat op de hoogte komt van het bestaan van een serieus risico op genocide en dat een rechterlijke vaststelling daar niet voor nodig is?1
Ja. Zoals weergegeven in de Kamerbrieven van 21 januari en 18 juni 2025, is het kwalificeren van een situatie als genocide door Nederland of andere staten geen vereiste voor de toepasselijkheid van verplichtingen onder het Genocideverdrag, waaronder de verplichting om genocide te voorkomen. Deze verplichting treedt immers in werking bij een betrouwbare aanwijzing van een ernstig risico op genocide. Ook in situaties waarin niet vaststaat of daden van geweld zijn aan te merken als genocide dient reeds te worden overgegaan tot actie, binnen de mogelijkheden van de betreffende staat, ter preventie van verdere gruwelijkheden.
Bent u zich ervan bewust dat het IGH stelt dat de inspanningsverplichtingen om genocide in Gaza te voorkomen en te beëindigen een zelfstandige en individuele verantwoordelijkheid van verdragsstaten, en dus ook van Nederland, zelf is?
Ja. Zoals weergegeven in Annex 1 in de Kamerbrief van 21 januari 2025, is de verplichting om genocide te voorkomen primair gericht op de staat met controle over de handelingen of het grondgebied, maar niet territoriaal begrensd. De reikwijdte van de verplichting voor derde staten, zoals Nederland, hangt af van hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen op mogelijke plegers van genocide.
Kunt u aangeven welke concrete stappen u namens Nederland heeft gezet sinds 26 januari 2024, om genocide in Gaza te voorkomen – en ondertussen te beëindigen – zoals verplicht wordt in artikel 1 van het Genocideverdrag?
Nederland neemt elk risico op genocide zeer serieus en heeft, mede in het licht van de genoemde verplichting, al langere tijd stappen ondernomen om de situatie naar vermogen te verbeteren, zoals ook in de Kamerbrief van 21 januari 2025 is omschreven. Het kabinet blijft naar aanleiding van de ontwikkelingen ter plaatse steeds de inzet blijven en beziet welke instrumenten, maatregelen of stappen op het terrein van diplomatie, humanitair, veiligheid en bestrijding van straffeloosheid kunnen worden ingezet ten behoeve van verbetering van de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden.
Recent heeft het kabinet daarom verdere stappen gezet, waarbij het belangrijkste doel steeds was om Israël te bewegen de humanitaire blokkade op te heffen en de partijen tot een staakt-het-vuren te laten komen en geen stappen te zetten die tweestatenoplossing verder uit zicht brengt. Zo is het kabinet op 7 april overgegaan tot intrekking van de algemene vergunning NL002 en aanpassing algemene vergunning NL007 NL010 door Israël uit te sluiten als land van eindbestemming. Op 9 april heeft Nederland – als eerste EU-lidstaat sinds het einde van het staakt-het-vuren op 18 maart jl. – de Israëlische ambassadeur ontboden naar aanleiding van de aanval op een Palestijns hulpkonvooi met ambulancemedewerkers. Op 6 mei heeft Nederland tevens een brief aan de EU Hoge Vertegenwoordiger verstuurd met het verzoek om de naleving door Israël van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord te evalueren. Het is van belang dat deze stap in Europees verband is gezet, omdat gezamenlijk opvoeren van de druk meer gewicht in de schaal legt. Op 23 juni heeft de Raad Buitenlandse Zaken gesproken over de uitkomsten van het onderzoek aangaande mogelijke schending van artikel 2 van het Associatieakkoord EU-Israël. Voor verdere informatie verwijs ik uw Kamer naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken. Daarnaast blijft Nederland in Europees verband zich als initiatiefnemer inzetten om gewelddadige en kolonistenorganisaties te sanctioneren. Verder hebben verschillende demarches plaatsgevonden in Israël over de catastrofale humanitaire situatie in de Gazastrook, waaronder in EU-verband en met gelijkgezinde landen als het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, en is met de betrokken partners steeds contact geweest over de onderhandelingen ten aanzien van een staakt-het-vuren. Ook heeft Nederland op 18 juni jl. zich aangesloten bij het Zweedse initiatief om EU-sancties tegen de extremistische Ministers Ben-Gvir en Smotrich in te stellen.
Bent u in het licht van bovenstaande van mening dat Nederland al het mogelijke in haar macht (all means reasonably available to them) doet om genocide in Gaza te voorkomen of te beëindigen? Zo ja, kunt u dat uitleggen?
Ja. Daarbij weegt het kabinet de Nederlandse inzet voortdurend en bepaalt steeds naar aanleiding van de ontwikkelingen ter plaatse op welke wijze de druk op de meest effectieve wijze kan worden opgevoerd om een einde te maken aan de catastrofale situatie in de Gazastrook. Zie ook het antwoord bij vraag 2 en bij vraag 7.
Sinds de tussenuitspraak van het IGH op 26 januari 2024 is de situatie in Gaza verder verslechterd, bent u van mening dat de acties van Nederland Israël voldoende hebben bewogen om van koers te veranderen? Zo ja, kunt u dat uitleggen? Zo nee, kunt u dan uitleggen waarom u geen extra stappen hebt ondernomen zoals verplicht onder het Genocideverdrag?
Zie de beantwoording van vraag 7.
Bent u van mening dat de Nederlandse oproep voor een onderzoek naar de schending van Artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord door Israël in de buurt komt van de eis van het Genocideverdrag om al het mogelijke te doen om genocide in Gaza te voorkomen of te beëindigen?
Dit is één element van de wijze waarop Nederland invulling hieraan geeft. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Bent u van mening dat Nederland, als bondgenoot en handelspartner van Israël meer invloed heeft dan veel andere landen om Israël onder druk te zetten de genocide en oorlogsmisdaden dat het land begaat in Gaza te beëindigen?
Het kabinet is van mening dat collectieve druk meer impact heeft dan individuele druk en zet zich daarom waar mogelijk in op initiatieven in EU-verband of ander breed verband (zoals bij de demarches). Desalniettemin heeft het kabinet de afgelopen maanden naast een gezamenlijke Europese koers ook meerdere nationale stappen gezet. Realiteitszin is geboden, ook gezien de beperkte invloed die Nederland kan uitoefenen in het Midden-Oosten. Op het gebied van handel is het daarnaast van belang dat rekening wordt gehouden met de EU-competenties.
Hoe vergelijkt u de Nederlandse inspanningsverplichting om genocide in Gaza te voorkomen en te beëindigen met die van Zuid-Afrika, dat bijvoorbeeld een zaak heeft aangespannen tegen Israël?
Iedere staat geeft zijn eigen invulling aan de inspanningsverplichting om genocide te voorkomen. Nederland zet zowel in bilateraal als multilateraal verband druk om de situatie op de grond te verbeteren. Zo zijn er diverse maatregelen genomen, zie het antwoord bij vraag 7.
Bent u van mening dat Nederland, als hechte bondgenoot en handelspartner van Israël, een nog grotere verplichting heeft om genocide in Gaza te voorkomen en te beëindigen dan een land als Zuid-Afrika dat minder politieke, economische en militaire relaties heeft met Israël? Zo nee, waarom niet?
Het is aan staten zelf om hun verplichtingen vorm te geven. Zoals toegelicht in mijn brief van 21 januari 2025, hangt de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op vermeende daders onder meer af van de geografische afstand en van de sterkte van de politieke, militaire en financiële banden tussen de autoriteiten van de staat en de belangrijkste bij de gebeurtenissen betrokken personen. Zie verder het antwoord op vraag 12.
Bent u van mening dat aansluiten bij de genocidezaak die Zuid-Afrika heeft aangespannen tegen Israël bij het IGH zou bijdragen aan de Nederlandse inspanningsverplichting om genocide in Gaza te voorkomen of te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De genoemde verplichting omvat niet het initiëren van juridische procedures of het interveniëren in bestaande procedures bij het Internationaal Gerechtshof. Daarnaast kan een interventie van Nederland in de zaak die Zuid-Afrika aangespannen heeft tegen Israël niet bijdragen aan het voorkomen of beëindigen van de vermeende genocide in de Gazastrook. Nederland kan zich niet «aansluiten» bij deze zaak. Het Statuut van het Internationaal Gerechtshof biedt Nederland alleen de mogelijkheid in deze procedure een interventie in te dienen die zich richt op de constructie (interpretatie) van het verdrag. Een dergelijke interventie kan niet ingaan op de feiten van de zaak, of op de vraag of Israël zijn verplichtingen onder het Genocideverdrag geschonden heeft.
Bent u van mening dat het stoppen van Nederlandse wapenexport en wapenimport naar en van Israël zou bijdragen aan de Nederlandse inspanningsverplichting om genocide in Gaza te voorkomen of te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat het huidige toetsingsbeleid volstaat om ongewenste transacties te voorkomen. Het kabinet toetst vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen zorgvuldig per geval. Daarbij gaat het kabinet zeer gedegen te werk. Daar waar een duidelijk risico wordt geconstateerd dat militaire goederen kunnen bijdragen aan ernstige schendingen van de mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht, wordt een vergunningaanvraag afgewezen. Zo wordt geen vergunning verleend voor de uitvoer van militaire goederen als een duidelijk risico bestaat dat die zullen bijdragen aan activiteiten van de Israëlische krijgsmacht in de Gazastrook of op de Westelijke Jordaanoever. Dat het kabinet hiermee voldoet aan zijn (internationaalrechtelijke) verplichtingen is door de voorzieningenrechter van het gerechtshof in Den Haag bevestigd in het vonnis van 13 december 2024.
Het kabinet hecht er tot slot aan te benadrukken dat er binnen de Europese kaders voor wapenexportcontrole geen onderscheid wordt gemaakt tussen offensieve en defensieve wapens. Bij elke vergunningaanvraag wordt per geval beoordeeld of de betreffende export duidelijke risico’s op ongewenst eindgebruik met zich meebrengt. In dat licht kan kortom gesteld worden dat, gegeven de huidige situatie in de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever, de uitvoer naar Israël van goederen die gebruikt kunnen worden bij ernstige schendingen van mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht niet wordt toegestaan. Tegelijkertijd laat dit beleid wel ruimte voor de uitvoer van militaire goederen die enkel voor zelfverdedigingsdoeleinden kunnen worden gebruikt, zoals onderdelen voor het Iron Dome systeem. Het kabinet blijft deze uitvoer – gezien het belang van de veiligheidswaarborging voor burgers in Israël – toestaan zo lang deze de toets aan de Europese kaders voor wapenexportcontrole doorstaat.
Bent u van mening dat economische sancties tegen Israël zouden bijdragen aan de Nederlandse inspanningsverplichting om Genocide te voorkomen of te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
De reikwijdte van de verplichting voor derde staten, zoals Nederland, hangt af van hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen op mogelijke plegers van genocide.
Het kabinet weegt continu af op welke wijze het beste invloed uitgeoefend kan worden. Hierbij worden op voorhand geen opties uitgesloten. In algemene zin wordt bij sancties gestreefd naar een zo groot mogelijke effectiviteit, waarbij een weging moet worden gemaakt van het politieke doel, de haalbaarheid (o.a. het Europese krachtenveld) en de juridische vereisten. Zie verder het antwoord op vraag 11.
Bent u van mening dat sancties tegen regeringsleiders die oproepen tot etnische zuivering, honger als wapen en de vernietiging van Gaza, zoals Netanyahu, Smotrich, Ben-Gvir en Katz zouden bijdragen aan de Nederlandse inspanningsverplichting om genocide in Gaza te voorkomen of te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
De reikwijdte van de verplichting voor derde staten, zoals Nederland, hangt af van hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen op mogelijke plegers van genocide.
Het kabinet weegt continu af op welke wijze het beste invloed uitgeoefend kan worden. Hierbij worden op voorhand geen opties uitgesloten. In algemene zin wordt bij sancties gestreefd naar een zo groot mogelijke effectiviteit, waarbij een weging moet worden gemaakt van het politieke doel, de haalbaarheid (o.a. het Europese krachtenveld) en de juridische vereisten. Op basis van deze weging heeft Nederland op 18 juni jl. zich aangesloten bij het Zweedse initiatief richting de Hoge Vertegenwoordiger van de EU om sancties tegen de extremistische Ministers Ben-Gvir en Smotrich in te stellen.
Hoe beoordeelt u het feit dat auteurs dr.mr. Marieke de Hoon en prof.dr.mr. Göran Sluiter stellen dat het «een misverstand is dat er op een rechterlijk oordeel moet worden gewacht» om het risico op genocide te erkennen?
Dit is conform het standpunt van het kabinet. Zoals in Annex 1 van mijn brief aan uw Kamer van 21 januari 2025 is toegelicht, ontstaat de verplichting om genocide te voorkomen en de bijbehorende plicht om te handelen op het moment dat de (derde) staat verneemt, of normaal gesproken had moeten weten, van het bestaan van een ernstig risico dat genocide zal worden gepleegd. Derhalve hoeft hiervoor niet op een rechterlijk oordeel te worden gewacht. Wel kan een staat alleen aansprakelijk worden gehouden voor het schenden van de verplichting tot voorkomen van genocide wanneer daadwerkelijk vast staat dat genocide heeft plaatsgevonden. Nederland heeft hierop volgend de afgelopen maanden diverse maatregelen genomen, zie het antwoord bij vraag 7.
Bent u het eens met de stelling van auteurs dr.mr. Marieke de Hoon, prof.dr.mr. Göran Sluiter en de uitspraak in het rondetafelgesprek d.d. 28 mei jl. van prof. mr. dr. G.G.J.A. Knoops dat het rechtelijke oordeel of genocide is gepleegd vaak pas ruimschoots komt nadat die genocide heeft plaatsgevonden en dat hierop wachten in strijd is met de verplichting om genocide te voorkomen en/of te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 18.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV), uit het advies Het gebruik door politici van de term genocide, dat «[h]et oordelen van staten over internationaalrechtelijke kwesties inherent is aan het systeem van het volkenrecht» en dat het in beginsel aan staten is «om een oordeel te vellen over volkenrechtelijk relevante handelingen van andere staten of andere personen»?
