De prijsverhoging van Fampyra |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat fabrikant Biogen de prijs van Fampyra per 1 oktober 2019 met 64% verhoogt en zo de korting die de afgelopen periode werd aangeboden nu gewoon terugbetaald krijgt?1
Fampyra was in de periode 1 april 2016 tot 1 april 2018 voorwaardelijk tot het pakket toegelaten. In die periode vond aanvullend onderzoek naar de effectiviteit plaats. Na afloop hiervan was de effectiviteit van Fampyra onvoldoende aangetoond en werd het middel niet vergoed uit het basispakket. Wel kwam er een tijdelijke beschikbaarheidsregeling van Biogen, waarbij er ook sprake was van een door Biogen verlaagde prijs. Nu is Fampyra alsnog tot het verzekerde pakket toegelaten, onder strikte voorwaarden. Biogen hanteert nu alsnog de prijs die zij na afloop van de voorwaardelijke toelating van Fampyra heeft gehanteerd bij de vergoedingsaanvraag. Met de huidige prijs handelt Biogen binnen de huidige wet- en regelgeving: de prijs blijft onder de maximumprijs op basis van de Wet geneesmiddelenprijzen (Wgp).
Als de fabrikant 28 tabletten voor € 70 kon leveren gedurende het Voorlopig Toelatingstraject (VT-traject) en in de maand september na volledige toelating, waar is dan de prijsverhoging naar € 115 op gebaseerd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat het middel op jaarbasis ruim € 1.000 meer gaat kosten per patiënt (van € 1.817 naar € 2.996, exclusief receptregelkosten)?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft u, voordat u akkoord ging met dit VT-traject, niet ook over de afloop afspraken gemaakt, bijvoorbeeld in de vorm van een maximale prijs?
De effectiviteit van middelen die een VT-traject moeten gaan doorlopen is nog niet bewezen. Een oordeel of besluit over de prijs is op dat moment dan ook niet aan de orde. Wel worden er afspraken gemaakt over de prijs tijdens het VT-traject. Op het moment dat een middel als bewezen effectief uit een VT-traject komt, geldt hetzelfde toelatingskader als bij andere nieuwe geneesmiddelen die tot de markt zijn toegelaten. Dat houdt in dat het Zorginstituut na afloop van de voorwaardelijke toelating een pakketbeoordeling doet en op basis hiervan mij dan ook kan adviseren om een prijsonderhandeling te doen. In dit geval heeft het Zorginstituut op basis van hun criteria, die zij voor alle geneesmiddelen die worden beoordeeld hanteren, niet geoordeeld dat er een aanleiding is voor een prijsonderhandeling. Dat houdt in dat er, naast het vaststellen van een Wgp-maximumprijs, geen nadere prijsmaatregelen van kracht zijn. De totale uitgaven aan Fampyra blijven onder de drempelwaarde van 10 miljoen euro die wordt gehanteerd om de kosteneffectiviteit van een geneesmiddel te beoordelen en een prijsonderhandeling te overwegen.
De prijs van Fampyra is in lijn met de prijs die de fabrikant eerder had opgenomen in de vergoedingsaanvraag in 2017 en ligt onder de maximumprijs op basis van de Wet geneesmiddelenprijzen (Wgp), de gemiddelde prijs in onze buurlanden.
Klopt het dat er per jaar nog € 2,4 miljoen bijkomt bovenop de € 3,7 miljoen die het Zorginstituut Nederland in haar advies als meerkosten heeft geraamd op basis van 2.100 patiënten?2
Dat klopt.
Deelt u de mening dat er een weeffout zit in het systeem en op deze manier inderdaad de hoge medicijnkosten niet beteugeld gaan worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening niet. Zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 4 geldt na een traject van voorwaardelijke toelating hetzelfde toelatingskader als bij andere nieuwe geneesmiddelen die tot de markt zijn toegelaten. Daarmee is geborgd dat ook na een VT-traject er zo nodig een toetsing is van de prijs en het middel tegen een aanvaardbare prijs in het pakket kan worden opgenomen.
Wat is volgens u een reële prijs gebaseerd op de reële productiekosten en een reële winstmarge voor Biogen? Als u dit niet weet, bent u dan bereid dit uit te laten zoeken? Zo nee, waarom niet?
Biogen hanteert op dit moment een lijstprijs die lager ligt dan het gemiddelde van de prijsstelling van Fampyra in de ons omringende landen (België, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, op grond van de Wgp). Omdat ik geen aanleiding zie voor nadere prijsregulering van Fampyra (zie mijn antwoord op vraag3 zie ik ook geen aanleiding om onderzoek te doen naar productiekosten en winstmarges.
Deelt u de mening dat dergelijke situaties onwenselijk zijn? Zo ja, wat gaat u doen om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Is de conclusie juist dat deze prijsverhoging geen effect heeft op de toegankelijkheid van Fampyra voor Multiple Sclerose (MS)-patiënten en niet zal leiden tot bijbetalingen voor patiënten? Kunt u dit toelichten?
Die conclusie is juist. Fampyra is opgenomen op bijlage 1B van het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS). Middelen op bijlage 1B zijn niet geclusterd met andere, vergelijkbare, geneesmiddelen en kennen geen vergoedingslimiet. Hierdoor zijn bijbetalingen voor patiënten niet aan de orde.
Het weren van zwangerschappen en baby’s in huurwoningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat huurders geen baby’s mogen krijgen in bepaalde huurwoningen in Amsterdam?1
Uit het door het lid Beckerman aangehaalde bericht en uit bij de betrokken verhuurder, Vereniging Hendrick de Keyser2, verkregen informatie blijkt dat het niet gaat om discriminatie van zwangere vrouwen en mensen met een kinderwens. De verhuurder vindt de betrokken woningen aan de Lange Leidsedwarsstraat te Amsterdam qua indeling ongeschikt (veelal tweekamerwoningen met één slaapkamer) en te gehorig om te worden bewoond door gezinnen. De betrokken verhuurder heeft aangegeven geen pogingen te hebben gedaan en ook niet voornemens te zijn om de huur van een van de betrokken woningen te beëindigen wegens het feit dat er een of meer kinderen in de woning wonen. Omwille van de veiligheid van de huurders zelf, heeft de verhuurder naar eigen zeggen sinds kort in enkele huurcontracten die voor de betrokken woningen aan kandidaat-huurders worden aangeboden de bepaling opgenomen dat het gehuurde is bestemd voor maximaal twee personen. De verhuurder heeft aangegeven met dit beding te beogen de veiligheid van de betrokken huurders te waarborgen alsmede overbewoning en burenoverlast te voorkomen. De wet staat hiervoor niet in de weg. Maar ook dan kan een derde bewoner geen reden zijn voor huurbeëindiging als het met drie personen bewonen van de woning niet leidt tot gevaarlijke situaties voor de huurders of tot burenoverlast.
De wet- en regelgeving omtrent wonen bevat geen bepalingen over het al dan niet met kinderen mogen bewonen van woningen. Maar het recht op gezinsvorming is een grondrecht. Een beding in een huurcontract dat in de woning geen kinderen mogen wonen, is daarmee in strijd. En het enkele feit dat in een woning een of meerdere (kleine) kinderen wonen, levert nog geen gevaarlijke situaties of burenoverlast op.
Ik wijs er op dat huurcontracten van woonruimte niet buitengerechtelijk kunnen worden ontbonden door verhuurders. De betrokken verhuurder heeft aangegeven daarvan op de hoogte te zijn en geen intentie te hebben om daarvan af te wijken. En ook als de verhuurder het huurcontract niet ontbindt maar opzegt, kan alleen de rechter de huur beëindigen als de huurder niet schriftelijk instemt met de huuropzegging.
Het veroorzaken van (ernstige) overlast kan een reden zijn voor de rechter om de ontbinding of huurbeëindiging toe te staan op de grond dat de huurder zich niet als goed huurder gedraagt3. Het geluid dat kleine kinderen gewoonlijk voortbrengen, kwalificeert niet als ernstige overlast. Maar het oordeel is, zoals gezegd, uiteindelijk aan de rechter.
Bovendien mag in de huurovereenkomst niet ten nadele van de huurder worden afgeweken van de huurrechtregels voor woonruimte. Een eventueel beding in de huurovereenkomst dat de geboorte van een kind van de huurders een reden is om de huurovereenkomst te beëindigen, is daardoor juridisch van geen enkele waarde.
Is hier sprake van uitsluiting en discriminatie van zwangere vrouwen en mensen met een kinderwens? Zo nee, hoe verhoudt de genoemde beperking in huurcontracten zich tot de wet- en regelgeving omtrent wonen, zelfbeschikking en vrijheid in ons land? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is dit het enige voorbeeld waar zwangere vrouwen, zwangerschappen en baby’s worden geweerd, of zijn er nog meer zaken bekend waarin dit gebeurt? Zo ja, waar en om welke verhuurders gaat het?
Mij zijn dergelijke voorbeelden niet bekend.
Vindt u het wenselijk dat mensen ten tijde van een woooncrisis op deze manier worden geïntimideerd om een huurcontract te tekenen of worden uitgesloten waardoor de woningnood verergert, waar (ongeboren) kinderen bij zijn betrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het artikel maak ik op dat een van de betrokken huurders het beding dat de woning geschikt is voor maximaal twee personen als een licht intimiderende voorwaarde ervaren heeft. En de huidige overspannen woningmarkt in Amsterdam brengt met zich mee dat kandidaat-huurders mogelijk met voorwaarden akkoord gaan waarmee zij in een meer ontspannen woningmarkt niet akkoord zouden gaan. Maar de betrokken verhuurder heeft aangegeven dat hij niet beoogt huurders met (ongeboren) kinderen uit te sluiten, maar de betrokken woningen aan voor die woningen geschikte huishoudens te verhuren en burenoverlast te voorkomen.
Bij woningtoewijzing neemt de betrokken verhuurder naar eigen zeggen overigens niet alleen de gezinssituatie van kandidaat-huurders in overweging, maar beoordeelt onder meer ook of het inkomen van de kandidaat-huurders voldoende is om de huur te kunnen betalen.
Maar zoals gezegd zijn bepalingen in huurcontracten voor woonruimten die ten nadele van huurders afwijken van het huurrecht, nietig. Die nietigheid kan bij de rechter worden ingeroepen.
Wat gebeurt er met geweigerde mensen die zwanger zijn of zwanger willen worden bij de betreffende huurwoningen? Kunt u toelichten hoe u zich concreet en op korte termijn gaat inspannen voor woningzoekenden?
Particuliere verhuurders zijn vrij om te kiezen aan wie zij hun woning willen verhuren, uiteraard zonder daarbij te discrimineren. Zo toetsen verhuurders doorgaans of het inkomen van kandidaat-huurders voldoende is om de gevraagde huur te kunnen betalen.
Voor huurders die al in de betrokken woningen wonen en zwanger zijn of willen worden, geldt zoals hierboven aangegeven dat het oordeel of de verhuurder de huur kan beëindigen aan de rechter is en dat bepalingen die ten nadele afwijken van de huurrechtbepalingen nietig zijn.
Vergroting van het huishouden door het krijgen van kinderen is geen aanleiding tot hogere huurverhogingen. Als de betrokken huurders een gereguleerd huurcontract hebben, moet de verhuurder zich houden aan de maximaal toegestane jaarlijkse huurverhoging die mede afhankelijk is van het huishoudinkomen. Tegen huurverhogingen die het toepasselijke maximum overschrijden kunnen huurders met succes bezwaar maken. Als de betrokken huurders een geliberaliseerd huurcontract hebben, gelden er geen wettelijke beperkingen in de jaarlijkse huurverhoging maar gelden de daarover in het huurcontract gemaakte afspraken.
In een meer ontspannen woningmarkt hebben woningzoekenden meer mogelijkheden om door hen gewenste en voor hen geschikte woningen te vinden. Om de huidige woningschaarste te verkleinen, neemt het kabinet diverse maatregelen. Zo heb ik woondeals gesloten met vijf grote stedelijke regio’s, waaronder Metropoolregio Amsterdam, met afspraken die moeten leiden toe versnelling van de woningbouw. En onlangs heeft het kabinet aangekondigd dat het twee miljard euro investeert om woningbouw te bevorderen en het aandeel van de WOZ in het woning-waarderingsstelsel gaat begrenzen waardoor mogelijkheden voor liberalisatie van woningen in het gereguleerde huursegment beperkt worden.4
Wat gebeurt er met de ouders en kinderen die er nu wonen? Kunt u garanderen dat zij geen onevenredige huurverhogingen of andere maatregelen dan wel klachten aan hun broek krijgen omdat de verhuurder ze liever uit de huurwoning wil hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke mogelijkheden zijn er en welke hebt u nodig om ervoor te zorgen dat bepalingen, die tegen de (grond)rechten van mensen in gaan, niet opgenomen mogen worden in huurcontracten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wet biedt huurders bescherming tegen bepalingen in het huurcontract die in strijd zijn met het huurrecht of met ander (grond)recht.
In het Burgerlijk Wetboek staat bepaald dat bedingen in huurcontracten die ten nadele van de huurder afwijken van de huurrechtbepalingen voor woonruimte, nietig zijn. Het oordeel over dergelijke bedingen is uiteindelijk aan de rechter.
In de Grondwet is bepaald dat discriminatie niet is toegestaan.
Huurders kunnen voor juridisch advies over de geldigheid van bedingen in hun huurcontract die strijdig lijken met het (huur)recht of ander recht terecht bij Het Juridisch Loket5 dat vestigingen heeft door het hele land, of bij lokale huurteams dan wel andere lokale huurdersondersteuners.
Het afwijzen van kinderopvangtoeslag omdat de toeslagpartner dagbesteding heeft |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich het verhaal van een moeder van wie de kinderopvangtoeslag is stopgezet omdat haar partner dagbesteding nodig heeft, maar dat de Belastingdienst dit ziet als vrijwilligerswerk en geen gegronde reden om niet de kinderen te verzorgen als de moeder werkt?1
Ja.
Wat vindt u van de definitieve afwijzing die deze moeder heeft gekregen, ondanks dat u had gevraagd nogmaals naar het dossier te kijken?2
Zoals uw Kamer weet kan ik uit het oogpunt van privacy niet ingaan op individuele gevallen. Ten aanzien van de voorbeelden in het Zwartboek van de SP «Meldpunt stopgezette kinderopvangtoeslag» zal ik later dit jaar, samen met mijn collega van Financiën, met een reactie komen.
Kunt u aangeven waarom iemand die arbeidsongeschikt is, een Wajong-uitkering heeft, én een indicatie voor dagbesteding heeft, door de Belastingdienst niet erkend wordt als «afwezig» overdag?
De Belastingdienst kijkt alleen naar de criteria die de wet stelt aan het recht op kinderopvangtoeslag. Voor deze criteria verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6. Het overdag «afwezig» zijn, is geen criterium in de Wet Kinderopvang om in aanmerking te komen voor kinderopvangtoeslag.
