Het werkbezoek aan het Emma Kinderziekenhuis |
|
Carla Dik-Faber (CU), Henk van Gerven , Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de grote veranderingen waarmee chronisch zieke kinderen (en hun ouders) te maken krijgen zodra ze voor de wet volwassen worden, vanwege de grote verschillen tussen kindergeneeskunde en «volwassen» geneeskunde (ouders worden niet langer betrokken bij de besluitvorming, er ligt meer nadruk op de somatiek waardoor er minder aandacht is voor psychosociale problemen, patiënten worden opeens geconfronteerd met financiële uitdagingen vanwege de eigen bijdragen die moeten worden betaald en patiënten zijn zelf verantwoordelijk voor afspraken, waardoor ze niet meer gebeld worden als ze niet komen opdagen)?1
De overgang naar volwassenheid kan voor jongeren en hun omgeving een spannende en lastige fase zijn. Dat geldt zeker voor jongeren die zorg nodig hebben. Op die weg naar volwassenheid veranderen er in formeel juridische zin een aantal zaken, die ook de zorgverlening raken. Deze transities vragen aandacht van de betrokkenen. De transities zijn wel goed voorzienbaar en er is dus tijd om erop te anticiperen.2
Het gaat om formele zaken zoals het afsluiten van een eigen zorgverzekering, afdragen van eigen bijdragen, en ook om de veranderende verantwoordelijkheid bij het nemen van beslissingen over hun behandelingen. De leeftijd waarop kinderen zelfstandig kunnen besluiten over hun behandeling ligt overigens al twee jaar voordat zij volgens de wet volwassen worden.
Ik denk dat het goed is als zorgverleners bespreken met patiënten en hun vertegenwoordigers wat ieders verantwoordelijkheden zijn. En in geval van wilsonbekwaamheid zullen uiteraard andere routes gevolgd moeten worden, zie mijn antwoord op vraag 6. Voor wat betreft de curatieve zorgverlening is mijn opvatting dat zorgverleners, ongeacht hun specialisme, er vanuit hun professionaliteit altijd op gericht moeten zijn om maatwerk te leveren in het belang van de jongere. Ik verwacht van zorgverleners dat zij daarbij goed luisteren naar de zorgvraag. En wanneer de zorgbehoefte multidisciplinair van aard is, verwacht ik dat er duidelijke afspraken worden gemaakt welke zorgverlener de regie neemt.
Uw vragen gaan over een kwetsbare groep mensen voor wie goede zorg van groot belang is. Ik ben me daar zeer bewust van. Toch zal ik in het vervolg van de beantwoording van deze vragen ook in moet gaan op enkele organisatorische en vrij technische maatregelen.
Bent u ervan op de hoogte dat deze veranderingen een grote impact kunnen hebben, zoals dat patiënten boven de 18 vaker op de Spoedeisende Eerste Hulp (SEH) terechtkomen, vaker moeten stoppen met opleiding of werk, een hogere mortaliteit kennen, vaker depressief worden, of helemaal uit het zicht van de zorg raken? Wat vindt u hiervan?
Ik vind het van groot belang dat er vanuit de zorg voor iedere leeftijdsgroep vraaggericht en zo nodig multidisciplinair gewerkt wordt zodat voor elke leeftijdsgroep adequate zorg geboden wordt, dus ook voor jongeren. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Ziet u de meerwaarde in van een transitieafdeling waar meer zorg op maat kan worden geleverd, samenwerking centraal staat en de overgang op een gefaseerde wijze kan plaatsvinden, enerzijds voor kinderen die richting volwassenheid gaan en anderzijds voor volwassenen met geringe cognitieve functies, die veel baat kunnen hebben bij faciliteiten die voor kinderen wel bestaan en voor volwassenen niet, en waarvan de ouders veelal deskundige zijn op het gebied van de aandoening(en) van hun kind? Zo nee, waarom niet?
Voor zover het om verzekerde curatieve zorg gaat dienen zorgverzekeraars op grond van hun zorgplicht ervoor te zorgen dat er passend zorgaanbod is. Als instelling en zorgverzekeraar van mening zijn dat een bepaald zorgaanbod op een bepaalde wijze georganiseerd moet worden en zij zien ruimte om daarover contractuele afspraken te maken, dan kan dat. Als dit leidt tot betere zorg vind ik dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders vanuit het belang van de jongere die afspraken moeten maken. Ik zal hiernaar in de daarvoor in aanmerking komende overleggen, zoals in het reguliere overleg met de de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), navraag doen.
Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze een dergelijke transitieafdeling kan worden gefinancierd? Ziet u mogelijkheden om hiervoor samen met zorgverzekeraars afspraken te maken? Bent u zo nodig bereid om de benodigde gelden beschikbaar te maken voor een pilot met een dergelijke transitieafdeling?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het systeem van Diagnose Behandel Combinaties (DBC's) niet toereikend is voor patiënten die zich in een dergelijke grenspositie bevinden aangezien dubbele DBC’s niet mogelijk zijn?
Het ontbreken van mogelijkheden om dubbele DBC’s in rekening te brengen is inherent aan het streven om niet dubbel voor zorg te betalen.
De conclusie dat DBC’s om die reden niet volstaan deel ik niet. Het staat zorgaanbieders en zorgverzekeraars bovendien vrij om bij de NZa wijzigingsvoorstellen voor DBC’s in te dienen. Mijn streven is dat kwaliteit van zorg meer gemeten gaat worden in termen van zorguitkomsten die er echt toe doen voor de patiënt. Zodat deze informatie kan worden gebruikt voor het voortdurend leren en verbeteren door professionals, voor het samen beslissen door patiënt en professional over de best passende behandelaar/behandeling en voor het meer uitkomstgericht organiseren en belonen van de zorg. Daarover heb ik met de partijen van het Hoofdlijnenakkoord Medisch Specialistische Zorg afspraken gemaakt en zijn wij gezamenlijk het Programma Uitkomstgerichte Zorg 2018–2022 gestart. Over de voortgang van dat programma heb ik uw Kamer afgelopen zomer per brief geïnformeerd (Kamerstuk 31 476, nr. 28).
Klopt het dat jongeren van 16 tot 18 jaar eigen beslissingen mogen nemen, maar dat bewindsvoering voor wilsonbekwamen niet geregeld is?
Het is juist voor zover het gaat om medische behandelingen bij deze jongeren en zij wilsbekwaam zijn. Als er sprake is van kennelijke wilsonbekwaamheid zullen er tijdig juridisch stappen gezet moeten worden om formeel bevoegdheden voor derden te regelen. Zo kan de rechter verzocht worden een curator of een mentor te benoemen. In de meeste gevallen is dit lang van tevoren voorzienbaar en dus planbaar.
Bent u op de hoogte van de problemen waar veel Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten (AVG’s) tegenaan lopen omdat het niet mogelijk is specialistische AVG-zorg te declareren bovenop regionale AVG-zorg?
Mij is bekend dat er vragen zijn aangaande de bekostiging van AVGzorg. Als partijen van mening zijn dat een nadere differentiatie in de bekostigingssystematiek van AVGzorg gewenst is, kunnen zij zich met dat verzoek wenden tot de NZa. De NZa kan in samenspraak met zorgaanbieders en zorgverzekeraars besluiten wat de beste oplossing is en is intussen bij dit vraagstuk betrokken. VWS is als toehoorder betrokken bij de technische overleggen die hierover bij de NZa plaatsvinden.
Het artikel ‘De e-truck komt, maar het duurt wel even voor hij zijn dieselneef inhaalt’ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «De e-truck komt, maar het duurt wel even voor hij zijn dieselneef inhaalt»?1
Ja.
Deelt u de constatering uit het ING-rapport («Tijdperk van zero-emissie breekt aan voor trucks», oktober 2019) dat pas in 2028 de e-truck concurrerend zal zijn met de dieselvrachtwagen?
Er zijn op dit moment weinig elektrische vrachtwagens in gebruik in Nederland. Het is dan ook op dit moment nog lastig te voorspellen hoe deze markt zich verder zal ontwikkelen. Voor de vrachtwagen op waterstof is op dit moment nog lastiger te voorspellen wanneer die een serieuze rol gaat spelen.
Daarnaast constateren de onderzoekers dat het omslagpunt wanneer een elektrische vrachtwagen concurrerend is met een dieselvrachtwagen sterk afhankelijk is van het aantal gereden kilometers. De energie- en onderhoudskosten zijn voor een elektrische vrachtwagen namelijk een stuk lager. De onderzoekers stellen dat bij 60.000 kilometer per jaar het omslagpunt in 2030 ligt en dat dit omslagpunt kan worden vervroegd naar 2028 door het verstrekken van een aanschafsubsidie, zoals afgesproken in het Klimaatakkoord. Bij 100.000 kilometer per jaar wordt in combinatie met het verstrekken van een aanschafsubsidie een elektrische vrachtwagen al in 2025 concurrerend met de dieselvrachtwagen. Dat zou betekenen dat een elektrische vrachtwagen gemiddeld 300 tot 400 km per dag ingezet moet worden. Dat is naar verwachting over een aantal jaren vergelijkbaar met de actieradius van één volle accu van een elektrische vrachtwagen.
Deelt u de mening dat 2028 wel erg ver weg is voordat de e-truck concurrerend zal zijn?
Uiteraard zou het wenselijk zijn wanneer de verduurzaming nog sneller verloopt. De technologische ontwikkelingen gaan echter snel en ik heb er vertrouwen in dat dit ook bij de ontwikkeling van een elektrische vrachtwagen het geval is. In het kader van de Transport Decarbonisation Alliance werk ik internationaal samen om de vraag naar elektrische vrachtwagens te vergroten. Dit zal naar verwachting ook een positieve invloed hebben op een toename van de productie van elektrische vrachtwagens en leiden tot een snellere kostendaling. Ook zet ik me in het kader van de Nationale Agenda Laadinfrastructuur ervoor in dat ook de laadinfrastructuur voor de logistieke sector tijdig op orde is.
Bent u bereid om de sector te ondersteunen met het vinden van (technische) oplossingen om e-trucks concurrerend te maken? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard ben ik daartoe bereid. Bedrijven die dergelijke oplossingen hebben, kunnen nu al een aanvraag indienen in het kader van de DKTI-transport (Demonstratieregeling Klimaat Technologieën en -Innovaties in transport).
Schat u in dat, gezien de vrachtwagenheffing die in 2023 van kracht zal zijn, deze heffing kan bijdragen aan het sneller rondkrijgen van de businesscase voor e-trucks?
De netto-opbrengsten van de vrachtwagenheffing worden in overleg met de sector teruggesluisd naar de vervoerssector voor verduurzaming en innovatie. Het stimuleren van niet-fossiel rijden is één van de bestedingsrichtingen van deze terugsluis. In overleg met sectorpartijen worden de vastgestelde bestedingsrichtingen momenteel verder uitgewerkt tot een indicatief maatregelenpakket. Daarbij wordt ook gekeken naar een aanschafsubsidie voor elektrische vrachtwagens. De verwachting is dat een dergelijke aanschafsubsidie het voor bedrijven aantrekkelijker maakt om elektrische vrachtwagens aan te schaffen.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen, naast de vrachtwagenheffing, om e-trucks sneller concurrerend te maken?
In het Klimaatakkoord is overeengekomen dat er voor elektrische vrachtwagens tot en met 2025 € 94 miljoen beschikbaar komt voor een stimuleringsprogramma. Hiermee worden bedrijven gedeeltelijk tegemoetgekomen voor de meerkosten van een elektrische vrachtwagen ten opzichte van het fossiele alternatief.
Wat onderneemt u, daar uit het ING-rapport is gebleken dat het gebruik van waterstof een oplossing kan bieden voor internationaal transport, om de inzet van waterstof als brandstof voor vrachtwagens te vergroten?
Bedrijven die waterstof als brandstof willen inzetten voor vrachtwagens kunnen een aanvraag voor een subsidie indienen in het kader van de DKTI-transport. Daarnaast wordt gewerkt aan de uitrol van de tankinfrastructuur voor waterstof. Daarbij zet Nederland in op Europese samenwerking, omdat een goed Europees netwerk van tankinfrastructuur voor waterstof een belangrijke randvoorwaarde is. Verder is in het Klimaatakkoord afgesproken dat voor waterstof in 2020 een ambitieus convenant wordt afgesloten met de sector. In dat convenant zullen ook afspraken worden gemaakt op welke wijze de inzet van waterstof als brandstof voor vrachtwagens kan worden vergroot.
Hoe staat u tegenover het voorstel om e-trucks lager te belasten dan dieselvrachtwagens?
Op dit moment worden de voorbereidingen getroffen voor een vrachtwagenheffing. De hoogte van de heffing zal afhangen van milieukenmerken van een vrachtwagen: hoe schoner, hoe lager de heffing. En hoe meer kilometers de vrachtwagens rijden hoe meer heffing ze betalen. Op dit moment staat de Eurovignetrichtlijn niet toe om voor zuinigere of elektrische vrachtwagens een lager tarief te hanteren dan de bestaande indeling in euro-emissieklassen. Indien die mogelijkheid ontstaat zal daarnaar gekeken worden.
Deelt u de mening van de onderzoekers van het ING-rapport dat biobrandstoffen beter niet ingezet kunnen worden voor regionaal transport? Zo ja, hoe voorkomt u de inzet van biobrandstoffen op korte afstanden? Zo nee, waarom niet?
Voor fossiele brandstoffen geldt een bijmengverplichting van biobrandstoffen. Deze zullen derhalve ook gelden voor dieselvrachtwagens die voor regionaal transport worden ingezet. Daarover is in het Klimaatakkoord afgesproken dat extra inzet van hernieuwbare brandstoffen ten opzichte van de Nationale EnergieVerkenning 2017 (NEV 2017) niet meer bedraagt dan 2 Mton (dat komt overeen met 27 PJ). Verder is in het Klimaatakkoord afgesproken dat de inzet van Green Truck Fuel wordt verkend. Voorwaarde daarbij is dat naar het oordeel van het PBL de CO2-reductie daadwerkelijk behaald gaat worden, de brandstof voldoet aan de duurzaamheidseisen van het duurzaamheidskader en er geen lock-in ontstaat die de introductie van zero-emissie voertuigen vertraagt.
Het bericht ‘Jaar na dood Khashoggi: zaken doen met de kroonprins kan weer’ |
|
Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA), Joost Sneller (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jaar na dood Khashoggi: zaken doen met de kroonprins kan weer»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de recente uitspraken van de Saudische kroonprins, waarin hij aangeeft wel verantwoordelijk te zijn, maar zelf geen opdracht heeft gegeven tot de moord op Jamal Khashoggi?
