De groeiende angst onder activisten om naar Marokko te gaan |
|
Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Activisten wagen niet meer de oversteek naar Marokko voor vakantie»1 en van het bericht «Te kritisch? Dan zit een vakantie naar Marokko of Turkije er niet meer in»?2
Ja.
Wat is uw inhoudelijke reactie op de berichten?
Het wel of niet afreizen naar landen blijft een eigen afweging en verantwoordelijkheid. Het is uiteraard te betreuren als zorgen om de persoonlijke veiligheid hierin een overweging zijn. Er zijn noch bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken noch bij de ambassade signalen binnen gekomen over toegenomen onveiligheid.
Heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken signalen ontvangen over de toegenomen onveiligheid voor activisten? Hoe is daarop gereageerd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het meldpunt «Veilig in de Rif» waar bezorgde Riffijnen zich kunnen melden voor steun en advies? Heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken zelf een meldpunt voor activisten die zich bedreigd voelen? Bent u bereid een dergelijk meldpunt open te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennisgenomen van het initiatief vanuit een aantal organisaties voor een meldpunt. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen eigen meldpunt voor activisten. Het bestaande contactcenter van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is 24/7 bereikbaar voor alle Nederlanders in het buitenland. Ik zie dan ook geen reden voor een apart meldpunt.
Wat vindt u ervan dat Nederlanders met een Marrokaans paspoort niet meer terug durven naar Marrokko als zij zich kritisch uitlaten over het beleid van de Marrokkaanse regering?
Het zou te betreuren zijn als individuen zich niet veilig voelen om af te reizen naar Marokko vanwege zorgen over hun persoonlijke veiligheid. In het algemeen geldt dat iedereen zich in een land dient te houden aan lokale wetten, regels en gebruiken.
Op welke wijze ondersteunt u activisten die Marokko bezoeken om hun veiligheid aldaar te bevorderen? Zijn uw inspanningen afdoende, nu blijkt dat 60 procent van de activisten niet terug durft naar Marokko?
Iedereen met de Nederlandse nationaliteit kan indien nodig een beroep doen op consulaire bijstand.
Heeft u contact gehad met uw Marokkaanse ambtsgenoot over de risico’s die deze activisten ervaren? Zo ja, wanneer, en wat was daarvan de uitkomst? Zo nee, op welke termijn bent u bereid alsnog in contact te treden?
Ik heb vorig jaar tijdens mijn bezoek aan Rabat bij mijn gesprekspartners aandacht gevraagd voor de veiligheid van Nederlanders die afreizen naar de Rif. Zij gaven indertijd aan dat er geen reden is voor zorgen zolang er geen sprake is van gewelddadige verstoring van de orde.
Hoe omschrijft u in het algemeen de veiligheid van Nederlanders in Marokko? Ziet u daarbij bepaalde trends, zoals toenemende onveiligheid?
Voor advies over de veiligheid van Nederlanders in Marokko verwijs ik naar het reisadvies, dat de meest actuele informatie bevat.
Vindt u dat de Nederlandse overheid zich krachtig moet uitspreken tegen tegen arrestatie van mensen met een Nederlands paspoort? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is hier geen aanleiding toe.
Wanneer bent u bereid te erkennen dat Marokko in het algemeen geen veilig land is voor activisten uit het Rif-gebied?
Het reisadvies voor steden in de Rif is geel, dit betekent dat er veiligheidsrisico’s zijn voor iedereen en dat mensen daar voorzichtig moeten zijn. Iedereen die op reis gaat wordt geadviseerd kennis te nemen van het reisadvies alvorens een persoonlijke afweging te maken over het al dan niet afreizen.
Kosten gerelateerd aan de sociale zekerheid van allochtonen |
|
Emiel van Dijk (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger1 op de schriftelijke vragen van het lid Fritsma van 10 jaar geleden – 17 juli 2009- over de kosten die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet-westerse) allochtonen in Nederland? Bent u bereid deze vragen nu wel van een gedegen inhoudelijk en financieel antwoord te voorzien?
Ja, de eerder gestelde vragen zijn mij bekend. Als altijd stuur ik u een zorgvuldige beantwoording.
Kunt u aangeven welk deel van alle voorzieningen (zoals bijstand en remigratie uitkeringen), volksverzekeringen en werknemersverzekeringen aangewend wordt voor (niet westerse) allochtonen, gelet op het aandeel van deze groep in de bevolking, de oververtegenwoordiging van deze groep in bijvoorbeeld de bijstand, de gezinssamenstelling en leeftijdsopbouw van deze groep (die van invloed is op bijvoorbeeld de kinderbijslag)?
Het CBS stelt jaarlijks cijfers beschikbaar over het gebruik van socialezekerheidsregelingen naar herkomst. Het meest recente complete beeld van het gebruik van uitkeringen betreft september 2017.
In onderstaande analyse van het gebruik van uitkeringen worden twee leeftijdsgroepen onderscheiden: van 15 jaar tot de AOW-leeftijd (in 2017: 65 jaar en 9 maanden) en boven de AOW-leeftijd.
De Nederlandse bevolking van 15 jaar tot AOW-leeftijd wordt gecategoriseerd naar hun arbeidsmarktstatus: Werk, Uitkering en Geen werk of uitkering.
Onder de categorie «werk» vallen personen die op de laatste vrijdag van september van het verslagjaar 2017 wonen in Nederland, en een inkomensbron hebben uit arbeid als werknemer, arbeid als zelfstandige of als overig-arbeider. Onder de categorie «uitkering» vallen personen die inkomen hebben uit een bijstandsuitkering, arbeidsongeschiktheidsuitkering of ziektewet, dan wel een werkloosheidsuitkering. Onder de subcategorie «sociale voorzieningen overig» worden personen gerekend die inkomen hebben uit de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW); de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ); het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz); de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen jonggehandicapten (Wajong); Oorlogs- en verzetspensioenen alsmede niet nader te bepalen overige uitkeringen. Onder de categorie «geen werk of uitkering» vallen personen waarvan geen inkomen uit werk of uitkering bekend is.
In 2017 hadden 413 duizend personen zowel werk als een uitkering. Van deze groep had 75,8 procent geen migratieachtergrond (313 duizend personen), 9,6 procent een westerse migratieachtergrond (40 duizend personen) en 14,6 procent een niet-westerse migratieachtergrond (60 duizend personen).
Onderstaande CBS-tabellen geven het algemene beeld van de Nederlandse bevolking van 15 jaar tot AOW-leeftijd, verdeeld naar belangrijkste inkomensbron en naar migratieachtergrond over 2017, in absolute aantallen en percentages.
Personen zonder migratieachtergrond
Personen met een westerse migratieachtergrond
Personen met een niet-westerse migratieachtergrond
Totaal
6.623
816
894
8.333
882
137
381
1.400
w.v.
AO en ziektewet
381
51
91
523
Bijstand
179
44
234
456
WW
153
25
27
205
Sociale voorzieningen overig
197
21
38
256
1.012
241
341
1.594
8.516
1.194
1.616
1.1326
Bron: CBS
Personen zonder migratieachtergrond
Personen met een westerse migratieachtergrond
Personen met een niet-westerse migratieachtergrond
Totaal
77,8%
68,4%
55,3%
73,6%
10,4%
11,5%
23,6%
12,4%
w.v.
AO en ziektewet
4,5%
4,3%
5,6%
4,6%
Bijstand
2,1%
3,7%
14,5%
4,0%
WW
1,8%
2,1%
1,7%
1,8%
Sociale voorzieningen overig
2,3%
1,8%
2,3%
2,3%
11,9%
20,2%
21,1%
14,1%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
Bron: CBS
In 2017 ontvingen 381.000 personen met een niet-westerse migratieachtergrond een uitkering. Dit is 23,6 procent van alle personen met een niet-westerse migratieachtergrond in deze leeftijdsgroep. Bij de personen zonder migratieachtergrond ging het om 882.000 personen (10,4%) en bij personen met een westerse migratieachtergrond waren het 137.000 personen (11,5%) die een uitkering ontvingen.
Tabel 3 geeft de verdeling van de verschillende uitkeringspopulaties weer.
Personen zonder migratieachtergrond
Personen met een westerse migratieachtergrond
Personen met een niet-westerse migratieachtergrond
Totaal
65,3%
9,7%
24,9%
100,0%
w.v.
AO en ziektewet
74,1%
9,6%
16,3%
100,0%
Bijstand
39,8%
9,6%
50,5%
100,0%
WW
75,1%
12,0%
12,9%
100,0%
Sociale voorzieningen overig
78,2%
8,0%
13,7%
100,0%
Bron: CBS
In de gehele bevolking van 15 jaar tot AOW-leeftijd heeft 75,2% geen migratieachtergrond, 14,3% een niet-westerse migratieachtergrond en 10,5% een westerse migratieachtergrond. De verdeling per type uitkering wijkt hier het meest van af bij bijstandsuitkeringen. Van de totale bijstandspopulatie in 2017 bestond 50,5% uit personen met een niet-westerse migratieachtergrond, 39,8% waren personen zonder migratieachtergrond en 9,6% personen met een westerse migratieachtergrond.
Bij de cijfers moet, net zoals in 2009, worden opgemerkt dat personen met een (niet-westerse) migratieachtergrond een zeer gemêleerde groep vormen, zowel naar migratiemotief, herkomstland, persoonskenmerken (leeftijd, opleidingsniveau en taalbeheersing), als verblijfsduur.
Personen zonder migratieachtergrond
Personen met een westerse migratieachtergrond
Personen met een niet-westerse migratieachtergrond
Totaal
2.650
294
112
3.056
127
85
106
318
w.v.
Aanvullend bijstand
4
8
34
46
Bron: CBS
Personen zonder migratieachtergrond
Personen met een westerse migratieachtergrond
Personen met een niet-westerse migratieachtergrond
Totaal
86,7%
9,6%
3,7%
100,0%
39,9%
26,8%
33,3%
100,0%
w.v.
Aanvullend bijstand
8,4%
16,7%
74,9%
100,0%
Bron: CBS
Van de 3.056.000 in Nederland wonende AOW-gerechtigden die in 2017 AOW ontvingen, waren er circa 112.000 ouderen met een niet-westerse migratieachtergrond (3,7% van het totaal), circa 294.000 ouderen met een westerse migratieachtergrond (9,6% van het totaal) en circa 2.650.000 ouderen zonder migratieachtergrond (86,7% van het totaal).
Als iemand buiten Nederland gewoond of gewerkt heeft, dan is de persoon mogelijk niet verzekerd geweest en kan het AOW-pensioen lager uitvallen. Voor elk jaar dat een persoon niet verzekerd is, wordt 2% gekort op het AOW-pensioen. In 2017 werden circa 106.000 personen met een niet-westerse migratieachtergrond gekort op hun AOW (33,3% van het totaal). Bij de ouderen met een westerse migratieachtergrond ging het om circa 85.000 personen (26,8% van het totaal) en bij ouderen zonder migratieachtergrond ging het om circa 127.000 personen (39,9% van het totaal).
Een groep van circa 46.000 in Nederland wonende AOW-ers met een gekorte AOW, ontvangt aanvullend een AIO-uitkering (bijstand voor ouderen). Hiervan valt 74,9% (34.000 personen) onder de categorie personen met een niet-westerse migratieachtergrond, 16,7% (8.000 personen) onder de categorie personen met een westerse migratieachtergrond en 8,4% (4.000 personen) onder de categorie personen zonder migratieachtergrond.
Het percentage van de geëxporteerde AOW-uitkering dat naar ouderen met een (westerse of niet-westerse) migratieachtergrond gaat, is net zoals in 2009 onbekend.
Artikel 13 (x € 1 mln.)
2014
2015
2016
2017
2018
Facilitering remigratiewet
39
45
44
43
42
Het doel van de Remigratiewet is om personen, die niet zelf hun remigratie kunnen bekostigen en waarvoor het Rijk een bijzondere verantwoordelijkheid2 heeft, onder strikte voorwaarden tegemoet te komen door hen een voorziening te bieden om vrijwillig terug te gaan naar hun land van herkomst. Er is een uitfasering van toepassing voor deze wet: vanaf 2025 zijn nieuwe aanvragen voor een remigratie uitkering niet meer mogelijk.
De kosten hebben betrekking op een maandelijkse remigratie uitkering en tegemoetkoming ziektekosten. Op dit moment maken 14.000 personen, inclusief personen met een nihil uitkering, gebruik van deze regeling.
Kunt u aangeven wat de weerslag hiervan is op de kosten die hierdoor ten aanzien van (niet westerse) allochtonen worden gemaakt, inclusief uitvoeringskosten van bijvoorbeeld UWV?
De totale kosten van de sociale zekerheid in Nederland bedragen in 2019 ruim € 81 miljard. Van die € 81 miljard, betreft iets minder dan de helft (€ 39 miljard) de AOW, ruim € 13 miljard de arbeidsongeschiktheidsregelingen, bijna € 10 miljard werkloosheidsregelingen en bijstand, € 9 miljard de kind- en kinderopvangregelingen en ca. € 3 miljard overige uitkeringen (o.m. Anw, ZW, Wazo). Uitvoering van de sociale zekerheid en re-integratie kosten elk ca. € 2 miljard. Andere SZW-gerelateerde uitgaven betreffen onder meer uitgaven aan de Wet tegemoetkoming loondomein (Wtl). Het CBS heeft geen gegevens over de kosten van het gebruik van de sociale zekerheid uitgesplitst naar personen met en zonder (niet-westerse) migratieachtergrond.
De aandelen personen met een migratieachtergrond in de populaties van de verschillende socialezekerheidsregelingen (zie ook de beantwoording vraag 2) kunnen niet één-op-één worden doorvertaald in kosten. Immers, de hoogte van WAO-, WIA en WW-uitkeringen is afhankelijk van het oude loon. Aangezien personen met een migratieachtergrond een gemiddeld lager loon verdienen dan personen zonder migratieachtergrond, zijn hun WAO-, WIA- en WW-uitkeringen lager dan gemiddeld. Een soortgelijke redenatie geldt voor de hoogte van de AOW-uitkering die afhankelijk is van het aantal jaren dat iemand in de 50 jaar voorafgaande aan de AOW-leeftijd in Nederland heeft gewoond. De gemiddelde AOW-uitkering van personen met een migratieachtergrond is daardoor lager dan die van personen zonder migratieachtergrond.
Voor het antwoord op de vraag naar de opbrengsten van personen met een (niet-westerse) migratieachtergrond wordt verwezen naar de begeleidende brief. (Kamerstuk 30 573, nr. 176)
Wat is het totaal van de overige SZW-gerelateerde kosten die, gelet op eerdergenoemde factoren, voor (niet westerse) allochtonen worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhouden bedoelde kosten zich tot de opbrengsten die bedoelde groep oplevert op het terrein van SZW?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gegevens heeft u betrokken bij de bepaling van het aandeel van niet- westerse allochtonen in de bevolking, de oververtegenwoordiging van deze groep in bijvoorbeeld de bijstand, de gezinssamenstelling en leeftijdsopbouw van deze groep?
Voor de beantwoording van de Kamervragen zijn de cijfers van het CBS3 geraadpleegd en de Rijksbegroting.
Kunt u de kosten uitsplitsen naar: dit jaar, de afgelopen 5 jaar en (geprognosticeerd) het komende jaar en de komende 5 jaar?
Zie het antwoord op vragen 3,4 en 5
Indien de hier gevraagde kosten niet exact zijn vast te stellen, wat is hier de reden van en kunt u in ieder geval een reële schatting maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De berichten inzake bewapening van boswachters |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Noord-Hollandse boswachters moeten na tien jaar wapenstok en pepperspray inleveren, crimineel heeft vrij spel in natuurgebieden»1 en «Boswachters Recreatie Noord-Holland krijgen wapenstok en pepperspray terug»2?