Erkent u dat iemand niet zomaar een indicatie voor dagbesteding krijgt en dat dagbesteding gezien wordt als belangrijk om sociaal isolement te doorbreken en vaardigheden te ontwikkelen?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 5.
Erkent u tevens dat iemand die dagbesteding heeft overdag niet thuis is om de kinderen te verzorgen?
Dagbesteding bestaat in verschillende vormen, en komt meestal voort uit de Wet maatschappelijke ondersteuning. Dagbesteding is een waardevol instrument dat een bijdrage kan leveren aan het doorbreken van het sociaal isolement van mensen en kan helpen bij de ontwikkeling van vaardigheden. Gedurende de dagbesteding zijn ouders niet thuis. De behoeften van mensen en de redenen waarom mensen een beroep doen op dagbesteding verschilt. Dat maakt dat de groep mensen die een dagbesteding heeft sterk uiteenloopt en dat zij geen uniforme groep vormen. Gemeenten bieden daarom maatwerk aan voor deze groep.
Waarom is er wel een uitzondering gemaakt voor recht op kinderopvang als een partner een opleiding volgt, in een (re)integratietraject zit of een inburgeringscursus doet?
Kinderopvang zorgt ervoor dat ouders arbeid en zorg beter kunnen combineren. De kinderopvangtoeslag maakt het voor ouders financieel mogelijk om te kiezen voor het combineren van arbeid en zorg. De financiële tegemoetkoming is speciaal gericht op het stimuleren van werk, zowel voor ouders die al werken als voor ouders die een traject volgen dat hun kans op werk vergroot. In de Wet kinderopvang is vastgesteld om welke trajecten dit gaat.
Voor huishoudens waarin de ene ouder werkt en de andere ouder een Wlz-indicatie heeft werk ik een voorstel uit dat hen ook recht geeft op kinderopvangtoeslag. Ik doe dit naar aanleiding van een aantal casussen en eerdere Kamervragen over deze specifieke groep ouders. Het gaat om een landelijk uniforme en duidelijke afgebakende groep ouders, omdat de Wlz-indicatie landelijk wordt afgegeven. Ouders met een Wlz-indicatie hebben continu en blijvend zorg nodig, of staan onder permanent toezicht. Zij zijn blijvend niet in staat om voor hun kinderen te zorgen en kunnen niet werken of een traject naar werk volgen. Ik neem deze groep ouders op in de Wet kinderopvang, zodat deze afgebakende groep gezinnen arbeid en zorg kunnen combineren.
Daarnaast is er nog een veelvoud aan sociale en medische redenen denkbaar waardoor ouders niet in staat zijn om te werken of voor hun kinderen te zorgen, bijvoorbeeld omdat zij zijn aangewezen op dagbesteding. Ik begrijp dat de werkende partner van iemand die is aangewezen op dagbesteding belemmerd kan worden in de combinatie van arbeid en zorg. Ik zou het onwenselijk vinden als deze werkende partners het werk opgeven, omdat er geen recht is op kinderopvangtoeslag. Ouders die om sociale of medische redenen niet kunnen werken en niet in staat zijn om voor hun kinderen te zorgen, kunnen daarom bij de gemeente een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang aanvragen op basis van sociaal medische indicatie (SMI). Het gegeven dat het bij mensen met een dagbesteding om een uiteenlopende groep gaat, maakt het bieden van maatwerk via de gemeenten de wenselijke route. Gemeenten hebben hierin beleidsvrijheid en kunnen op basis van de situatie een inschatting maken over welke oplossing het meest passend is. De uitvoering gaat over het algemeen goed, zo heeft 87,5% van de gemeenten SMI vastgelegd in beleidsregels en maken hierin bewuste keuzes.4 Budget voor deze tegemoetkoming is opgenomen in het gemeentefonds.
Erkent u dat de genoemde redenering in de afwijzingsbrief («De redenering hierachter is dat kinderopvangtoeslag is bedoeld om de combinatie van werk, studie of (re)integratietraject gericht op werk en de zorg voor de kinderen te vergemakkelijken») juist ook geldt voor een partner van een echtgenoot met dagbesteding?
Zie antwoord vraag 6.
Is het in de geest van de wet op de kinderopvangtoeslag wenselijk dat de moeder haar werk op moet geven, omdat er geen kinderopvangtoeslag wordt toegekend? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat dit gezin door het besluit van de Belastingdienst zal moeten leven van enkel de Wajong-uitkering van de toeslagpartner en dat de gevolgen diep ingrijpend zijn op de financiële situatie van dit gezin? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder aangegeven bij het antwoord op vraag 2, kan ik vanuit het oogpunt van privacy niet ingaan op individuele gevallen. Wel erken ik in algemene zin dat het besluit dat een gezin wel of niet in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag inderdaad grote gevolgen kan hebben. Daarom kunnen juist deze gezinnen, die vanwege een sociaal of medische reden niet kunnen voldoen aan de voorwaarden van de kinderopvangtoeslag, een aanvraag doen voor een tegemoetkoming op basis van SMI.
Kunt u aanwijzen waar in de wet wordt gesteld dat dagbesteding geen grond is voor kinderopvangtoeslag?
Zoals genoemd onder vraag 6 worden er in de Wko in artikel 1.6 een aantal groepen ouders aangewezen die aanspraak kunnen maken op kinderopvangtoeslag. Dit zijn groepen ouders die een traject volgen dat de kans op werk vergroot of al werkzaam zijn. Hieronder vallen: ouders die een opleiding of een inburgeringscursus volgen en ouders die een re-integratie traject volgen. Ouders met een dagbesteding worden niet genoemd in artikel 1.6. Dit neemt natuurlijk niet weg dat dagbesteding zeer belangrijk kan zijn voor mensen. Daarom kunnen zij, zoals ik bij vraag 6 schets, een aanvraag doen voor een tegemoetkoming bij de gemeente op basis van SMI.
Kunt u ook aanwijzen waar in de wet wordt gesteld dat de Belastingdienst geen beleidsvrijheid heeft om bij dagbesteding van de partner géén kinderopvangtoeslag te verlenen?
Werkende ouders en in de wet nader genoemde doelgroepen, die een traject naar werk volgen, kunnen aanspraak maken op kinderopvangtoeslag. Uit deze bepaling vloeit direct voort dat er in andere gevallen geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 3.
Is het mogelijk in de geest van de wet de situatie van een werkende ouder met een partner die dagbesteding nodig heeft toch kinderopvangtoeslag toe te kennen? Zo ja, bent u bereid dit te regelen?
Zoals beschreven onder vraag 6 ben ik voornemens om huishoudens waarin de ene ouder werkt en de andere ouder een Wlz-indicatie heeft, aanspraak te geven op kinderopvangtoeslag. Dit betreft een landelijk uniforme en afgebakende groep. De groep ouders met een dagbesteding is veel diverser dan de groep ouders met een Wlz-indicatie. Ik ben van mening dat SMI een betere oplossing is voor de groep ouders met een dagbesteding, ook vanwege de heterogeniteit van deze groep; gemeenten staan dichter bij de burgers en kunnen een passende oplossing aanbieden.
Wat vindt u ervan dat in de afwijzingsbrief verwezen wordt naar de rechtbank als het bezwaar op de beslissing gehandhaafd wordt?
Onder elke beslissing op bezwaar is een rechtsmiddelen verwijzing opgenomen. Dit is een wettelijke verplichting waarbij de belanghebbende op de mogelijkheid van beroep wordt gewezen. Deze verwijzing is ook opgenomen indien het bezwaar van een belanghebbende gegrond is verklaard.
Erkent u dat het vreemd is dat de regering wil dat er minder beroep op de rechtsbijstand wordt gedaan en dat als onderdeel van die plannen beloofd wordt dat overheidsinstanties minder vaak zullen procederen, maar dat de mensen in dit voorbeeld gedwongen zijn te procederen om hun recht te halen en hun bezwaren te laten toetsen? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?4
Met het voorstel waar u naar verwijst wil de regering stimuleren dat er aan de voorkant wordt gekeken naar mogelijke oplossingen. Indien echter niet aan de voorwaarden voor een aanspraak op een toeslag is voldaan kan de Belastingdienst niet anders doen dan de aanvraag afwijzen.
De Nederlander die in Roemenië verdacht wordt van het misbruiken en vermoorden van een meisje en mogelijk andere vergelijkbare misdrijven |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Roemeense aanklager: «Vermoeden dat Johannes V. op meerdere plekken heeft toegeslagen»»?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre de Nederlandse politie de Roemeense politie assisteert bij het strafrechtelijk onderzoek? Welke actie wordt er vanuit Nederland door de opsporingsinstanties genomen?
Nederland verleent rechtshulp aan de Roemeense autoriteiten. De rechtshulp heeft bestaan uit o.a. de doorzoeking van de woning van verdachte, informatiebevragingen over bijvoorbeeld telefoonnummers, kentekens, contacten. Dacty en DNA zijn overgedragen aan Roemenië.
Klopt de berichtgeving dat de Roemeense autoriteiten (zoals het interview van de Procureur-Generaal bij Digi24.tv) geen officiële bevestiging hebben gehad van de Nederlandse autoriteiten dat de Nederlandse verdachte overleden is? Zo ja, hoe kan dat?
Dezelfde middag van het overlijden van Johannes V. is de Hoofdofficier van Boekarest officieel op de hoogte gebracht door de Nederlandse officier van justitie belast met rechtshulp. Een schriftelijke bevestiging (met onder andere processen-verbaal) is begin oktober verstuurd.
Bent u bekend met het feit dat er in Roemeense media breed twijfels geuit zijn of Johannes V. wel echt overleden is, onder ander door de familie van het vermoorde meisje? Kunt u eraan bijdragen dat hierover geen enkele twijfel bestaat?
Er bestaat naar aanleiding van de bevindingen van de politie ter plaatse geen enkele twijfel dat Johannes V. daadwerkelijk om het leven is gekomen.
Van welke andere misdrijven wordt Johannes V. nog meer verdacht en om welke landen gaat het?
Voor zover bij ons bekend is hij in Roemenië ook verdachte in een andere zaak. Deze zaak is pas naar boven gekomen naar aanleiding van (het onderzoek naar) het delict van september 2019. Eerder was er geen verdenking en was er dus geen aanleiding om informatie op te vragen bij de Nederlandse autoriteiten. De verdenking in Roemenië betreft vrijheidsberoving en aanranding. Het Roemeense OM heeft hierover een persbericht uitgebracht.2
Was Johannes V. in Nederland reeds een bekende zedendelinquent en kunt u aangeven waarvoor hij veroordeeld was en welke straf hij gekregen had?
Hij was bekend als zedendelinquent en heeft zijn straffen en behandeling voor zijn eerdere misdrijven ondergaan. Ik ga niet in op de exacte veroordelingen dan wel straffen die Johannes V. eerder heeft gekregen.
Op welke wijze stond Johannes V. in de Europese systemen geregistreerd en welke informatie hadden de Roemeense autoriteiten of hadden de Roemeense autoriteiten kunnen hebben?
Johannes V. stond niet geregistreerd in een Europees systeem en de Roemeense autoriteiten hadden langs die weg geen informatie over hem beschikbaar. Johannes V. stond ook niet gesignaleerd in het Schengeninformatiesysteem (SIS II), dat wordt gebruikt voor signaleringen. Over Johannes V. is eveneens geen informatie gedeeld op het platform «Secure Information Exchange Network Application (SIENA).» Dit platform wordt gebruikt om buitenlandse autoriteiten te voorzien van informatie. Alleen wanneer Roemenië informatie zou hebben opgevraagd in het kader van werkgelegenheidsscreening of voor strafrechtelijke doeleinden, zou Nederland preventief justitiële documentatie hebben gestuurd naar Roemenië. Deze uitwisseling vindt plaats via het European Criminal Record System (ECRIS).3
Bent u van mening dat er voldoende gedaan is om ervoor te zorgen dat Johannes V. in andere landen van de Europese Unie geen zedenmisdrijven kon plegen?
Johannes V. heeft zijn straffen en behandeling voor zijn eerdere misdrijven ondergaan. Hij is teruggekeerd in de samenleving en kon gebruik maken van zijn recht op vrij verkeer binnen de EU als Nederlands staatsburger.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Zorgvuldige afstemming van deze antwoorden maakte het helaas niet mogelijk om de vragen binnen drie weken te beantwoorden.
Het bericht dat Nederland de geldkraan van beroemd onderzoek naar zwarte gaten dicht draait |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Nederland draait geldkraan dicht van beroemd onderzoek naar zwarte gaten»?1
Ik deel de conclusie dat de «geldkraan zou zijn dichtgedraaid» niet. Zie het antwoord op vraag 5.
Op welke wijze beoordeelt de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) of er sprake is van maatschappelijke impact? Kunt u dit uitgebreid toelichten? Kunt u daarnaast een definitie geven van maatschappelijke impact?
In aanvragen voor NWO-subsidies dient te worden beschreven hoe het onderzoek zou kunnen bijdragen aan de samenleving en aan de economie. De gevraagde toelichting en de wijze van beoordeling hiervan verschilt per financieringsinstrument en wordt toegelicht in de call for proposals. Dit is te verklaren door de aard van het voorgestelde onderzoek. Van een onderzoeker die een aanvraag doet voor financiering voor een thematisch programma binnen de nationale onderzoeks-prioriteiten, zoals de Nationale Wetenschapsagenda of één van de topsectoren, vraagt NWO logischerwijs meer naar kennisbenutting en impact dan van een onderzoeker die een aanvraag indient binnen de calls die gericht zijn op vrij onderzoek. In de NWO-strategie 2019–2022 definieert NWO maatschappelijke impact als volgt: «maatschappelijke (culturele, economische, industriële, ecologische of sociale) veranderingen die (mede) het gevolg zijn van door onderzoek gegenereerde kennis en kunde».
Hoe beoordeelt u de maatschappelijke impact van experimenten met de Event Horizon Telescope die dit jaar wereldwijd de voorpagina’s en internationale journaals haalden met de eerste foto van een zwart gat?
De impact van het experiment met de Event Horizon Telescope dat heeft geleid tot de eerste foto van een zwart gat is vooral van wetenschappelijke aard. Het gaat hier om een doorbraak in de fundamentele wetenschap. De maatschappelijke impact van deze doorbraak moet worden gezien in het licht van de waardering die de samenleving heeft voor dit soort fundamentele wetenschap, met name als deze betrekking heeft op de oorsprong van ons bestaan. Door de foto is veel positieve aandacht ontstaan voor de Nederlandse wetenschap. Ik vind het belangrijk dat zo veel mogelijk mensen kennis kunnen nemen van dit soort fundamentele doorbraken. Gezien het belang van goede communicatie hierover en omdat deze veel vergt van Prof. Falcke en zijn onderzoeksgroep, heb ik éénmalig een bedrag van € 200.000 toegekend ter ondersteuning. Zie ook de antwoorden op de vragen van de heer Paternotte over de Nederlandse participatie in de Event Horizon Telescope (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 523).