Net als veel andere internationale partners acht het kabinet de Saoedische uitleg over de omstandigheden en toedracht van de moord op journalist Jamal Khashoggi nog ontoereikend en incompleet. De uitspraken van de autoriteiten over de moord zijn meerdere keren veranderd en veel vragen zijn door hen tot op heden onbeantwoord gebleven. Het kabinet, evenals veel gelijkgestemde landen, heeft benadrukt dat er een grote verantwoordelijkheid op de Saoedische autoriteiten rust om grondig, geloofwaardig en transparant onderzoek te doen en om betrokkenen bij de moord op Jamal Khashoggi te vervolgen. Het kabinet zal hier in bilateraal en multilateraal verband op blijven aandringen. Ik heb dit ook aangekaart in mijn gesprek met mijn Saoedische ambtsgenoot Minister Al-Assaf en marge van de Algemene Vergadering van de VN op 26 september jl.
Acht u het geloofwaardig dat een besluit tot het vermoorden van een journalist in een consulaat in het buitenland door een door de regering gecontroleerd doodseskader heeft kunnen plaatsvinden zonder het medeweten of de goedkeuring van de eindverantwoordelijke, in dit geval de kroonprins?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u het vermoeden dat deze uitspraken eerder het karakter hebben van een charmeoffensief dan een (schuld)bekentenis, en deelt u de opvatting dat de zoektocht naar de waarheid onverminderd door moet gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat er naar uw oordeel, precies een jaar na de moord op Jamal Khashoggi, nog voldoende druk op Saudi-Arabië om openheid van zaken te geven?
Nederland blijft samen met gelijkgestemde landen aandacht vragen voor deze zaak. Daarbij moet geconstateerd worden dat de Saoedische autoriteiten, ondanks deze druk vanuit de internationale gemeenschap, tot op heden geen volledige openheid hebben gegeven.
Welke acties heeft u het afgelopen jaar genomen om Saudi-Arabië ertoe te bewegen volledige openheid van zaken te geven?
Nederland heeft zich, samen met de EU en andere gelijkgezinde landen, meerdere malen sterk uitgesproken over de moord op Khashoggi. De gemeenschappelijke verklaringen in de Mensenrechtenraadsessies van 7 maart jl. en van 23 september jl., die mede namens Nederland werden uitgesproken, roepen op de verantwoordelijken te straffen. Ook tijdens de interactieve dialoog met Speciaal Rapporteur Callamard op 26 juni jl. hebben Nederland en de EU de moord op Khashoggi opnieuw sterk veroordeeld en Saoedi-Arabië opgeroepen alle medewerking te verlenen aan onderzoeken naar de moord en alle beschikbare informatie vrij te geven. Daarnaast heeft Nederland zich het afgelopen jaar in EU-verband ingezet voor aandacht voor de zaak van Khashoggi. In de item 4-verklaring van de EU bij de Mensenrechtenraadsessies in maart en september dit jaar werd mede daarom aandacht gevraagd voor deze zaak. Op 2 oktober jl. heeft de EU, ook namens Nederland, een verklaring uitgedaan ter nagedachtenis aan Khashoggi, waarin opnieuw wordt opgeroepen tot een geloofwaardig en transparant strafrechtelijk onderzoek en eerlijke berechting van de daders.
Bent u het eens dat er geen handelsmissie naar Saudi-Arabië plaats kan vinden, zolang er geen volledige verantwoordelijkheid is afgelegd voor de moord op Khashoggi?
Nederland acht het van groot belang dat de daders van de moord op Khashoggi worden berecht in een eerlijk en transparant proces. Tegelijkertijd is het van belang de dialoog met Saoedi-Arabië voort te zetten over zaken als maatschappelijk verantwoord ondernemen, energie, stabiliteit in de regio, ongewenste buitenlandse financiering, alsook handel en wederzijdse investeringen. Daarbij geldt dat economische bezoeken ook de mogelijkheid scheppen om over onderwerpen te spreken waarover Nederland en Saoedi-Arabië met elkaar van mening verschillen, zoals de mensenrechtensituatie. Er zijn vooralsnog geen door de overheid geleide handelsmissies gepland. Toekomstige economische bezoeken zullen op basis van de dan actuele situatie worden afgewogen.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor het bevriezen van de tegoeden en het opleggen van een inreisverbod voor de leden van het doodseskader dat de moord op Khashoggi heeft uitgevoerd?
Zoals gesteld in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen (op 16 juli 2019, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3514 en op 16 juli 2019, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3513) is voor het instellen van sancties internationaal brede politieke overeenstemming nodig. Dit is voor Saoedi-Arabië op dit moment niet het geval. Zoals u weet zet Nederland zich zeer actief in voor een EU mensenrechtensanctieregime. Met een dergelijk sanctieregime kan wereldwijd worden ingezet op het instellen van persoonsgerichte sancties tegen mensenrechtenschenders, zoals bijvoorbeeld bevriezing van tegoeden en reisbeperkingen. Met het creëren van het juiste instrumentarium valt op termijn veel te winnen en dit heeft daarom op dit moment onze prioriteit.
Bent u voornemens deel te nemen aan de eerstvolgende G-20 top? Zo ja, bent u dan bereid daar te pleiten voor volledige openheid van zaken over deze moord?
De G20 is voor Nederland een invloedrijk forum waar politieke, maatschappelijke en economische vraagstukken worden besproken die een gezamenlijke internationale aanpak vragen. Afspraken die in G20-verband worden gemaakt kunnen een brede impact hebben. Aanwezigheid bij dit forum biedt Nederland de kans op cruciale onderwerpen invloed uit te oefenen. Voor een open en internationaal georiënteerde economie als Nederland is het belangrijk aan tafel te zitten. Zoals ik ook stelde tijdens het AO RBZ van 8 oktober: aangezien Nederland geen permanent G20-lid is, is Nederlandse deelname afhankelijk van of Nederland – net als tijdens de afgelopen drie jaar onder het Duitse, Argentijnse en Japanse voorzitterschap – wordt uitgenodigd om als gast deel te nemen.
Het bericht dat ondanks extra geld mbo-docenten in de laagste salarisschaal terechtkomen |
|
Peter Kwint , Paul van Meenen (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het gegeven dat het aantal docenten in de laagste schaal is toegenomen en dat tegelijkertijd de financiële reserves van instellingen groeien?1
De afgelopen jaren is het totaal aantal docenten in het mbo toegenomen. De toename van het aantal docenten in de laagste schaal kan veel verschillende redenen hebben. Het kan bijvoorbeeld te maken hebben met het vertrek van oudere docenten, waar jongere docenten die (voorlopig) instromen in een lagere schaal, voor in de plaats zijn gekomen. Er is geen directe link te zien met de financiële reserves die instellingen hebben.
We zien dat de afgelopen jaren de financiële reserves bij mbo-instellingen oplopen, bijvoorbeeld met als doel om te investeren in huisvesting in verband met het Klimaatakkoord. Daarom doet de Inspectie van het Onderwijs op dit moment hier nader onderzoek naar (waarvan de resultaten in het voorjaar van 2020 bekend zullen zijn) en voer ik op het moment het gesprek met de sector om de reserves beter in verhouding te brengen met de specifieke risico’s die er zijn, om zo te voorkomen dat mbo-instellingen grotere reserves aanhouden dan nodig.2 Later deze maand maar wel voor de begrotingsbehandeling van OCW zullen de Minister voor Basis en Voortgezet Onderwijs en Media en ik u een brief sturen met daarin de cijfers over de financiële posities van onder andere de mbo-instellingen in 2018.
In hoeverre zijn de financiële reserves van mbo-instellingen direct inzetbaar voor salarissen van docenten in het mbo? Zit er mogelijk al een bestemming vast aan de reserves?
Hierop is geen eenduidig antwoord te geven, omdat er tussen instellingen grote verschillen te zien zijn in zowel de omvang van de reserves als in waarom deze reserves er zijn. Wel geldt dat in z’n algemeenheid dat reserves niet worden ingezet voor collectieve salarisverhogingen. Individuele werkgevers kunnen uit de reserves eventueel wel individuele toelagen of salarisverhogingen toekennen.
Wat is uw reactie op het rapport «De functiemix in het mbo, een verkenning» van het Platform Medezeggenschap mbo?
Ik vind het positief dat ondernemingsraden kritisch zijn op of en hoe afspraken worden doorvertaald binnen de mbo-instellingen. Dit maakt deel uit van het takenpakket van een ondernemingsraad.
Wat betreft dit rapport geldt dat de resultaten zijn gebaseerd op openbare gegevens. Dat betekent echter niet dat de middelen die beschikbaar zijn vanuit het convenant Leerkracht niet door de instellingen zijn en worden besteed aan de doelen waarvoor zij het hebben ontvangen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de MBO Raad dat de aannames die het platform neerzet in haar verkenning onjuist zijn en zeer schadelijk voor het mbo als geheel?2
Deze uitspraak laat ik aan de MBO Raad. Ik ga wel graag het gesprek aan met de MBO Raad en de vakbonden over de uitkomsten van de verkenning van het Platform Medezeggenschap mbo.
Herkent u de analyse in dit rapport dat extra geld niet besteed is aan het betalen van meer docenten op een hoger functieniveau? Zo niet, waarom niet? Zo wel, wat zegt dit volgens u over het functioneren van de medezeggenschap op mbo-instellingen?
Ik deel deze analyse niet. Het extra geld dat op basis van het convenant Actieplan Leerkracht van Nederland beschikbaar wordt gesteld, wordt volgens de verantwoording van de mbo-instellingen besteed waaraan het moet worden besteed, bijvoorbeeld voor het plaatsen van docenten in een hogere schaal en het aannemen van extra onderwijsgevenden. Het is goed dat de medezeggenschap daar binnen de betreffende instelling alert op is en blijft en indien nodig haar bestuurders er op aan spreekt, wanneer dit in de toekomst niet meer zo is.
Daarbij geldt dat er ook onderscheid gemaakt moet worden tussen scholen binnen en buiten de Randstad. Immers, alleen de mbo-scholen binnen de Randstad (26 van de 65 mbo-scholen) hebben extra middelen ontvangen voor het verhogen van het aantal docenten in hogere schalen. Bij deze scholen is sinds 2008 wel een stijging van het aantal docenten met een LC- en LD-schalen.
Indien u de analyse vanuit dit rapport herkent, bent u bereid stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat het voor docenten gereserveerde geld hier alsnog terechtkomt?
Zoals gemeld bij het antwoord op vraag 5, deel ik deze analyse niet.
Wat is uw inzet bij het gesprek met de MBO Raad, aangezien zij de conclusies van het Platform Medezeggenschap niet onderschrijven?
Het doel van het gesprek met de ondertekenaars van het convenant is om te achterhalen of alle ambities uit het convenant zijn behaald en zo nee, wat daarvoor dan de redenen zijn. De afspraken waar het gaat om het terugbrengen van het aantal periodieken per schaal in de cao en de koppeling tussen het toekennen van periodieken en de cyclus van functionerings- en beoordelingsgesprekken zijn behaald. Tegelijkertijd zien we dat, terwijl het extra geld wel wordt besteed aan de geformuleerde doelen en het totaal aantal docenten in de sector toeneemt, het percentage docenten in de LB-schaal is toegenomen, terwijl het percentage docenten in hogere schalen juist daalt. In het gesprek zal duidelijk moeten worden wat de reden hiervan is. Afhankelijk van de uitkomsten van dit overleg, zal nader bezien worden welke vervolgacties nodig zijn. Daarbij is ook relevant dat er voor 2020 al een evaluatie gepland stond voor de salarismix in de randstadregio’s in het mbo.
Bent u voornemens om enkel met de MBO Raad in gesprek te gaan of zijn er nog andere partners waarmee u het gesprek hierover aangaat?
Ik ben voornemens om in ieder geval het gesprek aan te gaan met de partijen met wie in 2008 het convenant is afgesloten, zijnde (wat betreft het mbo) de MBO Raad en de vakbonden.
De burnpits doofpot |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Defensie wist het, de Kamer niet: onderzoek naar burnpits lag jarenlang op de plank»?1
Ja.
Herinnert u zich nog de vraag over het openbaar maken van alle gezondheidsgevaren? Kunt u aangeven waarom u destijds niet op de proppen kwam met dit rapport? Zo nee, waarom niet?
Jaarlijks starten we als Defensie tien tot twintig nieuwe R&D-programma’s op velerlei gebieden. Deze programma’s duren circa vier jaar. Het genoemde rapport maakte onderdeel uit van het TNO kennisopbouwprogramma V936 «Militaire Toxicologie». Dit programma liep van 2009 tot en met 2012. Het doel van dit R&D-programma was om via toegepast wetenschappelijk onderzoek, kennis op te bouwen op het gebied van militaire toxicologie. De kennis uit dergelijke R&D-programma’s gebruikt Defensie onder meer voor de aanschaf van materieel en het opzetten van opleidingen. Om de hiervoor gebruikte technologieën te testen en te valideren zijn er in een laboratoriumopstelling beproevingen uitgevoerd waarbij de meetapparatuur en de meetmethoden zijn getest bij een gesimuleerde burnpit. De opzet van het TNO-onderzoek zorgde er bovendien voor dat er geen conclusies konden worden getrokken over de gezondheidsrisico’s omdat de gemeten waarden niet representatief waren voor de situatie onder operationele omstandigheden. Gezien de opzet en de doelstelling van het TNO-onderzoek was er geen aanleiding om de Kamer te informeren over de resultaten. Achteraf gezien was het waarschijnlijk beter geweest het rapport openbaar te maken.
Bent u bereid om – met een dringend appel op uw inlichtingenplicht ex artikel 68 van de Grondwet – een limitatief overzicht te geven van alle gemelde en bekendstaande gezondheidsproblemen en gezondheidsrisico’s bij militairen? Kunt u daarbij ook aangeven waaruit deze problemen en risico’s bestaan, welke oorzaken hieraan (mogelijk) ten grondslag lagen en welke stappen zijn genomen? Zo nee, waarom niet?
De inzet van militairen brengt bijzondere risico’s met zich mee. Tijdens inzet worden militairen onder meer blootgesteld aan extreme temperaturen en opereren zij in gebieden waar de luchtkwaliteit en de infrastructuur niet vergelijkbaar is met de westerse standaarden. Aan de voorkant van missies wordt daarom in principe een zogeheten «site survey» uitgevoerd. Hierbij worden de specifieke lokale en infrastructurele omstandigheden in kaart gebracht. Waar mogelijk worden risico’s vermeden dan wel beperkt. Het is niet mogelijk om een limitatief overzicht te geven van alle gemelde en bekendstaande gezondheidsproblemen en gezondheidsrisico’s bij militairen omdat veel van deze informatie valt onder het medisch geheim. Door middel van de door mij eerder aangekondigde op te zetten gezondheidsmonitoring wil ik voor de toekomst meer zicht krijgen op de gezondheidsrisico’s die militairen lopen.
Deelt u de mening dat het onder de pet houden van onderzoeksresultaten, in combinatie met de overige defensiepuinhopen (o.a. chroom-6, PX10, burnpits, hitteletsels en vreselijke gewelds- en misbruikincidenten), niet alleen in strijd is met het beginsel van goed werkgeverschap, maar ook een ambtsmisdrijf oplevert? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in de Defensienota wil Defensie transparant en betrouwbaar zijn in wat we doen en wat we bereiken. In gevallen waar er een directe relatie bestaat tussen het werken bij Defensie en gezondheidsklachten, zal Defensie haar verantwoordelijkheid als werkgever dragen.