Het kabinet erkent dat uitingen van staten van belang zijn bij de vorming en ontwikkeling van het internationaal recht. Een belangrijke nuance, die ook de CAVV daarbij maakt, is dat dergelijke uitingen van staten van belang zijn om de effectiviteit van het volkenrecht te waarborgen, wanneer bijvoorbeeld geen rechterlijk orgaan met verplichte rechtsmacht beschikbaar is. Ook betekent het feit dat staten zich kunnen uitlaten over kwesties van volkenrecht niet dat een staat verplicht zou zijn een bepaalde situatie te voorzien van een internationaalrechtelijke kwalificatie.
Bent u het met de CAVV en auteurs dr.mr. Marieke de Hoon en prof.dr.mr. Göran Sluiter eens dat bovenstaande impliceert dat ook parlementen niet belemmerd worden door een regel dat alleen de rechter zich zou kunnen uitspreken over genocide of misdrijven tegen de menselijkheid?
Dit is aan het parlement zelf.
Hoe beoordeelt u de constatering van auteurs dr.mr. Marieke de Hoon en prof.dr.mr. Göran Sluiter dat bij de erkenning van genocide door een staat het gaat om het geheel van bekende feiten en omstandigheden en de beoordeling daarvan door gezaghebbende instanties en wetenschappers?
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 17 juni en de Kamerbrief van 21 januari 2025 is Nederland in de regel terughoudend om situaties als genocide te kwalificeren. Om genocide vast te stellen, moet aan alle elementen van de juridische definitie van genocide uit het Genocideverdrag worden voldaan. Er moet dus sprake zijn van één of meerdere handelingen uit het Genocideverdrag én van genocidale opzet. Bij dit misdrijf geldt een hoge bewijslast. Hiervoor is het noodzakelijk om voldoende bewijs te vergaren, dit materiaal te analyseren en dat te beoordelen. Uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek, of vaststellingen door de VN-Veiligheidsraad zijn dan ook voor het kabinet zwaarwegend bij het kwalificeren van dergelijke handelingen als genocide.
Bent u zich bewust van het feit dat talloze gezaghebbende internationale humanitaire organisaties – waaronder Amnesty International en Human Rights Watch en wetenschappers – waarschuwen voor een genocide in Gaza?
Ja.
Heeft het kabinet een ander standpunt ingenomen ten opzichte van het vorige kabinet over het erkennen van genocides?
Nee.
Bent u bekend met de uitspraak van voormalig Minister van Justitie Dilan Yesilgöz die aan de Kamer schreef «Voor de Nederlandse regering zijn bij de erkenning van genocides uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek en vaststellingen door de VN leidend»? Onderschrijft u deze uitspraak?
Ja, ik ben hiermee bekend. Voor de meest recente toelichting op het kabinetstandpunt verwijs ik u naar het antwoord op vraag 22.
Welke andere afweging maakt u ten opzichte van Dilan Yesilgöz, toenmalig Minister van Justitie, die beoordeelde dat Islamitische Staat (IS) zich hoogstwaarschijnlijk schuldig heeft gemaakt aan genocide tegen Yezidis, nog voordat er uitspraken van internationale rechtbanken waaruit – het risico op – genocide kon worden afgeleid, beschikbaar waren?
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 17 juni jl. en de Kamerbrief van 21 januari jl. is Nederland in de regel terughoudend om situaties als genocide te kwalificeren. Om genocide vast te stellen, moet aan alle elementen van de juridische definitie van genocide uit het Genocideverdrag worden voldaan. Er moet dus sprake zijn van één of meerdere handelingen uit het Genocideverdrag én van genocidale opzet. Bij dit misdrijf geldt een hoge bewijslast. Hiervoor is het noodzakelijk om voldoende bewijs te vergaren, dit materiaal te analyseren en dat te beoordelen. Uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek, of vaststellingen door de VN-Veiligheidsraad zijn dan ook voor het kabinet zwaarwegend bij het kwalificeren van dergelijke handelingen als genocide.
Bent u het ermee eens dat – indachtig alle rapporten (van Amnesty International, Human Rights Watch, Artsen zonder Grenzen, verschillende wetenschappers en verschillende internationale organisaties) waarin vanuit de beschikbare feiten wordt geconcludeerd dat de behandeling van de Palestijnse bevolking door Israël wordt gekwalificeerd als genocide en indachtig het regeringsstandpunt met betrekking tot de vaststelling van genocides zoals dat enige jaren geleden bij de genocide op Yezidis werd toegepast – er voldoende feiten zijn vastgesteld om te kunnen stellen dat Israël zich hoogstwaarschijnlijk schuldig heeft gemaakt en maakt aan genocide in Gaza? Zo nee, waarom niet?
Over het kwalificeren van genocide, zie het antwoord bij vraag 2.
Vereist het doel en de strekking van het genocideverdrag niet dat er betekenisvolle en maximale invulling wordt gegeven aan de preventieplicht?
Ja. Zie het antwoord op vraag 7 voor de Nederlandse invulling hieraan.
Bent u bereid deze vragen los van elkaar en binnen een week te beantwoorden?
Er is getracht om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht 'From pipe dream to NATO pitch: Meloni tries to rescue long-awaited bridge to Sicily' |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Deelt u de opvatting dat civiele infrastructuur in sommige gevallen een rol kan spelen bij militaire mobiliteit, maar dat dit niet mag leiden tot een te ruime of opportunistische interpretatie van het begrip «defensiegerelateerd project» binnen de EU-subsidieprogramma’s?1
Investeren in infrastructuur is op diverse locaties in Europa van groot militair belang. De EU investeert in infrastructuur door financiële middelen uit te keren aan infrastructuurprojecten van lidstaten. Dit doet de EU vanuit de Connecting Europe Facility (CEF). Vanuit CEF worden EU-middelen ingezet om de ontwikkeling en verbetering van Europese infrastructuurnetwerken te ondersteunen. Dit is – met name – gericht op het Trans-Europees Transportnetwerk (TEN-T). Ook wordt vanuit CEF geïnvesteerd in projecten waarbij civiele infrastructuur wordt aangepast en verbeterd, zodat deze ook geschikt is voor militair gebruik. Dit zijn zogenoemde dual use infrastructuurprojecten. Vanuit CEF kan maximaal 50% van een dual use-project worden gefinancierd. Dual use-projecten komen pas in aanmerking voor financiering vanuit CEF als aan een aantal voorwaarden uit de CEF-verordening2 is voldaan, zoals het voldoen aan de Military Requirements for Military Mobility3. Deze militaire vereisten zijn door de Raad goedgekeurd. Deze voorwaarden waarborgen dat dual use-projecten daadwerkelijk bijdragen aan het verbeteren van militaire mobiliteit.
Bent u op de hoogte van berichten dat de Italiaanse regering Europese Unie (EU)-defensiesubsidies wil inzetten voor de bouw van de brug naar Sicilië, en acht u dit project een legitieme aanwending van middelen die bedoeld zijn voor versterking van de Europese defensiecapaciteit?
Sicilië is aangesloten op het Trans Europees Transportnetwerk (Ten-T), met name omdat het onderdeel uitmaakt van de Scandinavian-Mediterranean Corridor. Deze corridor verbindt Noord-Europa met Zuid-Europa en het Middellandse zeegebied. De geplande brug naar Sicilië ligt op deze route. Uit de CEF-verordening blijkt dat aansluiting op het TEN-T netwerk een belangrijke voorwaarde voor financiering is. Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of de infrastructuurprojecten die worden ingediend door lidstaten voldoen aan alle voorwaarden voor financiering vanuit CEF. Daarbij beoordeelt de Commissie in geval van dual use-projecten of het project daadwerkelijk bijdraagt aan de verbetering van militaire mobiliteit.
Acht u het risico reëel dat het aanmerken van grootschalige nationale infrastructuurprojecten als «defensie-gerelateerd» de deur opent voor willekeur en misbruik van EU-defensiesubsidies en daarmee Europees belastinggeld?
Om in aanmerking te komen voor co-financiering voor dual use projecten ter verbetering van infrastructuur moet worden voldaan aan de vereisten in de CEF-verordening. Deze voorwaarden zien onder meer op het voldoen aan de Military Requirements for Military Mobility, ook is in de voorwaarden opgenomen dat het project op een strategisch belangrijke route of knooppunt voor militaire verplaatsingen ligt. Deze regelgeving vormt een belangrijke waarborg voor rechtmatig gebruik van EU-subsidies aangezien de Commissie, beoordeelt of een project daadwerkelijk zal bijdragen aan verbetering van militaire mobiliteit. Bij deze beoordeling heeft de EU Military Staff een adviserende rol. Door deze regelgeving wordt willekeur tegengegaan.
Kunt u toelichten op basis van welke criteria een civiel infrastructuurproject momenteel als defensiegerelateerd wordt goedgekeurd binnen de EU, en of u deze criteria voldoende scherp geformuleerd acht?
De criteria van toepassing op dual use-projecten voor het TEN-T (Trans-Europees Transportnetwerk) zijn erop gericht ervoor te zorgen dat infrastructuurprojecten zowel civiele als militaire doeleinden kunnen dienen om zo de algehele mobiliteit en veerkracht van het transportnetwerk te vergroten. Infrastructuurprojecten die uitsluitend voor militair gebruik zijn kunnen niet in aanmerking komen voor financiering vanuit CEF.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 staan in de CEF-verordening voorwaarden waar een dual use-project aan moet voldoen om in aanmerking te komen voor co-financiering. In de uitvoeringsverordening (2021/1328)4 zijn specifieke infrastructuurvereisten vastgesteld, om dual use gebruik te faciliteren. Deze criteria zijn gedetailleerd en eenduidig geformuleerd.
Bent u bereid binnen de Raad of andere gremia expliciet op te roepen tot een nauwere afbakening van het begrip «defensiegerelateerd project», om misbruik of uitholling van het defensiebudget te voorkomen?
Het is essentieel om militaire mobiliteit binnen Europa te verbeteren. Het snel en efficiënt kunnen verplaatsen van militair materieel en personeel is noodzakelijk voor een geloofwaardige afschrikking in NAVO-verband. Ik zet mij er daarom in EU-verband voor in dat bij investeringen in dual use-projecten prioriteit wordt gegeven aan de projecten die het meest urgent zijn vanuit militair oogpunt. Ik roep de Commissie daarom op goed te kijken naar criteria voor projecten die in aanmerking komen voor financiering vanuit de EU-begroting. Ook zet ik mij in EU-verband in voor het verminderen van juridische barrières voor de inzet en gereedstelling van nationale krijgsmachten. In dat kader kijk ik uit naar de door de Commissie in het Witboek aangekondigde mededeling waarin het voorstellen, inclusief wetgeving, zal doen ter verbetering van militaire mobiliteit.
Hoe beoordeelt u de mate van militaire relevantie van de brug naar Sicilië in het licht van Europese militaire mobiliteitsdoelstellingen, en is hier sprake van een directe bijdrage aan de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO)-inzetbaarheid?
Zoals aangegeven in vraag 2 maakt de brug naar Sicilië onderdeel uit van TEN-T. Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of infrastructuurprojecten die worden ingediend door lidstaten voldoen aan de voorwaarden voor financiering vanuit CEF. Daarbij beoordeelt de Commissie in geval van dual use-projecten of het project daadwerkelijk bijdraagt aan de verbetering van militaire mobiliteit.
Deelt u de zorg dat het inzetten van EU-defensiemiddelen voor civiele prestigeprojecten, zonder duidelijke militaire noodzaak, afbreuk doet aan het draagvlak voor verdere defensiesamenwerking binnen de EU?
Het is inderdaad van groot belang dat EU-middelen die bedoeld zijn voor het verbeteren van militaire mobiliteit ook naar projecten gaan die daar daadwerkelijk aan bijdragen. Het is daarom van belang dat de Commissie ook bij een eventueel nieuw financieel instrument in het volgende Meerjarig Financieel Kader (MFK) zorgt dat de voorwaarden zo worden opgesteld dat financiering naar projecten gaat die vanuit militair oogpunt het meest urgent zijn. Daar zet ik mij bij de EU voor in.
Welke risico’s ziet u voor de geloofwaardigheid van het Europese defensiebeleid als infrastructuurprojecten te makkelijk financiering krijgen onder de noemer van het defensiebudget?
Zie antwoord vraag 5 en 7.
Is de Europese Commissie verplicht om bij twijfel of betwisting van de militaire relevantie van projecten onafhankelijke toetsing toe te passen? Zo ja, hoe wordt dit proces georganiseerd, en welke rol heeft Nederland hierin?
In de CEF-verordening zijn een aantal waarborgen ingebouwd om ervoor te zorgen dat alleen de projecten die voldoen aan de doelstellingen van de CEF, worden gesubsidieerd. De Europese Commissie stelt met behulp van CEF-Coördinatiecomités werkprogramma’s op, waarin prioriteiten, thema’s en budgetten worden vastgesteld. De comités bestaan uit vertegenwoordigers van alle EU-lidstaten. Voor toekenning van de financiering toetst de Commissie de voorstellen op basis van vooraf vastgelegde criteria, waaronder geschiktheid binnen het TEN-T netwerk. Daarnaast worden de door de Europese Raad goedgekeurde Military Requirements for Military Mobility meegenomen in de beoordeling van dual use-projecten. De lidstaten bewaken deze toetsing via hun stemrecht in de coördinatiecomités, en de Commissie sluit pas subsidieovereenkomsten af na formele goedkeuring volgens de comitologieprocedures.5
Acht u het verdedigbaar dat Nederland als nettobetaler via de EU-begroting meebetaalt aan infrastructuurprojecten met discutabele militaire waarde, terwijl tegelijkertijd tekorten bestaan op het gebied van daadwerkelijke defensiecapaciteit, zoals munitie, luchtverdediging en interoperabiliteit?
Naast investeringen in munitie en capaciteiten zoals luchtverdediging is het ook van essentieel belang om militaire mobiliteit te verbeteren. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 is het snel en effectief kunnen verplaatsen van militair materiaal en personeel is noodzakelijk voor een geloofwaardige afschrikking en verdediging van het grondgebied van de lidstaten, ook in NAVO-verband. Het belang van militaire mobiliteit is door de Russische agressie oorlog tegen Oekraïne alleen maar toegenomen. Het is aan de Commissie om te beoordelen of dual use-projecten voldoende bijdragen aan het verbeteren van militaire mobiliteit, en daarmee in aanmerking komen voor financiering vanuit de EU-begroting.
