Het bericht 'Mondkapjes blijven ‘made in China’, Arnhemse fabriek mag nog steeds geen medische mondkapjes maken' |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Mondkapjes blijven «made in China», Arnhemse fabriek mag nog steeds geen medische mondkapjes maken»?1
De fabriek van Mondmaskerfabriek BV in Arnhem heeft een eigen kwaliteitscontrole systeem opgezet en zij hebben daar incidenteel een microbiologische afwijking gevonden. Voor Mondmaskerfabriek BV is adequate bescherming van groot belang en zij leggen daarom de lat voor zichzelf hoog. Mondmaskerfabriek BV geeft zelf aan dat zij op basis van deze bevindingen niet aan de norm voldoen en dat zij daarmee in het proces van zelfcertificering nog niet de kwaliteit kunnen borgen om als producent voor IIR chirurgische mondmaskers te kunnen leveren aan het LCH. Mondmaskerfabriek BV laat nu in een onafhankelijk testlaboratorium onderzoeken of de microbiologische afwijking door middel van sterilisatie met gammastraling opgelost kan worden. Zie https://mondmaskerfabriek.nl/blog/nog-09/
Hoe kan het dat de drie in het voorjaar door de overheid geselecteerde partijen voor de productie van chirurgische mondmaskers, nog steeds niet het juiste certificaat hebben? Waarom duurt dit zo lang?
De afgelopen maanden is succesvol gewerkt aan de opbouw van de drie productielocaties in Nederland voor chirurgische mondmaskers die van goede en constante kwaliteit zijn. Te weten Mondmaskerfabriek BV, Lemoine Holland BV en Medprotex BV.
Dit proces bleek in de praktijk meer gecompliceerd en dus tijdrovender dan vooraf gedacht. Na het verlenen van de opdrachten in april en mei dit jaar zijn de producenten begonnen met het aankopen van de machines, het aankopen van grondstoffen, het inrichten van de bedrijfsruimten, het inhuren van het personeel, het opzetten van kwaliteitssystemen, het contacteren van de geaccrediteerde testlaboratoria en het produceren en aanleveren van proef batches voor de testen. Al deze deelprocessen moeten zorgvuldig worden uitgevoerd door de producenten om uiteindelijk aan de kwaliteitseisen te voldoen.
Alle drie de producenten zijn in een vergevorderd stadium van certificering en voeren op dit moment aanvullende testen uit om de kwaliteit van hun producten te garanderen. De verwachting is dat zij de komende weken starten met het uitleveren van hun producten aan het LCH.
In hoeverre is Nederland nog steeds afhankelijk van buitenlandse productie? Welk percentage van de persoonlijke beschermingsmiddelen wordt inmiddels geproduceerd in Nederland?
De reguliere inkoopkanalen van de zorginstellingen en het LCH kopen voor de huidige voorraden zowel bij buitenlandse producenten als Nederlandse producenten in. Het LCH is nadrukkelijk een noodvoorziening en een aanvulling op de voorraden die zorginstellingen verkrijgen via hun reguliere inkoopkanalen. De geselecteerde Nederlandse initiatieven voor het produceren van persoonlijke beschermingsmiddelen leveren uitsluitend direct aan het LCH.
Een percentage van het aandeel persoonlijke beschermingsmiddelen dat door alle Nederlandse fabrikanten in Nederland wordt geproduceerd is niet te geven, omdat dit niet wordt geregistreerd. Wel kan ik u melden dat de door mijn voorganger geselecteerde initiatieven, indien zij volledig zijn gecertificeerd, kunnen voorzien in een substantieel aandeel van de Nederlandse vraag op het moment dat hun productie volledig op stoom is.
Op de korte termijn doet VWS wat nodig is om in de crisis over voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen te beschikken middels de inkoop via het LCH en de productie door de geselecteerde initiatieven. Op de lange termijn staat leveringszekerheid voorop. Productie is daarbij één van de mogelijkheden om hier te komen. Tevens is met deze initiatieven contact geweest over mogelijke verdere opschaling in het geval van nood.
Hoeveel geaccrediteerde laboratoria zijn er inmiddels in Europa respectievelijk Nederland? Hoeveel geaccrediteerde laboratoria komen er naar verwachting op korte termijn bij?
Volgens de overzichten op de website van European Accreditation zijn er inmiddels 35 geaccrediteerde laboratoria in september 2020. Op deze lijst worden 3 Nederlandse geaccrediteerde laboratoria genoemd voor specifieke deeltesten. Deze lijst is recent in september 2020 herzien en ten opzichte van de lijst van maart 2020 aanzienlijk uitgebreid. Ik heb helaas geen inzage in welke laboratoria er op korte termijn nog naar verwachting bij komen.
De lijsten zijn te raadplegen op: https://european-accreditation.org/coronavirus-outbreak-accredited-laboratories-for-face-masks-testing/
Welke ontwikkelingen zijn er geweest sinds begin maart, toen hier al vragen over werden gesteld, als het gaat om de productie in eigen land?2
Sinds maart 2020 zijn er ruim 500 voorstellen binnengekomen bij het team dat zich bezighoudt met het beoordelen van voorstellen voor de opstart van productie in Nederland. Onder mijn verantwoordelijkheid wordt een besluit genomen over de selectie van kansrijke en relevante proposities. Opdrachten waarbij sprake is van een langdurige afnamegarantie (tot 12 maanden) worden gesloten tussen de fabrikant, het LCH en het Ministerie van VWS. Het LCH verwerkt de opdracht administratief en zorgt voor de distributie van de producten.
Onder de geselecteerde initiatieven zitten grote en kleine bedrijven.
Voor FFP2-maskers is gekozen voor initiatieven bij Koninklijke Auping, Afpro Filters BV. en Sion BV. Voor de productie van chirurgische mondmaskers is gekozen voor de drie eerder genoemde bedrijven, Mondmaskerfabriek BV, Lemoine Holland BV en Medprotex BV.
Daarnaast zijn afspraken gemaakt over de levering van benodigde grondstoffen, voor met name mondmaskers, waaronder meltblown. Na het verlenen van de opdrachten in april en mei dit jaar is de afgelopen maanden succesvol gewerkt aan de opbouw van de drie voornoemde productielocaties in Nederland voor chirurgische mondmaskers die van goede en constante kwaliteit zijn. Alle 6 de producenten van mondmaskers bevinden zich nu of in de laatste fase van certificering of zijn reeds aan het produceren voor de Nederlandse overheid.
Waarom worden bureaucratische procedures niet tijdelijk opzij gezet, zodat goed materiaal aan de zorg kan worden geleverd?
De hulpmiddelen die via het LCH aan zorginstellingen wordt geleverd, moeten voldoen aan hoge kwaliteitseisen zodat zorgmedewerkers kunnen vertrouwen op goede producten. Het LCH ziet daarom toe op de kwaliteit van deze hulpmiddelen.
Normaal gesproken wordt de kwaliteit van medische hulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen binnen de EU geborgd via een CE-markering. Deze markering geeft aan dat het product voldoet aan wettelijke eisen en dat het kwalitatief in orde is. Producten die via dit wettelijk kader op de markt worden gebracht, hoeven niet extra te worden getest op kwaliteit. De kwaliteitsborging zit tenslotte in de CE-markering.
Vanwege de wereldwijd grote vraag door de coronacrisis kocht het LCH ook persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen in die buiten het Europees wettelijk kader vallen en/of die van nieuwe leveranciers komen.
Dit is tijdelijk toegestaan, zolang het gaat om producten met een gelijkwaardige buitenlandse norm en een gelijkwaardige kwaliteit. Bij het op de markt brengen is bovendien een beoordeling vereist van de inspectie SZW of gelden de tijdelijke afspraken van IGJ onder strikte voorwaarden.
Wanneer hebben de in Arnhem geproduceerde mondkapjes het juiste certificaat?
Mondmaskerfabriek BV produceert Chirurgische mondneusmaskers type IIR, deze vallen onder de medische hulpmiddelenwetgeving. Hierin vallen ze onder de lage risicoklasse I – zelfcertificering. Dit betekent dat er geen conformiteitsbeoordeling plaats vindt door een notified body, maar dat een fabrikant zelf aantoont dat het product aan de eisen voldoet en zelf een Declaration of Conformity opstelt.
De fabrikant moet dus wel een dossier opstellen en via testrapporten van gecertificeerde laboratoria laten zien dat het product aan de eisen voldoet. Bewijzen dat er voldaan wordt aan de wetgeving kan via de relevante normen, bijvoorbeeld EN NEN 13485.
Mondmaskerfabriek BV geeft zelf aan dat zij op basis van de huidige bevindingen nog niet aan de eisen voldoen. Zij kunnen daarmee in het proces van zelfcertificering nog niet de kwaliteit borgen om als producent de chirurgische mondmaskers type IIR uit te leveren aan het LCH. Mondmaskerfabriek BV heeft om die norm te behalen nieuw onderzoek naar de filtreerbaarheid van het mondmasker bij een ander niveau van bestraling opgestart en ontvangt op korte termijn de uitslag van het testlaboratorium. Indien deze resultaten positief zijn dan kunnen zij overgaan tot zelfcertificering voor het mondmasker.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het eerstvolgende plenaire coronadebat beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Vestia en de huurverlaging |
|
Henk Nijboer (PvdA), Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vestia wentelt schulden af op huurders»?1
Ja.
Welke eisen en beperkingen legt het WSW op dit moment op aan Vestia? Welke gevolgen heeft dit voor het plegen van onderhoud, het stijgen van de huren en investeringen in nieuwbouwwoningen in vergelijking met andere corporaties?
Eind vorig jaar heeft Vestia in het kader van de lopende sanering een Herijkt Verbeterplan (HVP) opgesteld. In mijn brief van 9 december 2019 (Kamerstuk 29 453, nr. 496) heb ik u daarover geïnformeerd, evenals over de reactie van de saneerder WSW op het plan. De conclusie was, kort samengevat, dat in de afgelopen jaren door Vestia betekenisvolle stappen zijn gezet op weg naar financieel herstel, maar dat de realisatie van de strategie en het financieel herstel van Vestia aan een aantal risico’s onderhevig blijven. Hierdoor zal Vestia gedurende een lange periode blijvend scherpe keuzes moeten maken in haar volkshuisvestelijke en verduurzamingsopgave.
In het HVP zijn de keuzes opgenomen die Vestia heeft gemaakt. Een overzicht daarvan is in mijn brief van 9 december 2019 opgenomen. Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat Vestia de komende tien jaar € 886 mln. investeert in renovatie, verduurzaming, nieuwbouw en herstructurering. Tevens wordt het onderhoudsbudget voor vooral het binnenwerk van woningen verhoogd met € 7,8 mln. per jaar.
Is het waar dat Vestia vanwege de eisen van het WSW geen ruimte heeft voor huurverlaging conform het Sociaal Huurakkoord? Zo nee, waarom niet?
Vestia heeft ruimte om huren te bevriezen of te verlagen, maar dit wel passend binnen de kaders van de sanering. Vestia heeft in overleg met de Huurdersraad gekozen om aan het maatwerkdeel van het Sociaal Huurakkoord invulling te geven door middel van betalingsregelingen voor die huurders die in financiële problemen zijn gekomen. Met Prinsjesdag heb ik een eenmalig recht op huurverlaging aangekondigd voor huurders bij woningcorporaties die een hoge huurprijs betalen in relatie tot hun lage inkomen. Dit gaat ook gelden voor de huurders van Vestia. Hiermee wordt invulling gegeven aan het Sociaal Huurakkoord.
Vestia moet net als andere corporaties bij huurverhoging voldoen aan de wettelijke grenzen voor de huurprijsstijging en de totale huursom die in lijn met het Sociaal Huurakkoord zijn aangepast. Daarnaast wordt in het HVP ruimte geboden aan Vestia om meer woningen passend toe te wijzen aan de doelgroep.
Vindt u het eveneens onacceptabel dat huurders met een laag inkomen en een hoge huur geen huurverlaging kunnen krijgen?
Zoals gezegd heeft het kabinet met Prinsjesdag aangekondigd dat huurders bij een woningcorporatie die een in verhouding tot hun inkomen hoge huurprijs betalen recht krijgen op een huurverlaging. Dit wetsvoorstel (Kamerstuk 35 578) ligt bij uw Kamer. Met dit voorstel wordt aangesloten bij de werkwijze zoals die ook wordt gehanteerd bij het passend toewijzen: zittende huurders met een inkomen onder de passend toewijzingsgrens en een huurprijs boven de relevante aftoppingsgrens van de huurtoeslag, kunnen een huurprijsverlaging krijgen tot aan die relevante aftoppingsgrens. De beoogde ingangsdatum is 1 januari 2021.
Geldt uw voorstel voor de verplichte huurverlaging ook voor huurders van Vestia? Zo ja, waarom gebeurt het dan niet? Zo nee, hoe wilt u dat uitleggen?
De verplichte huurverlaging geldt ook voor huurders van Vestia. Vanaf de beoogde ingangsdatum van 1 januari 2021 komen die net als bij andere corporaties in aanmerking voor huurverlaging.
Welke financiële consequenties heeft het sociaal huurakkoord voor Vestia? In welke mate wordt Vestia daarvoor gecompenseerd?
In het Sociaal Huurakkoord zijn o.m. afspraken gemaakt over de maximale huursomstijging. De ruimte om invulling te geven aan de andere maatregelen van het Sociaal Huurakkoord moeten corporaties vinden binnen hun eigen financiële mogelijkheden. Dat geldt ook voor Vestia.
Als het totaal aan maatregelen dat op Prinsjesdag is aangekondigd wordt bekeken, ontstaat een neutraal beeld waarbij de investeringscapaciteit van de sector op peil blijft. Dat neemt niet weg dat te verwachten is dat bij veel corporaties de verlaging van de verhuurderheffing niet helemaal opweegt tegen de kosten van de verlaging van de huur. Gezien de relatief bepekte resulterende bedragen, is het niet aannemelijk dat er corporaties zijn waarbij dit tot financiële problemen leidt.
Bij Vestia zullen naar verwachting relatief veel huurders in aanmerking komen voor de huurverlaging. Goed nieuws voor de huurders, maar dat betekent naar verwachting dat de balans tussen de huurverlaging en de verlaging van verhuurderheffing voor Vestia in eerste instantie licht negatief uitpakt. Samen met WSW (saneerder) beziet Vestia hoe dit in de begroting voor volgend jaar binnen de sanering kan worden meegenomen.
Bent u bereid om Vestia financieel tegemoet te komen, zodat de corporatie meer kan investeren in nieuwbouw en onderhoud, en de huren minder hoeft te verhogen?
Doordat Vestia een saneringscorporatie is, zitten er grenzen aan de financiële mogelijkheden. Ik zet mij daarom in voor Vestia en de regio waar Vestia actief is. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik reeds aangegeven dat er met het HVP extra ruimte is gekomen voor Vestia om te investeren in onderhoud en betaalbaarheid. Daarnaast ondersteun ik met de bestuurlijk regisseur Hamit Karakus de overdracht van bezit van Vestia naar andere corporaties in een aantal gemeenten. De korting op de verhuurderheffing, de woonimpuls en fonds voor volkshuisvesting dragen ook bij aan de volkshuisvestelijke opgave in deze regio. Ook na afloop van de sanering volgend jaar heeft Vestia nog steeds een grote en langlopende lening portefeuille die het moeilijk maakt haar volkshuisvestelijke taak waar te maken. Ik vind het daarom belangrijk dat er een structurele oplossing komt, zodat Vestia zijn volkshuisvestelijke opgave kan vervullen. Zoals toegezegd in het WGO Wonen en Ruimte van 9 november 2020, informeer ik uw Kamer voor het einde van het jaar over de stappen die ik neem om te zorgen dat er volgend jaar een oplossing op tafel komt. De sector zelf speelt hierin een belangrijke rol. Aedes heeft daarom een adviescommissie ingesteld die naar verwachting begin volgend jaar met een advies komt.
Welke gevolgen heeft de verhoging van de overdrachtsbelasting voor woningcorporaties? Hoeveel verwacht u dat zij extra gaan betalen? Welke consequenties heeft dit voor woningcorporaties die woningen van Vestia overnemen in de maatwerkgemeenten?
Bij de voorgenomen overdrachtsbelasting van 8% zullen de corporaties naar verwachting op sectorniveau jaarlijks circa € 34 miljoen extra overdrachtsbelasting gaan betalen. In het kader van de voorgenomen overdrachten in de maatwerkgemeenten wordt bezien of en onder welke voorwaarden corporaties die de ANBI-status hebben gebruik kunnen maken van de vrijstelling in de overdrachtsbelasting voor taakoverdracht tussen ANBI’s. De casus van de overdracht tussen Vestia en Staedion ligt op dit moment ter beoordeling bij de inspecteur, die aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval zal beoordelen of de vrijstelling bij taakoverdracht van toepassing is. Zoals toegezegd in het WGO belastingplan van 2 november, wordt uw Kamer nog geïnformeerd over de mogelijkheden om de bestande vrijstelling nader in te vullen.
Bent u bereid om woningcorporaties financieel te compenseren voor de hogere overdrachtsbelasting? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven geschetst, is het voor de impact op de corporatiesector van belang om te kijken naar het totaal van de maatregelen dat met Prinsjesdag is aangekondigd. Als het totaal aan maatregelen wordt bekeken, ontstaat een neutraal beeld waarbij de investeringscapaciteit van de sector op peil blijft.
De parallelimport van auto’s |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de parallelimport van buitenlandse auto’s, waarin u aangeeft hoeveel auto’s er de afgelopen 12 maanden per maand zijn geïmporteerd en hoeveel auto’s er totaal per maand verkocht zijn?