Wat zijn de gevolgen voor de Nederlandse onderzoekers en universiteiten, die een prominente rol hebben gespeeld bij dit project?
Dat hangt af van besluitvorming van verschillende instellingen en organisaties en van de kwaliteit van (nieuwe) financieringsverzoeken. Zo is Prof. dr. Heino Falcke medeaanvrager binnen het «The Dutch Black Hole Consortium». Voorts is aannemelijk dat in de toekomst nieuwe aanvragen zullen volgen zodat er mogelijk alsnog NWO-financiering komt. Ook andere (Europese) financieringsbronnen kunnen een rol spelen. Tot slot merk ik op dat ook voor de betrokken universiteiten een rol is weggelegd bij de financiering van dit type onderzoek.
Hoe reflecteert u op de NWO als subsidieverstrekker nu de geldkraan voor dit onderzoek is dichtgedraaid?
Zoals ik al in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven deel ik de conclusie dat «de geldkraan is dichtgedraaid» niet. NWO kan als subsidiegever niet meer uitgeven dan op haar begroting staat en zal dus voortdurend scherpe keuzes moeten maken. Dat doet zij zo onafhankelijk mogelijk, op basis van peer review. Ik heb er alle vertrouwen in dat NWO in het beoordelingsproces van onderzoeksvoorstellen de juiste keuzes maakt.
Het afgekondigde onderzoek naar hoogleraar Kochenov, ook wel paspoortprofessor genoemd |
|
Frank Futselaar , Renske Leijten |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Vindt u het terecht dat er onderzoek wordt gedaan naar de Groningse hoogleraar Kochenov vanwege de paspoorthandel in de Europese Unie (EU)?1
Ik ondersteun het initiatief van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: RUG) om onderzoek te doen naar de advieswerkzaamheden van de betrokken hoogleraar. Van belang is wel dat dit onderzoek onafhankelijk wordt uitgevoerd. De RUG heeft mij laten weten dit onderzoek inderdaad onafhankelijk te laten uitvoeren. Meer in het algemeen merk ik op dat advieswerkzaamheden, en de context waarin deze werden verricht, moeten passen bij de rol van wetenschapper. In artikel 1.6. van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is bepaald dat wetenschappers academische vrijheid genieten. Die academische vrijheid is een hoog goed dat gekoesterd moet worden. Inherent verbonden hieraan is dat (de schijn van) belangenverstrengeling voorkomen moet worden; van wetenschappers mag verwacht worden dat zij varen op een sterk moreel kompas.
Hoe verklaart u dat de Rijksuniversiteit Groningen (RuG) niet eerder onderzoek heeft gedaan naar belangenverstrengeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het instellen van een onderzoek naar iemands doen en laten vraagt een goede afweging van individuele belangen en het algemeen belang. Welke afwegingen de RUG hierin heeft gemaakt en wanneer zal moeten blijken uit het onafhankelijke onderzoek.
Wie gaat het onderzoek naar de hoogleraar doen?
Volgens de RUG zal het onderzoek worden uitgevoerd onder leiding van een onafhankelijke, externe voorzitter ondersteund door een extern onderzoeksbureau.
Wat is de precieze onderzoeksopzet van de RuG? Bent u bereid dit op te vragen?
Het onderzoek van de RUG zal, afhankelijk van de periode waarop het onderzoek betrekking heeft, inzicht moeten bieden in de vraag of voldaan is aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (2014) of de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018. Ook zal het onderzoek een antwoord moeten geven op de vraag of de nevenwerkzaamheden van de betrokken hoogleraar in overeenstemming zijn met de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden van de universiteiten, met name met betrekking tot de in artikel 11 genoemde criteria.2 In artikel 11 is onder meer bepaald dat geen toestemming voor werkzaamheden wordt verleend voor nevenwerkzaamheden die de wetenschappelijke, organisatorische of zakelijke belangen van de universiteit schaden dan wel waarbij (de schijn van) belangenverstrengeling aanwezig is.
De RUG neemt zelf de verantwoordelijkheid om dit onderzoek uit te laten voeren en de opzet hiervan te bepalen. Ik zal het verzoek wat de precieze onderzoeksopzet van de RUG is, nadrukkelijk overbrengen aan de RUG. Ik heb de Inspectie van het onderwijs gevraagd om vervolgens de bevindingen van het onderzoek ten aanzien van de nevenwerkzaamheden en eventuele belangenverstrengeling te beoordelen en mij daarover te adviseren.
Wanneer verwacht u dat het onderzoek naar belangenverstrengeling is afgerond?
Er zal door de RUG naar worden gestreefd om het onderzoek zo spoedig mogelijk met inachtneming van de zorgvuldigheid die een dergelijk onderzoek noodzakelijkerwijs met zich meebrengt af te ronden.
Vindt u het wenselijk dat wetenschappers die in dienst zijn van een onderwijsinstelling regeringen van de EU of daarbuiten van betaald advies voorzien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik vind advisering in het algemeen wenselijk. Kennisoverdracht, in het kader van onderwijs en onderzoek, is één van de kerntaken van de universiteit. Het is een goede zaak wanneer regeringen een beroep doen op de expertise van wetenschappers. Het spreekt voor zich dat wetenschappers zich hierbij bewust moeten zijn van mogelijke risico’s, zoals dat van belangenverstrengeling.
Het bericht ‘Plastic theezakjes blijkt bron van micro plastic’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Plastic theezakjes blijkt bron van micro plastic»?1
Ja.
Hoeveel theezakjes met daarin plastics worden er jaarlijks in Nederland gebruikt?
De Voedselconsumptiepeiling (VCP) laat zien dat Nederlandse volwassenen gemiddeld 1,7 koppen zwarte en groene thee per dag drinken2, in totaal zijn dat in heel Nederland ruim acht miljard koppen thee per jaar. Welk gedeelte hiervan gezet wordt met theezakjes en welk gedeelte van die theezakjes plastic bevatten, is niet te zeggen.
Deelt u de mening dat dit plastic zo snel mogelijk moet worden uitgebannen uit theezakjes?
Theezakjes worden vaak als gft-afval weggegooid, omdat consumenten zich niet bewust zijn van het feit dat theezakjes van plastic kunnen zijn of plastic kunnen bevatten. Dit veroorzaakt vervuiling van het gft. Uit het oogpunt van recyclebaarheid is het te prefereren dat theezakjes geen plastic bevatten en alleen uit composteerbaar materiaal zouden bestaan, zodat ze samen met de thee bij het gft kunnen.
Of het uitbannen van plastic uit theezakjes uit overwegingen van voedselveiligheid nodig is, is op dit moment nog niet met zekerheid te zeggen. Over de mogelijke schadelijkheid van microplastics voor de menselijke gezondheid (spijsvertering, luchtwegen) is nog veel onbekend. De Gezondheidsraad heeft in zijn briefadvies3 «Gezondheidsrisico’s van microplastics in het milieu» gewaarschuwd dat de kleine plastic deeltjes – de microplastics en zeer kleine nanoplastics – mogelijk een gevaar vormen voor de volksgezondheid als ze terechtkomen in voedsel, drinkwater, en de lucht. In het briefadvies doet de Gezondheidsraad de aanbeveling om hier nader onderzoek naar te laten verrichten. Het kabinet vindt het belangrijk om inzicht te krijgen in de mogelijke gezondheidseffecten van microplastics. Daarom draagt IenW bij aan het onderzoeksprogramma Microplastics & Health van ZonMW. De signalen van onderzoekers neemt het kabinet zeer serieus en volgt dit onderzoek daarom op de voet. De definitieve onderzoeksresultaten van dit programma worden voor de zomer van 2020 gepubliceerd.
Plastic dat gebruikt wordt in voedselcontactmaterialen, zoals theezakjes, moet aan wettelijke eisen aan de afgifte van chemische stoffen voldoen. Dit geldt ook als die stoffen in de vorm van deeltjes vrijkomen. Aan de afgifte van kleine deeltjes op zich zijn – afgezien van een totale norm aan afgegeven stoffen van 60 mg per kg voedsel – geen normen gesteld. Dit geldt overigens net zo goed voor andere materialen dan plastic, zoals papier.
Welke mogelijkheden zijn er in wet- en regelgeving om het toevoegen van plastics aan theezakjes en andere voedselverpakkingen die blootgesteld worden aan heet water (zoals stoomzakjes) te verbieden?
Als er aanwijzingen zijn dat voedselcontactmaterialen onder bepaalde omstandigheden schadelijk kunnen zijn, biedt de Europese wetgeving4 voldoende basis om wettelijke beperkingen uit te vaardigen. Het kan hierbij gaan om normen aan de afgifte van stoffen of om een bepaald toepassingsverbod.
Om een dergelijke maatregel te nemen, is het wel nodig te weten of er sprake is van een schadelijk effect, wat dat effect is en onder welke omstandigheden dat effect optreedt. Op dit moment is daarover weinig of niets bekend. Hier wordt onderzoek naar gedaan.
In het geval van een gebleken acuut gevaar, kan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) onmiddellijk ingrijpen op basis van de Algemene Levensmiddelen Verordening5.
Als er vermoedens zijn van schadelijkheid, maar er nog onvoldoende wetenschappelijke zekerheid is over de risico’s voor de volksgezondheid, is het mogelijk uit voorzorg voorlopige maatregelen te treffen. Als dit nodig is, worden daarover in nauwe samenwerking tussen het Ministerie van VWS en de NVWA afspraken gemaakt. Daar ziet het kabinet op dit moment geen noodzaak toe.
Welke andere consumentenproducten zorgen voor besmetting van voedsel met microplastics?
Microplastics worden teruggevonden in de lucht, in het water en in de bodem. De belangrijkste bronnen van microplastic-emissies qua massa en volume naar het water in Nederland zijn naar schatting van het RIVM plastic zwerfafval, autobanden, verf, pre-productie pellets en scrubdeeltjes in cosmetica6. Voor lucht zijn autobanden en textiel tot nu toe bekende bronnen7. Als het gaat om rechtstreekse verontreiniging van voedingsmiddelen met microplastics, zouden verpakkingen en plastic keuken- en tafelgerei mogelijke bronnen zijn. Er is nog weinig onderzoek uitgevoerd naar de afgifte door voedselcontactmaterialen van plastic deeltjes aan voedsel. Deeltjes kunnen bij verpakkingen en keuken- en tafelgerei vrijkomen zoals dat bij de theezakjes gebeurt, maar ook slijtage kan een bron van deeltjes zijn. Bij keuken- en tafelgerei worden aanhangende kleine deeltjes die na de productie achterblijven, adequaat verwijderd door het algemene gebruik (vaak ook aanbevolen in de gebruiksaanwijzing) om de materialen voor gebruik schoon te maken.
Onderzoek naar de afgifte van deeltjes door verpakkingen en gebruiksartikelen is niet gepland; eerst moet de vraag naar de mogelijke schadelijkheid van dergelijke deeltjes worden beantwoord. Vervolgens kan onderzocht worden of plastic verpakkingen en voorwerpen een significant aandeel in de blootstelling uitmaken; tegelijkertijd moet bepaald worden hoe deze afgifte dan kan worden verminderd.
Kunnen theezakjes onder de Europese regels voor single-use plastics vallen?
Theezakjes vallen niet onder de single-use plastics richtlijn. De richtlijn richt zich op de 10 meest voorkomende plastic zwerfafval producten die gevonden worden op de Europese stranden.
Zou u deze vragen voor de begrotingsbehandeling Infrastructuur en Waterstaat kunnen beantwoorden?
Ja.
Kredietwaardigheidsonderzoeken |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Wat zijn kredietwaardigheidsonderzoeken en onder welke voorwaarden mogen bedrijven kredietwaardigheidsonderzoeken doen naar particulieren?
Door het doen van kredietwaardigheidsonderzoeken beogen bedrijven inzicht te krijgen in hoeverre potentiële klanten, consumenten of bedrijven, aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Met dergelijke onderzoeken kunnen bedrijven in kaart brengen welke risico’s er zijn verbonden aan het aangaan van een overeenkomst. Voor het toetsen van kredietwaardigheid maken bedrijven vaak gebruik van gegevens die zijn verzameld door handelsinformatiebureaus. De Nederlandse Vereniging van Handelsinformatiebureaus (NVH) is de branchevereniging van bedrijven, gespecialiseerd in het maken van (kredietwaardigheid)profielen voor hun klanten.
Omdat bij kredietwaardigheidsonderzoeken sprake zal zijn van de verwerking van persoonsgegevens van consumenten is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing. Bedrijven die zijn aangesloten bij de NVH zijn ook gebonden aan de NVH-Gedragscode. Zie in dit verband ook de brief van 21 december 2018 met een reactie van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op een onderzoek naar handel in betaalgegevens en privacy.1
Deze kredietwaardigheidsonderzoeken moeten worden onderscheiden van beoordeling van de kredietwaardigheid van consumenten in het kader van kredietverstrekking in de zin van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Hiervoor zijn in de Wft en onderliggende regelgeving regels opgesteld ter voorkoming van overkreditering van consumenten die een consumptief krediet of een hypotheek afsluiten.
Van welke gegevens van particulieren mag gebruikgemaakt worden bij een kredietwaardigheidsonderzoek? Aan welke regels zijn dit soort bedrijven gebonden?
Wanneer bij een kredietwaardigheidsonderzoek naar consumenten persoonsgegevens worden verwerkt, is de AVG van toepassing. Op de website van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is vermeld welke informatie handelsinformatiebureaus kunnen gebruiken ten behoeve van kredietwaardigheidsonderzoeken. Ook is navraag gedaan bij de NVH. Het kan gaan om informatie uit openbare bronnen zoals de Kamer van Koophandel, het Kadaster, het Landelijk Register Schuldsaneringen en het Centraal Insolventieregister. Verder worden genoemd algemene statistische gegevens over de woonomgeving van een consument, zoals het gemiddelde inkomen. Ook kunnen gegevens afkomstig zijn van niet-openbare bronnen zoals werkgevers of opdrachtgevers en andere derden die met de betrokkene een relevante financiële of zakelijke relatie onderhouden.2 Deze derden mogen deze gegevens alleen verstrekken indien hiertoe een geldige grondslag bestaat waarbij de noodzaak van de verwerking wordt gemotiveerd en aangetoond. Dit kan als de betrokkene toestemming voor de verstrekking heeft gegeven. Deze toestemming moet voldoen aan de eisen van artikel 7 AVG (o.a. vrijelijk zijn gegeven).
Klopt het dat er kredietwaardigheidsoordelen worden verstrekt die gebaseerd zijn op slechts algemene gegevens, zoals postcode, leeftijd en geslacht? Bent u het ermee eens dat dit onredelijk is, omdat mensen geen invloed hebben op deze gegevens en zo slachtoffer kunnen worden van willekeur of discriminatie?