Ja.
Herinnert u zich het Besluit van de Minister voor Rechtsbescherming van 2 juli 2019 nr. BOACAT2019/034, strekkende tot aanwijzing van buitengewoon opsporingsambtenaren bij de Recreatie Noord-Holland N.V.?3
Ja.
Deelt u de mening dat boswachters en andere buitengewoon opsporingsambtenaren in het buitengebied, de zogenaamde groene BOA’s, een zeer waardevolle bijdrage leveren aan het houden van toezicht in het buitengebied?
Ja, deze meningen deel ik.
Het bredere vraagstuk rondom een adequate handhaving in het buitengebied komt aan de orde in het plan van aanpak «Versterking van toezicht en handhaving in het buitengebied» (Kamerstuk 33 576, nr. 138) dat ik samen met mijn ambtgenoot van LNV op 30 oktober 2018 naar de Kamer heb gestuurd. Ik heb de Kamer toegezegd om begin 2020 over de voortgang hiervan te rapporteren. In de uitwerking van het plan van aanpak wordt ook gekeken naar de uitrusting van boa’s.
Deelt u voorts de mening dat groene BOA’s de beschikking moeten hebben over de juiste instrumenten om hun taak uit te voeren?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitgebreid toelichten waarom het besluit is genomen dat een bepaald aantal boswachters opeens hun wapenstok en pepperspray moesten inleveren? Kunt u hierbij ook ingaan op de totstandkoming van het negatieve advies van de politie en het openbaar ministerie, dat mede heeft geleid tot het besluit?
De procedure voor de aanvraag of verlenging van een akte van opsporingsbevoegdheid met toekenning van geweldsmiddelen en de beoordelingscriteria is geregeld in het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (https://wetten.overheid.nl/BWBR0007013/2018-07-01) en de Beleidsregels buitengewoon opsporingsambtenaar (https://wetten.overheid.nl/BWBR0039766/2018-10-26). Samengevat is de aanvraagprocedure als volgt ingericht. De aanvragende instantie vraagt de korpschef en de hoofdofficier van justitie advies ten aanzien van de noodzaak van de gevraagde opsporingsbevoegdheid en toekenning van geweldsmiddelen. De aanvragende instantie stuurt vervolgens – ingeval van verlenging uiterlijk drie maanden voor het verlopen van de geldigheidsduur – de aanvraag, samen met de adviezen, aan de Minister voor Rechtsbescherming (Dienst Justis). Zo spoedig mogelijk doch in elk geval binnen drie maanden wordt daarop beslist. Tegen dit besluit kan de aanvragende instantie in bezwaar en beroep.
In dit specifieke geval is op 6 juni 2019 een aanvraag tot verlenging van het categoriale besluit van 24 juni 2014, BOACAT2014/036 ingediend. Gelet op het gegeven dat het bestaande categoriale besluit op 7 juli 2019 zou aflopen en daarmee de opsporingsbevoegdheid zou komen te vervallen is, na overleg met de aanvrager, de ingediende aanvraag met spoed beoordeeld. Omdat de toezichthouders in dit geval negatief hadden geadviseerd over het toekennen van de wapenstok en de pepperspray, is het categoriaal besluit (bij besluit van 2 juli 2019, nr. BOACAT2019/034) verlengd met enkel de toekenning van het geweldsmiddel handboeien. Hiermee is het vervallen van de opsporingsbevoegdheid per 7 juli 2019 voorkomen. Een zorgvuldig te nemen besluit omtrent toekenning van de pepperspray en de wapenstok vergde meer tijd. Omdat de procedure ten aanzien van een eventuele toekenning van deze geweldsmiddelen nog loopt, onthoud ik mij van een nadere toelichting op deze zaak.
Kunt u aangeven waarom een aantal dagen later voornoemd besluit is teruggedraaid?
Er is – verwijzend naar mijn antwoord op de vragen 5 en 7 – geen sprake van het terugdraaien van voornoemd categoriaal besluit. Er zijn mij geen andere soortgelijke gevallen bekend. De huidige procedures zijn duidelijk genoeg en ik zie op dit moment geen aanleiding deze te verduidelijken
Ik heb periodiek overleg met de boa-bonden. Daarin komen thema’s aan bod die mijn verantwoordelijkheid raken. Het thema veiligheid van boa’s en welke bewapening daarbij passend is, kan in algemene zin in een volgend overleg met de boa-bonden worden besproken.
Kunt u aangeven hoe de huidige procedure van vergunningverlening ingericht is?
Zie antwoord vraag 5.
Kan, naar aanleiding van het teruggedraaide besluit, de conclusie getrokken worden dat de huidige procedures met betrekking tot het aanvragen van geweldsmiddelen niet duidelijk genoeg zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze procedures te verduidelijken zodat groene BOA’s de Nederlandse buitengebieden op een adequate manier kunnen blijven beschermen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid met de Nederlandse BOA Bond (NBB) in overleg te treden over voornoemde situatie en afspraken te maken hoe dit in de toekomst kan worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met soortgelijke situaties die zich in het verleden hebben voorgedaan? Zo ja, kan in deze gevallen worden bekeken of een herbeoordeling op zijn plaats is?
Zie antwoord vraag 6.
Het berechten van Nederlandse Syrië-gangers door de Koerdische autoriteiten in Noord-Syrië |
|
Sven Koopmans (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Les Kurdes de Syrie prêts à juger les djihadistes français»?1
Ja.
Zult u, conform de motie Laan-Geselschap c.s.2, alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat (ook) Nederlandse jihadisten daar worden berecht waar zij hun afgrijselijke misdaden hebben begaan?
Ja. Uitreizigers moeten verantwoording afleggen voor misdrijven die zij hebben gepleegd en hiervoor worden berecht. Bij voorkeur in de regio waar de misdaden hebben plaatsgevonden. Om die reden onderzoekt Nederland met internationale partners de mogelijkheden voor een vorm van berechting in de regio.
Zult u daartoe in overleg treden met de Koerdische autoriteiten in Noord-Syrië om te zien wat zij nodig hebben om hun aanbod van lokale berechting gestand te doen?
In de huidige situatie is onvoldoende sprake van een duidelijke langetermijnstrategie voor de regio. Het kabinet is terughoudend met het maken van afspraken of samenwerken met niet-statelijke entiteiten die feitelijk gezag uitoefenen over een gebied waar de betreffende regering effectief geen gezag meer uitoefent. Dit vanwege de invloed die deze afspraken of samenwerking kunnen hebben op het aanzien van deze niet-statelijke entiteiten en op de relaties met andere actoren en landen in de regio.
Is het kabinet bereid om de benodigde financiële en juridische ondersteuning te bieden om dit mogelijk te maken, al dan niet samen met andere relevante partners?
Nederland zet in op vervolging en berechting van ISIS-strijders en richt zich daarbij op de benadering die nodig is om hiertoe te komen. Dit heeft tot nu toe geresulteerd in een brede inzet, waarbij ook het belang van bewijsvergaring, detentie, rehabilitatie en re-integratie in Irak en Syrië in acht worden genomen. Nederland draagt hier al op diverse manieren aan bij, bijvoorbeeld door het steunen van bewijsvergaringsmechanismen in Irak (UNITAD) en Syrië (IIIM). Samen met internationale partners wordt bekeken welke steun verder nodig zal zijn.
Overlegt u met de Franse regering en andere westerse regeringen om te komen tot een gezamenlijke ondersteuning van de geboden rechtsgang, opdat deze ten minste kan voldoen aan de minimumvoorwaarden van een eerlijk proces?
Nederland is met diverse Europese en internationale partners, waaronder Frankrijk, in overleg over de opties die er zijn om tot vervolging en berechting van ISIS-strijders te komen. Leidend zijn naleving van internationale mensenrechtenstandaarden en de beginselen van goede procesorde, waaronder het recht op een eerlijk proces. Daarbij is Nederland tegen de doodstraf en zal daar dus ook niet aan mee werken.
Is het kabinet bereid om, met relevante partners, te investeren in lokale detentiecentra voor (Nederlandse) jihadisten?
Het kabinet voorziet geen steun aan detentiecentra in de Koerdische regio.
Het bericht dat Nederland acht of negen extra F35-straaljagers gaat kopen |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland gaat acht of negen extra F35-straaljagers kopen»?1
Ja.
Waarom moet de Kamer hiervan via de media kennisnemen? Kunt u aangeven hoe dit zich verhoudt met de transparantiebelofte uit de Defensienota 2018 en de informatieverplichting uit de Regeling Grote Projecten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft in de Voorjaarsnota (Kamerstuk 35 210, nr. 1) besloten om de defensie-uitgaven structureel te verhogen met € 162 miljoen extra per jaar en daarnaast ook extra geld beschikbaar te stellen voor investeringen. De politieke intentie voor deze investeringen was reeds aangekondigd in het Nationaal Plan, dat in december 2018 door de Minister-President is ingediend bij de NAVO. In dit plan staan prioritaire capaciteitendoelstellingen die aansluiten bij de capaciteitendoelstellingen van de NAVO.
Uw Kamer is met de antwoorden naar aanleiding van de wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie voor het jaar 2019 (Kamerstuk 35 210 X, nr. 5) geïnformeerd dat de beschikbare middelen worden geïnvesteerd in:
Tot slot zal een deel van de aanvullende beschikbare middelen in ons personeel worden geïnvesteerd.
Daarbij is aangegeven dat uw Kamer uiterlijk in de komende begroting nader wordt geïnformeerd over de concrete invulling van deze ambities.
Bij de daadwerkelijke invulling van de extra aantallen F-35 vliegtuigen zal uw Kamer daarover vooraf worden geïnformeerd, conform de (recent gewijzigde) uitgangspuntennotitie groot project Verwerving F-35 (kenmerk 2019Z03999/2019D09255), zoals vastgesteld in de procedurevergadering van de vaste commissie voor Defensie van 7 maart 2019. Eventuele extra toestellen vallen binnen de reikwijdte van het groot project Verwerving F-35.
In hoeverre klopt de berichtgeving dat u 8 of 9 «vliegende Titanic’s» wilt aanschaffen? Kunt u aangeven waarom Defensie onduidelijk blijft over het werkelijk aantal aan te schaffen «vliegende Titanic’s»? Kunt u ook aangeven hoeveel «vliegende Titanic’s» u werkelijk wilt aanschaffen? Zo nee, waarom niet?
In antwoord op deze vraag verwijzen wij graag naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u limitatief aangeven hoeveel kosten en budgettaire gevolgen verband houden met de aanschaf van 8 «vliegende Titanic’s» versus 9 «vliegende Titanic’s»? Kunt u daarbij ook aangeven waaruit deze kosten en budgettaire gevolgen bestaan? Zo nee, waarom niet?
Bij de daadwerkelijke invulling van de extra aantallen F-35 vliegtuigen zal uw Kamer daarover vooraf worden geïnformeerd inclusief een commercieel vertrouwelijke bijlage met daarin de geraamde kosten (zie ons antwoord op vraag 2).
Bent u bekend met het bericht «Minister-President Rutte en ministers Blok en Bruins naar de Verenigde Staten voor bezoek Witte Huis en handelsmissie Boston»?2
Ja.
Kunt u aangeven of tijdens de voorbereiding en het bezoek aan het Witte Huis en de handelsmissie in Boston besprekingen zijn gevoerd of toezeggingen zijn gedaan in het kader van de «vliegende Titanic»? Kunt u daarbij ook aangeven waaruit deze besprekingen en toezeggingen bestaan en welke gevolgen deze hebben voor Defensie? Zo nee, waarom niet?
De intentie voor de aanschaf van extra F-35’s, zoals die ook met uw Kamer is gedeeld, is bekend bij onze internationale partners. In de voorbereiding op het bezoek aan de VS is gesproken over het voornemen om met een deel van de additionele middelen uit de voorjaarsbesluitvorming additionele F-35’s aan te schaffen. Dat is ook door Minister-President Rutte in het gesprek met de Amerikaanse president kenbaar gemaakt. Zoals wij in antwoord op vraag 4 meldden, zullen wij bij de daadwerkelijke aanpassing van de aantallen F-35 vliegtuigen uw Kamer daarover vooraf informeren.
Kunt u aangeven of de NAVO en/of de Amerikaanse regering, politiek en wapenlobby besprekingen hebben gevoerd met Defensie over de aanschaf van extra «vliegende Titanic's»? Kunt u daarbij ook aangeven waaruit deze besprekingen bestaan? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de zorg dat de aanschaf van extra «vliegende Titanic's» alleen zorgt voor nog meer problemen binnen Defensie, temeer nu de «vliegende Titanic» kampt met technische problemen en ouderdomsverschijnselen en de echte vijand – namelijk de import van mohammedanen – alleen aangepakt kan worden door strenge grensbewaking? Zo nee, waarom niet?
Nederland verwerft 37 vijfde generatie F-35 jachtvliegtuigen, die in 2024 alle taken van de inmiddels verouderde F-16 vliegtuigen gaan overnemen. De verwerving van de F-35 betekent een aanzienlijke versterking van de Nederlandse krijgsmacht, zodat Defensie nog beter in staat is de grondwettelijke taken uit te voeren.
Vindt u het niet beschamend en ronduit verwerpelijk dat u in strijd handelt met uw belofte dat defensiepersoneel op de eerste plaats staat, zolang u het vrijgekomen defensiebudget wel besteedt aan de aanschaf van extra «vliegende Titanic’s», maar niet besteedt aan het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden van defensiepersoneel en veilig materiaal? Zo nee, waarom niet?
Het geld dat vrijkomt met de Voorjaarsnota wordt in verschillende zaken geïnvesteerd. Zoals wij in ons antwoord op vraag 2 aangaven, zal een deel van de beschikbare middelen in ons personeel worden geïnvesteerd. Het personeel van Defensie staat altijd op de eerste plaats en derhalve hebben wij ons sterk gemaakt voor een arbeidsvoorwaardenakkoord dat in het belang is van de mensen in onze organisatie die allen waardevol werk verrichten.
Daarnaast merken wij graag op dat Defensie bij investeringen voor het personeel altijd het beste materieel voor de beste prijs voorstaat. De verwerving van de F-35 betekent een aanzienlijke versterking van de krijgsmacht en verschaft onze militairen het beste materieel voor de uitoefening van hun taken.
Kunt u begrijpen dat de plotselinge aanschaf van extra «vliegende Titanic’s» en het niet volledig willen investeren in de geprioriteerde personeelsproblemen en materiaalproblemen het vermoeden doet ontstaan dat de Lockheed-affaire uit 1976 een vervolg krijgt en/of Defensie gedwongen wordt bij te springen in het JSF-project, nu Turkije recentelijk geschrapt is uit het JSF-project? Bent u bereid deze vermoedens weg te nemen door de Kamer en het defensiepersoneel inzage te geven in alle besluiten, voorbereidingshandelingen en correspondentie die verband houden met de aanschaf van extra «vliegende Titanic's»? Zo nee, waarom niet?
Zoals wij eerder meldden, zullen wij bij de daadwerkelijke aanpassing van de aantallen toestellen uw Kamer vooraf informeren, conform de (recent gewijzigde) uitgangspuntennotitie groot project Verwerving F-35. Daarnaast informeren wij uw Kamer met de jaarlijkse voortgangsrapportage Verwerving F-35 over de belangrijkste ontwikkelingen binnen het project ten aanzien van product, tijd, geld en risico’s. In de eerstvolgende rapportage die u uiterlijk met Prinsjesdag ontvangt, zullen wij zover bekend ook de gevolgen van de schorsing van partnerland Turkije voor het groot project Verwerving F-35 met u delen.