In onderstaande tabel treft u een overzicht van het aantal auto’s dat in de afgelopen 12 maanden per maand is geïmporteerd waarbij onderscheid is gemaakt tussen nieuwe voertuigen en gebruikte voertuigen. Bij gebruikte voertuigen is onderscheid gemaakt naar de wijze waarop in de aangifte de afschrijving is bepaald. Dat gebeurt ofwel op basis van de wettelijke forfaitaire leeftijdstabel (tabel), een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland (koerslijst) of een individueel taxatierapport (taxatie).
In algemene zin merk ik op dat – hetgeen ook geldt voor de antwoorden op vraag 2, 4 en 5 – bij het genereren van de cijferoverzichten geen gebruik is gemaakt van de analyse-omgeving van Databank Auto (DBA). Zoals u weet is de DBA als gevolg van de FSV-besluitvorming momenteel buiten gebruik.1 Voor de gevraagde gegevens aan uw Kamer is informatie verzameld uit verschillende applicaties. Dit heeft mogelijk gevolgen voor de betrouwbaarheid van de hierna vermelde cijferoverzichten maar de cijfers geven generiek een getrouw beeld.
Tabel 1. Import en nieuwverkoop (x 1.000 voertuigen)
Hoeveel bedraagt de geheven belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) over deze geïmporteerde auto’s? En hoeveel zou de BPM bedragen hebben indien deze auto’s als nieuw in Nederland verkocht zouden zijn?
Hieronder treft u het overzicht van het geheven bedrag aan bpm afgerond in miljoenen over de afgelopen 12 maanden (periode van oktober 2019 tot en met september 2020).
Heffing bpm laatste 12 maanden (parallelimport)
2019 (okt t/m dec)
2020 (jan t/m sept)
Totaal 12 mnd
Bij parallelimport gaat het vooral om invoer van gebruikte auto’s. Een vergelijking tussen de verkoop van nieuwe auto’s in Nederland en de import van gebruikte auto’s uit het buitenland levert een onjuist beeld op. De vraag hoeveel de bpm zou zijn indien deze auto’s nieuw in Nederland verkocht zouden zijn, kan ik dus niet beantwoorden.
Voor zover parallelimport de invoer van nieuwe auto’s uit het buitenland betreft, levert dat hetzelfde bpm-bedrag op als bij reguliere import.
Hoeveel btw zou er geïnd zijn op de parallel geïmporteerde auto’s in 2019 en 2020 als die allemaal in Nederland verkocht zouden zijn?
Er zou vrijwel evenveel btw zijn geïnd als de parallel geïmporteerde auto’s allemaal in Nederland verkocht zouden zijn, ongeacht of deze auto nieuw of gebruikt is.
Als een particulier een (bijna) nieuwe auto in Nederland koopt, wordt daarover in Nederland btw afgedragen. Als een particulier een (bijna) nieuwe auto invoert, hetzij van buiten de Europese Unie (EU), hetzij vanuit een lidstaat van de EU is daar ook in Nederland btw over verschuldigd. Onder een (bijna) nieuwe auto wordt in de btw verstaan een auto die niet meer dan zes maanden geleden voor het eerst in gebruik is genomen of niet meer dan 6.000 kilometer heeft gereden.
Voor gebruikte importauto’s geldt dat het leeuwendeel van de parallel geïmporteerde voertuigen door Nederlandse ondernemers uit het buitenland wordt gehaald en op de Nederlandse markt wordt verkocht (70%).2 Over deze verkopen wordt ook btw in Nederland afgedragen. Alleen in het geval dat een particulier zelf een gebruikte auto koopt en invoert vanuit een EU-lidstaat is de particulier in die andere lidstaat btw verschuldigd over deze aankoop.
Hoeveel van deze auto’s zijn aangemerkt als schadeauto’s of tweedehands auto’s?
Het aantal ingevoerde tweedehandsauto’s over de periode oktober 2019 tot en met september 2020 bedraagt 254.000 (271.000 in totaal minus 17.000 nieuwe voertuigen). Hoeveel van deze voertuigen schadevoertuigen zijn, is niet exact te herleiden. Wel kan gemeld worden dat bij ruim 40% hiervan bij de aangifte bpm gebruik is gemaakt van een taxatierapport (105.000 voertuigen). Dat betreffen met name aangiftes voor voertuigen met meer gebruikssporen dan die passen bij de leeftijd en kilometrage van het motorrijtuig.
Kunt u een historisch overzicht geven van de oploop van de parallelimport in de afgelopen tien jaar?
Hieronder treft u een meerjarig overzicht aan van de cijfers over de parallelimport. Weergegeven zijn de jaren 2006 tot en met september 2020.
Tabel 3. Meerjarig overzicht parallelimport (x 1000 voertuigen)
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor maandag 12 oktober 2020 12 uur in verband met het algemeen overleg Autobelastingen op woensdag 13 oktober 2020?
Ja, in die zin dat de beantwoording heeft plaatsgevonden voorafgaand aan het algemeen overleg Autobelastingen dat is uitgesteld naar woensdag 4 november 2020.
Het bericht dat 80% van de witwasmeldingen bij Nederlandse toezichthouder FIU in een la verdwijnen |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe reageert u op het bericht dat door de toezichthouder Financial Intelligence Unit (FIU) op 80% van de meldingen van verdachte betalingen niet geacteerd wordt?1
De Financial Intelligence Unit-Nederland (hierna: FIU-Nederland) is in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) aangewezen als autoriteit, niet zijnde een toezichthouder, waar ongebruikelijke transacties dienen te worden gemeld door meldingsplichtige instellingen. De FIU-Nederland analyseert deze meldingen en brengt naar aanleiding van deze meldingen transacties en geldstromen in kaart die in verband kunnen worden gebracht met witwassen en onderliggende delicten alsmede financieren van terrorisme. Ongebruikelijke transacties die door het hoofd van de FIU-Nederland verdacht zijn verklaard, worden ter beschikking gesteld aan de diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. In 2019 werden door de FIU-Nederland 39.544 transacties verdacht verklaard. De FIU-Nederland vervult daarmee een belangrijke rol in het voorkomen en opsporen van misdrijven. De FIU-Nederland hanteert voor de analyse van meldingen van ongebruikelijke transacties een risico-georiënteerde werkwijze, zoals die ook door de Financial Action Task Force (FATF) wordt voorgeschreven, die jaarlijks veel waardevolle informatie oplevert.
FIU-Nederland heeft desgevraagd aangegeven zich niet te her- en erkennen in de conclusie van de journalisten dat op 80% van de meldingen van ongebruikelijke transacties afkomstig van banken niet zou worden geacteerd door de FIU-Nederland. Álle meldingen van ongebruikelijke transacties worden namelijk middels een semi-automatische match met de databestanden van de opsporingsdiensten en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) gescreend. Daarnaast worden meldingen van ongebruikelijke transacties aan de hand van prioritaire thema’s geselecteerd voor analyse. Deze selectie is gebaseerd op de grootste risico’s met een resterende potentiële impact, zoals die zijn geïdentificeerd in de nationale risicobeoordelingen (NRA’s) over witwassen en over terrorismefinanciering, en op de prioriteiten van het OM en de opsporingsdiensten op voornoemde onderwerpen en waar nodig breder. Daarnaast vinden er analyses plaats van de ontvangen meldingen op basis van specifieke indicatoren en typologieën van witwassen en terrorismefinanciering en worden alle meldingen van ongebruikelijke transacties geanalyseerd op mogelijke nieuwe ontwikkelingen en trends op voornoemde onderwerpen. Op basis van de gedane meldingen wordt ook informatie omtrent het meldgedrag verstrekt aan de Wwft-toezichthouders, om hen te ondersteunen in het houden van risicogebaseerd toezicht op onder meer de naleving van de meldingsplicht. Verder ontvangt de FIU-Nederland informatieverzoeken van de opsporingsdiensten via de Landelijk Officier van Justitie Witwassen (LOvJ). Deze LOvJ-verzoeken kunnen worden ingediend ten behoeve van opsporingsonderzoeken. Tot slot ontvangt en verzendt de FIU-Nederland verzoeken van respectievelijk naar buitenlandse FIU’s.
Hoe groot is de achterstand in het behandelen van de 2,5 miljoen meldingen elk jaar?
Gelet op het antwoord op vraag 1 is er geen sprake van een achterstand in het behandelen van de meldingen van ongebruikelijke transacties. Daarbij merk ik op dat in Nederland nadrukkelijk is gekozen voor de systematiek van het melden vanongebruikelijke transacties (en niet van verdachte transacties), waarbij de taak bij de FIU-Nederland is belegd om dergelijke transacties te analyseren. Dit betekent dat een deel van de gemelde ongebruikelijke transacties in de buffer tussen enerzijds de meldingsplichtige instellingen en anderzijds de opsporingsdiensten in het databestand van FIU-Nederland aanwezig is, omdat er (vooralsnog) geen aanleiding is voor de FIU-Nederland om deze verdacht te verklaren. De meldingen van ongebruikelijk transacties zijn vijf jaar beschikbaar voor de FIU-Nederland voor analyse. Deze meldingen kunnen op een later moment, als de FIU-Nederland daartoe aanleiding heeft, alsnog verdacht worden verklaard.
Op basis waarvan is besloten om deze grote hoeveelheid meldingen af te doen met een geautomatiseerde controle? Welk bewijs is er voor de effectiviteit van deze aanpak? Welke bezwaren zijn er gemaakt bij het invoeren van deze methode?
De Nederlandse situatie waarin ongebruikelijke transacties moeten worden gemeld door meldingsplichtige instellingen leidt tot een relatief hoog aantal meldingen die zich, onder andere, lenen voor het semi-geautomatiseerd matchen met opsporingsdata en data van het CJIB. Hierdoor kan een substantieel percentage van de meldingen van ongebruikelijke transacties op een efficiënte wijze worden geanalyseerd en verdacht worden verklaard. Tegelijkertijd kunnen zo de analisten van de FIU-Nederland optimaal worden ingezet voor de analyse van meldingen van ongebruikelijke transacties op andere wijze, zoals is beschreven in antwoord op vraag 1.
Waarom worden IT-oplossingen aangedragen als panacee? Welk bewijs is er dat verdere digitalisering en automatisering zullen leiden tot een effectieve aanpak terwijl dit probleem al langer bekend is en er al langer wordt ingezet op IT?2 3
De afgelopen jaren is er sprake van een trend van een oplopend aantal ongebruikelijke transacties van meldingsplichtige instellingen. Vanuit deze trend zijn reeds voorbereidingen getroffen om in te zetten op de versterking van de effectiviteit en efficiëntie van de FIU-Nederland door middel van zowel extra capaciteit als investeringen in technologie. IT-oplossingen zijn van groot belang om de meldingen op een effectieve manier te kunnen blijven analyseren. Hierdoor wordt FIU-Nederland steeds meer en beter in staat gesteld te werken aan arbeidsintensieve dossiers waarbij omvangrijke criminele samenwerkingsverbanden en/of complexe structuren kunnen worden blootgelegd.
Hoe komt het dat de Nederlandse FIU zo onderbemand is in verhouding met onze buurlanden, in verhouding met de hoeveelheid meldingen en in verhouding met de omvang van de Nederlandse financiële sector?
Met de FIU-Nederland ben ik van mening dat in de Nederlandse situatie niet gesproken kan worden over een onderbemande FIU-Nederland. In dat licht verwijs ik ook naar het antwoord op vraag 3 en hetgeen daar is opgemerkt over de Nederlandse situatie waarin ongebruikelijke transacties moeten worden gemeld door meldingsplichtige instellingen en de verschillende wijzen van analyse zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven. De beoordeling in hoeverre er sprake is van toereikende capaciteit hangt nauw samen met de technologie waarover de FIU-Nederland dient te beschikken om haar taak goed uit te voeren. Om die reden wordt naast de reeds ingezette capaciteitsuitbreidingen geïnvesteerd in het verbeteren van technologie, zodat de personele capaciteit optimaal kan worden ingezet.
Voortdurend wordt bezien of de beschikbare capaciteit bij de FIU-Nederland toereikend is voor het uitoefenen van haar taken of dat er aanleiding is om deze te verhogen. In 2017 is de capaciteit van de FIU-Nederland uitgebreid met 6 fte. Tevens heeft het kabinet reeds extra, structurele middelen beschikbaar gesteld voor de aanpak van witwassen, fraudebestrijding en ondermijning, oplopend naar structureel 29 miljoen euro vanaf 2021. Een deel van het geld is naar de FIU-Nederland gegaan, voor een additionele 13 fte. Ook zijn er al extra gelden toegekend vanuit de aanpak van ondermijning en van cybercrime. Het totaal aantal extra fte’s voor de FIU-Nederland op basis hiervan is circa 19.4 Het wervingsproces bij FIU-Nederland is thans gaande, waardoor de daadwerkelijke capaciteitsuitbreiding in 2020 en verder zijn beslag zal krijgen.
Overigens merk ik op dat niet alleen het aantal gemelde transacties van meldingsplichtige instellingen en de omvang van de financiële sector bepaalt hoeveel fte een FIU nodig heeft om haar taak naar behoren uit te voeren. Met name de inrichting van de meldketen en de taken van een FIU hierbij zijn van belang. In de Nederlandse situatie is de FIU gericht op het analyseren van de meldingen van ongebruikelijke transacties en daaraan gekoppelde werkzaamheden op het terrein van ontwikkeling, kennisdeling en publieke en private (inter)nationale samenwerking om zo het rendement van de meldplicht vooral in kwalitatieve zin te verbeteren.
Hoeveel mensen en budget zijn er nodig om deze toezichthouder wel effectief te laten functioneren? Wat is het resultaat en/of de voortgang van de eerdere investeringen in en verbeteringen van FIU?4
De reeds ingezette capaciteitsuitbreidingen en investeringen in technologie dragen gezamenlijk bij aan het doel de FIU-Nederland nu en in de toekomst effectief te laten blijven functioneren.
De staatssteun aan KLM |
|
Mahir Alkaya (SP), Cem Laçin |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de aangenomen motie Alkaya/Nijboer, welke u verzoekt waar mogelijk in de komende tijd uw invloed als aandeelhouder in de holding Air France-KLM uit te breiden?1
Ja.
Hoe hebt u tot op heden uitvoering gegeven aan deze motie? Hoe gaat u uitvoering geven aan deze motie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De afspraken die de Nederlandse staat heeft gemaakt met de ondernemingen (Holding en KLM) hebben de invloed van de Nederlandse staat vergroot. Omdat de Nederlandse staat heeft besloten om een directe lening en een garantie voor een kredietfaciliteit te verschaffen en haar zeggenschap in KLM en Air France-KLM in deze fase niet te vergroten, is de directe zeggenschap op de aandeelhoudersvergadering en in het bestuur niet vergroot.
Daarnaast hebben we nu ook de opzegtermijn van de staatsgaranties weten te verlengen van 9 maanden naar 5 jaar, waardoor we de Nederlandse publieke belangen nog beter kunnen borgen.
In de staatsgaranties is onder andere opgenomen dat KLM in Nederland blijft gevestigd en vanuit Nederland opereert, met behoud van Nederlandse vergunningen en verkeersrechten. Ook is vastgelegd dat Air France-KLM met een multi-hub systeem opereert met zowel Parijs Charles de Gaulle als Schiphol als hubs en hoekstenen.
Zowel de Franse staat als de Nederlandse staat hebben eisen aan het bedrijf gesteld qua herstructurering om de concurrentiepositie te versterken. Er is besloten tot een kostenreductie van 15% omdat het kabinet gelooft dat dit nodig is om KLM concurrerender te maken.
De state agent krijgt verschillende bevoegdheden. Allereerst krijgt de state agent informatierechten, zoals het verkrijgen van relevante informatie die ook met de raad van commissarissen zal worden gedeeld, naast de periodieke kwartaalrapportages die de state agent zal ontvangen. Daarnaast heeft de state agent ook het recht onderwerpen te agenderen bij (commissies van) de raad van commissarissen van KLM. Ook heeft de state agent het recht om aanwezig te zijn bij de vergaderingen van de raad van commissarissen en over bepaalde onderwerpen te overleggen met de raad van bestuur van KLM. Tot slot is er in een escalatiemechanisme voorzien, mocht de state agent signaleren dat een bepaalde voorwaarde niet (volledig) wordt nagekomen.
Klopt het dat de aandelen van Air France-KLM momenteel laag gewaardeerd worden en dat het opkopen van meer aandelen daardoor voordelig is geworden?
Het klopt dat de aandelen momenteel lager gewaardeerd worden dan de afgelopen jaren.
Zijn de mediaberichten over een op handen zijnde kapitaalinjectie van de Nederlandse Staat op waarheid berust? Zo ja, om welk bedrag gaat het mogelijk?2
De afgelopen periode hebben wij ons gericht op het steunpakket voor KLM. Bij de bekendmaking van het steunpakket aan KLM heb ik richting uw Kamer aangegeven een kapitaalinjectie niet uit te sluiten. Omdat Air France – KLM een beursgenoteerde onderneming betreft, kan ik hier op dit moment verder niets over delen. Ik heb de vaste commissie voor Financien op 13 oktober in een vertrouwelijke briefing bijgepraat over AFKL.
Hoeveel zou het kosten om een meerderheidsbelang in Air France-KLM te nemen?
De marktwaarde van Air France – KLM bedraagt ca. € 1,4 miljard per 9 oktober 2020. De theoretische kosten van een meerderheidsbelang bedragen zodoende ongeveer € 0,7 miljard.