Bent u bereid de verantwoordelijken van de burnpits (waaronder ook de voormalige Minister van Defensie) te bestraffen en de schade op hen te verhalen? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit tot uw snelle actiebereidheid op het gebied van diversiteit, milieu en Europese defensiesamenwerking?
Er is nog onvoldoende duidelijkheid over de mogelijke relatie tussen gezondheidsklachten en de uitstoot van burnpits. Ook is in de literatuur het beeld van de relatie tussen gezondheidsklachten en luchtkwaliteit in uitzendgebieden helaas niet eensluidend.
Bent u bereid de slachtoffers van de burnpits een laagdrempelige en ruimhartige schaderegeling te geven door te bezuinigen op diversiteitsgedram, JSF-toestellen en een peperduur tweede regeringstoestel ter waarde van 100 miljoen euro? Zo nee, waarom niet?
In mijn Kamerbrief d.d. 18 april jl. (Kenmerk 35 000-X-133) heb ik de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van een brede literatuurbeschouwing en de analyse van het relatief kleine aantal binnengekomen meldingen (0.3% van het totale bestand uitgezonden Nederlandse militairen). In de Kamerbrief heb ik aangegeven dat er nog onvoldoende duidelijkheid bestaat over de mogelijke relatie tussen gezondheidsklachten en de uitstoot van burnpits. Ook is in de literatuur het beeld van de relatie tussen gezondheidsklachten en luchtkwaliteit in uitzendgebieden helaas niet eensluidend. Mocht er in de toekomst meer duidelijkheid ontstaan over deze relatie, dan zal Defensie haar verantwoordelijkheid als werkgever dragen.
Kunt u deze vragen tijdig en afzonderlijk van elkaar beantwoorden, ook indien samenhang bestaat tussen de vragen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Emissieregistratie |
|
Cem Laçin , Suzanne Kröger (GL), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat de grootschalige concentratie- en depositiekaarten (GCN en GDN) jaarlijks worden gemaakt door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en dat deze, in combinatie met lokale berekeningen, worden gebruikt bij de rapportage in het kader van de EU-luchtkwaliteitsrichtlijn?
Ja, dat klopt.
Klopt het dat bij de berekening van concentraties en deposities de ruimtelijke verdeling van de collectief geregistreerde emissies wordt ontleend aan de Emissieregistratie (ER)? Wordt daarnaast van andere informatiebronnen gebruikgemaakt? Zo ja, welke?
Ja, dat klopt. Bij de berekeningen van de concentraties en deposities voor de GCN en GDN wordt de ruimtelijke verdeling van de Emissieregistratie gebruikt. Daarnaast worden bij de berekeningen ook buitenlandse emissies meegenomen. De ruimtelijke verdeling van die buitenlandse emissies is gebaseerd op informatie van TNO, daarbij gebruik makend van de zogenaamde MACCIII gegevens (Monitoring Atmospheric Composition and Climate -III)1.
Klopt het dat in de database van de Emissieregistratie slechts een klein deel van de vluchtfase (van vliegtuigen) wordt meegerekend, namelijk tot ongeveer 900 meter (3.000 voet) hoogte?
Dat klopt. In de database van Emissieregistratie zijn de emissies opgenomen zoals die op grond van de NEC-richtlijn (zowel de oude2 als de herziene3) moeten worden gerapporteerd. Emissies van vliegtuigen buiten de landings- en startcyclus zijn van de richtlijn uitgezonderd. De landings- en startcyclus betreft, aansluitend bij de definitie van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO), de cyclus die het taxiën na landing en voor vertrek, starten, opstijgen, aanvliegen en landen en alle andere manoeuvres van het vliegtuig die plaatsvinden beneden een hoogte van 3000 voet (914 meter) omvat. Zie ook mijn kamerbrief van 15 oktober 20194.
Worden deze waarden ook zo gerapporteerd aan de EU?
Ja. Rapportage vindt plaats conform de vereisten uit de NEC-richtlijn. Voor de wijze waarop deze waarden worden gerapporteerd, verwijs ik u naar mijn kamerbrief van 15 oktober 2019.
Klopt het dat de EU-richtlijn (2001/81/EC National Emission Ceilings, de NEC-richtlijn) voorschrijft dat lidstaten het «EMEP/EEA air pollutant emission inventory guidebook» moeten gebruiken?
Op grond van de oude NEC-richtlijn is het gebruik van het «EMEP/EEA air pollutant emission inventory guidebook»5 niet verplicht. In de herziene NEC-richtlijn is het gebruik van het genoemde guidebook wel verplicht gesteld.
Klopt het dat dit guidebook (en dus deze EU-richtlijn) voorschrijft dat niet alleen domestic en international airport traffic moeten worden gerapporteerd, maar ook domestic en international cruise traffic boven de 3.000 voet?
Nee, het guidebook is niet bepalend voor wat er moet worden gerapporteerd. De NEC-richtlijn is daarin leidend. Het guidebook ziet enkel op de wijze waarop inventarisatie van emissies dient te geschieden, niet op de reikwijdte van de richtlijn. Zoals gezegd zijn emissies van vliegtuigen buiten de landings- en startcyclus uitgezonderd van de richtlijn.
Sinds wanneer voldoet de Nederlandse emissie aan de plafonds uit 2010 voor stikstofoxide (NOx), vluchtige organische stoffen (NMVOC's), zwaveldioxide (SO2) en ammoniak (NH3)?
Uit de meest recente rapportage van het RIVM van de nationale emissies van luchtverontreinigende stoffen6, blijkt dat de uitstoot van genoemde stoffen in Nederland voldoet aan de NEC-richtlijn:
Voor niet-methaan vluchtige organische stoffen (NMVOC) en ammoniak (NH3) is daarbij uitgegaan van een positieve beslissing van de Europese Commissie op het verzoek tot aanpassing van de emissie-inventaris, zoals eerder gemeld in de kamerbrief van 9 april7.
Voldoet Nederland aan de plafonds wanneer de emissies boven de 3.000 voet worden meegerekend en gerapporteerd?
Aangezien de betreffende emissies niet hoeven te worden meegenomen in de rapportage, heeft het al dan niet rapporteren geen invloed op het halen van de emissie plafonds uit de NEC-richtlijn. Indien die emissies wel worden gerapporteerd, tellen die nu echter niet mee bij het bepalen of het emissie plafond is overschreden of niet. Als tijdens het opstellen van de emissie plafonds de vliegtuigemissies boven 3000 voet waren meegenomen, dan was de bijdrage van de betreffende activiteit in de plafonds verdisconteerd.
Hoeveel extra emissie zou Nederland moeten rapporteren als ook de emissies van de luchtvaart boven de 3.000 voet worden meegenomen?
Uw Kamer heeft op 1 oktober 2019 de Motie van Raan (31 936 nr. 674) aangenomen om de stikstofuitstoot boven de 3.000 voet inzichtelijk te maken. Over de wijze waarop ik deze motie uitvoer, zal ik u nader informeren.
Kunt u de stelling bevestigen dat 92% van de NOx-emissie van de luchtvaart boven de 3.000 voet wordt uitgestoten en dat daarmee de meeste emissie door niemand wordt verantwoord? Hoe telt deze emissie mee in rapportages over luchtkwaliteit en klimaat? Hoe kan deze emissie worden toebedeeld aan landen om zo reductiebeleid mogelijk te maken?
Onder verwijzing naar antwoord 9 kan ik deze stelling niet bevestigen, daarvoor is nader onderzoek nodig.
Tot op welke hoogte zijn de emissies in de hogere luchtlagen van invloed op de depositie op het aardoppervlak? Wat is de bijdrage daarvan vergeleken met de depositie als gevolg van emissies beneden de 3.000 voet? Hoeveel hiervan exporteren wij en komt daarmee in andere landen terecht? En, omgekeerd, hoeveel van de emissies wordt door andere landen geëmitteerd en komt in Nederland terecht?
De menglaag is de onderste luchtlaag tussen het aardoppervlak en de menglaaghoogte. Stoffen die uitgestoten worden boven de menglaaghoogte verspreiden zich in de vrije atmosfeer. Een deel hiervan verspreidt zich naar het buitenland; omgekeerd zullen de stoffen uit het buitenland zich vermengen met de stoffen die in Nederland boven die hoogte worden uitgestoten. Stoffen die zich boven deze hoogte bevinden, kunnen het aardoppervlak bereiken, maar in het algemeen pas veel later en op andere plaatsen dan waar de stoffen zijn uitgestoten. Zie ook mijn kamerbrief van 15 oktober 2019.
Hoe verhoudt die rapportagegrens van 3.000 voet zich tot de feitelijke atmosferische omstandigheden in Nederland?
De menglaaghoogte kan variëren afhankelijk van de hoeveelheid zoninstraling. Voor Lelystad Airport is specifiek voor díe regio empirisch onderzoek gedaan op basis van 10-jaars meteo data naar de menglaaghoogte. Zie ook mijn kamerbrief van 15 oktober 2019.
Hoe worden de emissies van General Aviation of van de Koninklijke Luchtmacht meegenomen in de rapportages van emissies en depositie? Vallen deze onder de milieueffectrapportage-plicht?
De categorie General Aviation maakt onderdeel uit van de afzonderlijke milieueffectrapportages ter voorbereiding op de luchthavenbesluiten. Voor de Koninklijke Luchtmacht is er voor de plan-mer een vrijstelling voor plannen die uitsluitend gelden voor de landsverdediging. Bij een project-mer kan op verzoek of ambtshalve vrijstelling per geval worden verleend, via een ontheffing voor de mer-plicht of mer- beoordelingsplicht, als de activiteit betrekking heeft op de landsverdediging.
Wat zijn de gevolgen van de rapportage van het Planbureau voor de Leefomgeving en TNO dat emissiefactoren van het wegverkeer bijgesteld moeten worden? Als het wegverkeer vuiler is dan verwacht, is daarmee dan ook het stikstofprobleem in absolute zin groter of verschuift alleen de verhouding tussen wegverkeer en andere bronnen?
In 2019 is een aantal emissiefactoren wegverkeer bijgesteld op basis van nieuwe inzichten uit recent onderzoek van TNO. Deze zijn al verwerkt in de kaarten met grootschalige concentraties en deposities die in maart 2019 door RIVM zijn gepubliceerd. Deze inzichten leiden er niet toe dat de stikstofdepositie in absolute zin groter is dan waar we nu van uit gaan.
Kunt u ingaan op de resultaten van allocatiemethode 8 («landsgrenzen») in het rapport «Berekening van luchtvaartemissies voor verschillende allocatiemethoden» van het RIVM uit 2002, waarbij emissies zijn berekend op basis van de gevlogen afstand binnen het Nederlands luchtruim, waaruit blijkt dat de emissie van NOx binnen de Nederlandse grenzen een factor vijf hoger is dan de emissies tijdens de Landing and Take Off (LTO)-fase 10.1 versus 2.0)? Wat betekent dit voor de depositiecijfers en de luchtkwaliteit?
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Zie het antwoord op vraag 9.
Kunt u deze vragen voor de begrotingsbehandeling van Infrastructuur en Waterstaat beantwoorden?
Ja.
Het ontbreken van data van arbeidsbeperkte werkzoekenden in de kandidatenverkenner van het UWV |
|
René Peters (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de in 2017 ingevoerde kandidatenverkenner (onlinepersoneelsbank) van het UWV niet werkt, omdat de data van arbeidsbeperkte werkzoekenden ontbreken?1
Ja, complete en actuele profielen is door de aard van de doelgroep vanaf de start een uitdaging. Een goed verwachtingsmanagement ten aanzien van de toepassingsmogelijkheden van de kandidatenverkenner vindt de Inspectie SZW van belang2. Een voorbeeld uit het onderzoek van inspectie SZW: «Een jongere die vandaag bemiddelbaar is, hoeft dat morgen niet meer te zijn. Dat kan het selectieproces belemmeren. Ook blijkt soms pas op een werkplek of de jongere echt klaar is om aan het werk te gaan.»
UWV en gemeenten zetten zich dagelijks in om hun klanten beter te kennen. De periodieke UWV publicatie Transparantie van klantprofielen banenafspraak geeft inzicht in de ontwikkeling van het aantal (anonieme) klantprofielen dat gemeenten en UWV hebben opgesteld voor mensen die behoren tot de doelgroep van de banenafspraak. Deze laat over de afgelopen twee jaar een stijgende lijn zien.
Veel werkgevers gebruiken bij voorkeur het werkgeversservicepunt in de arbeidsmarktregio als eerste aanspreekpunt. Indien matching van kandidaten op geschikt werk tekortschiet, is het zaak dat werkgevers samen met de regionale partners naar een oplossing zoeken. Perspectief op Werk geeft hieraan een impuls in 2019 en 2020.
Kunt u bevestigen dat er inmiddels ruim 157.000 mensen met een arbeidsbeperking in de kandidatenverkenner staan, maar dat nog geen 8% van de mensen uit deze databank beschikbaar is voor werk, omdat noodzakelijke data ontbreken?
Niet helemaal. Meer dan 8% van de profielen is bemiddelbaar en daarmee beschikbaar. Ook de mensen die zitten in een traject gericht op het vinden van werk zijn beschikbaar voor werk. Ook staan er profielen in van kandidaten die aan het werk zijn en daardoor niet beschikbaar zijn voor werk. Zie verder het antwoord bij vraag 5 van de vragen van de leden Tielen en Nijkerken-de Haan (beiden VVD).
Kunt u tevens bevestigen dat van ruim 42% van de mensen in de kandidatenverkenner niet bekend is wat hun opleidingsniveau is en dat bij ruim 60.000 mensen niet is ingevuld in welke sectoren ze willen werken?
Ja. Dit gaat over het totaal van de mensen uit de doelgroep banenafspraak van UWV en gemeenten. Dit hoeft overigens niet te betekenen dat deze informatie niet bekend is bij medewerkers. De vliegende brigade van UWV kan regio’s ondersteunen om de volledigheid van de gegevens te vergroten.
Van de 225.000 mensen die tot de doelgroep banenafspraak behoren, vallen er 113.000 onder verantwoordelijkheid van UWV. Ongeveer 74% van deze mensen heeft een compleet profiel. 22% heeft geen profiel en 4% heeft een onvolledig profiel. De meerderheid van de UWV-klanten zonder (compleet) profiel heeft reeds een baan. In andere gevallen betreft het mensen die bijvoorbeeld in een medisch behandeltraject zitten of nog aan het studeren zijn/naar school gaan. Bij het compleet maken van het klantprofiel zodat deze via de kandidatenverkenner getoond kan worden, wordt prioriteit gegeven aan de mensen voor wie deelname aan de arbeidsmarkt in zicht is.