Bent u bereid af te zien van de aanschaf van extra «vliegende Titanic’s» en het vrijgekomen defensiebudget te investeren in een goede arbeidsvoorwaarden voor defensiepersoneel, veilig materiaal en extra grensbewaking? Zo nee, waarom niet?
Zoals wij eerder in de beantwoording van uw vragen meldden, heeft het kabinet de intentie tot investeringen en prioritaire capaciteitendoelstellingen met uw Kamer gedeeld. Tevens is uw Kamer geïnformeerd waaraan de extra middelen uit de Voorjaarsnota worden besteed.
Bent u bereid, indien bovenstaande vragen niet (volledig) kunnen worden beantwoord vanwege privacy- en geheimhoudingsredenen, deze gegevens te anonimiseren en/of toestemming te vragen aan de betrokkenen en/of de Regeling vertrouwelijke stukken van toepassing te verklaren? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit met uw inlichtingenplicht?
De wijze van rapporteren over het groot project Verwerving F-35 is opgetekend in de uitgangspuntennotitie groot project Verwerving F-35, zoals vastgesteld in de procedurevergadering van de vaste commissie voor Defensie van 7 maart 2019.
Daarin is vastgelegd dat u uiterlijk op Prinsjesdag de jaarlijkse voortgangsrapportage project Verwerving F-35 ontvangt en tevens elk voorjaar, uiterlijk tegelijkertijd met het Defensie jaarplan, de financiële verantwoording tegemoet kunt zien.
Kunt u bovenstaande vragen apart beantwoorden, ook indien samenhang bestaat tussen de vragen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Aan allochtonen toe te rekenen kosten op het gebied van woning/huisvesting (sociale huurwoningen, huurtoeslag, subsidies etc.) |
|
Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op de Kamervragen van het lid Fritsma van 10 jaar geleden – 17 juli 2009 – over de kosten die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet-westerse) allochtonen in Nederland? Bent u bereid deze vragen nu wel van een gedegen inhoudelijk en financieel antwoord te voorzien?1
Ja die antwoorden herinner ik mij en zoals altijd ben ik zonder meer bereid uw vragen te beantwoorden, op basis van de informatie die mij daartoe ter beschikking staat. In het onderhavige geval ontbreekt mij die informatie en is het ook niet mogelijk om die – afgezien van de wenselijkheid – binnen een afzienbare termijn te genereren.
Kunt u aangeven welk deel van de aan woning/huisvesting gerelateerde kosten toe zijn te rekenen aan (niet-westerse) allochtonen? Hoe verhouden deze kosten zich tot de relatieve omvang van deze groep in de bevolking?
Nee, dat kan ik niet aangeven. Ik heb geen inzicht in welk deel van alle aan wonen/huisvesting gerelateerde kosten toe te rekenen zijn aan Nederlanders met een (westerse of niet-westerse) migratieachtergrond en kan dit ook niet berekenen.
Kunt u aangeven welk deel van alle aan wonen/huisvesting gerelateerde kosten toe zijn te rekenen aan (niet-westerse) allochtonen? Hoe verhouden deze kosten zich tot de relatieve omvang van deze groep in de bevolking? Welke rol spelen de leeftijdsopbouw van deze groep en andere relevante zaken als het relatief zware beroep op sociale woningbouw en oververtegenwoordiging van de groep in probleemwijken waar veel geld naartoe gaat, in de aan woning/huisvesting gerelateerde kosten die toe zijn te rekenen aan (niet-westerse) allochtonen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke waardestijging de woningvoorraad in Nederland heeft doorgemaakt door verdere verkrapping van het aanbod vanwege het huisvesten van (niet westerse) allochtonen?
Nee. Ik heb daar geen data over beschikbaar en kan daar dus geen inzicht in bieden. En het is tevens de vraag in hoeverre er een causaal verband tussen deze twee factoren bestaat.
Hoe verhouden bedoelde kosten zich tot de opbrengsten die bedoelde groep oplevert op het terrein van huisvesting?
Zie het antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Welke gegevens heeft u betrokken bij de bepaling van bovenstaande?
De gegevens die mij ter beschikking staan zijn de resultaten van het Woononderzoek 2018. Zie ook www.woononderzoek.nl. Daarnaast is navraag gedaan bij het CBS.
Kunt u de kosten uitsplitsen naar: dit jaar, de afgelopen 5 jaar en (geprognosticeerd) het komende jaar en de komende 5 jaar?
Zie het antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Indien de hier gevraagde kosten niet exact zijn vast te stellen: wat is hier de reden van en kunt u in ieder geval een reële schatting maken? Zo nee, waarom niet?
Er wordt geen centrale administratie bijgehouden met als doel inzicht te verkrijgen in alle aan wonen/huisvesting gerelateerde kosten en welk deel daarvan aan Nederlanders met een (westerse of niet-westerse) migratieachtergrond is toe te rekenen. Ook zijn de antwoorden niet herleidbaar uit andere registraties of onderzoeken. Omdat veel verschillende organisaties een rol in de uitvoering van taken op het gebied van huisvesting en wonen (gemeenten, corporaties, provincies, private verhuurders, etc.) is ook geen reële inschatting te maken.
Het bericht ‘Commando’s: ’de Baas’ heeft veel dodelijke aanslagen voorkomen’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Commando’s «de Baas» heeft veel dodelijke aanslagen voorkomen»?1
Ja.
Klopt het dat «de Baas», ook wel bekend als «Windhond32», werkzaam was voor de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD)?
De MIVD verricht onderzoeken in het belang van de nationale veiligheid. In dat kader verzamelt de MIVD onder meer inlichtingen over mogelijke dreigingen tegen uitgezonden eenheden in het buitenland. Deze inlichtingen verkrijgt de MIVD uit verschillende soorten bronnen, waaronder menselijke bronnen. Over de activiteiten van de MIVD en de eventuele inzet van menselijke bronnen kan ik in het openbaar geen mededelingen doen.
In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat bij de MIVD zorgvuldigheid centraal staat als het gaat om het zoeken, het rekruteren, het onderhouden en het uiteindelijk afbouwen van een relatie met een bron. Die zorgvuldigheid is nodig omdat deze informanten en agenten niet zelden een groot persoonlijk risico lopen door het delen van informatie die we nodig hebben om onze militairen veilig te houden.
Ik verwijs u ook naar de beantwoording van vragen van het lid Karabulut over dit onderwerp (vergaderjaar 2018–2019 nr. 1153).
Klopt het dat Windhond32 de locaties en tijdstippen van honderden IEDs (geïmproviseerde explosieven), raketaanslagen en hinderlagen wist te melden waardoor vele (Nederlandse) slachtoffers voorkomen zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Windhond32 informatie had bemachtigd die een positieve invloed had op de veiligheid in Europa?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Windhond32 zeven jaar lang grote risico’s heeft gelopen en zich in veel extreem gevaarlijke netwerken heeft begeven om de veiligheid van Nederlandse militairen te vergroten?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat zijn familie heeft moeten onderduiken als gevolg van zijn werkzaamheden voor de MIVD?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat hij momenteel gediagnosticeerd is met post-traumatische stress stoornis (PTSS)? Klopt het dat Defensie hem niet wil bijstaan met de (financiering van de) behandeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u een brandbrief van leden van het Korps Commando Troepen ontvangen over Windhond32? Klopt het dat deze brief de enorme bijdrage van Windhond32 bevestigt? Wat was uw antwoord op deze brief?
Op 10 december 2018 heb ik een ongedateerde brief ontvangen. Deze brief is niet ondertekend zodat een gericht antwoord niet mogelijk is.
Klopt het dat de MIVD Windhond32 heeft gewezen op een krantenartikel waarin staat dat Nederland Afghanen die voor de Afghaanse veiligheidsdienst hebben gewerkt mogen uitzetten? Was dit bedoeld om Windhond32 onder druk te zetten gezien zijn verleden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Windhond32 schulden heeft gemaakt tijdens zijn dienstverband bij de MIVD en de afronding van dat verband? Klopt het dat er een verschil van mening bestaat tussen Windhond32 en de MIVD over de afronding van (de financiering van) operationale contacten en activiteiten? Klopt het dat Windhond32 als gevolg daarvan additionele schulden heeft gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met leden van het Korps Commando Troepen die schrijven dat de inzet van Windhond32 voor Nederland openlijke erkenning en waardering verdient? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid Windhond32 en zijn familie te ontvangen voor een persoonlijk gesprek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Aan Infrastructuur en Waterstaat gerelateerde kosten van allochtonen |
|
Emiel van Dijk (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op de Kamervragen van het lid Fritsma van tien jaar geleden (17 juli 2009) over de kosten die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet-westerse) allochtonen in Nederland?1 Bent u bereid deze vragen nu wel van een gedegen inhoudelijk en financieel antwoord te voorzien?
In het antwoord op de vragen van 17 juli 2009 is aangegeven dat Infrastructuur en Waterstaat geen indeling in kosten naar burgers met een (niet-westerse/westerse) migratieachtergrond hanteert. Dat is sinds die tijd niet gewijzigd.
Kunt u aangeven welk deel van de aan Infrastructuur en Waterstaat gerelateerde kosten toe zijn te rekenen aan (niet-westerse) allochtonen? Hoe verhouden deze kosten zich tot de relatieve omvang van deze groep?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden bedoelde kosten zich tot de opbrengsten die bedoelde groep oplevert op het terrein van Infrastructuur en Waterstaat?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gegevens heeft u betrokken bij de bepaling van het bovenstaande?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de kosten uitsplitsen naar: dit jaar, de afgelopen vijf jaar en (geprognosticeerd) het komende jaar en de komende vijf jaar?
Zie antwoord vraag 1.
Indien de hier gevraagde kosten niet exact zijn vast te stellen: wat is hiervan de reden en kunt u in ieder geval een reële schatting maken? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de begeleidende brief. (Kamerstuk 30 573, nr. 176)
De toename van agressie tegen weginspecteurs |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Werkplek weginspecteurs Rijkswaterstaat levensgevaarlijk»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ook ik zie dat de werkomstandigheden van de weginspecteurs steeds gevaarlijker worden. De weginspecteurs zijn er om te zorgen dat iedereen zo veilig en vlot mogelijk van A naar B kan rijden. Het is dus in ieders voordeel dat deze mensen hun werk goed uit kunnen oefenen. De weginspecteurs staan daar in weer en wind in gevaarlijke situaties langs de weg. Als ik ergens ontzettend boos van word, is het wel agressief gedrag tegen hulpverleners, zoals de weginspecteurs.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat de directeur-generaal van Rijkswaterstaat aangeeft nooit de publiciteit te zoeken, maar nu een uitzondering maakt omdat gemerkt wordt dat agressief gedrag tegen weginspecteurs toeneemt?
Dat de directeur-generaal een uitzondering maakt, geeft aan dat agressie tegen hulpverleners een ernstige zaak is. Agressiviteit richting medewerkers van Rijkswaterstaat, niet alleen de weginspecteurs maar ook de handhavers op het water, neemt steeds meer toe. De directeur-generaal is en voelt zich als werkgever verantwoordelijk voor een veilige werkomgeving voor al haar mensen, dus ook de weginspecteurs.
Deelt u de mening dat naast fysiek geweld ook agressief gedrag als «een vinger opsteken», spugen of schelden naar mensen die op of naast de weg aan het werk zijn absoluut onacceptabel is?
Die mening deel ik. Ook dergelijk gedrag is volkomen onacceptabel.
Deelt u de mening dat de mensen die voor ons werken aan de weg, de weginspecteurs, de bergers en de wegenwacht bescherming verdienen tegen dit soort wangedrag?
Ik ben het hier van harte mee eens. Iedereen die bij het uitoefenen van zijn of haar functie agressief bejegend wordt, verdient bescherming.
Kunt u aangeven waar de toename van dergelijk wangedrag vandaan komt? Deelt u het gevoel van urgentie om grenzen te stellen en waar mogelijk eerder in te grijpen en de pakkans te verhogen?
In zijn algemeenheid zien we dat de maatschappij verhardt en dat het persoonlijk belang prevaleert boven het algemeen belang. In veel sectoren neemt de agressiviteit richting publieke hulpverleners en handhavers toe. Om hier aandacht voor te vragen en mensen bewust te maken van de effecten van hun gedrag, is de rijksoverheid de campagne #doeslief gestart. Het gevoel van urgentie om agressief gedrag richting hulpverleners aan te pakken deel ik. De Minister van Justitie en Veiligheid is ook bezig om dit aan te pakken.
Bent u bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met de Minister van Justitie en Veiligheid om te kijken welke maatregelen hiertegen genomen kunnen worden?
Mijn ambtsgenoot van Justitie en Veiligheid is druk bezig om maatregelen hiertegen te nemen. Zo is in 2018 de celstraf voor agressief gedrag tegen hulpverleners verhoogd van 1 naar 3 maanden en wordt op dit moment gewerkt aan een wet die moet voorkomen dat mensen die geweld plegen tegen hulpverleners wegkomen met een taakstraf.
Rijkswaterstaat heeft ook regelmatig contact met de politie en het OM over dit onderwerp. Een van de maatregelen die hiermee in gang zijn gezet is het versneld en vereenvoudigd aangifte kunnen doen van agressief gedrag. Een andere maatregel die uit deze gesprekken is voortgekomen, is het gebruik van de noodknop door weginspecteurs.
Het bericht ‘De mobiele lokdoos werkt niet met 5G’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «De mobiele lokdoos werkt niet met 5G»?1
Ja.
Kent u de opvatting van Europol dat identificatie en lokalisatie van verdachten met 5G complex wordt? Zo ja, deelt u de mening van Europol?
Identificatie en lokalisatie van verdachten, maar ook van personen in acute noodsituaties, zal ook in het 5G-netwerk technisch gezien mogelijk zijn. De huidige werkwijze voor het identificeren en lokaliseren van personen werkt echter niet in het 5G-netwerk. Op dit moment wordt in de ambtelijke werkgroep «5G en opsporing» onder voorzitterschap van de politie met daarin het Openbaar Ministerie, Agentschap Telecom en de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat en van Justitie en Veiligheid uitgewerkt welke aanpassingen in werkwijze noodzakelijk zijn om identificatie en lokalisatie van personen in het 5G-netwerk mogelijk te maken. Waar nodig zal de regelgeving op dit punt moeten worden aangepast. Ook de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn hierbij aangesloten met het oog op de gevolgen van de uitrol van 5G voor de taakuitvoering van deze diensten.
Heeft u contact gehad met Europol naar aanleiding van hun geuite zorgen? Zo ja, kunt u aangeven of naar aanleiding van dit contact besloten is actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb hierover contact met Europol. Reeds voordat Europol zorgen uitte is de hiervoor genoemde ambtelijke werkgroep ingericht in opdracht van het kabinet. De werkgroep heeft als opdracht te waarborgen dat de huidige opsporingsmogelijkheden ook in het 5G-netwerk uitgeoefend kunnen worden.
Heeft u naar aanleiding van de geuite zorgen contact gehad met telecomproviders om te bepalen welke mogelijkheden er zijn om opsporings- en veiligheidsdiensten genoeg instrumenten te blijven bieden voor het uitvoeren van hun taken? Zo ja, wat zijn de uitkomsten hiervan? Zo nee, waarom niet?
Ja, er is contact met de telecomproviders over de consequenties van 5G voor de opsporing en de taakuitvoering van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Het uitgangspunt is dat de opsporing en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten hun wettelijke taken kunnen blijven uitoefenen ten behoeve van de nationale veiligheid en het opsporen en vervolgen van strafbare feiten, ongeacht de technologische ontwikkelingen in de telecommarkt. Dit uitgangspunt wordt gedeeld door de grote telecomproviders.