Bent u het ermee eens dat elke euro aan EU-defensiesubsidie ten dienste moet staan van concrete versterking van de Europese militaire paraatheid?
Daar ben ik het mee eens. Daarbij ben ik van mening dat investeringen in infrastructuur ter verbetering van militaire mobiliteit bijdragen aan de versterking van defensie in Europa.
Bent u bereid zich in te zetten voor een herziening van de regels omtrent de besteding van EU-defensiesubsidies, zodat alleen projecten met aantoonbare militaire waarde hiervoor in aanmerking komen?
In de CEF-verordening zijn waarborgen opgenomen voor een defensiegerelateerde besteding van EU-middelen. Wel ben ik bereid de Commissie op te roepen om bij een eventueel nieuw financieel instrument in het volgende Meerjarig Financieel Kader (MFK) te zorgen dat bij investeringen in dual use-projecten consistent prioriteit wordt gegeven aan de projecten die het meest urgent zijn vanuit militair oogpunt.
Het bericht 'Nederland zet voor het eerst ‘gewortelde’ kinderen uit sinds einde pardonregeling' |
|
Don Ceder (CU) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Nederland zet voor het eerst «gewortelde» kinderen uit sinds einde pardonregeling»?1
Klopt het dat dit de eerste keer is dat gewortelde kinderen Nederland uit worden gezet sinds het afschaffen van het kinderpardon? Zo ja, wat maakt dat in dit geval er wel voor gekozen is om de kinderen uit te zitten? Zo niet, hoeveel keren is het al gebeurd dat gewortelde kinderen uitgezet werden?
Hoe is het mogelijk dat Nigeria niet op de lijst van veilige landen staat van het Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), maar dit gezin wel is uitgezet? Hoe verantwoordt u het uitzetten van een moeder met drie kinderen naar een stad waar ze niet vandaan komen en geen contacten hebben?
Hoe verhoudt dit zich met het «regelmatig oplaaiende» en «toenemende» geweld in Nigeria waar de Minister van Buitenlandse Zaken over spreekt in zijn beantwoording op eerdere schriftelijke vragen?2
Hoe verantwoordt u het uitzetten van in Nederland geboren en gewortelde kinderen die na vijf jaar naar een onveilig land moeten dat ze niet kennen?
Waarom mocht het gezin de uitspraak in het hoger beroep niet afwachten? Als het gezin gelijk krijgt, hoe gaan ze dan terug naar Nederland worden gehaald?
Erkent u dat het feit dat kinderen geschaad worden in hun ontwikkeling door detentie en door (dreigende) uitzetting in strijd is met artikel 6 van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind, het recht op leven en ontwikkeling?
In hoeverre zijn deze uitgezette kinderen geworteld geraakt door toedoen van te lange asielprocedures? Deelt u de mening dat kinderen die geworteld raken buiten de schuld van de ouders om een verblijfsvergunning zouden moeten krijgen?
In hoeverre bent u op de hoogte van de mentale schade die kinderen oplopen door uitgezet te worden naar een land dat ze niet goed kennen? Hoe reageert u op het onderzoek over geworteldheid van de Rijksuniversiteit Groningen?3
Op welke wijze is rekening gehouden met het belang van het kind, dat voortvloeit uit artikel 3 van het VN-Kinderrechtenverdrag, bij de uitzetting van deze gewortelde kinderen?
Bent u in contact met de Nigeriaanse autoriteiten waar het gezin aan wordt overgedragen?
In hoeverre heeft de u zicht op de toekomst van gewortelde kinderen in Nederland? Zullen er meer uitzettingen volgen?
Het bericht ‘Haagse rechters, topambtenaren, bestuurders en ceo's zitten in dezelfde club, zonder dat iemand het weet’ |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Struycken , Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Haagse rechters, topambtenaren, bestuurders en ceo's zitten in dezelfde club, zonder dat iemand het weet»?1
Bent u van mening dat lidmaatschap van genootschappen, zoals beschreven in dit artikel, behoort te worden geregistreerd als nevenfunctie? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat lidmaatschap zou moeten worden opgenomen in de Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat, ook indien het lidmaatschap niet als nevenfunctie kan worden aangemerkt, het vermelden van lidmaatschap van dergelijke genootschappen de transparantie binnen de rechtspraak zou bevorderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zou u transparantie hierover willen bevorderen?
De investeringsplannen van staatsdeelneming Schiphol en het besluit om geen dividend uit te keren aan de Staat over het jaar 2024 |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Is het juist dat Schiphol volgens haar statuten verplicht is om voor investeringen die groter zijn dan 25% van het eigen vermogen, goedkeuring te verkrijgen van de aandeelhouders tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders?
Dat is niet juist. De drempels voor investeringsbesluiten die goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders (ava) behoeven zijn opgenomen in artikel 14 lid 3 van de statuten van Royal Schiphol Group N.V. Voor investeringen in Nederland geldt een drempel van € 200 mln.
Klopt het dat de investeringsdrempel voor Schiphol voor goedkeuring circa 1 miljard euro per jaar is?
Nee, zie het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat Schiphol voornemens is om tot en met 2030 jaarlijks circa 1,2 miljard euro te investeren en dat hiervoor reeds goedkeuring is verleend door de aandeelhouders?
Schiphol heeft inderdaad aangekondigd tot en met 2030 jaarlijks circa € 1,2 miljard te willen investeren. Hoewel de staat als aandeelhouder nut en noodzaak van de investeringsagenda op hoofdlijnen onderschrijft, zullen individuele investeringen die de statutaire drempelwaardes overschrijden nog moeten worden voorgelegd en is hiervoor ook niet reeds door de aandeelhoudersvergadering goedkeuring verleend. Bovendien is niet voor alle investeringsplannen aandeelhoudersgoedkeuring vereist, omdat sommige investeringen onder de drempel van € 200 mln. vallen.
Wanneer heeft Schiphol aandeelhoudersgoedkeuring gekregen voor de investeringsplannen zoals gepresenteerd op 30 augustus 2024, en waarom is de Kamer vooraf niet geïnformeerd of op de hoogte gesteld van dit voorgenomen besluit?
Er is nog geen sprake van goedkeuring door de aandeelhouders, zie ook het antwoord op vraag 3. In algemene zin geldt dat de Tweede Kamer niet vóóraf geïnformeerd wordt over individuele goed te keuren investeringsbesluiten van de staatsdeelnemingen. In de nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022 is onder meer het beleid van de staat als aandeelhouder omtrent investeringen vastgelegd en toegelicht. De Kamer wordt daarnaast achteraf geïnformeerd over de goedgekeurde investeringen middels het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen. Deze informatie is tevens te vinden via het Dashboard Staatsdeelnemingen.1
Kan de Minister de investeringsplannen van Schiphol met de Kamer delen?
De concrete investeringsplannen van Schiphol worden aangemerkt als bedrijfsvertrouwelijke informatie en kunnen daarom niet worden gedeeld met uw Kamer.
Afgelopen jaren is een aantal investeringen gedaan waar aandeelhoudersgoedkeuring voor is gegeven. Voorbeelden van deze investeringen zijn de A-Pier, infrastructurele uitbreidingen zoals de Dual Taxi Way (luchthavenveiligheidsproject) en herontwikkeling van Lounge 1 (Schiphols oudste lounge). Het investeringsprogramma voor de komende jaren betreft met name infrastructurele verbeteringen zoals het onderhoud en vernieuwing van infrastructuur en banenstelsel, vernieuwing van verouderde terminal delen (zoals C-Pier) en verbeteringen op het gebied van verduurzaming van de luchthavenoperatie en kwaliteit van werk zoals de elektrificatie van afhandelingsmaterieel.
Kan de Minister toelichten waarom hij in oktober 2024 nog niet vooruit wilde lopen op het dividendbesluit over boekjaar 2024, het jaar dat er 50% meer winst is gemaakt dan in het recordjaar 2017?
Het dividendbesluit wordt genomen in de jaarlijkse aandeelhoudersvergadering die doorgaans in april van het daaropvolgende boekjaar plaats vindt. In oktober 2024 was boekjaar 2024 nog niet afgelopen en kon dus ook nog geen besluit genomen worden.
Kan de Minister toelichten waarom hij de Kamer niet vooraf heeft geïnformeerd over het voornemen om geen dividend uit te keren over het boekjaar 2024?
Het besluit om geen dividend uit te keren over boekjaar 2024 is conform het geldende dividendbeleid van Schiphol genomen. De financiële positie van Schiphol voldeed namelijk nog niet aan de afgesproken ratio’s in het dividendbeleid. Over besluiten tot het al dan niet uitkeren van dividend conform het dividendbeleid van deelnemingen informeer ik de Kamer nooit vooraf. In de nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022 is onder meer het beleid van de staat als aandeelhouder omtrent de financiële positie van de staatsdeelnemingen vastgelegd en toegelicht. Zie hiervoor ook het handboek financiële positie waarin in paragraaf 3.7 wordt stilgestaan bij het vaststellen van een dividendbeleid.2
Kan de Minister het gespreksverslag of de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders delen, waarin de gesprekken tussen Schiphol en haar aandeelhouders over het aanpassen van het dividendbeleid zijn vastgelegd?
Graag licht ik het doorlopen proces en de inhoudelijke afweging voor aanpassing van het dividendbeleid toe. Het voornemen om het dividendbeleid van Schiphol aan te passen is vanaf de zomer van 2024 in een reeks informele gesprekken tussen Schiphol en de aandeelhouders besproken. Schiphol heeft de noodzaak tot aanpassing uitvoerig, en naar tevredenheid van de aandeelhouders, onderbouwd.
In het kort is het voorstel om de komende vijf jaar het winstuitkeringspercentage van 60% naar 30% te verlagen. Aan het eind van die periode zal het uitkeringspercentage in beginsel teruggaan naar 60%. Het voorstel voor verlaging volgt uit de noodzaak tot het vinden van een balans tussen een solide financiële positie voor Royal Schiphol Group, het kunnen uitvoeren van de noodzakelijke investeringen en het uitkeren van een voorspelbaar dividend aan de aandeelhouders.
De investeringsagenda betreft alleen wat noodzakelijk en haalbaar is (zowel qua uitvoering als financieel). De opgave is niet gericht op groei van het aantal vliegbewegingen, maar wordt hoofdzakelijk gedreven door de volgende factoren:
De verwachte winst van Schiphol stijgt weliswaar als gevolg van hogere haventarieven, maar de geplande investeringen leiden de komende jaren tot grote negatieve kasstromen, die bij een ongewijzigd beleid de gewenste financiële positie in gevaar kunnen brengen. Voornoemde balans is wat de aandeelhouders betreft voor de komende jaren gevonden bij 30% winstuitkering. Door de hogere winst zal dit percentage leiden tot dividenduitkeringen die grofweg op hetzelfde niveau als de jaarlijkse uitkeringen van voor 2019 liggen.
Het daadwerkelijke aandeelhoudersbesluit tot aanpassing zal pas formeel worden genomen na afronding van de Voorjaarsbesluitvorming, waarin de financiële gevolgen voor de Rijksbegroting zijn meegenomen.
In aanvulling op bovenstaande toelichting geef ik nog in algemene zin een toelichting op uw vraag om de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders met de Kamer te delen. De notulen van de aandeelhoudersvergadering en andere voor dit besluit relevante stukken worden aangemerkt als bedrijfsvertrouwelijke informatie en worden daarom in beginsel niet gedeeld met uw Kamer. Doel van een besloten aandeelhoudersvergadering is om in een vertrouwelijke setting standpunten vrijelijk over en weer te kunnen delen. Als er een risico is dat de notulen op een later moment openbaar worden, kan dit invloed hebben op de insteek en wat uitgewisseld wordt tijdens de aandeelhoudersvergadering, omdat dan bijvoorbeeld bedrijfsvertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie niet gedeeld kan worden. Om deze reden ben ik niet voornemens de notulen van de aandeelhoudersvergadering naar uw Kamer te zenden. Overigens is in die vergadering niet uitgebreid stilgestaan bij de inhoudelijke overwegingen achter het voornemen het dividendbeleid aan te passen.
Kan de Minister aangeven of zijn standpunt om over 2024 geen dividend uit te keren, wordt gedeeld door de andere aandeelhouders van Schiphol, namelijk de gemeenten Amsterdam en Rotterdam? Zo nee, waarom niet?
Ja, hierover is unaniem besloten tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders.
Kan de Minister toelichten hoe de begroting van de dividendinkomsten uit staatsdeelnemingen voor de periode 2026–2030 is opgebouwd, en welk deel daarvan afkomstig is van Schiphol?
Ik geef geen overzicht van de meerjarige dividendraming, omdat de meerjarige winstramingen bedrijfsvertrouwelijk zijn. Dividendramingen van staatsdeelnemingen worden gebaseerd op de verwachte financiële resultaten en het vastgestelde dividendbeleid per deelneming. Het dividendbeleid vormt een integraal onderdeel van financiële afspraken die worden gemaakt met de staatsdeelneming conform het Handboek financiële positie.3 De dividenduitkeringen die de staat in 2025 ontvangt over boekjaar 2024 staan vermeld in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen. Dit wordt naar verwachting begin juli met uw Kamer gedeeld.
Kan de Minister aangeven in welke situatie Schiphol wel dividend zou moeten uitkeren?
Conform de Nota Deelnemingenbeleid 2022 keren staatsdeelnemingen een deel van de winst uit indien de financiële buffers voldoende zijn. Dit geldt ook voor Schiphol. Schiphol keert dividend uit als het winst maakt en aan de vastgestelde financiële ratio’s voldoet. Dat wordt bepaald aan de hand van een aantal financiële indicatoren die de gewenste credit rating ondersteunen, zoals de solvabiliteit van de onderneming. Het is de verwachting dat Schiphol de komende jaren wel dividend zal uitkeren.
Kan de Minister per jaar (2024 tot en met 2030) aangeven in hoeverre het uitblijven van dividenduitkeringen door Schiphol leidt tot financiële tegenvallers voor de Rijksbegroting?