Kunt u uitsluiten dat de Franse overheid een meerderheidsbelang in Air France-KLM neemt, nu de aandelen goedkoop zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse staat heeft nauw contact met zowel de Franse staat als de onderneming zelf over de toekomst van Air France – KLM. Hierbij gaat de aandacht van de Nederlandse staat uiteraard uit naar het Nederlands publiek belang. Zoals ook aangegeven bij vraag 4 heb ik de vaste commissie voor Financien op 13 oktober in een vertrouwelijke briefing bijgepraat over AFKL.
Is het waar dat de Franse overheid meermaals heeft gezinspeeld op het opkopen van meer aandelen teneinde de invloed in de onderneming te verstevigen?
Op dit moment zijn er geen ontwikkelingen te melden over een mogelijke kapitaalinjectie. In het persbericht van Air France-KLM van 24 april 2020 valt te lezen dat de Franse staat overweegt om mogelijk te participeren indien Air France-KLM besluit tot kapitaalverhoging.
Hoe gaat u voorkomen dat door een mogelijke nationalisatie van Air France-KLM, de Franse staat veel meer invloed krijgt over de onderneming dan de Nederlandse, met mogelijk negatieve gevolgen voor KLM en de Nederlandse werkgelegenheid tot gevolg?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat KLM voornemens is medewerkers die minder dan modaal verdienen te laten meebetalen aan de reorganisatie? Is dit in lijn met de voorwaarden die u heeft gesteld aan overheidssteun? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Indien neen, wat zijn daarvan de consequenties?3
Op 1 oktober hebben we het herstructureringsplan van het management van KLM ontvangen en we zijn dit momenteel aan het beoordelen met behulp van een externe adviseur. Ik zal de Kamer hier conform afspraken over informeren.
Het kabinet vindt het belangrijk dat KLM sterker uit deze crisis komt. Er is daarom besloten om de arbeidsvoorwaarden van KLM onderdeel te maken van de voorwaarden voor steun van de Nederlandse staat, zodat de competitiviteit van het bedrijf toeneemt. De bijdrage wordt gebaseerd op de combinatie van alle arbeidsvoorwaarden. Dit kan dus naast de primaire arbeidsvoorwaarden ook de secundaire arbeidsvoorwaarden beslaan.
Is het, gezien de risico’s voor onder andere de hubfunctie van Schiphol en de werkgelegenheid die KLM direct en indirect biedt, nog langer verantwoord om dit bedrijf aan de markt over te laten? Zo ja, waarom?
Het steunpakket helpt KLM de gevolgen van COVID-19 te doorstaan, waarmee ook het publiek belang in de toekomst geborgd blijft.
Deelt u de mening dat het vergroten van de invloed van de samenleving op bepaalde bedrijven die van vitaal belang zijn, een kans kan zijn op verduurzaming, fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden, klantgerichtheid en uiteindelijk op dividend dat naar de samenleving vloeit?
Ik ben het met u eens dat het vergroten van de invloed van de samenleving op bepaalde bedrijven die van vitaal belang zijn bepaalde kansen kan opleveren.
Het bericht dat de heer Bouali geld kreeg van het ministerie van VWS voor een coronacampagne en ook een promo maakte voor de minister voor zijn CDA-lijsstrekkersverkiezing. |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het bericht dat de heer Bouali geld kreeg van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor een coronacampagne?1
Vanuit het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC), onderdeel van de landelijke crisisstructuur, is in mei 2020 gebruikgemaakt van de inzet van influencers om een jongere doelgroep te bereiken met de coronacommunicatie. Reclamebureau Roorda heeft de opdracht van het NKC gekregen om hiervoor met een campagnevoorstel te komen. Roorda heeft voorgesteld live chatsessies over het onderwerp met artiesten in te zetten. Roorda heeft dit vervolgens in opdracht van het NKC verder uitgewerkt. Roorda heeft voorgesteld om rapper Boef en Famke Louise daarvoor in te zetten. Het management van beide artiesten was destijds in handen van artiestenmanagementbureau SPEC. De gesprekken en onderhandelingen met SPEC zijn via Roorda verlopen. Ook de betaling aan SPEC verliep via Roorda omdat zij het contract met deze partij had afgesloten. De inzet van de twee influencers waren onderdeel van de Rijksbrede «Alleen samen» campagne. De «Alleen samen» campagne werd toen gefinancierd door het Ministerie van VWS.
Klopt het bericht dat de heer Bouali eigenaar is van het bedrijf (SPEC) dat het geld kreeg voor een coronacampagne? Zo ja, hoeveel geld kreeg SPEC voor deze campagne?
Voor zover mij bekend is Ali B. partner bij artiestenmanagementbureau SPEC. De kosten voor de influencerscampagne bedragen € 66.574,20 inclusief BTW. Dit bedrag is opgebouwd uit twee delen:
Door Roorda is aan artiestenmanagementbureau SPEC een bedrag van € 42.350 betaald voor zeven bijdragen, vier van rapper Boef, drie van Famke Louise.
De kosten voor de uitwerking en begeleiding van het concept uitgevoerd door reclamebureau Roorda bedragen € 24.224.
Welke BN’ers en influencers deden mee aan deze campagne?
Rapper Boef en Famke Louise.
Wat kregen zij betaald?
Zie vraag 2.
Klopt het bericht dat de heer Bouali ook een promovideo maakte waarin hij u steunde in uw lijsstrekkersverkiezing voor het CDA?
Ali B. heeft in een korte videoboodschap zijn steun betuigd voor mijn lijst0trekkersverkiezing voor het CDA.
Betaalde u de heer Bouali voor deze promo uit eigen zak? Zo ja, kunt u dat aantonen?
Nee. Ali B is niet betaald voor deze videoboodschap.
Betaalde het Ministerie van VWS deze promo? Zo ja, begrijpt u dat het niet de bedoeling is dat het Ministerie van VWS de lijsttrekkerscampagne van het CDA betaalt? Zo ja, realiseert u zich dat dit belangenverstrengeling zou zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ali B is niet betaald voor deze videoboodschap.
Betaalde niemand deze promo? Zo ja, snapt u wel dat dat ongeloofwaardig is, daar BN’ers en influencers hun inkomen halen uit het doen van promo’s?
Nee. Ali B is niet betaald voor deze videoboodschap.
Wilt u deze vragen gaarne elk afzonderlijk beantwoorden en geen rookgordijn opwerpen door de antwoorden te groeperen?
Zie bovenstaande antwoorden.
Het bericht ‘Brussel ready to clamp down on sweetheart corporate tax deals’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u toezeggen te reageren op de eerdere schriftelijke vragen over dit onderwerp, ingediend op 15 juli 2020, vóór het algemeen overleg Eurogroep/Ecofin van 30 september 2020?1 2 En kunt u ook op deze set vragen reageren vóór het algemeen overleg Eurogroep/Ecofin van 30 september 2020?
Beide vragen kan ik positief beantwoorden.
Kunt u een appreciatie geven van het nieuwe artikel uit de Financial Times en de opmerkingen van Eurocommissaris Gentiloni?
Uit dit artikel van de Financial Times blijkt dat Eurocommissaris Gentiloni een ambitieuze agenda heeft op het gebied van de bestrijding van belastingontwijking en -ontduiking in de Europese Unie. Verder verwijst het artikel naar het interview dat Gentiloni eerder dit jaar aan de Financial Times heeft gegeven waarin hij aangeeft dat hij overweegt om artikel 116 WvEU in te zetten om zijn doelen beter te verwezenlijken. Ik steun de inzet van de Commissie om belastingontwijking en -ontduiking in de Europese Unie tegen te gaan. Nederland heeft de afgelopen tijd veel anti misbruik maatregelen aangenomen en gaat daarbij unilateraal verder dan de EU standaard. Hierbij stopt het overigens niet. Ik ben juist voornemens om ook dit jaar verschillende maatregelen te nemen om misbruik tegen te gaan, zoals ook op Prinsjesdag bekend is gemaakt. Mocht de Commissie van mening zijn dat het Nederlandse belastingstelsel toch nog schadelijke elementen bevat dan zijn we uiteraard bereid om die met de Commissie te bespreken.
Wat is inmiddels de stand van zaken van het voorstel om artikel 116 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) te gebruiken om lidstaten hun veto af te pakken?
De situatie is onveranderd ten opzichte van die in juli. De Commissie heeft nog geen concreet voorstel over artikel 116 WvEU bekend gemaakt.
Wanneer heeft u de Europese Commissie erop gewezen dat Nederland niet van plan is haar veto op het gebied van belastingen op te geven (conform meerdere aangenomen Kamermoties, zoals Kamerstuk 21 501-07, nr. 1653) en gegeven het standpunt van de Nederlandse regering dat «de nationale fiscale soevereiniteit voor Nederland essentieel is» (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1654) Kunt u toezeggen dat ook weer in de komende vergadering van de Eurogroep en de Ecofinraad te zullen doen?
Het dictum van bovenstaande moties is helder en duidelijk en ik heb geen ander voornemen dan deze moties bij mijn inzet in de EU te respecteren. De Europese Commissie is op de hoogte van ons standpunt. Tijdens de komende vergadering van de Ecofinraad zal, gegeven de agenda, hiervoor weinig ruimte zijn, maar mocht het onderwerp over de fiscale besluitvormingsprocedure in latere Ecofinraden opkomen dan zal ik conform bovenstaande moties het standpunt uitdragen.
Het artikel ‘Jonge meiden over feestjes bij hockeytrainers: ‘Megaveel drank en dan bed in lokken’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Jonge meiden over feestjes bij hockeytrainers: «Megaveel drank en dan bed in lokken»«?1
Ja.
Deelt u de mening dat we er alles aan moeten doen om dergelijke vormen van misbruik in de sportwereld tegen te gaan?
Ja, daarom ondersteunt het kabinet de sportsector financieel om alles in het werk te stellen om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en aan te pakken. Een voorbeeld hiervan is de ondersteuning voor het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN). Daarnaast is binnen het huidige beleid blijvend aandacht voor een positieve sportcultuur, onder andere met de code Goed Sportbestuur en het stimuleren van positieve gedrags- en spelregels. NOC*NSF heeft onlangs een campagne gestart om de meldingsbereidheid bij grensoverschrijdend gedrag te vergroten. De Koninklijke Nederlandse Hockeybond (KNHB) zet zich in voor een positieve sportcultuur met daarin onder andere aandacht voor fairplay en spelregelaanpassingen. De KNHB heeft net als andere sportbonden een reglement ongewenst gedrag en een eigen tuchtrechtsysteem. Daarnaast zijn ze onderdeel van een groep sportbonden die werkt aan een pedagogisch sportklimaat.
Heeft u opvolging gegeven aan het stappenplan tegen seksueel wangedrag dat NOC NSF vorig jaar presenteerde? Zo ja, in welke mate? Zo nee, waarom niet?
Ja, sportverenigingen kunnen het stappenplan gratis gebruiken.2 De sportverenigingen die door de expert poule begeleid worden voor het aanvragen van de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) maken hier in ieder geval gebruik van. Het CVSN brengt het gebruik van het stappenplan in voorlichting en presentaties onder de aandacht. De webpagina met het stappenplan is in juli 2020 15.000 keer bezocht.
Heeft de oprichting van de werkgroep om seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport tegen te gaan geleid tot nieuwe inzichten of oplossingen?
De werkgroep om seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport tegen te gaan, bestaande uit deelnemers van 8 sportbonden, is de afgelopen jaren betrokken geweest bij de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie De Vries. De werkgroep helpt daarbij om nieuwe ondersteuningsinstrumenten in te richten. Voorbeelden hiervan zijn het opzetten en inrichten van het casemanagement systeem voor het volgen van meldingen en het herijken van de rol van vertrouwenscontactpersoon in de vereniging zodat deze nu een actieve rol heeft in de preventie én als aanspreekpunt bij incidenten.
In hoeverre vormt het wonen in een kleine gemeenschap als Noordwijk naar het u bekend is een reden is om geen aangifte te durven doen?
Uit onderzoek is bekend dat er verschillende barrières zijn die ervoor zorgen dat slachtoffers geen professionele hulp zoeken of aangifte doen na een nare seksuele ervaring. Zo weten we dat onder andere herkenning van slachtofferschap, erkenning daarvan en onzekerheid over de eigen rol in wat er is gebeurd het zoeken van hulp in de weg zit. Maar er zijn veel meer drempels, zoals: schuldgevoel, schaamte, angst voor reacties van de omgeving, angst voor consequenties of een gebrek aan vertrouwen in de hulpverlening. Ook weten we dat daders van seksueel geweld in ca. 60% van de gevallen een bekende zijn van het slachtoffer. Dat maakt melding maken van hetgeen is gebeurd nog lastiger dan het al is. Als een slachtoffer in een kleine(re) gemeenschap woont dan kan dit als (extra) drempel worden ervaren om hulp te zoeken of aangifte te doen. Het ministerie van Justitie en Veiligheid is in november 2019 de meerjarige campagne «Wat kan mij helpen?» gestart om mensen te motiveren zo snel mogelijk professionele hulp te zoeken na een nare seksuele ervaring met een bekende. Door middel van ervaringsverhalen delen slachtoffers wat hulp hen heeft opgeleverd om andere slachtoffers te stimuleren ook hulp te zoeken of zelfs aangifte te doen.
Welke mogelijkheden zijn er in de sport om trainers van het hockeyveld te weren?
Sportverenigingen kunnen vrijwilligers, trainers en coaches die in dienstverband werken een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) laten aanvragen om hen te screenen op voor de functie relevante justitiële antecedenten. Voor vrijwilligers is het aanvragen van de VOG gratis. Voorwaarde om mee te doen aan de gratis VOG-regeling is dat clubs een breder preventie- en integriteitsbeleid voeren waarvan de VOG onderdeel uitmaakt.
Naast de VOG kent de sportsector een registratielijst waar mensen op staan die tuchtrechtelijk zijn gesanctioneerd wegens seksuele intimidatie op de sportclub. Het gaat hier om grove misstappen en om misstanden die niet altijd strafrechtelijk kunnen worden opgepakt, maar wel onwenselijk zijn. Sportverenigingen kunnen bij NOC*NSF of de sportbond nagaan of vrijwilligers of trainers op de lijst staan. Hiermee kan worden voorkomen dat een trainer die tuchtrechtelijk is gesanctioneerd overstapt van de ene club naar de andere club en van de ene sport naar de andere sport om daar opnieuw slachtoffers te maken.
Daarnaast is er een meldplicht waarbij bestuurders of begeleiders in de sport verplicht zijn om te melden bij (vermoedens van) seksuele intimidatie of misbruik. Als bij een dergelijke melding blijkt dat er sprake is van een onveilige situatie dan kan de sportbond de betreffende trainer of vrijwilliger een ordemaatregel opleggen. Na een tuchtrechtelijke behandeling kan bovendien een tuchtstraf opgelegd worden, bijvoorbeeld ontzegging van de uitoefening van bepaalde functies, schorsing of royement. Zo kan herhaling van grensoverschrijdend gedrag door dezelfde trainers worden voorkomen. Indien er vermoedens zijn van een strafbaar feit wordt altijd contact opgenomen met de politie en worden betrokkenen gestimuleerd om aangifte of melding te doen bij politie.
Wat doet het kabinet om er samen met de Koninklijke Nederlandse Hockey Bond (KNHB) voor te zorgen dat deze trainers nooit meer als trainer actief kunnen zijn in de sportwereld?
Het kabinet ondersteunt de sport om alles in het werk te stellen om grensoverschrijdend gedrag aan te pakken en om ontuchtplegers te weren. Via het Sportakkoord positieve sportcultuur stimuleert de Minister voor Medische Zorg en Sport de hockeybond om te werken aan een positieve sportcultuur waarin geen plek is voor dit soort misstanden. De hockeybond en de betreffende hockeyvereniging zelf zijn aan zet om te bepalen welke trainers werkzaam zijn. Het kabinet faciliteert en stimuleert het gebruik van screeningsmogelijkheden zoals de gratis VOG-regeling voor vrijwilligers en de registratielijst ontuchtplegers waarmee verenigingen trainers kunnen screenen. Daarnaast is de sportsector onlangs gestart met een communicatiecampagne om de meldingsbereidheid bij grensoverschrijdend gedrag verder te verhogen. Het belang van melden is namelijk cruciaal, alleen als er gemeld wordt kunnen dit soort misstanden worden aangepakt.
Ziet u mogelijkheid tot uitbreiding van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, de «voetbalwet», om zo gegevensuitwisseling mogelijk te maken binnen alle vormen van sport?
Nee. De Wet Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast kent bevoegdheden toe aan burgemeesters, officieren van justitie en strafrechters die zij kunnen inzetten ter voorkoming van verstoringen van de openbare orde, onder andere bij voetbal gerelateerde overlast en overlast tijdens evenementen. De wet vormt geen basis voor het delen van gegevens, dus ook niet met en tussen sportverenigingen.
Bent u bereid te onderzoeken of een speciaal daartoe bevoegde officier van justitie de bevoegdheid kan krijgen om te zoeken naar verdachte patronen en dwarsverbanden tussen verschillende registratiesystemen, zodat pedoseksuelen niet van de ene vereniging naar de andere kunnen «hoppen»?
De huidige systemen om mensen te screenen bieden genoeg handvaten om ontuchtplegers te weren van sportverenigingen en het «hoppen te voorkomen». Zie ook antwoord 6.
In het benoemen van een speciaal daartoe bevoegde officier van justitie zie ik thans onvoldoende toegevoegde waarde.