Bij kredietwaardigheidsonderzoeken kan gebruik worden gemaakt van openbare bronnen en kan informatie worden opgevraagd. Zie ook het antwoord op vraag 2. Op de website van de AP is het voorbeeld te vinden dat een telecomaanbieder een gsm-abonnement mag weigeren bij een negatieve kredietscore op het adres van een klant. Een telecomaanbieder kan, aldus de AP, slechte ervaringen hebben op een bepaald adres en kan daarom een klant weigeren, ook als dit met de klant niets te maken heeft.3 Het is aan de bedrijven die kredietwaardigheidsonderzoeken laten verrichten om te bepalen op welke gegevens zij een risico op wanbetaling willen baseren. Bij de verwerking van persoonsgegevens moet de AVG worden nageleefd. Het gebruik van dergelijke informatie mag uiteraard niet leiden tot discriminatie.
Worden er bij een kredietwaardigheidsonderzoek persoonsgegevens dan wel bijzondere persoonsgegevens verzameld of verstrekt? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zoals dat in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is vastgelegd?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de vragen 1, 2 en 3.
De verwerking van bijzondere persoonsgegevens is in beginsel verboden. Uitzonderingen op dit verbod zijn onder meer mogelijk wanneer de betrokkene uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven of wanneer de persoonsgegevens kennelijk door de betrokkene openbaar zijn gemaakt, en de verwerking van deze gegevens ook noodzakelijk is voor het beoogde doel (zie paragraaf 3.1 Uitvoeringswet AVG). Behoudens deze uitzonderingen is het niet toegestaan om bijzondere persoonsgegevens te verwerken. Dat is niet anders bij kredietwaardigheidsonderzoeken.
Zijn bedrijven verplicht aan mensen te melden dat er een kredietwaardigheidsonderzoek naar hen wordt uitgevoerd? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja, personen moeten worden geïnformeerd over de verwerking van hun persoonsgegevens, zowel wanneer deze gegevens van de consument zelf als wanneer deze van een derde worden verkregen (vgl. artikelen 13 en 14 AVG). In beide gevallen moet de volgende informatie worden verschaft: welke gegevens er worden verwerkt en met welk doel, of de gegevens worden gedeeld, hoe lang de gegevens worden bewaard en wat de contactgegevens zijn van de verwerkingsverantwoordelijke. De wijze waarop dit dient te gebeuren hangt af van hoe de organisatie aan de gegevens komt, van de betrokkene zelf of van een derde, alsook van factoren zoals hoe groot de groep is die geïnformeerd moet worden. Het informeren is verder vormvrij. Wel eist de AVG dat deze informatie beknopt maar volledig is, in begrijpelijke taal is geschreven en gemakkelijk toegankelijk is (artikel 12 AVG).
Ook de NVH hanteert voorschriften omtrent het informeren van de betrokkene over de verwerking van persoonsgegevens en geeft aan dat dat in de praktijk bijvoorbeeld schriftelijk gebeurt in correspondentie of via een privacyverklaring.
Deelt u de mening dat de uitkomst van een kredietwaardigheidsonderzoek eerst aan de desbetreffende persoon of onderneming voor het maken van opmerkingen of bezwaar moet worden voorgelegd voordat dat aan derden mag worden doorgespeeld? Zo ja, hoe is of wordt dit geregeld? Zo nee, waarom niet?
De AVG kent voorschriften over informatie die aan een consument moet worden verstrekt bij gegevensverwerking, een recht op inzage en voorziet in de mogelijkheid om onjuiste persoonsgegevens te corrigeren of de verwerking te beperken (artikelen 13–18 AVG).
Wat moeten mensen doen die onterecht een negatief kredietwaardigheidsoordeel krijgen op basis van algemene gegevens? Is het mogelijk een recht om vergeten te introduceren, waarbij mensen niet later alsnog last krijgen van het inroepen van het recht op vergeten?
In artikel 17 van de AVG is het recht op vergetelheid (of gegevenswissing) opgenomen. De gronden waarop een verwerkingsverantwoordelijke verplicht is om persoonsgegevens te wissen zijn in de AVG opgenomen. Het «recht om vergeten» bestaat met andere woorden al.
Wanneer een bedrijf een consument afwijst als klant, kan de consument in overleg treden met het bedrijf over de afwijzingsgronden. Bij een klacht over een handelsinformatiebureau, bijvoorbeeld wanneer een consument het niet eens is met het uitgevoerde kredietwaardigheidsonderzoek, kan contact worden opgenomen met het handelsinformatiebureau. Wanneer dit niet tot overeenstemming leidt, kan de consument contact opnemen met de NVH als het handelsinformatiebureau bij deze branchevereniging is aangesloten. Ook kunnen consumenten een klacht indienen bij de AP wanneer zij menen dat in strijd met de AVG of Uitvoeringswet AVG is gehandeld. Ten slotte kan een consument zich tot de rechter wenden.
Deelt u de mening dat mensen beschermd moeten worden tegen al dan niet op basis van algoritmes bepaalde besluiten die hen direct in het leven raken? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen; zo nee waarom niet?
Allereerst is in Nederland de AP als toezichthouder verantwoordelijk voor het toezicht op de verwerking van persoonsgegevens en daarmee ook op AI-toepassingen en algoritmes waarbij persoonsgegevens worden verwerkt. En er is een helder wettelijk kader dat organisaties en de privacytoezichthouder houvast biedt: de AVG. Zo moet bij het gebruik van algoritmes persoonsgegevens worden verwerkt in ieder geval worden voldaan aan een aantal basisvoorwaarden uit de AVG zoals de beginselen van rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie. Daarnaast geldt onder meer dat ingevolge artikel 22 AVG, betrokkenen het recht hebben om niet onderworpen te worden aan een besluit dat uitsluitend op geautomatiseerde verwerking, waaronder profilering, is gebaseerd en waaraan voor hen rechtsgevolgen zijn verbonden of dat hen anderszins in aanmerkelijke mate treft. Geautomatiseerde individuele besluitvorming, zónder profilering, is volgens artikel 40 van de Uitvoeringswet AVG toegestaan indien de besluitvorming noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust of noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang.
In de kabinetsbrief «Waarborgen tegen risico’s van data-analyses door de overheid» die op 8 oktober jl. aan uw Kamer is toegezonden, heeft mijn collega, de Minister voor Rechtsbescherming, aangegeven dat eventuele wettelijke waarborgen voor data-analyses door het bedrijfsleven beter op Europees dan op nationaal niveau kunnen worden vastgesteld.4 In dat kader heeft de Europese Commissie een externe AI High-Level Expert Group opgericht die ethische richtsnoeren voor AI heeft opgesteld.5 De Europese Commissie is in juni 2019 een pilotfase gestart voor bedrijven en publieke organisaties om te verkennen of de ethische richtsnoeren voor AI werkbaar zijn in de praktijk. Het kabinet spant zich met de Nederlandse AI-Coalitie in om zo veel mogelijk Nederlandse bedrijven en publieke organisaties actief deel te laten nemen aan deze pilotfase.
Tot slot heeft de markt zelf ook initiatieven ontplooid waarin besluitvorming op basis van algoritmes wordt geadresseerd, zoals de ethische code AI van Nederland ICT.
De Nederlandse participatie in de Event Horizon Telescope |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «They brought us the first photo of a black hole. Now, it won them $ 3 million»1, «Breakthrough price in fundamental physics awarded to event horizon telescope collaboration for black hole observation»2 en «Nederland stopt financiering telescoop die foto zwart gat mogelijk maakte»?3
Ja.
Hoe beoordeelt u het belang voor de Nederlandse wetenschap van de Nijmeegs-Leids-Amsterdamse participatie in het Event Horizon Telescope onderzoek?
De eerste foto van een zwart gat, mogelijk gemaakt door de internationale samenwerking in de Event Horizon Telescope, is een belangrijke wetenschappelijke doorbraak die wereldwijd veel aandacht heeft gekregen.
Ik heb groot respect voor de Nederlandse wetenschappers die hieraan een belangrijke bijdrage hebben geleverd en daarmee de Nederlandse wetenschap op de kaart hebben gezet. De manier waarop ik het belang van dit onderzoek beoordeel, doet bij een onafhankelijk oordeel van NWO overigens niet ter zake. Ik intervenieer niet in de besluitvorming van NWO. Wel is er vanuit mijn ministerie contact geweest met de Radboud Universiteit waarbij is gesproken over de waarde van de foto voor de Nederlandse wetenschap en het feit dat er hierdoor veel positieve aandacht voor (fundamentele) wetenschap is ontstaan. Goede wetenschapscommunicatie is essentieel om zoveel mogelijk mensen te bereiken. Gezien het belang hiervan en omdat de wetenschapscommunicatie veel vergt van Prof. Falcke en zijn onderzoeksgroep, heb ik een éénmalig bedrag van € 200.000 toegekend ter ondersteuning zodat er voldoende aandacht kan zijn voor goede communicatie. Ik zal binnenkort ook persoonlijk met Prof. Falcke spreken om meer te horen over zijn onderzoek.
Kunt u aangeven in hoeverre de Nederlandse afwijzing de kans op Europese onderzoeksfinanciering voor de Nederlandse participatie in Event Horizon Telescope beïnvloedt?
Nee. Op deze vraag is alleen een speculatief antwoord mogelijk en ik waag mij niet aan speculaties.
Is het volgens u uniek wanneer onderzoek wereldwijde lofuitingen krijgt, prestigieuze prijzen als – in dit geval – de breakthrough prize for fundamental physics ontvangt, genoemd wordt voor een Nobelprijs maar het vervolg in Nederland desondanks niet door de voorronde van onderzoeksfinanciering in het programma van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) terzake komt?
In het beoordelingsproces van NWO worden nieuwe onderzoeksvoorstellen door onafhankelijke commissies beoordeeld. Deze commissies, bestaande uit wetenschappers, beoordelen voorstellen op basis van peer review. Hierbij kan onder meer worden gekeken naar het track record van de aanvragende onderzoekers, naar de kwaliteit van het onderzoeksvoorstel en van de aanvragers en naar de maatschappelijke impact. Wereldwijde loftuitingen en ontvangen prestigieuze prijzen mogen om der wille van de objectiviteit in het beoordelingsproces geen rol spelen, ieder afzonderlijk voorstel dient op zijn eigen merites en potentie te worden beoordeeld. Ik wijs erop dat er inmiddels nieuwe financieringsaanvragen liggen zodat er mogelijk alsnog NWO-financiering komt. Zie ook de antwoorden op de vragen van het lid van uw Kamer de heer Futselaar over «het bericht dat Nederland de geldkraan van beroemd onderzoek naar zwarte gaten dicht draait» (2019Z18454, ingezonden 1 oktober 2019).
Hoe beoordeelt u het effect dat slagingspercentages vanaf 7% bij financieringsinstrumenten van NWO hebben op de werkdruk van Nederlandse wetenschappers?
Het honoreringspercentage verschilt per financieringsinstrument. Voor een wetenschappelijke loopbaan zijn onderzoekers steeds meer aangewezen op succes in de tweede en derde geldstroom. Dit draagt bij aan de aanvraagdruk en onderzoekers geven aan veel tijd kwijt te zijn aan het schrijven van onderzoeksvoorstellen (die vaak niet gehonoreerd kunnen worden). Zoals ik heb aangegeven in mijn reactie op het rapport van de Adviescommissie bekostiging hoger onderwijs en onderzoek vind ik het belangrijk dat de aanvraagdruk wordt teruggedrongen en dat er een goede balans is tussen competitie en samenwerking.4 Naar aanleiding van dit rapport is onder meer besloten tot een overheveling van de tweede naar de eerste geldstroom. Voorts heeft NWO in 2017 een pakket maatregelen ingevoerd met als oogmerk de aanvraagdruk te verminderen. De succesvolle implementatie hiervan vraagt een inspanning van zowel NWO als de universiteiten. Tenslotte heb ik aan NWO, VSNU en KNAW verzocht een gezamenlijk plan op te stellen om de (systeem)druk op wetenschappers te verlichten. De instellingen zijn hierover met elkaar in gesprek.
Heeft u zicht op de hoeveelheid uren die Nederlandse wetenschappers gemiddeld besteden aan het verwerven van onderzoeksfinanciering?
Hierover zijn weinig gegevens beschikbaar. De schattingen lopen uiteen. In het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) 2014 werd ingeschat dat men gemiddeld 6 procent van de tijd kwijt is aan acquisitietaken. Het Rathenau Instituut schat het percentage dat onderzoekers besteden aan acquisitie op 5 procent.5
Is het volgens u wenselijk dat onderzoek dat in Nederland alom erkend op wereldtopniveau plaatsvindt, het zonder structurele financieringsstroom moet stellen
Structurele financiering is er alleen voor instellingen zoals universiteiten en onderzoeksinstituten. Voor consortia en andere samenwerkingsvormen zoals die tussen de Radboud Universiteit, Universiteit Leiden en de Universiteit van Amsterdam in het kader van de Event Horizon Telescope is vaak sprake van langjarige financiering maar niet van structurele. Dit geldt zeker wanneer het gaat om grote onderzoekslijnen met een stevige infrastructurele component. Na afloop van de financieringsperiode dient te worden bezien of de inzet van de middelen nog steeds past bij actuele wetenschappelijke ontwikkelingen en strategische keuzes op internationaal niveau. NWO en VSNU spelen een belangrijke rol in dit soort afwegingen en zijn erover in gesprek hoe de scherpe keuzes die hiervoor nodig zijn in gezamenlijkheid kunnen worden genomen. Daarnaast spelen ook grote Europese subsidies, zoals de ESFRI Roadmap, een essentiële rol in de langjarige financiering van grootschalige en internationale consortia.
Bent u bereid om, zoals de commissie-Remkes adviseert, de subsidie voor het bijstoken van biomassa in energiecentrales te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
In het licht van stikstofdepositie is er geen reden de subsidie te heroverwegen. Zoals de commissie-Remkes zelf constateert draagt heroverweging niet bij aan de reductie van stikstofdepositie. Het kabinet acht de bijstook van duurzame biomassa in energiecentrales nodig voor het behalen van de doelen rond hernieuwbare energie en CO2-reductie.
Kunt u aangeven hoeveel subsidie het afgelopen jaar ging naar biomassa in de brede zin? Hoeveel subsidie ging er specifiek naar biomassa (bij)stook voor energieopwekking?
In deze vraag interpreteer ik «biomassa in de brede zin» als zijnde alle vormen van hernieuwbare warmte- en elektriciteitsproductie met biomassa. In totaal is hieraan in 2018 € 310 miljoen subsidie uitbetaald.
Ik ben niet in de positie om specifieke informatie te verschaffen over de hoeveelheid subsidie die in 2018 is uitbetaald voor de bijstook in kolencentrales, omdat er in 2018 slechts één bedrijf was dat hiervan gebruik maakte en ik met het publiceren van deze gegevens bedrijfsvertrouwelijke informatie zou verstrekken.
Kunt u aangeven hoeveel biomassacentrales er op dit moment gepland of in aanbouw zijn? Welke van deze centrales zijn nog niet definitief? Wat is het vermogen van deze centrales? Hoeveel hiervan zijn warmtecentrales en hoeveel zijn elektriciteitscentrales?