In de raming van 2024 was al rekening gehouden met het niet-uitkeren van dividend. Over de daaropvolgende jaren worden wel dividenduitkeringen verwacht, op basis van de huidige financiële vooruitzichten van Schiphol. Ten opzichte van eerdere ramingen is geen sprake van financiële tegenvallers, omdat de impact van de verwachte hogere winstgevendheid van Schiphol groter is dan de impact van de verlaging van het uitkeringspercentage.
Kan de Minister per begrotingsjaar (2026 tot en met 2030) aangeven welk deel van de verwachte tegenvallers op de post «Dividenden financiële staatsdeelnemingen» (232 miljoen euro in 2026 tot 222 miljoen euro in 2030) is toe te schrijven aan het geheel of gedeeltelijk wegvallen van dividend van Schiphol?
Schiphol valt niet onder de post «Dividenden financiële deelnemingen». Onder die post vallen de (indirecte) deelnemingen in ABN AMRO en de Volksbank. Zoals toegelicht bij antwoord 12 is er naar verwachting geen sprake van het geheel of gedeeltelijk wegvallen van dividend van Schiphol.
Kan de Minister aangeven op welke wijze de tegenvallers als gevolg van lagere dividendinkomsten uit financiële staatsdeelnemingen, in de periode 2026–2030, worden opgevangen of gedekt binnen de Rijksbegroting?
Dividendontvangsten uit financiële deelnemingen (ABN AMRO en de Volksbank) zijn niet relevant voor het uitgavenkader. Conform de begrotingsregels kunnen meevallers (meer dividend) niet gebruikt worden voor additionele uitgaven binnen het kader en hoeven tegenvallers (minder dividend) niet gedekt te worden binnen het uitgavenkader. De dividendontvangsten uit financiële deelnemingen zijn wel relevant voor het EMU-saldo.
Op het gebied van dividenden van niet-financiële deelnemingen worden juist hogere autonome ontvangsten verwacht, als gevolg van ontwikkelingen bij meerdere deelnemingen, waaronder Schiphol. Zoals in antwoord 12 is toegelicht levert Schiphol hier een positieve bijdrage aan vanwege de hoger dan verwachte winstgevendheid – de impact daarvan is groter dan de impact van de voorgenomen verlaging van het winstuitkeringspercentage.
Het dreigende verlies van zorgaanbod in Zeeuws-Vlaanderen |
|
Sarah Dobbe |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
Wat is uw reactie op de signalen dat Zeeuws-Vlaanderen zorgvoorzieningen dreigt te verliezen?1 2
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om zorgaanbod af te breken in grote en geografisch afgezonderde regio’s zoals Zeeuws-Vlaanderen, zeker gezien daar al veel andere voorzieningen zijn verdwenen?
Deelt u de mening dat het een onacceptabele uitkomst zou zijn als de spoedeisende hulp en/of de acute verloskunde helemaal uit Zeeuws-Vlaanderen zouden verdwijnen?
In hoeverre wordt de stem van gemeenten, patiënten en zorgverleners momenteel meegenomen bij de besluitvorming over de toekomst van het zorgaanbod in Zeeuws-Vlaanderen?
Begrijpt u dat er onder bewoners van Zeeuws-Vlaanderen en onder zorgverleners veel onrust bestaat over de toekomst van de zorg in deze regio? Zo ja, bent u bereid zich in te zetten voor het behoud van zorgvoorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen? Zo nee, bent u bereid om in gesprek te gaan met deze mensen om hun zorgen beter te begrijpen?
Bent u bereid om met ZorgSaam in gesprek te gaan over het belang van het behoud van zorgvoorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen en zich ervoor in te zetten dat het zorgaanbod in Zeeuws-Vlaanderen niet verslechtert?
Het beoordelen en terugsturen van christelijke vluchtelingen |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het terugsturen van christelijke vluchtelingen naar Nigeria, waar christenvervolging aan de orde van de dag is (met name in het noordelijke deel van Nigeria) en waarvan de mate van vervolging door Open Doors als «extreem» wordt aangeduid, ook in het licht van de recente aanval waarbij zeker 42 christenen om het leven zijn gebracht?1 2
Hoe wordt bij terugkeerbesluit meegewogen in hoeverre de situatie voor christelijke vluchtelingen veilig is in het land van herkomst?
Zijn de medewerkers van de immigratie- en naturalisatiedienst (IND) volgens u voldoende op de hoogte van de situatie waarin christenen in Nigeria zich momenteel bevinden en wat mogelijke consequenties zijn van terugkeer?
Hoe wordt de hiervoor benodigde informatie door de IND verkregen en geverifieerd?
In hoeverre hebben de hoor- en beslismedewerkers van de IND voldoende expertise om de geloofwaardigheid van gelovigen en bekeerlingen te beoordelen?
Hoe wordt de kennis van het christelijk geloof bij beoordeling van geloofwaardigheid van bekering door de IND geborgd en versterkt?
Welke rol speelt professionalisering van de IND-medewerkers door middel van externe experts hierin? Hoe vaak heeft dit plaatsgevonden in de achterliggende jaren?
Hoe vaak en wanneer wordt een bekeringscoördinator geraadpleegd bij een besluit over een asielaanvraag van een mogelijke bekeerling?
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat de expertise bij de IND voor bekeringszaken versterkt wordt? Vindt u ook dat daarbij externe expertise betrokken dient te worden?
Het bericht ’UvA verhaalt schade bezettingen mei 2024 niet op demonstranten’. |
|
Claire Martens-America (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC), David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «UvA verhaalt schade bezettingen mei 2024 niet op demonstranten»?1
Hoe beoordeelt u het besluit van de Universiteit van Amsterdam (UvA) om de schade van bijna 1,5 miljoen euro, veroorzaakt tijdens de bezettingen op het Roeterseiland en Binnengasthuisterrein in mei 2024, niet op de demonstranten te verhalen vanwege juridische onhaalbaarheid?
Bent u het eens met de stelling dat het zeer onwenselijk is dat de kosten van vernielingen en schade als gevolg van ordeverstorende rellen op universiteiten verhaald worden op onschuldige studenten en de belastingbetaler?
Deelt u de mening dat het onvermogen van de UvA om individuele demonstranten aansprakelijk te stellen voor de aangerichte schade een precedent schept dat toekomstige gewelddadige of vernielzuchtige protesten kan aanmoedigen, gezien het gebrek aan (financiële) consequenties voor de daders?
Welke juridische belemmeringen maken het voor onderwijsinstellingen moeilijk om schade veroorzaakt door demonstranten op hen te verhalen?
Bent u bereid om deze belemmeringen te betrekken bij de uitvoering van de motie van de leden Six Dijkstra en Michon-Derkzen over het wegenemen van praktische en juridische belemmeringen om schadekosten te verhalen op vandalen en kan worden aangegeven wanneer de Kamer hierover wordt geïnformeerd?2
Welke aanvullende maatregelen kunnen onderwijsinstellingen zelf treffen om tijdens protesten beter bewijs te verzamelen zodat het aansprakelijk stellen van relschoppers, zowel individueel als in groepsverband, haalbaarder wordt in de praktijk en op welke wijze ondersteunt het kabinet de onderwijsinstellingen hierbij?
Wat is de status van de uitvoering van de motie van het lid Boswijk over het makkelijker maken van het verhalen van schade op individuele relschoppers?3
Klopt het dat er groepsaansprakelijkheid toepasbaar was bij schadeverhaal bij de Maagdenhuisbezetting in 2015 en in hoeverre is dat bij deze en andere recente rellen het geval?
Hoe is de motie van het lid Duisenberg c.s., die de regering verzocht alles in het werk te stellen om binnen de juridische mogelijkheden schade maximaal te verhalen op relschoppers, uitgevoerd?4
In hoeverre acht u het wenselijk dat universiteiten, zoals de UvA, afhankelijk zijn van verzekeringsuitkeringen om schade door gewelddadige protesten te dekken en wat gebeurt er als een claim door de verzekeraar afgewezen wordt?
Deelt u de mening dat wannneer relschoppers strafrechtelijk worden vervolgd voor strafbare feiten die zijn gepleegd tijdens rellen bij onderwijsinstellingen, onderwijsinstellingen altijd zich zouden moeten voegen in het strafproces om een vordering benadeelde partij in te stellen en – los van civielrechtelijke procedures – ook strafrechtelijk maximaal in te zetten op verhaal van schade op relschoppers? Zo ja, hoe vaak is dat de afgelopen tien jaren gebeurd?
De geëscaleerde demonstratie bij een bijeenkomst van Christenen voor Israël |
|
Mirjam Bikker (CU), Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister ) , Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de beelden van de demonstratie in Barneveld op maandag 26 mei 2025 bij een bijeenkomst van Christenen voor Israël?1 Kunt u uitgebreid reageren op de ontstane situatie nadat een pro-Palestijnse demonstratie uit de hand liep?
In hoeverre acht u het gewenst dat bezoekers van een bijeenkomst door demonstranten gedwongen worden om door een haag van schreeuwende en joelende demonstranten over een besmeurde vlag en langs bebloede poppen moeten lopen om de bijeenkomst te kunnen bezoeken? Ziet u dit ook als een vorm van intimidatie?
Kunt u aangeven in hoeverre u van mening bent dat de bezoekers van de bijeenkomst van Christenen voor Israël hun grondwettelijk recht op vereniging hebben kunnen uitoefenen? Kunt u aangeven of u van mening bent dat de intimiderende acties van de demonstranten beschermd worden door het demonstratierecht?
Kunt u aangeven op welke wijze het bevoegd gezag en de politie hebben opgetreden om de vrijheid van vergadering én de fysieke veiligheid van de bezoekers bij deze bijeenkomst te waarborgen?
Bent u van mening dat het wenselijk was geweest deze demonstratie op grotere afstand van de ingang van de vergaderlocatie en/of in een daartoe aangewezen vak te laten plaats vinden? Hoe ondersteunt u burgemeesters in de afweging om demonstraties bij vergaderingen op zo'n manier plaats te laten vinden dat het recht op demonstratie niet ten koste gaat van het recht op vrije vergadering?
Hoe beoordeelt u het feit dat, getuige de beelden, de demonstranten deels gemaskerd hun intimiderende acties hebben uitgevoerd? Kunt u aangeven waarom dit feit blijkbaar geen aanleiding vormde voor het bevoegd gezag om handhavend op te treden?
Hoe beoordeelt u het feit dat de locatie van samenkomst van bijeenkomsten van Christenen voor Israël geheim moet worden gehouden tot het laatste moment? Bent u het eens met de stelling dat alleen dit feit al dit zeer intimiderend is voor zowel organisatie als bezoekers van deze bijeenkomsten? In hoeverre wordt hiermee het recht op vrijheid van vereniging (artikel 8 van de Grondwet) geschonden?
Herkent u het beeld waarbij demonstranten het recht op vrije vergadering inperken door agressieve demonstratiemethoden, waaronder intimidatie, van bezoekers van zulke vergaderingen, in het bijzonder van Christenen voor Israël? Herkent u het beeld dat na eerdere betogingen in Zaltbommel, Katwijk en nu Barneveld hier ook een escalerende beweging te zien is? Hoe luidt uw reactie hierop?
Op welke wijze wordt het recht op vrijheid van vereniging geborgd voor bijeenkomsten georganiseerd door Christenen voor Israël? Bent u bereid zich extra in te spannen om dit recht ook voor deze organisatie structureel te waarborgen?
Bent u bereid om in gesprek te treden met Christenen voor Israël over bijeenkomsten in de nabije toekomst om ervoor te zorgen dat deze, conform het recht op vrije vergadering, op ongestoorde wijze kunnen plaats vinden?
Het bericht ‘Uniper stopt met veel investeringen in Nederland vanwege onduidelijk beleid’ |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Uniper stopt met veel investeringen in Nederland vanwege onduidelijk beleid»?1
Ja.
Kunt u toelichten welke specifieke projecten van Uniper niet doorgaan als gevolg van deze investeringsbeslissing? Hoeveel miljoen aan investeringen zet Uniper stop?
Het kabinet beschikt niet over details met betrekking tot de betreffende projecten van Uniper of de omvang van de hiermee gepaard gaande investeringen. Uniper heeft geen officiële mededelingen hierover gedaan. In het artikel uit vraag 1 worden een groengasfabriek in Amsterdam en een project in Limburg voor het omzetten van biomassa in een gas voor de productie van waterstof (CarbHyGreen) genoemd.
Wat zijn de bredere economische effecten heeft deze beslissing van Uniper? Wat voor effect heeft dit op investeringsbeslissingen van andere bedrijven?
Het is van belang om te onderstrepen dat Uniper heeft aangegeven dat het doorgaat met zijn groene waterstofproject op de Maasvlakte en vasthoudt aan de vier bestaande elektriciteitscentrales in Nederland.
Omdat Uniper geen mededeling heeft gedaan over details van genoemde investeringsbeslissing, zijn de bredere economische effecten hiervan nog niet bekend. Een inschatting van de regionale impact is daarmee ook lastig te maken. Het kabinet hecht aan een goed investeringsklimaat in Nederland. Daarom is het kabinet blijvend in gesprek met Uniper en andere bedrijven en zet het zich maximaal in om belemmeringen voor het vestigingsklimaat te adresseren.
Wat is de regionale impact van deze investeringsbeslissing? Kunt u daarbij in ieder geval ingaan op de economische impact van deze beslissing voor Amsterdam, Rotterdam en Limburg.
Zie antwoord vraag 3.
Wat voor impact heeft deze investeringsbeslissing op het gebied van de ontwikkeling waterstof, groen gas en het realiseren CO2-reductie?
De in het artikel genoemde projecten zijn beide relevant voor de ontwikkeling van groen gas en waterstof. Dit zou mogelijk een negatieve invloed kunnen hebben op innovaties en CO₂-reductie. Dit is echter niet eenduidig omdat, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2, Uniper geen details heeft vrijgegeven.
Kunt u daarbij specifiek ingaan op de effecten van het stoppen van de groengasfabriek in Amsterdam, het Hydrogen to Maasvlakte (H2M)-project op de Maasvlakte en de Syngasfabriek in Limburg?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 t/m 5 zijn de details van de beslissing door Uniper niet bekend en is het hierdoor niet mogelijk om een eenduidig beeld te krijgen van de effecten. Daarbij zij aangetekend dat in het genoemde artikel uit vraag 1 is aangegeven dat Uniper doorgaat met zijn groene waterstofproject op de Maasvlakte.