De effectiviteit van het tijdelijk verlagen van de BTW en het invoeren van een Kinderbonus |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de IMK Policy Brief «Wie effektiv sind Mehrwersteuersenkung und Kinderbonus im Konjunkturpaket?»1
In de genoemde Policy Brief van het Duitse Institut für Makroökonomie und Konjunkturforschung (IMK) is gekeken naar resultaten van een enquête onder ruim 6.000 personen vanaf 16 jaar in Duitsland van juni 2020. Hiermee wordt een eerste, indicatief beeld geschetst van de effecten van de Duitse steunmaatregelen om gedurende de tweede helft van 2020 tijdelijk de hoogte van de btw van 19% naar 16% te verlagen2 en een eenmalig extra bedrag bovenop op het Kindgeld te verstrekken (de Kinderbonus van 300 euro). In het onderzoeksrapport wordt benadrukt dat voorzichtigheid is geboden bij de interpretatie van enquêteresultaten omdat de respondenten zich in werkelijkheid anders kunnen gedragen dan de antwoorden die ze geven. De onderzoekers benadrukken dat het daarom de voorkeur verdient om, als deze beschikbaar komt, gebruik te maken van vastgestelde economische data over bijvoorbeeld huishoudconsumptie.
In de enquête geven 3 op de 10 respondenten met kinderen aan sinds het uitbreken van de coronacrisis hogere kosten te hebben, bij huishoudens zonder kinderen gaat het om 2 op de 10. Het is niet duidelijk hoeveel de extra uitgaven precies bedragen. Hoewel geen uitvraag is gedaan naar de specifieke uitgavenposten waaraan huishoudens meer uitgeven, wijzen de onderzoekers op hogere kosten voor ICT-middelen voor het volgen van online lessen en kosten voor lunch voor huishoudens in deelstaten waar scholen dat normaal gesproken gratis aanbieden. Gelet op de bevindingen uit het Duitse onderzoek is relevant dat het Nederlandse kabinet middelen heeft vrijgemaakt voor de aanschaf van digitale leermiddelen om thuisonderwijs voor alle kinderen toegankelijk te maken. Omdat het in Nederland niet gebruikelijk is dat scholen gratis lunchen aanbieden, speelt dit effect naar verwachting geen rol voor huishoudens in Nederland met kinderen.
In een enquête uitgevoerd door het Nibud in juli, geeft 1 op de 10 respondenten aan hogere uitgaven te hebben sinds de start van de coronacrisis.3 De mate waarin de coronacrisis daadwerkelijk heeft geleid tot hogere kosten voor huishoudens met kinderen zal binnen de groep sterk variëren.
Het kabinet zet bij de steun- en herstelmaatregelen in Nederland in op ondersteuning van werkgelegenheid en bedrijvigheid om de zwaarste economische gevolgen te beperken. Het is daarnaast niet haalbaar om huishoudens te compenseren voor sterk uiteenlopende, specifieke kosten die lang niet alle huishoudens zullen maken. Wel kiest het kabinet ervoor de voorgenomen lastenverlichting voor 2021 doorgang te laten vinden en de arbeidskorting additioneel te verhogen. Hierdoor daalt het tarief in de eerste schijf ten opzichte van 2020 met 0,25 procent en stijgen de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Het kabinet ziet wel dat het voor grote gezinnen met een laag inkomen soms moeilijk kan zijn om de eindjes aan elkaar te knopen. Deze gezinnen hebben ook een groter risico om in armoede te belanden. Het kabinet verhoogt daarom het kindgebonden budget vanaf het derde kind met ruim 600 euro per kind per jaar. Gezinnen met 4 kinderen krijgen daardoor ruim 1.200 euro extra kindgebonden budget. Dit, samen met de reeds vrijgemaakte middelen voor laptops voor thuisonderwijs, maakt dat het kabinet geen noodzaak ziet tot een aanvulling op de tegemoetkoming aan ouders die reeds wordt geboden via de kinderbijslag en het kindgebonden budget. Wel vraagt het kabinet, in navolging van de motie van de leden Stoffer (SGP), Bruins (CU) en Slootweg (CDA)4, de commissie Draagkracht om mee te nemen met welke mate en wat voor soorten kosten huishoudens met kinderen te maken hebben ten opzichte van huishoudens zonder kinderen en waar mogelijk specifiek aandacht te hebben voor verschillende typen huishoudens.
Klopt het dat de Bundestag in juni van dit jaar twee maatregelen heeft genomen om de binnenlandse consumptieve vraag te stimuleren namelijk het tijdelijk verlagen van de voor belasting toegevoegde waarde (btw) (van 19 naar 16%) en het invoeren van een Kinderbonus van 300 euro per kind?
Zie antwoord vraag 1.
Weet u of de observatie in Duitsland, dat sinds het begin van de Corona-crisis huishoudens met kinderen gemiddeld meer kosten maken dan huishoudens zonder kinderen, ook opgaat voor Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat, wanneer huishoudens met kinderen sinds de corona-crisis te maken hebben met extra uitgaven, er een rechtvaardigheidsgrond is om te komen tot een maatregel zoals een Kinderbonus?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het CBS heeft berekend dat in Nederland de daling van het bbp in het tweede kwartaal voor meer dan de helft toe te schrijven is aan de sterk gedaalde consumptie door huishoudens?2
Het CBS constateert dat het bbp in het tweede kwartaal van 2020 is gekrompen met 8,5 procent ten opzichte van een kwartaal eerder. Deze daling is voor het grootste deel te verklaren uit de teruglopende huishoudconsumptie (–11,8 procent ten opzichte van dezelfde periode in 2019). Als gekeken wordt naar de bestedingscategorieën met de grootste daling valt een verband op met de contactbeperkende maatregelen tegen verspreiding van het coronavirus. Zo gaven consumenten in het tweede kwartaal van 2020 minder uit in de horeca, aan recreatie en cultuur en vervoer. Ook kosten aan zorg namen af door het uitstellen van planbare zorg. Hier lijkt aanbodbeperking dus een grotere rol te spelen dan vraaguitval. Dit wordt ook gestaafd doordat de uitgaven aan goederen waarop contactbeperkingen minder zwaar ingrepen, zoals voedingsmiddelen, woninginrichting en elektrische apparaten, juist toenamen.
Het CPB6 heeft recent geactualiseerde inzichten gepubliceerd overde gevolgen van beleidsimpulsen op diverse economische variabelen (het «spoorboekje»), zoals huishoudconsumptie. Hieruit blijkt dat een beleidsimpuls van gelijke omvang een minder verhogend effect heeft op de huishoudconsumptie als dit wordt gegeven via een verlaging van de productgebonden belastingen (zoals btw) dan wanneer dit gebeurt via een verhoging van alle brutouitkeringen (waaronder de kinderbijslag). In het onderzoek van IMK is niet specifiek onderzocht wat het consumptie-effect van de Kinderbonus is, maar geven respondenten aan hoe zij een eenmalige generieke bonus van 1.000 euro besteden. Daaruit blijkt weliswaar dat 78% van de respondenten zegt dat zij hun consumptie zullen verhogen, maar zij geven niet het volledige bedrag uit. Gemiddeld genomen wordt slechts 415 euro uitgegeven, de rest wordt gespaard of gebruikt om schulden af te lossen.
Uit het spoorboekje van het CPB blijkt dat het meest effectieve middel om de huishoudconsumptie te stimuleren het verlagen van de inkomstenbelasting is, dit sluit aan bij het beleid van lastenverlichtingen dat dit kabinet voert.
Bent u van mening dat gezien de daling van het bruto binnenlands product (bbp), die voor meer dan de helft toe te schrijven is aan de sterk gedaalde consumptie door huishoudens, er reden is om de consumptie van huishoudens te stimuleren?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het Institut fur Makrookonomie und Konjunkturforschung (IMK) tot de conclusie komt dat de Kinderbonus bij bijna 80% van de huishoudens die deze bonus ontvangen tot meer consumptie leidt?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de conclusie van het IMK dat een Kinderbonus in Duitsland een effectiever instrument is om de consumptie te stimuleren dan de tijdelijke verlaging van de btw?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat ook voor de Nederlandse economie eveneens zou kunnen gelden dat consumptiestimulering beter werkt door een Kinderbonus dan door btw-verlaging?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een overzicht geven van consumptie-uitgaven gerelateerd aan steunpakketten in andere Europese landen?
Het is niet mogelijk om een overzicht te geven van huishoudconsumptie gerelateerd aan steunpakketten in andere Europese landen. Dit komt onder andere, zoals de IMK-onderzoekers ook aangeven, data over (ontwikkelingen in) huishoudconsumptie pas met een vertraging beschikbaar komt.
Bent u bereid het Centraal Planbureau (CPB) te vragen om een gelijksoortig onderzoek te laten uitvoeren als het IMK?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Oudere chauffeur komt tot stilstand door dictaat Brussel’ |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Oudere chauffeur komt tot stilstand door dictaat Brussel»?1
Ja.
Klopt het dat de tweede brief met informatie tot nu toe (minder dan zes weken voor de ingangsdatum van de wetswijziging) nog steeds niet vanuit het ministerie is toegestuurd aan deze groep oudere (beroeps)chauffeurs? Zo ja, hoe komt dat?
De brief kon pas inhoudelijk gefinaliseerd worden nadat een besluit was genomen over het moment van de inwerkingtreding van de wet. Dit heeft meer tijd gevergd dan gepland. Inmiddels is op 25 september het inwerkingtredingsbesluit gepubliceerd (Stb. 2020, 349). Vanuit de branche is het dringende verzoek gedaan chauffeurs, vanwege de maatregelen in verband met COVID-19, iets meer tijd te geven om aan hun nascholingsverplichtingen te voldoen. Ook het CBR gaf aan inwerkingtreding per 1 december realistischer te achten. Om de branche tegemoet te komen is besloten de wetswijziging per 1 december aanstaande te laten ingaan. De branche heeft aangegeven dat deze datum werkbaar is. Dit is ook gemeld in mijn brief aan uw Kamer over de stand van zaken bij het CBR van vrijdag 25 september. De brief aan chauffeurs zal in de week van 29 september worden verzonden. De inwerkingtreding vindt dus plaats twee maanden na de verwachte verzending van de brief aan de chauffeurs die het betreft.
Klopt het dat het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) de verantwoordelijkheid heeft gekregen om deze informatie met de doelgroep te delen en de opdracht heeft gekregen om de dienstverlening op te schalen teneinde alle vragen te kunnen beantwoorden? Zo ja, wanneer was dit?
Het CBR heeft begin september de opdracht gekregen de laatste versie van de brief aan de chauffeurs te redigeren tot een meer publieksvriendelijke versie en een speciale helpdesk voor te bereiden op mogelijke vragen. Mensen kunnen die speciale helpdesk bellen om antwoord te krijgen op hun vragen.
Bent u het ermee eens dat bij tijdiger handelen van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het CBR de capaciteit doelmatiger ingezet had kunnen worden en er geen extra kosten hadden hoeven worden gemaakt? Zo ja, waarom is niet tijdiger gehandeld?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven worden de chauffeurs tijdig geïnformeerd. Het CBR heeft voldoende tijd gekregen om tijdelijk de capaciteit voor de helpdesk uit te breiden. De kosten hiervan waren reeds in 2019 voorzien.
Deelt u de mening dat de beroepschauffeurs minstens twee maanden voor de ingangsdatum van deze nieuwe wetgeving geïnformeerd hadden moeten worden over hun handelingsperspectief?
De beroepschauffeurs zijn in augustus vorig jaar opgeroepen om voor 1 april 2020 (de toen geplande inwerkingtreding) de benodigde nascholing te doen. De chauffeurs worden nu twee maanden voor de ingangsdatum nogmaals over hun handelingsperspectief geïnformeerd.
Begrijpt u dat dat beroepschauffeurs verrast zijn doordat zij niet of te laat herinnerd zijn aan het vervallen van Code 95 en erkent u dat de opleidingscapaciteit beperkt is?
Het is voorstelbaar dat een aantal beroepschauffeurs geen actie heeft ondernomen na de in augustus 2019 verzonden brief en nu verrast kunnen zijn.
Het CBR signaleert dat het aantal gevolgde nascholingscursussen sinds juni 2020 weer op het niveau ligt van voor de COVID19-crisis. Vanuit het CBR is aangegeven dat er voldoende opleidingscapaciteit in de markt beschikbaar is om deze kleiner wordende groep beroepsmatig actieve chauffeurs binnen twee maanden na te scholen. Ook de branche acht deze termijn werkbaar.
Bent u bereid om de ingangsdatum van deze wetgeving uit te stellen tot bijvoorbeeld half december 2020, zodat de oudere beroepschauffeurs uit deze doelgroep hun laatste nascholingscursussen toch nog tijdig kunnen volgen en daardoor behoed worden voor werkloosheid in economisch moeilijke tijden? Zo niet, bent u bereid naar alternatieven te kijken om deze groep bij de hand te nemen en deze groep actief te helpen om voor de ingangsdatum aan deze wetgeving te voldoen?
Ik verwijs hiervoor kortheidshalve naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de beantwoording van deze vragen zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval voor het algemeen overleg CBR op 30 september, naar de Kamer te sturen?
Ja, ik ben hiertoe bereid.
De huurtoeslag en de uitwerking van het Sociaal Huurakkoord |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u per afspraak uit het Sociaal Huurakkoord tussen de Woonbond en Aedes aangeven of de maatregel wordt omgezet in wetgeving, en wat de huidige stand van zaken is?
Afspraak uit Sociaal Huurakkoord 2018
Wetgeving
Stand van zaken
– Maximaal inflatie exclusief huurharmonisatie
–Alle huurverhoging wegens renovatie buiten huursomstijging
Wetsvoorstel Wijziging maximale huursomstijging (35 254)
Geldt in 2020.
Wetsvoorstel is per 15-02-2020 in werking getreden.
– Mogelijkheid om in prestatieafspraken hogere huursomstijging af te spreken (max. inflatie+1%punt)
Wetsvoorstel Wijziging maximale huursomstijging (35 254)
Geldt in 2020.
Wetsvoorstel is per 15-02-2020 in werking getreden.
Deze afspraak zorgt voor rechtsongelijkheid tussen huurders van woningcorporaties (die hogere huurverhoging kunnen krijgen) en huurders van andere verhuurders.
Alternatieve maatregel is uitgewerkt in het wetsvoorstel Wijziging huurverhogingsmogelijkheden en inkomensgrenzen Woningwet (35 518): maximale huurverhoging van € 25 voor zeer lage huren (<€ 300)
Schriftelijke behandeling Tweede Kamer
Het wetsvoorstel Tijdelijke huurkorting (35 516) biedt verhuurders de mogelijkheid om een tijdelijke huurkorting te geven (nu is alleen permanente huurkorting toegestaan).
in wetsvoorstel Eenmalige huurverlaging woningcorporaties (35 578) is een alternatief uitgewerkt voor de afspraak uit het Sociaal Huurakkoord: dure scheefwoners krijgen huurverlaging of kunnen om huurverlaging vragen
Beide wetsvoorstellen (35 516 en 35 578): schriftelijke behandeling Tweede Kamer
Loopt mee in het traject van het Klimaatakkoord
Naar verwachting later dit jaar informatie aan de Tweede Kamer over eventuele aanpassingen in huurbeleid- en regelgeving (zie ook 32 813, nr. 570).
Welke afspraken gelden ook voor commerciële verhuurders van gereguleerde huurwoningen? Heeft u aanvullende afspraken met deze partijen gemaakt? Wat is de stand van zaken daaromtrent?
De alternatieve maatregel voor huurbeleid individuele woningen, de maximaal € 25 huurverhoging voor zeer lage huren (<€ 300) uit het wetsvoorstel Wijziging huurverhogingsmogelijkheden en inkomensgrenzen Woningwet (Kamerstuk 35 518) gaat ook voor particuliere en commerciële verhuurders gelden. Ook de mogelijkheid tot het geven van een tijdelijke huurkorting (wetsvoorstel Tijdelijke huurkorting, Kamerstuk 35 516) zal tevens voor particuliere en commerciële verhuurders gaan gelden. Ten slotte zal ook de uitwerking van de «vergoedingentabel voor duurzaamheidsinvesteringen» mede voor particuliere en commerciële verhuurders gaan gelden.
In het kader van de coronacrisis heb ik afspraken gemaakt met de verhuurdersorganisaties over het zoveel mogelijk voorkomen van huisuitzettingen en over het toepassen van individueel maatwerk voor huurders die door de coronacrisis in betalingsproblemen zijn gekomen. Ik onderzoek de mogelijkheden om de afspraken over het zoveel mogelijk voorkomen van huisuitzettingen kan verlengen.
Vindt u dat commerciële verhuurders ook zouden moeten overgaan tot huurverlaging als de huur hoog is in relatie tot het inkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bevordert u dit?
Ik vind niet dat particuliere en commerciële verhuurders verplicht moeten overgaan tot huurverlaging als de huur hoog is in relatie tot het inkomen. De verhuurders hebben ook hun financiële verplichtingen en hun investeringsopgave in nieuwbouw en/of verduurzaming.
Maar om het voor verhuurders mogelijk te maken op verzoek van de huurder een tijdelijke huurkorting toe te kennen, is het wetsvoorstel Tijdelijke huurkorting (Kamerstuk 35 516) ingediend.
Kunt u uiteenzetten aan welke voorwaarden mensen moeten voldoen om het recht op huurtoeslag te laten herleven indien zij later weer aan de inkomens- of vermogenstoets voldoen, maar de huur is gestegen boven de maximale norm?