Onderstaande tabellen geven een uitsplitsing het soort biomassa-installaties dat op dit moment een SDE+-beschikking hebben en die in verschillende stadia van ontwikkeling zijn:
Type installaties
Individueel vermogen installaties / soort installatie
Aantal installaties
Installaties op vaste biomassa
< 1 MW
12
1 – 10 MW
10
> 10 MW
2
Installaties op vloeibare biomassa
< 1 MW
1
1 – 10 MW
1
> 10 MW
1
Vergisting
Monomestvergisting
14
Co-vergisting
5
Overige vergisting
2
Type installaties
Individueel vermogen installaties / soort installatie
Aantal installaties
Installaties op vaste biomassa
< 1 MW
47
1 – 10 MW
43
> 10 MW
41
Bijstook in kolencentrales
4
Vergisting
Monomestvergisting
96
Co-vergisting
9
Overige vergisting
4
Type installaties
Individueel vermogen installaties / soort installatie
Aantal installaties
Installaties op vaste biomassa
>10 MW
1
Installaties op vloeibare biomassa
> 10 MW
1
Vergisting
Monomestvergisting
24
Co-vergisting
15
Overige vergisting
7
Bent u op de hoogte van de toenemende maatschappelijke weerstand tegen biomassacentrales, zoals blijkt uit het verzet in Diemen en Arnhem?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van de wetenschappelijke weerstand tegen biomassacentrales, zoals blijkt uit de publicatie «Serious mismatches continue between science and policy in forest bioenergy»?1
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat er weerstand bestaat tegen sommige biomassacentrales.
Deelt u de mening dat, de eerder genomen beleidsbeslissingen daargelaten, de meest recente wetenschappelijke inzichten het gebruik van biomassa als duurzame brandstof niet langer rechtvaardigen? Zo nee, waarom niet? Op welke wetenschappelijke informatie baseert u dat?
Ja, ik ken de genoemde publicatie van een aantal leden van de European Academies Science Advisory Council (EASAC).
Benoemt u op dit moment biomassa nog steeds als duurzaam? Zo ja, op welke gronden? Hoe luidt (ter voorkoming van misverstanden) de definitie van duurzame biomassa op dit moment en op welke wetenschappelijke gronden is die definitie tot stand gekomen?
Nee. Voor een toelichting verwijs ik u naar mijn reactie op de eerdergenoemde EASAC-publicatie.
Kunt u aangeven wat de consequenties voor Nederland en het Nederlandse klimaatbeleid zou zijn wanneer het verstoken van biomassa niet alleen door de wetenschap, maar ook door internationale organisaties zoals de EU en de VN niet langer als duurzame energie gezien zou worden?
Het kabinet is ervan overtuigd dat duurzame biomassa een bijdrage kan leveren aan de transitie naar een klimaatneutrale samenleving en een circulaire economie. Het kabinet erkent dat niet alle gebruik van biomassa duurzaam is. Om die reden stelt het kabinet nu al strenge duurzaamheidseisen aan houtige biomassa die met subsidie in energiecentrales wordt gebruikt. Daarnaast werkt het kabinet aan een duurzaamheidskader voor alle biomassa. Voor een verdere toelichting verwijs ik naar mijn reactie op de EASAC-publicatie.
Deelt u de mening dat Nederland en haar klimaatbeleid ontzettend kwetsbaar zijn nu de regering voor de verduurzaming grotendeels inzet op een energievorm waarvan de wetenschap al aangeeft dat deze niet duurzaam is?
Het kabinet gaat uit van de bestaande internationale en Europese afspraken.
Wat dient er te gebeuren alvorens Nederland haar kwalificatie «duurzaam» voor biomassa aanpast?
Nee, het Nederlandse klimaat- en energiebeleid is erop gericht om in alle sectoren en met gebruikmaking van vele verschillende technologieën de transitie naar 49% broeikasgasreductie in 2030 te realiseren, als tussenstap naar 95% reductie in 2050.
Heeft u een plan in voorbereiding om de noodzakelijke klimaatopgave alsnog te realiseren, mocht het gebruik van biomassa niet langer als duurzaam geclassificeerd worden? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid, gegeven het gebrek aan wetenschappelijk en maatschappelijk draagvlak voor biomassacentrales, zo’n plan voor te bereiden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet gaat uit van de bestaande internationale en Europese afspraken.
Bent u bereid in ieder geval een tijdelijke stop op de bouw van nieuwe biomassacentrales af te kondigen terwijl de heroverweging van de subsidie en het bredere biomassa beleid plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kabinet is ervan overtuigd dat de inzet van duurzame biomassa nu en richting 2030 en 2050 noodzakelijk is voor de verduurzaming van onze economie en het realiseren van de klimaatopgave. Daarbij gelden voor het kabinet twee uitgangspunten: alleen duurzame biomassa kan een bijdrage leveren aan de transitie naar een CO2-arme en circulaire economie, en duurzame biomassa moet uiteindelijk zo beperkt en hoogwaardig mogelijk worden ingezet. Op basis van deze uitgangspunten heeft het kabinet verschillende acties in gang gezet op het gebied van duurzame biomassa, in het bijzonder de ontwikkeling van een duurzaamheidskader en routekaarten voor nationale biomassa en cascadering. Uw Kamer is op 4 juli jl. geïnformeerd over de uitwerking van deze acties (Kamerstuk 32 813, nr. 375).
Kunt u deze vragen beantwoorden voor begrotingsbehandeling van Economische Zaken en Klimaat? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet gaat niet over de bouw van biomassacentrales. Het kabinet gaat wel over de subsidie voor het gebruik van duurzame biomassa. Nieuwe subsidiebeschikkingen voor bijvoorbeeld biostoomketels in de industrie of biomassacentrales in de gebouwde omgeving die worden afgegeven in de periode tot het duurzaamheidskader er is, moeten voldoen aan de huidige wettelijk geldende duurzaamheidscriteria.
Hoewel het PBL pas na 2030 knelpunten verwacht in de beschikbaarheid van duurzame biomassa, is het verstandig om rekening te houden met onzekerheden in prognoses van vraag en aanbod. Daarom wordt het PBL gevraagd om jaarlijks inzicht te bieden in de ontwikkeling van vraag en aanbod van duurzame biomassa en eventuele knelpunten in de beschikbaarheid van duurzame biomassa tijdig te signaleren. Zoals in het Klimaatakkoord is opgenomen, gaat het kabinet terughoudend om met het afgeven van nieuwe subsidiebeschikkingen ter stimulering van het gebruik van duurzame biomassa zodra partijen op basis van de jaarlijkse monitoring knelpunten in de beschikbaarheid van duurzame biomassa vóór 2030 verwachten, totdat het duurzaamheidskader is geïmplementeerd. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie Van Raan en Wassenberg (Kamerstuk 32 813, nr. 316).
Het onderhoud aan de vuurtoren te Egmond aan Zee, waarbij mogelijk chroom 6 is vrijgekomen |
|
Cem Laçin |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met de problemen rond het onderhoud van de vuurtoren te Egmond aan Zee?1
Ja, ik ben op de hoogte van de problemen rondom de communicatie bij het onderhoud van de vuurtoren te Egmond aan Zee.
Wat zijn bij dit type projecten, in het algemeen, de voorschriften als het gaat om de communicatie naar omwonenden en naastgelegen ondernemingen?
Wat de best passende werkwijze is voor communicatie met omwonenden wordt voor werkzaamheden aan vuurtorens per situatie specifiek bepaald. Dit hangt onder andere af van de ligging van de vuurtoren ten opzichte van de omwonenden en naastgelegen ondernemingen.
Op welke wijze heeft de communicatie rond het onderhoud van de vuurtoren in Egmond aan Zee voorafgaand aan het project plaatsgevonden?
Voorafgaand aan de werkzaamheden heeft afstemming plaatsgevonden met De BUCH. De BUCH is een werkorganisatie voor de zelfstandige gemeenten Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo, die één gezamenlijke ambtelijke organisatie hebben. Tijdens de werkzaamheden is zowel telefonisch, per e-mail als persoonlijk op de bouwplaats contact geweest met De BUCH. Dit contact ging over de monumentale status van het object in relatie tot de uit te voeren werkzaamheden. Daarnaast zijn asbestsanering, verwijderen van chroom-6, vandalismebestrijding en de voortgang van de werkzaamheden besproken. Met De BUCH is niet gesproken over communicatie naar de omgeving.
Wie is verantwoordelijk voor betrekken van omwonenden en naastgelegen ondernemingen?
De gemeente is in dit specifieke project verantwoordelijk voor de monumentale status van het object. Rijkswaterstaat is eigenaar van het object en als opdrachtgever verantwoordelijk voor de werkzaamheden aan de vuurtoren. In die hoedanigheid is Rijkswaterstaat ook verantwoordelijk voor het betrekken van en communiceren met omwonenden en naastgelegen ondernemingen.
Wat is hierbij de rol van de gemeente?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is hierbij de rol van Rijkswaterstaat?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze zijn omwonenden en naastgelegen ondernemingen geïnformeerd, nadat bij de werkzaamheden chroom 6 is aangetroffen en de werkzaamheden maandenlang stil lagen?
De omwonenden en naastgelegen ondernemingen zijn over de werkzaamheden niet geïnformeerd. Er heeft alleen afstemming plaatsgevonden met de betrokken gemeenten (De BUCH). Overigens is de volksgezondheid nooit in het geding geweest.
Is er in de maanden dat het onderhoud aan de vuurtoren stil lag, gewerkt aan een nieuw onderhoudsplan, waarin gevaarlijke stoffen als chroom 6 op een voor de volksgezondheid verantwoorde manier zouden worden verwijderd? Zo ja, is dit onderhoudsplan ter inzage beschikbaar? Op welke wijze is dit nieuwe plan besproken met de belanghebbende omwonenden? Zo nee, waarom is er geen dergelijk plan gemaakt?
Ja, er is een nieuw onderhoudsplan gemaakt. Dit plan is op verzoek ter inzage beschikbaar. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Klopt het dat, door een onvolledige afdichting rond de vuurtoren, er op enig moment sprake was van stofwolken, mogelijk met chroom 6, die zich over de omgeving verspreiden? Zo ja, was hierdoor sprake van een gevaar voor de volksgezondheid? Hoe zijn omwonenden hierover geïnformeerd? Welke maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat er een gevaar voor de volksgezondheid zou ontstaan?
Vanaf juni 2018 tot heden worden werkzaamheden verricht aan de vuurtoren. Het verwijderen van chroom-6-houdende verf is gestart op 10 juli en was op 26 juli 2019 afgerond. Deze werkzaamheden met chroom-6 zijn destijds in verschillende afgesloten ruimten verricht, en daarbij zijn alle benodigde veiligheidsmaatregelen genomen en metingen verricht. Na afloop van de werkzaamheden met chroom-6 zijn alle ruimtes zorgvuldig gereinigd en is het chroom-6 houdend materiaal afgevoerd.
Daarna hebben straalwerkzaamheden plaatsgevonden aan onderdelen waar we van hebben vastgesteld dat deze geen chroom-6 bevatten. Het gaasdoek dat ter afscherming om de vuurtoren hangt, kan afhankelijk van de windkracht en richting straalstof doorlaten. Dit heeft ook plaatsgevonden. Zoals hierboven aangegeven bevatte dit straalstof geen chroom-6: er was dus geen gevaar voor de volksgezondheid.
Bestaat er een protocol dat dient te worden toegepast als bij onderhoud (mogelijk) sprake is van gevaarlijke stoffen zoals chroom 6? Zo ja, is dit protocol ter inzage beschikbaar? Is dit protocol in dit geval toegepast? Zo nee, waarom niet?
Ja, er bestaat een zodanig protocol. Dit betreft het beheersregime chroom-6, dat is opgesteld door Rijksvastgoedbedrijf, ProRail en Rijkswaterstaat. De Minister van Binnenlandse Zaken heeft uw Kamer, mede namens mij, daar op 12 juli 2019 over geïnformeerd2. Dit beheersregime wordt toegepast door de gehele sector Rijk en is beschikbaar op het Arboportaal3.
Tijdens de werkzaamheden aan de vuurtoren in Egmond is geen gebruik gemaakt van dit regime, omdat het toen nog niet beschikbaar was. Wel is uiteraard conform vigerende maatregelen volgens het Veiligheid- en Gezondheidsplan gewerkt. Een VenG-plan is een verplichting uit het Arbobesluit (artikel 2.28) en beschrijft de maatregelen die we nemen op gebied van Veiligheid en Gezondheid op de bouwlocatie. Op grond van het VenG-plan van de werkzaamheden kan worden geconcludeerd dat de toegepaste veiligheidsmaatregelen gelijkwaardig zijn aan het vastgestelde beheersregime.
Welke instantie is verantwoordelijk voor de controle en handhaving als het gaat om dit type projecten?
Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor de controle en handhaving op de eigen opdrachtnemer bij dit type projecten. De Inspectie SZW is toezichthouder op de Arbowet.
Bestaat er een meldingsplicht voor onderhoud aan objecten waarbij (mogelijk) gevaarlijke stoffen vrij kunnen komen? Zo ja, bij welke instantie? Is dit in dit geval gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat een meldingsplicht voor (het werken met) bepaalde gevaarlijke stoffen, zoals het werken aan asbest, bij de Inspectie SZW. Voor (het werken met) chroom-6 bestaat geen meldingsplicht.
Begrijpt u de zorgen van omwonenden en ondernemers over de stofwolken en aanwezigheid van chroom 6 in de Vuurtoren?
Ja, ik begrijp deze zorgen. De communicatie met de omgeving is onvoldoende geweest en dit betreur ik. Ik vind het daarbij wel belangrijk om nogmaals te benadrukken dat er op elk moment veilig is gewerkt. De veiligheid van omwonenden, ondernemers en ook medewerkers is, zoals eerder aangegeven bij antwoord 7, nooit in het geding geweest.
Kunt u Rijkswaterstaat en de gemeente aansporen om snel met omwonenden en ondernemers in gesprek te gaan en uitleg te geven over de werkzaamheden en om de vragen van omwonenden en ondernemers te beantwoorden?
Rijkswaterstaat staat zeer open voor een gesprek en gaat met hulp van de BUCH op korte termijn in gesprek met de omwonenden.
Het bericht 'Medewerkers onbeschermd blootgesteld aan landbouwgif' |
|
William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Medewerkers onbeschermd blootgesteld aan landbouwgif»?1
Ja.
Deelt u de mening dat uit de beelden bij het genoemde bericht blijkt dat er onaanvaardbare risico’s zijn genomen met de gezondheid van mensen? Zo ja, wat is uw reactie daarop? Zo nee, waarom niet?
Het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen dient zorgvuldig en volgens de regels te gebeuren. Hier is in dit geval geen sprake van. Dat is onacceptabel.