Onderkent u dat er te veel onduidelijkheid is over het energiebeleid voor energiebedrijven en overige betrokkenen om te investeren en te verduurzamen?
Het kabinet erkent dat voorspelbaarheid en duidelijkheid essentieel zijn voor energiebedrijven om te kunnen investeren en verduurzamen. Hoewel het energiebeleid complex is en zich onder invloed van wisselende omstandigheden ontwikkelt, zet het kabinet zich actief in om onduidelijkheden zoveel mogelijk te verminderen en het investeringsklimaat zo stabiel mogelijk te maken. Daarbij investeert het kabinet in mogelijkheden om meer zekerheid te creëren en consistentie van het beleid te versterken. Zo werkt het kabinet aan concrete maatregelen zoals de bijmengverplichting voor groen gas, de ontwikkeling van de waterstofketen en het stimuleren van duurzame koolstofketens en innovatieve (klimaat)technologieën. Deze stappen dragen bij aan een stabieler en voorspelbaarder energiebeleid voor betrokken partijen.
Welke mogelijkheden ziet u in brede zin om meer duidelijkheid te geven over de toekomst van het energiesysteem?
Het kabinet geeft met het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) zoveel mogelijk duidelijkheid over de toekomst van het energiesysteem en de route ernaartoe. Dit plan wordt conform de oorspronkelijke planning in 2026 geactualiseerd, waarbij actuele ontwikkelingen en de laatste inzichten worden meegenomen. Daarnaast biedt het kabinet ook tussentijds inzicht in de voortgang van beleid. Op 24 oktober 2024 is met de Energienota het actuele beleid toegelicht in de bijbehorende beleidsagenda2. Later dit jaar, met Prinsjesdag, zal de Klimaat- en Energienota verschijnen waarin de voortgang en actualiteit van het energiebeleid nader worden geduid. In de actualisatie van het NPE in 2026 wordt dan vervolgens richting gegeven aan het energiesysteem van de toekomst en de concrete uitvoering daarvan.
Bent u voornemens om bij de actualisatie van het Nationaal Plan Energie in 2026 ook een concreet implementatieplan te maken?
Zie antwoord vraag 8.
Wat voor effect heeft dit investeringsbesluit voor de leveringszekerheid van energie in Nederland voor de komende vijf jaar en na 2030?
Over de leveringszekerheid van elektriciteit heeft het kabinet de Tweede Kamer op 15 mei 2025 geïnformeerd.3 De monitor leveringszekerheid van TenneT geeft inzicht in de verwachte leveringszekerheid in de jaren 2030, 2033 en 2035. In het artikel staat dat Uniper vasthoudt aan de bestaande centrales in Nederland. Op basis hiervan is er geen aanleiding om aan te nemen dat het geschetste beeld in de monitor leveringszekerheid van TenneT zal veranderen.
Kunt u in beeld brengen of, en zo ja hoeveel, opgesteld vermogen in de jaren tot 2030 en de jaren 2030–2033 al uit de markt gaat, of zou kunnen gaan, vanwege het ontbreken van economische levensvatbaarheid?
De monitor leveringszekerheid (MLZ) van TenneT van 20254, waarover het kabinet de Tweede Kamer op 15 mei 2025 heeft geïnformeerd, geeft inzicht in het verwachte vermogen in de jaren 2030 en 2033. Dit betreft 14,4 respectievelijk 12,7 GW aan gasvermogen. Volgens deze monitor is het grootste deel hiervan «waarschijnlijk levensvatbaar» of «zeer waarschijnlijk levensvatbaar». Voor ongeveer 1,7 GW aan gascentrales geldt dat er een risico is voor de levensvatbaarheid. Dit betreft met name oudere centrales met een lagere efficiëntie. Van deze laatstgenoemde elektriciteitscentrales wordt niet verwacht dat ze de investeringskosten van periodiek groot onderhoud kunnen terugverdienen. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat energiebedrijven deze centrales uit bedrijf zullen nemen wanneer groot onderhoud nodig is. Voor sommige van deze centrales zijn daarom sluitingen aangekondigd tussen 2030 en 2033. Specifiek gaat het dan volgens de MLZ 2025 om een afname van 1,7 GW tussen 2030 (14,4 GW gasgestookt regelbaar vermogen) en 2033 (12,7 GW gasgestookt regelbaar vermogen).
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat juist investeringen in duurzaam regelbaar vermogen geschrapt wordt?
Het kabinet onderschrijft de noodzaak van duurzaam regelbaar vermogen. Daarom blijft het kabinet steeds in gesprek met Uniper en andere energiebedrijven om investeringen in duurzaam regelbaar vermogen te stimuleren.
Wat gaat u doen om voldoende duurzaam regelbaar vermogen in Nederland te behouden?
In de brief over de leveringszekerheid van elektriciteit heeft het kabinet onder andere aangegeven dat wordt gewerkt aan een wettelijke basis voor bredere vormen van capaciteitsmechanismen. Ook laat het kabinet onderzoeken uitvoeren naar capaciteitsmechanismen en mogelijkheden naar vraagrespons. In de genoemde brief is ook aangegeven dat gestreefd wordt in de eerste helft van 2026 een besluit te nemen hoe instrumenten vorm gegeven kunnen worden die de leveringszekerheid op de langere termijn blijven borgen.
Hoe kijkt u naar de suggestie van onder andere Uniper dat een capaciteitsmechanisme voor regelbaar vermogen noodzakelijk is?
De laatste monitor van TenneT laat zien dat de leveringszekerheid vanaf 2033 naar alle waarschijnlijkheid onder de streefwaarde komt. Het kabinet onderzoekt daarom welk aanvullend beleid nodig is om de leveringszekerheid ook in de toekomst te borgen. Een capaciteitsmechanisme voor regelbaar vermogen is een van de mogelijkheden voor aanvullend beleid, maar er zijn ook andere opties om de leveringszekerheid te borgen zoals het bevorderen van vraagrespons of het stimuleren van middellange en lange termijn energieopslag. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 13 is het streven in de eerste helft van 2026 een besluit te nemen hoe instrumenten vorm gegeven kunnen worden die de leveringszekerheid op de langere termijn blijven borgen.
De Commissies van Toezicht in de gevangenissen |
|
Michiel van Nispen |
|
Coenradie |
|
Wat is uw reactie op het artikel waarin zorgen staan over de werkwijzen van de Commissies van Toezicht (CvT's) in de gevangenissen en dat «toezicht op het toezicht» ontbreekt?1
Klopt het dat er geen vaste kaders zijn voor de wijze waarop de CvTs hun taak invullen, waardoor de werkwijzen per inrichting sterk kunnen verschillen? Vindt u dat wenselijk?
Bent u het eens met de analyse dat het problematisch is dat de benoemingsprocedure van de commissieleden niet transparant is, dat benoemingsbesluiten niet te achterhalen zijn en dat functies en nevenfuncties niet altijd volledig worden vermeld?
Wat vindt u van de kwaliteit van de jaarverslagen van de CvT’s, zijn deze voor verbetering vatbaar om de maatschappelijke controle hierop te vergroten? Welke termijnen gelden er voor de openbaarmaking hiervan en wordt hierop toegezien?
Waarom wordt er vanuit het ministerie niet gereageerd op vragen over het functioneren, de onafhankelijkheid en effectiviteit van de CvT’s en ligt een verzoek om de benoemingsbesluiten van de commissieleden in te zien al maanden te wachten?
Herkent u de signalen dat in penitentiaire inrichtingen de voor klachten bestemde postbus wordt geleegd door penitentiair inrichtingswerkers, die vervolgens de enveloppen openen, wat niet in lijn is met vertrouwelijkheid en het beklagrecht van de gedetineerden?
Wat is uw reactie op de aanbevelingen die onder het kopje «noodzakelijke hervormingen» worden gedaan?
Kunt u reflecteren op het punt dat blijkt dat veel van de aanbevelingen die in 2009 zijn gedaan door de Inspectie voor de Sanctietoepassing nog altijd niet of niet afdoende zijn gerealiseerd en ook specifiek worden genoemd in het artikel?
Bent u bereid om met de Inspectie Justitie en Veiligheid in gesprek te gaan om een vervolgonderzoek te starten naar de werkwijze van de CvT’s?
Het gevaar van Russische inmenging bij de aanstaande verkiezingen in Moldavië |
|
Eric van der Burg (VVD), Derk Boswijk (CDA), Thom van Campen (VVD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de zorgen over Russische inmenging in de aanloop naar en tijdens de verkiezingen in Moldavië in september 2025?
Ja.
In hoeverre signaleert u al Russische pogingen tot destabilisatie in Moldavië met als doel om de verkiezingen te beïnvloeden?
In januari 2025 heeft Rusland onrechtmatig de gasleveranties aan Moldavië stopgezet, met ernstig ontwrichtende sociale en economische gevolgen. Deze vorm van destabilisatie was een duidelijke poging om de aankomende verkiezingen te beïnvloeden. Het kabinet beschouwt deze vorm van beïnvloeding als onderdeel van een bredere, langer lopende trend. Al tijdens de presidentsverkiezingen en het EU-referendum in het najaar van 2024 was er sprake van grootschalige Russische beïnvloeding, waaronder cyberaanvallen, desinformatiecampagnes, het falsificeren en vervolgens publiceren van overheidsdocumenten, deep-fake video’s en het illegaal kopen van stemmen. Deze trend zet zich voort in de aanloop naar de komende parlementsverkiezingen.
Welke maatregelen neemt u al om Moldavië te ondersteunen om Russische inmenging tegen te gaan?
De afgelopen jaren heeft Nederland zijn inzet in Moldavië geïntensiveerd. In 2023 opende Nederland een ambassade in Chisinau. De focus van de bilaterale samenwerking ligt op het versterken van de rechtstaat en weerstand tegen hybride dreigingen met name op cybergebied. Zo steunt Nederland via de European Union Partnership Mission voor Moldavië de cyberweerbaarheid in Moldavië met EUR 4 miljoen en heeft Nederland in 2024 een cyberexpert gedetacheerd in Moldavië om de Moldavische cyberinfrastructuur te versterken. Nederland steunt daarnaast Moldavische instanties zoals de Centrale Electorale Commissie, de Audiovisuele Raad en het Stratcom Centrum, die zien op het versterken van de weerbaarheid in aanloop naar de verkiezingen.
Bent u het ermee eens dat maatregelen om Moldavië tegen Russische inmenging te beschermen opgeschaald moeten worden? Welke concrete stappen gaat u hiervoor op korte termijn zetten?
Het kabinet is de steun aan Moldavië om zich tegen Russische inmenging te beschermen aan het opschalen in aanloop naar de verkiezingen, net als is gedaan bij de verkiezingen in 2024. Samen met bondgenoten en partners zal Nederland zich inzetten voor het verhogen van cyberweerbaarheid en hybride weerbaarheid. Concreet zal dit kabinet met een nieuwe bijdrage van EUR 1,5 miljoen geven aan het versterken van de institutionele weerbaarheid tegen hybride dreigingen en politieke corruptie via o.a. het Nationale Anticorruptie Centrum en de Financiële Inlichtingen Eenheid van Moldavië, alsmede het versterken van de weerbaarheid en toegankelijkheid van electorale processen en onafhankelijke media in de strijd tegen Russische desinformatie via het Moldavische Stratcom centrum en verschillende onafhankelijke media organisaties.
In hoeverre kunt u defensiesamenwerking met Moldavië, met name om hybride dreigingen tegen te gaan, via de Europese Unie (EU) uitbreiden? Zet Nederland zich in de EU in om een Permanent Structured Cooperation (PESCO)-projectteam gespecialiseerd in hybride dreigingen op te zetten zodat die bij de verkiezingen in Moldavië kan ondersteunen?
Samen met de EU en andere bondgenoten steunt Nederland Moldavië in het versterken van zijn weerbaarheid. Het kabinet heeft zich in Europees verband ingezet voor het versterken van de EU-Partnership Mission voor Moldavië, die ziet op het versterken van de Moldavische weerbaarheid tegen hybride dreigingen. Bovendien kijkt het kabinet bij aanvragen van Moldavië voor de inzet van speciale rapid respons teams,waaronder PESCO, altijd constructief naar het leveren van de gevraagde specialistische capaciteit, indien Nederland deze beschikbaar heeft.
In 2023 heeft het kabinet ten behoeve van landen die kwetsbaar zijn voor Russische inmenging (Georgië, Bosnië en Herzegovina en Moldavië) een nieuwe bijdrage van EUR 8 miljoen gedaan aan het Defence and Related Security Capacity Building Initiative (DCB) van de NAVO. Via een deel van deze bijdrage wordt in Moldavië gewerkt aan het versterken van de defensiecapaciteiten en nationale (cyber)weerbaarheid. Daarnaast wordt er via de EU en de NAVO de veiligheidssamenwerking verder uitgebreid, onder meer door steunpakketten ter waarde van EUR 197 miljoen vanuit de Europese Vredesfaciliteit. Het meest recente militaire hulppakket van EUR 60 miljoen werd in april jl. goedgekeurd. Nederland speelt hierin een actieve rol en pleit nadrukkelijk voor het ophogen van militaire steun.
Wilt u zich inzetten om de bilaterale veiligheidssamenwerking met Moldavië uit te breiden? Zo ja, hoe gaat u zich hier concreet voor inzetten?
Nederland heeft de afgelopen jaren de bilaterale veiligheidssamenwerking met Moldavië uitgebreid. In lijn met motie Paternotte/Brekelmans (motienr 21501-02-2854) blijft het kabinet de verschillende opties om nadere veiligheidssamenwerking met Moldavië te vergroten bezien. Nederland tekende in dit licht in april 2024 een intentieverklaring met Moldavië ter uitbreiding van de veiligheidssamenwerking. De samenwerking op het gebied van cyberveiligheid is verder geïntensiveerd door het houden van bilaterale cyberconsultaties tussen Nederland en Moldavië in januari jl.
Klopt het dat er weer een EU-verkiezingswaarnemingsmissie in Moldavië zal zijn? Hoe zet Nederland zich in om deze missie extra te steunen?