Is het juist dat bij de makers van het systeem van de kandidatenverkenner al bekend was dat veel noodzakelijke gegevens ontbreken en dat zij dit in 2016 ook hebben gemeld bij de UWV-top, maar dat met deze mededeling niets is gedaan? Zo ja, wat is uw oordeel over deze handelwijze van de UWV-top?
Vanaf de start van de kandidatenverkenner is bekend dat de kwaliteit en volledigheid van profielen blijvende inzet vraagt van UWV en gemeenten.
UWV heeft verschillende acties gedaan. UWV heeft het voor gemeenten bijvoorbeeld eenvoudiger gemaakt om gemeentelijke profielen in te lezen en ondersteunt gemeenten met een Vliegende Brigade. De Vliegende Brigade helpt bij het transparant maken van het kandidatenbestand banenafspraak. Bijvoorbeeld door middel van het geven van workshops en het uitvoeren van controles op gegevens. Daarnaast zijn zij op afstand in te zetten als hulplijn.
Ook heeft UWV werk gemaakt van het toegankelijk maken van de UWV doelgroep.
Van de 225.000 mensen die tot de doelgroep banenafspraak behoren, vallen er 113.000 onder verantwoordelijkheid van UWV. Ongeveer 74% van deze mensen heeft een compleet profiel. 22% heeft geen profiel en 4% heeft een onvolledig profiel. De meerderheid van de UWV-klanten zonder (compleet) profiel heeft reeds een baan. In andere gevallen betreft het mensen die bijvoorbeeld in een medisch behandeltraject zitten of nog aan het studeren zijn/naar school gaan. Hierbij wordt prioriteit gegeven aan de mensen voor wie deelname aan de arbeidsmarkt in zicht is.
De periodieke UWV publicatie Transparantie van klantprofielen banenafspraak geeft inzicht in de ontwikkeling van het aantal (anonieme) klantprofielen dat gemeenten en UWV hebben opgesteld voor mensen die behoren tot de doelgroep van de banenafspraak. Deze laat over de afgelopen twee jaar een stijgende lijn zien.
Vindt u ook dat er alles op alles gezet moet worden om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen en dat het daarvoor nodig is dat er een goed beeld bestaat van de mensen met een arbeidsbeperking die op zoek zijn naar werk?
Ja, werk is belangrijk voor mensen. Het geeft mensen bestaanszekerheid, een inkomen, het zorgt voor contacten en uitdagingen. Dit geldt zeker ook voor mensen met een arbeidsbeperking. Hoewel er steeds meer mensen met een beperking een baan vinden, staan er ook nog veel te veel mensen aan de kant.
Het breed offensief is een brede agenda om de arbeidsmarktkansen voor mensen met een arbeidsbeperking te vergroten. Een agenda die het simpeler moet maken voor werkgevers om mensen met een beperking in dienst te nemen; met voorstellen om werk meer te laten lonen; waarbij werkgevers en werkzoekenden elkaar makkelijker weten te vinden en waarbij mensen niet alleen aan het werk komen maar ook aan het werk blijven.
Zo ja, wat vindt u er in dat licht gezien van dat er in 2017 en 2018 door gebrek aan noodzakelijke data slechts zo’n honderdtal mensen met een beperking aan het werk zijn geholpen, terwijl er alleen al aan IT-kosten 1,3 miljoen euro in de kandidatenverkenner is geïnvesteerd?
De doelstelling van de banenafspraak voor 2018 was 43.500 extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking. Met bijna 52.000 extra banen is die doelstelling ruimschoots gehaald3. Het is niet mogelijk om te bepalen welk aandeel de Kandidatenverkenner hierin heeft gehad. De Kandidatenverkenner fungeert immers niet als een zelfstandig matchingssysteem4. Er is altijd meer nodig voor een match. Bijvoorbeeld inschakeling van de medewerkers van het betreffende werkgeversservicepunt en een persoonlijk gesprek met kandidaten.
Veel werkgevers zijn enthousiast om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Maar er zijn ook nog te veel werkgevers die twijfelen. Het regionale werkgeversservicepunt van UWV en gemeenten helpt bij het maken van de match. De medewerkers koppelen de wensen en mogelijkheden van de mensen uit de doelgroep banenafspraak aan de wensen en mogelijkheden van de werkgevers. Dat deze match tot stand komt, dat is het doel, niet het gebruik van de kandidatenverkenner zelf.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat mensen die geregistreerd staan in de kandidatenverkenner alsnog in beeld komen en aan het werk worden geholpen?
Voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt biedt Perspectief op Werk een extra impuls aan de arbeidstoeleiding van mensen die willen en kunnen werken, maar niet zelfstandig de weg naar werk vinden. Het kabinet heeft hiervoor in totaal 70 miljoen euro beschikbaar gesteld voor 2019 en 2020. Een intensievere samenwerking tussen publieke en private partijen in alle 35 arbeidsmarktregio’s moet zorgen voor goede matches tussen werkzoekenden en beschikbaar werk. Perspectief op Werk is naast een extra impuls ook een leertraject om vanuit de praktijk te bezien hoe de bemiddeling van deze groep verbeterd kan worden.
Als uitwerking van het breed offensief komen er afspraken met VNG en UWV over het structureel verbeteren van de werkgeversdienstverlening en het matchen in de arbeidsmarktregio’s. Deze afspraken betreffen de invulling van drie randvoorwaarden die gelden voor alle arbeidsmarktregio’s en worden opgenomen in de SUWI regelgeving:
Vanaf 2021 wordt structureel 17 miljoen euro jaarlijks ingezet voor het versterken van de 35 arbeidsmarktregio’s5.
Hierover heb ik uw Kamer recent geïnformeerd6.
Corrupte douaniers |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Douane torpedeerde onderzoek naar corruptie eigen medewerkers»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichtgeving?
De versterking van de aanpak van ondermijning met een focus op de illegale
drugsindustrie en de criminele geldstromen is een grote prioriteit voor dit kabinet. Daarbij is de bescherming van de integriteit van medewerkers van betrokken organisaties een onderdeel van de aanpak. Voor een verdere toelichting verwijzen wij u naar de brief waar uw Kamer om heeft verzocht, en die gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen wordt aangeboden.
Herinnert u zich uw reactie naar aanleiding van mijn verzoek tijdens de regeling van werkzaamheden van 16 mei 2019?2
Ja.
Waarom heeft u in uw reactie, «Het is niet aan mij als Minister om te treden in de overwegingen van de onderzoekers om geen eindrapport uit te brengen», niet vermeld dat de douane zich verzette tegen de publicatie van het concepteindrapport, terwijl dit wel relevant is voor de Tweede Kamer om zijn controlerende taak uit te kunnen voeren?
Het betrof een onafhankelijk onderzoek in opdracht van de Commissie Kennis en Onderzoek (CKO, voorheen bekend als Politie & Wetenschap) van de Politieonderwijsraad. De Politieonderwijsraad is een onafhankelijk adviesorgaan van het Ministerie van Justitie en Veiligheid waarvan positie en taken bij wet zijn geregeld. Ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid maakten geen deel uit van de begeleidingscommissie. Zie voor de rol en reacties van de Douane verder de brief met daarin de kabinetsreactie op de gang van zaken bij dit onderzoek en het antwoord op vraag 6.
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat onderzoekers werkend in opdracht van «Politie & Wetenschap» een onderzoek hebben stopgezet? Hoe vaak gaven ze daarbij als reden op dat er onvoldoende medewerking werd verleend door overheidsorganisaties?
De CKO van de Politieonderwijsraad heeft mij bericht dat onderzoekers werkend in hun opdracht voor zover bekend niet eerder op eigen initiatief hebben besloten geen eindrapport op te leveren.
Kunt u per opsporingsorganisatie die meewerkte aan het bedoelde onderzoek aangeven of en in hoeverre ze hebben meegewerkt? Kunt u per opsporingsorganisatie die meewerkte aan het bedoelde onderzoek aangeven welk bedrijfsonderdeel verantwoordelijk is voor het verlenen van toegang tot de registraties en dossiers die de onderzoekers nodig hadden voor hun onderzoeken? Kunt u in uw antwoord uitputtend en zo specifiek mogelijk zijn?
Zoals gesteld in antwoord op vraag 4, betrof het een onafhankelijk onderzoek. Het is dan ook niet aan ons om de afweging van de onderzoekers om geen eindrapport op te leveren te beoordelen. Zoals bekend hebben de onderzoekers besloten geen eindrapport op te leveren, onder meer omdat naar hun zeggen een aantal organisaties geen medewerking wilde verlenen aan het onderzoek. Wel willen wij graag ingaan op de medewerking die door de onder onze ministeries vallende organisaties is verleend, te weten de politie, de Douane en de FIOD.
De politie is op verschillende wijzen betrokken geweest bij het onderzoek. Zo zijn onderzoeksdossiers aangeleverd, hebben diverse referenten een interview gegeven en heeft het bureau Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) zijn medewerking verleend. Ook heeft de politiechef van de Eenheid Rotterdam een aanbevelingsbrief geschreven aan bedrijven in de haven, waarin hij hen opriep mee te werken aan het onderzoek. Tot slot hebben de onderzoekers met behulp van een informatierechercheur kunnen zoeken in de politiesystemen.
De Douane heeft op verschillende manieren meegewerkt aan het onderzoek. Onderzoekers hebben met douaniers gesproken, er zijn (beleids)stukken aangeleverd en er is deelgenomen in de begeleidingscommissie. Wat betreft het verzoek om informatie over mogelijke integriteitsschendingen in functie en met een relatie tot criminaliteit heeft de Douane de onderzoekers doorverwezen naar het Openbaar Ministerie en de FIOD. De onderzoekers zijn voor informatie over strafrechtelijke onderzoeken bij de Douane verwezen naar het OM omdat de Douane deze informatie niet eigenstandig ter beschikking mag stellen aan derden. Daarnaast hebben de onderzoekers van het Bureau Integriteit en Veiligheid van de FIOD informatie gekregen over mogelijke integriteitsschendingen bij de Douane.
Toen de onderzoekers zich in 2018 wederom tot de Douane hebben gewend met het verzoek om informatie over mogelijke integriteitsschendingen van douaniers in functie en met een relatie tot criminaliteit in de periode 1996 – 2016 heeft de Douane geen antwoord gegeven op deze vraag en heeft Douane verzuimd aan de onderzoekers te melden, dat de informatie die gevraagd werd en op dat moment beschikbaar was al in 2017 door de FIOD was verstrekt. Achteraf gezien had de Douane daarover duidelijker met de onderzoekers moeten communiceren.
De uitgebreidere beschrijving is opgenomen in de brief met daarin de kabinetsreactie op de gang van zaken bij dit onderzoek.
Kunt u in tabelvorm de integriteitsschendingen, gerelateerd aan de Rotterdamse haven, uiteenzetten in de periode 1996–2016 bij Douane, FIOD en andere bij het bedoelde onderzoek betrokken instanties? Hoeveel hiervan zijn nader onderzocht?
Gegevens over die periode en naar de gevraagde onderverdeling zijn niet beschikbaar. De meldingen over mogelijke integriteitsschendingen bij de Douane in de periode 2013–2018 zijn opgenomen in de tabel in de brief met onze reactie op de gang van zaken bij het onderzoek «Als de prooi de jager pakt». Voor de gegevens over de politie verwijzen wij u naar de jaarverantwoording van de politie. In de jaarverantwoording en in losse berichtgeving publiceert de politie jaarlijks over het aantal integriteitsschendingen, oriënterende –, disciplinaire – (plus top drie van categorieën) en strafrechtelijke onderzoeken dat de politie start.
Waarom rust op het onderzoek een geheimhoudingsplicht?
Er is geen sprake van een geheimhoudingsplicht. Wel rust in algemene zin op wetenschappelijke onderzoeksrapporten die nog niet definitief zijn vastgesteld als «eindrapport» een embargo, waaraan de leden van de begeleidingscommissie zijn gebonden.
Zou het niet wenselijk zijn de geheimhoudingsplicht ten aanzien van dit onderzoek op te heffen, opdat dit probleem kan worden opgelost en de Tweede Kamer haar controlerende taak kan uitvoeren?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid het concept-rapport, al dan niet vertrouwelijk, met de Tweede Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
De Politieonderwijsraad opereert onafhankelijk van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De onderzoekers opereren op hun beurt onafhankelijk van de Politieonderwijsraad en de CKO. Het is om die reden niet aan ons om te beslissen over het al dan niet verstrekken van een concept-rapport.
Doet de Rijksrecherche onderzoek, of gaat zij dat doen, naar aanleiding van de concept-rapportage die het Arrondissementsparket Rotterdam van het Openbaar Ministerie wel heeft ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten dat de concept-rapportage geen aanleiding gaf tot onderzoek, daar de betreffende informatie al bekend was bij de opsporingsorganisaties en de Rijksrecherche.
Is er een verband tussen de «signalen» van mogelijke corruptie, integriteitsschendingen en samenwerking met de georganiseerde criminaliteit en uw brief van 22 augustus 2019 om de screening bij de Douane te gaan versterken? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Integere medewerkers zijn essentieel voor het vertrouwen van burgers en bedrijven in de Douane en het goed functioneren van de organisatie. Douaniers beschikken over informatie, hebben toegang tot beveiligde terreinen en hebben bevoegdheden die potentieel interessant kunnen zijn voor mensen uit het criminele circuit. De Douane maakt veel werk van integriteit en past maatregelen toe om medewerkers te beschermen. Het bevorderen van integer handelen en het voorkomen van integriteitsschendingen bestaat uit een geheel van samenhangende en elkaar aanvullende maatregelen; het integriteitsmanagement. Het gaat om verschillende soorten maatregelen, waaronder ten aanzien van autorisaties in geautomatiseerde systemen, toegang tot en beveiliging van locaties, functiescheiding en screening. Het integriteitsbeleid van de Douane is dynamisch en wordt voortdurend bijgesteld aan de hand van nieuwe ontwikkelingen binnen het Rijksbeleid, wetenschappelijke inzichten en incidenten. Dat geldt ook voor screening. Zo is voor het onderzoek naar de mogelijkheden ter versterking van de screening een vergelijking gemaakt met de wijze waarop de politie haar screening heeft ingericht. De risico’s die douaniers lopen, zijn immers deels vergelijkbaar met risico’s die medewerkers van de politie kunnen lopen. Beide doelgroepen zijn potentieel interessant voor criminelen als gevolg van de aard van het werk dat zij doen.
Welke mogelijkheden ziet u om de VOG politiegegevens bij de Douane te gaan gebruiken? Op welke plekken binnen de Douane zou u die mogelijkheden willen gaan onderzoeken? Zou u deze vragen ook kunnen beantwoorden voor periodieke screening zoals dat bij BOA-functionarissen en vertrouwensfuncties reeds het geval is?