Herkent u zich in het beeld dat telecomproviders niet zitten te wachten op het verzinnen van een alternatief voor de zogenaamde ISMI-catcher? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit beeld wordt op basis van gesprekken hierover met de grote telecomproviders niet herkend. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Wordt bij het onderzoek van de Taskforce 5G ook de geuite zorg van de opsporingsdiensten betrokken dat tap-informatie uit het 5G-netwerk gefragmenteerd wordt aangeleverd of voorzien is van een onbreekbare encryptie? Zo nee, waarom niet?
De Taskforce 5G onder voorzitterschap van de NCTV richt zich op de vraagstukken van beveiliging van het telecomnetwerk.
De in het antwoord op vraag 2 genoemde ambtelijke werkgroep onder voorzitterschap van de politie richt zich op het behoud van de functionaliteit van de huidige opsporingsbevoegdheden ten aanzien van aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken- en diensten. In deze werkgroep worden vragen rondom fragmentatie van het netwerk en diensten – zogenaamde slicing – en encryptie meegenomen.
Heeft u contact met andere landen om de best practices uit te wisselen en te bekijken hoe zoveel mogelijk kan worden samengewerkt teneinde opsporings- en veiligheidsdiensten zoveel mogelijk instrumenten te geven om hun taak uit te voeren, ook na de introductie van 5G? Zo nee, waarom niet?
Er vindt nationaal en internationaal overleg plaats op verschillende niveaus over dit onderwerp waarbij kennis en ervaringen worden gedeeld. Daar waar mogelijk wordt er samengewerkt met andere landen. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Wat is uw mening over het feit dat hobbyisten voor een paar honderd euro een nep-antenne in elkaar kunnen schroeven om IMSI-nummers en soms ook sms’jes en internetverkeer af te tappen?
De huidige regelgeving verbiedt particulieren om een zogenaamde IMSI-catcher te bezitten en/of te gebruiken. Het gebruik van dergelijke apparatuur is slechts voorbehouden aan diensten die taken uitvoeren in het kader van nationale veiligheid en opsporing en is onderworpen aan strikte, bij Telecommunicatiewet geregelde voorwaarden. Een hobbymatig motief valt buiten dit kader en in geval van een overtreding kan strafrechtelijk worden opgetreden. Tevens kan bestuursrechtelijk worden gehandhaafd. Het Agentschap Telecom is als toezichthoudende instantie hiertoe bevoegd.
Klopt het dat afgelopen maand de Europese opsporingsdiensten bij elkaar zijn gekomen om over de consequenties van 5G te spreken? Heeft u naar aanleiding van deze bijeenkomst contact gehad met de opsporingsdiensten om te kijken op welke wijze negatieve consequenties kunnen worden opgevangen en alternatieven kunnen worden ontwikkeld? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Daar is ook gesproken over de consequenties van de uitrol van 5G voor de opsporing en hoe ongewenste gevolgen daarvan op opsporingsmethoden ondervangen kunnen worden. De leden van de hiervoor genoemde werkgroep «5G en opsporing» zijn overigens al langer in goed overleg met opsporings- en inlichtingen- en veiligheidsdiensten van andere landen over de consequenties van de komst van 5G.
Kosten en opbrengsten in de belastingsfeer van allochtonen |
|
Emiel van Dijk (PVV), Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op de Kamervragen van het lid Fritsma van 10 jaar geleden – gesteld op 17 juli 2009 – over de kosten die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet-westerse) allochtonen in Nederland? Bent u bereid deze vragen nu wel van een gedegen inhoudelijk en financieel antwoord te voorzien?1
Ja, het kabinet heeft de vragen van destijds inhoudelijk beantwoord en daarbij beargumenteerd waarom het maken van de door het lid Fritsma gevraagde berekeningen niet mogelijk was.
Kunt u aangeven hoeveel belastinggeld wordt opgebracht door (niet-westerse) allochtonen, gelet op het aandeel van deze groep in de bevolking, de relatief lage arbeidsparticipatie van deze groep en de relatief slechte inkomenspositie van deze groep?
Van geen enkele persoon of geen enkel huishouden is exact vast te stellen hoeveel belastinggeld door hem of haar wordt betaald. Een verklaring hiervoor is dat een belangrijk deel van de belastinginkomsten afkomstig is van indirecte belastingen die worden betaald bij de aanschaf of het verbruik van bepaalde goederen en diensten. Van deze indirecte belastingen wordt niet bijgehouden wie ze betaalt. Voorbeelden van indirecte belastingen zijn de omzetbelasting (btw) en accijnzen.
Directe belastingen, met name de inkomstenbelasting, zijn wel tot personen te herleiden. Zoals in de antwoorden op de vragen van tien jaar geleden is betoogd, gebruikt de Belastingdienst bij de aangiften en aanslagoplegging geen gegevens over de eventuele migratieachtergrond van de belastingplichtige. Het CBS heeft over een korte periode (2006–2014) wel cijfers gepubliceerd over de door huishoudens betaalde inkomstenbelasting (inclusief premies volksverzekeringen) waaruit informatie te halen was over de migratieachtergrond van de betrokken huishoudens. Deze tabellen waren ten tijde van de beantwoording van de vragen van het lid Fritsma niet voorhanden op het Ministerie van Financiën. Inmiddels is de publicatie van de betreffende tabellen stopgezet. Gegevens van het CBS voor het laatste beschikbare jaar (2014) zijn opgenomen in onderstaande tabel.
Hoe verhouden deze opbrengsten zich tot de gemiddelde belastingopbrengst?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere opbrengsten binnen het terrein van Financiën worden door bedoelde groep opgebracht?
Het Ministerie van Financiën houdt wat betreft deze vraag geen administratie bij.
Kunt u aangeven wat het bedrag aan toeslagen is dat (door de Belastingdienst) aan (niet westerse) allochtonen wordt uitbetaald gelet op de hierboven genoemde zaken?
Wat de toeslagen betreft verwijs ik naar de antwoorden van de beleidsverantwoordelijke departementen. De Belastingdienst houdt het bedrag aan uitbetaalde toeslagen aan burgers met een (niet westerse) migratieachtergrond niet apart bij.
Kunt u aangeven welke inkomsten als btw en eventuele andere heffingen de Nederlandse staat misloopt door export van pensioenuitkeringen, sociale uitkeringen en persoonlijk kapitaal voor c.q. van (niet-westerse) allochtonen?
Deze informatie wordt niet door de Belastingdienst bijgehouden.
Welke gegevens heeft u betrokken bij de bepaling van het aandeel van (niet-westerse) allochtonen in de bevolking en de arbeidsparticipatie/inkomenspositie van deze groep?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 3.
Kunt u de genoemde opbrengsten/kosten uitsplitsen naar: dit jaar, de afgelopen vijf jaar en (geprognotiseerd) het komende jaar en de komende vijf jaar?
Zie antwoord vraag 7.
Indien de hier gevraagde kosten/opbrengsten niet exact zijn vast te stellen: wat is hier de reden van en kunt u in ieder geval een reële schatting maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat rubberkorrels op kunstgras wel degelijk een gezondheidsrisico's voor kinderen kunnen zijn. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Kent u de artikelen «Rubbergranulaat op kunstgrasvelden, veilig of niet veilig voor kinderen?» uit het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde en «Hoogleraren: rubberkorrels van kunstgras kunnen wel degelijk gezondheidsrisico zijn voor kinderen» uit de Volkskrant?1 2
Ja.
Kunt u ingaan op de stelling van de onderzoekers dat rapporten van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) over de gezondheidseffecten van rubbergranulaat wetenschappelijke onnauwkeurigheden en omissies bevatten, waardoor de conclusie van het RIVM (zijnde: sporten op kunstgrasvelden met rubbergranulaat zou veilig zijn) prematuur is?
De auteurs van het artikel baseren hun constatering op een mogelijke onderschatting van het risico aan de effect-kant. Zij gaan echter voorbij aan het feit dat het RIVM in haar onderzoek3 aan de kant van de blootstelling juist factoren heeft meegenomen die leiden tot een overschatting van het risico. Daarmee is het beschermingsniveau ook voldoende voor kwetsbare groepen. De in het artikel naar voren gebrachte kritiek is ten tijde van het onderzoek, zo ben ik geïnformeerd, uitvoerig besproken in de wetenschappelijke klankbordgroep en tevens belicht in de onzekerheidsparagraaf en discussie van het RIVM-onderzoeksrapport. De eerste auteur van het artikel in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde had overigens zitting in deze wetenschappelijke klankbordgroep.
Kunt u ingaan op de aanbeveling van de onderzoekers dat de Nederlandse overheid ouders het advies zou moeten geven om hun kinderen zo goed mogelijk te beschermen tijdens en na het spelen op kunstgras met rubberkorrels? Gaat u dat advies opvolgen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In het artikel wordt aanbevolen om hand- en mondcontact met het granulaat van oude autobanden zoveel mogelijk te vermijden en na het sporten de blote huiddelen en kleding zo snel mogelijk te wassen.
Ook in het RIVM-rapport is duidelijk gemaakt dat het belangrijk is de blootstelling te beperken. De voorgestelde maatregelen zoals douchen na het sporten, het wassen van gedragen sportkleding en het zo veel mogelijk beperken van het in de mond stoppen van wat er op de grond ligt, zijn in mijn ogen normale hygiënische maatregelen waar geen specifiek overheidsadvies voor nodig is.
Kunt u ingaan op de aanbeveling van de onderzoekers dat bij kinderen hand- en mondcontact met het rubbergranulaat zoveel mogelijk dient te worden voorkomen? Wat gaat u met die aanbeveling doen?
Zie antwoord vraag 3.
Was u ervan op de hoogte dat het RIVM in een eerdere studie ervoor pleitte dat de blootstellingsnorm voor Bisfenol a (BPA) aangescherpt zou moeten worden vanwege gezondheidsrisico’s? Kunt u aangeven waarom het RIVM later stelde dat op basis van de bestaande blootstellingsnorm er toch geen gevaar is voor de gezondheid?
Ja, hier was ik van op de hoogte. Het RIVM heeft in 2016 voor BPA geadviseerd om de Europese norm te heroverwegen naar aanleiding van nieuwe inzichten. Dit is vervolgens belicht in de onzekerheidsparagraaf en discussie van het RIVM-onderzoeksrapport over rubbergranulaat.4 Het is onbekend hoeveel BPA er uit rubbergranulaat vrijkomt. Het RIVM heeft uit voorzorg aangenomen dat alle BPA die in het rubbergranulaat aanwezig is, vrijkomt bij contact met de huid of na doorslikken. Bij deze aannames worden de huidige normen niet overschreden. In werkelijkheid zal niet alle BPA uit het rubbergranulaat vrijkomen en zal de blootstelling aan BPA (aanmerkelijk) lager zijn. Daarom is ook geen risico van BPA uit rubbergranulaat te verwachten als er een strengere norm zou komen.
Kunt u ingaan op de stelling van de onderzoekers dat het RIVM op basis van eigen kennis had moeten concluderen dat het risico van BPA onaanvaardbaar hoog was? Kunt u nagaan waarom dat niet gebeurd is? Op basis van welke argumentatie heeft het RIVM geconcludeerd dat het risico aanvaardbaar zou zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u ingaan op de stelling van de onderzoekers dat in de studies van het RIVM en het ECHA een extra veiligheidsfactor had moeten worden meegenomen?
Het RIVM heeft mij geïnformeerd dat dit punt uitvoerig is besproken in de wetenschappelijke klankbordgroep van het onderzoek rubbergranulaat. Er is geen wetenschappelijke overeenstemming over het al dan niet gebruiken van een extra leeftijdsafhankelijke factor. Het RIVM heeft in zijn beoordeling gebruikgemaakt van de in Europa afgesproken risicobeoordelingsmethode, die geen extra leeftijdsafhankelijke factor bevat. Het RIVM is van mening dat in het onderzoek naar rubbergranulaat voldoende veiligheidsmarge ingebouwd is. De mogelijke leeftijdsafhankelijke gevoeligheidsverschillen voor risico’s van de polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) zijn in het RIVM rapport beschreven in de onzekerheidsanalyse en discussie.5
Is het waar dat in situaties waarin onderzoekers twisten over een precieze normering het voorzorgsbeginsel voorschrijft om uit te gaan van de best beschermende norm? Zo nee, hoe moet het voorzorgsbeginsel dan geïnterpreteerd worden?
In het stelsel van regelgeving mogen producten alleen op de markt gebracht worden als de stof(fen) daarin, of het product zelf, veilig zijn. Om dit te beoordelen wordt een schatting gemaakt van de blootstelling aan een stof en deze wordt vergeleken met informatie over de mogelijke gezondheidseffecten van de stof. Bij deze beoordeling wordt uitgegaan van zogenaamde «realistic worst case scenarios» om het risico in te schatten, op basis van conservatieve aannames Deze aannames zijn besproken met de wetenschappelijke klankbordgroep.
De meerderheid van de klankbordgroep deelde de conclusie van het RIVM dat het er sprake is van een praktisch verwaarloosbaar risico. Hiermee is het voorzorgsbeginsel in acht genomen.
Welke maatregelen gaat u nemen om een gezonde omgeving voor sporters en met name jonge sporters te kunnen garanderen?
Sporten is heel belangrijk voor de ontwikkeling en gezondheid. Als daarbij zorgen over de veiligheid van producten of materialen ontstaan, dan wil ik dat deze goed worden onderzocht. Om deze reden heeft het RIVM een uitgebreide studie uitgevoerd naar rubbergranulaat.6 In de genoemde studie concludeert het RIVM dat de risico’s voor de gezondheid van sporten op kunstgrasvelden die zijn ingestrooid met rubbergranulaat, praktisch verwaarloosbaar zijn. Het RIVM laat weten dat de resultaten van recentere wetenschappelijke onderzoeken niet in een andere richting wijzen.
Tijdens het onderzoek heeft het RIVM echter geconstateerd dat de wettelijk toegestane hoeveelheid polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) in rubbergranulaat veel hoger ligt dan het gehalte dat in praktijk wordt aangetroffen. Het RIVM adviseert daarom om tot een scherpere normstelling te komen. Ik onderschrijf dat advies.
In samenwerking met ECHA heeft Nederland, via het RIVM, hiertoe een zogenoemd REACH-restrictiedossier opgesteld. In dit dossier wordt voorgesteld om maximaal 17 milligram van de som van de acht PAK’s in een kilo rubbergranulaat toe te laten. Deze norm is aanzienlijk lager dan de 387 mg/kg PAK’s die zijn toegestaan op basis van de momenteel voor granulaat geldende mengselnorm voor PAK’s. Naar verwachting wordt in 2020 bekend of het voorstel op Europees niveau wordt aangenomen. Als het voorstel wordt aangenomen,
zorgt dit ervoor dat er ook in de toekomst geen rubbergranulaat met hoge concentraties PAK’s wordt toegepast op kunstgrasvelden. Het draagt daarmee bij aan het in stand houden van een veilige (en gezonde) omgeving voor sporters.
Kunt u aangeven waarom vermalen autobanden nog gebruikt worden als «infill» op kunstgrasvelden? Is het waar dat er milieuvriendelijkere alternatieven bestaan die geen gevaar opleveren voor de gezondheid? Waarom worden deze niet standaard gebruikt?