De EU en de OVSE houden in beginsel een werkverdeling aan om dubbele missies en daarmee gepaard gaande kosten te vermijden: de OVSE neemt in beginsel verkiezingen waar in de OVSE-regio en de EU doet dit daarbuiten. Nederland zal Nederlandse experts leveren aan de verkiezingswaarnemingsmissie van het Office for Democratic Institutions and Human Rights(ODHIR) van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa voor de parlementaire verkiezingen van Moldavië als een uitnodiging daartoe ontvangen wordt.
Kunt u zich inzetten in de EU om de sancties tegen Moldavische pro-Russische oligarchen uit te breiden?
Nederland zet zich in EU verband in voor sancties tegen personen die verantwoordelijk zijn voor acties gericht op het destabiliseren, ondermijnen of bedreigen van de soevereiniteit en onafhankelijkheid van de Republiek Moldavië. Deze beperkende maatregelen zijn momenteel van toepassing op in totaal 16 Moldavische personen en 2 Moldavische entiteiten. Deze sancties bestaan uit een tegoedenbevriezing en een verbod om, direct of indirect, middelen of economische hulpbronnen aan hen ter beschikking te stellen. Daarnaast geldt voor de natuurlijke personen een inreisverbod. Nederland blijft zich hier onverminderd voor inzetten.
Kunt u de Kamer blijvend informeren over significante Russische pogingen tot beïnvloeding van de verkiezingen in Moldavië, indien u inschat dat deze pogingen een wezenlijk en mogelijk verstorend effect op het verkiezingsproces kunnen hebben?
Ja.
Piramideschema’s van multi-levelmarketingbedrijven |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Robin (25) dacht rijk te worden met multi-levelmarketing. Het werd een financiële nachtmerrie»?1
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat jongeren worden meegezogen in dergelijke multi-levelmarketing schema’s, dat in alles op een piramidespel lijkt en daarmee in veel gevallen geld en goed contact met vrienden en familie verliezen?
Klopt het dat multi-levelmarketing legaal is, zolang de focus ligt op productverkoop en niet op het rekruteren van nieuwe deelnemers?
Deelt u de mening dat deze bedrijven moeten worden aangepakt wanneer de focus wél ligt op het rekruteren van nieuwe deelnemers, zoals in het artikel wordt omschreven?
Heeft u zicht op de mate waarin soortgelijke bedrijven als B:hip, die de belofte om snel rijk te worden combineert met een sterke nadruk op netwerkmarketing, in Nederland actief zijn?
Uw voorganger gaf in antwoord op eerdere vragen aan geen behoefte te zien in een onderzoek naar het aantal jongeren wat hierdoor wordt beïnvloed.2 Heeft u inmiddels meer informatie over de omvang van dit probleem?
Bent u bereid hier nader onderzoek naar te (laten) doen nu blijkt dat de beschreven problematiek nog steeds jongeren raakt en op achterstand zet?
Zowel de Autoriteit Consument en Markt (ACM) als de Kansspelautoriteit geven aan geen rol te zien in de bescherming van de jongeren die slachtoffer worden van multi-levelmarketing. Wie houdt er nu toezicht op de praktijken van deze bedrijven en grijpt in wanneer het evident mis gaat zoals in het geval van B:hip?
Bent u het met de experts eens dat er sprake is van een piramidespel als de focus op rekruteren ligt in plaats van op de productverkoop aan consumenten?
Op welke manier kan de Wet op de Kansspelen worden herzien zodat de definitie van piramidespelen kan worden verruimd en daarmee malafide praktijken zoals die van B:hip makkelijker aan kunnen worden gepakt?
Wat is er nodig om, net als in de Verenigde Staten, het publiceren van inkomensverklaringen van multi-levelmarketingbedrijven jaarlijks te verplichten?
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat B:hip zo snel mogelijk stopt met de in het artikel geschetste malafide praktijken over de rug van Nederlandse jongeren?
Het bericht ‘Nieuwe behandeling? Alleen nog vergoeden als die klimaat en zorgpersoneel spaart’ |
|
René Claassen (PVV) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in de Volkskrant over «Nieuwe behandelingen alleen nog vergoeden als het klimaat en het zorgpersoneel gespaard worden»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat het feitelijk totale onzin is om CO2-reductie mede leidend te laten zijn om te komen tot een keuze voor een medische behandeling? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat effectieve zorg beschikbaar is voor elke patiënt. Tegelijkertijd staat de zorg voor grote maatschappelijke uitdagingen, onder andere rondom arbeidsinzet en de impact van zorg op klimaat en milieu. Het kabinet werkt daarom samen met de sector toe naar een stelsel van (publieke) zorg en welzijn dat zuiniger omgaat met de beschikbare materialen en grondstoffen, zoals eerder dit voorjaar ook met uw Kamer gedeeld2. Vanuit het belang dat ook het pakketbeheer bijdraagt aan het oplossen van deze uitdagingen, heeft mijn ambtsvoorganger een onafhankelijke commissie gevraagd onder leiding van prof. Mackenbach te adviseren of deze elementen onderdeel moeten zijn van het pakketbeheer, en op welke wijze dit mogelijk is.
Ook zorgpartijen willen samen aan deze pakketopgaven werken. Ze zien deze opgaven in de praktijk vaak al als prioriteit3. Dat geldt ook voor patiënten, ook zij zijn bereid om hun bijdrage te leveren, ook op het gebied van duurzaamheid.4
Deelt u de mening dat effectiviteit van een behandeling te allen tijde leidend zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. De effectiviteit van een behandeling staat voorop en is op dit moment als enige van de pakketcriteria in regelgeving verankerd. Dat betekent dat het uitgangspunt is dat de meest effectieve behandeling onderdeel is van het basispakket.
Tegelijkertijd zijn de maatschappelijke opgaven rondom arbeidsinzet en duurzaamheid zo groot zijn dat ze (soms) belangrijker zijn dan effectiviteit. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als een nieuwe behandeling beter werkt dan een bestaande, maar veel meer zorgpersoneel nodig heeft, of veel minder duurzaam is.
Ik wil daarom onderzoeken of dit in de toekomst een plek moet krijgen in het pakketbeheer. Het advies «Arbeidsinzet en duurzaamheid als criteria bij keuzen in de zorg» van de commissie Mackenbach is een belangrijk onderdeel daarin.
Wat is de precieze opzet van het driejarig experiment waarmee het Zorginstituut begin deze maand start en waarbij twee nieuwe criteria worden getoetst?
Gezien de maatschappelijke urgentie vind ik het belangrijk dat er snel wordt gestart met het opdoen van kennis en ervaring over deze twee mogelijke pakketcriteria. De commissie Mackenbach heeft voorstellen gedaan hoe de arbeidsinzet en milieu-impact van zorg en het effect op schaarste berekend kan worden. Ik heb het Zorginstituut gevraagd om op korte termijn een plan van aanpak te maken voor de proefperiode. Daarbij heb ik het Zorginstituut gevraagd om de adviezen van de commissie verder uit te werken. Omdat het Zorginstituut parallel werkt aan het herzien van de kwaliteitstaken, vraag ik hen om bij de uitwerking ook uitdrukkelijk te kijken hoe de resultaten ook gebruikt kunnen worden in richtlijnen van partijen of kwaliteitsstandaarden. Dit sluit ook aan op de afspraken die ik met partijen beoog te maken in het AZWA. Daarnaast heb ik ZonMw opdracht gegeven om ruimte vrij te maken in het Kaderprogramma Passende Zorg, zodat waar nodig meteen gestart kan worden met relevant onderzoek.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Zorgverzekeringsstelsel dat gepland is op 19 juni a.s.?
Ja, met de beantwoording op deze datum is aan het verzoek voldaan.
Het publiceren van lijst met vermeende fraudeurs door de gemeente Zaanstad |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Nobel |
|
![]() |
Waarom heeft u geen kritische kanttekeningen geplaatst bij het feit dat Zaanstad het door u gewenste advies van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) pas ná publicatie van de lijst met vermeende fraudeurs, heeft ingewonnen?1
Kunt u specificeren bij welke instanties de gemeente Zaanstad juridisch advies heeft ingewonnen en kunt u een afschrift van deze adviezen delen met de Kamer?
Gezien de ernst van het publiceren van persoonsgegevens, nogmaals de vraag: acht u deze maatregel proportioneel, vooral in het licht van de kritiek van de AP dat dit een «extreem zwaar middel» betreft?
Wat is het effect van de nu ontstane situatie op de direct betrokkenen?
Bent u voornemens om landelijke richtlijnen op te stellen voor gemeenten over hoe om te gaan met dergelijke situaties, om willekeur en disproportionele maatregelen te voorkomen?
Bent u op de hoogte van de communicatie tussen Zaanstad en haar gemeenteraad over deze kwestie? Acht u deze communicatie adequaat en transparant?
Constaterende dat u de Kamervragen binnen een relatief korte termijn beantwoord heeft, kunt u toelichten waarom u ervoor heeft gekozen om de volledige beantwoordingstermijn niet te benutten, gezien de complexiteit van de zaak en de toen nog niet bekende adviezen?
Bent u niet bezorgd dat uw steun aan deze handelwijze door Zaanstad een precedent schept voor andere gemeenten om vergelijkbare maatregelen te nemen zonder voldoende juridische onderbouwing?
Welke rol ziet u voor uzelf en uw ministerie weggelegd in het toezicht op en de handhaving van privacywetgeving bij gemeenten in dergelijke gevallen?
In hoeverre wordt deze casus meegenomen in de bredere evaluatie van de Participatiewet en de omgang met bijstandsgerechtigden?
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
De invulling van de klimaatmaatregelen voor de glastuinbouw |
|
Pieter Grinwis (CU), André Flach (SGP) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Rummenie , Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de potentiële impact die het van toepassing verklaren van ETS-2 en de bijmengverplichting op de glastuinbouw (Kamerstuk 32 140, nr. 251) kan hebben op glastuinbouwbedrijven1?
Ja.
Hebben alle partners in het Convenant Energietransitie Glastuinbouw 2022–2030 ingestemd met de opt-in voor ETS-2, zoals gevraagd in de motie-Flach/Grinwis (Kamerstuk 36 600 XIV, nr. 24)? Zo nee, waarom zet u deze opt-in dan wel door?
Mede op basis van de motie van de leden Flach en Grinwis heeft intensief overleg plaatsgevonden met Glastuinbouw Nederland en Greenports Nederland. Vanuit het oogpunt van uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid is het onvermijdelijk dat de glastuinbouw gaat deelnemen aan ETS2, via een opt-in of door onterechte kosten. In onderstaande beantwoording wordt hier verdere toelichting bij gegeven.
Het kabinet neemt de zorgen en wensen van de sector zeer serieus. Daarom is er afgelopen maanden hard gewerkt om hier gehoor aan te geven én oog te houden voor de bredere uitdagingen – waaronder het behalen van de klimaatdoelen zoals afgesproken in het Hoofdlijnenakkoord en het bredere belang van de bijmengverplichting groen gas voor een robuust toekomstig energiesysteem, het verdienvermogen, stikstof- en methaanreductie in de landbouw en het aanbod van duurzame CO2. Met het pakket wordt gehoor gegeven aan de zorgen van de glastuinbouw door middel van de vermindering en vertraging van de bijmengverplichting, financiële compensatie tot de benodigde tariefhoogte om het doel met voldoende zekerheid te borgen én door extra middelen te reserveren om randvoorwaarden specifiek voor de glastuinbouw verder op orde te brengen. In april 2026 wordt geëvalueerd of de uitgewerkte compensatie voor de meerkosten van de ETS2 opt-in redelijk en tijdig is. Het kabinet blijft hierover in gesprek met de convenantspartijen in het vertrouwen dat de zorgen vanuit de sector over de redelijke en tijdige compensatie weg te nemen zijn op basis van de uitgewerkte compensatieregeling.
Kunt u aangeven waarom het niet mogelijk zou zijn de glastuinbouw uit te zonderen van ETS-2, terwijl Eneco en Glastuinbouw Nederland een voorstel hebben gedaan om deze uitzondering uitvoeringstechnisch vorm te geven en in omliggende landen deze uitzondering wel mogelijk blijkt te zijn?
Het kabinet heeft september vorig jaar de Tweede Kamer per brief geïnformeerd over de uitvoeringsproblematiek in het ETS2 (Kamerstuk 32 813, nr. 1413). Een belangrijke oorzaak is dat een groot deel van de Nederlandse glastuinbouwbedrijven ook actief is in energieproductie en energieproductie verplicht onder ETS2 valt. De ETS-richtlijn maakt voor het ETS2 gebruik van de Common Reporting Format (CRF) uit de 2006 IPCC-richtsnoeren voor de afbakening van welke emissies onder de reikwijdte vallen. Door de onduidelijkheid in deze IPCC-richtsnoeren in de definitie van hoofdactiviteit energieproductie kunnen energieleveranciers vooraf (ex ante) niet goed bepalen voor welk gedeelte van de gaslevering wel ETS2 rechten ingeleverd moeten worden en voor welk deel niet. Als consequentie zullen energieleveranciers rechten moeten inleveren voor alle emissies in de sector. Het kabinet heeft de afgelopen maanden samen met alle relevante partijen, waaronder de NEa, de glastuinbouwsector en energieleveranciers, naar een mogelijkheid gezocht om een vrijstelling vooraf van de glastuinbouw uitvoerbaar te maken, maar dit is door de onduidelijkheid in de definitie niet mogelijk gebleken. Omdat vooraf vrijstellen van het deel van de glastuinbouw dat niet verplicht onder ETS2 valt voor energieleveranciers niet uitvoerbaar is, zouden zij ETS2-kosten aan alle glastuinbouwbedrijven gaan doorberekenen vanaf 2027. Er is geen voorstel van Eneco, van energieleveranciers of van Energie-Nederland dat een uitzondering voor glastuinbouw uitvoerbaar maakt. Energie-Nederland heeft aangegeven voorstander te zijn van een opt-in van de glastuinbouw. Vanwege deze uitvoeringsproblematiek is financiële compensatie bieden de enige manier om glastuinbouwbedrijven uit te zonderen van de impact van ETS2. In het besluit worden de meerkosten van het ETS2 t.o.v. het nieuwe tarief van de CO2-heffing in de glastuinbouwsector volledig gecompenseerd.