Aanvragers die in de jaren voor de Raad van State-uitspraken hun verworven rechten op huurgrensoverschrijding verloren door een inkomens- en/of vermogensstijging kunnen hier vanaf 24 juli 2019 wel weer aanspraak op maken.
Huishoudens die in het verleden recht op huurtoeslag hadden, kunnen na huurgrensoverschrijding een «verworven recht» hebben en hun toeslag behouden. Huurders die een verworven recht hadden en dit zijn kwijtgeraakt door bijvoorbeeld een hoger inkomen, kunnen dit laten herleven. Uiteraard is dat alleen het geval als ook aan de overige voorwaarden voor huurtoeslag is voldaan, zoals voorwaarden ten aanzien van financiële draagkracht (inkomen en vermogen).
Kunt u ingaan op de in de voetnoot vermelde casus1 en aangeven of deze persoon naar de huidige omstandigheden wel of geen (herleefd) recht op huurtoeslag heeft?
Verworven recht ontstaat wanneer door een huurverhoging de huur de liberalisatiegrens overschrijdt, maar de huurder de maand ervoor wel huurtoeslag ontving. De casus beschrijft dat de huur vanaf juli 2019 de liberalisatiegrens overschreed. De persoon ontving echter al sinds 2018 onterecht huurtoeslag omdat de inkomensgegevens niet tijdig waren aangepast. De persoon had dus geen recht op huurtoeslag in de maand voorafgaand aan de huurverhoging. Er is dus geen verworven recht ontstaan en ook geen sprake van herleefd recht op huurtoeslag.
Welke interne instructies hanteert de Belastingdienst bij vragen over het herleefde recht op huurtoeslag?
De Belastingdienst hanteert de volgende interne instructie: «Als in het verleden een periode (de periode van onderbreking is onbeperkt) van geen recht is geweest nadat er recht was bij een rekenhuur boven de maximale huur grens (van toen) en daarna voor dezelfde woning nu weer een aanvraag is gedaan mag die niet worden afgewezen op een rekenhuur boven de maximale huur grens.»
Het geautomatiseerde systeem is zodanig aangepast dat het herleven van recht automatisch zal leiden tot het wederom toekennen van huurtoeslag. Wanneer automatische toekenning niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat de aanvrager aangeeft dat het verworven recht te lang geleden is ontstaan, kijkt de Belastingdienst/Toeslagen welke informatie in archieven aanwezig is. Alleen wanneer deze informatie ook niet beschikbaar is, moet de burger aantonen dat in het verleden sprake was van een verworven recht dat nu weer kan herleven.
Vindt u het wenselijk dat commerciële verhuurders in schrijnende situaties meewerken aan huurverlaging om recht op huurtoeslag mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen?
Om het voor verhuurders – woningcorporaties, particuliere en commerciële verhuurders – mogelijk te maken op verzoek van de huurder een tijdelijke huurkorting toe te kennen, is het wetsvoorstel Tijdelijke huurkorting (Kamerstuk 35 516) ingediend. Door een tijdelijke huurkorting tot onder de maximale huurtoeslaggrens kan de huurder in aanmerking komen voor huurtoeslag. Om te voorkomen dat de verhuurder de huur na een korte huurkorting weer terugbrengt naar het oude niveau en de blijvende betaalbaarheid eenzijdig ten laste van de huurtoeslag komt, kan de verhuurder de huur na een tijdelijke huurkorting tot onder de maximale huurtoeslaggrens (2020: € 737,140) verhogen tot maximaal de maximale huurtoeslaggrens. Hiermee komt de blijvende betaalbaarheid gedeeltelijk ook ten laste van de verhuurder en wordt de misbruikgevoeligheid van de tijdelijke huurkorting beperkt.
Bent u van mening dat de huurtoeslag een hardheidsclausule zou moeten bevatten om in schrijnende situaties op wettelijke basis mensen alsnog tegemoet te kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
Sinds 7 juli 2020 is een nieuwe hardheidsclausule in de Awir opgenomen. Deze geldt voor alle toeslagen, dus ook de huurtoeslag.
Het bericht dat de Universiteit van Amsterdam (UvA) in de jacht op internationale studenten de grenzen opzoekt |
|
Harm Beertema (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat de Universiteit van Amsterdam (UvA) in de jacht op internationale studenten de grenzen opzoekt?1
Ja.
Deelt u de mening dat het inschrijven van internationale studenten door de UvA voor een voorbereidend jaar aan een andere opleiding dan de gewenste opleiding om zo verblijfsvergunningen te kunnen verkrijgen onacceptabel is en bent u voornemens om aan deze frauduleuze praktijken zo snel mogelijk een einde te maken? Zo nee, waarom niet?
De UvA is voor zover bekend de enige hoger onderwijsinstelling die een voorbereidend traject aanbiedt voor een opleiding met een numerus fixus (de opleiding Business Administration). Daarnaast kent de opleiding Politics, Psychology, Law and Economics een selectieprocedure. De UvA vraagt, volgens het onderzoek naar het voorbereidend jaar van de Landelijke Commissie Gedragscode Hoger Onderwijs, in dat geval de verblijfsvergunning aan voor een andere opleiding, zonder fixus of selectie, en het bijbehorend voorbereidend jaar.
Volgens de Gedragscode Internationale Student in het Nederlands Hoger Onderwijs, waarvan een herziene versie per 1 september 2017 van kracht is geworden, moet bij toelating voor een voorbereidend jaar al getoetst worden of de student toelaatbaar is voor de hoofdopleiding (mits het voorbereidend jaar met succes wordt afgerond). De beoordeling van de toelaatbaarheid van een internationale student tot de opleiding is de verantwoordelijkheid van de onderwijsinstelling. Het uitgangspunt hierbij is dat een student direct toelaatbaar is voor de opleiding, of dat de student na afronding van het voorbereidend jaar direct toelaatbaar is voor de opleiding. Bij opleidingen met een numerus fixus of selectie is de toelating tot de opleiding ook bij succesvolle afronding van het voorbereidend jaar nog onzeker. De Gedragscode gaat er vanuit dat de internationale student op adequate wijze wordt begeleid bij het maken van een bewuste en juiste studiekeuze. Het inschrijven van studenten voor een andere opleiding, inclusief het bijbehorend voorbereidend jaar, dan de opleiding die de student wenst te volgen, is niet in overeenstemming met de intentie van de Gedragscode. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zal hierover in overleg treden met de UvA.
Deelt u de mening dat het aanbieden van een voorbereidend jaar voor een studie met fixus, waarvoor de toelaatbaarheid allerminst zeker is, onverenigbaar met de gedragscode is, die stelt dat voorafgaand aan een voorbereidend jaar de toelaatbaarheid van een student getest moet worden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het aanbieden van een voorbereidend jaar voor een opleiding met een numerus fixus of selectieprocedure niet past bij de afspraak in de landelijke gedragscode dat de toelaatbaarheid van een student voor de hoofdopleiding al bij toelating tot het voorbereidend traject beoordeeld dient te worden. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het omzeilen van de regels van de Immigratie- & Naturalisatiedienst (IND) door de UvA een duidelijk voorbeeld is van een doorgeslagen internationalisering waarin universiteiten op nietsontziende wijze en op een zo’n grote mogelijke schaal buitenlandse studenten proberen te werven? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat internationalisering van grote waarde is voor het Nederlands hoger onderwijs, de wetenschap en de kenniseconomie. Wel ben ik van mening dat een voorbereidend traject bedoeld is voor het wegwerken van enkele specifieke achterstanden, zoals het niveau van taalbeheersing, kennis over een bepaald vak of het opdoen van vaardigheden die een student nodig heeft in het Nederlands hoger onderwijs. De IND heeft tevens te kennen gegeven met de UvA in gesprek te gaan over de werkwijze van het aanvragen van een verblijfsvergunning voor een andere opleiding dan de opleiding die de student in werkelijkheid zal gaan volgen. Zie ook mijn antwoorden op vraag 2 en vraag 3.
Bent u bereid om in kaart te brengen welke universiteiten gebruik maken van internationale wervingsagentschappen zoals «Nuohan Education & Technology» en universiteiten te verzoeken direct te banden te verbreken met dit soort internationale wervingsagentschappen en een einde maken aan het op deze wijze werven van internationale studenten? Zo nee, waarom niet?
De Landelijke Commissie Gedragscode Hoger Onderwijs heeft onderzoek gedaan naar voorbereidende trajecten. In dat onderzoek is de commissie ook ingegaan op de werving van studenten voor deze trajecten door de hoger onderwijsinstellingen danwel door de private aanbieders van de voorbereidende trajecten. Daarmee geeft dit onderzoek een beeld van de universiteiten en hogescholen die hier gebruik van maken.
De commissie heeft op basis van haar onderzoek onder andere aanbevolen om op basis van kwaliteit van onderwijs en strikte opvatting van het wegwerken van deficiënties, (stringenter) beleid te ontwikkelen ten aanzien van het actief, al dan niet via agenten, werven van studenten die (nog) niet toelaatbaar zijn. Ik stel vast dat de commissie een gedegen onderzoek heeft uitgevoerd en op basis daarvan met relevante aanbevelingen komt. De commissie heeft de VSNU en VH gevraagd om voor 1 november 2020 met een reactie op dit rapport te komen. Ik verwacht dat de koepelorganisaties deze aanbevelingen zeer serieus zullen nemen en zal hierover met hen in overleg treden.
Het bericht ‘Paris opposé au retour des règles budgétaires européennes d’avant-crise (ministre à l’AFP)’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met dit bericht, waaruit naar voren komt dat de Franse Staatssecretaris voor Europese Zaken Clément Beaune gekant is tegen de huidige Europese begrotingsregels?1
Ja ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u van het bericht dat Frankrijk nu de huidige regels maar overboord lijkt te willen zetten?
De Franse Staatssecretaris voor Europese Zaken geeft aan dat Europese begrotingsregels in algemene zin nodig zijn maar dat de regels in de huidige vorm moeten worden herzien. Het kabinet is ook van mening dat de Europese begrotingsregels, zoals vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), moeten worden herzien om de effectiviteit van de regels te verhogen.2
Deelt u de mening dat het «tijdelijk buiten werking stellen van de regels», gezien de omvangrijke coronacrisis, logisch is, maar dat na de crisis, om de muntunie in stand en stabiel te houden, er weer goede begrotingsregels zullen moeten gelden en handhaving daarvan zal moeten plaatsvinden?
Het kabinet is vanaf het begin van mening geweest dat lidstaten tijdens de Coronacrisis in staat moeten worden gesteld om de economische gevolgen te mitigeren. Daarbij is het volgens het kabinet gerechtvaardigd dat bestaande flexibiliteit binnen de begrotingsregels wordt toegepast, waaronder het activeren van de algemene ontsnappingsclausule (general escape clause – GEC).3 4 Deze clausule is bedoeld voor een periode van ernstige economische neergang in de eurozone of de EU als geheel. Het ligt voor de hand dat deze clausule wordt ingetrokken zodra de ernstige economische neergang voorbij is zodat er weer begrotingsregels gelden die consequent dienen te worden gehandhaafd.
Heeft Frankrijk dit standpunt (eerder) ook in verschillende gremia, zoals de Eurogroepvergaderingen of de Ecofinraden, geuit? Zo ja, wat is er gecommuniceerd en heeft u zich hier toen tegen verzet?
In de Eurogroep en Ecofin is de afgelopen maanden niet gesproken over wijziging van de Europese begrotingsregels.
Zijn er meer landen die eenzelfde standpunt hebben geuit? Kunt u het krachtenveld schetsen?
Tot op heden heeft geen discussie plaatsgevonden in de Eurogroep of de Ecofinraad over wijziging van de Europese begrotingsregels. Het krachtenveld is daarom nog niet duidelijk.
Hoe gaat u voorkomen dat Europese landen die zich in economisch slecht weer bevinden, de coronacrisis aangrijpen om af te zien van de Europese begrotingsregels, zoals vastgesteld in het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), dan wel deze willen versoepelen omdat dit hen beter uitkomt?
Het is volgens het kabinet gerechtvaardigd dat bestaande flexibiliteit binnen de begrotingsregels wordt toegepast, waaronder het activeren van de GEC. Deze clausule is bedoeld voor een periode van ernstige economische neergang in de eurozone of de EU als geheel. Zodra deze ernstige economische neergang voorbij is, dient de clausule weer ingetrokken te worden.
Wat zijn de risico’s voor de muntunie als er geen stevige afspraken zijn over de Europese begrotingsregels na de coronacrisis?
Het doel van de Europese begrotingsregels is het waarborgen van houdbare overheidsfinanciën. Houdbare overheidsfinanciën zijn cruciaal voor de stabiliteit en weerbaarheid van de Europese economie. Zodra de ernstige economische neergang voorbij is, dient de GEC weer ingetrokken te worden.
Hoe kijkt u aan tegen dit sluipende gevaar en de tendens van sommige Europese landen om af te willen zien van de Europese begrotingsregels of deze in hun voordeel te willen herzien?
Een eventuele wens van Europese landen om af te willen zien van de Europese begrotingsregels acht het kabinet zorgelijk. Effectieve begrotingsregels zijn cruciaal voor het waarborgen van houdbare overheidsfinanciën, en daarmee voor de stabiliteit en weerbaarheid van de Europese economie. Het kabinet blijft zich daarvoor inspannen.
In hoeverre deelt u de mening van Clément Beaune dat de huidige Europese begrotingsregels toe zijn aan herziening? Zo ja, hoe moet deze herziening er volgens u uit zien en welke huidige regels moeten gewaarborgd blijven?
Het kabinet deelt reeds voor de Coronacrisis de mening dat de Europese begrotingsregels moeten worden herzien om de effectiviteit – dat wil zeggen de mate waarin zij bijdragen aan het waarborgen van houdbare overheidsfinanciën – te verhogen.5 6 Tijdens het Algemeen Overleg Eurogroep en Ecofinraad op 9 september jl. heb ik toegezegd om voor het einde van het jaar een brede bespiegeling ten aanzien van het SGP te sturen. Deze toezegging heb ik herhaald tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen. In die toegezegde brief zal ik nader ingaan op de inzet van het kabinet voor wat betreft de mogelijk herziening van de Europese begrotingsregels.
Deelt u de mening van het Europees Begrotingscomité dat het de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de Europese begrotingsregels ten goede komt om zo snel mogelijk na te denken over de tijdspanne en voorwaarden op te stellen voor heractivering van het reguliere SGP?
Het kabinet deelt de mening dat ten behoeve van de effectiviteit van de begrotingsregels het goed is als er heldere voorwaarden worden overeengekomen op basis waarvan de GEC kan worden gedeactiveerd. De economische ontwikkelingen zijn op dit moment zeer moeilijk te voorspellen doordat deze samenhangen met de ontwikkeling van het coronavirus. Het is daardoor niet mogelijk om nu al een tijdspad vast te leggen voor het deactiveren van de GEC.
Hoe gaat u waarborgen dat, gezien de behoefte om Europese begrotingsregels te hervormen, een mogelijke versimpeling van de complexe regelgeving niet leidt tot versoepeling?
Het kabinet is alleen voorstander van een versimpeling van de begrotingsregels voor zover die de effectiviteit van de begrotingsregels ten goede komt, en zal dit te zijner tijd uitdragen in de discussies over de herziening van de begrotingsregels.
Hoe loopt het proces rond de begrotingsregels en de herziening van het SGP? Wie besluit wanneer deze regels weer geactiveerd worden en hoe verloopt deze procedure? Welke ingrijpmomenten heeft Nederland en het Nederlandse parlement?
De Commissie heeft eerder dit jaar een uitgebreide evaluatie gepubliceerd van het SGP.7 De Commissie was van plan om naar aanleiding hiervan een brede discussie te organiseren, op basis waarvan zij eventueel een voorstel zou doen voor een aanpassing van de begrotingsregels. Als gevolg van de Coronacrisis is de discussie over de herziening van het SGP stilgevallen. Het is nog onduidelijk wanneer deze discussie alsnog zal gaan plaatsvinden. Zodra deze discussie wordt geagendeerd voor de Eurogroep of Ecofinraad zal de Kamer hier middels de geannoteerde agenda en het verslag over worden geïnformeerd. De vraag of en wanneer de GEC gedeactiveerd wordt, zal naar verwachting worden besproken in het voorjaar van 2021.
Het bericht ‘Forse stijging aantal slachtoffers van kindermishandeling en seksueel geweld op chat tijdens corona’ |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Forse stijging aantal slachtoffers van kindermishandeling en seksueel geweld op chat tijdens corona» en het onderliggende onderzoek?1
Ja, ik ben bekend met het bericht en het onderliggende onderzoek van Fier.
Hoe verhoudt dit nieuwsbericht zich in uw ogen tot eerdere berichten van het Landelijk Netwerk Veilig Thuis dat daar geen toename in meldingen was tijdens de coronacrisis?2 Hoe verhoudt het zich tot het uitblijven van een toename van meldingen bij de politie?
Ten tijde van de coronamaatregelen in het voorjaar constateerden Veilig Thuis (VT) en de politie dat de coronamaatregelen niet hebben geleid tot een stijging in het aantal meldingen van huiselijk geweld en kindermishandeling. In de periode van 1 januari 2020–1 april 2020 is het aantal meldingen van zedendelicten bij de politie gedaald.
Een mogelijke verklaring voor het uitblijven van het aantal meldingen is de isolatie van gezinnen, die minder contacten buitenshuis hadden. Professionals die huiselijk geweld en kindermishandeling signaleren hadden in die periode minder contact en dus minder zicht op deze vormen van geweld die zich grotendeels achter de voordeur afspelen.