In de brief van de Staatssecretaris van Financiën aan de Kamer van 22 augustus jl. zijn diverse maatregelen aangekondigd om de screening bij de Douane te versterken. Daarbij is aangegeven dat screening één van de onderdelen is van het totale integriteitsbeleid van de Douane. In het algemeen geldt dat screening een ingrijpende maatregel is omdat het de privacy van de medewerkers raakt. Daarom zal worden bezien wat de effecten van maatregelen inzake screening zijn, of ze proportioneel zijn en of het doel niet op een andere, minder ingrijpende manier, bereikt kan worden. Verwacht wordt dat in de eerste helft van 2020, op basis van de ervaringen, een eerste beoordeling zal plaatsvinden of tot dan toe toegepaste maatregelen voldoende effect hebben om permanent onderdeel uit te gaan maken van het integrale integriteitsbeleid van de Douane. Dan zal ook bezien worden of er aanleiding is de screening verder te versterken en zullen ook de mogelijkheden en wenselijkheid van continue screening, waarnaar het lid Omtzigt heeft gevraagd, aan de orde komen.
In de brief zijn de verdieping van VOG-screening en de aandacht voor periodieke screening als mogelijke maatregelen genoemd.
VOG Politiegegevens
Het wetsvoorstel «VOG politiegegevens» heeft tot doel te bewerkstelligen dat de VOG niet alleen kan worden geweigerd op basis van justitiële documentatie, maar dat deze ook kan worden geweigerd op basis van relevante politiegegevens. De Raad van State heeft kort geleden advies uitgebracht over dit conceptwetsvoorstel. Het nader rapport is in voorbereiding. Het wetsvoorstel kan naar verwachting begin volgend jaar bij de Tweede Kamer worden ingediend.
De mogelijkheid om een VOG-aanvraag af te wijzen louter op basis van politiegegevens is een ingrijpend middel. Hierbij is het uitgangspunt dat dit instrument onderdeel uitmaakt van een breder integriteits- en veiligheidsbeleid van de organisatie waarbinnen de functie wordt uitgevoerd.
De VOG politiegegevens zou ook voor diverse functies bij de Douane relevant kunnen zijn. Over mogelijkheden voor het gebruik van de VOG politiegegevens voor functies bij de Douane zullen wij nader in gesprek treden.
Periodieke en continue screening
BOA functionarissen en functionarissen op vertrouwensfuncties bij de Douane worden periodiek opnieuw gescreend. De Douane heeft de wens dat voor meer douanemedewerkers dan nu het geval is, periodieke screening mogelijk wordt.
Daarvoor is een wettelijke grondslag nodig en overleg met werknemersbonden, aangezien het een wijziging van de arbeidsvoorwaarden betreft.
De Douane neemt deel aan een werkgroep vanuit het Interdepartementaal Platform Integriteitsmanagement (IPIM). Deze werkgroep heeft de opdracht om beleidsvoorstellen te formuleren ten aanzien van het gebruik van screening als instrument binnen de rijksoverheid, waaronder periodieke screening.
Bij continue screening past de kanttekening dat het een nog ingrijpender instrument is dan periodieke screening, en dat het beperkt wordt toegepast. In twee sectoren bestaat reeds een vorm van continue screening, de taxibranche en de kinderopvang. Bij het evalueren van de maatregelen die reeds in gang zijn gezet zal Douane de mogelijkheden van continue screening expliciet betrekken. Bij de besluitvorming over de eventuele toepassing ervan bij de Douane, zal dan worden afgewogen of het belang zo groot is dat het een dergelijke ingrijpende maatregel rechtvaardigt en of dat belang op een andere wijze kan worden gediend.
De situatie in Al-Hol |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Koerden verliezen grip op IS-vrouwen in kamp Al-Hol»1?
Ja.
Hebt u een waarschuwing ontvangen van de Koerden dat zij de controle dreigen te verliezen op het gevangenenkamp Al-Hol, waar buitenlandse IS-ers verblijven, onder wie ook Nederlandse vrouwen en hun kinderen? Zo ja, wanneer hebt u deze waarschuwing ontvangen en wat is uw reactie hierop geweest?
Het kabinet heeft geen waarschuwing ontvangen van de Koerden.
Hoeveel Nederlanders verblijven er momenteel in het gevangenenkamp Al-Hol? Hoeveel van hen zijn minderjarig? Hoeveel van hen zijn jonger dan 5 jaar oud?
Uit cijfers van de AIVD blijkt dat er circa 55 volwassenen in opvang- en detentiekampen in Noordoost-Syrië verblijven en circa 90 kinderen «met een Nederlandse link».2 Deze kinderen hebben een of twee ouders met de Nederlandse nationaliteit of ouders die langere tijd in Nederland hebben gewoond. Dat betekent dat niet alle kinderen «met een Nederlandse link» ook de Nederlandse nationaliteit hebben. Minder dan een kwart van de minderjarigen is door een of beide ouders meegenomen naar het strijdgebied, ruim driekwart is daar geboren. Het kabinet doet geen uitspraken over de precieze aantallen Nederlanders die in al-Hol of in andere opvang- en detentiekampen in Noordoost-Syrië worden vastgehouden.
Hoe is het momenteel gesteld met de gezondheidssituatie van de Nederlandse kinderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De algehele situatie in de kampen, vooral in Al-Hol kamp, is volgens humanitaire organisaties ter plaatse nog steeds slecht. Vanwege de overbevolking en beperkte capaciteit van de humanitaire organisaties die aanwezig zijn in het kamp wordt er niet voldaan aan de minimum vereisten voor opvang in Al-Hol kamp.
Zoals ook gesteld in het antwoord op Kamervragen van 27 september (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 278) is Nederland niet diplomatiek vertegenwoordigd in Noordoost-Syrië en is er daardoor geen zicht op de kinderen met een Nederlandse link die in de opvangkampen in Noordoost-Syrië verblijven. Het is daarom niet mogelijk informatie te geven over de lichamelijke en geestelijke gezondheid van deze kinderen.
Is het u bekend dat bij een schietincident afgelopen week ook vrouwen gewond zijn geraakt? Zo ja, kunt u een toelichting geven over wat er precies is gebeurd?
Volgens de VN vond er op 30 september een geweldsincident plaats in Al-Hol. Hierbij kwam één vrouw om het leven en vielen meerdere gewonden.
Is het u bekend of er ook Nederlanders bij het incident betrokken zijn geweest? Kunt u uw antwoord toelichten?
De nationaliteit van de slachtoffers is onbekend. Vooralsnog zijn er geen indicaties dat er Nederlanders bij betrokken zijn geweest.
Hoe oordeelt u over de waarschuwing van de Koerden dat zij de situatie in het kamp niet meer onder controle hebben?
Zoals beschreven in een brief aan uw Kamer van 15 oktober (Kamerstuk 32 623, nr. 273) maakt het kabinet zich in algemene zin ernstige zorgen over de gevolgen van de Turkse operatie in Noord-Syrië op onder andere de beveiliging van de detentiekampen en daarmee het verhoogd risico op ontsnappingen van uitreizigers. Deze zorgen zijn in NAVO-verband geadresseerd, heeft de Minister van Buitenlandse Zaken nadrukkelijk in de EU en in de Anti-ISIS coalitie ter sprake gebracht en heeft de Minister van Buitenlandse Zaken aangekaart in een telefoongesprek met de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken Çavuşoğlu op 14 oktober (ref verslag van de RBZ van 14 oktober 2019, Kamerstuk 21 501-02, nr. 2074). Nederland heeft Turkije daarbij opgeroepen de beveiliging van de detentiekampen binnen de bufferzone te garanderen en ontsnapte ISIS-gevangenen weer op te pakken. Het kabinet zal blijven wijzen op de noodzaak te voorkomen dat uitreizigers kunnen ontsnappen.
Nederland is voorbereid op de terugkeer van Nederlandse uitreizigers. Het personeel van diplomatieke vertegenwoordigingen in de regio heeft trainingen gevolgd om goed om te kunnen gaan met uitreizigers die zich melden op een post. Om ongecontroleerde terugkeer te voorkomen zijn uitreizigers opgenomen in het Schengen-informatiesysteem en is tegen alle onderkende uitreizigers een Europees Arrestatiebevel uitgevaardigd. De paspoorten van uitreizigers zijn gesignaleerd en ongeldig verklaard. Hierdoor is het niet mogelijk om eigenstandig op een legale manier naar het Schengengebied terug te keren.
Houdt u rekening met het scenario dat de Koerden de gevangenen vrij laten, wanneer zij de controle geheel dreigen te verliezen? Zo ja, hoe bereid u zich hierop voor? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Hout u rekening met het scenario dat gevangenen op grote schaal zullen ontsnappen nu de Koerden de controle dreigen te verliezen? Zo ja, hoe bereid u zich hierop voor? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u op de hoogte van de veiligheidsrisico’s die de Nederlandse kinderen lopen die in het kamp verblijven, nu de situatie uit de hand dreigt te lopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ook is geantwoord op vraag 4 is Nederland niet aanwezig in Noordoost-Syrië en is er daardoor geen zicht op de kinderen met een Nederlandse link die in de opvangkampen in Noordoost-Syrië verblijven.
Zoals aangegeven in de beantwoording van Kamervragen van 27 september jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 278) vinden er volgens de VN veiligheidsincidenten en demonstraties plaats in Al-Hol. Als reactie hierop militariseert de kampleiding het opvangkamp door het plaatsen van hekken en (gewapende) beveiliging. Dit is zorgwekkend. Humanitaire organisaties blijven benadrukken dat Al-Hol een ontheemdenkamp is en geen detentiecentrum en roepen op het civiele karakter van het kamp te bewaken daar er voornamelijk kinderen worden opgevangen.
Hebben de gebeurtenissen invloed op uw standpunt met betrekking tot het repatriëren van minderjarige kinderen die, al dan niet met hun moeder, verblijven in het gevangenenkamp? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Staand kabinetsbeleid is dat uitreizigers niet actief uit Syrië worden opgehaald. Het terughalen van kinderen kan niet los worden gezien van hun ouders, aangezien het scheiden van kinderen en ouders in beginsel onwenselijk is en juridisch complex ligt. Ten aanzien van weeskinderen beoordeelt het kabinet per geval of en hoe zij terug kunnen keren naar Nederland, zoals beschreven in de brief aan uw Kamer van 21 februari 2019 (Kamerstuk 29 754, nr. 492).
Zijn er Nederlandse moeders die Nederland hebben verzocht hun kinderen te repatriëren en daarbij zelf in het gevangenenkamp wilden achterblijven om zo hun kinderen in veiligheid te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, van Nederlandse moeders verblijvend in kampen in Noordoost Syrië heeft de Nederlandse overheid een dergelijke hulpvraag niet ontvangen.
Nederlanders die meevechten in de burgeroorlog in Oekraïne |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zeker acht Nederlanders vechten mee in burgeroorlog Oekraïne, aan beide kanten van het front»1?
Ja.
Was het u bekend dat deze acht Nederlanders betrokken zijn (geweest) in de burgeroorlog in Oekraïne, aan beide kanten van het front? Zo ja, sinds wanneer is deze informatie bij u bekend?
Het artikel waaraan u refereert is gebaseerd op een onderzoeksrapport van het Amerikaanse onderzoeksbureau The Soufan Center. Het rapport bevat een tabel met Foreign Fighters in Oekraïne in de periode 2014–2019. Daar staat ook Nederland in vermeld, maar dat wordt verder niet onderbouwd in het rapport.
Het kabinet herkent dat er betrokkenheid is van Nederlanders bij de strijd in Oekraïne. Cijfers over Nederlanders die deel zouden nemen of deel zouden hebben genomen aan de strijd in Oekraïne, kunnen echter niet worden bevestigd.
Bent u op de hoogte van de identiteit van de personen die meevechten in de burgeroorlog in Oekraïne? Zo ja, sinds wanneer bent u op de hoogte van hun deelname aan het conflict? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord vraag 2.
Worden desbetreffende personen gemonitord? Wordt in de gaten gehouden wanneer zij terugreizen naar Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord vraag 2.
Zijn er al Nederlanders, die actief betrokken zijn geweest bij de strijd in Oekraïne, naar Nederland teruggekeerd? Zo ja, wanneer?
Zie het antwoord vraag 2.
Welke maatregelen worden genomen tegen Nederlanders die actief betrokken zijn geweest in de strijd in Oekraïne? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord vraag 2. Over het algemeen geldt dat, wanneer er sprake is van radicalisering en extremistische uitingen, de integrale aanpak extremisme en terrorisme wordt ingezet, ongeacht de ideologische achtergrond. Basis hiervan is de lokale, persoonsgerichte aanpak, met een mix van repressieve en preventieve interventies.
Hebt u reden om aan te nemen of is het u bekend dat er meer Nederlanders betrokken zijn geweest bij de strijd in Oost-Oekraïne?
Hier zijn geen nadere gegevens over bekend.
Hoe oordeelt u over het oordeel van het Amerikaanse onderzoeksbureau The Soufan Center dat «White supremacists wereldwijde netwerken aan het vormen zijn»2? Herkent u dit risico en neemt u maatregelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit soort rapporten zijn waardevol om een beeld te krijgen over mondiale ontwikkelingen ten aanzien van rechts-extremisme. Ook het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland vermeldt het ontstaan van een internationale parallelle online-wereld met een eigen beeldtaal en radicaliserend discours. Alhoewel dezelfde voedingsbodem aanwezig is en het discours online opruiend en agressief is, wordt in Nederland in het algemeen niet overgegaan tot geweld. Zo nodig worden maatregelen genomen uit integrale aanpak van terrorisme en extremisme.
Het bericht ‘Arbeidsmigranten Westland luiden noodklok: Ik mocht niet naar huis toen ik ziek was’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Arbeidsmigranten Westland luiden noodklok: Ik mocht niet naar huis toen ik ziek was»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u ervan dat tegen een zwangere vrouw die zich niet lekker voelt, wordt gezegd «als je nu naar huis gaat, hoef je niet meer terug te komen»?
Een zodanige bejegening van een uitzendkracht verhoudt zich niet met goed werkgeverschap. Dit geldt niet alleen voor een zwangere vrouw die zich niet lekker voelt, maar in algemene zin voor alle werkenden, uitzendkracht of direct in dienst.
Klopt het dat als de zwangere vrouw uit het artikel al enige tijd in Nederland werkzaam was, zij recht heeft op zwangerschapsverlof?
Als je als uitzendkracht zwanger bent, dan heb je recht op betaald zwangerschaps- en bevallingsverlof, net als werknemers met een arbeidsovereenkomst voor (on)bepaalde tijd. Uitgangspunt bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is echter dat deze na het verstrijken van de periode waarvoor de overeenkomst is aangegaan, van rechtswege afloopt. Dit geldt ook als de werknemer op het moment van beëindiging verkeert in omstandigheden waarin bij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd een opzegverbod zou gelden, bijvoorbeeld zwangerschap of ziekte. Is sprake van een contract voor bepaalde tijd met een uitzendbeding, dan kan het contract beëindigd worden bij ziekte. Het uitzendbureau meldt de uitzendkracht vervolgens ziek bij het UWV en de uitzendkracht kan via het UWV een ziektewetuitkering krijgen.