Alle lidstaten die naast Nederland tot nu toe formeel een opt-in verzoek hebben ingediend bij de Europese Commissie hebben de glastuinbouw hierbij betrokken. Dit zijn Oostenrijk, Zweden en Finland. De meeste andere lidstaten hebben laten weten dat er nog politieke besluitvorming moet plaatsvinden over een eventuele opt-in. Lidstaten hebben tot 1 januari 2027 nog de tijd om voor de start van ETS2 een opt-in te implementeren, maar kunnen dat ook na de start van ETS2 nog doen.
In januari heeft de Duitse regering de wet die ETS2 in Duitsland implementeert aangenomen. In deze aangenomen wet valt de glastuinbouw ook onder het ETS2. In het coalitieakkoord van de nieuwe Duitse regering staat echter het voornemen om de landbouwsector buiten ETS2 te houden. Verdere details van de Duitse plannen zijn nog onbekend, inclusief of ze dit willen gaan uitvoeren via compensatie achteraf of anderszins. België heeft ook nog geen politieke keuze gemaakt ten aanzien van de ETS2 opt-in voor de glastuinbouw. Frankrijk is voornemens een opt-in in te voeren om de uitvoerbaarheid van het ETS2 te verbeteren, de inhoud hiervan is echter nog niet bekend.
Heeft er in uw ogen voldoende inhoudelijk overleg plaatsgevonden tussen betrokken partijen, waaronder de Nederlandse Emissieautoriteit, sectorpartijen en energieleveranciers, over de mogelijkheden om een uitzondering voor de glastuinbouw in ETS-2 uitvoeringstechnisch vorm te geven?
Ja. Er hebben gedurende meer dan een jaar diverse intensieve overleggen plaatsgevonden met de sector over de plannen, waaronder een technische briefing en directe gesprekken met de betrokken bewindspersonen. Er zijn voor de sector ook gesprekken gefaciliteerd met de NEa en energieleveranciers. De problematiek is veelvuldig in diverse sessies verkend. Juridische en uitvoeringsexpertise is daarbij nauw betrokken geweest. Ten slotte is er ook na het bekendmaken van de besluitvorming op 25 april in convenantsverband contact geweest met de sector.
Hoe verhouden de genomen besluiten met betrekking tot ETS-2 en de bijmengverplichting en de voorbereiding daartoe zich tot de afspraken in het Convenant Energietransitie Glastuinbouw 2022–2030?
In het convenant Energietransitie Glastuinbouw uit 2022 zijn geen afspraken gemaakt over ETS2 of de bijmengverplichting. In voorbereiding van het principebesluit om de glastuinbouw onder ETS2 en de bijmengverplichting te brengen heeft overleg plaatsgevonden met alle convenantspartners. ETS2 en de bijmengverplichting groen gas hebben als effect een lastenstijging en daarmee gevolgen voor de afspraken in het convenant, met name wegens de interactie met de CO2-heffing glastuinbouw die het klimaatdoel uit het convenant borgt. Zoals omschreven in de beantwoording van vraag 3 is het niet mogelijk gebleken om de glastuinbouw goed uit te zonderen van ETS2. Datzelfde geldt voor de bijmengverplichting. Een andere optie specifiek voor de bijmengverplichting, namelijk een verplichting voor alleen kleinverbruikers, is in een eerder stadium uitgebreid onderzocht. Ook deze is niet uitvoerbaar gebleken, omdat de benodigde data niet tijdig genoeg verkregen kan worden (van bijvoorbeeld huishoudens zonder slimme meters). Er is daarom gekeken naar andere alternatieven om de impact voor de glastuinbouw te verkleinen, zoals vertraging en vermindering van de gehele bijmengverplichting. Er is voor gekozen om de bijmengverplichting verlaagd (met 25%) in te voeren en pas vanaf 2027, in tegenstelling tot 2026 zoals eerder het voornemen was. Dit gaat dan uiteraard wel deels ten kosten van de voordelen van de bijmengverplichting zoals een robuust toekomstig energiesysteem, het verdienvermogen en stikstof- en methaanreductie in de landbouw en het aanbod van duurzame CO2. Voor het besluit tot deelname aan de ETS2 opt-in en de groen gas bijmengverplichting is daarom aanvullend gekozen om de glastuinbouw te compenseren voor de extra lasten ten opzichte van de CO2-heffing glastuinbouw en daarmee recht te doen aan het convenant. Het kabinet is en blijft in gesprek met alle convenantspartijen.
Is in aanloop naar de voorjaarsbesluitvorming met sectorpartijen, waaronder Glastuinbouw Nederland, overleg gevoerd over ETS-2, de bijmengverplichting, de CO2-heffing en eventuele alternatieven hiervoor en over de invulling van compenserende maatregelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke alternatieven voor de opt-in bij ETS-2 en de bijmengverplichting zijn onderzocht? Waarom is hier niet voor gekozen?
Ja, zie antwoorden op vragen 2–4.
Is de veronderstelling juist dat de verschillende beprijzingsmaatregelen voor de glastuinbouw optellen tot ongeveer 200 euro per ton CO2, terwijl voor het bereiken van het sectordoel maar ongeveer 100 euro per ton CO2 nodig is?
Wij kunnen uw veronderstelling niet toetsen aangezien onduidelijk is welke maatregelen wel en niet zijn meegenomen in de door u genoemde beprijzingsniveaus. De beprijzing in de glastuinbouwsector bestaat op dit moment uit een combinatie van de energiebelasting op aardgas en een aparte CO2-heffing voor de glastuinbouw. De komende jaren wordt de energiebelasting op aardgas voor de glastuinbouw stapsgewijs verhoogd, doordat het verlaagd energiebelastingtarief glastuinbouw wordt afgebouwd en de bestaande inputvrijstelling voor gebruik van aardgas voor elektriciteitsproductie geleidelijk wordt beperkt. Doordat via de inputvrijstelling een deel van het aardgasverbruik is vrijgesteld en de energiebelasting een degressieve tariefstructuur kent, verschilt de hoogte van de CO2-prijs per tuinder. Bovenop de energiebelasting op aardgas geldt per 1 januari van dit jaar een aparte CO2-heffing voor de glastuinbouw. De hoogte van het heffingstarief wordt afgesteld op wat nodig is om het afgesproken restemissiedoel van 4,3 Mton in 2030 te realiseren.
In de vorige tariefstudie (2024) hebben Berenschot en Kalavasta berekend dat een heffingstarief van de CO2-heffing van circa 100 euro/ton CO2 in 2030 nodig is om het afgesproken restemissiedoel te halen2. Doordat er ook maatregelen in de energiebelasting zijn genomen is toen geadviseerd om een tariefhoogte van circa 14,5 euro/ton CO2 te hanteren. Uit de klimaat- en energieverkenning van PBL bleek afgelopen najaar dat de glastuinbouw nog niet op koers ligt om het afgesproken klimaatdoel te halen. Het kabinet laat daarom een nieuwe tariefstudie uitvoeren om de benodigde CO2-prijs te berekenen. De eerste concept resultaten van deze studie laten zien dat het tarief van de CO2-heffing glastuinbouw in 2030 moet stijgen naar 42,50 euro/ton CO2 om in 2030 het sectordoel te bereiken. De berekeningen van de tariefstudie worden op dit moment afgerond en met Prinsjesdag met de Kamer gedeeld.
Het kabinet is voornemens om per 2027 de glastuinbouw onder ETS2 en de bijmengverplichting groen gas te brengen. Hiermee zou de totale CO2-prijs inderdaad hoger worden dan nodig om het afgesproken restemissiedoel te borgen. Als compensatie is het kabinet daarom voornemens om de CO2-heffing glastuinbouw af te schaffen, een kostencompensatieregeling voor ETS2 uit te werken en de energiebelastingtarieven voor de glastuinbouw aan te passen.
Hoe verhouden de uitvoeringslasten van een eventuele uitzondering van de glastuinbouw voor ETS-2 en de bijmengverplichting zich tot de uitvoeringslasten van de gewenste bedrijfsspecifieke compensatie?
Naar verwachting zouden de lasten van een uitzondering gelijk of groter zijn dan van een compensatieregeling, zowel voor de overheid als voor tuinders. De NEa geeft aan dat het ETS2 slecht uitvoerbaar, slecht handhaafbaar en fraudegevoelig is als glastuinbouw uitgezonderd blijft. Het leidt tot hoge administratieve lasten voor zowel energieleveranciers als glastuinbouwbedrijven en er wordt een ongelijk speelveld in de sector in Nederland gecreëerd. Een uitzondering lost namelijk het probleem zoals toegelicht in antwoord 2 niet op, namelijk dat energieleveranciers geen onderscheid kunnen maken. In geval van een uitzondering krijgen tuinders nog steeds te maken met doorberekende ETS2-kosten. Omdat deze kosten bij een opt-out onterecht zouden zijn, zou Nederland een Europese teruggaveregeling kunnen implementeren om tuinders achteraf te compenseren voor de onterecht gemaakte kosten. Daarbij blijft dan echter onduidelijk tot welk niveau een tuinder gecompenseerd zou mogen worden, omdat niet goed vast te stellen is welk deel van de doorberekende ETS2-kosten terecht of onterecht zijn. De lasten zijn dus in dat geval niet alleen hoger, er zou ook meer rechtsonzekerheid ontstaan.
Kunt u de nieuwe tariefstudie van de CO2-heffing glastuinbouw, uitgevoerd door Kalavasta en Berenschot, voor de debatten over de voorjaarsbesluitvorming met de Kamer delen?
Berenschot en Kalavasta zullen de tariefstudie uiterlijk in september afronden, dit mede op basis van input vanuit de glastuinbouwsector. De tariefstudie zal op dat moment ook met de Kamer worden gedeeld.
Acht u de genoemde verhoging van de CO2-heffing van 17,70 euro naar 42,50 euro per ton CO2 de meest kosteneffectieve en haalbare maatregel om het sectordoel te halen? Hoe is de problematiek van netcongestie, waardoor veel tuinders de voor verduurzaming noodzakelijke aansluiting op het net niet kunnen krijgen, meegewogen?
Het kabinet is tot een evenwichtig pakket aan maatregelen gekomen om de verduurzaming van de glastuinbouw op koers te houden. Dit betreft naast het verhogen van de prijs van aardgas (via ETS2 en kostencompensatieregeling) ook het reserveren van 200 miljoen uit het Klimaatfonds voor de glastuinbouw. Met deze middelen kunnen de randvoorwaarden voor verduurzaming van de glastuinbouwsector worden verbeterd. Berenschot en Kalavasta is gevraagd om de consequenties van het gehele pakket in beeld te brengen in de definitieve tariefstudie. Daarbij zal het onderzoeksbureau ook nagaan in hoeverre de glastuinbouwsector handelingsperspectief heeft om te verduurzamen. Dit mede met het oog op netcongestie.
Op dit moment werkt het kabinet aan het verbeteren van randvoorwaarden voor energietransitie voor Nederland, bijvoorbeeld met het landelijk actieprogramma netcongestie. Aanvullend is er ook inzet op het verbeteren van de randvoorwaarden specifiek voor de glastuinbouwsector. Zo werkt het kabinet in samenwerking met de sector aan het Actieprogramma Randvoorwaarden Energietransitie Glastuinbouw. Deze zal met Prinsjesdag gedeeld worden.
Kunt u aangeven welke impact (het rekenen met) een CO2-heffing van 42,50 euro per ton CO2 heeft op de economische rendabiliteit van glastuinbouwbedrijven? Hoe verhoudt dit kostenplaatje, inclusief energiebelasting, zich tot het kostenplaatje van CO2-uitstoot voor glastuinbouwbedrijven in omringende landen?
Het benodigde tarief komt in de concept tariefstudie uit op € 42,50 per ton CO2 in 2030 in plaats van € 17,70/ton CO2. Dit komt bovenop de effecten van de energiebelasting. De impact van een € 42,50 per ton CO2 (ca. 7–8 cent per kuub gas) op de economische rendabiliteit op glastuinbouwbedrijven is niet apart doorgerekend. Uit een rapport dat het kabinet met u deelde in januari 2025 volgt dat door een prijsverhoging van 12 cent per kuub gas de kosten kunnen oplopen tot iets meer dan 8% van het bedrijfsresultaat van een glastuinbouwbedrijf. Dit betreft dan vooral grootverbruikers met warmtekrachtkoppeling (wkk), bij bedrijfstypen met een gasketel is de toename minder sterk.3
Om te voorkomen dat overbeprijzing plaatsvindt om het restemissiedoel voor 2030 te halen zet het kabinet in op compensatie van ETS2 en de groen gas bijmengverplichting tot het geactualiseerde benodigde tarief. In april 2026 wordt geëvalueerd of de uitgewerkte compensatie redelijk en tijdig is. Het tarief van de CO2-heffing zal voor 2026 niet worden aangepast, waardoor er op de korte termijn geen effecten worden verwacht voor de rentabiliteit.
Uit een studie van Blue Terra4 uit 2024 blijkt dat de totale kosten in 2023 voor gas en elektriciteit, inclusief belasting, CO2 en netkosten voor de glastuinbouw, ten opzichte van omringende landen redelijk gemiddeld zijn. Voor 2030 verwacht Blue Terra dat de kosten in Nederland sterk toenemen door hogere energiebelasting, invoering CO2-heffing glastuinbouw en sterke stijging Nederlandse nettarieven. Wat omringende landen richting 2030 doen is nog niet geheel bekend. Blue Terra gaf destijds aan dat het risico dat tuinders in Nederland aan hogere kosten worden blootgesteld in 2030 dan omringende landen hoog is.
Gaat u zowel de lastenverzwaringen als gevolg van ETS-2 als van de bijmengverplichting volledig en langjarig compenseren op bedrijfsniveau als kostencompensatie?
Als onderdeel van het pakket wordt een compensatieregeling uitgewerkt die het totale beprijzingsniveau terugbrengt tot de hoogte van het nieuwe CO2-heffingstarief. Het gaat dan om een beprijzingsniveau dat, zoals afgesproken in het convenant, het 2030-doel met voldoende zekerheid borgt. De bijmengverplichting valt niet onder de compensatieregeling i.v.m. staatssteunregels. Om tegemoet te komen aan de lastenstijging wordt de verplichting daarom verlaagd (met 25%) en pas vanaf 2027 ingevoerd, in tegenstelling tot 2026 zoals eerder het voornemen was. De overige lasten vanuit de bijmengverplichting worden fiscaal gecompenseerd, met oog op staatssteungoedkeuring en binnen de grenzen van het herstel- en veerkrachtplan. Ruim voor 2030 gaat het kabinet in gesprek met de sector over nieuwe afspraken voor na 2030 om de balans in stimuleren en beprijzen voort te zetten.