Veilig Thuis heeft ook een adviesfunctie (naast meldfunctie). In de zomer, na de introductie van de chatfunctie bij VT en de publiekscampagne van de rijksoverheid (die omstanders opriep alert te zijn op huiselijk geweld en kindermishandeling) constateerde het Landelijk Netwerk Veilig Thuis (LNVT) een landelijke toename van het aantal adviesvragen. Met name omdat steeds meer omstanders; buren, familie en vrienden via de chat en telefoon contact met VT zochten3.
Via de introductie van de chat zorgde VT voor een laagdrempeligere bereikbaarheid. Het beeld van Fier dat meer mensen de chat weten te vinden komt dus overeen met de ervaring die het LNVT heeft dat mensen VT, zowel via de chat als telefoon, weten te vinden voor advies over huiselijk geweld en kindermishandeling. Iedereen (omstanders, professionals, slachtoffers én plegers) kan contact met VT opnemen. Het blijft daarnaast van belang dat hulpverleners, onderwijs, politie en andere samenwerkingspartners in contact blijven met gezinnen en individuen en alert zijn op spanningen thuis en hierop actie ondernemen.
Hoe leest u de cijfers van een toename van het aantal meldingen van kindermishandeling, hands-on seksueel geweld, hands-off seksueel geweld en peer-to-peer seksueel geweld? Hoe leest u het feit dat het aantal personen dat melding deed van een acuut onveilige situatie erg is toegenomen?
Het is niet bekend of kindermishandeling en seksueel geweld daadwerkelijk is toegenomen tijdens de corona-maatregelen dit voorjaar. Hoewel een stijging of daling van het aantal contacten met organisaties, niet automatisch betekent dat kindermishandeling en seksueel geweld ook vaker of minder vaak voorkomen, zijn er wel zorgen dat dit toe zou kunnen nemen als gevolg van de corona-maatregelen.
In april van dit jaar hebben de Augeo Foundation en het Ministerie van VWS daarom onderzoek laten doen naar hoe de hulp aan gezinnen waar kindermishandeling of huiselijk geweld speelt werd verleend en hoe deze ervaren werd én of geweld was toegenomen tijdens de coronamaatregelen. Uit dit onderzoek kwam geen stijging naar voren van het geweld in deze gezinnen. In sommige gezinnen ging het slechter, in andere gezinnen beter. Het onderzoek is bij de Voortgangsrapportage Geweld hoort nergens thuis in juni 2020 naar de Kamer gestuurd4.
De toename van het aantal contacten, zoals bij de chat van Fier, zien we ook terug bij de chats van De Kindertelefoon, het CSG en Veilig Thuis.
De Kindertelefoon zag ten tijde van de corona-maatregelen dat aanzienlijk meer contact werd opgenomen ten opzichte van dezelfde maand vorig jaar over de volgende onderwerpen: (getuige van) huiselijk geweld, verwaarlozing, incest, verkrachting en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Daarnaast hebben de CSG’s vanaf juli 2019 een chatfunctie ingericht, om de drempel om hulp te zoeken na seksueel geweld bij een CSG te verlagen. In 2020 was groei te zien in de aantallen mensen die anoniem contact zocht via de CSG chatfunctie. Die groei zette de eerste drie maanden van 2020 door. In april was een kleine daling waar te nemen, maar vanaf mei zijn de aantallen weer gegroeid en maandelijks toegenomen. De groei vanaf mei had mede te maken met het effect van de actie #nietjouwschuld, waarbij een brief online is verspreid, gericht aan kinderen die thuis seksueel misbruikt worden. De chatfunctie van Veilig Thuis wordt eind van het jaar geëvalueerd.
Zoals in het rapport van Fier wordt gesteld, kan een verklaring voor de toename van het aantal adviesvragen over kindermishandeling en verschillende vormen van seksueel geweld tijdens de corona-maatregelen zijn dat slachtoffers meer tijd hadden om na te denken over (eerdere) gebeurtenissen, waardoor ze er nu met iemand over wilden praten. Dat geldt ook voor jongeren die te maken hebben gehad met online seksueel geweld. Ook kan een rol gespeeld hebben dat mensen in de nabije omgeving van het slachtoffer meer op afstand kwamen te staan. De stijging op de chat zou in dat geval (deels) verklaard kunnen worden door een behoefte om laagdrempelig te praten over wat ze meemaakten.
Het gegeven dat sprake was van een toename van het aantal mensen die te maken hadden met een acuut onveilige situatie (van minder dan zeven dagen geleden) is mogelijk te verklaren dat zij zich tijdens de lockdown (thuisisolatie) meer stress ervaarden. Waar voorheen ontspanning en/of afleiding kon worden gezocht in de omgeving, was dit door thuisisolatie niet meer mogelijk. Anderzijds kunnen sommigen juist minder stress en druk hebben ervaren door afname van contacten met mensen buiten het gezin. Een chat-functie biedt mensen in onveilige situaties een relatief laagdrempelige mogelijkheid om te praten over hun ervaringen en te vragen om hulp/advies. Mogelijk is er geen sprake van een stijging, maar een verplaatsing van reguliere hulp naar digitale en meer laagdrempelige hulplijnen.
Hoe leest u het feit dat naast acuut onveilige situaties in situaties die al een jaar duren, ook acuut onveilige situaties in situaties die zich pas minder dan zeven dagen voordoen is gestegen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de conclusie dat, alhoewel het niet met zekerheid te stellen is dat er een daadwerkelijke toename is van kindermishandeling, de stijging van 470 naar 851 meldingen wel een teken aan de wand is en een groot punt van zorg is? Op welke wijze is in de brede corona-aanpak aandacht voor kinderen in dit soort kwetsbare situaties?
Dit signaal bevestigt onze zorgen om kinderen in kwetsbare situaties ten tijde van de coronacrisis. Spanningen kunnen oplopen, doordat gezinnen meer bij elkaar thuis zijn en ontspanningsmogelijkheden (voor sommigen) wegvallen. Daarom is in het voorjaar door het kabinet een reeks maatregelen genomen gericht op een mogelijk risico van huiselijk geweld en kindermishandeling. Zo is ten tijde van de sluiting van de scholen gezorgd voor (nood)opvang van kinderen uit kwetsbare gezinnen. Ten tijde van de tweede golf is het daarom belangrijk dat kinderen naar school kunnen blijven gaan. Ook is gezorgd voor beschikbaarheid van hulplijnen en chatmogelijkheden, Mind Korrelatie voor opvoedhulp bij spanningen, naast de reguliere hulplijnen zoals De Kindertelefoon en De Luisterlijn. Verder is een landelijke campagne gevoerd, gericht op omstanders en slachtoffers van huiselijk geweld en kindermishandeling. De chatfunctie bij Veilig Thuis is geïntroduceerd. Tot slot zijn professionals extra geattendeerd op de kind-check en het gebruik van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Hiervoor is, in samenwerking met het NJi en RIVM, een factsheet gemaakt voor professionals over het opvolgen van de meldcode in deze crisis.
Hoe duidt u het gegeven dat, waar een afname van meldingen van seksuele uitbuiting vanwege stilstand van de prostitutie werd verwacht, dit niet heeft plaatsgevonden?
De duiding hiervan is lastig. Denkbaar is dat door corona de reeds bestaande uitbuitingssituaties meer aan het licht komen en leiden tot meer online hulpvragen. Zo kan het zijn dat door het stilleggen van de prostitutie, jongeren die gedwongen werden om in de prostitutie te werken nu meer tijd hadden om te verkennen welke hulp zij kunnen krijgen om hun situatie te verbeteren. Tegelijkertijd kan hun situatie juist door het stilleggen van de prostitutie nog nijpender geworden zijn, waardoor zij tot hulpvraag overgingen. Zonder een nadere analyse blijft dit echter speculeren. Mede hierom ben is het goed dat CoMensha het initiatief heeft genomen om samen met andere partijen nader onderzoek te doen naar de impact van corona-maatregelen op mensenhandel.
Deelt u de conclusie dat een bericht als dit, de meerwaarde aantoont van de slachtoffergerichte en laagdrempelige hulpverlening van Fier? Op welke wijze wordt Fier in voldoende mate in staat gesteld om deze hulpverlening aan first disclosers te blijven bieden en waar nodig te intensiveren?
Slachtoffergerichte en laagdrempelige hulpverlening via een chatfunctie wordt steeds meer toegepast en lijkt te voorzien in een behoefte. Fier is dan ook niet de enige organisatie die een chatfunctie biedt. Er zijn steeds meer instanties die ook digitale hulpverlening hebben, zoals De Kindertelefoon, VT en de Centra Seksueel Geweld (CSG).
Zoals eerder aangegeven zijn er verschillende digitale hulplijnen. De Kindertelefoon heeft een chatfunctie waar kinderen en jongeren terecht kunnen met allerlei problemen en vragen. Deze laagdrempelige basisvoorziening moet voor alle kinderen in ons land beschikbaar zijn en daarom is er voor De Kindertelefoon een wettelijke basis gecreëerd en wordt deze vanuit het Ministerie van VWS gefinancierd.
Voor het bieden van (jeugd)hulp aan slachtoffers van kindermishandeling of seksueel geweld, zijn gemeenten verantwoordelijk. Fier heeft specifieke deskundigheid als het gaat om hulp aan slachtoffers van huiselijk geweld, kindermishandeling en seksueel geweld. Gemeenten kunnen voor hulp aan slachtoffers gebruik maken van de hulp en expertise die organisaties, zoals Fier bieden. Via het Landelijk Transitie Arrangement (LTA), een landelijk raamcontract, kunnen gemeenten de hulp bij Fier inkopen. Op deze wijze wordt Fier in staat gesteld om hulpverlening te bieden aan minderjarige slachtoffers. Zowel Veilig Thuis als de CSG’s worden ook door de gemeenten gefinancierd.
Fier ontvangt daarnaast ook middelen vanuit fondsen en subsidie voor specifieke projecten. Zo is er samenwerking met NOC/NSF over chatmogelijkheden voor sporters die te maken hebben met seksuele intimidatie of seksueel misbruik en is gemeente Rotterdam met Fier een pilot gestart om de chat open te stellen voor Rotterdamse jongeren die te maken hebben met seksuele en criminele uitbuiting.
Op welke wijze vindt ook proactief online outreach plaats naar slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties? Wanneer zal een programma hiertoe worden opgesteld in lijn met de aangenomen motie Van der Graaf c.s. (31 015, nr. 186)?
Via de meerjarencampagne «Wat kan mij helpen» wordt ingezet om slachtoffers van seksueel geweld proactief te bereiken en hen ertoe te zetten om hulp te zoeken. Dat geldt niet alleen voor mensen die het net is overkomen, maar ook voor diegenen die klachten hebben door ingrijpende ervaringen die langer geleden hebben plaatsgevonden. Het online proactief benaderen van slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties is met de huidige techniek nog niet mogelijk. Daarvoor zal eerst meer onderzoek nodig zijn.
In lijn met de motie Van der Graaf c.s. wordt nader onderzocht hoe een online outreach programma ingezet kan worden voor een proactieve benadering van (potentiële) slachtoffers van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting. Uit verkennende gesprekken, met onder meer vertegenwoordigers van de politie, het OM, Slachtofferhulp en gemeenten, is gebleken dat een proactieve benadering zeer interessante toepassingen kent. Tegelijkertijd vraagt een dergelijke online tool om een complexe ICT-infrastructuur en roept deze enkele privacy-vraagstukken op. De mogelijkheden worden momenteel onderzocht (met focus op slachtoffers van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting). Wanneer voldoende borging van een dergelijke tool is bereikt, kunnen methodes worden onderzocht voor doelgroep verbreding.
Welke lessen kunnen uit deze periode worden getrokken voor de hulpverlening aan en het vergroten van de meldingsbereidheid onder slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties? Bent u bereid overkoepelend onderzoek mogelijk te maken naar de gevolgen van de coronacrisis voor geweld in afhankelijkheidsrelaties en de lessen die verschillende hulpverleningsinstanties en opsporing hieruit kunnen trekken voor de toekomst?
Het is belangrijk lessen te trekken uit deze periode van ingezette corona-maatregelen. Zo hebben de partijen die betrokken zijn bij het jeugdbeleid en hulpverlening gezamenlijk ervaringen gedeeld en geëvalueerd. Ook zijn binnen het ministerie de geleerde lessen verzameld. Een van de lessen met betrekking tot geweld is dat iedereen (professionals en omstanders) alert moet blijven als (live-)contactenmogelijkheden wegvallen, en daarmee ook een zicht op gezinnen/problematiek en ontspanningsmogelijkheden voor mensen wegvallen. Vooral bij kwetsbare gezinnen, waar problemen spelen, is het belangrijk op enigerlei wijze contact te blijven houden en alert te zijn bijvoorbeeld met de kindcheck. Zoals gesteld in de beantwoording bij vraag 4 is onderzoek gedaan of geweld in gezinnen waar al kindermishandeling of huiselijk geweld speelde is toegenomen tijdens de coronamaatregelen. In dit onderzoek zijn ook de ervaringen met én van de hulpverleningsorganisaties meegenomen.
Het is belangrijk dat slachtoffers zelf eenvoudig en laagdrempelig hulp kunnen vragen. Daarom startte de chatfunctie bij Veilig Thuis en het codewoord bij de apothekers ten tijde van de lockdown. Daarnaast inventariseert Movisie welke onderzoeken zijn uitgebracht naar de effecten van de corona-crisis op huiselijk geweld en kindermishandeling en welk onderzoek nog loopt. Verder start via Zon/Mw een onderzoek uitgevoerd door het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) naar de omvang, aard en ernst van huiselijk geweld ten tijde van de corona-crisis.
Kunt u deze vragen indien mogelijk beantwoorden voor het algemeen overleg zeden van 6 oktober aanstaande?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
Het delen van genetisch testmateriaal van Nederlanders met de Verenigde Arabische Emiraten. |
|
Kees Verhoeven (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Lab in Abu Dhabi gaat Nederlandse coronatests analyseren»?1
Ja.
In welk stadium zijn de onderhandelingen op dit moment met de laboratoria in de Verenigde Arabische Emiraten?
De onderhandelingen over het versturen van materiaal naar de Verenigde Arabische Emiraten zijn inmiddels stopgezet.
Op welke wijze valt de verwerking van genetisch materiaal, in dit geval bijzondere persoonsgegevens, door een laboratorium in de Verenigde Arabische Emiraten, onder Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)?
Er is zeer intensief en constructief gekeken naar alle aspecten die u noemt en ook zijn verschillende oplossingen verkend om alle privacy- en beschermingsrisico’s af te dekken. Er was sprake van een beperkt restrisico, en aangezien op dat moment ook al andere, meer duurzame oplossingen waren gevonden om de testcapaciteit te vergroten, is besloten de onderhandelingen stop te zetten.
Wordt gekeken naar het anonimiseren of pseudonimiseren van het genetisch materiaal zodat dit niet herleidbaar is tot individuen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Staan de Verenigde Arabische Emiraten op de lijst met derde landen met een passend beschermingsniveau voor internationale overdracht van gegevens, en die dus goedgekeurd zijn door de Europese Commissie? Zo nee, welke maatregelen zult u dan moeten nemen alvorens een overdracht van deze bijzondere persoonsgegevens mogelijk zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de zorgen wegnemen dat er een kans bestaat op misbruik van genetisch materiaal met andere doeleinden – zoals bijvoorbeeld in het strafrecht of met betrekking tot toelating tot het land?
Informeert u de Kamer nader als de contracten met de laboratoria in de Verenigde Arabische Emiraten eenmaal zijn afgerond?
Het bericht ‘Gemeente Venlo zoekt naar andere locatie voor beachveld’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «gemeente Venlo zoekt naar andere locatie voor beachveld»?1
Ja.
Waar kijkt u zelf liever naar: vrouwen die in bikini beachvolleybal spelen of bebaarde mannen in djellaba’s waar geheel bedekte personen twee meter achteraan sjokken?
Over mijn visuele voorkeuren doe ik geen uitspraken.
Als de bezwaarmakende moskee tegenover uw huis zou staan, wat zou dan uw advies aan het college van burgemeester en wethouders van Venlo zijn geweest inzake het zedengezever van het moskeebestuur?
Bij iedere lokale kwestie is het zaak goed te luisteren naar betrokken partijen en een besluit te nemen dat zoveel als mogelijk recht doet aan alle betrokkenen. Daarbij vind ik kwalificaties als «gezever» overigens niet passend.
Deelt u de mening dat onze vrije westerse cultuur zich nooit dient aan te passen aan islamitische eisen? Zo ja, waarom wel?
In onze democratische rechtsstaat staat het iedereen vrij zijn of haar mening te uiten en wordt eenieder gelijk behandeld, ongeacht zijn of haar godsdienst. Er is geen sprake van «eisen» wanneer burgers gebruik maken van hun recht bezwaar aan te tekenen tegen een genomen of te nemen besluit van een bestuursorgaan, in dit geval de gemeente Venlo.
Bent u bereid uw invloed ten volle aan te wenden teneinde zorg te dragen voor een verplaatsing van de moskee naar een ander land in plaats van verplaatsing van het beachvolleybalveld, zodat het gebouw waarin de moskee nu gehuisvest is omgevormd kan worden tot beachvolleybalhal? Zo nee, waarom niet?
Nee, het betreft hier een lokale aangelegenheid.