Zoals hierboven beschreven blijkt uit het onderzoek van het RIVM dat het risico voor de gezondheid van sporten op kunstvelden die zijn ingestrooid met rubbergranulaat, praktisch verwaarloosbaar is. Daarmee is er geen reden om te komen tot een verbod op deze toepassing. Wel kan het gebruik van rubbergranulaat schadelijk zijn voor het milieu in de directe omgeving van het veld doordat de rubbergranulaatkorrels worden meegesleept door sporters of toeschouwers en zo op de zogenaamde «bermgrond» naast de velden terecht komen. Het is daarom belangrijk om de verspreiding van rubberkorrels zo veel mogelijk te beperken. In het komende jaar maak ik het dan ook mogelijk voor sportverenigingen om in de subsidieregeling Bouw en Onderhoud Sportaccommodaties extra subsidie te krijgen op maatregelen die verspreiding van rubberkorrels tegen gaan.
Er zijn alternatieven voor instrooimateriaal, zoals kurkkorrels, EPDM- en TPE-korrels. Ook zijn er op enkele plekken al non-infill velden7 neergelegd die momenteel getest worden op sportbeoefening voor de lange termijn. De milieu- en gezondheidseffecten van de alternatieven zijn nog niet vergeleken met die van rubbergranulaat.
Recent heb ik, met mijn collega van IenW, in de SBIR Milieuvriendelijke Sportvelden8 de sector uitgedaagd en financieel ondersteund (€ 1.750.000) om te komen met nieuwe kunstgrasvelden die een mindere milieubelasting hebben doordat ze bijvoorbeeld beter recyclebaar zijn. Het gaat bij voorkeur om velden waarvoor geen rubber, of andere infill nodig is om aan de sporttechnische eisen te voldoen. De drie initiatieven die momenteel met een haalbaarheidsstudie bezig zijn naar die kunstgrasveld van de toekomst, zijn alle drie non-infill gebaseerd.
Heeft deze nieuwe publicatie uw gedachten veranderd over de (on)wenselijkheid van het gebruik van vermalen autobanden op kunstgrasvelden, aangezien u op 7 maart van dit jaar nog aangaf de discussie daarover niet opnieuw te willen voeren? Bent u bereid om een wetgevingstraject te starten om het uitstrooien van vermalen autobanden op sportvelden te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit de beantwoording van de bovenstaande vragen blijkt, geeft deze nieuwe publicatie geen nieuwe inzichten die aanleiding geven om van gedachten te veranderen en te komen tot een verbod op deze toepassing.
Kunt u aangeven hoe vaak u of mensen van uw ministerie gesproken heeft met organisaties die zich inzetten voor het hergebruik van afgedankte (auto)banden en met welke organisaties dit gebeurde? Kunt u aangeven welke onderwerpen daar besproken zijn?
Vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zijn dit jaar de volgende contacten geweest. Over recycling is in mei gesproken met de VACO en de RecyBEM over het weren van milieubelastende stoffen uit autobanden om zo hergebruik van materialen te bevorderen. Hier is in opdracht van dat ministerie onderzoek naar gedaan, waarover de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat u op 19 februari heeft geïnformeerd. Geconstateerd is dat chemische recycling van autobanden veel potentie heeft. Over chemische recycling van banden heeft incidenteel contact plaatsgevonden met het bedrijf Dutch Green Carbon. Daarnaast heeft in juni een overleg met RecyBEM plaatsgevonden omdat deze organisatie namens producenten en importeurs van autobanden uitvoering geeft aan de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor autobanden. Er heeft recentelijk geen overleg plaatsgevonden over hergebruik als band.
Vanuit mijn ministerie zijn dit jaar geen contacten geweest met de genoemde organisaties.
Het bericht ‘Duizenden veehouders nog in ongewis over fosfaatrechten’ |
|
Helma Lodders (VVD), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Duizenden veehouders nog in ongewis over fosfaatrechten»?1
Ja.
Wat vindt u van de situatie dat nog steeds duizenden veehouders in het ongewisse zijn over de toewijzing van fosfaatrechten en van de onzekerheid die dit zowel bedrijfsmatig als privé met zich meebrengt?
Ik begrijp dat de afwachting van een beslissing op bezwaar of beroep voor veehouders onzekerheden met zich brengt. RVO.nl handelt de bezwaarschriften zo snel mogelijk af. Dit moet wel zorgvuldig gebeuren. Het actuele beeld d.d. 2 september 2019 is dat er 8.677 bezwaren zijn ingediend. Hiervan zijn er 7.147 afgehandeld. Er zijn nog 1.530 bezwaren in behandeling. Er is nog altijd een instroom van nieuwe bezwaarschriften, maar de voorraad van het aantal bezwaarschriften dat in behandeling is daalt.
Circa 45% van de nog openstaande bezwaarschriften vergt een beoordeling of er sprake is van een individuele disproportionele last. Het overige deel van de bezwaren is afkomstig uit de vleesveesector. Hier speelt het vraagstuk welke runderen vallen onder de definitie van melkvee in de Meststoffenwet, waarover het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) recent enkele uitspraken heeft gedaan.
Binnen de groep van 1.530 bezwaarschriften die nog in behandeling zijn, zijn er 368 bezwaarschriften waarbij een landbouwer heeft aangegeven dat er sprake is van een knelgeval. Deze dossiers overlappen, met uitzondering van 31 stuks, met de hierboven genoemde categorieën. De beoordeling van het knelgeval wordt meegenomen in de afhandeling van het bezwaarschrift. Er zijn binnen deze groep van 368 ondernemers nog 7 bezwaarschriften waarbij een landbouwer nog gegevens dient aan te leveren voor de beoordeling van het knelgeval. Met alle 7 ondernemers is goed overleg en zijn individuele afspraken gemaakt over de termijn voor het aanleveren van de benodigde gegevens.
Het beeld van de beroepsprocedures is dat er 1.513 beroepen zijn ingediend (stand van zaken 2 september 2019). Hiervan zijn er 482 afgehandeld. Er zijn nog 1.031 beroepen in behandeling bij het CBb. Het kabinet heeft extra middelen ter beschikking gesteld om deze zaken zo snel mogelijk af te handelen, zonder daarbij de zorgvuldigheid uit het oog te verliezen. Het CBb hanteert hiertoe sinds begin dit jaar een projectmatige aanpak, waarbij vergelijkbare zaken zo veel mogelijk gezamenlijk worden opgepakt.
Is u bekend dat melkveehouders bericht ontvangen dat de herbeoordeling niet tegelijkertijd met het lopende bezwaarschrift behandeld wordt en dat dat betekent dat de bezwaarprocedure stil komt te liggen tijdens de periode dat het aantal fosfaatrechten opnieuw beoordeeld wordt? Kunt u aangeven hoeveel tijd de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) kan gebruiken om deze herbeoordeling plaats te laten vinden?
Het CBb heeft op 16 april 2019 en 25 juni 2019 uitspraken gedaan over de definitie van melkvee in de Meststoffenwet. De uitleg daarvan zoals gegeven in de beleidsregel bleek ten opzichte van de definitie in de Meststoffenwet te beperkt. Er zijn 1.045 lopende bezwaar- en beroepsprocedures die door deze uitspraken worden getroffen. Deze veehouders zullen een nieuw besluit ontvangen van RVO.nl. Voor een deel zal daarmee het probleem opgelost zijn. Voor veehouders die nog andere punten van bezwaar hadden, kan de lopende procedure na ontvangst van het nieuwe besluit worden voortgezet. De herbeoordeling is naar verwachting in het najaar van 2019 gereed.
Wat is de reden dat de herbeoordeling niet tegelijkertijd met de bezwaarprocedure wordt afgehandeld?
Zorgvuldigheid staat voorop bij het behandelen van de diverse procedures. Door eerst een nieuw besluit te nemen naar aanleiding van de uitspraken van het CBb, kunnen bezwaren tegen dit nieuwe besluit worden meegenomen in de lopende bezwaarprocedure en wordt voorkomen dat een landbouwer pas in beroep bezwaren kan uiten tegen het nieuwe besluit. Zodra een landbouwer een nieuw besluit heeft ontvangen, neemt RVO.nl contact op om afspraken te maken over de verdere afhandeling van het bezwaarschrift.
In het verslag van een schriftelijk overleg over de fosfaatrechtenregeling (Kamerstuk 33 037, nr. 359) stelt u dat een deel van de bezwaarmakers een beroep heeft gedaan op de knelgevallenregeling, en dat deze bezwaarmakers één besluit ontvangen waarin de zaken tezamen worden beoordeeld; kunt u aangeven hoeveel van de nog 1.672 lopende bezwaarprocedures een beroep hebben gedaan op de knelgevallenregeling? Komen deze gevallen boven op de zeven knelgevallen die nog beoordeeld moeten worden?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2.
In het overzicht uit het eerder genoemde schriftelijk overleg wordt aangegeven dat 2.820 bedrijven zijn aangemeld voor de knelgevallenregeling, en dat voor 708 bedrijven de knelgevallenregeling geheel of gedeeltelijk is toegekend; kunt u aangeven hoeveel bedrijven te horen hebben gekregen dat zij niet in aanmerking komen voor de knelgevallenregeling? Zijn die zaken daarmee afgehandeld? Zo nee, hoeveel zaken lopen er nog?
Van de 2.820 bedrijven die zich hebben aangemeld, zijn er 703 geheel of gedeeltelijk toegekend en 1804 bedrijven hebben een afwijzing ontvangen. 14 ondernemers zijn in bezwaar gegaan tegen de beslissing over hun knelgeval. Tegen een toewijzing of een afwijzing in de bezwaarprocedure kan een landbouwer in beroep. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat er 368 lopende bezwaarschriften zijn waarin de ondernemer (alsnog) heeft aangegeven dat er sprake is van een knelgeval. Dit aantal van 368 omvat de 14 ondernemers die in bezwaar zijn gegaan tegen een eerdere beslissing over hun knelgeval.
Kunt u aangeven welke procesafspraken er gemaakt zijn met de bezwaarmakers?
Er zijn procesafspraken gemaakt met diverse gemachtigden en ondernemers over de termijn van het aanleveren van aanvullende informatie ter onderbouwing van het bezwaarschrift. In de meeste van deze afspraken is ook een termijn aangegeven waarbinnen de beslissing op bezwaar kan worden verwacht.
Wanneer bent u voornemens om (in lijn met de procesafspraken) veehouders duidelijkheid te bieden?
De grote hoeveelheid bezwaarschriften dient zorgvuldig te worden beoordeeld. Ik zie de gemaakte procesafspraken als leidraad voor de afhandeling van de bezwaarschriften.
Wat is de reden dat de beoordeling van de zeven bedrijven die in aanmerking willen komen voor de knelgevallenregeling uitblijft? Tot welke termijn kunnen de bedrijven de ontbrekende gegevens aanleveren? Klopt het dat deze bedrijven geen verdere bezwaarprocedures hebben lopen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2.
Kosten, die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet- westerse) allochtonen in Nederland |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op de Kamervragen van het lid Fritsma van 10 jaar geleden – 17 juli 2009 – over de kosten die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet-westerse) allochtonen in Nederland? Bent u bereid deze vragen nu wel van een gedegen inhoudelijk en financieel antwoord te voorzien?
Ja.
Kunt u aangeven welk deel van de inzet van de politie, en andere BZK- gerelateerde onderdelen als de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), wordt aangewend voor (niet westerse) allochtonen, gelet op het aandeel van deze groep in de bevolking en de oververtegenwoordiging van deze groep in criminaliteit, terreur(dreiging) en overlast e.d.?
De politie maakt geen onderdeel uit van het Ministerie van BZK, maar valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van JenV. Voor een goede uitvoering van de wettelijke taken van de politie is het bijhouden van de politie-inzet per bevolkingsgroep geen vereiste. Dit wordt dan ook niet gedaan. Gegevens over de kosten van de inzet van politie ten aanzien van burgers met een (niet-westerse) migratieachtergrond, zijn niet voorhanden.
Op basis van Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv) 2017 doet de AIVD-onderzoek naar personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde. De AIVD kijkt dus naar de doelen en activiteiten van een persoon. De verwerking van persoonsgegevens wegens iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, lidmaatschap van een vakvereniging, gezondheid en seksuele leven vindt niet plaats (Wiv 2017 artikel 19 lid 3). Daarom is een dergelijk overzicht niet beschikbaar.
Kunt u aangeven wat de weerslag hiervan is in de kosten die hierdoor ten aanzien van (niet- westerse) allochtonen worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welk deel van de inzet van de overige BZK-programma’s, zoals diversiteit en arbeidsmarktgerelateerde programma’s, wordt aangewend voor (niet-westerse) allochtonen?
Een inclusieve organisatie met divers samengestelde teams is een van de focuspunten van het Strategisch Personeelsbeleid Rijk (SPB) 2025. Voor het goed functioneren van de overheid is de samenkomst van verschillende perspectieven, achtergronden, oriëntaties en kennis een belangrijke randvoorwaarde, omdat meer variatie in visies en oplossingen resulteert in meer creativiteit en innovatie, betere resultaten en beter beleid. Dit betekent dat werken in divers samengestelde teams en in een inclusieve organisatiecultuur wordt bevorderd.
Daarnaast is in het Strategisch Personeelsbeleid Rijk 2025 aandacht voor het Rijk als aantrekkelijk werkgever, door het profileren van de Rijksoverheid op de arbeidsmarkt. In het kader van het SPB is een aantal acties gericht op arbeidsmarktbeleid en diversiteit en inclusie afgesproken die deels door Ministeries afzonderlijk en deels rijksbreed worden uitgevoerd. Van de afgesproken acties is er geen die zich uitsluitend richt op mensen met een (niet-westerse) migratieachtergrond.
Kunt u aangeven welke kosten hiermee gemoeid zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke omvang het provinciefonds heeft, en welk deel hiervan geoormerkt is voor beleid ten aanzien van (niet-westerse) allochtonen, en welk deel hiervan daadwerkelijk besteed wordt voor beleid(-sprogramma’s) gericht op (niet-westerse) allochtonen?
In onderstaande tabel is opgenomen hoeveel middelen er via het provinciefonds wordt verdeeld.
* 2014–2018 op basis van jaarverslagen, 2019–2023 voorlopige stand 1e suppletoire provinciefonds
Het provinciefonds betreffen de algemene middelen van provincies. De middelen zijn niet geoormerkt voor een bepaald doel. Uit de begrotingen en rekeningen van provincies is het niet mogelijk gegevens te halen die betrekking hebben op burgers met een (niet-westerse) migratieachtergrond.
Kunt u aangeven welke omvang het gemeentefonds heeft, en welk deel hiervan geoormerkt is voor beleid ten aanzien van (niet-westerse) allochtonen, en welk deel hiervan daadwerkelijk besteed wordt voor beleid(-sprogramma’s) gericht op (niet-westerse) allochtonen?
In onderstaande tabel is opgenomen hoeveel middelen er via het gemeentefonds wordt verdeeld.
* 2014–2018 op basis van jaarverslagen, 2019–2023 voorlopige stand 1e suppletoire gemeentefonds.
Het gemeentefonds betreft algemene middelen van gemeenten. De middelen zijn niet geoormerkt voor een bepaald doel. Over de omvang van de bestedingen door gemeenten aan programma’s voor Nederlanders met een (niet-westerse) migratieachtergrond hebben wij geen informatie.
Daarnaast wordt sinds 2008 via het gemeentefonds een aantal decentralisatie uitkeringen van vakdepartementen gedaan, waarbij bepaalde groepen (waaronder burgers met een (niet-westerse) migratieachtergrond) in de verdeling een rol hebben gespeeld. De Minister van BZK en Staatssecretaris van Financiën zijn verantwoordelijk voor de verdeling van de uitkeringen. De vakministers zijn inhoudelijk verantwoordelijk. Het gaat om de volgende uitkeringen:
Bedragen zijn in duizenden euro’s
Kunt u voorts aangeven in welke mate het werk van (lokaal) bestuur / gemeenten / gemeentelijke basisadministraties toeziet op (niet-westerse) allochtonen en hoe dit zich vertaalt in kosten die voor deze groep worden gemaakt?