Als de werknemer het echter niet eens is met de beëindiging van het contract, dan staat de weg open naar het College voor de Rechten van de Mens of de burgerlijke rechter. Arbeidsmigranten die de Nederlandse taal niet spreken, kunnen (in de eigen taal) ondersteuning krijgen via de niet-gouvernementele organisatie FairWork of de vakbond.
Is van de genoemde voorbeelden in het artikel melding gemaakt bij de Inspectie SZW?
De Inspectie SZW heeft de afgelopen periode verschillende meldingen ontvangen over dit uitzendbureau. De Inspectie SZW laat zich niet uit over de vraag of bij bedrijven onderzoek is of wordt gedaan.
Bent u in gesprek met bedrijven als Polska Porada, die stapels met voorbeelden van misstanden verzamelen? Staan zij in contact met de Inspectie SZW?
De Inspectie SZW heeft regelmatig contact met bedrijven zoals Polska Porada, maar ook met organisaties en burgers die informatie over misstanden willen delen.
Klopt het dat inspecties altijd van tevoren worden aangekondigd? Vindt u dat wenselijk gezien de omstandigheden waarin wordt gewerkt?
Dit is onjuist. De inspecties van de Inspectie SZW op het terrein eerlijk werk, zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de Arbeidstijdenwet zijn onaangekondigd.
Op welke manier worden arbeidsmigranten op hun rechten gewezen als zij in Nederland aan het werk gaan? Is informatie over rechten op de werkvloer bijvoorbeeld ook in het Engels of Pools beschikbaar?
Er is informatie beschikbaar over rechten en plichten voor Polen die in Nederland willen gaan werken via de Nederlands ambassade in Polen. In Nederland zijn brochures in verschillende talen, waaronder Engels en Pools, beschikbaar over wonen en werken via de site www.nieuwinnederland.nl en de Inspectie SZW. De ngo FairWork biedt in verschillende talen informatie aan, waarbij ook social media worden ingezet. De gemeente Westland heeft ook een animatiefilmpje ontwikkeld in verschillende talen over rechten op onder andere eerlijk, gezond en veilig werken. In het kader van de aanpak van misstanden rondom arbeidsmigranten wordt ook door verschillende partijen ingezet op informatie voor arbeidsmigranten over rechten en plichten in verschillende talen, zowel in het land van herkomst als in Nederland.
Wat is de actuele stand van zaken rondom de aanpak misstanden arbeidsmigranten?
Er vinden nu gesprekken plaats met de betrokken ministeries, gemeenten, sociale partners en andere belanghebbenden over de thema’s die zijn genoemd in de brief aan uw Kamer van 21 juni 2019 (Kamerstukken II 2018/19, 29 861, nr. 47), namelijk voorlichting, registratie, huisvesting, malafide uitzendbureaus en de afhankelijkheidsrelatie. Voor het einde van het jaar zal uw Kamer worden geïnformeerd over de integrale aanpak van de misstanden rondom arbeidsmigranten.
Hoe staat het met de werkgroep van ministeries, gemeenten, sociale partners en andere belanghebbenden waarmee zal worden bezien hoe afhankelijkheidsrelaties bij arbeidsmigranten kunnen worden verminderd?
Zie antwoord vraag 8.
Het Brexit-ultimatum van de Franse president Macron en de Finse minister-president Rinne |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat uit antwoorden op eerder gestelde Kamervragen duidelijk wordt dat de gestelde deadline aan het Verenigd Koninkrijk door de Franse president Emmanuel Macron en de Finse Minister-President Antti Rinne geen standpunt van de Europese Raad was? Kunt u beantwoorden wat u van het ultimatum vond?1 2
Het kabinet herkent zich niet in de mediaberichtgeving op 18 september over een «ultimatum» en het vermeende doorbreken van de eenheid van de EU27. Na afloop van het gesprek tussen de Franse Minister-President Macron en de Finse minster-president Rinne heeft de Franse regering geen officieel standpunt uitgedragen waarin een deadline aan het Verenigd Koninkrijk werd gesteld. Er is noch door de Europese Raad in Artikel 50 samenstelling (ER Artikel 50), noch door de Europese Commissie een EU-standpunt over een deadline ingenomen, anders dan die van 31 oktober 2019 zoals vastgelegd in het verlengingsbesluit van de ER Artikel 50 van afgelopen april. Niettemin hebben het kabinet, de andere lidstaten en de Europese Commissie steeds de Britse regering opgeroepen om gezien het korte tijdpad tot de ER Artikel 50 voorzien op 17 of 18 oktober spoedig met concrete en realistische voorstellen te komen voor de Ierse grens die verenigbaar zijn met het terugtrekkingsakkoord.
Vindt u het bevorderlijk voor een ordentelijke Brexit als regeringsleiders de eenheid van de EU27 doorbreken en eigenstandig ultimatums gaan stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer bent u geïnformeerd over het te stellen ultimatum door president Macron en Minister-President Rinne?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat het vermijden van antwoorden op vragen juist het ongemak met deze situatie laat zien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen voor 15 oktober beantwoorden?
Ja.
Schoolkassa van ParnasSys |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met ParnasSys Schoolkassa waarmee scholen de vrijwillige ouderbijdrage kunnen innen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat in de brochure van ParnasSys Schoolkassa wordt gesuggereerd dat er meerdere soorten ouderbijdragen zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit navraag bij ParnasSys blijkt dat met de zinsnede «alle soorten ouderbijdragen» refereert aan de verschillende doelen waarvoor scholen een vrijwillige ouderbijdrage kunnen vragen. Scholen kunnen zelf aangeven hoe ze deze willen uitsplitsen. Daarbij geldt dat elke bijdrage die scholen aan ouders vragen expliciet vrijwillig moet zijn. Scholen zijn verplicht om de vrijwilligheid van de ouderbijdrage te vermelden in de schoolgids en daar duidelijk over te communiceren. Wanneer scholen ouders verplichten om een ouderbijdrage te betalen handelen ze in strijd met de wet. Ouders kunnen, eventueel via de oudergeleding van de medezeggenschapsraad, scholen hierop aanspreken en misstanden melden bij de inspectie.
Vindt u het ook zeer onwenselijk dat in de brochure van ParnasSys Schoolkassa actief het uitsluiten van leerlingen wordt gestimuleerd door deze optie aan te bieden in het systeem als ouders niet betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De brochure van ParnasSys kan inderdaad de suggestie wekken dat ParnasSys het uitsluiten van leerlingen faciliteert. Uit navraag bij ParnasSys is gebleken dat de zinsnede «leidt tot uitsluiting» bedoeld was om aan te geven dat bepaalde ouders uitgesloten kunnen worden van het ontvangen van een betaalverzoek. Dit kan bijvoorbeeld wanneer deze ouders al contant op school betaald hebben. ParnasSys Schoolkassa stimuleert het uitsluiten van kinderen niet. De tekst in de brochure en in de software is inmiddels door ParnasSys aangepast.
Vindt u het tevens onwenselijk dat de brochure het sturen van betaalherinneringen via Schoolkassa ook actief stimuleert, aangezien betaalherinneringen de indruk wekken dat er verplicht betaald moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
ParnasSys Schoolkassa maakt het voor scholen mogelijk om digitaal ouderbijdragen te innen. Het sturen van een betalingsherinnering is daarbij een aanvullende optie in de software. Scholen kiezen zelf welke tekst ze daarbij gebruiken. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij over de vrijwillige ouderbijdrage communiceren met ouders. Scholen zijn verplicht om te melden dat het om een vrijwillige bijdrage gaat, ook als zij hierover via een ouderportaal met ouders communiceren.
Wat vindt u ervan dat Schoolkassa e-mails verstuurt waarin gesproken wordt over een verplichte ouderbijdrage?2
Scholen zijn wettelijk verplicht om de vrijwilligheid van de ouderbijdrage te vermelden in de schoolgids en daar duidelijk over te communiceren. Wanneer zij daar digitaal over communiceren zijn scholen zelf verantwoordelijk voor de titel en inhoud van de e-mails, ParnasSys faciliteert alleen de verzending. Bij het versturen van mails voor betaalverzoeken, zijn de scholen vrij om zelf de titel en inhoud aan te passen om het verzoek te duiden.
Bent u het eens dat er maar één ouderbijdrage is en die altijd vrijwillig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Scholen mogen voor verschillende doeleinden een vrijwillige ouderbijdrage vragen en kunnen zelf aangeven hoe ze deze willen uitsplitsen. Daarbij geldt dat elke bijdrage die scholen aan ouders vragen expliciet vrijwillig moet zijn.
Bent u bereid in gesprek te gaan met ParnasSys over Schoolkassa en hen te wijzen op de regels omtrent de vrijwillige ouderbijdrage en hen te verzoeken niet mee te werken aan het uitsluiten van kinderen als hun ouders de vrijwillige ouderbijdrage niet betalen? Zo nee, waarom niet?
Uit navraag bij ParnasSys is gebleken dat zij zich bewust zijn van de regels omtrent de vrijwillige ouderbijdrage. Hun software maakt het voor scholen mogelijk om ouderbijdragen digitaal te innen. Scholen zijn er zelf voor verantwoordelijk dat dit binnen de kaders van wet- en regelgeving gebeurt.
De veroordeling van een wetenschapper in Turkije |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Turkish scientist sent to prison for publishing environmental study on cancer risk»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Turkse wetenschapper en mensenrechtenactivist Bülent Şık inderdaad is veroordeeld tot een gevangenisstraf vanwege het publiceren van een onderzoek naar kanker? Welke feiten zijn u bekend?
Dhr. Şık is op 26 september jl. door een rechtbank in Istanboel veroordeeld tot 15 maanden cel voor het «openbaren van werkgerelateerde geheimen» in relatie tot onderzoek waaraan hij deelnam en dat werd uitgevoerd in opdracht van het Turkse Ministerie van Gezondheid. Voor twee andere schendingen waarvoor hij werd aangeklaagd, het «beschikbaar stellen van verboden informatie» en het «openbaren van verboden informatie», werd hij vrijgesproken. Voordat hij in november 2016 per decreet werd ontslagen, was Dhr. Şık Technical Assistant Director van het Food Safety and Agricultural Research Center aan de Akdeniz Universiteit in Antalya. Bovendien is hij één van de ondertekenaars van de Academics for Peace petitie m.b.t. de situatie in Zuidoost-Turkije.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat deze veroordeling niets te maken heeft met een eerlijke rechtsgang? Zo nee, waarom niet?
Nederland mengt zich niet in de rechtsgang in andere landen. Zolang een zaak nog niet is afgerond, wat hier het geval is aangezien betrokkene nog in hoger beroep kan gaan, is het oordeel aan de rechter. Dat laat onverlet dat Nederland de zorgen over de rechtsstaat en mensenrechten, waaronder het belang van een eerlijke rechtsgang, regelmatig bij Turkije aan de orde stelt.
Bent u bereid aan te dringen op het vernietigen van de veroordeling van de wetenschapper? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Concrete aanpak stikstof kan maanden duren’ |
|
Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kabinet heeft nog maanden nodig voor stikstofaanpak»?1
Ja.
Klopt het dat het nog enkele maanden gaat duren voor het kabinet met concrete oplossingen komt voor de stikstofcrisis?
In de brief van 4 oktober jl. (Kamerstuk 32 670, nr. 167) heeft het kabinet aangekondigd de oplossing te zoeken in een gebiedsgerichte aanpak. Aangezien de herkomst van stikstofdepositie verschilt per gebied, verschilt ook de aanpak om deze depositie te verminderen per gebied. Er wordt inzichtelijk gemaakt wat nodig is voor natuurherstel, welke (bron)maatregelen daarvoor in dat gebied beschikbaar zijn, maar ook welke ruimte nodig is om activiteiten in dat gebied te kunnen ontplooien.
Het kabinet heeft aangekondigd welke concrete zaken zij gaat doen: investeren in direct natuurherstel, inzetten op een drempelwaarde voor stikstofdepositie zodat het proces voor het verlenen van toestemming voor (kleine) activiteiten en projecten weer in gang kan worden gezet, toestemmingverlening op gang brengen via intern salderen en extern salderen onder voorwaarden. Ook stelt het kabinet indien nodig financiële en juridische middelen beschikbaar en worden bronmaatregelen genomen waar deze (gebiedsgericht) effect hebben.
Het kabinet gaat per direct aan de slag met de verkenning van een drempelwaarde voor projecten of activiteiten met kleine stikstofdeposities. Daartoe is het nodig om (bron)maatregelen uit te werken. Het kabinet komt voor het einde van het jaar met een uitgewerkt pakket op basis waarvan in het begin van het nieuwe jaar besluitvorming kan plaatsvinden. Per direct worden de gebiedsgerichte processen in gang gezet. Het kabinet informeert u dit jaar over de uitwerking en de eerste resultaten van de gebiedsgerichte aanpak voor natuurherstel.
Het Adviescollege Stikstofproblematiek komt voor het einde van het jaar met een nader advies over beweiden en bemesten. Op basis hiervan zullen de interbestuurlijke partners half januari een besluit nemen over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder beweiden en bemesten mogelijk gemaakt kunnen worden. Begin 2020 is ook het moment voor de interbestuurlijke partners om te besluiten op welke wijze de monitoringssystematiek wordt verbeterd.
In mei 2020 komt het Adviescollege met het laatste deel van het advies en volgt een kabinetsreactie.
Heeft u al een inschatting gemaakt wat de effecten (op stikstof) zijn van het verlagen van de maximumsnelheid? Zo ja, welke trajecten zijn hier in meegenomen? Wat zijn de effecten van een verlaging naar 120, 100 en 80 km/u? Hoe snel kunnen verkeersbesluiten gerealiseerd worden?
Lokaal – dicht bij de weg – kan een verlaging van de maximum snelheid een groter effect hebben. In de brief van 4 oktober jl. heeft het kabinet daarom aangegeven dat wordt gedacht aan gebiedsgerichte verlagingen van de maximum snelheid op rijkswegen en provinciale wegen, daar waar het effect heeft op de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Naar aanleiding van het advies van het Adviescollege Stikstofproblematiek wordt bezien op welke trajecten een gerichte verlaging van de maximumsnelheid een effectieve maatregel is. Ook wordt in beeld gebracht welke bijdrage aan afname van stikstofdepositie op die trajecten verwacht wordt.
Weet u hoeveel veehouderijen er gevestigd zijn in de buurt van Natura 2000-gebieden? Zo ja, met welke afstandscriteria is gerekend en kunt u deze informatie delen?