De toegankelijkheid van gemeentelijke websites. |
|
Attje Kuiken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Overheden lappen regels voor toegankelijke websites aan hun laars»?1 en herinnert u zich de antwoorden op de eerdere schriftelijke vragen van de leden Kerstens en Kuiken (beiden PvdA) over hetzelfde onderwerp (antwoorden ontvangen 22 april 2020)?2
Ja.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat ieder mens kan deelnemen in de samenleving en dat het daarmee essentieel is dat de overheid toegankelijk is voor iedereen, ook voor mensen met een beperking?
Ja. Daarom heb ik de afgelopen jaren werk gemaakt van digitale inclusie. Want iedereen moet kunnen meedoen, óók in de informatiesamenleving. Het kabinetsplan voor digitale inclusie is in december 2018 gepresenteerd. De toegankelijkheid van de online informatie en dienstverlening van de overheid maakt deel uit van dat plan en de uitvoering ervan is in volle gang.3
Herkent u het beeld dat op dit moment de toegankelijkheid van overheidswebsites nog steeds onvoldoende is, en dat er slechts zeventig van de tweeduizend in kaart gebrachte overheidswebsites voldoen aan de wettelijke eisen? Zo ja, waarom is de toegankelijkheid van deze websites nog steeds onvoldoende, terwijl er in 2018 al verbetering is beloofd? Zo nee, waarom zijn deze websites in haar huidige vorm volgens u voldoende toegankelijk?
Het beeld is juist dat de toegankelijkheid van overheidswebsites op dit moment nog niet op het gewenste niveau is. Het beeld dat wordt geschetst in het bericht van de NOS behoeft echter enige toelichting. In het antwoord op de vragen 4, 5 en 6 wordt daarop nader ingegaan.
Hoe kan het dat het kabinet dit probleem al sinds 2015 als zorgwekkend bestempelt maar dat het probleem op dit moment nog steeds in zo veel gemeenten niet is verholpen?
De wettelijke verplichting die op 23 september 2020 is ingegaan voor alle overheidswebsites houdt in dat overheidsinstanties «de noodzakelijke maatregelen» moeten nemen om hun websites toegankelijker te maken. Tevens dienen overheidsinstanties daarover verantwoording af te leggen in een openbare, gestandaardiseerde toegankelijkheidsverklaring. Deze verklaringen bieden een beeld van de mate van toegankelijkheid van websites. Enkel bij verklaringen met de status «voldoet volledig» wordt aan alle toegankelijkheidseisen voldaan. Inmiddels is voor 20184 websites een toegankelijkheidsverklaring gepubliceerd. De waarde van de verklaringen is dat het heeft geleid tot aanzienlijk meer inzicht in de mate van toegankelijkheid van overheidswebsites. Gevolg van dat inzicht is dat overheidsinstanties doelgerichter maatregelen kunnen nemen om de toegankelijkheid verder te verbeteren. Doel is het bereiken van genoemde status «voldoet volledig»; de statussen «eerste maatregelen genomen» en «voldoet gedeeltelijk» zijn de tussenstappen op weg naar het einddoel. Vermeldenswaardig is dat de openbare verklaringen belanghebbenden in staat stellen om actief bij te dragen aan de verbetering van de toegankelijkheid. Een aansprekend voorbeeld hiervan is de Toolkit toegankelijke gemeentewebsites die is ontwikkeld door Ieder(in), het netwerk voor mensen met een beperking of chronische ziekte.5
Sinds de publicatie van de Europese webtoegankelijkheidsrichtlijn in 2016 is veel werk gemaakt van het vergroten van bewustwording rondom toegankelijkheid. Zo is de nieuwe verplichting op verschillende manieren bij overheidsinstanties onder de aandacht gebracht; via informatiebijeenkomsten, workshops, webinars, publicaties, antwoorden op veel gestelde vragen en een informatieve website www.digitoegankelijk.nl. Ook is actief gestuurd op publicatie van toegankelijkheidsverklaringen vóór 23 september. Dit heeft niet het gewenste resultaat gehad, want nog niet alle overheidswebsites hebben een toegankelijkheidsverklaring. In de praktijk blijkt er niet zozeer sprake te zijn van onwil om toegankelijkheidsproblemen te verhelpen, maar van belemmeringen die worden ervaren. De meest voorkomende redenen die worden opgegeven waarom websites nog niet (volledig) toegankelijk zijn, zijn te weinig kennis, beperkt organisatorisch vermogen, beperkte middelen en te weinig bestuurlijke betrokkenheid.6 Door meer prioriteit te geven aan digitale toegankelijkheid zijn de genoemde belemmeringen weg te nemen.
Na 23 september is in kaart gebracht welke overheidsinstanties nog geen invulling hebben gegeven aan de wettelijke verplichting. Dat overzicht wordt door het Ministerie van BZK actueel gehouden aan de hand van de nieuw gepubliceerde verklaringen op www.toegankelijkheidsverklaring.nl.
Om zo snel mogelijk alsnog alle overheidsorganisaties een toegankelijkheids-verklaring te laten publiceren, worden in elk geval de komende maanden alle gemeenten, waterschappen, provincies en rijksoverheidsorganisaties zonder een (geldige) verklaring benaderd door toegankelijkheidsteams van de overheid en het expertisecentrum Digitoegankelijk. De teams wijzen de organisatie op de wettelijke verplichting dat voor elke website ten minste een toegankelijkheidsverklaring moet worden gepubliceerd. De benaderde overheidsinstanties dienen in kaart te brengen hoeveel websites onder hun verantwoordelijkheid vallen, dienen voor elke in kaart gebrachte website de belangrijkste verbetermaatregelen te benoemen en vervolgens een toegankelijkheidsverklaring op te stellen.
Ook de overheden die een verklaring hebben gepubliceerd met status «voldoet niet» worden benaderd. Ook zij worden aangespoord om verbetermaatregelen te nemen en op basis daarvan hun toegankelijkheidsverklaring bij te werken. Deze toegankelijkheidsteams gaan overheden niet alleen aanjagen om de toegankelijkheid te verbeteren, maar zullen ook adviseren over het wegnemen van de organisatorische obstakels die het volledig voldoen aan de eisen in de weg staan. Het effect van de inzet van deze teams zal nog voor het einde van dit jaar zichtbaar worden bij mijn eigen ministerie en bij andere onderdelen van de rijksoverheid en voor medeoverheden in de eerste maanden van 2021.
Wat heeft u tot nu toe ondernomen om de toegankelijkheid van overheidswebsites te verbeteren? Waarom heeft dit niet tot een beter resultaat geleid?
Zie antwoord vraag 4.
Wat bent u voornemens te doen om deze problemen te verhelpen en zodoende de toegankelijkheid voor een ieder in onze samenleving te waarborgen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe lang gaat het duren voordat u «handhavend» zal optreden tegen gemeenten die niet bereid zijn dit probleem te verhelpen en welke middelen heeft u daartoe tot uw beschikking?
In de laatste alinea’s van de vorige vraag ben ik reeds ingegaan op de maatregelen die achterblijvende overheidsinstanties moeten aanzetten tot actie.
In aanvulling daarop: de vooruitgang in toegankelijkheid zal de komende jaren worden gemeten aan de hand van de stand in het register op peildatum 23 september 2020. En dan niet door enkel te kijken naar verklaringen met status «voldoet volledig», maar ook naar de andere nalevingsstatussen, naar de verbetermaatregelen en naar de erbij horende planning die overheidsinstanties in hun verklaringen hebben opgenomen. In december 2021 moeten de lidstaten voor het eerst aan de Europese Commissie rapporteren over de voortgang van de toegankelijkheidsverplichting. Ook de Tweede Kamer zal deze rapportage ontvangen.
De bepalingen over toezicht en handhaving zullen in de komende Wet digitale overheid (Wdo) na inwerkingtreding van toepassing zijn op het, nu nog tijdelijk, Besluit digitale toegankelijkheid overheid. Het toezicht tussen overheden wordt interbestuurlijk vormgegeven. Zo zijn in geval van gemeenten en waterschappen de gemeente- en waterschapsraden verantwoordelijk voor de horizontale controle op de naleving en de provincie voor het verticale toezicht. De Wdo ligt momenteel ter behandeling in de Eerste Kamer.
De nieuwe aanpak vergt gewenning, zowel voor overheidsorganisaties als voor de organisaties die een rol gaan spelen in het toezicht op digitale toegankelijkheid, zoals provincies, provinciale staten, gemeente- en waterschapsraden. De eerste praktijkervaringen zijn opgedaan en andere Europese lidstaten bevinden zich in dezelfde fase. In december 2021 moeten de lidstaten voor het eerst aan de Europese Commissie rapporteren over de voortgang van de toegankelijkheidsverplichting. Ook de Tweede Kamer zal deze rapportage ontvangen.
Flexibele pensioenpremies |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ook experts PGGM willen aanpassing pensioenakkoord» van 17 september 2020?1
Ja
Hoe beoordeelt u het voorstel van deze PGGM experts voor een flexibele pensioenpremie?
PGGM heeft de resultaten van een door hen uitgevoerd onderzoek gedeeld (Zie: https://www.pggm.nl/blogs/ variabele-premie-geeft-beter-pensioen). PGGM heeft inzichtelijk gemaakt hoe een variabele premie in geval van individuele pensioenopbouw bij kan dragen aan het optimaal spreiden van inkomen en consumptie over het leven. Het PGGM-onderzoek bevestigt de al langer bestaande economische theorie dat iedere vergroting van het risicodraagvlak, bijvoorbeeld door een flexibele premie, hieraan een positieve bijdrage levert en welvaartsverhogend is. Dat geldt ook voor andere elementen die het risicodraagvlak vergroten, zoals een variabele beleggingsmix en een variabele pensioenleeftijd. PGGM wijst overigens ook nadrukkelijk op de nadelen van een variabele premie, zoals het risico dat premies bij financiële tegenvallers soms zeer hoog zouden moeten worden om de welvaartswinst die uit de PGGM-berekeningen naar voren komt, vast te kunnen houden. Er zijn dan soms premies nodig van wel 50%. Dit gaat uiteraard ten koste van andere belangrijke economisch wenselijke uitkomsten, zoals behoud van koopkracht, stabiele lasten voor werkgevers en zoveel mogelijk macro-economische stabiliteit.
Is de mogelijkheid van een flexibele pensioenpremie binnen een bepaalde bandbreedte door uw ministerie eerder onderzocht?
Bij de invulling van het nieuwe contract, zoals weergegeven in de Hoofdlijnennotitie Pensioenakkoord, is het uitgangspunt geweest dat de verhouding tussen de premie en de afgesproken pensioendoelstelling periodiek door decentrale sociale partners wordt besproken. Dat zal naar verwachting minimaal 5-jaarlijks gebeuren, omdat er dan een nieuw advies van de Commissie Parameters zal zijn dat invloed kan hebben op de balans tussen premie en pensioendoelstelling. Er zullen echter geen belemmeringen worden opgeworpen om die balans door sociale partners met een andere frequentie te beoordelen. Het is de verantwoordelijkheid van sociaal partners. Dit betekent dat de hoogte van de premie bijvoorbeeld ook jaarlijks door decentrale sociale partners in ogenschouw genomen zou kunnen worden. Zoals hierboven al aangegeven, kunnen er ook goede redenen zijn waarom een jaarlijkse aanpassing van de premie door sociale partners niet wenselijk wordt gevonden.
Bent u van mening dat een flexibele pensioenpremie het eenvoudiger maakt voor werkgevers en sectoren om in te varen?
In het antwoord op vraag 3 geef ik aan dat de wetgever geen belemmeringen zal opwerpen om binnen de fiscale grenzen een flexibele pensioenpremie af te spreken.
Een variabele premie maakt invaren – het omzetten van opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten naar pensioenvermogens en -uitkeringen in het nieuwe contract – niet eenvoudiger. De toekomstige premie-inleg in het nieuwe contract, en de mate van flexibiliteit van deze premies, hebben immers geen invloed op het bestaande pensioenvermogen van een pensioenfonds dat zal worden ingevaren. Wel zal voor maximaal 10 jaar extra fiscale premieruimte worden geboden ten behoeve van de compensatie van de afschaffing van de doorsneesystematiek, zodat sociale partners deze compensatie evenwichtig vorm kunnen geven.
Vindt u dat een flexibele pensioenpremie bijdraagt aan meer draagvlak voor een collectieve pensioenregeling?
Op decentraal niveau zullen sociale partners zich buigen over de gewenste mate van collectiviteit in de pensioenregeling. Een pensioenpremie die omhoog of omlaag kan bij financiële schokken is een van de manieren om het risicodraagvlak van de pensioenregeling te vergroten. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 sluit het Pensioenakkoord niet uit dat decentrale sociale partners periodiek bezien of de hoogte van de vastgestelde pensioenpremie voldoende is om de afgesproken pensioendoelstelling naar verwachting te behalen.
Bent u bereid om te onderzoeken of een flexibele pensioenpremie er uiteindelijk toe leidt dat meer werkgevers overstappen naar een DC-regeling?
Aan de decentrale arbeidsvoorwaardentafel wordt de hoogte van de premie vastgesteld, voor een bepaalde periode, passend bij de afgesproken pensioendoelstelling. Indien decentrale sociale partners het wenselijk achten de – in beginsel vaste – premie jaarlijks aan te passen dan sluit het Pensioenakkoord die mogelijkheid niet uit. Een onderzoek acht ik om die reden niet nodig.
Hoe beoordeelt u dit voorstel voor flexibele pensioenpremies in het licht van de doelstelling om het pensioenstelsel eenvoudiger en transparanter te maken?
Een belangrijke doelstelling van het Pensioenakkoord was de mogelijkheid voor sociale partners om te komen tot stabiele premies. Een stabiele pensioenpremie leidt tot meer stabiliteit in de werkgeverslasten, maar heeft ook voordelen in de uitvoering en de communicatie aan deelnemers. Dat neemt niet weg dat het in bepaalde omstandigheden door sociale partners wenselijk kan worden gevonden om de premie aan te passen, bijvoorbeeld omdat een herijking van de parameters tot een hernieuwde overweging van de balans tussen premie en pensioendoelstelling leidt. Dat kan overigens ook betekenen dat de premie constant wordt gehouden en de pensioendoelstelling wordt aangepast of beide tegelijkertijd. Die afweging is volledig aan decentrale sociale partners.
Bent u bereid om te onderzoeken of er draagvlak is bij vakbonden en werkgeversvertegenwoordigers voor het voorstel van de PGGM experts voor flexibele pensioenpremies? In hoeverre past dit voorstel in de afspraken van het pensioenakkoord?
Zoals hierboven aangegeven, past een variabele pensioenpremie nadrukkelijk binnen de kaders van het Pensioenakkoord. PGGM geeft dit ook aan op de website waarop het onderzoek is gepubliceerd.
Het artikel ‘Krotbeleggen: ‘triest’ spel van een beursfonds drijft gemeentes tot wanhoop’ |
|
Roald van der Linde (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Krotbeleggen: «triest» spel van een beursfonds drijft gemeentes tot wanhoop»?1
Ja.
Kunt u reageren op de beschreven praktijk? Hebt u hierover contact met de betrokken gemeenten of met de VNG?
Het is in het algemeen onwenselijk dat gebouwen en monumenten slecht worden onderhouden, los van het motief waarmee van het noodzakelijke onderhoud wordt afgezien. Dat kan de monumentale waarde van een bouwwerk aantasten en het bouwwerk kan een gevaar opleveren voor gebruikers en de omgeving.
Gemeenten zijn in dit soort gevallen het bevoegd gezag voor toezicht en handhaving. Elke gemeente heeft dezelfde mogelijkheden om op te treden. Zij kunnen handhavend optreden op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) respectievelijk de Woningwet wegens achterstallig onderhoud. De kosten van de herstelmaatregelen en de ambtelijke kosten die daarmee gepaard gaan, kunnen op de eigenaar worden verhaald. Als het gaat om monumenten, verleent de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) desgevraagd assistentie bij handhavingszaken. Dat gebeurt ook in het geval van Huis Ivicke.
De eigenaar van dit pand heeft noodzakelijke instandhoudingsmaatregelen niet uitgevoerd. De gemeente Wassenaar is daarom een bestuursrechtelijk handhavingstraject gestart om de eigenaar hiertoe te bewegen. Daarnaast heeft de gemeente bij de politie aangifte gedaan van opzettelijke verwaarlozing van het rijksmonument. De last onder bestuursdwang heeft als resultaat gehad dat de eigenaar op 4 januari 2020 is begonnen met het uitvoeren van een aantal door de gemeente voorgeschreven noodmaatregelen, zoals het opnieuw wind- en waterdicht maken van de dakkapellen. Inspecteurs van de gemeente Wassenaar constateerden echter dat de werkzaamheden niet op de juiste manier werden uitgevoerd en hebben de werkzaamheden stilgelegd. Hierna heeft de eigenaar een kort geding aangespannen. Volgens het vonnis dat het Financieel Dagblad in handen heeft, concludeerde de rechter «dat het plan van de eigenaar op sommige punten afwijkt van de eerder opgelegde bestuurslast, waardoor de gemeente terecht mocht vrezen voor «een overtreding». Mede gelet op het «algemeen belang» mocht de gemeente de boel stilleggen.» 2
Deelt u de mening dat het bewust laten verkrotten van monumenten omwille van grondposities niets meer of minder is dan parasiteren op de samenleving? Deelt u het moreel appèl dat de Wassenaarse VVD heeft gedaan?
Het is niet wenselijk als monumenten niet goed worden onderhouden. De aanleiding en motieven om monumenten niet te onderhouden, lopen uiteen en zijn vaak lastig te achterhalen. Maar als een monument bewust niet wordt onderhouden, is dat vanzelfsprekend zeer onwenselijk.