Gemeenten hebben, als autonome bestuurslaag, zelf het beste inzicht in de inspanningen die zij verrichten in het kader van Basisregistratie Personen (BRP) en zij leggen daar lokaal verantwoording over af. Op voorhand valt niet te stellen dat er meer werk en/of kosten zijn verbonden aan de registratie van een burger met een (niet-westerse) migratieachtergrond dan van een burger zonder migratieachtergrond. De tijd en kosten hangen af van veel uiteenlopende factoren zoals gezinssamenstelling, gezagsverhoudingen, verhuisbewegingen en de mate waarin uittreksels worden opgevraagd.
Hoe verhouden bedoelde kosten zich tot de opbrengsten die bedoelde groep oplevert op het terrein van BZK?
Van opbrengsten voor de begroting van BZK is geen sprake. Voor wat betreft de kosten wordt verwezen naar bovenstaande antwoorden.
Welke gegevens heeft u betrokken bij de bepaling van het aandeel van niet- westerse allochtonen in de bevolking en de oververtegenwoordiging van deze groep in criminaliteit en overlast e.d.?
Voor de beantwoording verwijs ik u naar de antwoorden van de Minister en Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 466)
Kunt u de kosten uitsplitsen naar: dit jaar, de afgelopen 5 jaar, en (geprognotiseerd) het komende jaar en de komende 5 jaar?
Zie het antwoord op vraag 7.
Indien de hier gevraagde kosten niet exact zijn vast te stellen: wat is hier de reden van en kunt u in ieder geval een reële schatting maken? Zo neen, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de begeleidende brief (Kamerstuk 30 573, nr. 176).
Kosten van OCW-voorzieningen voor allochtonen |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op de Kamervragen van het lid Fritsma van tien jaar geleden, 17 juli 20091, over de kosten die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet-westerse) allochtonen in Nederland? Bent u bereid deze vragen nu wel van een gedegen inhoudelijk en financieel antwoord te voorzien?
Ja; wij zullen deze vragen opnieuw beantwoorden.
Kunt u aangeven welk deel van al het onderwijs wordt aangewend voor (niet-westerse) allochtonen, gelet op het aandeel van deze groep in de (jeugdige) bevolking van ons land, en hoe deze groep is verdeeld over de diverse onderwijstypen?
Het aandeel leerlingen en studenten met een niet-westerse migratieachtergrond was op peildatum 1 oktober 2018: PO: 18,6%, VO: 17,8%, MBO: 21,9%, HBO: 16,5% en WO: 15,3%.
Op 1 oktober 2018 volgden 3.736.500 mensen één van deze typen onderwijs, onder wie 683.110 mensen met een niet-westerse migratieachtergrond. Dat is 18,3% van het totaal aantal onderwijsvolgenden op die datum.
Kunt u aangeven wat de weerslag hiervan is in de kosten die hierdoor ten aanzien van (niet-westerse) allochtonen worden gemaakt?
Het aandeel leerlingen en studenten met een niet-westerse migratieachtergrond kan niet worden doorvertaald naar een aandeel in de kosten. Dit komt door het systeem van lumpsum bekostiging in het onderwijs. Binnen de lumpsum worden bedragen niet geoormerkt voor bepaalde groepen en er wordt door de onderwijsinstellingen ook niet verantwoord naar herkomst van de leerlingen en studenten.
In welke mate worden extra kosten voor allochtone leerlingen gemaakt in de sfeer van bijvoorbeeld het tegengaan van spijbelen en schooluitval (gelet op oververtegenwoordiging hierin van allochtone leerlingen)? En hoe hoog zijn deze kosten?
In de kosten van de aanpak van spijbelen en voortijdig schoolverlaten wordt geen onderscheid gemaakt naar doelgroepen. Iedere leerling of student valt onder deze regelingen. Wel kunnen scholen in het speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs extra personele bekostiging ontvangen voor leerlingen die tot een culturele minderheid behoren. Voor het schooljaar 2019–2020 is hiervoor € 45,5 miljoen beschikbaar. Ook krijgen basisscholen extra materiele bekostiging voor Nederlands onderwijs aan anderstaligen. Dit bedraagt € 4,5 miljoen in 2019. Soortgelijke regelingen bestaan al sinds de jaren tachtig. Daarnaast is er in het primair en voortgezet onderwijs (aanvullende) bekostiging voor nieuwkomers die bijdraagt aan de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs aan nieuwkomers. In 2019 is hiervoor € 90 miljoen beschikbaar. Ook voor al deze regelingen geldt dat er geen onderscheid gemaakt wordt naar doelgroepen. Via deze regelingen is extra bekostiging beschikbaar voor zowel leerlingen met een (niet-westerse) migratieachtergrond als expats en vreemdelingen.
In het hoger onderwijs was tien jaar geleden een bedrag van € 12,8 miljoen structureel geoormerkt voor het verbeteren van het studiesucces van Nederlandse studenten met een niet-westerse achtergrond. Dat bedrag maakt nu onderdeel uit van de Rijksbijdrage voor ho-instellingen. Via een bijdrage aan de Stichting UAF is voor de begeleiding en ondersteuning van vluchtelingen die zich voorbereiden op een studie in het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs jaarlijks € 2,8 miljoen beschikbaar.
In welke mate worden kosten op het gebied van cultuur, media, kinderopvang en emancipatie gemaakt voor (niet-westerse) allochtonen, gelet op het aandeel van deze groep in de bevolking en de specifieke karakteristieken die deze groep kent ten aanzien van bijvoorbeeld emancipatie?
Cultuur
Het beleid is ten opzichte van tien jaar geleden verschoven, zie ook de Visiebrief en de Uitganspuntenbrief. OCW subsidieert geen instellingen meer apart onder de noemer culturele diversiteit. OCW subsidieert wel een aantal initiatieven vanuit de sector, waarin brancheverenigingen en instellingen samenwerken:
Media
Publieke omroepen hebben de wettelijke opdracht om onder meer op evenwichtige wijze een beeld van de samenleving te geven en om hun aanbod te richten op zowel een breed en algemeen publiek, als bevolkings- en leeftijdsgroepen van verschillende omvang en samenstelling met in het bijzonder aandacht voor kleine doelgroepen. Zij ontvangen daarvoor financiering. Het Ministerie van OCW registreert niet welk deel van de financiering wordt ingezet voor mensen met een (niet-westerse) migratieachtergrond.
Emancipatie
Het emancipatiebeleid heeft betrekking op gender- en lhbti emancipatie. Twee posten zijn exclusief gericht op mensen met een migranten- of vluchtelingenachtergrond:
de alliantie verandering van binnenuit; € 500.000 per jaar voor de periode 2018 t/m 2022
de subsidie aan Femmes for Freedom voor het bevorderen van de emancipatie van vrouwen of meisjes met een migranten- of vluchtelingenachtergrond; totaal € 517.291 in de periode 2019–2022
Hoe verhouden bedoelde kosten zich tot de opbrengsten die bedoelde groep oplevert op het terrein van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?
De overheid voert geen boekhouding van de kosten en opbrengsten van groepen in de samenleving. En onderscheid naar herkomst wordt alleen gemaakt/kan gemaakt worden als dit noodzakelijk is met het oog op monitoren van een achterstandssituatie.
Welke gegevens heeft u betrokken bij de bepaling van het aandeel van niet-westerse allochtonen in de bevolking en de oververtegenwoordiging van deze groep in zaken als schooluitval?
Het aandeel van leerlingen en studenten met een niet-westerse migratieachtergrond op het totaal aantal leerlingen en studenten, is bepaald door koppeling (door het CBS), van DUO-gegevens over onderwijsdeelname aan persoonsgegevens verzameld door het CBS.
OCW baseert de informatie over het aantal voortijdige schoolverlaters op gegevens uit het Basisregister Onderwijs (BRON) en het GBA. Met behulp van de gegevens uit BRON en bijbehorende algoritmes worden door DUO de voortijdig schoolverlaters afgeleid en gekoppeld aan persoonsgegevens uit het GBA, zoals het geboorteland en nationaliteit.
DUO publiceert jaarlijks factsheets waarin ook het aandeel voortijdig schoolverlaters onder de groep mensen met een migratieachtergrond wordt benoemd. De factsheets zijn te vinden op de website van DUO: https://duo.nl/open_onderwijsdata/publicaties/vsv/index.jsp.
Kunt u de kosten uitsplitsen naar: dit jaar, de afgelopen vijf jaar en (geprognosticeerd) het komende jaar en de komende vijf jaar?
Zie de antwoorden op vragen 3, 4 en 5.
Indien de hier gevraagde kosten niet exact zijn vast te stellen: wat is hier de reden van en kunt u in ieder geval een reële schatting maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De ontmanteling van jeugdzorgaanbieder Juzt |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe lang was u ervan op de hoogte dat jeugdzorgaanbieder Juzt in financiële problemen zat? Waarom is er niet eerder ingegrepen?1 2
Eerder heb ik uw Kamer geïnformeerd over financiële ontwikkelingen bij jeugdhulpaanbieder Juzt3. Daarbij heb ik aangeven dat het bestuur van Juzt gemeenten in december 2016 heeft geïnformeerd over financiële ontwikkelingen bij Juzt. Het Ministerie van VWS is daarvan destijds ook op de hoogte gebracht. Gemeenten in de regio West-Brabant-West en Juzt zijn intensief in gesprek gegaan. De regio heeft begin 2017 besloten om tot bevoorschotting over te gaan om zo de zorg voor vrouwen en kinderen te kunnen garanderen.
Met het oog op de borging van de continuïteit van jeugdhulp heeft het Ministerie van VWS op grond van de beleidsregels «Bijzondere Transitiekosten Jeugdwet» eind 2017 aan Juzt een subsidie verstrekt, welke in 2018 is herzien. Dit voor frictiekosten als gevolg van een reorganisatie bij Juzt. Eind 2018 heeft Juzt zelf geconcludeerd dat het niet zelfstandig verder kan en is Juzt op zoek gegaan naar een fusiepartner.
In april bleek dat de fusie geen doorgang vond en dat de financiële positie van Juzt verder verslechterde. De huidige organisatie is niet meer levensvatbaar. Zelfs na meerdere bestuurswisselingen is het niet meer gelukt de organisatie gezond te krijgen. Omdat Juzt niet meer zelfstandig verder kan, hebben Juzt en West-Brabantse gemeenten in de periode april tot en met juni 2019 gezocht naar een oplossing om de continuïteit van zorg te borgen, die in het belang is van jeugdigen, vrouwen in de opvang en het personeel. Gezien de kwetsbaarheid van de cliënten en het beperkte aanbod van complexe jeugdhulp en vrouwenopvang in de regio is het noodzakelijk dat overdracht van zorg zorgvuldig en gecontroleerd plaatsvindt. Gemeenten en Juzt hebben een plan opgesteld voor gecontroleerde afbouw van de organisatie en een gecontroleerde zorgoverdracht. Gemeenten dragen financieel bij aan de uitvoering van dit plan.
Voor gecontroleerde zorgoverdracht is het nodig dat alle partijen in deze bijzondere situatie hun verantwoordelijkheid nemen. Daarom heb ik op dinsdag 9 juli 2019 met Juzt, West-Brabant-Oost en West-Brabant-West bestuurlijke afspraken gemaakt. Het Ministerie van VWS is vanuit haar rol als stelselverantwoordelijke bij deze afspraken betrokken, zorgcontinuïteit voor alle kinderen is hierbij leidend.
Heeft u inzicht in financiële problemen van andere jeugdzorgaanbieders, daar er meerdere grote jeugdzorgaanbieders als Juzt in Nederland zijn?3
Het is mij bekend dat de financiële situatie van bepaalde (boven)regionale specialistische jeugdhulpaanbieders zorgelijk is. De situatie bij deze aanbieders is op dit moment niet zo ernstig als bij Juzt en verschilt onderling.
Bent u bereid om deze zomer een inventarisatie te maken van welke jeugdzorgaanbieders nu – of op korte termijn – in de financiële problemen zitten en komen? Kan daarbij per instelling aangegeven worden hoe tijdig ingegrepen kan worden en hoe de continuïteit van zorg gewaarborgd is? Zo nee, waarom niet?
Signalen rond de financiële ontwikkelingen van jeugdhulpaanbieders neem ik zeer serieus vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke. Zorgcontinuïteit is hierbij leidend. Gemeenten hebben een jeugdhulpplicht en zijn verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van jeugdhulp. Bestuurders van aanbieders dragen zorg voor continuïteit van de organisatie en het waarborgen van de kwaliteit van zorg.
Om financiële en organisatorische problemen die kunnen leiden tot discontinuïteit van zorg tijdig te kunnen signaleren, is binnen het Actieprogramma Zorg voor de Jeugd afgesproken dat er een early warning instrument komt. De VNG heeft inmiddels een instrument ontwikkeld dat input levert voor het inhoudelijke periodieke gesprek tussen een accounthoudende regio met aanbieders van specialistisch veel of weinig voorkomende jeugdhulp over signalen die wijzen op risico’s van continuïteit. De VNG zal deze zomer de accounthoudende regio’s en aanbieders begeleiden bij de voorbereiding van de invoering van een early warning instrument.
Aanvullend daarop laat de Jeugdautoriteit (JA) op dit moment een analyse uitvoeren naar de financiële positie van (boven)regionale specialistische jeugdhulpaanbieders op basis van de jaarrekeningen 2017 en 2018. De analyse is in opzet gelijk aan de inventarisatie die de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) heeft benut voor haar haar vierde jaarrapportage (van maart 2018). De JA zal de analyse beoordelen. Als daartoe aanleiding is, zal de JA met bepaalde jeugdhulpaanbieders en gemeenten in gesprek gaan.
Hoe oordeelt u over uitspraken van jongeren dat zij slachtoffer zijn geworden van de manier waarop in 2015 de jeugdzorg met forse bezuinigingen naar de gemeenten is overgeheveld? Deelt u hun zorg dat ook instellingen, waar ze straks terecht zullen komen, mogelijk op termijn in financiële problemen zullen komen?4
Ik ben me ervan bewust dat nog niet alle kinderen, ouders en professionals zich merkbaar en meetbaar beter ondersteund voelen. In de voortgangsrapportage «Zorg voor de Jeugd» die ik uw Kamer op 7 juni jl. heb doen toekomen zijn de eerste tekenen van de transformatie zichtbaar6.
Dat nu meer kinderen en gezinnen eerder in beeld komen en hulp krijgen strookt met de bedoeling van de Jeugdwet. Dat heeft er echter wel toe geleid dat het budget nu in veel gemeenten niet toereikend is. Naar aanleiding van het financieel verdiepend onderzoek jeugd, dat uw Kamer op 24 april jl. heeft ontvangen, heeft het kabinet besloten om gemeenten met € 1.020 miljoen extra tegemoet te komen (2019 € 420 miljoen extra en in 2020 en 2021 jaarlijks € 300 miljoen extra).
Extra geld alleen is niet voldoende. Er zijn ook organisatorische verbeteringen nodig. Met gemeenten heb ik bestuurlijke afspraken in de maak hoe we het jeugdstelsel effectiever, efficiënter en beter kunnen maken.
Verder ondersteun ik gemeenten, aanbieders en professionals om de jeugdhulp te verbeteren met:
Denkt u dat de ernstige tekorten in de jeugdzorg, de groeiende werkdruk, het hoge ziekteverzuim en (dreigende) faillissementen bijdragen aan het aantrekkelijk maken van deze sector voor nieuwe medewerkers? Wat gaat u doen om deze grote problemen het hoofd te bieden?