Op welke wijze kunnen het staatssteunkader en de grenzen van het herstel- en veerkrachtplan belemmeringen opwerpen voor volledige bedrijfsspecifieke compensatie? Hoe wordt voorkomen dat het gezien wordt als fossiele subsidie?
In het herstel- en veerkrachtplan zijn afspraken gemaakt ten aanzien van de hoogte van de CO2-heffing glastuinbouw en verlaagde energiebelastingtarieven voor de glastuinbouw in 2025 en 2026. Om de desbetreffende mijlpalen in het herstel- en veerkrachtplan te halen mogen deze hervormingen niet worden teruggedraaid na 2026. Hiermee wordt met name compensatie via de verlaagde energiebelastingtarieven beperkt (tot het niveau van de verlaagde energiebelastingtarieven uit 2026).
Het staatssteunkader is met name relevant bij de vormgeving van de kostencompensatieregeling ter compensatie van ETS2. De gesprekken hierover met de Europese Commissie zullen worden voortgezet aan de hand van de specifieke vormgeving van deze regeling.
De overheid beprijst aardgas mede omdat bij de verbranding hiervan CO2 vrijkomt en dit bijdraagt aan de opwarming van de aarde. Iedere regeling waarbij een sector minder dan de reguliere prijs hoeft te betalen voor aardgas wordt aangemerkt als een fossiele subsidie. Dit geldt ook wanneer er goede redenen zijn om een uitzondering te maken, bijvoorbeeld omwille van de energietransitie. Wat dat betreft kan niet worden voorkomen dat de kostencompensatieregeling en de verlaagde energiebelastingtarieven gezien worden (of blijven) als fossiele subsidie. Hier staan uiteraard de netto hogere lasten van de ETS2 opt-in en bijmengverplichting tegenover.
Kunt u een inschatting geven van de gevolgen van de stapeling van lastenverzwaringen voor de glastuinbouw, inclusief de eerdere fiscale lastenverzwaringen, voor de concurrentiepositie van glastuinbouwbedrijven?
Zie antwoord op vraag 11.
Gaat u bestaande SDE++-projecten niet corrigeren voor de bijmengverplichting, zoals u ook voornemens bent ten aanzien van ETS-2? Zo nee, waarom niet?
De hoogte van de SDE+ subsidie wordt bepaald door het verschil tussen de kostprijs (het basisbedrag) en de marktprijs van het product (het correctiebedrag). Het correctiebedrag voor warmte is uitdagend om vast te stellen voor warmteprojecten omdat er geen marktindex voor warmte is. In plaats daarvan wordt de marktprijs voor warmte berekend op basis van een formule en de groothandelsprijs voor aardgas (TTF). Om duidelijkheid te geven aan projecten wordt deze formule over de looptijd van een project niet meer aangepast. Het correctiebedrag wordt vervolgens jaarlijks berekend met behulp van deze vaste berekeningsmethodiek en de gemiddelde aardgasprijs van dat jaar. De bijmengverplichting is geen onderdeel van de groothandelsprijs van aardgas voor bestaande projecten. Vandaar dat de bijmengverplichting voor bestaande projecten ook niet leidt tot een hoger correctiebedrag en een lagere subsidie.
Bent u ook voornemens bestaande SDE++-projecten die niet gerund worden door een glastuinbouwbedrijf, maar die wel volledig ontwikkeld zijn voor de glastuinbouw (aardwarmte, CCU) niet te corrigeren voor ETS-2 en de bijmengverplichting?
De toezegging om bij uitzondering voor de glastuinbouw binnen de SDE voor bestaande projecten niet te corrigeren voor de ETS2 moet nog worden uitgewerkt. Het moet uitvoerbaar zijn en voldoen aan de kaders voor staatssteun. Op dit moment is het nog niet mogelijk om antwoord te geven op vragen over de reikwijdte van deze uitzondering.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 15 is het voor alle bestaande projecten niet het voornemen om te corrigeren voor de bijmengverplichting.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de business case van nieuwe duurzame energieprojecten als voor zowel ETS-2 als de bijmengverplichting gecorrigeerd zal worden?
Het belangrijkste gevolg voor de business case voor hernieuwbare energieprojecten in een dergelijk scenario is dat minder SDE-subsidie zou worden uitgekeerd als de ETS2 en de bijmengverplichting opgenomen zouden worden in het correctiebedrag. Daar staat tegenover dat projecten een hogere marktprijs kunnen vragen, omdat de kosten voor het fossiele alternatief van hun klanten ook stijgen. Voor de kostenstijging door de bijmengverplichting en de ETS2 opt-in worden tuinders overigens reeds gecompenseerd tot de benodigde tariefhoogte om het doel met voldoende zekerheid te borgen, zoals hierboven toegelicht. Het is lastig om in algemene zin uitspraken te doen over de gevolgen voor de volledige business case van dergelijke projecten omdat het per situatie zal verschillen wat het specifieke effect zal zijn op de business case van een project.
Het artikel ‘KLM-piloten: ‘Veiligheid staat bij de KLM niet langer op’ |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Kent u het artikel «KLM-piloten: «Veiligheid staat bij de KLM niet langer op»» van FTM?1
Ja.
Herkent u de zorgen en geluiden van de KLM-piloten over de veiligheid van hun vliegtuigen en de keuzes rond het onderhoud?
In het artikel van Follow the Money worden zorgen aangehaald van piloten die vliegen op vrachtvliegtuigen. Deze zorgen zijn mij bekend. Zie antwoord 3.
Van wanneer dateert de brief die de piloten aan de ILT hebben gestuurd, met daarin hun zorgen over de «San Marino-route»? Sinds wanneer is het ministerie op de hoogte van het bestaan van deze brief?
De brief getiteld «Zorgen omtrent vliegveiligheid B747–400F operatie KLM Cargo» aan de ILT-Luchtvaartautoriteit dateert van 3 maart 2025. De ILT-luchtvaartautoriteit heeft de brief op 4 maart ontvangen.
Naar aanleiding van de brief is de ILT-luchtvaartautoriteit in gesprek gegaan met de schrijvers van de brief. De ILT-luchtvaartautoriteit heeft hierna een fysieke inspectie uitgevoerd aan een vliegtuig en heeft overleg gehad met de luchtvaartmaatschappij over de opvolging van de meldingen en de veiligheidscultuur. De ILT voert een verdere analyse uit naar de voorvalmeldingen in relatie tot de betreffende vrachtvliegtuigen.
De Kamer is eerder geïnformeerd dat de ILT-luchtvaartautoriteit een uitgebreide toets uitvoert op de aanvraag van het bewijs van luchtwaardigheid en op de controle die al door de luchtvaartmaatschappij zelf is gedaan, voor alle luchtvaartuigen, met onderhoudsgeschiedenis uit het buitenland, die in Nederland worden ingeschreven.
Waarom is deze niet betrokken of genoemd bij de beantwoording van de Kamervragen van 25 maart?2
De genoemde Kamervragen zijn gericht op de registratie van vliegtuigen in San Marino. De vragen zijn feitelijk beantwoord, zonder in te gaan op individuele meldingen die de ILT-luchtvaartautoriteit ontvangt over specifieke ondertoezichtstaanden. Dergelijke meldingen betrekt de ILT-luchtvaartautoriteit in haar reguliere toezicht. Voor deze specifieke casus verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Het melden van voorvallen in de luchtvaart is belangrijk. Om de bereidheid tot meldingen aan te moedigen, worden meldingen in de luchtvaart vertrouwelijk behandeld. In 2024 ontving het Analysebureau Luchtvaartvoorvallen van de ILT meer dan 20.000 meldingen. Niet alle meldingen leiden tot een signaal van de ILT. De ILT-luchtvaartautoriteit rapporteert in brede zin over trends en ontwikkelingen die zij signaleert in de meldingen en in haar toezicht. Een voorbeeld van zo’n signaalrapportage is de Staat van de Luchtvaart. Deze signalen zijn voor het ministerie en de sector van belang om te weten hoe het ervoor staat qua veiligheid en duurzaamheid in de Nederlandse luchtvaart.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het CD Vliegveiligheid?
Het commissiedebat Vliegveiligheid is uitgesteld tot na het zomerreces, de beantwoording is zo spoedig mogelijk verzonden.
Bent u bekend met het bericht ««Gokgedupeerden» willen hun geld terug van onlinecasino’s: maken ze een kans, ze drukten toch zelf op het knopje?»1 2
Kunt u reflecteren op het feit dat gokbedrijf Unibet in de periode voorafgaand aan de legalisering van de onlinekansspelmarkt in 2021 illegaal zeer actief was op de Nederlandse onlinegokmarkt, waarbij duizenden gokkers geld hebben verloren en Unibet hiervoor geen verantwoordelijkheid neemt?
Vindt u het wenselijk dat gokbedrijven zoals Unibet, PokerStars en Bwin, die jarenlang illegaal online kansspelen hebben aangeboden in Nederland, hierna gewoon een vergunning kunnen krijgen voor de Nederlandse onlinegokmarkt? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Bent u van mening dat wanneer een gokbedrijf weigert mee te werken aan de aangespannen rechtszaken door gedupeerde gokkers, zoals het weigeren om gokkers te compenseren of transactiegegevens te verstrekken, dit geen consequenties hoeft te hebben voor de vergunning? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Hoe beoordeelt u het feit dat Unibet geen transactiegegevens meer verstrekt om zo de rechtsgang van de gokkers te frustreren?
Bent u het ermee eens dat het doelbewust saboteren van gokkers die naar de rechter stappen vanwege verloren geld bij illegale gokbedrijven, de geloofwaardigheid en zorgplicht van het online gokbedrijf zodanig aantast dat de vergunning direct moet worden ingetrokken? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om over deze specifieke casus in gesprek te gaan met de Kansspelautoriteit (Ksa) om te onderzoeken welke stappen ondernomen kunnen worden om te voorkomen dat nog meer gokkers geen inzicht krijgen in de transactiekosten en betalingsoverzichten van hun verloren geld?
Vindt u dat een gokbedrijf zoals Unibet een veilig en gecontroleerd aanbod van online kansspelen – een belangrijke doelstelling van het legaliseren van online kansspelen – creëert wanneer stelselmatig gegevens worden achtergehouden om te voorkomen dat gokkers hun verloren geld terug kunnen eisen van de periode dat het gokbedrijf illegaal online kansspelen aanbood in Nederland?
Heeft Unibet zich gehouden aan de afkoelperiode die inhoudt dat twee jaar en negen maanden voorafgaand aan de datum dat een aanvraag tot een vergunning is ingediend, het bedrijf zich heeft onthouden van online kansspelaanbod gericht op Nederland?
In antwoord op eerdere schriftelijke vragen van het lid Boswijk (CDA), op 15 januari 2025, over de casus dat Unibet geen inzage geeft in transactiegegevens, heeft u geantwoord dat u de Ksa en de Autoriteit Persoonsgegevens gewezen heeft op deze casus. Zijn er daarna vervolgstappen ondernomen door de Ksa of de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)? Zo nee, waarom niet?
Heeft u deze casus inderdaad onder de aandacht gebracht bij andere Europese lidstaten, in het bijzonder bij Malta, en zo ja, welke concrete afspraken zijn hierover gemaakt?
Worden er vanuit Europa stappen ondernomen om Malta aan te spreken op de aangenomen Bill-55?
De terreurdreiging vanuit Pakistan en de Nederlandse wapenexport naar dat land. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
|
Bent u bekend met het NRC-artikel van 20 mei 2025 waaruit blijkt dat Nederland de op één na grootste wapenexporteur naar Pakistan is?1
Kunt u reflecteren op de belangenafweging omtrent de wapenexport naar Pakistan, in het bijzonder gezien herhaaldelijke kritiek van de Verenigde Naties, de Europese Unie en de Verenigde Staten op de vermeende steun van Pakistan aan jihadistisch terrorisme, en de mogelijke gevolgen voor de Nederlandse en Europese internationale positie?2 3 4
Bent u zich ervan bewust dat het Pakistaanse leger, waaraan Nederland militaire goederen levert, jihadisten eert die zijn omgekomen bij de Indiase vergeldingsactie met staatsbegrafenissen en militaire eerbewijzen?5 6 Deelt u de mening dat een staat die terroristen faciliteert, beschermt én eert, per definitie uitgesloten moet worden van militaire handelssamenwerking met Nederland?
Hoe beoordeelt u de risico’s dat Nederlandse exporten van militaire goederen naar Pakistan, zoals de € 27,2 miljoen aan radarsystemen in mei 2024 en de € 69 miljoen in 2017, kunnen bijdragen aan de capaciteit van terroristische groeperingen?
Welke controlemechanismen hanteert Nederland om te voorkomen dat militaire goederen, direct of via het Pakistaanse leger, in handen van jihadistische netwerken vallen? Acht u die afdoende, gezien de aantoonbare verwevenheid met terreur?
Bent u bereid om volledige transparantie te bieden over alle exporten van militaire goederen vanuit Nederland naar Pakistan van de afgelopen vier jaar (2021–2025), inclusief bedragen en goederen, gezien de onthullingen dat eerdere exporten zoals die van € 27,2 miljoen in 2024 niet aan de Kamer zijn gemeld? Zo ja, kunt u dat in deze beantwoording aangeven?7
Welke signalen heeft de Nederlandse overheid ontvangen van de Indiase Minister van Buitenlandse Zaken tijdens diens recente werkbezoek aan Nederland over de wapenexport naar Pakistan? Hoe serieus neemt de Nederlandse regering deze signalen en welke concrete stappen gaat de Nederlandse regering nemen om hier gehoor aan te geven?
Kan het kabinet aangeven of er brede signalen zijn dat de situatie in Kashmir repercussies heeft voor de sociale cohesie in Nederland, bijvoorbeeld voor de hindoegemeenschap zoals de Telegraaf schrijft op 23 mei 2025?8