In de brief van 4 oktober jl. (Kamerstuk 32 670, nr. 167) heeft het kabinet aangekondigd de oplossing te zoeken in een gebiedsgerichte aanpak. Aangezien de herkomst van stikstofdepositie verschilt per gebied, verschilt ook de aanpak om deze depositie te verminderen per gebied. Er wordt inzichtelijk gemaakt wat nodig is voor natuurherstel, welke (bron)maatregelen daarvoor in dat gebied beschikbaar zijn, maar ook welke ruimte nodig is om activiteiten in dat gebied te kunnen ontplooien. In dit proces wordt ook bezien welke veehouderijen in de buurt van Natura 2000-gebieden zijn gevestigd en welke veehouderijen geen opvolger hebben.
Hoeveel veehouderijen in de buurt van Natura 2000-gebieden hebben geen opvolger? Kunt u deze informatie met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke natuurherstelmaatregelen kunnen er genomen worden en zijn deze maatregelen alleen in de Natura 2000-gebieden of ook daarbuiten?
De natuurherstelmaatregelen die kunnen worden genomen, betreffen de «vrijgegeven» herstelmaatregelen in het rapport Herstelstrategieën stikstofgevoelige habitats. Deze maatregelen zijn in de (voor het PAS opgestelde) gebiedsanalyses gebiedsgericht uitgewerkt en zijn deels al in uitvoering. De herstelmaatregelen zijn ook toepasbaar in natuurgebieden buiten Natura 2000, maar in de gebiedsanalyses alleen uitgewerkt voor Natura 2000-gebieden, inclusief (in geval van waterhuishoudkundige maatregelen) de directe omgeving daarvan.
Kan de vernieuwde rekentool Aerius de effecten van luchtwassers meten? Zo nee, waarom niet?
De AERIUS rekentool is niet bedoeld om specifiek de effecten van luchtwassers te meten. Met AERIUS Calculator is het mogelijk om de stikstof emissie en stikstofdepositie te bepalen van een bron die door de gebruiker wordt ingevoerd.
Voor het bepalen van de emissie van een ingevoerde stal maakt AERIUS gebruik van de emissiefactoren uit de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav-factoren). De Rav-factoren zijn gebaseerd op metingen. Er zijn verschillende Rav-factoren gemaakt voor verschillende type stallen, zowel voor stallen met als stallen zonder luchtwassers. Aangezien stallen met een luchtwasser veel schoner zijn, heeft dit effect in AERIUS.
Wanneer kan Aerius ingezet worden voor alle projecten?
Met de release van AERIUS Calculator 2019 op 16 september jl. is het weer mogelijk om de stikstofdepositie van projecten te bepalen. Een aantal specifieke omstandigheden vallen nog buiten het toepassingsbereik van de versie. De volgende versie van AERIUS Calculator wordt in januari 2020 verwacht. Dan is het mogelijk om AERIUS ook in te zetten voor situaties die nu buiten het toepassingsbereik vallen.
Wanneer krijgt de Kamer duidelijkheid over de ontbrekende vergunning voor stikstofemissies van vliegvelden?
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft diverse schriftelijke vragen gekregen over de natuurvergunningen voor luchthavens, waarvan de antwoorden op 15 oktober jl. naar uw Kamer zijn verzonden2. Het streven is om die vragen voor de begrotingsbehandeling van Infrastructuur en Waterstaat (16 oktober 2019) te beantwoorden. Wat betreft de ingediende handhavingsverzoeken zal het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit informatie verzamelen, zienswijzen opvragen en oordelen over de vraag of en zo ja welke luchthavens over een natuurvergunning dienen te beschikken. Het handhavingsverzoek zal binnen de daartoe gestelde termijn beantwoord worden en daar kan nu niet op vooruitgelopen worden.
Kunt u deze vragen voor de behandeling van de LNV-begroting beantwoorden?
Ik heb u op 2 oktober jl. laten weten dat ik geen antwoord heb kunnen geven op deze schriftelijke vragen voor het behandeling van de LNV-begroting (Kamerstuk 32 670, nr. 170).
Het bericht 'Biomassa veel vervuilender dan gas en kolen' |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Biomassa veel vervuilender dan gas en kolen»?1
Ja.
Hoe reageert u op de conclusie van de Europese koepel van wetenschappers dat biomassa een slechte besteding van publiek geld is?
Het paper van de European Academies Science Advisory Council (EASAC) concludeert niet dat biomassa een slechte besteding van publiek geld is. Het paper wijst wel op terechte aandachtspunten over de wijze waarop de duurzame biomassa kan bijdragen aan het tegengaan van klimaatverandering. Voor een uitgebreidere reactie op dit paper verwijs ik naar mijn brief waarin ik reageer op twee verzoeken van uw Kamer daaromtrent.
Deelt u de mening dat biomassa een slechte, inefficiënte en geldverslindende energiebron is, temeer omdat de verbranding van hout minder energie oplevert dan oude, vertrouwde kolen en gas? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kabinet is ervan overtuigd dat de inzet van duurzame biomassa nu en richting 2030 en 2050 noodzakelijk is voor de verduurzaming van onze economie en het realiseren van de klimaatopgave. Daarbij gelden voor het kabinet twee uitgangspunten: alleen duurzame biomassa kan een bijdrage leveren aan de transitie naar een CO2-arme en circulaire economie, en duurzame biomassa moet uiteindelijk zo beperkt en hoogwaardig mogelijk worden ingezet. Op basis van deze uitgangspunten heeft het kabinet verschillende acties in gang gezet op het gebied van duurzame biomassa. Uw Kamer is op 4 juli jl. geïnformeerd over de uitwerking van deze acties (Kamerstuk 32 813, nr. 375).
In verband met onzekerheden in de prognose van vraag en aanbod van duurzame biomassa is er extra borging gewenst in de periode dat het integrale duurzaamheidskader nog niet is geïmplementeerd. Gedurende die periode committeert het kabinet zich om terughoudend te zijn in het afgeven van nieuwe subsidiebeschikkingen ter stimulering van het gebruik van duurzame biomassa, zodra partijen op basis van de jaarlijkse monitoring knelpunten in de beschikbaarheid van duurzame biomassa voor 2030 verwachten.
Bent u ertoe bereid te stoppen met biomassa en hier geen cent subsidie meer aan uit te geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de conclusie van de Europese koepel van wetenschappers dat bij biomassa netto meer CO2 uit de schoorsteen komt dan bij kolen en gas en dus allesbehalve – zoals u het zelf noemt – «duurzaam» is? Zo nee, waarom niet?
Feitelijk is het juist dat er bij verbranding van biomassa CO2 vrijkomt. Op basis van internationale afspraken telt de uitstoot bij verbranding echter niet mee voor de nationale emissies, omdat de uitstoot eerder al wordt geregistreerd op de plek waar de biomassa geoogst wordt. Om te zorgen dat er daadwerkelijk een positief klimaateffect wordt bereikt met de inzet van biomassa vindt het kabinet het van groot belang dat er duurzaamheidseisen gelden voor de gebruikte biomassa: alleen duurzame biomassa kan een bijdrage leveren aan de transitie naar een CO2-arme en circulaire economie. Er gelden in Nederland daarom strenge duurzaamheidseisen voor de gesubsidieerde inzet van houtige biomassa, waarmee erop wordt gestuurd dat de CO2 die bij verbranding van duurzame biomassa vrijkomt op zo kort mogelijke termijn weer wordt vastgelegd in nieuwe bomen waarbij de koolstofschuld zo klein mogelijk is.
Deelt u de mening dat uw eigen klimaatbeleid van tegenstrijdigheden aan elkaar hangt? Bent u ertoe bereid met deze geldverspillende waanzin te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kabinet voert een ambitieus klimaatbeleid met oog voor de haalbaarheid en betaalbaarheid voor iedereen.
Dodelijk geweld in het Koerdische kamp al-Hol in Syrië |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Security forces respond with gunfire to protests at Syrian detention camp» en «Koerden verliezen grip op IS-vrouwen in kamp Al-Hol»?1
Ja.
Klopt het dat recentelijk een geweldopleving heeft plaatsgevonden in het Koerdische kamp al-Hol in Syrië, nadat IS-vrouwen een vrouw geselden en vervolgens de bewaking van het kamp beschoten?
Ja, volgens de VN heeft er een geweldsopleving plaatsgevonden.
Klopt het dat zeker vier buitenlandse vrouwen door kogels zijn geraakt? Zaten hier ook Nederlandse vrouwen tussen?
Volgens de VN kwam er één vrouw om het leven bij het geweldsincident op 30 september en vielen er meerdere gewonden. De nationaliteit van de slachtoffers is onbekend. Vooralsnog zijn er geen indicaties dat er Nederlanders bij dit incident betrokken zijn geweest.
Kunt u aangeven hoeveel Nederlandse vrouwen en kinderen momenteel aanwezig zijn in al-Hol?
Uit cijfers van de AIVD blijkt dat er circa 55 volwassenen in opvang- en detentiekampen in Noordoost-Syrië verblijven en circa 90 kinderen «met een Nederlandse link».2 Deze kinderen hebben een of twee ouders met de Nederlandse nationaliteit of ouders die langere tijd in Nederland hebben gewoond. Minder dan een kwart van de minderjarigen is door een of beide ouders meegenomen naar het strijdgebied, ruim driekwart is daar geboren. Dat betekent dat niet alle kinderen «met een Nederlandse link» ook de Nederlandse nationaliteit hebben. Het kabinet doet geen uitspraken over de precieze aantallen Nederlanders die in al-Hol of in andere detentiekampen in Noordoost Syrië worden vastgehouden.
Klopt het dat vrouwen en kinderen van een andere afkomst dan de Iraakse of Syrische over het algemeen in het «Annex»-gedeelte van het kamp Al-Hol vastzitten? Klopt het dat de omstandigheden hier erbarmelijk, en daarmee veel schrijnender zijn dan in het overige deel van Al-Hol, waar zaken als gezondheidszorg, onderwijs en voedselvoorziening veel beter zijn geregeld?
Buitenlandse strijders en hun families worden inderdaad in het «Annex-gedeelte» van Al-Hol vast gehouden. 30 humanitaire partners verlenen hulp in opvang- en detentiekampen in Noordoost Syrië waaronder kamp Al-Hol. Ondanks dat hulporganisaties doen wat ze kunnen om alle mensen te helpen, zijn er grote tekorten. Uit recente rapporten van de VN (OCHA) blijkt dat de grootste tekorten bestaan in de sectoren gezondheidszorg, water en sanitatie. De toegang voor humanitaire hulporganisaties tot die delen van de kampen waar buitenlandse strijders en families in detentie worden gehouden is beperkt en sinds het incident op 30 september verminderd. Het Turkse offensief in Noordoost Syrië heeft de situatie in de kampen nog verder doen verslechteren doordat veel humanitaire partners hun internationale staf hebben geëvacueerd. Lokale staf is nog wel aanwezig om de meest essentiële humanitaire activiteiten voort te zetten.
Wat is uw mening over het feit dat buitenlandse en daarmee naar alle waarschijnlijkheid ook Nederlandse vrouwen en kinderen juist in de Annex vastzitten?
Deze uitreizigers zijn naar Syrië afgereisd om zich aan te sluiten bij terreurorganisatie ISIS. De kans is aanzienlijk dat tenminste een deel van de buitenlandse gevangenen, naast lidmaatschap van een terroristische organisatie, zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ernstige misdaden. De kinderen beschouwt het kabinet in de eerste plaats als slachtoffer van de verwerpelijke keuzes van hun ouders, zoals ook aangegeven in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 6 december jl. (Kamerstuk 29 754, nr. 483).
Erkent u dat in al-Hol verdere radicalisering van gevangenen wordt versterkt door de hergroepering van IS-aanhangers in het kamp? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze ziet u mogelijkheden om deze risico’s in te dammen?
Het risico op verdere radicalisering binnen opvang- en detentiekampen in Noordoost-Syrië is reëel. Nederlandse vrouwen kunnen daar ook vatbaar voor zijn. Echter, het kabinet heeft geen zeggenschap over opvang- en detentielocaties in Noordoost-Syrië en kan geen invloed uitoefenen op de situatie daar.
Hoe duidt u de signalen dat in al-Hol IS-groeperingen steeds verder hergroeperen en machtiger worden, en hiermee radicalisering van andere gevangenen aanwakkeren?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat ook Nederlandse vrouwen vatbaar kunnen zijn voor verdere radicalisering door daar te verblijven? Zo ja, welke risico’s brengt dit met zich mee?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat het risico op vluchtgevaar en ontsnappingen uit al-Hol toegenomen is? Hoe vaak zijn ontsnappingen uit al-Hol al voorgekomen?
Zoals beschreven in een brief aan uw Kamer van 15 oktober jl. (Kamerstuk 32 623 nr.273) maakt het kabinet zich in algemene zin ernstige zorgen over de gevolgen van de Turkse operatie in Noord-Syrië op onder andere de beveiliging van de detentiekampen en daarmee het verhoogd risico op ontsnappingen van uitreizigers. Deze zorgen zijn in NAVO-verband geadresseerd, heeft de Minister van Buitenlandse Zaken nadrukkelijk in de EU en in de Anti-ISIS coalitie ter sprake gebracht en heeft de Minister van Buitenlandse Zaken aangekaart in een telefoongesprek met de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken Çavuşoğlu op 14 oktober (ref verslag van de RBZ van 14 oktober 2019, kamerstuk 21 501-02, nr. 2074). Nederland heeft Turkije daarbij opgeroepen de beveiliging van de detentiekampen binnen de bufferzone te garanderen en ontsnapte ISIS-gevangenen weer op te pakken. Het kabinet zal blijven wijzen op de noodzaak te voorkomen dat uitreizigers kunnen ontsnappen. Het kabinet beschikt niet over informatie over hoe vaak ontsnappingen uit Al-Hol hebben plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat hiermee ook het risico toeneemt dat Nederlandse terroristen ontsnappen uit al-Hol?
Zie antwoord vraag 10.
Erkent u dat, gezien de aanwezigheid van Nederlanders in het kamp Al-Hol, ook de Nederlandse regering verantwoordelijkheid draagt voor de risico’s die deze hergroepering van IS-aanhangers met zich mee kan brengen in de toekomst?
Nee. De Nederlandse overheid heeft geen zeggenschap over opvang- en detentiecentra in Noordoost-Syrië en draagt dan ook geen verantwoordelijkheid voor wat zich binnen deze kampen afspeelt. Het staande kabinetsbeleid is dat Nederlandse uitreizigers niet actief worden opgehaald uit Syrië. Indien een Nederlandse uitreiziger zich meldt bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in de regio, wordt (consulaire) bijstand verleend volgens de reguliere kaders gericht op een gecontroleerde terugkeer naar Nederland met het oog op vervolging en berechting. Nederland streeft ernaar mensen die (terroristische) misdaden gepleegd hebben te berechten, bij voorkeur in de regio. Daartoe worden de mogelijkheden actief onderzocht. Daarnaast loopt tegen alle onderkende Nederlandse uitreizigers een strafrechtelijke onderzoek. Het Openbaar Ministerie heeft hen wereldwijd gesignaleerd met het oog op aanhouding en uitlevering aan Nederland. In dit verband loopt er een onderzoek naar de mogelijkheid uitvoering te geven aan de bevelen gevangenneming van de rechtbank van Rotterdam, zoals ook aangegeven in een brief aan uw Kamer van de Minister van Justitie en Veiligheid van 13 september jl. (Kamerstuk 29 754, nr. 524).