Zie antwoord vraag 4.
De dyslexie-industrie |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u in elk geval bevestigen dat het aantal bedrijven en het aantal vestigingen van bedrijven dat zich op commerciële basis bezighoudt met het begeleiden van kinderen met dyslexie, de afgelopen jaren exponentieel is toegenomen, gezien u in antwoord op eerdere schriftelijke vragen aangeeft dat u onvoldoende zicht heeft op de aantallen kinderen met de diagnose Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) onder de dertien jaar?1
Zoals aangegeven in de beantwoording op 12 juli jl. is er op dit moment onvoldoende zicht op aantallen en uitgaven rond EED-zorg. Er zijn geen cijfers beschikbaar over het totaal aantal dyslexieaanbieders of over overnames van dyslexieaanbieders door (buitenlandse) investeringsfondsen. Van het Nationaal Kwaliteitsinstituut Dyslexie (NKD) heb ik vernomen dat het aantal dyslexiepraktijken dat bij het NKD aangesloten is gedaald van 114 in 2017 naar 99 in 2019. Een dyslexiepraktijk kan (meerdere) vestigingen hebben. Het aantal is afgenomen door fusies en beëindiging.
In de voorgaande beantwoording is een onderzoek toegezegd om zicht te krijgen op de aantallen en uitgaven voor EED-zorg en de ontwikkeling hierin. Het onderzoek zal zich ook richten op de manier waarop de gemeenten sturen op de EED-uitgaven en hoe effectief deze sturing is. Aanvullend zal in het onderzoek gekeken worden of ontwikkelingen in EED-uitgaven en aantallen te verklaren zijn door de organisatie van dyslexiezorgaanbieders.
Naast zicht op de EED-uitgaven, vind ik het van groot belang om het aantal onterechte dyslexieverklaringen te verminderen, en gemeenten handvatten te geven om te sturen. Daarom is, in samenwerking met mijn collega Minister Slob, een aantal maatregelen genomen. Zo wordt dit jaar een handreiking ontwikkeld voor samenwerkingsverbanden passend onderwijs en gemeenten met diverse voorbeelden hoe gestuurd kan worden op de dyslexieketen. Daarnaast wordt op dit moment een richtlijn ontwikkeld met het veld onder leiding van het Nationaal Jeugd Instituut. Met deze richtlijn komen handvatten beschikbaar voor professionals voor signalering, ondersteuning, diagnostiek en behandeling bij dyslexie. Tot slot subsidieert het Ministerie van OCW het Stimuleringsprogramma Preventieve & Integrale Aanpak Dyslexie & Hulpmiddelen Onderwijs. Dit programma heeft als doel dat ondersteuning vanuit school verbetert en zodoende minder leerlingen onterecht doorverwezen worden voor dyslexieonderzoek.
Kunt u bevestigen dat meerdere van deze bedrijven inmiddels zijn overgenomen door (buitenlandse) investeringsfondsen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de antwoorden op de twee bovenstaande vragen in het onderzoek naar de aantallen jeugdigen met EED te betrekken, dat naar aanleiding van de eerdere schriftelijke vragen is toegezegd?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de poortwachter – waarover u in antwoord op de eerdere schriftelijke vragen pleit voor het invoeren van een orthopedagoog als poortwachter tussen onderwijs, zorg en gemeenten om te bekijken of er een zorgtaak of een onderwijstaak ligt in de begeleiding van een kind – onafhankelijk zou moeten zijn en in ieder geval geen banden mag hebben met commerciële aanbieders van dyslexiezorg? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat een poortwachter vanuit de gemeente en/of samenwerkingsverband passend onderwijs onafhankelijk moet zijn en geen financiële banden moet hebben met aanbieders van dyslexiezorg. Op dit moment zijn hier geen (wettelijke) waarborgen voor. Ik wil daarom in het eerder toegezegde onderzoek laten meenemen of, en zo ja hoe invulling gegeven wordt aan de poortwachtersfunctie in regio’s. Wanneer de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven, wil ik nadere stappen ondernemen om de onafhankelijkheid te waarborgen. Tot slot zal ik in de handreiking voor gemeenten en samenwerkingsverbanden passend onderwijs aandacht besteden aan de onafhankelijkheid van de poortwachter.
Erkent u dat het op dit moment niet gewaarborgd is dat de poortwachter onafhankelijk is en geen banden heeft met commerciële aanbieders van dyslexiezorg?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de aanstelling van zo’n onafhankelijke poortwachter verplicht te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 wil ik onderzoeken hoe gemeenten sturen op EED-zorg. Tot nu toe blijkt namelijk dat gemeenten op verschillende manieren actief beleid voeren op de EED-prevalentie. Een veel voorkomende manier is door het aanstellen van een poortwachter (al dan niet samen met het onderwijs). Er zijn echter ook gemeenten die ervoor kiezen om te werken met een regionale benchmark. Zij pakken hierbij een regierol en voeren met scholen en zorgaanbieders het gesprek over deze verwijzing- en diagnosecijfers.
Ik wil daarom onderzoeken hoe gemeenten samen met het onderwijs sturing op EED-prevalentie invullen en wat de effecten zijn van de verschillende vormen van sturing. Wanneer de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven, wil ik nadere stappen ondernemen. Ik vind het nu te vroeg om de conclusie te trekken dat een onafhankelijke poortwachter verplicht gesteld moet worden.
In antwoorden op eerdere vragen geeft u aan dat de «meningen in het veld over het meten van een ontwikkelingsstoornis verdeeld zijn»; kunt u bevestigen dat de meningen «in het veld» over klimaatverandering en het belang van vaccineren ook verdeeld zijn?
Het huidige protocol is onder andere gebaseerd op het advies van de gezondheidsraad uit 1995 en op basis van wetenschappelijk onderzoek.
Zoals hiervoor aangegeven, wordt op dit moment een brede vakinhoudelijke richtlijn ontwikkeld onder leiding van het Nederlands Jeugd Instituut in opdracht van de beroepsverenigingen NIP, NVO en LBRT en het NKD. Deze richtlijn wordt ontwikkeld door vertegenwoordigers van wetenschap en werkveld op basis van de huidige wetenschappelijke kennis, praktijkkennis en cliëntvoorkeuren. De richtlijn biedt handvatten voor het handelen van de professionals in de zorg en het onderwijs in de signalering, ondersteuning, diagnostiek en behandeling bij dyslexie. In deze richtlijn zal ook de manier van en methoden voor diagnosticeren aan de orde komen.
Deelt u de mening dat uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek niet veranderen omdat mensen blijkbaar van mening kunnen verschillen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u bevestigen dat door in uw antwoord expliciet te schrijven dat meningen op dit punt verschillen, u onderzoek ontkracht waaruit blijkt dat het overgrote deel van de testen uit het Protocol Diagnose en Behandeling wetenschappelijk bezien flauwekul en overbodig zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Wat beoogt u te zeggen met uw opmerking in het antwoord op de vragen over commercieel belanghebbenden die zitting nemen in de wetenschappelijke adviesraad en een instituut dat de kwaliteit van dyslexiezorg bewaakt? Kunt u uw opmerking over het feit dat mensen zitting nemen «zonder last en ruggespraak en op persoonlijke titel» verduidelijken?
Het NKD geeft aan dat een lid van de wetenschappelijke adviesraad zitting heeft op basis van wetenschappelijke kennis en dat de organisaties (waar een lid werkzaam is) niet worden geconsulteerd.
Kent u andere voorbeelden van (zorg)systemen waarbij screening, diagnose, behandeling, kwaliteitscontrole en wetenschappelijk advies feitelijk in handen zijn van enkele commerciële aanbieders?
Binnen jeugdhulp is het niet ongebruikelijk dat de intake van cliënten, de diagnose en behandeling geschiedt door dezelfde zorgverlener. Dit heeft bijvoorbeeld tot voordeel dat er minder overdracht tussen zorgverleners hoeft plaats te vinden en dat voor de school, ouders en het kind er een vertrouwd gezicht is.
Op landelijk niveau zet het NKD zich in voor het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van diagnostiek en behandeling van EED. Dit doen zij door kwaliteitseisen op te leggen aan aangesloten praktijken. Onder andere door het werken volgens het protocol, en verplichte audits door het KIWA. Daarnaast leveren de aangesloten praktijken informatie aan bij de Nederlandse Databank Dyslexie van het NKD. Deze informatie wordt (geanonimiseerd) terug geleverd aan de praktijken, hetgeen zij kunnen gebruiken voor benchmarking of verantwoording naar de gemeente. De NKD is ook voornemens om op basis van deze informatie een geanonimiseerde landelijke rapportage op te stellen. Tot slot heb ik heb begrepen dat de voorzitter van het NKD voornemens is om de governance structuur te evalueren met de hulp van een externe partij. Waar van toepassing en mogelijk, wordt de onafhankelijkheid verder versterkt
Dat zorgaanbieders en professionals zich verenigen en met elkaar afspraken maken om de kwaliteit van zorg(verlening) te verbeteren is niet ongebruikelijk en vind ik positief. Soms is dit gekoppeld aan een specifiek beroep, zoals bij de beroepsverenigingen met (kwaliteits)eisen voor lidmaatschap. Maar het kan ook in andere samenwerkingsvormen zijn. Zo hebben recent de gezinshuizen eigen kwaliteitscriteria geformuleerd, is er het ZKN-keurmerk voor zelfstandige klinieken, of het keurmerk fysiotherapie voor fysiotherapeuten en praktijken.
Kunt u aangeven of ook daar aanbieders hun eigen vlees «zonder last en ruggespraak» keuren?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven hoe u het feit weegt in het volgende citaat uit uw antwoord op de eerdere vragen; dat het «niet ongebruikelijk is dat het stellen van een diagnose, het uitvoeren van een behandeling en de evaluatie hiervan wordt uitgevoerd door een en dezelfde zorgaanbieder. Uiteraard in nauw overleg met andere betrokkenen zoals gemeenten en / of het onderwijs»?
Het is aan gemeenten om EED-zorg beschikbaar te stellen. Vrijwel alle gemeenten doen dit door dyslexiezorgaanbieders te contracteren. De afspraken die daarbij gemaakt worden met het onderwijs en de manier waarop gemeenten (en het onderwijs) sturen verschilt tussen regio’s. Het overleg dat de gemeenten en het samenwerkingsverband voeren over hoe de ondersteuning voor dyslexie (in de gehele keten) vormgegeven wordt, vind ik daarbij essentieel.
De gemeente kan, al dan niet samen met het samenwerkingsverband, het aantal verwijzingen vanuit scholen naar dyslexiezorg monitoren. Ook beschikt de gemeente over informatie van de zorgaanbieders, bijvoorbeeld het percentage kinderen dat na verwijzing de diagnose EED krijgt en hoelang een behandeltraject gemiddeld duurt. Vervolgens kan er met scholen en dyslexieaanbieders hier overleg over gevoerd worden wat goed gaat en beter kan.
Kunt u in algemene termen aangeven hoe het «nauwe overleg» met andere betrokkenen er in de praktijk uit kan zien, anders dan het betalen van de rekening?
Zie antwoord vraag 13.
Reders die op zoek zijn naar veilige havens |
|
Bram van Ojik (GL), Jasper van Dijk (SP), Attje Kuiken (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het artikel «De uit zee opgepikte migranten moeten wel ergens van boord kunnen, waarschuwen Nederlandse reders»?1
Nederland onderschrijft de verplichting voor kapiteins om mensen die op zee in nood verkeren te redden en de noodzaak om voor hen een veilige haven te vinden. Het is bekend dat de situatie in het Middellandse Zeegebied de afgelopen maanden veranderd is en dat het steeds moeilijker lijkt te worden voor bepaalde schepen om havens te vinden die willen meewerken aan het ontschepen van drenkelingen. Dat dit leidt tot spanningen aan boord is gebleken bij recentelijk uitgevoerde operaties. De stelling in het nieuwsbericht dat het noodzakelijk is dat er in het Middellandse Zeegebied voldoende veilige havens zijn om reddingsacties van de koopvaardij tot een goed einde te brengen, onderschrijf ik.
Deelt u de mening dat reders die migranten oppikken een veilige haven moeten kunnen bereiken?
Ja.
Deelt u de mening dat de problematiek rond het redden van drenkelingen voor de reders toeneemt omdat de EU haar eigen missie met marineschepen in de Middellandse Zee heeft opgeschort?
Dit causale verband kan niet worden vastgesteld. Operatie Sophia heeft als hoofdtaak om mensensmokkel te bestrijden en niet om drenkelingen te redden. Het redden van drenkelingen is een internationale verplichting voortvloeiend uit het internationaal zeerecht en wordt veelal uitgevoerd door de kustwacht van Mediterrane landen en andere schepen actief op de Middellandse Zee.
In hoeverre zijn de Europese lidstaten bereid om koopvaardijschepen met drenkelingen te ontvangen?
De meeste Europese lidstaten aan de Middellandse Zee zijn hiertoe bereid. Zoals bekend ligt dit moeilijker voor schepen die opereren in de Middellandse Zee en stelselmatig drenkelingen aan boord nemen.
In hoeverre zijn veilige landen in Noord-Afrika hiertoe bereid?
Ook in Noord-Afrika zijn landen die bereid zijn veilige havens te bieden. Het is bekend dat landen in Noord-Afrika eerder koopvaardijschepen veilige havens hebben geboden en toegestaan hebben om drenkelingen aan wal te brengen.
Hoe staat het met de onderhandelingen over ontschepingsplatforms in Noord-Afrika, waar ook UNHCR en IOM hun medewerking aan willen verlenen?
Kortheidshalve verwijs ik u naar de beantwoording van vergelijkbare vragen in het schriftelijke overleg d.d. 16 juli 2019 ter voorbereiding op de informele JBZ-raad van 18-19 juli 20192 Zoals vaker met uw Kamer is gedeeld, betreurt het kabinet de gebrekkige voortgang op het maken van afspraken over ontscheping in landen buiten de EU. Wel constateert het kabinet dat in meerdere (Noord-) Afrikaanse landen wel degelijk sprake is van een praktijk waarin drenkelingen in hun havens worden ontscheept. Vaak zijn UNHCR en IOM daarbij betrokken.
Deelt u de mening van de reders als zij zeggen dat mensen terugsturen naar Libië in strijd is met het VN-Vluchtelingenverdrag? Zo nee, waarom niet, aangezien u zelf een moratorium heeft afgekondigd op terugkeer naar Libië?
Dit kan niet zo worden gesteld. De Internationale Maritieme Organisatie en UNHCR hebben gezamenlijk richtlijnen opgesteld over de omgang met drenkelingen die hebben aangeven internationale bescherming te willen. In dat geval, dient een kapitein de betreffende drenkelingen aan wal te brengen in een veilige haven waar men toegang heeft tot een procedure die kan leiden tot een beschermde status. Dat kan via de nationale autoriteiten of via UNHCR. Deze mogelijkheid bestaat op dit moment niet in Libië. Het door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 1 juli 2019 voor de duur van een half jaar ingestelde besluit- en vertrekmoratorium ten aanzien van Libië staat hier los van. Zoals door de Staatssecretaris toegelicht tijdens het Algemeen Overleg Asiel -en Vreemdelingenbeleid op 4 juli 2019 ziet het vertrekmoratorium er uitsluitend op toe dat uitgeprocedeerde Libische asielzoekers thans niet verplicht worden vanuit Nederland terug te keren naar Libië.
Wat onderneemt u om aan de zorgen van de reders tegemoet te komen?