Is het waar dat het deze beelden niet op zichzelf staan, maar dat er veel vaker overtredingen in de land- en tuinbouw zijn met bestrijdingsmiddelen? Zo ja, hoeveel overtredingen zijn er jaarlijks en hoeveel boetes zijn daarvoor opgelegd?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) houdt onder meer toezicht op het zorgvuldig en volgens de regels toepassen van gewasbeschermingsmiddelen door agrarische ondernemers. De NVWA publiceert hierover elk jaar zijn bevindingen. Uit de rapportage over het jaar 2018 blijkt dat er 132 inspecties zijn uitgevoerd tijdens het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen. Hierbij zijn 34 overtredingen vastgesteld, die hebben geleid tot een boete. Het merendeel van deze overtredingen betrof het niet voldoen aan de regels die gelden voor het reduceren van de verwaaiing van gewasbeschermingsmiddelen.2
Er is geen cijfermatig beeld over overtredingen bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in relatie tot arbeidsomstandigheden. In zover het blootstelling van werknemers betreft, dient de werkgever overeenkomstig de arbeidsomstandighedenwetgeving te waken over veiligheid en gezondheid van de omstandigheden en het voorkomen van blootstelling.
De Inspectie SZW laat desgevraagd weten dat de beelden er op lijken te duiden dat de werkgever zich onvoldoende van die verantwoordelijkheid kwijt. De Inspectie SZW kan op basis van beelden overigens niet overgaan tot vaststelling van eventuele overtredingen. Vaststelling dient ter plekke plaats te vinden waarbij aard, mate en duur van blootstelling van belang zijn. Om deze feiten en omstandigheden aan te tonen moet er sprake zijn van «heterdaad» situaties. Zeker bij het gebruik van biociden en gewasbeschermingsmiddelen is de kans relatief klein om op het «juiste» moment te controleren. Daarom is het van groot belang dat misstanden bij de Inspectie SZW gemeld worden.
De Inspectie SZW heeft in 2018 en 2019 enkele controles naar aanleiding van meldingen verricht. Daarnaast wordt bij (reguliere) inspecties in de agrarische sector door de inspecteurs gecontroleerd of chemicaliën, waaronder gewasbeschermingsmiddelen, bijvoorbeeld veilig zijn opgeborgen en of de persoonlijke beschermingsmiddelen nog goed zijn. De afgelopen vijf jaar zijn geen bedrijven beboet vanwege overtredingen op het vlak van het bieden van een veilige situatie voor het werken met gewasbeschermingsmiddelen.
Is de gezondheid van de betrokken medewerkers en omwonenden reeds onderzocht? Zo ja, wat zijn de algemene conclusies van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet en gaat dit alsnog op korte termijn gebeuren?
Ik heb geen informatie over het feit of de gezondheid van betrokken medewerkers in dit geval is onderzocht. Dit is de verantwoordelijkheid van de betrokken ondernemer en de betrokken medewerker zelf. Ik vind het belangrijk dat mensen weten hoe ze hier melding van maken. Ik heb ook geen informatie over het feit of de gezondheid van de omwonenden in dit geval is onderzocht. De gezondheid van omwonenden heeft – zoals uw Kamer weet – de aandacht van het kabinet (Kamerstuk 27 858, nr. 484). Zo heeft het RIVM in juli 2018 een verkenning gepubliceerd waaruit geen duidelijke verbanden tussen gezondheid en de nabijheid van landbouwpercelen bleken (Kamerstuk 34 775 XIV, nr. 149). In april van dit jaar is het Onderzoek Bestrijdingsmiddelen en Omwonenden uitgebracht (Kamerstuk 27 858, nr. 450). Een consortium van wetenschappelijke instituten onder coördinatie van het RIVM heeft in 2016 tot en met 2018 intensief praktijkonderzoek gedaan bij omwonenden van de bloembollenteelt om de mate van blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen van nabije velden vast te stellen. Geconstateerd is dat omwonenden daar via de lucht en huisstof aan worden blootgesteld. Op basis van de beschikbaar gekomen resultaten zijn geen onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid van omwonenden naar voren gekomen. Tegelijkertijd signaleerden de onderzoekers lacunes in de beschikbare kennis. Momenteel vindt een herbeoordeling van de gezondheidsverkenning plaats en is de Gezondheidsraad gevraagd te adviseren in hoeverre blootstelling van omwonenden leidt tot gezondheidsrisico’s, de huidige toelatingsbeoordeling voldoende beschermend is voor omwonenden en of voldoende rekening wordt gehouden met de afstand tot objecten voor bewoning. Ik verwacht het advies in de zomer van 2020 te ontvangen.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde FNV'er dat veel arbeidsmigranten niet weten hoe ze in Nederland melding moeten maken van dergelijke overtredingen en dat de Inspectie SZW er beter bovenop moet zitten? Zo ja, waarom en hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?2
Zoals per brief aan uw Kamer is medegedeeld zijn EU-arbeidsmigranten vaak onvoldoende op de hoogte van hun rechten en plichten (Kamerstuk 29 861, nr. 47). Dit kan leiden tot misstanden of ongevallen. Voorlichting is dan ook heel belangrijk. Het kabinet heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in voorlichting aan arbeidsmigranten in hun eigen taal, zowel in de landen van herkomst als in Nederland. Er zijn brochures in verschillende talen over wonen en werken in Nederland geplaatst op rijksoverheid.nl en ook de Inspectie SZW biedt informatie aan in verschillende talen. Zo zijn meldingsformulieren van de Inspectie SZW in diverse talen te vinden op de website van Inspectie SZW. Verder zal het kabinet samen met diverse partijen (o.a. gemeenten, werkgevers- en werknemersorganisaties en sociale partners) bezien hoe informatie effectiever kan worden verspreid en hoe en door wie de voorlichting kan worden verbeterd en uitgebreid.
Is het waar dat de betrokken teler in 2018 van de Inspectie SZW een waarschuwingsbrief heeft gekregen en dat de Inspectie SZW desalniettemin in 2019 geen controle bij deze teler heeft uitgevoerd? Zo ja, wat zegt dat over de handhaving van de regels met betrekking tot arbeidsveiligheid?3
Het betrokken bedrijf heeft in 2018 van de Inspectie SZW een brief ontvangen. Dit betrof geen waarschuwingsbrief, maar een afsluitende brief met daarin een samenvatting van hetgeen is aangetroffen en besproken tijdens de inspectie. Tijdens deze inspectie heeft de Inspectie SZW geen overtredingen geconstateerd. Er vond op dat moment overigens geen bespuiting plaats. In de brief werd het bedrijf geïnformeerd over het feit dat er niet handhavend werd opgetreden. Een herinspectie is aan de orde indien bij eerste inspectie een overtreding is geconstateerd.
Wat moet er gebeuren om de pakkans bij dit soort overtredingen te vergroten en hoe gaat u hiervoor zorgen?
Naleving van wet- en regelgeving dient voor bedrijven en werkgevers van zelf te spreken. Naleving moet plaatsvinden en niet alleen omdat de overheid controleert. Dit laat onverlet dat de overheid controleert en dat bij overtredingen opgetreden wordt.
Het vaststellen van overtredingen van de regels die gelden voor het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen dient op heterdaad plaats te vinden. De inzet van de NVWA is om inspecties uit te voeren op het moment dat agrarische ondernemers daadwerkelijk gewasbeschermingsmiddelen toepassen.
Ten aanzien van de controles op arbeidsomstandigheden is door het kabinet geconstateerd dat de balans is verschoven van actieve, risicogerichte controles naar reactieve controles (naar aanleiding van arbeidsongevallen). Dit is neergelegd in het Inspectie Control Framework (Kamerstuk 34 550 XV, nr. 74). Om die balans de komende tijd te herstellen, versterkt het kabinet de inspectieketen, oplopend tot 50,5 miljoen euro in 2022. Daarmee draagt het kabinet bij een verhoging van de inspectiedekking. Om de kans te verhogen dat overtredingen worden bestraft, is het belangrijk dat misstanden gemeld worden zodat deze geconstateerd kunnen worden.
Het bericht dat de overheid op één dag meer dan een miljard heeft verloren op de aandelen van ABN AMRO |
|
Roald van der Linde (VVD), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Overheid verliest op één dag meer dan een miljard op aandelen ABN»?1
Ja.
Onderschrijft u nog steeds de passage uit het regeerakkoord, waarin staat dat ABN AMRO zo snel als verantwoord mogelijk volledig naar de markt wordt gebracht?2
Ja.
Kunt u toelichten waarom sinds uw aantreden nog geen aandeel ABN AMRO is verkocht?
Wat in het regeerakkoord staat geldt nog steeds: ABN AMRO wordt zo snel als verantwoord mogelijk is, volledig naar de markt gebracht. De timing van dergelijke transacties wordt bepaald op basis van verschillende factoren, zoals de ontwikkeling van de aandelenprijs, open en gesloten periodes, interesse bij investeerders en de marktomstandigheden. NLFI weegt deze factoren voordat zij mij adviseert om aandelen te verkopen.
De laatste verkoop van aandelen vond plaats op vrijdag 15 september 2017. Ik kan geen mededelingen doen over de rationale van de timing of de omvang van de verdere verkoop van het aandelenbelang in ABN AMRO. Deze informatie zou koersgevoelig kunnen zijn en openbaarmaking daarvan zou een negatief effect op voorgenomen transacties kunnen hebben.
Kunt u nader uiteenzetten voor hoeveel euro het Ministerie van Financiën de aandelen van ABN AMRO heeft gekocht? Hoeveel heeft de Nederlandse staat inmiddels al terug van dit bedrag? Hoeveel zijn deze aandelen nu waard?
De directe kosten voor de staat met betrekking tot ABN AMRO bedragen in totaal EUR 21,7 miljard. Hiervan heeft EUR 12,8 miljard betrekking op de overname van Fortis Bank Nederland in 2008, waarvan ABN AMRO destijds een dochter was, en EUR 8,9 miljard op de herkapitalisaties van Fortis Bank Nederland en ABN AMRO. De opbrengsten van de verkoop van de certificaten ABN AMRO is tot nu toe EUR 8,2 mld.
De staat heeft nog 528.800.001 certificaten ABN AMRO. Op 1 oktober 2019 bedroeg de slotkoers EUR 15,775. De waarde van het belang van de staat in ABN AMRO was op die dag daardoor EUR 8,341 miljard.
Klopt het dat u snel overleg wilt met NL Financial Investments (NLFI) om over de aandelen van ABN AMRO te praten? Zo ja, waar wilt u precies over spreken en kunt u de Kamer hierover informeren?
Er is doorlopend overleg met NLFI over het aandeel in ABN AMRO. NLFI en ABN AMRO zijn op donderdag 26 september 2019 bij mij langs gekomen nadat publiekelijk bekend werd gemaakt dat ABN AMRO onderwerp van onderzoek is van het Openbaar Ministerie. ABN AMRO heeft publiekelijk aangegeven volledig mee te werken aan het onderzoek van het Openbaar Ministerie.
Herinnert u zich de datum van de laatste verkoop van aandelen van ABN AMRO? Heeft NLFI sindsdien geadviseerd om een nieuwe tranche naar de markt te brengen? Zo ja, waarom heeft u besloten om dit niet te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen op welke manier de democratische controle op het beheer van de aandelen van ABN AMRO exact is vormgegeven en welke checks & balances hierin zitten?
De staat heeft op dit moment via NLFI een belang van 56,3 procent in ABN AMRO. Naar aanleiding van de motie-Weekers c.s.3 om het aandeelhouderschap in financiële instellingen, onder meer ABN AMRO, op een zakelijke, niet-politieke wijze in te vullen en de belangen van de staat als aandeelhouder en beleidsmaker op transparante wijze te scheiden, is het belang in onder meer ABN AMRO ondergebracht bij NLFI. NLFI is op 1 juli 2011 door de Minister van Financiën opgericht op grond van de Wet stichting administratiekantoor beheer financiële instellingen (Wet NLFI).
NLFI is een rechtspersoon met een wettelijke taak. De verhouding tot de Minister van Financiën is geregeld in de voornoemde Wet NLFI, de statuten van NLFI en het toezichtarrangement zoals dat gepubliceerd is op de website van NLFI. In de statuten is onder meer vastgelegd dat zwaarwegende of principiële beslissingen van NLFI, zoals onder andere beslissingen over beloningen en beslissingen die wezenlijke gevolgen hebben voor de zeggenschap, het risico en het kapitaalbeslag van de staat, onderworpen zijn aan de voorafgaande instemming van de Minister van Financiën. Ook is bijvoorbeeld geregeld dat de Minister de bestuurders van NLFI benoemt en dat de begroting en de jaarrekening van NLFI de goedkeuring van de Minister behoeven. De relatie tussen het Ministerie van Financiën en NLFI is verder uitgewerkt in het «Toezichtarrangement NLFI».4 De Minister van Financiën is overeenkomstig de Nederlandse staatsrechtelijke verhoudingen het aanspreekpunt voor de Staten-Generaal.
Kunt u deze vragen voor de Algemene Financiële Beschouwingen beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Aboutaleb: kapotte drugsscanners Curaçao gevaarlijk voor Nederland.’ |
|
André Bosman (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aboutaleb: kapotte drugsscanners Curaçao gevaarlijk voor Nederland»?1
Ja.
Klopt het dat zowel in de haven als op het vliegveld van Curaçao de meeste drugsscanners al jaren kapot zijn? Zo ja, om hoeveel scanners gaat het hier ten opzichte van het totaal aantal scanners en wat zijn hiervan de consequenties voor de toevoer van drugs vanaf Curaçao naar Nederland?
De Curaçaose autoriteiten hebben aangegeven dat er in de zeehaven twee mobiele goederenscanners aanwezig zijn, die sinds ongeveer twee jaar defect zijn. De Curaçaose autoriteiten werken aan de reparatie van één van deze mobiele scanners. In de zeehaven wordt momenteel in afwezigheid van de scanners fysiek gecontroleerd, deels steekproefsgewijs en deels op basis van inlichtingen.
De Curaçaose autoriteiten hebben aangegeven dat er een functionerende bolletjesscanner aanwezig is op luchthaven Hato, maar dat deze niet volledig kan worden ingezet. Tevens geven Curaçaose autoriteiten aan geen operationele informatie te kunnen delen over wanneer de scanner al dan niet wordt ingezet en wat de redenen daarvan zijn.
Passagiers van vluchten afkomstig uit Curaçao worden op Schiphol onderworpen aan het 100% controleregime van de Douane. Daardoor zijn de consequenties van het niet functioneren van de apparatuur op Hato voor Nederland beperkt.
De bolletjesslikkersaanpak staat op verzoek van Curaçao op de agenda van het aankomend Justitieel Vierpartijen Overleg (JVO) van januari 2020. Hier zal ik met mijn collega, de Minister van Justitie van Curaçao, de problematiek bespreken.
Kan worden aangegeven wanneer precies is vastgesteld dat de scanners defect zijn?
Zie het antwoord op vraag 2
Hoe beoordeelt u deze bevindingen in het licht van de internationale strijd tegen drugshandel?