Een moreel appèl op beleggers om niet te investeren in ondernemingen die bewust monumenten laten verkrotten, is sympathiek. Tegelijkertijd mag verondersteld worden dat beleggers in dit beursfonds in de regel over voldoende kennis en ervaring beschikken om de aanzienlijke risico’s te zien van ondernemingen die bewust monumenten laten verkrotten. De grondposities zijn veel minder rooskleurig dan wellicht door één van de geïnterviewden in het artikel in het Financieel Dagblad wordt verondersteld. De praktijk van het verkrotten van een monument wijzigt namelijk niet de status en de bescherming die het monument op grond van de aanwijzing als monument geniet. De eigenaar van een monument kan, zoals hiervoor in vraag 2 is weergegeven, door de gemeente worden gedwongen om herstelmaatregelen te treffen waarbij de kosten van de herstelmaatregelen en de daarbij gepaard gaande ambtelijke kosten in principe op de eigenaar worden verhaald. Uitbreidings -of verbouwingsmogelijkheden van een monument zijn beperkt en alleen mogelijk als daarvoor vooraf vergunning wordt verleend. Bestemmingsplanregels die van toepassing zijn op monumenten, zijn doorgaans conserverend van aard. Ook in Wassenaar is dat het geval. Het is aan de gemeente om te beslissen om meer bouwmogelijkheden te bieden. De gemeenteraad van Wassenaar heeft recent het conserverende karakter van percelen met een monumentaal karakter nog eens onderstreept door in 2018 het Paraplubestemmingsplan Cultureel Erfgoed Wassenaar (gewijzigd) vast te stellen.
Is het mogelijk vennootschappen van de beurs te weren als hun activiteiten rechtstreeks ingaan tegen elk maatschappelijk belang? Zo ja, geldt dat alleen voor nieuwe noteringen of ook voor vennootschappen waarvan de aandelen reeds genoteerd zijn? Is de bestaande wet- en regelgeving hiervoor toereikend, welke middelen staan ter beschikking en wie moet die inroepen? Welke rol heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) hierin?
De Europese Noteringsrichtlijn stelt regels over de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd.3 Marktpartijen die een effectenbeurs exploiteren kunnen op basis van deze richtlijn zelf regels stellen over de notering van effecten op de door hen geëxploiteerde effectenbeurzen. Euronext heeft deze bepalingen opgenomen in het Euronext Rule Book. Dit Rule Book kent algemene noteringsvereisten voor effecten en de uitgevende instellingen. Euronext kan een aanvraag tot toelating tot de handel van een effect op haar markten weigeren op basis van iedere passende reden, waaronder begrepen de situatie dat de uitgevende instelling niet voldoet aan de toepasselijke regels van Euronext.
Daarnaast kan Euronext met betrekking tot effecten die zijn toegelaten tot de handel op haar effectenmarkt iedere maatregel treffen die zij noodzakelijk acht om een eerlijke, ordelijke en efficiënte werking van haar markten te bewerkstelligen. Tot die maatregelen behoren onder andere het opleggen van specifieke voorwaarden om te bewerkstelligen dat de toepasselijke regels van Euronext worden nageleefd, het schorsen van de handel of het uitsluiten van de betreffende effecten van de handel. Tot slot kan Euronext de effecten die zijn toegelaten tot de notering of handel op haar markten uitsluiten. Een dergelijke uitsluiting op initiatief van Euronext kan plaatsvinden, indien de betrokken uitgevende instelling niet voldoet aan de voorgeschreven verplichtingen of indien er feiten of omstandigheden plaatsvinden die schadelijk zijn voor de reputatie van Euronext.
Euronext beschikt daarmee binnen de kaders van haar Rule Book over een discretionaire bevoegdheid om een aanvraag tot toelating tot de handel van een effect op haar markten te weigeren dan wel effecten die reeds zijn toegelaten tot de handel op haar markten van die handel uit te sluiten. Als het gaat om de uitoefening van deze bevoegdheid is terughoudendheid gepast. Een besluit tot het uitsluiten van de handel van bepaalde effecten tast namelijk de belangen aan van de personen die in deze effecten hebben belegd. Een dergelijke ingrijpende maatregel kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden gerechtvaardigd zijn.4
Het toezicht van de AFM op uitgevende instellingen ziet met name op beoordeling van het prospectus bij uitgifte, de naleving van regelgeving met betrekking tot de publicatie van voorwetenschap en op de financiële verslaggeving. De AFM kan toezichtsbevoegdheden inzetten als een uitgevende instelling niet aan de geldende wet- en regelgeving op deze terreinen voldoet. De AFM heeft geen wettelijk mandaat voor de beoordeling van het maatschappelijk belang van de activiteiten van een uitgevende instelling.
Bent u bereid vervolgstappen te ondernemen om deze activiteiten te bestrijden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven is het van belang dat als monumenten verkrotten, deze worden hersteld en dat het achterstallig onderhoud op de juiste wijze wordt gepleegd. Gemeenten beschikken op grond van de huidige wetgeving (Wabo en Woningwet) en de Omgevingswet over ruime mogelijkheden om het achterstallig onderhoud alsnog te laten uitvoeren. Uit de casus Wassenaar blijkt dat de gemeente de haar ter beschikking staande dwangmaatregelen inzet, maar dat ook de eigenaar de hem ter beschikking staande rechtsmiddelen inzet. Ook al is het een vermoeden, het zal in de praktijk niet gemakkelijk zijn om aan te tonen dat een onderneming een monument uitsluitend verwerft om een grondpositie te verkrijgen en daarom een monument laat verkrotten. Via het bestemmingsplan – en vanaf 2022 via het omgevingsplan – kunnen gemeenten bovendien voorkomen dat aan monumenten ruimere bouwmogelijkheden worden toegekend.
Maatregelen die interveniëren in beursnoteringen, of bovengenoemde dwangmaatregelen, zijn zeer ingrijpend en tasten het eigendomsrecht en het vrije economische verkeer van goederen en rechten aan. Onze indruk is dat over het algemeen een beperkte inzet van bestuurlijke dwangmaatregelen richting een eigenaar passender en in veel gevallen voldoende is om noodzakelijk onderhoud te laten plegen. Het ligt op basis van deze – casuïstische – uitzondering op de regel niet voor de hand verdergaande, algemene, dwangmaatregelen te initiëren. Zulke maatregelen zullen hun weerslag hebben op het maatschappelijk en juridisch draagvlak en het is de vraag in hoeverre nieuwe, algemeen geldende dwangmaatregelen in de praktijk effectief en uitvoerbaar zullen zijn. Verwacht mag worden dat het opleggen van deze maatregelen ieder voor zich ook weer kunnen leiden tot gerechtelijke procedures. Om die reden zien wij geen aanleiding voor vervolgstappen.
Het bericht 'COA zoekt honderden extra plekken voor asielzoekers in Oost-Nederland' |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) zoekt honderden extra plekken voor asielzoekers in Oost-Nederland»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat zoveel extra plekken nodig zijn voor de opvang van asielzoekers, doordat de asielketen is vastgelopen en ook doordat veel veilige landers een beroep doen op onze asielprocedures terwijl ze helemaal geen recht hebben op asiel? Zo ja, wat doet u aan de fundamentele oorzaken?
Ik ben van mening dat de huidige situatie rondom het opvangtekort zeer onwenselijk is. Het klopt dat het COA meer opvangplekken nodig heeft omdat niet alle asielaanvragen binnen de vastgestelde termijnen worden afgehandeld. Hierdoor verblijven asielzoekers in afwachting van een besluit langer in de opvang. Op 3 maart jl. heb ik een Taskforce in het leven geroepen om de achterstanden bij de IND weg te werken.
Volledigheidshalve vermeld ik dat op dit moment 7.000 vergunninghouders in de opvang verblijven. Medio 2020 hadden gemeenten een achterstand van 2.205 plaatsingen op de taakstelling. De aanwezigheid van vergunninghouders drukt logischerwijs op de capaciteitsbehoefte bij het COA en is bovendien niet bevorderlijk voor hun integratie en participatie.
Veilige landers dienen veelal kansarme asielaanvragen in. Ook veilige landers hebben recht op een eerlijke asielprocedure en tijdens deze procedure hebben zij recht op opvang. Dit vormt een zware belasting voor de asielketen. Recent heb ik de opvangomstandigheden voor de groep wiens asielaanvraag in spoor 2 wordt afgedaan versoberd, teneinde het indienen van een asielaanvraag in Nederland te ontmoedigen. Bij brief van 14 september jl. heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd.2
Hoeveel opvangplekken heeft het COA op dit moment en hoe verhoudt zich dit tot het benodigd aantal plekken voor alle asielzoekers en statushouders die op een COA-locatie moeten verblijven? Kunt u een prognose geven van het benodigd aantal plekken voor de komende drie jaar en om welk type asielzoekers het dan gaat (hoeveel veilige landers/dublin/spoor 4)?
Op peildatum 28 oktober 2020 verbleven circa 27.500 bewoners bij COA, waarvan 7.000 vergunninghouders. Daarmee zit het COA vrijwel op de maximaal verantwoorde bezetting (ruim 95 procent). Voor iedere opvanglocatie geldt dat het COA niet de maximale bezetting (100 procent) kan benutten. Hier liggen overwegingen die verband houden met de leefbaarheid, veiligheid en beheersbaarheid aan ten grondslag, ook voor de omgeving van de locaties. Daarnaast wordt het COA ook geacht om voldoende quarantaineplekken op locaties te reserveren in geval van een besmetting met COVID-19.
Mijn ministerie maakt samen met de organisaties uit de vreemdelingenketen prognoses. Het COA vertaalt die prognose vervolgens naar een verwachte bezetting en de daaruit volgende capaciteitsbehoefte. Deze capaciteitsbehoefte is continue in beweging. Dit heeft, naast onzekerheid van de in-, door- en uitstroom, te maken met bijvoorbeeld het verloop van bestuursovereenkomsten en onderhoud aan locaties. De onzekerheid rondom COVID-19 maakt het extra lastig om de capaciteitsbehoefte in te schatten. Ik kan dus geen prognose geven voor de komende drie jaar, net zomin als een uitsplitsing naar type asielzoekers.
Hoe verlopen de gesprekken tussen het COA en gemeenten over het creëren van nieuwe opvanglocaties tot op heden en welke rol speelt de Provinciale regietafel hierbij met welke instrumenten?
Ik heb van het COA begrepen dat de organisatie met maximale welwillendheid het gesprek met gemeenten aangaat over het openen van nieuwe opvanglocaties en onder welke voorwaarden. De organisatie is daarbij wel gebonden aan wettelijke en financiële kaders. De gesprekken over het realiseren van nieuwe locaties worden in beginsel bilateraal en in beslotenheid gevoerd, dus tussen het COA en een gemeente. Met de revitalisering van de provinciale regietafels eind 2019 is gepoogd deze inspanningen kracht bij te zetten. Mede hierdoor is een klein aantal extra opvangplekken gerealiseerd en zijn bestuursovereenkomsten verlengd. Het is aan de individuele tafels om naar eigen inzicht de tot hun beschikking staande instrumenten aan te wenden.
Welke veel genoemde knelpunten zien gemeenten waardoor zij geen opvanglocatie willen of kunnen bieden? Heeft u, ook begrip voor de aarzeling bij sommige gemeenten om meer asielopvang te gaan bieden en ook voor hun oproep dat dan in elk geval iets moet worden gedaan aan de negatieve kanten- o.a. via goede ondersteuning bij overlastgevende asielzoekers?
Laat ik vooropstellen dat ik begrijp dat de komst en opvang van asielzoekers veel gevolgen heeft voor een gemeente. De knelpunten die gemeenten zien, zijn divers van aard en verschillen aanzienlijk naar gelang de lokale situatie. Over de knelpunten is het COA in gesprek met betreffende gemeenten, al dan niet aan de provinciale regietafel. Bovendien is er ook aandacht voor aan de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie (hierna: LRT).
Specifiek ten aanzien van overlastgevende asielzoekers blijf ik onverminderd inzetten op een harde, integrale aanpak. Zo kunnen overlastgevers worden overgeplaatst naar de speciale Handhaving- en Toezichtlocatie. Daarnaast wordt gewerkt met een Top X-aanpak waarmee de meest hardnekkige overlastgevers in kaart zijn gebracht en individueel worden aangepakt. Ook zetten de vier ketenmariniers alles op alles om, samen met gemeenten en andere betrokken partijen, maatwerk te leveren in de aanpak van overlastgevers. Tot slot heb ik een miljoen euro beschikbaar gesteld waarmee gemeenten lokale maatregelen kunnen treffen om overlast tegen te gaan.
Het is in dit verband belangrijk om te benoemen dat het COA de wettelijke taak heeft om asielzoekers op te vangen en te begeleiden, ongeacht aantallen en type asielzoekers. Deze taak kan worden teruggevoerd op de juridische verplichting die Nederland ingevolge de Opvangrichtlijn heeft om asielzoekers met recht op opvang ook daadwerkelijk een opvangplek te bieden. Dit is een absolute ondergrens die in Europees verband niet ter discussie lijkt te staan.
Tot slot merk ik op dat er binnen mijn ministerie na de verhoogde asielinstroom in 2015 en 2016 veel aandacht is uitgegaan naar de vraag hoe draagvlak voor de opvang van asielzoekers te behouden en onbehagen te beperken. Een belangrijk gegeven daarbij is dat de vestiging van een locatie het draagvlak niet a priorionder druk hoeft te zetten. Sterker nog, door de komst van een opvanglocatie gaat, zo blijkt uit onderzoek, men in de regel positiever denken over asielzoekers, bijvoorbeeld omdat het lokale werkgelegenheid en inkoop stimuleert en scholen meer aanwas krijgen. Via de LRT stellen we aanwezige kennis en expertise graag beschikbaar teneinde gemeenten te helpen bij het creëren van lokaal draagvlak.
Is het juist dat veel gemeenten best opvang zouden willen bieden als zij daaraan bepaalde voorwaarden zouden mogen verbinden, bijvoorbeeld ten aanzien van aantallen of het type asielzoeker, bijvoorbeeld geen veilige landers, maar dat het COA deze mogelijkheden maar beperkt biedt?
Zie antwoord vraag 5.
Is het juist dat u een pilot overweegt om een aantal gemeenten de mogelijkheid te bieden locaties te openen voor een kleiner aantal asielzoekers? Hoeveel gemeenten doen hier aan mee en op welke termijn moet de pilot zijn afgerond?
Dat is juist. Naar aanleiding van signalen – ook in uw Kamer geuit – dat er bij gemeenten meer bereidwilligheid zou bestaan voor de vestiging van kleinschaliger locaties dan voor grotere locaties, heb ik gemeenten de mogelijkheid geboden om te experimenteren met kleinschaliger opvang op ongeveer tien locaties, met als uitgangspunt een omvang van minimaal 150 opvangplekken. Dit is de ondergrens om kwaliteit, doelmatigheid en efficiëntie van de opvang, zoals momenteel geboden door het COA, te kunnen blijven garanderen. De kaders voor dergelijke kleinschaliger locaties worden op dit moment gefinaliseerd. Gemeenten zijn welkom om zich bij het COA te melden; veel interesse is echter niet getoond en van concrete realisatie is vooralsnog geen sprake.
Deelt u de mening dat draagvlak en veiligheid in de omgeving essentieel is voor alle omwonenden van asielzoekerscentra? Zo ja, bent u bereid alle gemeenten meer keuze te gaan geven in aantallen en type asielzoekers en de omstandigheden waaronder zij dit doen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u bij uw antwoord ook inzicht geven in het minimumaantal opvangplekken dat een opvanglocatie momenteel van het COA moet bieden? In hoeverre is sprake van financiële schaalvoordelen bij het creëren van grotere opvanglocaties? In hoeverre kan dit eventuele voordeel worden ingezet om nadelen van grotere locaties voor omwonenden te compenseren?
Een opvanglocatie van het COA heeft in de regel tussen de 450 en 500 opvangplekken. Met een dergelijke omvang kan het COA de door wet- en regelgeving gevraagde voorzieningen realiseren binnen de financiële kaders. Naarmate de omvang groter is, kan het COA meer voorzieningen aanbieden en realiseren. De voorzieningen omvatten de begeleiding van bewoners, taalonderwijs, publieke gezondheidszorg, curatieve particuliere gezondheidszorg en het verzorgen van (brand)veiligheid op locatie.
Teneinde gemeenten tegemoet te komen in de wens tot kleinschaliger locaties, zoals beschreven in het antwoord op vraag 7, heb ik het COA gevraagd te experimenteren met kleinschaliger opvang op ongeveer tien locaties. Het COA heeft aangegeven dat dienstverlening van minimaal 150 opvangplekken operationeel ingevuld kan worden zonder afbreuk te doen aan de verplichtingen zoals neergelegd in de Opvangrichtlijn, mits de voorzieningen (bijvoorbeeld scholen of medische zorg) op of in de nabijheid van de locatie beschikbaar zijn.
De aanname dat er nadelen van grotere locaties voor omwonenden zouden uitgaan, volg ik niet. De schaalgrootte van een locatie staat in principe los van het plaatsvinden van overlast of andere onwelgevalligheden. Van bepalend belang is in de eerste plaats de wijze waarop het COA de dienstverlening heeft ingericht. Ik heb er vertrouwen in dat het COA kwalitatief goede opvang en begeleiding biedt die ook doelmatig en kostenefficiënt is.