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid onderhandelt op Europees niveau over een structurele oplossing voor de herverdeling van migranten. Ik verwacht dat een structurele oplossing zal bijdragen aan het beschikbaar zijn van voldoende veilige havens om schepen met drenkelingen aan boord te ontvangen. Daarnaast wordt in EU-verband door enkele lidstaten gesproken over een tijdelijk ontschepingsmechanisme. Uw Kamer is hierover geïnformeerd via de aanbiedingsbrief van het verslag van de informele JBZ-raad van 18-19 juli 2019.
Klopt het dat op 17 juli in het kader van de JBZ-Raad op initiatief van Frankrijk en Duitsland een spoedbijeenkomst wordt gehouden over veilige ontscheping van migranten? Steunt u de inzet van deze spoedbijeenkomst?
Ja. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer voorafgaand aan de informele Raad hierover geïnformeerd via het schriftelijke overleg van 16 juli 2019 ter voorbereiding op de informele JBZ-raad van 18-19 juli 2019. Voorts verwijs ik u naar de aanbiedingsbrief van het verslag van de informele JBZ-raad van 18-19 juli 2019 waarin een uitgebreide toelichting is opgenomen. Zoals toegelicht in dit verslag, hebben de bijeenkomsten niet geresulteerd in een tijdelijk mechanisme dat, wat het kabinet betreft, kan bijdragen aan de gewenste structurele oplossing voor ontscheping.
De problemen bij het Commissariaat voor de Media |
|
Thierry Aartsen (VVD), Stieneke van der Graaf (CU), Joost Sneller (D66), Harry van der Molen (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Waakhond voor media stuurloos»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het functioneren van het Commissariaat voor de Media boven iedere twijfel verheven dient te zijn als het gaat om integriteit en transparantie?
Ja.
Kunt u toelichten welke «wachtgeldregeling» precies van toepassing is voor collegeleden van het Commissariaat voor de Media? Hoe beoordeelt u de proportionaliteit van deze regeling?
De Bezoldigingsregeling Commissariaat voor de Media en Stimuleringsfonds voor de pers bevat de volgende wachtgeldregeling.2 In geval van niet herbenoemen (tenzij door eigen toedoen) bestaat recht op wachtgeld gedurende een periode die gelijk is aan de tijd dat betrokkene onafgebroken lid van het Commissariaat is geweest. Wachtgeld eindigt in elk geval bij 65 jaar. Het eerste jaar bedraagt het wachtgeld 80%, daarna 70%. Daarbij worden inkomsten die betrokkene niet al had tijdens de uitoefening van de functie met de uitkering verrekend voor zover die 30% van de laatstgenoten bruto bezoldiging en vakantie-uitkering overschrijden.3
Zoals ik in mijn visiebrief over de publieke omroep van 14 juli 2019 heb aangekondigd, bezie ik de bezoldigingsnormen in de mediasector. Op dit moment bezie ik de huidige rechtpositieregeling van het Commissariaat omdat deze ook naar mijn mening niet meer past in de huidige tijd. Ik ben van plan om de regeling zo snel mogelijk te herzien.
Overigens kan ik u melden dat de inmiddels per 1 juli 2019 afgetreden voorzitter geen beroep zal doen op de wachtgeldregeling.
Op welke wijze is door het Commissariaat en door uw ministerie geanticipeerd op het bereiken van de maximale bestuurstermijn door de voorzitter van het Commissariaat voor de Media? Kunt u toelichten of het voorzien was dat hier thans een vacature voor zou bestaan?
Er is voorzien dat er per 1 juli 2019 een vacature voor de functie van voorzitter van het Commissariaat zou ontstaan. Eind vorig jaar zijn de eerste stappen gezet voor de procedure voor werving van een nieuwe voorzitter. Doordat een lid van het Commissariaat nadien in opspraak is geraakt, is de procedure tijdelijk aangehouden. De verwachting is dat op korte termijn een nieuwe voorzitter kan worden benoemd. Binnen het Commissariaat is voorzien in het aftreden van de voorzitter per 1 juli 2019. Door een uitbreiding van het mandaatbesluit kunnen besluiten over de reguliere bedrijfsvoering gewoon doorgang vinden. Zaken die bestuursrechtelijke besluitvorming op college-niveau vereisen, worden aangehouden totdat er een nieuwe voorzitter is.
Klopt het bericht dat de heer Buné vorig jaar door de tuchtrechter is berispt vanwege «onzorgvuldig en ondeskundig» handelen? Zo ja, wanneer werd u hier voor het eerst van op de hoogte gesteld?
Ja. Betrokkene heeft in maart 2017 in een telefoongesprek met het ministerie genoemd dat er een klacht bij de Accountantskamer tegen hem was ingediend. Het ministerie is daarna niet op de hoogte gesteld van het verloop van de klachtprocedure en de uitspraken van de Accountantskamer en in hoger beroep het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB). De uitspraken van de Accountantskamer en het College zijn anoniem. Naar aanleiding van het NRC-artikel heeft betrokkene op 17 juli 2019 het ministerie volledig op de hoogte gebracht van de uitspraken. Terugkijkend had de lopende zaak en het signaal dat daarover informeel is afgegeven, moeten leiden tot het opvragen van meer informatie en een duidelijker afweging over of het gegeven de omstandigheden niet beter was geweest de herbenoeming al dan niet aan te houden. Doordat dit destijds niet is gebeurd, is die afweging niet gemaakt.
Kunt u toelichten welke gevolgen deze informatie zou hebben gehad ten aanzien van zijn herbenoeming, mocht deze voorafgaand daaraan bij u bekend zijn geweest?
Zie antwoord vraag 5.
Welke consequenties gaat u nu verbinden aan deze informatie?
Aan de informatie verbind ik voor betrokkene geen consequenties. Betrokkene is tegen de uitspraak van de Accountantskamer in beroep gegaan bij het CBB. Ik neem daarbij in ogenschouw dat zowel de Accountantskamer als het CBB hebben uitgesproken dat niet is gebleken dat betrokkene niet integer heeft gehandeld en dat het CBB de berisping heeft teruggedraaid en volstaan heeft met een waarschuwing. Wel concludeer ik dat in dit geval de informatievoorziening niet voldoende was nu achteraf is gebleken dat ik bepaalde informatie niet had. De communicatie en informatievoorziening in zaken als deze moeten op orde zijn en ik zal intern en met het Commissariaat zorgen dat dit gebeurt.
Kunt u toelichten welke regels – zowel qua tijdsbeslag als inhoudelijke verenigbaarheid – van toepassing zijn op het vervullen danwel accepteren van nevenfuncties door collegeleden? Op welke wijze is het toezicht op deze regeling ten aanzien van nevenfuncties geregeld?
Regels omtrent nevenfuncties van leden van publiekrechtelijke zbo’s, zoals het Commissariaat, zijn opgenomen in de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (artikel 13). Een lid van een zbo mag geen nevenfuncties bekleden die ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van zijn functie of de handhaving van zijn onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin. Een lid van een zbo dient daarom het voornemen tot het aanvaarden van een nevenfunctie te melden bij de Minister en alle nevenfuncties moeten openbaar gemaakt worden. Daarnaast heeft het Commissariaat een eigen Gedragscode Integriteit Commissariaat voor de Media https://www.cvdm.nl/wp-content/uploads/2019/07/Gedragscode-Integriteit-van-het-Commissariaat-voor-de-Media.pdf. Op grond daarvan bestaat een meldplicht indien werkzaamheden, betaald of onbetaald, de belangen van het Commissariaat kunnen raken. Verder bepaalt de code dat nevenwerkzaamheden waardoor een goede vervulling van de functie of het goed functioneren van de openbare dienst niet in redelijkheid zou zijn verzekerd, verboden zijn. Dat is het geval bij ongeoorloofde belangenverstrengeling, botsing van belangen, schade aan het aanzien van het ambt en onvoldoende beschikbaarheid voor de functie bij het Commissariaat.
Zodra een nieuwe voorzitter in functie is, zal ik met het Commissariaat nader overleggen hoe optimale transparantie en toetsing van nevenfuncties bereikt kunnen worden. Daarbij zullen de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en de eigen code van het Commissariaat in beschouwing worden genomen.
Kunt u toelichten hoe deze controle heeft plaatsgevonden voor de nevenfunctie van de heer Buné bij Mail.ru?
Betrokkene is op 15 juli 2013 per 1 september 2013 benoemd als lid van het Commissariaat. Zijn betrokkenheid bij Mail.ru dateert van daarna, namelijk vanaf 1 oktober 2013. Deze nevenfunctie stond daarom niet vermeld op het cv van betrokkene waarover het ministerie beschikte ten tijde van de benoeming. De informatie over de nevenfunctie is na de benoeming per 1 oktober 2013 openbaar gemaakt door vermelding op de website van het Commissariaat. De nevenfunctie is niet afzonderlijk gemeld bij het ministerie. Naar aanleiding van de publiciteit ben ik met het zittende lid van het Commissariaat in gesprek gegaan over zijn nevenfunctie bij Mail.ru. Op grond daarvan ben ik vooralsnog van mening dat er geen reden is te concluderen dat die nevenfunctie ontoelaatbaar is. Zoals gezegd zal ik na het aantreden van de nieuwe voorzitter met het Commissariaat nader overleggen hoe voortaan optimale transparantie en toetsing bereikt kunnen worden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar de heer Eljon, waarvan u in uw brief van 25 april jl. stelde dat u «verwachtte dit onderzoek uiterlijk eind mei te kunnen afronden en dan definitief besluit te zullen nemen.»?2 Wanneer verwacht u de Kamer uitsluitsel te kunnen geven over dit besluit?
Het onderzoek is afgerond en heeft geresulteerd in een besluit tot ontslag van betrokkene. Ik heb uw Kamer hiervan bij brief van 1 augustus 2019 op de hoogte gesteld.
Acht u thans de continuïteit van de bedrijfsvoering en de bestuurlijke slagkracht van het Commissariaat voor de Media adequaat gewaarborgd? Zo nee, welke maatregelen bent u voornemens te treffen om dit te borgen?
Ja. Zie het antwoord op vraag 4.
Het artikel “De uit zee opgepikte migranten moeten wel ergens van boord kunnen, waarschuwen Nederlandse reders" |
|
Maarten Groothuizen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «De uit zee opgepikte migranten moeten wel ergens van boord kunnen, waarschuwen Nederlandse reders»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat tussen juni en november 2018 13 procent van de migranten werd gered door een commercieel schip, tegen drie procent in diezelfde periode een jaar eerder? Zo nee, welke cijfers heeft u daarover?
Het kabinet beschikt niet over dergelijke cijfers.
Wat is er precies gebeurd bij het incident, waarbij een koopvaardijschip is gekaapt? Is dit vaker voorgekomen?
Dit schip (de ElHiblu2 vaart niet onder de Nederlandse vlag. De precieze toedracht van het incident is daardoor niet bekend.
Incidenten waarbij het redden van migranten door koopvaardijschepen heeft geleid tot spanningen aan boord worden niet centraal geregistreerd. Het is dan ook niet mogelijk vast te stellen om hoeveel incidenten het gaat.
Een onveilige situatie aan boord kan ontstaan wanneer de schepen onvoldoende zijn uitgerust om voor langere tijd grote groepen mensen aan boord te hebben. Dit kan ook voor koopvaardijschepen gelden wanneer drenkelingen zich langere tijd aan boord bevinden.
Hoeveel incidenten zijn bekend waarbij het redden van migranten door koopvaardijschepen vervolgens heeft geleid tot spanningen aan boord?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het pleidooi van de Nederlandse reders voor voldoende veilige havens om reddingsacties van de koopvaardij tot een goed einde te brengen?
Het kabinet steunt dit pleidooi. Het is ook in lijn met de inzet van het kabinet om te komen tot een structurele oplossing voor ontscheping in de EU, maar ook in andere landen om de Middellandse Zee.
Welke stappen gaat u, al dan niet in EU-verband, zetten om ervoor te zorgen dat er veilige havens zijn voor de spoedige ontscheping van geredde migranten?
Kortheidshalve verwijst het kabinet naar de meest recente correspondentie hierover via het Schriftelijk Overleg met uw Kamer ter voorbereiding op de informele JBZ-raad van 18-19 juli jl. als ook het verslag van deze bijeenkomst.3 Zoals toegelicht in dit verslag, hebben deze bijeenkomsten niet geresulteerd in een tijdelijk mechanisme dat, wat het kabinet betreft, kan bijdragen aan de gewenste structurele oplossing voor ontscheping. Het kabinet zal blijven aandringen op een mechanisme waarin een zo groot mogelijke groep, zo niet alle lidstaten, haar verantwoordelijkheid neemt. Inclusief de lidstaten van aankomst. Daarnaast blijft het kabinet voorstander van een algemeen verdelingsmechanisme waarin bij aankomst middels een verplichte grensprocedure onderscheid wordt gemaakt tussen kansrijke asielzoekers, kansarme asielzoekers en irreguliere economische migranten. Hierbij draagt het kabinet tevens uit dat herplaatsing alleen aan de orde is wanneer een lidstaat onder aanhoudende, disproportionele druk staat.
Welke andere maatregelen kunt u nemen om de veiligheid, zowel van migranten als koopvaardijschepen, te vergroten?
Zoals bij uw Kamer bekend heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat om veiligheidsredenen recentelijk veiligheids- en bemanningseisen gesteld aan schepen die stelselmatig drenkelingen aan boord nemen. Dit vergroot de veiligheid. Daarnaast mag worden verwacht dat een structurele oplossing voor de herverdeling van drenkelingen in Europa ertoe zal leiden dat sneller een veilige haven gevonden kan worden waar migranten ontscheept kunnen worden. Dit kan betekenen dat het verblijf van deze mensen aan boord kortstondig wordt. Ook dit vergroot de veiligheid. Over de laatste stand van zaken over deze discussie, is uw Kamer geïnformeerd via de aanbiedingsbrief van het verslag van de informele JBZ-raad van 18–19 juli jl.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de EUNAVFOR MED Sophia missie?
Kortheidshalve verwijst het kabinet naar de beantwoording van vergelijkbare vragen als onderdeel van het Schriftelijk Overleg met uw Kamer ter voorbereiding op de informele JBZ-raad van 18-19 juli jl. als ook naar de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Groothuizen over dit onderwerp.4 Daarbij moet worden aangetekend dat het mandaat van operatie Sophia is gericht op het bestrijden van mensensmokkel en niet op de redding van drenkelingen. Laatste is een internationale verplichting die voortvloeit uit het internationaal zeerecht. Voor Nederland is het van belang dat afspraken over operatie Sophia niet vooruitlopen op een structurele oplossing voor ontscheping in de EU conform de conclusies van de Europese Raad van juni 2018 en ook niet vooruitlopen op onderhandelingen over het Gemeenschappelijke Europees Asiel Stelsel (GEAS). Inmiddels heeft het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) van de EU besloten om het mandaat van Sophia voor 6 maanden onveranderd te verlengen.
Welk effect heeft, naar uw verwachting, het hervatten van patrouilles met schepen van EUNAVFOR MED Sophia op de veiligheid van koopvaardijschepen?
Het mandaat van Sophia is onveranderd verlengd voor zes maanden. Het kabinet wijst er op dat ook het beschermen van koopvaardijschepen geen onderdeel is van het mandaat van de missie. Het kabinet beschikt niet over informatie over het effect van patrouilles in Sophia op de veiligheid van koopvaardijschepen.
Op welke wijze probeert u het mandaat van deze missie te verlengen en daarbij weer tot de inzet van schepen te komen om drenkelingen te redden en mensensmokkel te bestrijden?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk, maar uiterlijk voor 20 augustus 2019 beantwoorden?
Nee.