De bevindingen en ontwikkelingen op de luchthaven en haven van Curaçao blijf ik nauwlettend volgen. Waar er problemen zijn die beide landen raken, zullen de betrokken Nederlandse en Curaçaose bewindspersonen gezamenlijk naar oplossingen zoeken. Zo wordt er ook in regionaal verband samengewerkt om de zee- en luchtgrenzen in het Caribische deel van het Koninkrijk te versterken via het baseline-initiatief waarover uw Kamer bij brief2 van 30 september jl. nader is geïnformeerd in het kader van de periodieke rapportage rechtshandhaving naar aanleiding van het Justitieel Vierpartijenoverleg (JVO).
De Curaçaose Minister van Justitie heeft aangegeven dat bolletjesscanners onder zijn verantwoordelijkheid vallen, maar andere scanners niet. Kunt u opheldering geven welke scanners precies onder welke bewindspersoon vallen?
De Curaçaose Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de Douane, en daarmee tevens voor de containerscanners in de zeehaven. De zogeheten bolletjesscanner op Hato valt onder verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie van Curaçao.
In welke mate vindt er op de luchthaven en op de haven van Curaçao een effectieve drugscontrole plaats?
De grenscontroleprocessen inclusief de drugscontroles zijn een autonome aangelegenheid van Curaçao. De Curaçaose autoriteiten hebben aangegeven dat er een functionerende bolletjesscanner aanwezig is op luchthaven Hato, maar dat deze niet volledig kan worden ingezet. Tevens geven Curaçaose autoriteiten aan geen operationele informatie te kunnen delen over wanneer de scanner al dan niet wordt ingezet en wat de redenen daarvan zijn.
Zoals aangegeven staat de bolletjesslikkersaanpak op verzoek van Curaçao op de agenda van het aankomend Justitieel Vierpartijen Overleg (JVO) van januari 2020. Hier zal ik met mijn collega, de Minister van Justitie van Curaçao, de problematiek bespreken.
Is er nog steeds sprake van 100 procent controle op luchthavens in Nederland ten aanzien van passagiers van vluchten komend vanuit Curaçao? Zo nee, waarom niet?
Ja
Kunt u een overzicht geven van de drugsvondsten van de afgelopen vijf jaar afkomstig uit Curaçao?
De Douane heeft in de periode 2015 t/m (de eerste 3 kwartalen van) 2019 het volgende vanuit Curacao onderschept:
Jaar
Modaliteit
Soort
Aantal onderscheppingen
Totaal gewicht (kg, afgerond)
2015
Luchtvracht
Cocaïne
61
76,9
Passagiers
Cocaïne
321
238,6
Zeevracht
Cocaïne
9
382,0
391
697,5
2016
Luchtvracht
Cocaïne
42
25,6
Passagiers
Cocaïne
144
94,3
Zeevracht
Cocaïne
9
3.546,0
195
3.665,9
2017
Luchtvracht
Cannabis
1
0,3
Cocaïne
24
9,7
Passagiers
Cocaïne
140
150,7
Zeevracht
Cocaïne
1
40,0
166
200,7
2018
Luchtvracht
Cannabis
1
0,1
Cocaïne
30
15,0
Passagiers
Cocaïne
251
239,0
Hash
1
0,4
Zeevracht
Cocaïne
5
429,0
288
683,5
2019
(t/m 30-9)
Luchtvracht
Cocaïne
18
12,7
Passagiers
Cocaïne
140
97,5
MDMA
1
0,2
Zeevracht
Cocaïne
3
480,0
162
590,4
Naast in zeevracht, luchtvracht en passagiersverkeer onderschept de Douane ook in briefpost verdovende middelen. Het gaat hier telkens om een zeer kleine hoeveelheid (maximaal enkele grammen). Het resultaat van de onderscheppingen in briefpost is geen onderdeel van de rapportage, omdat het voor de verhouding aantal/hoeveelheid onderscheppingen voor het geheel van de onderscheppingen een vertekend beeld geeft.
Het bericht ‘Vluchtelingenwerk bezorgd om uitzetting Afghaanse tolk’ |
|
Joël Voordewind (CU), Salima Belhaj (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vluchtelingenwerk bezorgd om uitzetting Afghaanse tolk»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat een Afghaanse man, die tevens een tolk is geweest voor het Amerikaanse leger in Afghanistan en asiel heeft aangevraagd in Nederland, is afgewezen voor een verblijfsvergunning in Nederland en binnenkort wordt uitgezet?
Zoals bekend ga ik niet in op individuele zaken.
Hoe verhoudt deze uitzetting zich tot uw eerdere antwoorden dat «in het algemeen geldt dat iedereen die in Afghanistan voor een tegenstander van de Taliban of van ISIS heeft gewerkt, zich in een kwetsbare positie kan bevinden» en «op 1 maart jl. heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken een algemeen ambtsbericht over Afghanistan uitgestuurd, waarin onder meer wordt ingegaan op de positie van specifieke groepen zoals tolken. In dit ambtsbericht wordt verwezen naar berichten uit internationale media die een soortgelijke dreiging voor tolken beschrijven»?2
Uit het ambtsbericht van Buitenlandse Zaken van 1 maart 2019 over Afghanistan kwam naar voren dat burgers die geassocieerd worden met – of die beschouwd worden als ondersteunend aan – de Afghaanse regering, pro-regering gewapende groepen, het Afghaanse maatschappelijk middenveld en de internationale gemeenschap in Afghanistan, waaronder internationale strijdkrachten, extra risico lopen op gericht geweld van met name de Taliban en ISKP. Daarom is deze groep in het landgebonden asielbeleid als risicogroep toegevoegd.4
Dit betekent dat iemand op basis van geringe indicaties voor bescherming in aanmerking kan komen. Afhankelijk van de individuele omstandigheden wordt door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bepaald of betrokkene voldoet aan de voorwaarden voor bescherming. Het behoren tot een risicogroep betekent echter niet dat er automatisch recht op bescherming ontstaat. Personen die in Afghanistan als tolk hebben gewerkt voor Nederland of andere buitenlandse troepen werden in beginsel tot deze risicogroep gerekend.
Op 12 november 2019 is door uw Kamer een motie5 van het lid Belhaj c.s. aangenomen om tolken als systematisch vervolgde groep aan te merken. Het kabinet heeft besloten om conform de motie, systematische vervolging aan te nemen voor tolken die hebben gewerkt voor internationale militaire missies in Afghanistan. Dat betekent dat personen die tot deze categorie behoren voor bescherming in Nederland in aanmerking komen, tenzij het asielverzoek kan worden afgewezen bijvoorbeeld omdat er verboden gedragingen zijn gepleegd als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek op grond van de Dublinverordening of er sprake is van een veilig derde land. Een meer uitgebreide reactie op de motie ontvangt u via een separate brief aan uw Kamer.
Op welke wijze wordt gewogen of tolken die in Afghanistan hebben gewerkt wel of niet in de categorie vallen van risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire? Kunt u uw overwegingen hierbij toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is volgens u het enkel kunnen aantonen dat iemand als tolk heeft gediend voor een tegenstander van de Taliban of ISIS niet voldoende om in aanmerking te komen voor een asielvergunning? Kunt u zo concreet en specifiek mogelijk toelichten wanneer wel of geen sprake is van het deel uit maken van een risicogroep in de zin van paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire en wanneer voorts een asielvergunning wordt toegekend?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat tolken, die bijdragen aan de veiligheid van internationale militaire missies en de internationale veiligheid in het algemeen, steun en bescherming van de Nederlandse Staat verdienen? Zo ja, hoe verhoudt dit antwoord zich tot de eerder genoemde asielafwijzing en voorgenomen uitzetting van een tolk die heeft gewerkt voor het Amerikaanse leger in Afghanistan?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom wordt er onderscheid gemaakt tussen verschillende tolken die in Afghanistan gediend hebben voor het wel of niet toekennen van een asielvergunning in Nederland?3 Waarop is dit onderscheid gebaseerd?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom krijgt niet elke tolk een asielvergunning indien aangetoond kan worden dat de desbetreffende persoon als tolk in Afghanistan heeft gediend, gelet op het feit dat onder andere het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 1 maart jl. wijst op de dreiging voor tolken in Afghanistan?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel Afghaanse tolken hebben een asielverzoek in Nederland ingediend? Hoeveel daarvan zijn toegekend?
De IND registreert niet op asielmotieven. Derhalve is het niet mogelijk exacte cijfers te geven over de aantallen asielverzoeken van Afghaanse tolken.
Uit de mij bekende dossiers blijkt wel een indicatie van de cijfers. Daaruit blijkt dat op dit moment rond de tien Afghaanse voormalig lokale medewerkers een asielvergunning is verleend en dat momenteel minder dan vijf asielaanvragen openstaan.
Het bericht 'Alarmerende klimaatstudie blijkt niet te kloppen – Zeespiegel stijgt niet zo hard' |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Alarmerende klimaatstudie blijkt niet te kloppen – Zeespiegel stijgt niet zo hard»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat wetenschappers een onderzoek, waaruit zou blijken dat de zeespiegel sneller zou stijgen, hebben moeten intrekken omdat zij een «statistische fout» hebben gemaakt?
Het is goed dat fouten worden onderkend en worden gecorrigeerd. Het laat zien dat het proces van collegiale toetsing in de wetenschap goed werkt om eventuele fouten te ontdekken en te corrigeren. Overal worden fouten gemaakt; ook in de wetenschap. Daarom laten we ons als overheid in het klimaatbeleid niet leiden door een enkele studie, maar baseren we ons met name op het IPCC, dat steeds alle gepubliceerde studies weegt en daarmee een extra check biedt op de robuustheid van wetenschappelijke inzichten.
Deelt u de mening dat mensen continu bang worden gemaakt met doembeelden over klimaatverandering, waar helemaal niks van blijkt te kloppen? Deelt u de conclusie dat allerlei rampzalige voorspellingen in het verleden over de stijgende zeespiegel nooit zijn uitgekomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening en conclusie deel ik niet. Nationaal en internationaal baseren we ons op degelijke en goed onderbouwde rapportages van het IPCC. Het IPCC baseert zich op zijn beurt op vele wetenschappelijke artikelen waarover brede consensus is in wetenschappelijke kring. Het teruggetrokken artikel uit Nature maakte gebruik van een vrij nieuwe methode waarover nog geen brede consensus is; het is dus ook niet opgenomen in de IPCC-rapporten. Voorspellingen over de opwarming van de aarde uit het verleden blijken tot nu toe dan ook behoorlijk goed uitgekomen aldus het KNMI.2
In het laatste speciale IPCC-rapport over oceanen en cryosfeer wordt geconcludeerd dat het mondiaal gemiddelde zeeniveau stijgt, met een versnelling in de afgelopen decennia. Dit komt door toenemend ijsverlies door de Groenlandse en Antarctische ijskappen, alsmede door voortdurend massaverlies van gletsjers en thermische uitzetting van oceanen. Zonder maatregelen zal de stijging van de zeespiegel volgens het IPCC doorgaan tot mogelijk 2,3–5,4 meter in 2300. Ook in Nederland merken we dit. De temperatuur is sinds 1906 met 1,9 graad toegenomen, De zeespiegel langs de Nederlandse kust is sinds 1890 met 24 cm gestegen en we zien steeds meer weerextremen zoals extreme neerslag en temperaturen.3
Bent u ertoe bereid niet langer mee te doen aan deze klimaatbangmakerij, direct te stoppen met uw eigen klimaatagenda en de burgers niet langer op kosten te jagen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van bangmakerij. Zoals uit de antwoorden op bovenstaande vragen blijkt, is er wereldwijd grote consensus dat ons klimaat verandert. We zien de eerste gevolgen hiervan nu al.
Het laatste rapport van IPCC over oceanen en cryosfeer laat zien dat maatregelen om de temperatuur tot beneden 2 graden te beperken veel kunnen uitmaken voor de te verwachte zeespiegelstijging op lange termijn. De stijging kan hiermee worden beperkt tot ongeveer een meter in plaats van vele meters. In Nederland nemen we, samen met de vele andere ondertekenaars van de overeenkomst van Parijs, onze verantwoordelijkheid om de klimaatverandering zoveel als mogelijk tegen te gaan en zo ons land leefbaar te houden voor de toekomstige generaties. We zetten met het Klimaatakkoord in op maatregelen die eerlijk, haalbaar en betaalbaar zijn.
Berechting van IS-strijders in Irak |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Is Iraaks recht wel compatibel» en «Nederland wil berechting IS’ers in Irak»?1
Ja.
Klopt het dat u met verschillende landen heeft gesproken over een juridische constructie waarmee IS-strijders in Irak berecht kunnen worden? Op welke rechtsgrond zou deze berechting plaatsvinden?
Zoals onder meer aangegeven in de reactie op het advies van de Extern Volkenrechtelijk Adviseur (Kamerstuk 27925 nr. 658), heeft het kabinet voorkeur voor vervolging en berechting van ISIS-strijders in internationaal verband. Ook hecht het kabinet er grote waarde aan dat goed wordt gekeken naar mogelijkheden van nationale berechting, in Nederland maar bijvoorbeeld ook in landen in de regio. Naar aanleiding van uitspraken van Irak dat het land hiertoe bereid is, zijn enkele Europese landen met Irak in gesprek om te bezien of vervolging en berechting van buitenlandse strijders (foreign terrorist fighters) onder bepaalde voorwaarden mogelijk is in Irak. Gerechtigheid voor de slachtoffers van de gruwelijke misdrijven van ISIS en het tegengaan van straffeloosheid vormen daarbij het uitgangspunt voor eventuele samenwerking, waarbij de geldende rode lijnen van de betrokken Europese landen leidend zijn. De te gebruiken rechtsgrond(en) zouden kunnen komen uit internationaal recht, Iraaks recht, of een combinatie daarvan.
Wat zijn de uitkomsten van dit overleg geweest?
De besprekingen hebben vooralsnog een verkennend karakter. Belangrijkste uitkomst tot dusver is de wederzijdse bereidheid om de mogelijkheden voor berechting van uitreizigers door Irak nader te verkennen. Daarbij zijn de rode lijnen aangegeven over het niet toepassen van de doodstraf, berechting in overeenstemming met internationale standaarden zoals het recht op een eerlijk proces, en consulaire bijstand. Ook Irak heeft zijn rode lijnen gemarkeerd, onder meer ten aanzien van nationale wetgeving over de doodstraf. Zoals eerder aangegeven in de reactie op het advies van de Extern Volkenrechtelijk Adviseur is het berechtingsvraagstuk zeer complex en zullen snelle oplossingen niet worden gevonden.
Klopt het dat u voor deze berechting 1,6 miljoen euro beschikbaar stelt? Vanuit welke begroting wordt dit gefinancierd?