Een Afghaanse tolk die vreest voor zijn leven omdat hij Nederland dreigt te worden uitgezet. |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Tolk vreest uitzetting: Ik kan beter hier sterven dan in Afghanistan»1
Uit het ambtsbericht van Buitenlandse Zaken van 1 maart 2019 over Afghanistan kwam naar voren dat burgers die geassocieerd worden met – of die beschouwd worden als ondersteunend aan – de Afghaanse regering, pro-regering gewapende groepen, het Afghaanse maatschappelijk middenveld en de internationale gemeenschap in Afghanistan, waaronder internationale strijdkrachten, extra risico lopen op gericht geweld van met name de Taliban en ISKP. Daarom is deze groep in het landgebonden asielbeleid als risicogroep toegevoegd.3
Dit betekent dat iemand op basis van geringe indicaties voor bescherming in aanmerking kan komen. Afhankelijk van de individuele omstandigheden wordt door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bepaald of betrokkene voldoet aan de voorwaarden voor bescherming. Het behoren tot een risicogroep betekent echter niet dat er automatisch recht op bescherming ontstaat. Personen die in Afghanistan als tolk hebben gewerkt voor Nederland of andere buitenlandse troepen werden in beginsel tot deze risicogroep gerekend.
Op 12 november 2019 is door uw Kamer een motie4 van het lid Belhaj c.s. aangenomen om tolken als systematisch vervolgde groep aan te merken. Het kabinet heeft besloten om conform de motie, systematische vervolging aan te nemen voor tolken die hebben gewerkt voor internationale militaire missies in Afghanistan. Dat betekent dat personen die tot deze categorie behoren voor bescherming in Nederland in aanmerking komen, tenzij het asielverzoek kan worden afgewezen bijvoorbeeld omdat er verboden gedragingen zijn gepleegd als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek op grond van de Dublinverordening of er sprake is van een veilig derde land. Een meer uitgebreide reactie op de motie ontvangt u via een separate brief aan uw Kamer.
Bent u bereid om Afghanen die bijvoorbeeld als tolk hebben gewerkt voor westerse mogendheden en daarmee in de ogen van de Taliban met de vijand hebben geheuld, categoriale bescherming te bieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat mensen die met gevaar voor eigen leven voor de bondgenoten van Nederland hebben gewerkt, te allen tijde bescherming verdienen? Zo nee, hoe rijmt u dat met de uitspraak van de Minister van Defensie over Afghaanse tolken: «Mensen die met gevaar voor eigen leven voor ons hebben gewerkt, verdienen onze aandacht en zorg»?2
Zie antwoord vraag 1.
Welke aanleiding heeft u om te veronderstellen dat Afghaanse tolken die voor de Amerikanen hebben gewerkt geen gevaar lopen, terwijl u Afghaanse tolken die voor Nederland hebben gewerkt wel bescherming biedt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel tolken die hebben gewerkt voor westerse mogendheden zijn op dit moment ondergedoken in Afghanistan? Hoeveel van deze tolken zijn inmiddels gedood?
Ik beschik niet over deze informatie. Ik kan deze vraag derhalve niet beantwoorden.
Hoe rijmt u het eventuele terugsturen van deze tolk met het beginsel van non-refoulement?
Zoals aangegeven in de beantwoording op de vragen 1 t/m 4 en 7 wordt elke aanvraag op zijn eigen merites beoordeeld. Hierbij wordt ook gekeken of het terugsturen van een persoon naar het land van herkomst niet in strijd is met het beginsel van non-refoulement.
Bent u bereid om de uitzetting van Afghaanse tolken te staken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Inclusiviteit in de podiumkunsten en de overige culturele sector |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het interview met Saartje Oldenburg van Het Nationale Theater in de Volkskrant over inclusiviteit in het theater?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet genoeg is om «te roepen dat iedereen welkom is», maar dat ook echt randvoorwaarden gecreëerd moeten worden? Zo ja, wat kan de overheid hiervoor doen en wat kunnen de culturele instellingen zelf? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is heel belangrijk dat niet alleen geroepen wordt dat je welkom bent, maar dat iedereen zich ook daadwerkelijk welkom voelt én mee kan doen. Relatief kleine acties, zoals helder communiceren over toegankelijkheid van gebouwen en evenementen op websites en het trainen van personeel in het omgaan met mensen met een beperking, kunnen al grote impact hebben.
Het optimaliseren van praktische randvoorwaarden voor mensen met een beperking, zoals genoemd door Saartje Oldenburg, is een belangrijke opgave waar de culturele sector samen met gehandicaptenorganisaties aan werkt. Dit is bijvoorbeeld zichtbaar in het Themanetwerk Festivals en Evenementen2, het Actieplan Toegankelijkheid Poppodia, Evenementen & Festivals3 en de Agenda Inclusieve Podiumkunsten 2021–20244 die op 29 november wordt gepresenteerd. Het bewustzijn bij de culturele instellingen groeit zichtbaar, evenals het aantal initiatieven dat werk maakt van toegankelijkheid. Maar velen zijn zelf het wiel aan het uitvinden. De kracht zit in het samenbrengen en delen van de ervaringen. De overheid kan dit gesprek faciliteren en een netwerkende rol vervullen.
Kunt u nader uiteenzetten hoe u de motie Asscher/Ellemeet heeft uitgevoerd die onder andere vraagt om te komen met oplossingen voor problemen voor mensen met een fysieke beperking die een concert bezoeken?2
In de Week van de Toegankelijkheid, op 10 oktober jl., heeft in TivoliVredenburg een door OCW geïnitieerde bijeenkomst over toegankelijkheid van popconcerten plaatsgevonden. Een vruchtbaar en inspirerend gesprek met een aantal afgevaardigden uit de popmuzieksector, gehandicaptenorganisaties en ervaringsdeskundigen. Centraal stond onder meer fysieke toegankelijkheid van popconcerten, de toegankelijkheid van de beleving (het aanbod) en toegankelijkheid van websites en kaartverkoop. Gezamenlijk zijn een aantal vervolgstappen geïnventariseerd, die bij vraag 4 worden toegelicht.
Deelt u de mening dat een conferentie en het uitwisselen van best practices over dit onderwerp wellicht een goede stap is, maar dat er meer gedaan moet worden om te komen tot concrete oplossingen en randvoorwaarden? Zo ja, wat doet u verder om inclusiviteit te vergroten? Zo nee, waarom niet?
De bijeenkomst van 10 oktober jl. heeft aangetoond wat de meerwaarde is van het faciliteren van een gelijkwaardig gesprek tussen partijen uit de cultuursector, gehandicaptenorganisaties en ervaringsdeskundigen. Naast OCW namen ook het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en British Council deel aan het gesprek. Ervaringen zijn gedeeld en gezamenlijke acties geïnventariseerd. Het gesprek heeft geleid tot drie vervolgstappen. Een daarvan is verder verkennen hoe bestaande initiatieven elkaar kunnen versterken. OCW zal dit gesprek faciliteren en ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) bij dit gesprek betrekken. British Council heeft toegezegd een aantal gidsen van hun partner «Attitude is Everything» in het Nederlands te vertalen en daarmee muziekprofessionals (podia, festivals, bands, artiesten en promotors) te helpen om hun evenementen toegankelijker te maken. Daarnaast zal ik in 2020 een onderzoek laten uitvoeren om de toegankelijkheid van de cultuursector in kaart te brengen. De opzet en omvang van dit onderzoek zal met de verschillende gesprekspartners worden afgestemd.
Hoe denkt de Minister de nieuwe culturele code diversiteit en inclusie structureel te ondersteunen?
Tot en met 2020 ontvangt het Actieplan Cultuur en Creatief Inclusief subsidie voor promotie en implementatie van de nieuwe Code Diversiteit en Inclusie. De code is van de sector zelf. Het onderschrijven van de code is voor alle aanvragers voor de basisinfrastructuur een voorwaarde om in aanmerking te komen voor subsidie. Over de toepassing van de code ga ik periodiek met instellingen in gesprek, volgens het principe: pas toe en leg uit.
Hoeveel middelen heeft de rijksoverheid beschikbaar gesteld voor het ondersteunen en aanmoedigen van inclusiviteit in de culturele sector? Zijn dit structurele middelen of is het incidenteel geld?
In de brief «Cultuur in een Open Samenleving» heb ik benadrukt dat cultuur van en voor iedereen is. Het Rijk wil hiervoor in de periode 2021–2024 met de andere overheden werken aan een programma cultuurparticipatie. Hiervoor is € 5,08 miljoen per jaar beschikbaar in de periode 2021–2024.
Vooruitlopend op de nieuwe periode zijn er de volgende maatregelen:
OCW financiert daarnaast een aantal initiatieven vanuit de sector, waarin brancheverenigingen en instellingen samenwerken:
Is bekend hoeveel middelen door beurzen of fondsen die niet door de overheid zijn gefinancierd worden gebruikt voor het bevorderen van inclusiviteit in de culturele sector? Zo ja, hoeveel is dat? Zo nee, kunt u een schatting maken?
Een overzicht van geoormerkte cijfers van de geldstromen van private fondsen is mij niet bekend. De meest recente gegevens over wat er uit particuliere middelen geschonken wordt aan cultuur zijn de cijfers uit 2017 (over 2015) van Geven in Nederland, zie tabel 36:
Totaal giften aan cultuur in 2015: € 511 miljoen, waarvan:
Een deel van deze giften zal specifiek besteed worden aan «inclusie», maar dat is niet uit dit onderzoek te halen.
Deel u de mening dat naast programmatische aanpassingen vaak ook bouwkundige aanpassingen nodig zijn voor mensen met een beperking? Zo ja, hoe kunt u, samen met collega’s van de ministeries van VWS en BZK en gemeenten, borgen dat dit gebeurt?
De verantwoordelijkheid voor toegankelijkheid ligt primair bij de eigenaar van een gebouw of locatie; dit zal in veel gevallen de gemeente zijn. Dit is in de eerste plaats via wetgeving geregeld (Wet gelijke behandeling en Bouwbesluit), alsook in het Actieplan Toegankelijkheid Bouw. In dit plan zijn afspraken gemaakt met partijen over het geleidelijk toegankelijk maken van de gebouwde omgeving. Het Actieplan toegankelijkheid bouw is een doorlopend proces, de acties daaruit worden op dit moment uitgevoerd en waar nodig worden tussendoor nieuwe afspraken gemaakt in het overleg met de betrokken partijen. Op 12 juni 2019 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een Kamerbrief aangekondigd naar aanleiding van een tweetal in het kader van het actieplan uitgevoerde onderzoeken voornemens te zijn tot een aanpassing van de bouwregelgeving, deze wijziging zal via de voorhangprocedure aan uw Kamer worden voorgelegd.7 Eind dit jaar zal de Minister van BZK u middels een Kamerbrief op de hoogte stellen van de voortgang van de acties uit het actieplan. Verder worden in samenwerking met andere ministeries, waaronder VWS en BZK, en bestuurlijke partners, waaronder VNG en VNO NCW met MKB, in het kader van het programma «Onbeperkt Meedoen» actieprogramma’s opgesteld en uitgevoerd. Hierin is zowel aandacht voor toegankelijkheid van cultuur, podia als openbare gebouwen. De toegankelijkheid van gebouwen zal ook meegenomen worden in het onderzoek over toegankelijkheid van de cultuursector dat ik in 2020 laat uitvoeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg cultuur van 18 november 2019?
Ja.
Een door de Europese Unie gefinancierd Turks rapport over islamofobie |
|
Raymond de Roon (PVV), Vicky Maeijer (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het recent gepubliceerde rapport «European Islamophobia Report 2018»?1
Ja.
Klopt het dat de opsteller van het rapport (de Turkse denktank SETA) nauwe banden onderhoudt met de regerende AK-partij van president Erdogan?2
De Turkse denktank SETA is formeel een onafhankelijke denktank. Uit publicaties en de werkwijze van SETA kan wel worden geconcludeerd dat deze organisatie qua gedachtegoed dicht staat bij de AK-partij.
Bent u bekend met het feit dat deze dubieuze Turks-islamitische denktank eerder een rapport heeft uitgebracht waarmee kritische journalisten werden gecriminaliseerd?3
Ja.
Klopt het dat de Europese Unie dit propagandavehikel van president Erdogan en zijn AK-partij financiert, zoals onder meer op de kaft van het rapport staat?
SETA ontving samen met het Leopard Weiss Institute for the Study of Contemporary Muslim Life and Thought vanuit het EU-Turkey Civil Society Dialogue (CSD) programma financiering voor het rapport genoemd in vraag 1.
Vanuit het CSD-programma worden in totaal 40 projecten gesteund die door Europese en Turkse non-gouvernementele organisaties worden uitgevoerd. In dit specifieke geval is 90% van het totaalbudget van € 126,951.81 voor deze publicatie van SETA door CSD gefinancierd. Het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken beheert het CSD-programma. De EU stelt strikte richtlijnen op voor de selectie van projecten, maar is niet betrokken bij de uiteindelijke selectie. Dat gebeurt door het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Zoals vermeld op de tweede pagina van de onderhavige publicatie, is de EU niet verantwoordelijk voor de inhoud van rapportages en onderschrijft de EU deze niet noodzakelijkerwijs.
Het CSD-programma wordt gefinancierd in het kader van de pretoetredingssteun aan Turkije.
Zo ja, hoeveel EU-subsidie heeft deze «denktank» gekregen, uit welk potje komt het geld en met welk doel is het naar Ankara overgemaakt?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het rapport – waarin de PVV en FvD als extreemrechts worden bestempeld en islampartijen als DENK en NIDA worden geprezen – pure moslimpropaganda is, bedoeld om de slachtofferstatus van moslims op te poetsen?
Ik kan mij voorstellen dat lezers het rapport als eenzijdig beschouwen. Ik kan mij echter niet vinden in de woordkeuze in uw vraag. In het algemeen kan gesteld worden dat het kabinet staat voor een samenleving waarin iedereen zichzelf kan zijn, vorm kan geven aan zijn of haar leven en kan geloven wat hij of zij wil. Kennis die bijdraagt aan het beter kunnen aanpakken en voorkomen van discriminatie is hiervoor van belang.
Wilt u ervoor zorgen dat Brussel de absurde financiering van de Turkse denktank SETA per direct stopzet? Zo nee, waarom niet?
SETA ontving financiering uit het CSD-programma voor een specifieke publicatie. Deze publicatie is inmiddels verschenen. Daarnaast geldt dat Nederland in Europees kader reeds geruime tijd de opschorting bepleit van preaccessiesteun aan Turkije, conform de motie Roemer/Segers (Kamerstuk 32 823, nr. 158) en de motie Van der Graaf (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2058). Hier is echter onvoldoende draagvlak voor.