Nederland stelt 1,6 miljoen euro beschikbaar aan Interpol ten behoeve van het versterken van het gebruik van biometrische informatie in Irak. Het identificeren en registreren van FTF en andere terrorismeverdachten met behulp van biometrische informatie en de koppeling met de internationale Interpol-systemen verhoogt de kans op vervolging en berechting. Ook verhoogt het de pakkans mochten strijders grenzen oversteken. Dit project is eerder met succes toegepast in bijvoorbeeld Niger en Mali. Het betreft dus een capaciteitsopbouwtraject van Interpol ten behoeve van het Iraakse juridische systeem, en is geen financiering van berechting. Het project wordt gefinancierd uit de gelden die beschikbaar zijn voor terrorismebestrijding in de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Klopt het dat de Iraakse wet de begrippen genocide en misdaden tegen de menselijkheid niet kent? Op basis van welke strafbaarstelling(en) worden IS-strijders in Irak op dit moment dan berecht?
Het Iraakse strafrecht kent geen strafbaarstelling van genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven. IS-strijders worden op dit moment berecht op basis van de Iraakse antiterrorisme-wetgeving, waarbij deelname aan een terroristische organisatie ten laste kan worden gelegd.
Klopt het dat verdachten volgens de Iraakse wet niet veroordeeld kunnen worden voor genocide en misdaden tegen menselijkheid?
Ja.
Het verzekeren van zonnepanelen tegen hagelschade |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verzekeraars stoppen met vergoeden onzichtbare hagelschade aan zonnepanelen»?1
Ja.
Is het waar dat door een wijziging van de polisvoorwaarden van sommige verzekeraars hun cliënten met een woonhuisverzekering niet langer verzekerd zijn tegen de onzichtbare schade die bij zonnepanelen kan ontstaan na de impact van hagelstenen? Zo ja, betekent dit dat een substantieel deel van de woningeigenaren nu niet meer tegen deze schade verzekerd is en hoe groot is dat deel? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het artikel in Solarmagazine vermeldt dat een aantal verzekeraars is gestopt met het vergoeden van onzichtbare hagelschade aan zonnepanelen. Het Verbond van Verzekeraars heeft dit aan mij bevestigd. Als deze verzekeraars dat door een wijziging van de polisvoorwaarden expliciet in die voorwaarden hebben opgenomen, betekent dat inderdaad dat de betreffende woningeigenaren niet meer voor het risico op deze schade verzekerd zijn. Anderzijds zijn er ook verzekeraars die aangeven dit risico nog wel te dekken. Het is mij niet bekend of het niet-verzekerde deel van huiseigenaren substantieel is. Dat hangt af van de verschillende polisvoorwaarden die verzekeraars hanteren, hun marktaandeel en het aantal huiseigenaren dat naar aanleiding van de wijziging in de polisvoorwaarden naar een andere verzekeraar is overgestapt.
Deelt u de mening dat voor het blijven bestaan van het draagvlak voor zonnepanelen, daarbij ook hoort dat eigenaren daarvan goed verzekerd kunnen zijn tegen hagelschade? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het feit dat verzekeraars niet alle schade meer willen vergoeden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening zeker. Dat neemt echter niet weg dat ik het ook van belang vind dat verzekeraars bezien welke risico’s zij, vanuit oogpunt van hun solvabiliteit, verantwoord kunnen dekken. Overleg tussen verzekeraars en leveranciers van zonnepanelen kan bijdragen aan meer duidelijkheid over de oorzaken van onzichtbare schade aan zonnepanelen (waaronder hagel). Dit kan ook leiden tot een duidelijker handelingsperspectief voor mensen die zonnepanelen aan willen schaffen of verzekeren en tot een betere verzekerbaarheid. Door de onzichtbaarheid van sommige schade aan zonnepanelen is het complex om aan te tonen wat de oorzaak hiervan is geweest. Ik beschouw dit primair als een zaak tussen verzekeraars, marktpartijen en eigenaren van zonnepanelen. Ik heb begrepen dat tussen deze partijen reeds overleg hierover plaatsvindt.
Hoe zijn cliënten van de in het bericht genoemde verzekeraars op de hoogte gesteld van de wijziging in de polisvoorwaarden? Is dat naar uw mening op een voor de cliënt duidelijke manier gebeurd? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Verzekeraars dienen bij het wijzigen van de voorwaarden de van toepassing zijnde voorschriften na te leven. Dit betekent in elk geval dat op grond van artikel 4:20, derde lid, onderdeel a, van de Wft wezenlijke wijzigingen in de informatie die nodig is voor een adequate beoordeling van de verzekering tijdig aan cliënten moeten worden medegedeeld. Het vervallen van een belangrijk deel van de dekking kan mijns inziens kwalificeren als zo’n wezenlijke wijziging. Op grond van de door verzekeraars vastgestelde «Gedragscode Geïnformeerde verlenging en contractstermijnen particuliere schade- en inkomensverzekeringen» dienen verzekeraars bij de communicatie hierover een taalniveau te hanteren waarvan zij mogen verwachten dat de verzekeringsnemer dit begrijpt. Het is mij niet bekend wat in dit geval de feitelijke gang van zaken is geweest omtrent de wijziging van de voorwaarden.
Kunnen cliënten die geconfronteerd worden met de genoemde wijziging van de polisvoorwaarden om die reden hun verzekering opzeggen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Indien een verzekeraar de voorwaarden van een overeenkomst ten nadele van de verzekeringnemer wijzigt, is de verzekeringnemer gerechtigd de overeenkomst op te zeggen tegen de dag waarop de wijziging ingaat, en in ieder geval gedurende één maand nadat de wijziging hem is meegedeeld (artikel 7:940, vierde lid, van het BW). Ook daarna nog hebben verzekeringsnemers bij toepassing van de in vraag 4 genoemde gedragscode bij verlenging van de verzekeringsovereenkomst met een looptijd van twaalf maanden de gelegenheid de verzekeringsovereenkomst op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van één maand.
Wilt u in overleg treden met het Verbond van Verzekeraars om te bevorderen dat verzekeraars voortaan weer wel de genoemde hagelschade onder hun verzekering laten vallen?
Er zijn nog steeds verzekeraars actief die de genoemde, onzichtbare hagelschade dekken. Dit risico is dus nog steeds verzekerbaar. Het is aan verzekeraars om te bepalen welke producten zij aanbieden. Wanneer het aanbod verschraalt blijkt in veel gevallen dat preventie en schadebeperking de belangrijkste factoren zijn die de dekkingsmogelijkheden weer kunnen verbeteren. Het is aan de sector waarin de schade wordt geleden om daarin stappen te zetten. Het Verbond noch ikzelf is het toegestaan met verzekeraars afspraken te maken over te geven dekking en daarbij behorende premies, omdat dit raakt aan de mededingingswetgeving.
Legale en veilige abortus in Europa |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het gegeven dat ruim 15 miljoen vrouwen in Europa geen toegang hebben tot legale en veilige abortus? En is het u bekend dat in sommige landen in Europa vrouwen vervolgd worden voor het ondergaan van een abortus?
Het is het kabinet bekend met het feit dat niet in alle landen in Europa vrouwen toegang hebben tot legale en veilige abortus. Het aantal van 15 miljoen vrouwen is mij niet bekend. Het Center for Reproductive Rights liet desgevraagd weten dit cijfer niet te kunnen traceren.
In Andorra, Malta en San Marino is abortus onder alle omstandigheden verboden. In Liechtenstein is abortus alleen mogelijk ingeval het leven of de gezondheid van de vrouw in gevaar is of ingeval van verkrachting. In Monaco en Polen is abortus alleen mogelijk ingeval van gevaar voor het leven of de gezondheid van de vrouw, ingeval van verkrachting of wanneer de foetus ernstige afwijkingen vertoont.
In Andorra, San Marino, Malta en Liechtenstein kunnen vrouwen strafrechtelijk vervolgd worden. In Noord-Ierland zijn in de afgelopen jaren vrouwen vervolgd voor het gebruik van medicamenteuze abortus (abortuspillen) maar recent verviel de strafbaarheid van abortus in Noord-Ierland.
Deelt u de mening dat elke vrouw ter wereld toegang moet hebben tot legale en veilige abortus? Zo ja, hoe vindt u het in dat licht dat ruim 15 miljoen vrouwen op het Europese continent dit recht wordt ontzegd?
Zowel binnen als buiten de Europese Unie zet Nederland zich in voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten zoals gedefinieerd in het Actieprogramma van de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (1994), het Platform voor Actie van de 4e Wereldvrouwenconferentie (1995) en het rapport van de Guttmacher-Lacet Commission on Sexual and Reproductive Health and Rights (SRHR) Accelerate Progress: sexual and reproductive health and rights for all (2018). Nederland bepleit toegang tot veilige en legale abortus als onderdeel van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten.
Het kabinet staat voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten voor alle vrouwen. Het kabinet constateert dat in een aantal Europese landen liberalisering van abortuswetgeving inmiddels een feit is (waaronder Cyprus, Ierland en recent Noord-Ierland) en dat is een positieve ontwikkeling. Het aantal van 15 miljoen vrouwen is het kabinet zoals aangegeven niet bekend.
Bent u bereid om hierover met uw ambtsgenoten uit Malta, Polen, Andorra, San Marino en Liechtenstein in gesprek te gaan? Zo ja, wilt u er bij hen op aandringen abortus niet langer strafbaar te stellen en voor elke vrouw toegankelijk te maken?
Nederland bepleit toegang tot veilige en legale abortus als onderdeel van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. In reguliere contacten met ambtsgenoten bespreekt het kabinet waar nodig en opportuun zorgen over vrouwenrechten en dat zat het kabinet blijven doen. Zorgvuldige inschatting is daarbij belangrijk ter voorkoming van onbedoelde contraproductiviteit. Het kabinet verwijst in dit kader ook naar de beantwoording door de Minister van VWS mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op de vragen van het Kamerlid Ploumen (PvdA) over «de financiële ondersteuning van Europese anti-abortus clubs door Amerikaanse miljardairs» (2019Z15969) die de Tweede Kamer op 20 september 2019 zijn toegegaan.
Deelt u de mening dat toegang tot legale en veilige abortus een belangrijk recht is voor vrouwen? Zo ja, bent u het dan ook eens dat toegang tot legale en veilige abortus te belangrijk is om enkel aan lidstaten over te laten? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u er in Europees verband toe oproepen om overal binnen de Europese Unie abortus legaal en toegankelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om ook Ursula von der Leyen, de eerste vrouwelijke voorzitter van de Europese Commissie, op te roepen legale en veilige abortus op te nemen in haar Agenda voor de Toekomst? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Vrouwenrechten en versterking van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten zijn een belangrijke prioriteit van het kabinetsbeleid. Het kabinet draagt het belang hiervan ook uit in Europees kader en zal bepleiten hieraan prioriteit te geven bij de Europese Commissie.
Niet meer kunnen blussen door een vrijwillige brandweerman vanwege extreme wachttijden Centraal Bureau Rijvaardigheden (CBR) |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Brandweerman Peter kan niet meer blussen door extreme wachttijden CBR: «te bizar voor woorden»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het werk van brandweervrijwilligers net zo belangrijk is als het werk van beroepschauffeurs? En dat het dus van groot belang is dat deze groep vrijwilligers tijdig hun rijbewijs verlengd krijgen?
Voor iedereen die afhankelijk is van zijn rijbewijs is het van groot belang dat het rijbewijs tijdig kan worden verlengd. Dit geldt ook voor brandweervrijwilligers en ik betreur het ten zeerste dat zij hinder ondervinden van de problemen bij het CBR.
Kunt u aangeven of deze groep vrijwilligers net zo snel in de procedure worden geholpen als beroepschauffeurs? Zo niet, bent u bereid het CBR deze opdracht te geven zodat dit wel het geval zal zijn?
Alle houders van een CDE rijbewijs worden bij het CBR met voorrang behandeld. Bij het in behandeling nemen van de gezondheidsverklaring houdt het CBR de verloopdatum van het rijbewijs van deze groep in de gaten. Dat laat onverlet dat in sommige situaties de houder met een verlopen rijbewijs geconfronteerd wordt, omdat bijvoorbeeld de chauffeur aan de late kant is begonnen en na doorverwijzing het CBR moet wachten op de uitslag van een keuring.
Kunt u aangeven waarom deze brandweerman extra moet betalen voor een spoedprocedure, terwijl de reden van vertraging bij het CBR ligt en niet bij de brandweerman?
Zodra het CBR heeft besloten dat iemand veilig kan blijven rijden, kan deze klant een nieuw rijbewijs aanvragen bij de gemeente. Vijf werkdagen na de aanvraag ligt dan het nieuwe rijbewijs klaar. Er bestaat ook de mogelijkheid voor een spoedaanvraag. Dan is het rijbewijs vaak al de volgende werkdag in bezit. De spoedaanvraag kost bij de gemeente ongeveer 35 euro extra.
Deze kosten voor het met spoed aanvragen van het rijbewijs kunnen worden gedeclareerd bij het CBR. Daarvoor gelden enkele voorwaarden die op de website van het CBR gepubliceerd zijn. In de tweede herinneringsbrief van de RDW, die burgers een week voor de verloopdatum van het rijbewijs ontvangen, wordt gewezen op de mogelijkheid dat het CBR de kosten voor de spoedaanvraag vergoedt.
Hoeveel mensen die ruim van tevoren zijn begonnen met de verlengingsaanvraag van hun rijbewijs krijgen een brief waarin hen wordt gevraagd extra te betalen voor een spoedprocedure?
Het CBR rekent geen kosten voor de spoedprocedure, en stuurt hier ook geen brief over. Nadat het CBR een besluit heeft genomen over de rijgeschiktheid kan een klant kiezen voor de spoedprocedure bij de gemeente om sneller over het nieuwe rijbewijs te beschikken. Daarvoor brengt de gemeente kosten in rekening. In bepaalde gevallen komen mensen in aanmerking voor vergoeding van deze kosten door het CBR (zie ook het antwoord bij vraag 4).
Zijn er sinds uw vorige berichtgeving (zomer 2019) over het verwisselen van medische dossiers bij het CBR nog meer dossiers verwisseld of kwijtgeraakt?
Op 29 augustus jl. heb ik u geïnformeerd over de datalekken bij het CBR met medische dossiers waarbij een document van een bepaalde klant in het (digitale) dossier van een andere klant raadpleegbaar bleek te zijn. Op 10 september jl. heb ik u gemeld dat het CBR heeft aangegeven dat bij het scannen van op papier ontvangen formulieren, het mogelijk is dat er fouten worden gemaakt omdat dit een menselijke handeling betreft. Daarbij heb ik aangegeven dat het CBR om die reden de raadpleegfunctie van medische documenten in MijnCBR uit gaat zetten voor documenten die vanaf papier via het scanningproces in de OPUS-systemen zijn opgenomen. Zoals gemeld kunnen klanten wel digitaal de statusinformatie raadplegen om te zien hoe het ervoor staat met hun aanvraag. Het CBR heeft mij bericht dat deze werkwijze sinds 17 september jl. is ingevoerd. Met deze interventie borgt het CBR dat er geen datalekken meer kunnen ontstaan via het proces van ingescande papieren documenten.